Het afbreken van een mast van de tweemastklipper Amicitia |
|
Martijn van Helvert (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht over het afbreken van een van de masten van de tweemastklipper Amicitia?1
Ja.
Deelt u de mening dat door de groei van de commerciële zogenoemde «bruine vloot» de afgelopen decennia een achterstand is opgebouwd in kennis en kunde over veilig onderhoud van deze bijzondere schepen?
Het OVV-rapport concludeert dat de vakkennis binnen de sector onvoldoende geborgd is. Ik realiseer me dat het hier om een zeer ernstig ongeluk gaat. Ik vind het dan ook belangrijk zorgvuldig de aanbevelingen van de OVV te bestuderen. Ik zal u zo snel mogelijk informeren over mijn reactie op de aanbevelingen.
Deelt u de visie dat de certificering en het toezicht op de bruine vloot onvoldoende effect hebben op de veiligheid van deze schepen? Heeft u een beeld van de mate waarin keuringsinstanties zich bij controles richten op de wettelijke voorschriften? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u dat met de Kamer delen?
Ik wil voorop stellen dat keuring en toezicht nooit ieder risico kunnen uitsluiten. Wel dient het de risico’s tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. De keuringsinstanties moeten zich bij de controles richten op de wettelijke voorschriften. De ILT geeft in haar toezicht prioriteit aan de meest risicovol geachte categorieën. Vóór het ongeluk met de Amicitia werd de bruine vloot daar niet toe gerekend. De OVV constateert echter dat de keuringsinstanties in de uitvoering van keuring en certificering van de bruine vloot zich niet in voldoende mate richten op de wettelijke voorschriften. Het ongeluk met de Amicitia is voor mij aanleiding geweest om het bestaande toezicht op de keuringsinstanties te intensiveren.
Kunt u aangeven hoeveel menskracht de Inspectie Leefomgeving en Transport jaarlijks besteed aan controle op de veiligheid op de bruine vloot? Kunt u daarbij ook aangeven hoe zich dat verhoudt tot de groei van de sector en de controle in Duitsland en Denemarken?
De ILT zet ongeveer 3 fte’s in voor het toezicht op de certificering in de scheepvaart. Daarnaast heeft de ILT in het kader van objectgerichte inspecties in de binnenvaart de volgende inspecties gedaan:
De vergelijking met Duitsland en Denemarken is niet goed te maken aangezien de historische vloot in die landen vooral uit zeegaande schepen bestaat. Het onderzoek van de OVV heeft zich gericht op de regelgeving en procedures die gelden in de binnenvaart.
Deelt u de mening dat de bruinevlootsector van historische schepen drastisch moet professionaliseren om de veiligheid van passagiers te kunnen waarborgen? Zo ja, op welke wijze gaat u daarvoor zorgdragen?
De veiligheid van passagiers moet gewaarborgd zijn. Daar waar kennis binnen de sector niet toereikend is, moet dit verbeteren. Het verhogen van het kennisniveau is, zoals ook de Onderzoeksraad stelt, primair de verantwoordelijkheid van de sector zelf. Er is wel degelijk kennis binnen de sector aanwezig, alleen niet bij iedereen in voldoende mate. De Vereniging voor Beroepschartervaart (BBZ) heeft mij laten weten dat men al concrete initiatieven genomen heeft, zoals een workshop mastonderhoud. In mijn reactie op het OVV-rapport zal ik nader toelichten hoe de veiligheid van deze sector in mijn optiek kan worden verbeterd. Conform de motie De Boer/Jacobi (Kamerstuk 31 409, nr. 145) en de diverse moties over de CCR-eisen, zal daarbij rekening worden gehouden met de wens van de Kamer om de sector niet te confronteren met extra administratieve lasten of overbodige technische eisen en daarmee gepaard gaande hogere kosten. Deze reactie ontvangt u zo snel mogelijk, doch uiterlijk in januari 2018.
Oneerlijke mededinging in wegtransport |
|
Rob Jetten (D66), Cem Laçin |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Inspectie: 400 «foute» transporteurs in het vizier»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie dat er een «wedloop» is tussen de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de transporteurs en dat het de ILT de grootste moeite kost bedrijven in het gareel te houden?
Het valt niet te ontkennen dat het voor een bedrijf uit oogpunt van economisch gewin verleidelijk kan zijn om zich aan de regels te onttrekken en steeds nieuwe methoden te ontwikkelen om de opsporing ervan te ontlopen. Met behulp van nieuwe opsporingstechnieken en analyse van bedrijfsgegevens zorgt de inspectie ervoor op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen op het gebied van manipulatie.
Herkent u de klacht van de ILT «steeds achter de feiten aan te lopen» doordat de sector steeds nieuwe vormen van manipulatie vindt? Hoe beoordeelt u dit?
Nee, de ILT constateert wel dat er steeds meer geraffineerde methoden van manipulatie worden ontwikkeld, bijvoorbeeld door manipulatie in het systeem van het motormanagement. Vanzelfsprekend duurt het even voordat een nieuwe vorm van manipulatie wordt herkend en ontdekt. Met behulp van nieuwe opsporingstechnieken en analyse van bedrijfsgegevens zorgt de inspectie ervoor de ontwikkelingen bij te houden.
Klopt de inschatting van de ILT dat er in Nederland misschien wel duizenden voertuigen rondrijden met gemanipuleerde software? Kunt u aangeven hoe groot het probleem is waarop de ILT nu is gestuit?
De inspecties van de ILT worden risicogestuurd uitgevoerd. Bij gerichte inspecties treft de ILT ongeveer bij een op de zes voertuigen enige vorm van manipulatie aan. Deze manipulatie komt soms pas naar voren bij nader onderzoek aan het voertuig of bij analyse van bedrijfsgegevens. Aangezien het om gerichte inspecties gaat, zegt het aantal ontdekte gevallen van manipulatie niets over de totale omvang ervan.
Bent u van mening dat er binnen de ILT voldoende kennis en capaciteit aanwezig zijn om genoemde manipulaties effectief aan te kunnen pakken of -nog beter- te voorkomen? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, welke acties gaat u ondernemen om deze lacune in aanwezige kennis en/of capaciteit op te vangen?
Ja, om manipulatie te kunnen ontdekken worden inspecteurs van de ILT voortdurend bijgeschoold en uitgerust met de benodigde apparatuur voor de detectie van mogelijke manipulatie. Het gaat er hierbij ook om dat inspecteurs alert zijn op signalen die duiden op mogelijke manipulatie. Daarnaast gaat de ILT met de koersverandering die in 2016 is ingezet, nadrukkelijk verder met een risicogestuurde aanpak, waarbij met behulp van data-analyse (met inachtneming van wettelijke beperkingen zoals privacy) meer gerichte informatie kan worden benut.
In het Meerjarenplan van de ILT zullen op basis van de ILT-brede risicoanalyse, die u op 6 juli 20172 is toegezonden, keuzes worden gemaakt over de inzet van de capaciteit bij de ILT.
Bij de aanpak van de manipulatie zoekt de ILT ook de samenwerking met andere partijen. De samenwerking met een vrachtwagenfabrikant, zoals ook in de uitzending naar voren kwam, is daar een voorbeeld van. De betreffende fabrikant heeft nu alle werkplaatsen in Europa de instructie gestuurd om bij onderhoudsbeurten te controleren op de inbouw van units die de registratie van tachografen ontregelen.
Daarnaast wordt in internationaal verband in de Euro Control Route (ECR, samenwerkende Europese controlediensten) en TISPOL (samenwerkende Europese verkeerspolitiediensten) samengewerkt en worden ervaringen met fraude en manipulatie uitgewisseld. De ILT vervult hierin een leidende rol.
De problemen met het digitale KIWA-loket |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wachten op kaart van de tachograaf»?1
Ja.
Herkent u de beschreven problemen met het nieuwe digitale loket van keuringsinstantie KIWA (KIWA-loket) voor tachograafkaarten, dat sinds 17 mei jl. operationeel is? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, waarom niet?
Ja, Kiwa heeft problemen ondervonden bij de migratie naar een nieuwe digitale omgeving voor de aanvraag van tachograafkaarten. Dit betekende dat een aantal chauffeurs langer dan gebruikelijk moest wachten op hun tachograafkaart. Ik vind dit vervelend, zeker voor ondernemers en chauffeurs die hier hinder door hebben ervaren.
Hoeveel klachten zijn er inmiddels binnengekomen over de bereikbaarheid en verwerking van het KIWA-loket, al dan niet via organisaties zoals Transport en Logistiek Nederland (TLN)?
Bij Kiwa zijn 138 klachten binnengekomen die betrekking hadden op het nieuwe aanvraagsysteem en de bereikbaarheid. Bij het Meld- en Informatiecentrum van de Inspectie Leefomgeving en Transport zijn in diezelfde periode 50 meldingen over de uitgifte van de tachograaf kaarten ontvangen. Hierbij kan het zijn dat een chauffeur zowel bij Kiwa als bij ILT een melding heeft gedaan.
Wat zijn de oorzaken van de problemen en welke stappen zijn er inmiddels ondernomen? Heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport KIWA bijvoorbeeld aangesproken op de geconstateerde problemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen dan wel afspraken zijn er gemaakt? Klopt het dat KIWA zelf inmiddels haar excuses heeft aangeboden?
Het aanvraagsysteem voor tachograafkaarten is donderdag 11 mei 2017 vanaf vijf uur in de avond tot woensdag 17 mei tot twaalf uur in de middag niet beschikbaar geweest vanwege de overgang naar een nieuw digitaal aanvraagsysteem. Kiwa heeft hier tijdig over gecommuniceerd via haar website. De brancheorganisaties en ook ILT zijn vooraf geïnformeerd. Het aanvraagproces is volledig gedigitaliseerd.
De problemen deden zich voor bij aanvragen die vlak voor 12 mei 2017 waren ingediend en er waren chauffeurs die moesten wennen aan het nieuwe aanvraagportaal.
De aanvragen van chauffeurs die vlak voor 12 mei 2017 een volledige aanvraag hadden ingediend werden niet goed overgezet in het nieuwe digitale systeem. De verdere afhandeling van die aanvragen is hierdoor vertraagd. De aanvragen die vanaf woensdag 17 mei 2017 correct in het nieuwe systeem zijn ingevoerd, zijn volgens de geplande procedure verwerkt.
Het nieuwe aanvraagportaal is erop gericht het indienen van een aanvraag makkelijker en efficiënter te maken. Verschillende chauffeurs gaven echter bij de start van het nieuwe systeem aan problemen te ondervinden met het gebruik van het systeem. De vele vragen aan de kantenservice van Kiwa over het systeem maakte dat de wachttijden voor beantwoording van een vraag opliepen en chauffeurs minder snel geholpen werden.
De problemen met het overzetten van aanvragen naar het nieuwe aanvraagsysteem zijn inmiddels verholpen.
De ILT heeft Kiwa aangesproken op de geconstateerde problemen. Kiwa heeft maatregelen getroffen om een dergelijke situatie in de toekomst te voorkomen. Dit betreft onder andere inhuur van extra expertise gedurende de implementatieperiode van nieuwe ICT-applicaties en betere communicatie voorafgaand en bij eventuele problemen aan belanghebbenden. Kiwa heeft in een mededeling aan de brancheorganisaties en aan ILT gemeld dat ze de vertraging en het ongemak voor de chauffeurs betreurt.
Hoeveel chauffeurs/bedrijven zijn er tot op heden gedupeerd door de problemen bij het KIWA-loket? Wat vindt u ervan dat mogelijk honderden chauffeurs hierdoor het gevaar lopen dat ze (tijdelijk) thuis moeten blijven zitten? Klopt het dat KIWA aangeeft dat er door haar toedoen geen chauffeurs thuis (dreigen) komen te zitten door het niet tijdig leveren van een bestuurderskaart? Zo ja, betekent dit dat alle problemen zijn opgelost en waarom is de communicatie hier dan niet op aangepast?
Een groep van 52 chauffeurs had vlak voor 12 mei 2017 een aanvraag voor een nieuwe tachograafkaart ingediend en werd geconfronteerd met de migratieproblemen zoals beschreven in het antwoord op vraag 4. De kaarten zijn hierdoor niet binnen de, tussen ILT en Kiwa afgesproken, streeftermijn van 10 dagen afgegeven. Het klopt dat Kiwa aangeeft dat de kaarten binnen de wettelijke termijn van vier weken zijn verleend. De problemen met het overzetten van de aanvragen naar het nieuwe digitale aanvraagsysteem zijn verholpen. Kiwa heeft hiervoor haar excuses aangeboden en gezien de hinder die betrokkenen hiervan hebben ondervonden, vind ik dat terecht.
Om te voorkomen dat chauffeurs tijdelijk thuis moeten blijven informeert Kiwa standaard drie maanden voor het verlopen van de kaart de betreffende chauffeur. In deze brief staat onder meer vermeld dat de kaart alvast aangevraagd kan worden en dat de nieuwe kaart pas in gaat één dag na het verlopen van de oude kaart.
Kiwa heeft door middel van berichtgeving op haar website op 29 mei 2017 gecommuniceerd over de slechte bereikbaarheid van haar telefonische klantenservice. Daarnaast heeft Kiwa op 15 juni 2017 een mededeling over de digitale tachograafkaarten op haar website geplaatst en verzonden naar de brancheorganisaties en aan de ILT. In deze mededeling staat vermeld dat de problemen met het aanvraagsysteem zijn opgelost.
Klopt het dat per 1 januari 2017 een nieuw tarievenstelsel zou ingaan, waarbij ook de prijs van de tachograafkaarten naar beneden zou worden gebracht? Wat is de stand van zaken van de ontwikkeling van dit nieuwe tarievenstelsel? Welke uitgangspunten worden er gehanteerd? Welke consultatie heeft er inmiddels plaatsgevonden? Wat is het tijdpad van verdere invoering van een nieuw tarievenstelsel?
Samen met de Staatssecretaris werk ik aan een nieuw tarievenstelsel voor de ILT en Kiwa Register. De Staatssecretaris heeft u op 7 juni jl. geïnformeerd over de nieuwe regeling tarieven Infrastructuur en Milieu.2 De totstandkoming van een uniforme tariefregeling voor verkeer en vervoer zal gefaseerd plaatsvinden. De eerste fase betreft het in aantal terugbrengen van de huidige regelingen tot één regeling en het introduceren van een nieuwe opbouw van de tarieven. De invoering van de eerste fase geschiedt opbrengstneutraal. De volgende fase betreft het kostendekkend maken van de tarieven. De eerste fase vergt meer tijd dan voorzien. Naar verwachting zal de nieuwe regeling dit jaar ter consultatie aan de sector worden voorgelegd, opdat de regeling volgend jaar voor de zomer in werking kan treden. Het tarief van de tachograafkaarten maakt onderdeel uit van dit traject.
Een gesprek met stakeholders uit de spoorsector d.d. 13 maart 2017 |
|
Remco Dijkstra (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat er een nieuwe methode in ontwikkeling is voor de berekening van de gebruiksvergoeding van ProRail aan gebruikers op het spoor en, zo ja, in welke wetgeving krijgt deze nieuwe berekeningsmethode een basis?
Ja. Met de zogenoemde vergoeding minimumtoegangspakket (VMT) wordt een gedeelte van de kosten voor beheer, onderhoud en vervanging (BOV) van het spoor aan de gebruikers van het spoor doorberekend. De VMT is opgenomen in richtlijn 2012/34/EU en de (Nederlandse) Spoorwegwet waarin die richtlijn is uitgewerkt. Hierin staat dat de beheerder (in Nederland ProRail) een vergoeding vaststelt (de VMT) die gelijk is aan de kosten die rechtstreeks uit de exploitatie van de treindienst voortvloeien. Ook moet de beheerder volgens deze regelgeving een methode vaststellen waarmee die kosten berekend worden. Voor die berekeningsmethode stelt EU-verordening 2015/909 nadere regels. ProRail ontwikkelt een nieuwe methode om aan de verordening te voldoen die tevens de juridische basis voor de nieuwe berekeningsmethode vormt.
Wordt de nieuwe methode voor gebruiksvergoeding op het spoor ook besproken met de stakeholders uit de sector? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen? Zo ja, met wie wordt de nieuwe methode besproken?
Ja. ProRail en mijn ministerie hebben de herziening van de gebruiksvergoeding tussen september 2016 en maart 2017 in vijf bijeenkomsten met een brede vertegenwoordiging uit de spoorsector besproken. Alvorens ProRail de nieuwe methode mag toepassen moet de Autoriteit Consument en Markt (ACM) daarvoor goedkeuring verlenen. Daarbij hebben spoorvervoerders de mogelijkheid bij de ACM zienswijzen in te dienen. Dit proces vindt op dit moment plaats. De ACM streeft ernaar vóór 1 september a.s. goedkeuring te verlenen. De nieuwe methode kan dan naar verwachting vanaf dienstregelingjaar 2019 gebruikt worden om de VMT-tarieven vast te stellen.
Klopt het dat er sprake is van een extra heffing conform het Besluit implementatie richtlijn 2012/34/EU tot instelling van één Europese spoorwegruimte? Zo ja, hoe ziet die eruit en waarom is hier sprake van?
In mijn brief van 29 juni 2016 heb ik de herziening van de gebruiksvergoeding aangekondigd.1 Met deze herziening wordt naast de nieuwe berekeningsmethode voor de VMT een heffing geïntroduceerd. Richtlijn 2012/34/EU biedt de mogelijkheid om de BOV-kosten die geen onderdeel uitmaken van de VMT met deze heffing aan de gebruikers van het spoor door te berekenen. De voorwaarde hierbij is dat de markt deze kosten kan dragen. Van volledige doorberekening van de BOV-kosten is dus geen sprake. Deze worden grotendeels met de rijksbijdrage BOV gedekt.
Het ontwerpbesluit vergoeding gebruik hoofdspoorweginfrastructuur dat ik u in voorhang aangeboden heb, creëert de juridische grondslag voor de heffing.2 Ik beoog hiermee transparantie en stabiliteit van de tarieven. Het voornemen is dan ook om de tarieven meerjarig vast te stellen, zoals dat ook gebeurt in Duitsland en andere Europese landen (vraag 12).
De komende maanden komt er duidelijkheid over de subsidieaanvraag van ProRail voor de rijksbijdrage BOV en de op basis van de nieuwe methode vastgestelde hoogte van de VMT (het goedkeuringsproces voor de nieuwe methode heb ik in antwoord 2 uiteen gezet). Deze zijn nodig om de hoogte van de heffing (vraag 11) voor dienstregelingsjaar 2019 en verder te kunnen bepalen. De tarieven voor de VMT en de heffing worden dan zoals gebruikelijk in september door ProRail in de concept netverklaring gepubliceerd en in december in de definitieve netverklaring vastgesteld.
De heffing zal naar marktsegment worden gedifferentieerd en houdt daarmee rekening (zoals gevraagd in vraag 4) met de concurrentiepositie van het Nederlandse spoorgoederenvervoer dat ook van belang is voor de concurrentiepositie van de Nederlandse havens en industrie. Met het oog op het gelijke speelveld in Europa worden ontwikkelingen in buurlanden ook nauwlettend gevolgd. Er zijn eerste signalen dat Duitsland voornemens is de gebruiksvergoeding te verlagen (vraag 9) en indien dit tot besluitvorming leidt, wordt dit eveneens meegenomen bij de bepaling van de hoogte van de heffing.
Ik merk daarbij op dat de kosten voor het gebruik van het spoor een relatief klein onderdeel vormen van de totale kosten die spoorgoederenvervoerders moeten maken (bijvoorbeeld personeels-, materiaal- en energiekosten). De gebruiksvergoeding heeft daarom beperkt invloed op de concurrentiepositie van het Nederlands spoorgoederenvervoer. Hierover bent u met een brief van 9 september 2015 over de benchmark gebruiksvergoeding spoorgoederenvervoer geïnformeerd.3
Houden de nieuwe methode voor berekening van de gebruiksvergoeding van ProRail en de beleidsmatige invulling van de eventuele extra heffing conform het Besluit implementatie richtlijn 2012/34/EU rekening met de concurrentiepositie van het spoorgoederenvervoer en de Nederlandse havens en industrie? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt voorkomen dat het zogenaamde feeding en short-line vervoer in de Rotterdamse haven en van de industrie en railterminals naar de verzamelpunten voor de vooral internationale goederentreinen zwaar onder druk komt te staan? Klopt het dat dat nu naar ieders tevredenheid geregeld is? Wat is het verschil tussen de wijze waarop het nu geregeld is en de wijze waarop dit zou gaan veranderen? Waarom moet het veranderen? Klopt het dat Duitsland het huidige Nederlandse beleid ook hanteert? Zo ja, hoe luidt dit?
Op dit moment bestaat met de huidige berekeningsmethode voor de VMT een tarief voor de zogenoemde «losse loc» of een tarief per gewichtsklasse. In Duitsland is dit niet het geval. Daar bestaan er voor het «feeding» en «short-line» vervoer aparte tarieven. Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven wordt de berekeningsmethode voor de VMT op dit moment conform uitvoeringsverordening 2015/909 aangepast en streeft de ACM ernaar deze vóór 1 september a.s. goedgekeurd te hebben. Of er verschil zal zijn tussen de huidige en de nieuwe berekeningsmethode is daarom op dit moment niet duidelijk.
Het «feeding» en «short-line» vervoer is nauw verbonden met de Nederlandse zeehavens en het internationale spoorgoederenvervoer in Nederland. Ook hiervoor geldt dat bij het bepalen van de hoogte van de heffing rekening wordt gehouden met de concurrentiepositie. Zie ook de beantwoording van de vragen 3, 4, 9, 11 en 12.
Hoe gaat u voorkomen dat goederenvervoerders en hun klanten, de verladers, niet onnodig benadeeld worden ten opzichte van andere modaliteiten? Waarom gelden voor het spoor landelijk dekkende parkeertarieven en voor andere modaliteiten niet?
Er is een aantal programma’s die erop gericht zijn het spoorgoederenvervoer tot een aantrekkelijke vervoersoptie te maken om zo de potentie beter te benutten. Dit gebeurt via de programma’s Beter Benutten en de Topsector Logistiek die zich actief richten op verladers en vervoerders om meer gebruik te maken van het spoor (en de binnenvaart). Voorts heb ik toegezegd een onderzoek te zullen doen naar de kansen voor een potentiële «modal shift» van weg naar spoor voor continentaal vervoer.4 Dit onderzoek zal vóór de zomer naar uw Kamer gestuurd worden. Ten slotte wordt in het kader van de motie Dik-Faber synchromodaal vervoer gestimuleerd, hetgeen bijdraagt aan de concurrentiepositie van het spoorgoederenvervoer.5 Daarbij komt het in de praktijk vooral neer op het beter benutten van containertransport over het spoor en via de binnenvaart.
Op basis van richtlijn 2012/34/EU en de Spoorwegwet wordt als onderdeel van de VMT (zie: antwoord 1) voor het opstellen van treinen (bijvoorbeeld op emplacementen) op dit moment een tarief gerekend. Die tarieven zijn overal in het land hetzelfde.
Voor andere modaliteiten is de regelgeving anders. Voor het parkeren van vrachtauto’s bijvoorbeeld, is het aan gemeentes (of andere exploitanten van parkeerruimten) om parkeertarieven vast te stellen.
Hoe verhouden zich de kosten van beheer, onderhoud en vernieuwing van ProRail tot die van DB Netze? Zijn de kosten in Nederland hoger dan in Duitsland? Hoe hoog zijn de verschillen?
De Commissie Kuiken concludeerde in 2012 in het kader van het Parlementair onderzoek onderhoud en innovatie spoor dat ProRail in vergelijking met de meeste andere landen relatief weinig uitgeeft aan beheer en onderhoud per netwerkkilometer, per spoorkilometer en per treinkilometer.6 Voor de specifieke vergelijking tussen ProRail en DB Netz waarnaar u vraagt zijn geen gegevens beschikbaar. Er wordt momenteel in opdracht van mijn ministerie een internationale benchmark door ProRail uitgevoerd, waarin de kosten voor beheer, onderhoud en vervanging ook worden meegenomen. U krijgt deze benchmark dit jaar toegestuurd. DB Netz zal daar overigens geen onderdeel van uitmaken. In het algemeen neemt DB Netz beperkt deel aan benchmarks. Van de in 2011 door ProRail uitgevoerde internationale benchmark maakte DB Netz ook geen onderdeel uit.
Hoe bent u voornemens om de spoorbeheerder aan te sturen op efficiency om de kosten van ProRail die uit de algemene middelen en de gebruiksvergoeding worden gefinancierd te reduceren? Worden de synergiemogelijkheden van internationale samenwerking in de Rail Freight Corridors en die tussen ProRail en DB Netze en Infrabel voldoende benut? Kan er concreet inzicht gegeven worden in de efficiencydoelstellingen en de realisatie hiervan door ProRail, in het bijzonder in relatie tot de kosten die in de vergoeding minimum toegangspakket (VMT) zitten?
Ik stuur op verschillende manieren op efficiency. Zo is ProRail een structurele efficiencytaakstelling opgelegd van € 110 mln. per jaar op het beheer, onderhoud en vervanging van de spoorinfrastructuur en € 37 mln. per jaar op de apparaatskosten. Daarnaast stuur ik met de beheerconcessie die verplicht tot een efficiënte besteding van de ter beschikking gestelde financiële middelen en de door mij verleende subsidie voor beheer, onderhoud en vervanging. Een van die sturingsmogelijkheden is een «audit» van de BOV reeksen zoals die in 2015 is uitgevoerd door PwC c.s.7 De conclusie daarvan is dat er sprake is van een potentieel tekort van € 475 mln. in de periode 2018–2028 die met besparingsmaatregelen kan worden terug gedrongen. In mijn brief van 16 juni 2016 heb ik aangegeven hoe deze besparingsmaatregelen gefaseerd worden opgepakt zodat het onderhoud van het spoor toekomstbestendig en efficiënt wordt.8 Het is de verwachting dat de besparingen vanaf 2019 geleidelijk aan gerealiseerd gaan worden.
De activiteiten van ProRail in het kader van de Rail Freight Corridors creëren inderdaad synergiemogelijkheden. Deze zijn vooral gericht op het verbeteren van het product dat in de corridors wordt geboden: de zogenoemde vooraf bepaalde treinpaden (Pre-arranged paths). Zo werkt ProRail intensief samen met onder meer DB Netz en Infrabel om dit product steeds verder te verbeteren. Dit is in lijn met de tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap aanvaarde Ministeriele verklaring dat het verder verbeteren van de Rail Freight Corridors als prioriteit heeft benoemd.9
Klopt het dat Duitsland voornemens is de gebruiksvergoedingen voor het spoorgoederenvervoer met 30% tot 50% te verlagen? Zo ja, komt de concurrentiepositie van de Nederlandse havens dan niet op achterstand ten opzichte van de Duitse zeehavensen en wat gaat u hieraan doen? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn uw voornemens met betrekking tot eventuele milieuheffingen, zoals de dieseltaks? Wat is de reden om een eventuele dieseltaks in te voeren? Deelt u de mening dat een dieseltaks op het spoor het level playing field/gelijke marktspeelveld ten opzichte van andere modaliteiten verstoort en slecht is voor de concurrentiepositie van de Rotterdamse haven en Nederland? Zo nee, waarom niet? Welke gevolgen heeft een dieseltaks op het spoor voor respectievelijk het goederenvervoer en het reizigersvervoer op het spoor die gebruikmaken van diesel? Hoe zit het met de uitvoerbaarheid van een dieseltaks?
Van een dieseltaks is geen sprake. Het ontwerpbesluit creëert de juridische grondslag voor de toepassing van een aantal zogenoemde prijsprikkels, onder meer voor de inpassing van het spoor in de leefomgeving. De bonus- en malusregeling voor luchtkwaliteit stimuleert het gebruik van brandstoffen met betere eigenschappen voor luchtkwaliteit dan conventionele diesel. Deze regeling, die in overleg met de sector tot stand is gekomen, biedt de mogelijkheid de prestaties van de huidige generatie dieseltreinen voor luchtkwaliteit op kortere termijn te verbeteren. Op deze manier kan de periode overbrugd worden totdat het technisch en economisch haalbaar wordt de huidige generatie dieseltreinen te vervangen (of om te bouwen) door treinen die (welhaast) klimaatneutraal zijn. De regeling vormt samen met de bonus- en malusregeling voor geluid en de prestatieregeling die aan de vermindering van geluidsoverlast en trillingen kan bijdragen, het geheel van prijsprikkels voor de betere inpassing van het spoor in de leefomgeving.
Hoe gaat u voorkomen dat een eventuele extra heffing (mark-up) op het spoorvervoer niet leidt tot vraaguitval, een verslechtering van de concurrentiepositie van het spoorgoederenvervoer in Nederland en negatieve economische effecten voor Nederland? Hoeveel budget moet er volgens planning uit de extra heffing worden opgehaald in 2019 en verder?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt er, net als in Duitsland en andere Europese landen, meerjarige (vijf jaar) duidelijkheid gegeven over de tarieven van de gebruiksvergoeding? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u de extra kosten voor het spoorgoederenvervoer op korte en middellange termijn terugbrengen?
In antwoord op vragen 7 en 8 is aangegeven dat ProRail in vergelijking met andere landen relatief weinig uitgeeft aan het beheer en onderhoud van het spoor en hoe ik bij ProRail stuur op efficiency. In antwoord op vragen 3, 4, 9, 11 en 12 is daarnaast aangegeven dat (voor dienstregelingsjaar 2019) ProRail de tarieven voor de VMT en de heffing zoals gebruikelijk in september in de concept netverklaring publiceert en in december in de definitieve netverklaring vaststelt. Op dit moment kan daarom niet vooruit gelopen worden op de kosten voor het spoorgoederenvervoer. Zoals in antwoord op vragen 3, 4, 9, 11 en 12 is aangegeven, moet de markt de heffing kunnen dragen en wordt rekening gehouden met de concurrentiepositie van het Nederlandse spoorgoederenvervoer. Hierbij is eveneens aangetekend dat de gebruiksvergoeding een relatief kleine component is van de totale kosten die van belang zijn voor de concurrentiepositie van het Nederlandse spoorgoederenvervoer.
Klopt het dat Duitsland één beveiligingssysteem kent voor treinen en Nederland vier? Weet u hoeveel extra geld goederenvervoerders kwijt zijn aan kosten voor een loc met extra Nederlandse treinbeveiligingssystemen en machinisten?
Nee. Er bestaan zowel in Nederland als Duitsland meerdere beveiligingssystemen voor treinen. In alle EU-lidstaten wordt het «European Rail Traffic Management System» (ERTMS) uitgerold. Dit is een zogenoemd klasse A treinbeveiligingssysteem dat op de internationale corridors gebruikt wordt (Betuweroute) en steeds meer gebruikt zal worden (bijvoorbeeld op de voor Nederland belangrijke spoorgoederencorridor Rhine-Alphine). Daarnaast bestaan er in de lidstaten afzonderlijk zogenoemde klasse B treinbeveiligingssystemen waarvan Nederland en Duitsland er elk twee hebben. In Duitsland betreft dit Indusi/PZB (Punktförmige Zugbeeinflussung) en LZB (Linienzugbeeinflussung). In Nederland ATB-EG (Automatische TreinBeïnvloeding Eerste Generatie) en ATB-NG (Automatische TreinBeïnvloeding Nieuwe Generatie). In de afgelopen jaren is het ATB-EG-systeem om veiligheidsredenen op een groot aantal plaatsen uitgebreid met de toevoeging ATB-Vv (Automatische TreinBeïnvloeding Verbeterde versie).
De meerkosten voor (goederen-)vervoerders voor extra treinbeveiligingssystemen variëren sterk en zijn afhankelijk van de specifieke situatie. Zoals bijvoorbeeld het aantal al in de locomotief aanwezige treinbeveiligingssystemen, de complexiteit daarvan en in hoeverre de betreffende locomotief in eigendom is bij een vervoerder of dat deze geleaset wordt. Over de mogelijke omvang van deze meerkosten bent u in het kader van het Parlementair onderzoek onderhoud en innovatie spoor op 16 februari 2012 geïnformeerd.10
De verscheping van giftige olie vanuit Rotterdam naar Afrika |
|
Eric Smaling |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport van het Center for International Environmental Law (CIEL), dat stelt dat er wel degelijk sprake was van illegale export van giftige diesel naar Afrika?1
De conclusie van CIEL dat Nederland heeft gehandeld in strijd met de Basel Convention on the Control of Transboundary Movements of Hazardous Wastes and their Disposal. (Verdrag van Bazel) deelt het kabinet niet.
Zowel de Bamako Convention on the Ban of the Import into Africa and the Control of Transboundary Movement and Management of Hazardous Wastes within Africa (het Verdrag van Bamako) als het Verdrag van Bazel zijn betrokken in de vraag of er aanwijzingen zijn dat Nederland in strijd met het huidige kader van wet- en regelgeving heeft gehandeld. Nederland is geen Partij bij het Verdrag van Bamako. Bij dit verdrag voor en door Afrikaanse landen kunnen alleen leden van de Afrikaanse Unie partij worden. Wel is Nederland Partij bij het Verdrag van Bazel, waaraan uitvoering is gegeven in de Europese Verordening inzake de Overbrenging van Afvalstoffen, Verordening (EG) nr. 1013/2006 (EVOA).
De Partijen bij het Verdrag van Bamako zijn ook partij bij het Verdrag van Bazel en hebben het Secretariaat van het Verdrag van Bazel in kennis gesteld van deze regionale overeenkomst. Partijen bij het Verdrag van Bamako kunnen nationale definities van gevaarlijk afval en de voorwaarden voor de overbrenging daarvan notificeren bij het secretariaat van het Verdrag van Bazel. Pas als een Partij bij het Verdrag van Bazel op grond van nationale regelgeving stoffen aanmerkt als gevaarlijk afval en in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag van Bazel notificeert dat de import daarvan is verboden, zijn de andere Partijen bij het Verdrag van Bazel gehouden de export van die stoffen naar dat land te verbieden. De Nederlandse en Europese regelgeving (Europese Verordening inzake de Overbrenging van Afvalstoffen, EVOA) voorziet hier ook in. Afrikaanse landen die Partij zijn bij het Verdrag van Bamako, zijn ook Partij bij het Verdrag van Bazel en kunnen dus een dergelijke notificatie voor hoogzwavelige brandstoffen onder het Verdrag van Bazel doen. Dat hebben ze tot nog toe echter niet gedaan. Sommige partijen bij het Verdrag van Bamako (o.a. Ivoorkust, Togo en Congo) hebben wel andere afvalstromen, zoals e-waste, afval van bepaalde chemische stoffen, niet-afbreekbaar plastic afval of radioactief afval als gevaarlijk afval genotificeerd2. De export van hoogzwavelige brandstoffen vanuit Nederland is daarom niet in strijd met het Verdrag van Bazel.
Verder concludeert CIEL dat Nederland zijn verplichtingen onder het internationaal gewoonterecht overtreedt op grond van de stelling dat de export van hoogzwavelige brandstoffen de naleving van Bamakopartijen onder het Verdrag van Bazel zou ondermijnen. Het kabinet is niet bekend met een gezaghebbende regel van internationaal recht op grond waarvan de export van hoogzwavelige brandstoffen zou zijn verboden. Er is ook geen gezaghebbende uitspraak van een internationaal of een arbitraal tribunaal waaruit een dergelijke regel zou kunnen worden afgeleid.
CIEL concludeert ook dat Nederland zijn internationale verplichtingen op het gebied van mensenrechten schendt, in het bijzonder het recht op gezondheid uit het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele rechten (ESC-verdrag). Het kabinet is van mening dat Nederland niet in strijd handelt met die verplichtingen door de export van de hoogzwavelige brandstoffen niet te verbieden. Het kabinet acht een benadering die ervan uitgaat dat Nederlandse c.q. EU-normstelling in het kader van ESC-rechten automatisch voor andere landen moet gelden, onjuist. Elke staat heeft onder het ESC-verdrag de verplichting alle mogelijke maatregelen te nemen om de in het verdrag genoemde rechten voor zijn burgers steeds verder te verwezenlijken en kan daarbij door andere staten worden ondersteund. Het kabinet neemt zijn verantwoordelijkheid op dit vlak door in samenspraak met de betreffende landen te komen tot schonere normen voor brandstoffen in die landen en bedrijven aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Hiertoe worden onder meer overleggen georganiseerd met betrokken partijen in de EU en West-Afrikaanse landen (vertegenwoordigers van regeringen, lagere overheden, bedrijfsleven) alsmede betrokken internationale organisaties als UNEP en OESO. Voorts is het kabinet bereid, waar nodig, technische kennis beschikbaar te stellen zodat de Afrikaanse landen de benodigde wet- en regelgeving kunnen invoeren. Daarnaast acht het kabinet bewustwording onder het maatschappelijk middenveld van belang. In dit verband is het Nederlandse beleidsprogramma «Samenspraak, Tegenspraak», dat gericht is op het versterken van de stem van het maatschappelijk middenveld, een nuttig instrument.
Wat is uw reactie op de uitspraak dat de Nederlandse regering nalatig is geweest door niets te ondernemen tegen de oliebedrijven Trafigura en Vitol?2
Zoals hierboven beschreven geeft het rapport geen wettelijke grond om tot handhaving over te gaan.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) werkt aan het verkrijgen van meer inzicht in de herkomst en samenstelling van blendcomponenten die worden gebruikt bij de productie van scheepsbrandstoffen en verscherpt haar toezicht op de sector. Per 1 januari 2017 is dit project verbreed naar de kwaliteit van benzine en diesel bestemd voor niet-OESO-landen buiten de EU en in het bijzonder naar West Afrikaanse landen. Daarbij wordt specifiek gekeken of er mogelijk afvalstromen in de brandstoffen worden bijgemengd. Het mengen van afvalstoffen met een product resulteert erin dat het mengsel de kwalificatie afvalstof krijgt. In het geval van brandstoffen gaat het dan om gevaarlijk afval. De export van gevaarlijk afval naar niet-OESO-landen buiten de EU is volgens de Europese Verordening inzake de Overbrenging van Afvalstoffen, Verordening (EG) nr. 1013/2006 (EVOA) wel verboden. Controles vinden plaats bij zowel de tankopslagbedrijven waar het blenden (mengen) van brandstofstromen plaatsvindt als bij de handelaren die opdracht geven voor het blenden. De controleaanpak wordt afgestemd met de bij deze bedrijven betrokken Omgevingsdiensten. Waar mogelijk wordt verbinding gezocht met initiatieven rond bewustwording en MVO (ketenverantwoordelijkheid). Mocht uit het ILT project alsnog blijken dat de bedrijven afvalstoffen bijmengen en dus brandstoffen met de status gevaarlijk afval produceren, dan zal tot gepaste maatregelen worden overgaan.
Nu er wel juridische grond blijkt te zijn, geeft u gevolg aan uw eerdere uitspraak dat deze handel in giftige diesel «een grof schandaal» is door over te gaan tot vervolging van Trafigura en Vitol?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder is gesteld biedt de analyse van CIEL geen grond voor vervolging van genoemde bedrijven.
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven en zal bedrijven daarop aanspreken. In het kader van het Werkprogramma Zeehavens is dit onderwerp door de havenbeheerders van Amsterdam en Rotterdam opgenomen als onderdeel van een lopende actie met betrekking tot ketenverantwoordelijkheid rondom ladingstromen met als doel tot een afwegingskader te komen bij welke ethische kwesties havens invloed kunnen uitoefenen en hoe die er concreet uit ziet.
Medio 2017 organiseert Amsterdam een conferentie over dit onderwerp met de relevante stakeholders, waaronder de betrokken ministeries, om gezamenlijk te verkennen welke verbeterstappen mogelijk zijn en hoe bedrijven en overheden kunnen anticiperen op toekomstige aanscherping van de brandstofnormen. Ook de havens van Rotterdam en Antwerpen worden uitgenodigd. De eerste bevindingen van het onderzoek van het Nationaal Contact Punt voor de OESO-richtlijnen (NCP) naar de mate waarin de Nederlandse olie- en gassector de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen implementeert zijn dan naar verwachting ook bekend. Het kabinet zal alle betrokken partijen blijven oproepen bij te dragen aan een transitie naar schonere brandstoffen in de Afrikaanse landen, door de invoering van betere standaarden in de importlanden te steunen, waar relevant technische kennis beschikbaar te stellen en schonere brandstoffen aan te bieden.
Kan er nu een definitief eind aan deze praktijken gegarandeerd worden?
Nee. De wettelijke mogelijkheid om op te treden is mede afhankelijk van de actie die door de landen zelf wordt genomen om ofwel normen te introduceren voor de kwaliteit van brandstoffen ofwel de brandstoffen die niet aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen onder het Verdrag van Bazel te notificeren als gevaarlijk afval waarvan de import is verboden. Een eenzijdig exportverbod vanuit Nederland of de EU zonder maatregelen in de Afrikaanse landen zelf zou niet erg effectief zijn. Zolang de vraag daar blijft bestaan, is het aannemelijk dat de export van hoogzwavelige brandstoffen naar West Afrikaanse landen gaat plaatsvinden vanuit havens in andere landen waar brandstoffen worden geproduceerd. Daarmee is het probleem voor de Afrikaanse landen en hun bevolking niet opgelost.
Via het VN-Milieuprogramma (UNEP) zal het kabinet de inzet om de invoering van schonere normen voor brandstoffen in West Afrikaanse landen te versnellen, blijven steunen en de West Afrikaanse Bamakopartijen wijzen op de mogelijkheden onder het Verdrag van Bazel.
Het bericht dat de verzelfstandiging van de onderhoudsdivisie van AirFrance-KLM van de baan is |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «verzelfstandiging onderhoudsdivisie Air France-KLM van de baan»?1
Ja.
Heeft u een bevestiging gehad vanuit AirFrance-KLM dat er nu, maar ook in de nabije toekomst, geen sprake is van verzelfstandiging van de onderhoudsdivisie? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het plan «Trust Together» heeft Air France KLM op 3 november jl. een studie aangekondigd naar mogelijke verzelfstandiging van de onderhoudsactiviteiten met als doel de bestaande positie (mondiaal nr. 2) te versterken en de efficiency te vergroten. Op 12 december jl. heeft Air France KLM bekend gemaakt dat de beoogde studie niet zal worden uitgevoerd. De onderneming gaf daarbij aan dat de beoogde studie niet tot doel had verkoop van de onderhoudsactiviteiten voor te bereiden of de arbeidsvoorwaarden te wijzigen. Desondanks had het vooruitzicht van deze studie tot grote zorgen binnen de onderhoudstak geleid en volgens Air France KLM zouden misverstanden hierover de noodzakelijke discussie over de toekomst van de onderhoudsactiviteiten in gevaar kunnen brengen, evenals de versterking van het onderlinge vertrouwen dat met Trust Together wordt beoogd.
Air France KLM heeft aangekondigd met het personeel een constructieve dialoog te willen voeren over alle andere opties om groei en versterking van de onderhoudsactiviteiten van Air France en KLM te bewerkstelligen. Handhaving van de status quo acht Air France KLM geen optie, gezien de noodzaak van investeringen de komende jaren en druk op de winstgevendheid die het noodzakelijk maken om financieringsmogelijkheden te vinden en de efficiency en het aanpassingsvermogen te vergroten. In januari 2017 wil men met deze dialoog beginnen.
Is hiermee ook de zelfstandige positie van de onderhoudsdivisie onder de KLM-vleugel gewaarborgd of is er nog een risico dat de onderhoudsdivisie straks direct onder de AirFrance-KLM holding komt te vallen? Kunt u dit toelichten?
Er zijn mij thans geen concrete plannen bekend. Zoals onder antwoord 2 aangegeven wil de onderneming vanaf januari 2017 een dialoog voeren over mogelijke opties. Op 3 november jl. hebben Minister Dijsselbloem en ik uw Kamer een appreciatie gestuurd van het plan Trust Together. Onder meer is daarin aangegeven dat de strategie en bedrijfsvoering zaken zijn waarvoor het private bedrijf Air France KLM zelf verantwoordelijk is en dat het kabinet, als KLM aandeelhouder en beleidsmaker, de plannen beoordeelt in het licht van de publieke belangen die met KLM zijn gemoeid. In dat kader blijf ik ook de ontwikkelingen bij de onderhoudsactiviteiten op de voet volgen. Verder wil ik wijzen op de toezeggingen van de Air France KLM directie in november 2015 ten aanzien van de zelfstandige positie van KLM binnen de holding Air France KLM2, waaronder de toezegging dat er geen verdere centralisatie van KLM activiteiten en bedrijfsonderdelen zal plaatsvinden naar de Air France KLM holding in Parijs.
In hoeverre deelt u de mening dat het van belang is dat de onderhoudsdivisie zelfstandig blijft en onder directe verantwoordelijkheid van de KLM blijft vallen?
Zie antwoord vraag 3.
Mogelijke staatssteun aan Lelystad Airport |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Staatssteun aan Airport Lelystad ongeoorloofd»?1 Zo ja, wat vindt u ervan?
Ik heb kennisgenomen van het bericht «Staatssteun aan Airport Lelystad ongeoorloofd», dat als opiniestuk heeft gestaan in de Groningerkrant. Ik ben het niet eens met het beeld dat in het bericht wordt opgeroepen dat Lelystad Airport staatssteun zou ontvangen.
Klopt het dat er kortingen worden gegeven aan zowel charters als lowcost airlines? Zo ja, wordt dit gebruikt om maatschappijen die op kostprijs concurreren met relatief lage luchthaventarieven naar Lelystad Airport te lokken? Laat dit zich kwalificeren als staatssteun? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich het aantrekken van nieuwe luchtvaartmaatschappijen naar Lelystad Airport tot de afspraken in het Aldersakkoord, waarin is overeengekomen dat Lelystad Airport alleen is bedoeld om Schiphol Airport te ontlasten, en zoals ook is uitgesproken in de motie-Geurts/De Rouwe?2
Het beleid van mijn ministerie is erop gericht om Schiphol selectief te ontwikkelen voor mainportgebonden verkeer en Lelystad als luchthaven waar een deel van het niet-mainportgebonden verkeer kan worden geaccommodeerd. In de Verzamelbrief Schiphol van 17 november 2016 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2016 – 2017, 29 665, nr. 234) heb ik uw Kamer geschetst hoe het selectiviteitbeleid eruit ziet. Ik heb daarbij drie onderdelen onderscheiden:
De vraag over eventuele kortingen voor charters en lowcost airlines heeft betrekking op het tweede onderdeel van het selectiviteitbeleid, te weten het stimuleringsbeleid door Schiphol. Schiphol heeft in het Ondernemingsplan Lelystad Airport aangegeven dat de tarieven voor Lelystad Airport relatief laag zullen zijn en concurrerend met die van de andere regionale luchthavens in Nederland en in aangrenzende gebieden (in Duitsland en België). In hoeverre daarbij gebruik wordt gemaakt van kortingen is op dit moment niet bekend. Duidelijk is wel dat het beleid, ook van Schiphol, erop gericht is om niet-mainportgebonden verkeer te verplaatsen van Schiphol naar Lelystad. Het prijsbeleid van Schiphol zal dan ook – passend binnen de regelgeving daarvoor – daar op gericht zijn.
Het hanteren van eventuele kortingen als zodanig vormt in beginsel geen (onrechtmatige) staatssteun. Er is ruimte voor kortingen binnen de nationale en Europese mededingingsregels. Het vaststellen van tarieven en kortingen is voorbehouden aan de exploitant van de luchthaven. Die moet zich hierbij houden aan de geldende wettelijke kaders. Als in een voorkomend geval buiten deze kaders wordt getreden, zullen instanties als de Autoriteit Consumenten Markt (ACM) en de Europese Commissie hiertegen op kunnen treden.
Hoe verhouden zich de gegeven kortingen bij Lelystad Airport tot de Europese staatssteunregels?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de winstverwachtingen van Groningen Airport Eelde en Maastricht Aachen Airport op korte, middellange en lange termijn? Wat zijn de winstverwachtingen van Lelystad Airport?
Het beeld voor de drie luchthavens is als volgt:
Het succes van de OV-fiets |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Succes OV-fiets leidt tot tekort op stations»?1
Ja.
Deelt u de mening van NS dat het aanbieden van OV-fietsen niet tot de kerntaken behoort? Wat betekent dit voor de reiziger?
Het aanbieden van OV-fietsen is een eigenstandig initiatief van NS. NS heeft in haar strategie als een van de kernactiviteiten vastgesteld: bijdragen aan de reis van deur-tot-deur. De vervoerconcessie schrijft voor dat NS zowel zelfstandig als gezamenlijk met decentrale overheden, gemeenten, regionale vervoerders, infrastructuurbeheerder en consumentenorganisaties, werkt aan een zo onbelemmerd mogelijke deur-tot-deur reis voor de reizigers. NS heeft het aanbieden van OV-fiets gekozen als één van de instrumenten om hieraan invulling te geven. Ik juich dit initiatief toe. Uit de populariteit van de OV-fietsen blijkt dat ook reizigers dit als een nuttig product zien.
Indien u de mening van NS deelt, hoe verhoudt zich dit dan tot de recent in gang gezette «nationalisatie» op de stations van de exploitatie van fietsenstallingen (inclusief OV-fietsen) en toiletten, waarbij deze voorheen door particuliere bedrijven en andere externe partijen (zoals gemeentelijke Wet sociale werkvoorziening-bedrijven) werden aangeboden en door NS zijn beëindigd? Hoe verhoudt zich deze beweging nu tot het feit dat het aanbieden van OV-fietsen geen kerntaak is? Vindt u dit een wenselijke beweging? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u dan bereid om hierover in gesprek te gaan met NS?
ProRail en NS zorgen gezamenlijk voor een bereikbaar en toegankelijk station met aantrekkelijke, veilige en optimaal benutte fietsenstallingen. Zij werken hiervoor onder andere samen met gemeenten. Om te zorgen dat de kwaliteit van de stallingen verbetert en overal kwaliteit van een vergelijkbaar niveau wordt aangeboden, neemt NS de aansturing van de stallingen zelf op zich. Voor de nieuwe invulling van de stallingen neemt NS maatschappelijke verantwoordelijkheid waarbij ook mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt nadrukkelijk betrokken worden. Uit de klantbelevingsonderzoeken van NS blijkt dat het klantoordeel van stallingen, waarvan NS de exploitatie heeft overgenomen, betere klantoordelen geven. Door de aansturing van stallingen zelf op zich te nemen, kan NS nog beter een integraal aanbod, inclusief OV-fiets, voor de reiziger realiseren. Dit draagt bij aan een betere reis van deur tot deur. Van nationalisatie is daarbij geen sprake. NS liet eerder als eigenaar van de stallingen de exploitatie van een aantal stallingen door derden uitvoeren, maar heeft besloten de contracten met deze exploitanten te beëindigen. NS kan zelf bepalen hoe om te gaan met de fietsenstallingen in de stations en of daar al dan niet derden bij worden ingeschakeld. Hierover zijn in 2014 vragen van de leden Smaling en Karabulut beantwoord (Aanhangstel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 971).
Welke afspraken zijn hierover gemaakt met NS in de vervoersconcessie? Worden deze afspraken geëvalueerd? Zo ja, wanneer? Is er een marktverkenning voor deze taak uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
In de vervoerconcessie is opgenomen dat NS zich extra zal inspannen voor de verbetering van de reis van deur tot deur. Voor NS maakt OV-fiets daar een wezenlijk onderdeel van uit. Over OV-fiets zijn zelf geen specifieke afspraken in de concessie opgenomen. OV-fiets is naar NS overgebracht toen overheid en ProRail zich uit de stichting OV-fiets terugtrokken. In een proefperiode van enkele jaren bereikte NS goede resultaten met OV-fiets waaronder uitbreiding van het aantal uitgiftelocaties, groei van het aantal ritten en verbetering van de klanttevredenheid. Op basis daarvan is OV-fiets definitief overgegaan naar NS.
Wie betaalt de uitbreiding met 1.000 OV-fietsen per jaar en deelt u de mening dat dit in ieder geval geen overheidstaak is? Zo nee, waarom niet?
NS investeert zelf in deze nieuwe OV-fietsen. Daarnaast investeert NS onder andere ook in uitgiftelocaties, ICT, marketing, innovatie en ontwikkeling. Als de groei van OV-fiets zich doorzet, wordt verwacht dat OV-fiets binnen enkele jaren het break-even punt bereikt.
Zit de OV-fiets verpakt in abonnementen die door NS worden uitgegeven en krijgt de klant nu geen waar voor zijn abonnement omdat er te weinig OV-fietsen zijn?
Nee. OV-fiets zit niet verpakt in een NS abonnement. De kosten voor OV-fiets worden niet doorberekend naar de abonnementhouders van NS. Daarnaast betaalt de OV-fiets klant per 1 januari geen abonnementskosten meer. De klant betaalt dan alleen voor de ritten die hij of zij maakt. Hiermee wil NS een drempel voor het gebruik van OV-fiets wegnemen. Reizigers hebben voor gebruik van OV-fiets een persoonlijke OV-chipkaart nodig (om te kunnen factureren) en hoeven zich alleen nog aan te melden voor gebruik van OV-fiets.
Bent u bereid om in overleg met NS te kijken of deze taken wederom kunnen worden afgestoten aan de markt en marktpartijen? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit antwoord tot het feit dat NS benadrukt dat dit toch geen overheidstaak is?
NS krijgt de ruimte om naast de verplichtingen uit de concessie de reiziger ook op andere manieren te faciliteren in haar mobiliteit. Het staat andere marktpartijen vrij om voor de deur-tot-deur reis innovatieve concepten te ontwikkelen zoals concepten met betrekking tot de fiets. Zo gaat vervoerder Syntus vanaf december een eigen deelfiets introduceren in de provincies Gelderland en Utrecht in plaatsen als Apeldoorn en Ede. Ik zie dan ook geen reden om in gesprek te treden met NS.
Bent u bereid deze vragen vóór het notaoverleg over het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) voorzien op 28 november 2016 te beantwoorden?
Het is helaas niet mogelijk gebleken deze vragen voor het notaoverleg te beantwoorden. Ik geef uw Kamer daarom in overweging de beantwoording te betrekken bij een volgend algemeen overleg.
CEF-subsidiegelden |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het afwijzen door de Europese Commissie van CEF-subsidiegelden voor bijvoorbeeld de inbouw van gaswassers in schepen binnen TEN-T?
Ja.
Hoe denkt u over de herhaaldelijke afwijzingen van specifiek Nederlandse CEF-aanvragen voor milieumaatregelen zoals het uitrusten van gaswassers door de Europese Commissie?
Het is mij niet bekend dat er sprake zou zijn van een door Europa herhaaldelijk afwijzen van specifiek Nederlandse CEF aanvragen voor milieumaatregelen. De Europese Commissie beoordeelt aanvragen voor CEF co-financiering voor Milieumaatregelen waar Nederlandse partijen bij betrokken zijn worden voorzover mij bekend op basis van dezelfde criteria als aanvragen uit andere EU lidstaten.
Deelt u de mening dat Europese subsidiegelden belangrijk zijn voor de Nederlandse scheepvaart, met name omdat het Rijk hiervoor geen middelen ter beschikking stelt?
Ja, ik ben van mening dat Europese subsidiegelden een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan verduurzaming van de Europese en Nederlandse scheepvaart.
Acht u de afwijzing door de Europese Commissie van Nederlandse CEF-subsidieaanvragen ten opzichte van de toewijzingen van aanvragen uit andere Europese lidstaten in lijn met het uitgangspunt van een eerlijk level-playing-field? Zo ja, waarom? Zo nee, wat kunt u hierop ondernemen?
Ik heb geen aanwijzing dat CEF subsidies concurrentieverstorend werken. Subsidietoekenning vindt plaats op basis van dezelfde criteria die voor alle aanvragers gelden en subsidierondes staan voor alle partijen op dezelfde wijze open. De Europese Commissie beoordeelt de aanvragen, waaronder de voorstellen voor het installeren van gaswassers, onder andere op basis van rijpheid van het project, bijdrage van de subsidie aan het project, kwaliteit, bijdrage aan de ontwikkeling van het netwerk en EU toegevoegde waarde. De Commissie laat de aanvragen door teams van extern deskundigen beoordelen waarbij de projecten worden gescoord.
Bij de afgelopen subsidie oproepen werd het beschikbare budget overigens twee tot drie keer overvraagd. Dat betekent dus dat circa tweederde van de aanvragen niet kon worden gehonoreerd.
De berichten ‘Druk aan de Poort’ en 'Zelfverrijking normale gang van zaken bij Rotterdams containerbedrijf' |
|
Judith Swinkels (D66), Salima Belhaj (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending «Druk aan de poort» van Zembla1, waaruit blijkt dat veertig procent van de zeecontainers die de Rotterdamse haven binnenkomen en met binnenvaartschepen verder worden vervoerd niet, standaard door een nucleaire detectiepoort gaan?
Ik ken de uitzending. Op de in de vraag en uitzending opgenomen bewering, wordt ingegaan bij het antwoord op vraag 7.
Klopt het dat van de twaalf miljoen containers die per jaar via de Rotterdamse haven Nederland binnenkomen slechts 1,3 procent wordt gecontroleerd? Deelt u de mening dat het openen van slechts 7.000 containers en het scannen van slechts 14.000 containers per jaar door een gebrek aan mankracht een zorgwekkend aantal is? Zo ja, hoe heeft deze situatie zich kunnen ontwikkelen? Zo nee, waarom niet?
Van de inkomende containers met goederen met een niet-communautaire status zijn 42.900 gecontroleerd met een scan en 7.225 door een fysieke controles. Voor de goede orde, dit gaat niet om de nucleaire controle; daarvoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 7. Ik deel niet de mening dat dit zorgwekkend is. De Douane hanteert een risicogerichte aanpak. Dit stelt de Douane in staat om verantwoorde keuzes te maken binnen de veelheid van fiscale en niet fiscale taken, het grote volume aan goederen en rekening houdend met de concurrentiepositie van de mainports Rotterdam en Schiphol.
Uitgangspunt van de risicogerichte handhaving is dat alle goederen die de buitengrenzen passeren onder douanetoezicht staan. Dit wil niet zeggen dat de Douane alle goederen controleert, maar dat de Douane over gedegen informatie over deze goederen beschikt. Op basis van deze informatie – die bestaat uit miljoenen aangiftegegevens – en overige risico-informatie voert de Douane met behulp van slimme computertechnologie een risicoanalyse uit en bepaalt welke goederen voor controle in aanmerking komen. De risico’s bepalen dus hoe mensen en middelen bij de Douane worden ingezet.
De Douane kent daarbij verschillende soorten interventies, zoals scancontroles, inzet van speurhonden, fysiek openen van containers en administratieve controles. Al deze interventies kunnen zowel gezamenlijk als apart worden ingezet en kunnen elkaar aanvullen of versterken. In haar risicoweging houdt de Douane rekening met waarborgen en veiligheidsmaatregelen die bedrijven zelf hebben genomen om risico’s te beperken. Het handhavingsniveau wordt jaarlijks bepaald mede aan de hand van risicoweging en evaluatie van voorafgaande jaren, waarbij de bevindingen op fiscale en niet-fiscale risico’s uiteraard wordt meegenomen.
Klopt het dat er ondanks de uitbreiding van de Maasvlakte niet is geïnvesteerd in meer mensen en meer middelen, waardoor het aantal controles en de bijbehorende capaciteit niet evenredig is toegenomen met de toename van het aantal binnenkomende containers? Zo ja, gaat u investeren in meer mensen en middelen? Zo nee, op welke gronden bestrijdt u deze conclusie?
Dit is onjuist. De Douane heeft vóór de komst van de Tweede Maasvlakte grondig onderzocht hoe het douanetoezicht daar zo effectief en efficiënt mogelijk kan worden ingericht met gebruikmaking van moderne technologie en door optimaal gebruik te maken van wettelijk toegestane vereenvoudigde douaneprocedures. Berekend is wat daarvoor nodig is aan personele capaciteit en aan middelen. Met het bedrijfsleven is overleg gevoerd om het douanetoezicht zoveel mogelijk in de logistiek van de Tweede Maasvlakte te laten plaatsvinden. Zo is bijvoorbeeld scanapparatuur geplaatst op de terminals. Hierdoor kunnen containers worden gescand zonder dat de logistiek wordt verstoord. De Douane heeft voor de uitvoering van haar toezicht op de Tweede Maasvlakte het benodigde budget gekregen, zodat ook de benodigde personele capaciteit beschikbaar is.
Klopt het dat het een risico is dat schepen van gerenommeerde rederijen met een certificaat juist aantrekkelijker blijken te zijn voor smokkelaars, in acht genomen dat bij een gebrek aan capaciteit deze schepen, ongeacht de mate van risico, niet worden gecontroleerd? Zo ja, wat gaat u eraan doen om deze schepen minder aantrekkelijk te maken voor smokkelaars? Zo nee, op welke gronden bestrijdt u deze conclusie?
Dit is onjuist. Waarschijnlijk wordt in de vraag gedoeld op het vervoer van goederen in containers door rederijen en op de status van AEO (Authorised Economic Operator). AEO is een status die de Douane op basis van Europese wetgeving aan een bedrijf kan toekennen en die in bepaalde gevallen ertoe kan leiden dat het bedrijf minder door de Douane wordt gecontroleerd. Dat is in die gevallen een afgewogen risico. Deze bedrijven hebben onder andere aangetoond zicht te hebben op hun goederenstromen en hebben zelf veiligheids- en beheersmaatregelen genomen. De Douane kan zo haar capaciteit meer richten op risicovollere bedrijven en goederenstromen. Dat neemt niet weg dat de Douane ook rekening houdt met het risico dat criminelen misbruik kunnen maken van de AEO-status van deze bedrijven. Het recht op verminderde controle voor AEO bedrijven is overigens vastgelegd in Europese wetgeving.
Voor bedrijven (rederijen) die enkel schepen bezitten en goederen in containers voor derden vervoeren, is echter bepaald dat de AEO-status geen recht geeft op verminderde controle.
Bent u van mening dat de ontstane situatie te wijten is aan een gebrek aan middelen en/of inzet? Zo ja, welke maatregelen wilt u in dit verband treffen? Zo nee, wat is naar uw mening de oorzaak van de ontstane situatie?
Zie het antwoord op de voorgaande vragen.
Deelt u de mening dat uw eerdere investering in techniek, zoals camera’s, niet voldoende effectief zijn als er niet voldoende mankracht is om het door techniek gedetecteerde verder uit te zoeken? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit op te lossen? Zo nee, op welke grond bestrijdt u deze conclusie?
De Douane zet in op slim en gericht toezicht met behulp van moderne technologie. Alleen zo kan de Douane effectief toezicht blijven uitoefenen bij stijgende goederenvolumes, veranderende handelsstromen (e-commerce) en toenemend aantal douanetaken. Douanetoezicht moet ook niet onnodig goederenstromen ophouden. De techniek ondersteunt daarbij de douanier. Het is dus inderdaad zo dat inzet van techniek geen nut heeft als er geen logisch vervolg is. Zo heeft het inzetten van scanners alleen zin als de Douane ook een fysieke controle uitvoert als de beelden daartoe aanleiding geven. Dat geldt ook voor cameratoezicht. Op Schiphol heeft de Douane al ervaring opgedaan hoe gebruik te maken van camerabeelden bij de uitoefening van haar taak.
Momenteel vindt overleg plaats tussen private en publieke partijen over het in gebruik nemen van camera’s in de haven van Rotterdam. De Douane neemt deel aan dit overleg. De Douane onderzoekt nog hoe de camerabeelden precies kunnen worden ingezet bij het douanetoezicht in de haven en wat dat voor gevolgen heeft voor de inzet van haar personeel.
Klopt het dat de veertig procent van de containers die wordt overgescheept op binnenvaartschepen niet standaard door een nucleaire detectiepoort gaat en ook verder in het binnenland niet gecontroleerd wordt? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat via deze weg nucleair materiaal ongezien het land in komt? Zo nee, op welke grond bestrijdt u deze conclusie?
De Douane heeft in de haven van Rotterdam detectiepoorten geplaatst voor de detectie van radioactief en nucleair materiaal. Afhankelijk van de situatie op de desbetreffende terminal worden containers die van een zeeschip worden overgeladen op een binnenvaartschip op radioactiviteit gecontroleerd met behulp van vaste of mobiele detectieapparatuur. Als het vanwege de logistiek niet standaard kan met behulp van vaste apparatuur, kan het geschieden op basis van risicoanalyse of steekproefsgewijs met behulp van mobiele apparatuur.
Daarnaast worden overeenkomstig het besluit «detectie radioactief besmet schroot» schrootladingen van binnenvaartschepen, die via de haven van Rotterdam zijn binnengekomen met als bestemming een Nederlandse schrootverwerker, gecontroleerd met detectieapparatuur bij de schrootverwerker.
Wat is uw reactie op de stelling dat met de ontstane situatie materiaal binnengesmokkeld wordt dat voor terroristische doeleinden kan worden gebruikt? Heeft u aanwijzingen dat dit inderdaad via de haven gebeurt? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens hiertegen te treffen? Zo nee, op welke gronden bestrijdt u deze conclusie?
Nederland is een goed toegankelijke toegangspoort tot de Europese Unie en de rest van de wereld. Een professioneel handels- en distributiecentrum van goederen en diensten en beschikt over een uitstekend ontwikkelde infrastructuur op logistiek, juridisch, financieel en digitaal gebied. De haven van Rotterdam is cruciaal voor onze economie en het financieel verkeer en levert een belangrijke bijdrage aan de legale handel, maar kan ook zeer aantrekkelijk zijn voor misbruik voor illegale doeleinden. Het is van belang om toezicht en controle op een zodanige manier in te richten dat het illegale activiteiten bestrijdt, maar het normale economische verkeer en de dienstverlening niet onnodig hindert. Voor de handhavings- en opsporingstaak van de overheid wordt daarom continu naar een balans gezocht tussen enerzijds veiligheid en anderzijds het faciliteren van het bonafide bedrijfsleven.
Er zijn thans geen aanwijzingen dat in Nederland aanslagen met nucleair materiaal worden voorbereid. De kans op een aanslag met nucleaire of radiologische middelen (nog los van of deze lukt en de effecten groot zijn) staat niet op gelijke voet met het algemene dreigingsniveau, maar is ook niet geheel uit te sluiten. Daarom wordt wereldwijd en breed gewerkt aan maatregelen om radiologische en nucleaire materialen uit handen van terroristen te houden. Scan-maatregelen in bijvoorbeeld havens is er daar één van, maar het is niet de enige. Het kabinet heeft daarom de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in het versterken van beveiliging van instellingen die werken met hoog risico stoffen en het verbeteren van samenwerking tussen nationale en internationale partners. Hierdoor wordt het voor kwaadwillenden moeilijk gemaakt om aan risicovolle materialen te komen. Zo wordt binnen de IAEA intensief samengewerkt en informatie uitgewisseld om de beveiliging van radioactieve stoffen en bronnen te versterken. Ook is er binnen de EU goede samenwerking rondom het onderwerp radiologische en nucleaire beveiliging. Binnen de EU wordt onder andere geïnvesteerd in gezamenlijke trainingen en het stimuleren van de ontwikkeling van preventieve maatregelen.
Kent u het bericht «Zelfverrijking normale gang van zaken bij Rotterdams containerbedrijf» van NU.nl?2 Zijn er bij u aanwijzingen bekend dat de problematiek wat betreft frauduleuze activiteiten bij Rotterdamse havenbedrijven zoals geschetst in dit bericht breder speelt dan alleen het betreffende bedrijf?
In het geciteerde artikel wordt ervan melding gemaakt dat bij een Rotterdams havenbedrijf op grote schaal zelfverrijking door voormalig werknemers zou hebben plaatsgevonden. Het Openbaar Ministerie heeft bekend gemaakt dat vier personen als verdachte van onder meer verduistering en oplichting zijn aangemerkt. Deze problematiek beperkt zich echter niet tot Rotterdamse havenbedrijven en is ook niet kenmerkend voor deze bedrijven. De bestrijding van corruptie is een prioriteit van het Openbaar Ministerie en de opsporingsdiensten. Over lopende onderzoeken kan ik echter geen mededeling doen.
Bent u van mening dat de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) voldoende zicht heeft op frauduleuze activiteiten bij bedrijven in de Rotterdamse haven? Zo ja, hoe kan het dat de fraude bij het Rotterdamse containerbedrijf dermate laat is opgemerkt dat er meer dan drie miljoen euro is verduisterd? Zo nee, wat gaat u doen om de controle aan te scherpen?
Fraudebestrijding in de Rotterdamse haven is een opgave voor alle toezichthouders en opsporingsdiensten in het gebied. Indien de FIOD signalen van fraude ontvangt, worden deze onderzocht en beoordeeld op aanknopingspunten voor strafrechtelijk onderzoek. Deze signalen kunnen afkomstig zijn uit regulier toezicht of uit controles door overheidsinstanties, maar kunnen bijvoorbeeld ook bekend worden door een aangifte afkomstig van particulieren of bedrijven. De FIOD acteert aldus voornamelijk op basis van signalen van anderen. Daarnaast hebben toezichthouders en opsporingsdiensten periodiek overleg om fraudesignalen uit te wisselen die de Rotterdamse haven betreffen. Er kunnen geen nadere mededelingen worden gedaan over lopende onderzoeken.
Bent u bereid deze vragen elk afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Bureaucratie remt ontwikkeling Dronetechnologie' |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bureaucratie remt ontwikkeling Dronetechnologie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de dronesector een groeiende sector is waar veel kansen liggen voor het Nederlandse bedrijfsleven? Wat voor veranderingen in het beleid rondom het professioneel gebruik van drones zijn er doorgevoerd naar aanleiding van de brief van de regering over onbemande vliegtuigen?2
Ja, ik deel die mening. Het kabinet heeft ook in haar brief aan de Tweede Kamer van 30 september jl. aangegeven dat zij mede door de inwerkingtreding van droneregelgeving voor professionele gebruikers deze groep meer mogelijkheden wil geven. Na overleg met alle betrokken partijen is op 1 juli 2016 de zogenaamde mini-droneregeling en een bijbehorende beleidsregel in werking getreden.
De kosten voor een vergunning onder deze regeling zijn significant lager dan onder de al bestaande regeling voor beroepsmatig gebruik. Dit leidt er toe dat voor beroepsmatig gebruik van drones tot en met 4 kg (minidrones) lichtere administratieve eisen en kenniseisen gelden, maar onder strikte operationele beperkingen, zoals
Sinds 1 juli zijn er nu ruim 50 drone-operators die een vergunning hebben verkregen onder deze «mini-droneregeling».
Bent u bekend met de problematiek die ondernemers ervaren wat betreft het opzetten van testcentra en het testen van verschillende soorten drones voor professioneel gebruik? Hoeveel aanvragen voor het testen van drones en het opzetten van een testcentrum worden daarbij gedaan? Hoeveel van deze aanvragen worden daarbij afgewezen?
Ja, ik ben bekend met de signalen die uit de sector afgegeven worden. Drie bedrijven hebben bij ILT een ontheffing aangevraagd van het verbod om vluchten uit te voeren zonder Bewijs van Luchtwaardigheid ten behoeve van testvluchten met hun eigen product. Zij hebben deze ontheffing gekregen. Twee bedrijven hebben een aanvraag ingediend voor een zogenoemd RPAS operator certificate, teneinde vluchten ten behoeve van derden uit te mogen voeren op een testcentrum. Een is toegekend, de andere is in behandeling.
Herkent u zich in het beeld dat geschetst wordt door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) over de aanvragen van testcentra voor drones? Welke eisen stelt de ILT voor testlocaties voor drones? Welke eisen worden er gesteld aan de plannen van bedrijven voor het testen van drones?
Ja. De locatie moet qua omgeving (zowel op de grond als het omringende luchtruim) geschikt zijn om testvluchten uit te voeren zonder dat dit tot onacceptabele risico’s leidt voor derden op de grond en in de lucht.
De initiatiefnemers moeten duidelijk maken wat ze willen gaan doen, hoe, waar en onder welke omstandigheden plus een indicatie van de risico’s voor derden. In dit verband is het ook belangrijk te vermelden dat een RPAS testcentrum een eigenstandige luchthaven is en dus een luchthavenregeling of luchthavenbesluit behoeft. Dergelijke regelgeving wordt door provinciale staten vanuit haar landzijdige bevoegdheid bij verordening vastgesteld. Namens de Minister van Infrastructuur en Milieu geeft de ILT op verzoek van de provincie, na een positieve veiligheidstoets, een verklaring veilig gebruik luchtruim af. Daarnaast gelden eisen met betrekking tot de uitvoering van de vlucht. Deze worden verbonden aan het bewijs van luchtwaardigheid, het brevet, dan wel de ontheffing van deze documenten, en voorts, indien het vluchten tegen vergoeding betreft, aan het ROC.
Hoe verhouden de uitspraken van de ILT en de ondernemers in dit artikel zich tot elkaar? Wat is uw visie op het afwijzen van de aanvragen omtrent het testen van drones?
Uit mijn antwoord op uw vraag 3 blijkt dat er momenteel weinig officiële aanvragen bij de ILT zijn om een RPAS testcentrum te worden. Op dit moment is er geen sprake van definitieve afwijzingen van aanvragen. Ik neem de signalen van de bedrijven niettemin serieus. Zorgvuldigheid en tegelijkertijd efficiency in de afhandeling van aanvragen staan voorop. Mijn departement en de inspectie werken nauw samen om de initiatiefnemers zo veel mogelijk te faciliteren en te begeleiden richting het operationeel worden van een testcentrum.
Kunt u aangeven hoe lang het invoeren van nieuwe regelgeving met ruimte voor innovatie op zich laat wachten? Deelt u de mening van de ondernemers in de sector dat deze regelgeving urgentie vereist?
Ik deel de opvatting over de urgentie van het ondersteunen van de innovatie. Onder de huidige luchtvaartregelgeving is het reeds mogelijk om testlocaties te realiseren. Het kabinet is regelgeving aan het voorbereiden om de uitvoering van vluchten ten behoeve van testen van en experimenteren met drones verder te faciliteren.
Normoverschrijding bij vervoer van gevaarlijke stoffen |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Brabantse giftreinen mogelijk vervangen door schepen»?1
Ja.
Klopt het dat de registratie van gevaarlijke stoffen in rijdende treinen volledig up to date is, in die zin dat vervoerder, ProRail, plaatselijke brandweer en hulpverleningsinstanties weten wat er vervoerd wordt? Zo ja, op welke wijze kan men dat weten?
Uit een steekproef van ProRail blijkt dat in ca. 95% van de gevallen de registratie van gevaarlijke stoffen in rijdende treinen accuraat is. Deze registratie gebeurt met behulp van het Online registratiesysteem Vervoer Gevaarlijke Stoffen (OVGS). Dit is een systeem dat het registreren van wagenlijsten van rijdende treinen op de vrije baan ondersteunt. ProRail beheert het OVGS-systeem en kan de informatie binnen 15 minuten leveren aan hulpdiensten. Het is de verantwoordelijkheid van de vervoerder om de wagenlijsten tijdig en correct bij ProRail aan te leveren. In overleg met vervoerders heeft ProRail maatregelen genomen ter verbetering van het gebruik van het OVGS.
Op grond van het RID2 is er een wettelijke verplichting tot het geven van informatie over gevaarlijke stoffen op het spoor. De afzender, de vervoerder en de infrastructuurbeheerder hebben elk een verplichting met betrekking tot het aanleveren van informatie over treinen en losse wagens met gevaarlijke stoffen. Dit geldt zowel voor rijdende treinen als voor treinen en losse wagens op emplacementen. De ILT handhaaft de naleving van deze wettelijke verplichtingen.
In mijn brief van 26 mei 20163 heb ik uw Kamer geïnformeerd over inspectieresultaten van de registratie van gevaarlijke stoffen op emplacementen. De spoorsector gebruikt daarvoor het wagenlading informatiesysteem (WLIS)-systeem. ProRail heeft de intentie om beide systemen (OVGS en WLIS) samen te voegen ten behoeve van de verdere verbetering van de betrouwbaarheid van de informatie. De ILT zal, conform toezegging uit mijn brief van 26 mei jl., eind 2016 opnieuw rapporteren over de resultaten betreffende het toezicht op de informatie over gevaarlijke stoffen van zowel rijdende treinen als treinen en losse wagens op emplacementen.
Klopt het dat registratie van gevaarlijke stoffen in treinen op rangeerterreinen onvolledig is? Zo ja, wat zijn daar de risico’s van?
Ja, dat klopt. Met mijn brief van 26 mei 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat uit inspecties van de ILT bleek dat de wettelijke plicht om gevaarlijke stoffen te registreren op emplacementen onvoldoende wordt nageleefd.
Het risico hiervan is dat hulpdiensten in geval van een calamiteit niet volledig kunnen vertrouwen op de betrouwbaarheid van het registratiesysteem, waardoor de afhandelingstijd van een incident mogelijk wordt verlengd.
Zoals in mijn reeds genoemde brief verwoord, acht ik deze situatie onacceptabel. Om de betrouwbaarheid van het registratiesysteem te verbeteren heeft ILT haar handhavingsactiviteiten uitgebreid en zijn met de sector verbetermaatregelen overeengekomen. De ILT zal mij eind 2016 opnieuw rapporteren over de resultaten betreffende het toezicht op de informatie over gevaarlijke stoffen op spooremplacementen.
Op welke wijze wordt de kwaliteit van registratie van gevaarlijke stoffen gecontroleerd, gebeurt dat steekproefsgewijs of 100% dekkend? Kunt u toelichten waarom daarvoor gekozen is?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) inspecteert jaarlijks steekproefsgewijs op emplacementen op de aanwezigheid en juistheid van de informatie over treinen met gevaarlijke stoffen. De ILT spreekt vervoerders en ProRail aan op de resultaten. Het is de verantwoordelijkheid van betrokken partijen om maatregelen te treffen die er voor zorgen dat de vereiste informatie te allen tijde beschikbaar is. De ILT zal, zoals hierboven reeds vermeld, haar handhavingsactiviteiten uitbreiden. ProRail heeft daarnaast een inspanningsverplichting om toe te zien op de registratie van gevaarlijke stoffen. Dit doet zij door steekproefsgewijs te controleren of de gegevens in het systeem WLIS overeen komen met de daadwerkelijke situatie op het emplacement. Vanaf 1 juli 2016 zijn deze steekproeven samen met de vervoerders verder verbeterd waardoor er vanaf september 2016 statistisch verantwoorde steekproeven gerealiseerd kunnen worden.
Zal het veiligheidsniveau van vervoer van gevaarlijke stoffen over water hetzelfde als- of beter zijn dan het vervoer over spoor?
De internationale regelgeving waarborgt voor elke vervoersmodaliteit een veilige wijze van transport. Een algemeen geldende uitspraak over wat de meest veilige vervoersmodaliteit is, is niet mogelijk. Een vergelijking tussen vervoersmodaliteiten is alleen zinvol als ten minste van gelijke omstandigheden zou kunnen worden uitgegaan. Gelijke omstandigheden wil zeggen: een gelijke hoeveelheid te vervoeren product, dezelfde kwetsbare omgeving en dezelfde af te leggen afstand. De veiligheid wordt immers niet alleen bepaald door de kenmerken van de vervoersmodaliteit, maar eveneens door de ligging van routes ten opzichte van kwetsbare bestemmingen. De risico’s van het handelen met gevaarlijke stoffen bij de afzender en de ontvanger kunnen eveneens van belang zijn bij de onderlinge vergelijking. Daarnaast zouden op- en overslagactiviteiten in ogenschouw moeten worden genomen.
Op welk termijn denkt u het eerste vervangende vervoer over water operationeel te hebben?
Zoals toegezegd in mijn brief van 11 juli 20164 zal ik uw Kamer in het najaar informeren over onder andere de uitvoering van de motie-Cegerek5, die verzoekt de mogelijkheden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water te verkennen en, waar dit een alternatief biedt, te bevorderen.
De uitbuiting van Filipijnse truckers door een Limburgs transportbedrijf |
|
John Kerstens (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Truckers uitgebuit»?1
Ja.
Heeft u het idee dat er in Nederland respectievelijk de rest van de Europese Unie onvoldoende beroepsgoederenchauffeurs zijn te vinden waardoor Nederlandse transportbedrijven zich genoodzaakt voelen Filipijnse chauffeurs in te schakelen?
In hoeverre dat het geval is kan ik niet beoordelen. Wel zijn er signalen dat de sector bezig is om meer jonge Nederlandse chauffeurs in dienst te nemen. Bedrijven willen meer jonge Nederlandse chauffeurs, om daarmee de groeiende werkgelegenheid en de vergrijzing in de sector op te vangen.2 Daarnaast stijgt het aantal jongeren dat in Nederland een opleiding tot vrachtwagenchauffeur volgt.
Deelt u het sterke vermoeden dat de keuze van het transportbedrijf in kwestie puur dan wel hoofdzakelijk is ingegeven door de wens mensen zo goedkoop mogelijk aan het werk te zetten? Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat er werkgevers zijn die door middel van schijnconstructies werknemers zo goedkoop mogelijk aan het werk zetten. Ik ben in 2013 het programma Aanpak Schijnconstructies gestart om dit samen met sociale partners aan te pakken. Ook is de Wet Aanpak Schijnconstructies (WAS) inwerking getreden. Met de WAS is onder andere ketenaansprakelijkheid voor het verschuldigd loon van alle opdrachtgevers geïntroduceerd. Daarnaast heb ik uw Kamer recentelijk een wetsvoorstel gestuurd om de ketenaansprakelijkheid ook voor de sector vervoer op de weg te laten gelden.3 Als dit wetsvoorstel van kracht is kan ook de werknemer die werkt op basis van een vervoersovereenkomst opdrachtgevers aanspreken als er sprake is van onderbetaling.
Wat vindt u ervan als werkgevers steeds op zoek gaan naar werknemers die feitelijk geen andere keus hebben dan onderbetaling te accepteren? Hoe zou u dergelijke werkgevers betitelen?
Ik zou dat niet wenselijk vinden en zou zulke werkgevers als malafide werkgevers willen bestempelen.
Wat vindt u van de in dit geval blijkbaar gevolgde constructie om Filipijnse chauffeurs in te schakelen via een in een ander EU-land gevestigde onderneming? Bent u bereid aan de overheid van dat EU-land in kwestie het signaal af te geven dat een dergelijke constructie onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Derdelanders mogen, mits zij legaal in een EU lidstaat werken, vanuit die lidstaat gedetacheerd worden voor werk naar andere lidstaten. Dit geldt ook voor de transportsector, voor zover de Detacheringsrichtlijn van toepassing is. Zoals u bekend heeft de Europese Commissie een voorstel voor wijziging van de Detacheringsrichtlijn gedaan en daarbij aangekondigd specifiek voor de transportsector nog met voorstellen te zullen komen. De Detacheringsrichtlijn is nu in ieder geval van toepassing op ondernemingen die cabotagevervoer verrichten. Daarbij is sprake van een geval-tot-geval benadering; indien een cabotage-activiteit niet voldoet aan de criteria van detachering uit de Detacheringsrichtlijn, is er geen sprake van detachering. De Europese Commissie heeft hier wel de verwachting over uitgesproken dat in de meeste gevallen aan de voorwaarden van de Detacheringsrichtlijn wordt voldaan.
Heeft u zicht op (dan wel een vermoeden van) het aantal mensen van buiten de Europese Unie dat via constructies als hier aan de orde in Nederland werkzaam is?
Het is buitengewoon moeilijk om zicht te krijgen op hoeveel mensen onder dit soort constructies werken. Ze spelen zich vaak in het verborgene af. Het is daarom ook moeilijk om schattingen te maken over het aantal mensen dat werkzaam is via constructies waarbij vanuit het buitenland afkomstige werknemers betrokken zijn.
Wanneer rondt de Inspectie SZW naar verwachting het in onderhavige kwestie blijkbaar inmiddels reeds aangevangen onderzoek af? Welke (maximum-) straf c.q. boete hangt het bedrijf in kwestie boven het hoofd?
Over individuele onderzoeken van de Inspectie SZW doe ik conform de normale werkwijze geen uitspraken. Sinds 1 januari 2016 worden de inspectieresultaten met betrekking tot de wet Minimumloon en Minimumvakantiebijslag (WML), de Wet Arbeid Vreemdelingen (Wav) en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) op het domein Eerlijk Werk openbaar gemaakt op een speciale website van de Inspectie SZW (www.inspectieresultaten.nl).
Ziet u mogelijkheden bedrijven die zich willens en wetens aan uitbuiting schuldig maken (tijdelijk) uit te sluiten van overheidsopdrachten? Zo ja, wanneer zijn op dat vlak concrete acties van u te verwachten? Zo nee, waarom niet?
Bij het uitbesteden van overheidsopdrachten dient de overheid zich te houden aan aanbestedingsregels waarin nauwkeurig staat beschreven wanneer een bedrijf wordt uitgesloten van overheidsopdrachten. Artikel 2.86 van de Aanbestedingswet 2012 bevat gronden op basis waarvan bedrijven worden uitgesloten van deelname aan aanbestedingsprocedures van overheidsopdrachten. Daarnaast kunnen er bijzondere voorwaarden worden verbonden aan de uitvoering van een overheidsopdracht, mits dergelijke voorwaarden verband houden met het voorwerp van de opdracht (Artikel 2.80 Aanbestedingswet 2012). De voorwaarden waaronder de overheidsopdracht wordt uitgevoerd, kunnen verband houden met economische, innovatiegerelateerde, arbeidsgerelateerde, sociale of milieuoverwegingen. Bij voorwaarden op het gebied van sociaal- en arbeidsrecht kan worden gedacht aan goede arbeidsomstandigheden en de juiste loonbetaling. Conform artikel 18, tweede lid, van richtlijn 2014/24/EU dienen aanbestedende diensten inschrijvers te verzoeken aan te geven dat zij bij het opstellen van hun inschrijving rekening hebben gehouden met de verplichtingen op het gebied van milieu, sociaal- en arbeidsrecht. Verder dienen aanbestedende diensten niet-naleving van verplichtingen op het gebied van arbeidsbescherming en arbeidsvoorwaarden bij de uitvoering van een overheidsopdracht te melden aan de Inspectie SZW (Artikel 2.81a Aanbestedingswet 2012). Het kabinet heeft op dit moment geen plannen om deze wet- en regelgeving aan te passen.
Sterkt een bericht als dit u in uw streven uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt te bestrijden? Welke nadere acties zijn daarbij wanneer van u te verwachten?
Ja. In Europees verband maak ik mij al geruime tijd sterk voor het bestrijden van uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt. Zoals u weet heb ik lang aangedrongen op een wijziging van de Detacheringsrichtlijn om ervoor te zorgen dat werknemers die tijdelijk in een andere EU-lidstaat aan de slag gaan ook recht krijgen op een fatsoenlijke beloning. Het voorstel van de Europese Commissie voor de wijziging van de Detacheringrichtlijn draagt daar sterk aan bij. Recentelijk is de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU) in werking getreden waarin uitvoering wordt gegeven aan de implementatie van de Handhavingsrichtlijn. Daarnaast heb ik uw Kamer tijdens het AO Behandelvoorbehoud Herziening Detacheringsrichtlijn van 13 april 2016 (Kamerstuk 34 439, nr. 4) een brief toegezegd om te kijken wat Nederland nog kan doen bovenop de Europese Handhavingsrichtlijn.
Gevaarlijke stoffen op het spoor |
|
Eric Smaling , Martijn van Helvert (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Veel meer gevaarlijke stoffen op het spoor dan toegestaan» en «Registratie spoorvervoer gevaarlijke stoffen ondermaats»?1 2
Ja.
Waarom zijn de rapporten die bij uw brief d.d. 26 mei 20163 gevoegd waren en waaruit blijkt dat de risicoplafonds uit de Wet basisnet zullen worden overschreden niet eerder aan de Kamer gezonden? Sinds wanneer zijn deze rapporten bij u bekend?
In mijn brief van 31 maart4 jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat voor de omleidingsroutes die worden gebruikt als gevolg van de aanleg van het Derde Spoor in Duitsland, per kwartaal over de vervoerscijfers zal worden gecommuniceerd. De twee kwartaalrapportages (i.c. Q3 2014 t/m Q2 2015, resp. Q4 2014 t/m Q3 2015) zijn op 15 april 2016 door een extern onderzoeksbureau opgeleverd. De periode vanaf half april is benut voor het formuleren van een beleidsreactie op de beide kwartaalrapportages, het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) over het treinongeval in Tilburg en de inspectieresultaten over de registratie van gevaarlijke stoffen. Tevens heeft afstemming plaatsgevonden met de spoorsector en de ILT om afspraken te maken over het vervolgproces, waarvan ik in mijn brief melding heb gemaakt.
Is het waar dat in Tilburg per jaar 3.650 wagons met LPG mogen passeren terwijl er in 2015 in negen maanden ruim 6.300 langs kwamen?
Is het waar dat voor Eindhoven de norm 2.150 wagons is terwijl er meer dan 8.000 wagons met LPG passeerden?
Is het waar dat op het traject Amersfoort-Apeldoorn maximaal tien wagons brandbaar gas vervoerd mogen worden per jaar, terwijl er in negen maanden 1.900 wagons met LPG passeerden?
U geeft aan dat de overschrijdingen worden veroorzaakt door de werkzaamheden in Duitsland aan het derde spoor waardoor omleidingsroutes in Nederland plaatsvinden, hoe lang duren deze werkzaamheden nog? Bent u bereid daarover met uw Duitse collega in gesprek te gaan? Vindt u het ook niet zeer ernstig dat door Duitse werkzaamheden het risico op het Nederlandse spoor zeer verhoogd wordt?
De verwachting is dat de werkzaamheden samenhangend met de bouw van het Derde Spoor duren tot 2023; zie hierover ook mijn brief van 31 maart 20165.
Uit de analyse van het gerealiseerde goederenverkeer met gevaarlijke stoffen zal moeten blijken in hoeverre de werkzaamheden aan het Derde Spoor de oorzaak zijn van de overschrijdingen. Deze analyse wordt naar verwachting begin juli opgeleverd. Ik zal uw Kamer hierover informeren. Indien hieruit blijkt dat de werkzaamheden een belangrijke factor zijn, dan ben ik bereid om met mijn Duitse ambtgenoot te spreken over optimalisatie van het gebruik van onze wederzijdse spoornetten.
Kunt u nader verklaren hoe het komt dat de Inspectieresultaten laten zien dat de wettelijke plicht voor vervoerders om gevaarlijke stoffen te registreren onvoldoende wordt nageleefd?
Hieraan liggen verschillende factoren ten grondslag, die terug te leiden zijn naar de vervoerders, ProRail of de technische functionaliteit van het WLIS6-systeem. In het kader van de WLIS-stuurgroep worden alle mogelijke oorzaken geanalyseerd en van mitigerende maatregelen voorzien. In mijn brief van 26 mei jl. heb ik u meegedeeld welke maatregelen ik, samen met de sector, heb genomen om te komen tot een betere registratie en naleving. Onderdeel daarvan is uitbreiding van de handhavingsactiviteiten door de ILT.
Sinds wanneer en bij wie is die slechte naleving bekend?
De actuele cijfers over 2015 zijn op 26 april 2016 door de ILT gerapporteerd en vervolgens opgenomen in mijn brief van 26 mei jl.
Kan de Kamer een kwantitatieve en openbare lijst krijgen van de overtreders?
Tegen de overtreders van de wettelijke verplichting tot registratie van gevaarlijke stoffen loopt een strafrechtelijke vervolging waarbij dergelijke openbaarmaking niet tot de mogelijkheden behoort.
Wat is de rol en wettelijke plicht van ProRail in het kader van een correcte registratie van vervoer van gevaarlijke stoffen?
ProRail moet op grond van internationale regelgeving in geval van een calamiteit snel gegevens kunnen verstrekken aan overheidshulpdiensten over de samenstelling van een trein en de gevaarlijke goederen die daarmee worden vervoerd. ProRail is beheerder van het registratiesysteem voor gevaarlijke stoffen (WLIS). Dit registratiesysteem is geen wettelijke verplichting. De plicht beperkt zich tot het beschikbaar hebben van informatie, maar heeft niet betrekking op de wijze waarop deze voorhanden is. Op ProRail rust een resultaatsverplichting om informatie snel en te allen tijde te kunnen verstrekken aan de instanties voor de hulpverlening en de veiligheid, maar de verplichting om juiste en volledige informatie te verstrekken betreft een daarmee samenhangende inspanningsverplichting. ProRail dient, voor zover dat binnen haar mogelijkheden ligt, na te gaan of de verstrekte informatie juist en volledig kan zijn. Dit gebeurt onder andere door steekproefsgewijze controles. Voor het verstrekken van correcte informatie aan ProRail zijn de spoorwegondernemingen verantwoordelijk.
Hebben hulpdiensten aangedrongen op goede registratie om hun werkzaamheden in geval van calamiteiten op spooremplacementen zo veilig mogelijk kunnen verrichten?
Ja. Brandweer Nederland maakt onderdeel uit van de stuurgroep WLIS en daar hebben zij gewezen op de noodzaak van een goede registratie, omdat deze informatie voor hulpdiensten essentieel is.
Op basis van welke criteria wilt u vervoerders die de regels overtreden zwaarder sanctioneren en op basis van welke criteria wordt de toegang tot het spoor ontzegd?
Er geldt een wettelijke verplichting om gevaarlijke stoffen te registreren. Bij overtreding vindt handhaving plaats door de ILT. Het optreden van de ILT bestaat uit strafrechtelijk en bestuursrechtelijk optreden. Bij strafrechtelijk optreden worden de boete en het vervolg bepaald door het Openbaar Ministerie. Bij het bestuursrechtelijk handhaven zal de ILT bij het opleggen van een Last onder Dwangsom de hoogte van de dwangsom relateren aan het vergrijp en het economisch gewin in relatie tot de gemaakte overtreding(en).
Daarnaast rust op ProRail een inspanningsverplichting om, voor zover dat binnen haar mogelijkheden ligt, na te gaan of de verstrekte informatie juist en volledig kan zijn (zie ook het antwoord op vraag 10). Voor zover ProRail van spoorwegondernemingen afhankelijk is voor het naleven van de op haar rustende inspanningsverplichting, kan ProRail op grond van de toegangsovereenkomst spoorwegondernemingen een aanwijzing geven. Hieraan zijn overeengekomen boetebepalingen gekoppeld, met de verregaande mogelijkheid om de toegangsovereenkomst op te schorten of te ontbinden. Het betreffen afspraken tussen ProRail en spoorwegondernemingen waar binnen proportionaliteit, redelijkheid en billijkheid een beroep op gedaan kan worden door die partijen.
Op welke feiten baseert u uw stelling dat «er geen onverantwoorde situatie is ontstaan»?
Het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor is één van de veiligste manieren van transport. De huidige situatie is verantwoord, omdat voor alle woningen langs de omleidingsroutes geldt dat deze op veilige afstand van het spoor liggen.
Aan weerszijden van het spoor zijn risicocontouren bepaald. In de contour die voor omwonenden relevant is mogen geen huizen staan. Met de huidige overschrijdingen ligt deze contour weliswaar verder van het spoor dan is afgesproken in Basisnet, maar bevinden zich daarbinnen geen woningen. Overal langs de omleidingsroutes staan huizen dus op een zodanige afstand van het spoor, dat het risico voor de bewoners binnen de hiervoor in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm blijft.
Daarnaast worden er eisen gesteld aan de infrastructuur en het materieel om de veiligheid te borgen. Elk vervoer vindt plaats binnen het strikte kader van het RID en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Dit kader moet uiteraard wel worden nageleefd en daar zie ik dan ook streng op toe. De in mijn brief genoemde ontwikkelingen vragen om actie. Daarom heb ik maatregelen aangekondigd om de prestaties te verbeteren.
Wanneer kunt u inzicht geven in de vraag waarom de risicoplafonds worden overschreden? Is het acceptabel dat vooruitlopend daarop nu reeds overschrijdingen voorkomen?
Op dit moment wordt een analyse uitgevoerd naar de oorzaken van de overschrijdingen van de risicoplafonds op de omleidingsroutes die worden gebruikt als gevolg van de aanleg van het Derde Spoor in Duitsland. Ik verwacht de uitkomsten van deze analyse begin juli. Vervolgens zal ik uw Kamer hierover informeren en daarbij tevens ingaan op mogelijke oplossingsrichtingen om de overschrijdingen weg te nemen. De systematiek van Basisnet brengt met zich mee dat alleen achteraf kan worden vastgesteld of het vervoer dat gedurende een jaar heeft plaatsgevonden binnen de risicocontour is gebleven.
Hoe vaak en wanneer hebben de gemeenten Breda en Tilburg u om actie gevraagd op deze problematiek?
De gemeente Tilburg heeft mij op 28 april 2016 een brief gestuurd met daarin een aantal concrete vragen over spoorveiligheid. Deze brief heb ik tegelijk met mijn brief aan uw Kamer van 26 mei beantwoord. Op 6 juni jl. heb ik met onder andere de burgemeesters van beide gemeenten een overleg gevoerd over deze problematiek.
Kunt u toezeggen deze vragen vóór de derde termijn van het Algemeen overleg spoor te beantwoorden?
Ja
Gebruik van sluiproutes na Belgische tolheffing |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrachtwagens gebruiken Chaam massaal als sluiproute na Belgische tolheffing»?1
Ja.
Heeft u signalen ontvangen dat in de grensstreek van Nederland en België vrachtwagens sluiproutes gebruiken om de Belgische tolheffing te vermijden? Zo ja, kunt u aangeven wat de omvang van het sluipverkeer is en waar knelpunten (zullen) ontstaan? Zo nee, bent u bereid daar onderzoek naar te doen?
Ik heb kennisgenomen van de mediaberichten van 10 mei jl. dat de VID tellingen heeft gedaan van het vrachtverkeer op bepaalde routes, waaruit bleek dat een deel van het vrachtverkeer een andere route kiest. Zo wordt eerder van de A4 gebruik gemaakt, omdat dit voor verkeer naar Antwerpen leidt tot minder kilometers over Belgische snelwegen, dan via de A16. Ook zou het drukker zijn op de Oost-West route (de A67 en de A58) tussen het Roer-gebied en Antwerpen. Die meting is echter kort na invoering van de kilometerheffing gedaan. Het is te vroeg om vast te stellen of het verkeersbeeld (blijvend) veranderd is. Ik heb vooralsnog geen indicaties van sluipverkeer dat is ontstaan als gevolg van de invoering van een kilometerheffing, anders dan wat daarover in de media is geschreven. Wel vind ik het logisch dat de transportsector als gevolg van een nieuwe wegbeprijzing in het buurland de eerste periode bezig is met een optimalisatie van routes, want het blijft natuurlijk een economische afweging tussen het betalen van een tolheffing, versus de extra tijd en brandstof die benodigd is voor het omrijden. Zeker de eerste maanden is sprake van een gewenningsperiode voor de transportsector.
Het beeld in de berichtgeving over Chaam, waarin wordt gesteld dat er massaal sprake is van sluipverkeer als gevolg van de invoering van de Belgische kilometerheffing voor vracht, wordt vooralsnog noch bij RWS, noch bij de provincie herkend. De route is een alternatief voor de A58/A16 richting België in geval van files of ongevallen op de snelweg. Ik begrijp dat tussen de provincie Noord- Brabant en de gemeente Chaam in juni overleg is gepland, waar dit ook geagendeerd is gelet op de beeldvorming.
Bent u bereid om spoedig met uw Belgische ambtsgenoot te overleggen hoe overlast voorkomen kan worden en wilt u de Kamer daarover informeren?
Ik zal in mijn eerstvolgende gesprek met mijn Vlaamse collega, dhr. Weyts, zeker het instrument kilometerheffing aan de orde stellen. Ik bespreek met regelmaat het onderwerp tolheffing in het buitenland met uw Kamer.
Kunt u zich voorstellen dat bewoners van de grensstreek het onverkwikkelijk vinden dat veel vrachtwagens over de grens tanken omdat daar de diesel goedkoper is en vervolgens over Nederlandse wegen rijden omdat hier geen tol geheven wordt?
Zoals ik in antwoord 2 heb aangegeven, is het voor de transportsector bij gewijzigde omstandigheden de eerste periode zoeken naar de beste routes en de beste kosten-baten afweging. Wie in een grensstreek woont, heeft daar over het algemeen zowel voordelen als nadelen van, niet alleen wat betreft de kosten van brandstof, maar ook op andere terreinen, zoals dienstverlening in detailhandel etc. Ik begrijp dat het vervelend kan zijn, als bewoners lokaal geconfronteerd worden met vrachtwagens die extra omrijden voor goedkope brandstof, maar ik begrijp ook dat de transportsector hierin een kosten-afweging maakt.
Een werkbezoek aan de Waalhaven in Rotterdam op 25 april 2016 |
|
Remco Dijkstra (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe staat het met de invoering van de compensatieregeling voor spoorgoederenvervoerders voor het omrijden door de werkzaamheden aan de Duitse zijde van de Betuweroute?
De compensatie kwalificeert als staatssteun. Het was derhalve noodzakelijk om de compensatie te melden bij de Europese Commissie en te wachten op een goedkeuringsbesluit. Inmiddels is deze goedkeuring verkregen. De regeling wordt op korte termijn gepubliceerd in de Staatscourant.
Legt het zogenaamde transitverkeer van goederentreinen van België naar Duitsland via Venlo ook beslag op de ruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de Wet basisnet?
Transitverkeer van goederentreinen met gevaarlijke stoffen legt, evenals het overige vervoer van gevaarlijke stoffen, beslag op de hiervoor beschikbare ruimte binnen Basisnet.
Wordt de grensovergang bij Herzogenrath, die onderdeel uitmaakt van het maatregelenpakket om tijdens de werkzaamheden aan de Duitse zijde van de Betuweroute de infrastructuur optimaal te benutten, geschikt gemaakt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen ten behoeve van onder andere industrie in de omgeving?
Eén van de infrastructurele aanpassingen zoals voorgesteld in het maatregelenpakket van de Stuurgroep Derde spoor Duitsland betreft het geschikt maken van het tracé Heerlen – Herzogenrath voor goederenvervoer. Indien dit gerealiseerd wordt, kan de industrie in de omgeving daar uiteraard gebruik van maken. Momenteel heb ik deze en andere maatregelen die nodig zouden zijn voor een goede operationele afwikkeling van omgeleid treinverkeer in overweging; u verneemt daaromtrent binnenkort mijn besluit. Daarbij zal ik het aspect van het vervoer van gevaarlijke stoffen betrekken.
Kijkt ProRail in overleg met de goederenvervoerders naar een efficiënte geleiding van goederentreinen, zodanig dat de ruimte binnen de Wet basisnet optimaal kan worden benut? Zo nee, bent u bereid om dit in gang te zetten?
ProRail is niet de partij die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de Wet basisnet. In het systeem van de Wet basisnet zou dat ook niet logisch zijn. De wet richt zich tot de vervoerders; het ministerie is de handhavende partij.
Het risicoplafond in het Basisnet is een berekende risicocontour uitgaand van een veronderstelde hoeveelheid vervoer van gevaarlijke stoffen in een veronderstelde samenstelling gedurende een heel jaar en de technische toestand van het spoor ter plaatse. Pas achteraf kan bezien worden of het vervoer dat gedurende een jaar heeft plaatsgevonden binnen de desbetreffende risicocontour is gebleven. Dit geschiedt door toetsing van de werkelijke risicocontour aan de contour in het Basisnet. De werkelijke risicocontour wordt berekend aan de hand van het daadwerkelijk opgetreden vervoer en de (gewijzigde) staat van de infrastructuur. Dat vergt complexe berekeningen die worden uitgevoerd door het ministerie. ProRail levert wel de informatie die nodig is om de berekeningen te kunnen uitvoeren: de aantallen wagons met gevaarlijke stoffen en de staat van de infrastructuur.
In het systeem van de Wet basisnet is voorzien dat ik bij overschrijding van Basisnet-plafonds, welke na afloop van een jaar berekend kan worden, in overleg treedt met het bedrijfsleven om te bezien hoe de overschrijding weggenomen kan worden. Als na een volgend jaar opnieuw blijkt dat overschrijdingen aan de orde zijn en het bedrijfsleven onvoldoende in staat is om dit te verhelpen, heb ik de keuze om deze (tijdelijke) situatie te gedogen of een routeringsbesluit te nemen. In het laatste geval kan een bepaald traject gesloten worden voor het vervoer van bepaalde gevaarlijke stoffen. In dit systeem is er geen mogelijkheid om een specifiek voorgenomen transport van gevaarlijke stoffen te toetsen aan een risicoplafond van het Basisnet.
Inmiddels beschik ik over de eerste resultaten met betrekking tot de benutting van Basisnet op de trajecten die als omleidingsroute gebruikt worden in verband met de werkzaamheden aan het 3e spoor in Duitsland, zoals in mijn brief van 31 maart 2016 aangekondigd. Hieruit blijkt dat er sprake is van een overschrijding van de risicoplafonds op enkele routes. Daarbij wordt onder andere uitgezocht in hoeverre deze overschrijdingen het gevolg zijn van de omleidingen zelf. Ik ben in overleg met de sector om zo snel mogelijk in kaart te brengen wat de oorzaken zijn van deze overschrijdingen en welke maatregelen genomen kunnen worden. Ik zal uw Kamer hierover op korte termijn nader informeren.
In hoeverre wordt er gestuurd middels de gebruiksvergoeding op het spoor om goederenvervoer zo efficiënt mogelijk te geleiden tijdens de werkzaamheden aan de Duitse zijde van de Betuweroute?
Mijn voorganger heeft samen met de sector het maatregelenpakket Derde Spoor afgesproken om het goederenvervoer zo efficiënt mogelijk te geleiden tijdens de werkzaamheden aan de Duitse zijde van de Betuweroute. Sturing door de gebruiksvergoeding maakt daar geen onderdeel van uit, omdat andere logistieke maatregelen volstaan.
Bent u bereid om nog dit jaar te komen tot een evaluatie van de gebruiksvergoeding voor goederenvervoer, in overleg met deze sector? Zo nee, waarom niet?
Bij brief van 9 september 2015 (Kamerstuk 33 965, nr. 23) heeft mijn voorganger u onder meer geïnformeerd over een benchmark waarbij de hoogte van de gebruiksvergoeding voor het spoorgoederenvervoer in ons land vergeleken is met de gebruiksvergoeding in de ons omringende landen. Daarbij zijn ook sectorpartijen geraadpleegd. In dezelfde brief staat dat ProRail dit jaar de berekeningsmethodiek voor de gebruiksvergoeding aanpast aan nieuwe Europese regelgeving. Hierbij zal de sector betrokken worden. Hierover zal ik u vóór de zomer nader informeren.
Hoe staat het met de afgifte van de benodigde vergunningen voor de werkzaamheden aan de Duitse zijde van de Betuweroute? Klopt het dat er tegen elf van de twaalf vergunningen om de bouw te realiseren bezwaren zijn ingediend? Zo ja, kan dit zorgen voor vertraging van de bouw? Zo ja, hoe groot kan die vertraging zijn?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief van 31 maart 2016 inzake de voortgang van de Betuweroute en het Derde spoor (Kamerstuk 29 984, nr. 659, p. 3 e.v.). Ik heb daarin aangegeven dat ik bij onze Duitse partners de vinger aan de pols houdt over de vergunningverlening en de gevolgen voor het bouwproces.
Hoe duur is goederenvervoer over het spoor ten opzichte van goederenvervoer over het water en over de weg? In hoeverre wordt de beschikbare ruimte voor goederenvervoer op het spoor benut, met andere woorden wat is de bezettingsgraad van de spoorcapaciteit die voor goederenvervoer beschikbaar is?
De kosten van verschillende modaliteiten in het goederenvervoer laten zich niet zo makkelijk vergelijken, omdat deze kosten bepaald worden door veel variabelen zoals de beoogde bestemming en hoe deze bestemming met het beschikbare spoor-, wegen- of vaarwegennetwerk is verbonden. Ook maakt het uit of sprake is van bulkvervoer of van stukgoedvervoer. TNO heeft in een onderzoek naar de mogelijkheden voor spoorvervoer om naar binnenvaart over te gaan een berekening gemaakt van de variabele kosten per tonkilometer, tijdwaardering transportvoertuig, overslagkosten en tijdwaardering goederen voor de modaliteiten weg, spoor en water.1 Gemiddeld genomen komt binnenvaart als goedkoopste modaliteit uit de bus. Spoor volgt daarna. Weg heeft lage vaste kosten, maar hogere totale kosten wanneer gelet wordt op het volume dat vervoerd moet worden. Echter, de keuze van een verlader of logistiek dienstverlener voor een bepaalde modaliteit is aan meer onderhevig dan enkel de kosten per tonkilometer. Ook zaken als te vervoeren volume, frequentie van dienstverlening, vertrektijden en overslagtijden zijn relevant voor de keuze voor een modaliteit. Zo is een vrachtwagen flexibeler dan de andere twee modaliteiten vanwege het uitgebreide wegennetwerk. Spoor en binnenvaart scoren beter op duurzaamheid en lenen zich beter voor bulk en containervervoer over lange afstand, waarbij betrouwbaarheid en veiligheid ook belangrijke voordelen zijn.
Wat betreft de benutting van de beschikbare ruimte voor goederenvervoer op het spoor reserveert ProRail gemiddeld genomen minimaal twee keer zoveel treinpaden voor goederenvervoer als er goederentreinen rijden. Dat neemt niet weg dat er over het etmaal bezien sprake kan zijn van volledige benutting van de rijmogelijkheden gedurende een aantal uren en op een ander gedeelte van het etmaal vrijwel geen treinen rijden in de beschikbare capaciteit. Dit is inherent aan de logistieke modellen bij de goederenvervoerders en hun klanten, de verladers. Om die reden is de benutting van treinpaden in het goederenvervoer lager dan die in het reizigersvervoer.
Bent u bereid om in overleg met de sector te onderzoeken hoe er beter kan worden samengewerkt op het gebied van informatievoorziening over goederenstromen en het combineren van vrachtvolumes? Hoe kan er een soort regiefunctie tot stand worden gebracht die met informatie over het totale ladingaanbod, herkomst en bestemming, vraag en aanbod van het spoorgoederenvervoer beter bij elkaar kan brengen? Klopt het dat de Europese Commissie bezig is met regelgeving over informatievoorziening? Zo ja, hoe staat het hier mee, en waar heeft het betrekking op?
Informatievoorziening over goederenstromen en het combineren van vrachtvolumes zijn belangrijke aandachtspunten in het programma van de Topsector Logistiek. In de Topsector Logistiek werken kennisinstituten, overheden en het bedrijfsleven samen. Als data over mogelijkheden van spoor in de keten beter beschikbaar worden, kan dit bijdragen aan de aantrekkelijkheid van het spoor en het beter benutten van het spoornetwerk. De aangesloten partijen creëren randvoorwaarden voor het delen van data. Ook zijn er verschillende projecten in het programma van de Topsector Logistiek die zich richten op synchromodaliteit en de bundeling van goederen.
Wat betreft de regiefunctie is het mijn standpunt dat dit aan de markt is. Vanuit de overheid zorgen wij er voor dat de te benutten netwerken op orde zijn en faciliteren we informatievoorziening, zoals met het genoemde programma van de Topsector Logistiek.
ProRail participeert actief in het verbeteren van de informatie uitwisseling. Zo heeft ProRail de informatiebehoeften van de eindgebruikers van het spoorgoederenvervoer (operators, verladers, terminals) geïnventariseerd. Deze inventarisatie heeft geleid tot het benoemen van een aantal speerpunten, waarvan het ontsluiten van informatie met betrekking tot geplande aankomsttijden en geplande vertrektijden de belangrijkste zijn. Ook is ProRail in overleg met operators, verladers en terminals om informatie over buitendienststellingen te stroomlijnen met de behoeften van deze partijen hierover. Verder ondersteunt ProRail het Havenbedrijf Amsterdam en het Havenbedrijf Rotterdam bij een project dat als doel heeft het opzetten van horizontale samenwerking tussen verladers om te komen tot bundeling van (container) lading (op basis van bestaande stromen).
Op Europees niveau zijn voor spoorvervoer informatie-uitwisselingsprotocollen vastgesteld (TSI TAF, verordening 1305/2014). De TSI TAF heeft betrekking op zowel infrastructuurbeheerders, vervoerders, wagoneigenaren als terminals. Een gestandaardiseerde manier van informatie uitwisselen biedt mogelijkheden voor verbetering van de efficiency van de logistieke dienstverlening, zowel in de planningsfase als in de uitvoeringsfase. Het gaat hierbij niet om informatie over (potentieel) ladingaanbod; dat is een zaak voor marktpartijen. De invoering van TSI TAF zal in de komende jaren plaatsvinden. Momenteel vinden informatierondes van het Europees spoorwegagentschap plaats. Ook de Nederlandse sectorpartijen zijn hiervoor uitgenodigd. ProRail heeft als infrastructuurbeheerder een belangrijke rol en is bezig met het implementeren van de TSI TAF.
Hoe verlopen de aanvragen van ruimte voor goederenvervoer op het spoor voor 2017? Is de 30% zogenaamde vrije ruimte (spot: hoeft niet in april in het jaar ervoor te worden aangevraagd) voldoende om op het laatste moment aan de vraag naar ruimte te kunnen voldoen, of is het efficiënter om dit percentage te verhogen naar 50% zodat de sector meer mogelijkheden heeft om op het laatste moment ruimte te vragen? Bent u bereid om over dit punt te overleggen met de sector en de spoorbeheerder?
Elk jaar maakt ProRail een raming voor de ad hoc aanvragen voor capaciteit voorafgaand aan het verdeelproces. Dit doet ProRail conform artikel 13 van de AMvB Capaciteitsverdeling. De ad hoc raming voor 2017 is als volgt bepaald:
Doordat bij deze methode ook altijd wordt afgerond naar boven, liggen in de praktijk op vrijwel alle corridors twee keer zoveel treinpaden voor goederenvervoer dan benodigd (zie ook het antwoord op vraag 8 hiervoor). Deze aantallen zijn overeenkomstig de minimale bedieningsniveaus zoals bepaald in de AMvB Capaciteitsverdeling. Met dit als basis verdeelt ProRail – als onafhankelijke partij – de beschikbare capaciteit. Daarover en over de inpassing van ad hoc aanvragen overlegt ProRail regelmatig met vervoerders. In dit licht zie ik vooralsnog geen noodzaak om met de sector en met ProRail in overleg te treden.
Bent u bereid om de antwoorden op deze vragen vóór het Algemeen overleg Spoor voorzien op 19 mei 2016 naar de Kamer te sturen?
Het bericht ‘Sjoemeltransporten bij Mercedes blootgelegd’ |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Sjoemeltransporten bij Mercedes blootgelegd»?1
Ik hecht erg aan fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden voor alle werknemers, juist ook op Europees niveau. Dit is met name voor internationale sectoren als het transport van belang.
Bent u bereid om met Mercedes in contact te treden om hen aan te spreken op de genoemde misstanden en afspraken te maken teneinde hieraan een einde te maken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Op alle opdrachtgevers in de transportsector, èn daarbuiten, rust – los van de formele wettelijke verplichtingen – de morele plicht om er op toe te zien dat de ondernemingen, van wier diensten zij gebruikmaken, zich als goede werkgevers gedragen. Echter, doen zich bij die bedrijven misstanden voor, dan is het in eerste instantie aan werknemers zelf om die werkgevers daarop aan te spreken. Dit kan door middel van loonvordering op de werkgever of door de gang naar de rechter te nemen. Daarnaast kunnen sociale partners op grond van artikel 10 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet Avv) bij de Inspectie SZW een verzoek indienen om aanvullend onderzoek te doen naar naleving van de cao-voorwaarden.
Bent u bereid een onderzoek te doen naar de naleving van de Nederlandse wet door Hödlmayr? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie SZW houdt onder meer toezicht op de naleving van de Wml. De Inspectie neemt alle signalen van mogelijke niet-naleving van arbeidswetgeving serieus. Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven kunnen de sociale partners bij een gegrond vermoeden dat de cao niet wordt nageleefd bij de Inspectie een verzoek doen op grond van artikel 10 van de Wet Avv. Conform de normale werkwijze doe ik geen uitspraken over lopende onderzoeken van de Inspectie SZW. Sinds 1 januari 2016 worden de inspectieresultaten met betrekking tot de wet Minimumloon en Minimumvakantiebijslag (WML), de Wet Arbeid Vreemdelingen (Wav) en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) op het domein Eerlijk Werk openbaar gemaakt op een speciale website van de Inspectie SZW (www.inspectieresultaten.nl).
Is het mogelijk voor Hödlmayr om dergelijke arbeidsvoorwaarden te hanteren zonder daarbij de cabotagewetgeving binnen de EU te overtreden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit hangt af van de specifieke omstandigheden van het geval. Cabotage is binnenlands vervoer in een EU-lidstaat, uitgevoerd door een vervoerder die gevestigd is in een andere EU-lidstaat. Aan cabotage worden voorwaarden gesteld. Eén daarvan is dat het van tijdelijke duur moet zijn. Volgens de Wet Wegvervoer Goederen en de Europese Verordening 1072/2009/RG mogen maximaal drie cabotageritten binnen een periode van 7 dagen worden uitgevoerd. Daarbij dient dit wel plaats te vinden in aansluiting op een internationaal transport. Indien er inderdaad sprake is van cabotage dan is de Detacheringsrichtlijn van toepassing (overweging 17 van genoemde Verordening). Op grond van de detacheringsrichtlijn geldt het wettelijk minimumloon derhalve ook voor deze groep. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is belast met de toezicht op de naleving van de cabotageregels.
Is het toegestaan om chauffeurs een vergoeding per gereden kilometer te geven?
Indien een chauffeur onder de Nederlandse WML valt dient die chauffeur tenminste het wettelijk minimumloon te ontvangen. Daarbij is het mogelijk dat een chauffeur op basis van stukloon wordt betaald. Bij betaling op basis van stukloon moet de werkgever een norm hanteren waardoor een werknemer redelijkerwijze het wettelijk minimumloon kan verdienen. De huidige stukloonregeling in de WML is onwenselijk, omdat het voor de Inspectie SZW niet goed mogelijk is de norm die een werkgever voor stukloonbetaling hanteert op redelijkheid te beoordelen. In de praktijk is het niet mogelijk voor de Inspectie of, en zo ja hoeveel, er op individueel niveau wordt onderbetaald. In mijn brief van 21 april jl. heb ik daarom ook aangegeven dat ik de WML ga aanpassen waardoor ten aanzien van het wettelijk minimumloon alleen betaling naar tijdseenheid mogelijk is. Er mag dan nog wel op basis van stukloon worden betaald, maar de werknemer dient voor de uren die hij werkt wel ten minste het wettelijk minimumloon te ontvangen.
Is het in Nederland toegestaan om € 100 op het loon in te houden voor een fonds waaruit chauffeurs eventuele schade moeten betalen? Zo ja, op basis waarvan? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen?
Op basis van artikel 7:631 BW is het toegestaan dat een werknemer een schriftelijke volmacht geeft om een bedrag in te houden op het loon zodat de werkgever bepaalde betalingen kan doen namens de werknemer. In de Wet aanpak schijnconstructies (WAS) is geregeld dat een dergelijke schriftelijke volmacht niet kan worden gegeven als er wordt ingehouden op het bedrag van het minimumloon. Indien het een fonds is dat voldoet aan de vereisten zoals deze zijn vastgelegd in het Besluit fondsen en spaarregelingen, geldt de grens van het minimumloon niet. Dit fonds dient dan bijvoorbeeld wel aan vereisten te voldoen ten aanzien van de samenstelling van het bestuur van het fonds, de statuten, en de rechten van de deelnemers. Inwerkingtreding van het verbod op verrekeningen en inhoudingen uit de WAS is voorzien voor 1 januari 2017.
Bent u bereid om uw steun uit te spreken voor het initiatief Fair Transport Europe? Zo nee, waarom niet?
In Europees verband maak ik mij al geruime tijd sterk voor gelijk loon voor gelijk werk. Het voorstel van de Europese Commissie voor de aanpassing van de detacheringsrichtlijn draagt daar sterk aan bij. Ook de in 2014 aangenomen Europese handhavingsrichtlijn draagt daar aan bij. Recentelijk heb ik een wetsvoorstel bij uw Kamer ingediend waarin uitvoering wordt gegeven aan de implementatie van de handhavingsrichtlijn. Specifiek voor de transportsector heeft de Europese Commissie in haar werkplan 2016 aangegeven nog dit jaar met voorstellen te zullen komen. Op dit moment is nog niet bekend wat die voorstellen gaan inhouden maar ik ga er van uit dat die een bijdrage kunnen leveren aan het bevorderen van betere arbeidsvoorwaarden in het Europese wegtransport.
De stempassen van PostNL |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom hebt u tijdens het Vragenuurtje van 15 maart jl. de Kamer niet geïnformeerd over het feit dat de stemadviezen op de stempassen zijn geschreven door PostNL?1
Gemeenten verzorgen het drukken en verzenden van de stempassen niet zelf, maar besteden dat uit. Een van de drukkers/verzenders is PostNL. Dit bedrijf heeft het meesturen van een flyer met informatie over de associatieovereenkomst als optie aangeboden. De keuze om daar al dan niet gebruik van te maken, en de keuze om daar de aangeboden tekst voor te gebruiken, is aan de gemeenten. De gemeente is dus verantwoordelijk voor deze tekst.
In januari jl. heeft de Referendumcommissie per brief aan alle gemeenten gevraagd om, wanneer zij inhoudelijke informatie aan kiesgerechtigden willen verstrekken, daarvoor gebruik te maken van informatie van de Referendumcommissie. Ik heb gemeenten daar recentelijk nog op gewezen, zoals ik in mijn antwoorden op de mondelinge vragen tijdens het Vragenuurtje van 15 maart heb laten weten. Zoals ik 15 maart heb gezegd zou overigens mijns inziens de verstuurde samenvatting geen reden tot ophef hoeven zijn.
Sinds wanneer heeft PostNL, de commerciële bezorger van de stempassen, de taak om ook een politieke duiding te verzorgen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom vindt u dat het leveren van een politieke duiding en het geven van een stemadvies «commercieel interessant» moet zijn, zoals PostNL meent?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom zijn gemeenten in zee gegaan met een commercieel bedrijf dat hen naar eigen zeggen «een product» heeft verkocht?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom hebben gemeenten niets gedaan met de waarschuwing van de referendumcommissie, dat een samenvatting maken op basis van de teksten van deze commissie, zoals PostNL heeft gedaan, «onmogelijk is»?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer gaan de betrokken gemeenten de betrokken kiesgerechtigden een brief sturen met excuses en een rectificatie?
Zie antwoord vraag 1.
Ontkent u nog steeds dat de organisatie van het referendum een «rommeltje» is, zoals u tijdens het Vragenuurtje van 15 maart deed?
Ja.
Wanneer gaat u buitenlandse waarnemers uitnodigen?
In reactie op een daarop gericht verzoek van de Vaste Kamercommissie voor Europese Zaken heeft de Minister van Buitenlandse Zaken bij brief van 5 januari 2016 laten weten dat het kabinet OVSE/ODIHR zal uitnodigen om waarnemers te zenden. Bij brief van 8 februari 2016 heeft hij laten weten dat ODIHR te kennen heeft gegeven niet in staat te zijn op de uitnodiging van Nederland in te gaan.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór dinsdag 29 maart 2016, 12.00 uur?
Ik heb de vragen dinsdag na 12.00 uur ontvangen en ze daarna per ommegaande beantwoord.
De aanvraag van het predicaat ‘Koninklijk’ door Vee & Logistiek Nederland |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de aanvraag van het predicaat «Koninklijk» door Vee & Logistiek ten aanzien van hun honderdjarig jubileum?1
Ja, ik heb op hun site gelezen dat zij een aanvraag hebben gedaan.
Kunt u bevestigen dat het predicaat «Koninklijk» alleen verleend mag worden aan bedrijven met een onberispelijke bedrijfsvoering, die te goeder naam en faam bekend staan en van onbesproken gedrag zijn?2 Bent u van mening dat deze criteria ook gelden voor bedrijven die door Vee & Logistiek vertegenwoordigd worden, aangezien Vee & Logistiek een belangenbehartiger is van diertransportbedrijven? Zo nee, waarom niet?
Vee & Logistiek Nederland is een vereniging. Tot de voorwaarden waaronder een vereniging het predicaat verleend wordt, behoort onder meer dat het moet gaan om een goed bestuurde en levenskrachtige organisatie van maatschappelijk aanzien en dat haar bestuursleden te goeder naam en faam dienen bekend te staan en van onbesproken gedrag dienen te zijn.
Als een vereniging in aanmerking wil komen voor het predicaat koninklijk, dan kan een aanvraag worden gedaan via de burgemeester. De aanvraag wordt, voorzien van het advies van de burgemeester, aangeboden aan de commissaris van de Koning. Die brengt op zijn beurt advies uit aan de Koning nadat hij informatie heeft ingewonnen bij verschillende instellingen, zoals diensten en ministeries die relevant zijn voor de beoordeling. De commissaris van de Koning bericht de aanvrager over de beslissing van de Koning. Hangende de beoordeling van de aanvraag acht ik het niet opportuun vooruit te lopen op het besluit dat hierover genomen zal worden.
Erkent u dat de vele overtredingen die in de afgelopen jaren door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en dierenwelzijnsorganisaties zijn geconstateerd bij inspecties van diertransporten, zoals overbelading, het overschrijden van reistijden, het overslaan van rustmomenten en het niet op orde hebben van de benodigde documenten, niet getuigen van een onberispelijke bedrijfsvoering, een goede naam en faam en van onbesproken gedrag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat een organisatie die als belangenbehartiger optreedt van bedrijven die al honderd jaar bijdragen aan dierenleed, niet in aanmerking zou mogen komen voor een predicaat «Koninklijk»?3 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Koning te adviseren om Vee & Logistiek Nederland geen predicaat Koninklijk te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De aanpak van transportcriminaliteit door de Nationale Politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Ladingdiefstal daalt met 20 procent»1, «Trucker hier doelwit»2 en «Nederland is paradijs voor ladingdieven»3? Herinnert u zich de eerdere Kamervragen over het succesvolle Landelijk Team Transportcriminaliteit dat door uw voorganger is opgeheven?4
Ja.
Beschikt u over het in het tweede bericht genoemde jaarrapport van de Transport Asset Protection Association (TAPA)? Zo ja, wat is de inhoud daarvan? Zo nee, kunt u dan, voor zover beantwoording van onderstaande vragen afhankelijk is van gegevens uit dat rapport, die beantwoording dan ophouden tot die gegevens bekend zijn geworden?
Ja, ik beschik over het jaarrapport van TAPA. TAPA geeft hierin een analyse van ladingdiefstal in 2015 in Europa, het Midden-Oosten en Afrika.
Deelt u de mening dat de bovenstaande berichten tegenstrijdig zijn? Zo ja, kunt u door middel van correcte cijfers opheldering geven over de stand van zaken aangaande transportcriminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 2 en 3 van het lid Visser (VVD), ingezonden 25 februari 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2201).
Is het in het tweede bericht gestelde, dat veel voorvallen van transportcriminaliteit niet worden gemeld, waar? Zo ja, deelt u de mening dat dit zorgelijk is en wat gaat u doen om de aangiftebereidheid te vergroten? Zo nee, wat is er niet waar?
Graag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 4 van het lid Visser (VVD), ingezonden 25 februari 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2201).
Kunt u zich de uitgesproken zorgen van ondernemers en verzekeraars over de in aantal en gewelddadigheid toegenomen incidenten voorstellen? Zo ja, waarom en wat gaat u doen teneinde die zorgen weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Natuurlijk neem ik gewelddadige incidenten bij ladingdiefstallen serieus. Zoals ik stel in de beantwoording van vragen van het lid Visser (VVD), ingezonden 25 februari 2016 (vraagnummer 2016Z03944), hebben er in 2014 en 2015 respectievelijk één en twee incidenten met betrekking tot ladingdiefstal plaatsgevonden waarbij geweld tegen een chauffeur is gebruikt.
Is het in het derde bericht gestelde dat veel van de transportcriminaliteit wordt begaan door rondreizende gewapende bendes criminelen waar? Zo ja, deelt u de mening het opsporen en aanpakken van dergelijke bendes prioriteit zou moeten hebben? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat is er niet waar?
Graag verwijs ik u naar de beantwoording op vraag 7 van het lid Visser (VVD), ingezonden 25 februari 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2201).
Deelt u de mening dat uit de praktijk blijkt dat sinds de opheffing van het Landelijk Team Transportcriminaliteit niet effectief genoeg wordt opgetreden tegen deze criminaliteit en dat Nederland voor transportcriminelen daardoor het meest aantrekkelijke land in Europa is? Zo ja, wat gaat u doen om deze ontwikkeling tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Het is een misverstand dat het Landelijk Team Transportcriminaliteit is opgeheven. Dit team is een onderdeel van de informatie organisatie van de politie en is in het kader van de vorming van de Nationale Politie onder de naam Team Vervoer en Transport gecontinueerd. Transportcriminaliteit wordt nu vanuit de Landelijke Eenheid aangepakt, in samenwerking met regionale eenheden en (keten)partners. De aanpak van transportcriminaliteit, waar ladingdiefstal een onderdeel van uitmaakt, is een speerpunt binnen de dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid. De dienst beschikt over een eigen afdeling Opsporing Infra. Rechercheurs uit deze afdeling worden flexibel ingezet op de speerpunten en doen doorlopend onderzoek op het thema transportcriminaliteit. Het Landelijk Team Ladingdiefstallen van de bovenregionale recherche Zuid-Nederland is wel opgeheven, maar de onderzoeken worden thans uitgevoerd door het team Opsporing van de dienst Infra.