De berichtgeving van the Wall Street Journal over natuurlijke immuniteit tegen het SARS-COV-2 virus |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Three years later, the Lancet recognizes natural immunity» van the Wall Street Journal?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusies van dit artikel, waarin wordt aangegeven dat het doormaken van een natuurlijke SARS-COV-2-infectie net zoveel bescherming biedt als vaccinatie?
Het opiniestuk in The Wall Street Journal heeft betrekking op een in The Lancet verschenen publicatie. Voor een duiding van de conclusies van deze studie, verwijs ik naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen (FvD) van 21 februari jl.2
Hoe reflecteert u op het feit dat het idee van het inzetten op groepsimmuniteit voor het SARS-COV-2-virus lange tijd is verworpen door overheden en wetenschappers, terwijl dit principe in de immunologie voor andere virussen al sinds jaar en dag breed gedragen wordt?
Aan het begin van de pandemie was nog veel onduidelijk over het SARS-CoV-2-virus. Het kabinet heeft ingezet op het maximaal controleren van de verspreiding van het virus om zo kwetsbaren in de samenleving te beschermen en de zorg toegankelijk te houden. Immuniteit opbouwen door een infectie resulteert in (gedeeltelijke) bescherming tegen het virus, maar brengt ook het risico op een ernstig beloop van de infectie, inclusief ziekenhuisopname en overlijden, met zich mee. Als veel mensen tegelijk ernstig ziek worden, ontstaat er een enorme druk op de zorg. Met het beschikbaar komen van vaccins werd het mogelijk om de immuniteit onder de bevolking op een veilige manier snel te verhogen, zonder het risico van druk op de zorg.
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse overheid in het begin van de coronavirus nog wel sprak over het bereiken van groepsimmuniteit, maar deze strategie plotseling verwierp en bovendien tegensprak dat de Minister-President er in zijn «torentjes-toespraak» actief aangaf dat de Nederlandse aanpak van het virus gericht zou moeten zijn op het bereiken van groepsimmuniteit?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u dat gezonde mensen die eenmaal een infectie met een respiratoir virus hebben doorgemaakt robuuste immuniteit opbouwen en bovendien na herinfectie zelden nog ernstig ziek worden? Zo ja, waarom heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport / het kabinet dan toch ingezet op het massaal vaccineren van de bevolking, als zij wist dat dat dus niet nodig was en terwijl over de effectiviteit van de nieuwe coronavaccins bovendien minder bekend was dan over de effecten van het natuurlijk doormaken van een infectie voor gezonde mensen?
Zie mijn antwoorden op vraag 2 en vraag 3 en 4.
Als het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport / het kabinet op de hoogte was van de wetenschappelijke inzichten op het gebied van natuurlijke immuniteit, waarom is dan niet gekozen voor het inzetten op bescherming van de kwetsbare groepen in de samenleving, zoals bijvoorbeeld het initiatief HerstelNL propageerde, en het tegelijkertijd opbouwen van groepsimmuniteit onder jonge, gezonde mensen? Bent u niet van mening dat deze strategie heel veel economische en maatschappelijke schade had kunnen voorkomen, omdat lockdowns en andere verregaande restrictieve maatregelen dan vermeden hadden kunnen worden en er bovendien veel sneller grootschalige immuniteit onder de bevolking was bereikt, wat weer had geleid tot bescherming van ouderen en kwetsbaren? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide, onderbouwde analyse geven?
Zie mijn antwoord op vraag 3 en 4. Daarbij is het niet mogelijk en wenselijk om kwetsbare groepen af te zonderen van de rest van de samenleving. Ik ben dan ook niet van mening dat de door u voorgestelde strategie economische en maatschappelijke schade had kunnen voorkomen.
Heeft het verwerpen van de natuurlijke immuniteits-theorie te maken gehad met het willen behouden van zoveel mogelijk draagvlak voor lockdowns en andere coronamaatregelen en het willen onderdrukken van verzet vanuit de bevolking daartegen? Waarom was het zo belangrijk om kritiek op en verzet tegen het (wereldwijde) coronabeleid te onderdrukken, als beleidsmakers en autoriteiten zich er wel degelijk van bewust waren dat het inzetten op groepsimmuniteit waarschijnlijk een wetenschappelijk en epidemiologisch valide strategie zou zijn? Welke afwegingen en belangen speelden hierbij mee? Is de nevenschade van de lockdowns en de coronamaatregelen afgewogen tegen de winst van het sneller opbouwen van groepsimmuniteit onder de bevolking?
Van de suggesties die de vraagsteller hier doet neem ik nadrukkelijk afstand.
Klopt het dat werd gevreesd dat de natuurlijke immuniteits-theorie de vaccinatiebereidheid zou verminderen, aangezien veel mensen zich dan zouden realiseren dat zij geen vaccinaties nodig hadden? Zo ja, vindt u niet onethisch om mensen op misleidende gronden te bewegen een voor hen onnodige medische behandeling te ondergaan, die potentieel gezondheidsrisico’s oplevert? Bent u niet van mening dat de mogelijkheid van een tegenvallende vaccinatiebereid het actief verzwijgen en ontkennen van de wetenschappelijke realiteit nooit rechtvaardigt? Waarom werden mensen dan toch niet volledig geïnformeerd en werden zij niet in staat gesteld om op basis van volledige informatie een persoonlijke keuze te maken voor hun eigen gezondheid?
Ik neem afstand van de stellingname dat het kabinet mensen op misleidende gronden heeft gepoogd te bewegen een medische handeling te ondergaan. Dit geldt ook voor de stellingname dat het kabinet actief zaken heeft verzwegen of ontkend. Het vaccinatiebeleid is altijd gebaseerd op wetenschappelijke adviezen van de Gezondheidsraad en het OMT-V. Ik vertrouw op de kennis en kunde en de onafhankelijke advisering van deze adviesorganen.
Vindt u het niet vreemd dat aan een theorie die al jaren wetenschappelijk en epidemiologisch gemeengoed is en bovendien tijdens de coronacrisis door vele wetenschappers en medici wereldwijd is uitgedragen, pas ruchtbaarheid wordt gegeven op het moment dat de gezondheidscrisis door de heersende macht als beëindigd wordt bestempeld en deze ten langen leste plotseling in de reguliere media verschijnt?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe reflecteert u op de demonisering van mensen die zich niet wilden laten vaccineren, omdat zij wisten dat het doormaken van een natuurlijke SARS-COV-2-infectie voor hen geen groot risico zou vormen en dat zij naar alle waarschijnlijkheid robuuste natuurlijke immuniteit zouden opbouwen? Vindt u de manier waarop door de Nederlandse overheid is omgegaan met en gesproken over ongevaccineerde mensen nog altijd geoorloofd? Bent u bereid excuses aan te bieden voor de manier waarop de Nederlandse overheid is omgegaan met mensen die zich niet wilden laten vaccineren?
Vaccineren is altijd een vrijwillige keuze. Ik vind het kwalijk dat de indruk wordt gewekt dat het kabinet mensen die ervoor kiezen om zich niet te laten vaccineren zou stigmatiseren en demoniseren. Dit klopt niet.
Kunt u aangeven waarom het kabinet drie jaar lang heeft beweerd «de wetenschap te volgen», terwijl diezelfde wetenschap met betrekking tot natuurlijke en groepsimmuniteit voor respiratoire virussen al sinds jaar en dag het volstrekt tegenovergestelde uitdraagt? Hoe verklaart u dit?
Zie mijn antwoorden op vraag 3 en 4 en vraag 8 en 9.
Hoe werd binnen het Outbreak Management Team (OMT) gedurende de coronacrisis aangekeken tegen de theorie van natuurlijke immuniteit en de vele wetenschappers en medici die hiertoe wereldwijd opriepen voor het omgaan met het SARS-COV-2-virus? Is deze theorie ook binnen dit orgaan vanaf het begin van de crisis verworpen door alle OMT-leden en op basis waarvan? Of zijn er hierover binnen het OMT wel degelijk discussies geweest?
Het OMT heeft in zijn adviezen regelmatig gerefereerd aan de opgebouwde immuniteit na besmetting, bijvoorbeeld in de adviezen over quarantaine. Voor de experts binnen het OMT is het vanaf het begin van de uitbraak duidelijk geweest dat na een besmetting natuurlijke immuniteit kan optreden tegen het SARS-COV-2-virus, net als tegen veel andere virussen. Zoals ik in bovenstaande antwoorden heb toegelicht, moeten de voordelen van het opbouwen van natuurlijke immuniteit afgewogen worden tegen het risico op ernstige ziekte of sterfte door besmetting. Het risico op ernstige ziekte en sterfte door COVID-19 zonder bescherming door vaccinatie is nog altijd groter dan het zeer kleine risico op (ernstige) bijwerkingen na vaccinatie.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «de toekomst van longcovidonderzoek in Nederland onzeker»? 1
Ja.
Kunt u de brief die ZonMW aan u stuurt aan de Kamer doen toekomen?
Ja. Ik ga ervanuit dat u duidt op de notitie die ZonMw op mijn verzoek heeft opgesteld met overzicht van lopend onderzoek naar post-COVID. Dit overzicht zal als bijlage bij de kennisagenda worden gepubliceerd op de website van ZonMw. Ik zal uw Kamer daarover dan ook informeren.
Herinnert u zich dat op 5 juli 2022 een motie is aangenomen waarvan het dictum luidt: «(...) verzoekt de regering te bevorderen dat er structureel meer onderzoek gedaan wordt naar Long COVID, de diagnose, de biomedische oorzaak van Long COVID, de frequentie en de mogelijke behandelmethodes; verzoekt de regering de Kamer daarover binnen ongeveer een maand te informeren»? 2
Ja.
Herinnert u zich dat u de antwoorden op eerdere Kamervragen over die aangenomen motie moest corrigeren, omdat u moest toegeven dat de eerder gemelde twaalf biomedische onderzoeken naar long covid niet bestonden en het voor het overgrote deel ging om onderzoeken met een (minimale) biomedische component? 3
Ja. Via ZonMw worden op dit moment twintig studies naar het verloop van post-COVID, het mechanisme achter post-COVID, mogelijkheden voor herstel- en nazorg, en behandeling gefaciliteerd. Van deze onderzoeken zijn dertien biomedisch van aard dan wel met een biomedische component.
Herinnert u zich dat u twee amendementen op de begroting om meer geld voor onderzoek naar long covid vrij te maken (respectievelijk twee en tien miljoen) ontraadde en hier onder andere het argument bij gebruikte dat er niet genoeg onderzoekers zouden zijn in Nederland om het onderzoek te verrichten?
Ik vind wetenschappelijk onderzoek, waaronder biomedisch onderzoek, belangrijk om tot een diagnose en behandeling van post-COVID te komen. Daarom financier ik via ZonMw onderzoek naar de diagnostiek, behandeling en organisatie van zorg van post-COVID. Binnen het COVID-19 programma lopen momenteel diverse projecten met betrekking tot post-COVID. Hiervoor is bijna € 10 miljoen ingezet. Daarnaast is er circa € 1 miljoen begroot voor post-COVID-onderzoek in het COVID-programma van het RIVM voor de periode 2021 t/m 2023 en is er € 0,5 miljoen beschikbaar gesteld aan C-support voor onderzoek.
Daarnaast heb ik zoals ik in vraag 2 heb aangegeven deze week ZonMw de opdracht verleend voor het opstellen van een kennisagenda
Afhankelijk van de uitkomst van de activiteiten voor de overkoepelende kennisagenda wordt bezien of aanvullend onderzoek binnen de medische specialistische zorg en huisartsenzorg, verdiepend biomedische onderzoek en klinisch onderzoek gericht op behandeling nodig is. ZonMw kan hiervoor dan subsidieoproep(en) uitzetten. Onderzoekers zijn daarna in de gelegenheid een voorstel in te dienen. Deze voorstellen worden met behulp van een commissie van onafhankelijke experts zorgvuldig beoordeeld op zowel relevantie als kwaliteit zodat deze middelen zinnig en doelmatig worden ingezet.
Om te voorzien in de actuele vraag naar effectieve behandeling en een basis te leggen voor toekomstige verdiepende onderzoek stelt ZonMw voor om lopende (onderzoeks)cohorten op het gebied van post-COVID, reeds voor de ontwikkeling van de kennisagenda, te laten verbinden, verlengen en te verbreden.
Daarnaast ben ik voornemens om extra budget beschikbaar te maken voor meerjarig onderzoek en een expertisecentrum post-COVID. Ik verwacht daarover in mei definitief uitstelsel te kunnen geven een zal uw Kamer daarover dan informeren.
Herinnert u zich dat u in antwoord op het amendement ook schreef: «Afhankelijk van de uitkomst van de activiteiten voor de overkoepelende kennisagenda wordt bezien of aanvullend onderzoek binnen de medische specialistische zorg en huisartsenzorg, verdiepend biomedische onderzoek en klinisch onderzoek gericht op behandeling nodig»?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de overkoepelende kennisagenda aan de Kamer doen toekomen? Trekt u daaruit een conclusie over middelen?
Zoals aangegeven bij vraag 2 heb ik deze week ZonMw de opdracht verleend voor het opstellen van een kennisagenda. Aan het opstellen van de kennisagenda zullen vervolgens onder meer de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM), de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en het Nederlandse Huisartsen Genootschap (NHG) een bijdrage leveren. Ook worden patiëntenorganisaties (zoals PostCovid NL, Long Covid Nederland en Longalliantie Nederland) betrokken om er zeker van te zijn dat de onderzoeken aansluiten bij de behoefte vanuit het veld. Het is de verwachting dat de kennisagenda in de tweede helft van 2023 gereed is.
Maar ook op dit moment gebeurd er al veel op het gebied van post-COVID. Er lopen nationaal verschillende onderzoeken, inmiddels voor een bedrag van ruim 14 miljoen euro:
10 miljoen euro voor onderzoek naar de diagnostiek, behandeling en organisatie van zorg van post-COVID via ZonMw (20 onderzoeken);
Circa € 1 miljoen voor post-COVID-onderzoek in het COVID-programma van het RIVM voor de periode 2021 t/m 2023;
€ 0,5 miljoen voor onderzoek bij C-support;
In maart opent ZonMw een nieuwe subsidieoproep voor innovatieve onderzoeken naar diagnostiek en behandeling van met name post-COVID. Er zijn op dit moment (nog) geen tests beschikbaar om post-COVID te diagnosticeren en de behandelmogelijkheden voor het verminderen of wegnemen van de klachten en oorzaken zijn nog beperkt. Voor 2023 is 3 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Heeft u ondertussen al enig zicht in de omvang van de longcovidproblematiek in Nederland? Zo ja, kunt u dan delen hoe groot de omvang van de groep patienten is? Zo nee, op welke wijze wilt u dat zicht dat verkrijgen?
Recent onderzoek4 rapporteerde dat één op de acht mensen die een COVID-infectie hebben doorgemaakt aangeven langdurig klachten te ervaren. Verder onderzoekt het RIVM met het LongCOVID-onderzoek5 onder meer hoeveel mensen na corona langdurige gezondheidsklachten krijgen. Mensen met klachten die langer dan drie maanden aanhouden kunnen terecht bij C-support voor een integrale aanpak (het medisch domein, het domein van werk en inkomen en het (psycho-)sociale domein). Inmiddels hebben circa 22.000 mensen met langdurige klachten na een COVID-infectie zich gemeld bij C-support.
Klopt het dat longcovidprojecten financiering hebben voor maximaal vijftien maanden, zoals de NOS meldt?
Binnen het COVID-19 programma faciliteert ZonMw op dit moment twintig projecten met betrekking tot Long-COVID. Van deze onderzoeken hebben drie projecten een looptijd langer dan 2 jaar. Onderzoeken gefinancierd vanuit het COVID programma zijn in principe gefinancierd onder de bewuste voorwaarde dat ze op relatief korte termijn implementeerbare resultaten voor de praktijk opleveren, om deze reden is de looptijd van de andere studies beperkt tot 15–24 maanden. Meer informatie over de projecten is te vinden op de Long-COVID themapagina6 van ZonMw.
Ik begrijp het belang van onderzoekers om voor de langere termijn zekerheid te hebben, maar ik vind het belangrijk om in te zetten op datgene wat echt nodig is en om dubbelwerk zoveel mogelijk te voorkomen.
Heeft u zelf al een oordeel over het feit dat de Kamer nu al maanden vraagt om structurele financiering, goed biomedisch onderzoek en dat u de noodzaak structureel niet heeft onderkend?
Ik herken mij niet in de stellingname van de vraag. Ik zet mij langs verschillende sporen zoveel mogelijk in ten behoeve van post-COVID. Naast het (lopende) nationale onderzoek (zie het antwoord op vraag 7) vind ik ook het internationale perspectief van belang. Om de ontbrekende kennis aan te vullen zet ik daarom ook in op meer Europese samenwerking rondom het uitwisselen en verbinden van kennis en onderzoeken. Niet al het onderzoek hoeft immers binnen de grenzen van ons land gedaan te worden. Lidstaten zouden veelbelovende onderzoeksuitkomsten sneller met elkaar moeten kunnen delen en terecht laten komen bij zorgprofessionals, onderzoekers en burgers. Ik heb dit besproken bij de Europese Gezondheidsraad van 9 december en dit zal ik volgende week, bij de eerstvolgende Gezondheidsraad opnieuw doen.
Aan ZonMw heb ik, naast de opdracht voor de kennisagenda, een overzicht van lopend onderzoek naar post-COVID gevraagd. Dit overzicht vormt mede input voor de Europese samenwerking.
Bent u bereid op korte termijn structureel geld vrij te maken voor financiering van langdurig onderzoek naar long covid?
In opdracht van het Ministerie van VWS heeft ZonMw het COVID-19 onderzoeksprogramma opgezet. Daarbinnen zijn op dit moment twintig onderzoeken gefinancierd met betrekking tot post-COVID. De onderzoeksdoelen binnen deze studies zijn divers: beter subtyperen van patiëntencategorieën, het onderzoeken van één specifiek orgaan en de effectiviteit van interventies. Dertien van deze onderzoeken zijn biomedisch van aard of bevatten een biomedische component. De biomedische aspecten uit de studies zijn verschillend, denk bijvoorbeeld aan bloedonderzoeken, longfunctietesten, neuromusculaire fitnesstesten. Deze aspecten kunnen bijdragen aan een beter begrip van post-COVID. Daarnaast geven deze aspecten mogelijk nieuwe inzichten en/of aangrijpingspunten die onder andere kunnen worden ingezet voor mechanistisch biomedisch onderzoek, gericht op het ontrafelen van de onderliggende mechanismen die een rol spelen bij post-COVID.
Tevens onderzoekt het RIVM met het LongCOVID-onderzoek onder meer hoeveel mensen na corona langdurige gezondheidsklachten ervaren, wat deze klachten zijn en hoe lang deze klachten aanhouden. Naast dit nationale onderzoek vindt ook internationaal zeer veel onderzoek plaats naar alle aspecten van post-COVID.
In maart opent ZonMw een nieuwe subsidieoproep7 voor het stimuleren van de (door)ontwikkeling van innovatieve sleuteltechnologieën voor de diagnostiek en behandeling van met name post-COVID. Er zijn op dit moment nog geen tests beschikbaar om post-covid te diagnosticeren en de behandelmogelijkheden voor het verminderen of wegnemen van de klachten en oorzaken zijn nog beperkt. Voor 2023 is 3 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Kunt u deze vragen een voor een en voor a.s. 7 maart beantwoorden, zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij de voorbereiding van de Europese Raad?
Ik heb mijn best gedaan om zo spoedig mogelijk de vragen te beantwoorden.
Capaciteit coronavaccinatielocaties en het advies van het OMT-V |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Het is stil op de priklocaties: ministerie eist 100.000 plekken, maar nog geen 10 procent is nodig»1 van het Algemeen Dagblad?
Ja.
Bent u voornemens de coronavaccinatielocaties van de GGD (grotendeels) te sluiten, nu het OMT-V tegen een nieuwe vaccinatieronde in het voorjaar van 2023 heeft geadviseerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer worden de locaties gesloten en welke capaciteit wilt u behouden?2
De GGD’en bouwen de huidige capaciteit op verschillende vaccinatielocaties af3. Ik heb het RIVM en de LCCB gevraagd om uit te werken tot welk niveau de capaciteit verantwoord afgebouwd kan worden. Hierbij wordt meegewogen dat de GGD’en in het najaar voorbereid moeten zijn op een eventuele grootschalige vaccinatieronde.
Kunt u aangeven hoeveel het operationeel houden van de coronavaccinatielocaties ondanks de geringe vaccinatievraag de afgelopen maanden heeft gekost?
De GGD’en vragen per maand een voorschot aan voor de inzet op het gebied van coronavaccinaties. Zij leggen aan het eind van het jaar verantwoording af over gemaakte kosten. Om deze reden kan ik momenteel niet aangeven hoeveel het operationeel houden van alle coronavaccinatielocaties kost.
Hoeveel GGD-werknemers zijn als gevolg van de geringe vraag naar coronavaccinaties de afgelopen maanden niet aan het werk geweest en werden wel betaald?
Bezetting en openingstijden van individuele vaccinatielocaties worden voortdurend aangepast aan de actuele verwachte vaccinatievraag. Enkel personeel dat ingeroosterd is, wordt betaald.
Welke gevolgen heeft dit gehad voor de krapte op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld in de zorg en de horeca, aangezien arbeidskrachten door de GGD’en aan de markt werden onttrokken?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom wilde u per se het advies van het OMT-V afwachten alvorens een beslissing te nemen over de GGD-vaccinatiecapaciteit, terwijl het al geruime tijd duidelijk was dat het coronavirus voor het overgrote deel van de bevolking al lang geen noemenswaardig gezondheidsrisico meer vormde (de wetenschappelijke consensus liet zien dat er geen opleving en/of nieuwe, gevaarlijke varianten van het coronavirus verwacht werden en de vaccinatiebereidheid neemt bovendien al tijden sterk af)? Was het niet beter geweest om hierop al eerder te anticiperen en de vaccinatiecapaciteit af te schalen? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk om besluitvorming te baseren op wetenschappelijke advisering zoals we dat afgelopen jaren meermaals gedaan hebben.
Het is onjuist dat er niet eerder afgeschaald is op de vaccinatielocaties. In overleg met de GGD’en heb ik de beschikbare capaciteit op de locaties al eerder verlaagd nadat veel mensen de herhaalprik in het najaar hadden gehaald.
Waarom heeft u de gelden die begroot zijn voor het operationeel houden van de GGD-vaccinatiecapaciteit met de kennis van het afnemende gevaar van het coronavirus en de geringe vaccinatiebereidheid niet aangewend voor bijvoorbeeld het inzetten op preventie en/of het verbeteren van de leefstijl van de Nederlanders en/of het structureel opschalen van de zorg? Bent u niet van mening dat dat een betere investering is van zorggeld op de lange termijn?
De COVID-19 vaccinatiecampagne is van belang voor de volksgezondheid zoals eerder toegelicht in onder meer de beantwoording van Kamervragen van het lid Van Haga op 25 augustus 20224 en 16 december 20225 en de Verzamelbrief COVID-19 van 18 november 20226.
Heeft het operationeel houden van de GGD-vaccinatielocaties op enige manier te maken met de grootschalige investeringen van wereldwijde overheden in farmaceutische bedrijven die coronavaccins op de markt brachten?3
Nee.
Hoeveel heeft de Nederlandse overheid geïnvesteerd in farmaceutische bedrijven voor coronavaccins en zijn er met deze bedrijven inderdaad geen afspraken gemaakt over het maken van grote winsten, zoals in bovengenoemd artikel wordt aangehaald?
De vraag hoeveel de Nederlandse overheid heeft geïnvesteerd is lastig te beantwoorden. Dit komt doordat er verscheidene geldstromen zijn vanuit de overheid. Het gaat dan bijvoorbeeld om eerste geldstromen van universiteiten (OCW) financiering van NWO/ZonMw, van EZK (zoals Innovatiekredieten) en vanuit de Europese Unie. In de COVID-19 pandemie heeft VWS voor de ontwikkeling van vaccins met name ingezet op de financiering via de non-profit organisatie CEPI (Coalition for Epidemic Preparedness Innovations).
Met behulp van de Advanced Purchase Agreements heeft Nederland, in samenwerking met verschillende EU-lidstaten, in Europees verband overeenkomsten kunnen sluiten om de ontwikkeling en grootschalige productie van COVID-19-vaccins mogelijk te maken. In de overeenkomsten zijn geen afspraken gemaakt over grote winsten. Er zijn zowel farmaceutische bedrijven die tijdens de pandemie hebben gestreefd om vaccins zonder winstoogmerk te verkopen, alsook farmaceutische bedrijven die hun investeringen ruim hebben kunnen terugverdienen.
Hoeveel verlies maakt de Nederlandse overheid nu het OMT-V tegen een nieuwe vaccinatieronde in het voorjaar van 2023 heeft geadviseerd? Hoeveel coronavaccins gaan er nu verloren en tegen welke prijs? Heeft dit gevolgen voor de afspraken/deals die door het Rijk met farmaceutische bedrijven zijn gesloten?
Nederland heeft op dit moment voldoende vaccins op voorraad die zowel inzetbaar zouden zijn voor een eventuele voorjaarsronde als een najaarsronde. De inkoop is niet gewijzigd door het OMT-V advies en het uitblijven van een voorjaarscampagne. Vaccins die niet nodig zijn voor nationaal gebruik (onder andere gebaseerd op het te verwachten opkomstpercentage) proberen we zo snel mogelijk te doneren, zodat zo min mogelijk vaccins verloren gaan.
Hoe groot is het overschot aan coronavaccins dat de Nederlandse overheid heeft opgekocht en op basis waarvan is deze (financiële) afweging gemaakt?
Nederland heeft geen overschot aan vaccins opgekocht. Op basis van de vaccinovereenkomsten die in Europees verband zijn afgesloten ontvangt Nederland een vastgesteld, pro-rata aandeel vaccins.
Bent u bereid om de details van de overeenkomsten die de Nederlandse overheid met farmaceuten heeft gesloten alsnog openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Op Europees niveau is afgesproken om de afspraken met farmaceuten omtrent de COVID-19 vaccins niet openbaar te maken.
Het bericht ‘Middel X vaker gebruikt na onthulling werkzame stof’ |
|
Harry Bevers (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers , Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Middel X vaker gebruikt na onthulling werkzame stof»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de opvatting van het Nationaal Vergiftigingen Informatiecentrum (NIVC) dat de stijging van het gebruik van middel X verband houdt met het delen van de werkzame stof door Coöperatie Laatste Wil (CLW)? Zo nee, wat kan volgens u dan wel de stijging verklaren?
De toxicoloog van het NVIC heeft inderdaad aangegeven te vermoeden dat het bekendmaken van de informatie over de stof van Middel X door de Coöperatie Laatste Wil heeft geleid tot een toename van het gebruik ervan. Zij geeft tegelijkertijd echter aan dat een causaal verband op basis van de cijfers van het NVIC niet is vast te stellen.
Hoewel op individueel niveau factoren die bijdragen aan een suïcide of een poging daartoe niet te voorspellen zijn, zijn er op maatschappelijk niveau echter wel degelijk factoren aan te wijzen die bijdragen aan meer of minder suïcides. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat het voorkómen dat mensen gemakkelijk toegang hebben tot (informatie over) middelen waarmee ze een einde aan hun leven kunnen maken, bijdraagt aan suïcidepreventie. (Grotere) bekendheid van Middel X is dan ook zorgelijk.
Wat zijn de verbeteringen van zorg aan nabestaanden van mensen die door suïcide zijn overleden, waarvoor financiële middelen zijn gereserveerd in de Landelijke Agenda Suïcidepreventie, en waarover wordt gesproken in de beantwoording van eerder gestelde schriftelijke vragen?2
113 Zelfmoordpreventie heeft in samenwerking met de Coalitie Nabestaandenzorg Suïcide onderzoek gedaan naar de ervaringen met en behoeften aan informele en formele (professionele) zorg onder nabestaanden van mensen die door suïcide zijn overleden. Met het ontwikkelen en verspreiden van de brochure «Als je iemand verliest door zelfdoding – Een handreiking voor nabestaanden» is een eerste stap gezet om nabestaanden een steun in de rug te bieden. Deze brochure wordt onder andere verstrekt door (familie)agenten die veelal als eerste ter plaatse zijn na een suïcide en door Slachtofferhulp Nederland. Aanvullend zal de Coalitie Nabestaandenzorg Suïcide als onderdeel van de Landelijke Agenda Suïcidepreventie 2021–2025 een Landelijk Online Informatiepunt Nabestaanden opzetten waar alle nabestaanden van suïcide terecht kunnen voor informatie en ondersteuning. Met het Landelijk Informatiepunt wordt bijgedragen aan het verminderen van het isolement van nabestaanden en het vergroten van het (mentale) welzijn van nabestaanden en hun omgeving. Hiernaast kunnen alle nabestaanden in Nederland hun verhaal delen via het nieuwe platform »Samen Leren, Minder Suïcide» dat eveneens deel uitmaakt van de Landelijke Agenda Suïcidepreventie 2021–2025. Het delen van hun verhaal draagt bij aan het vergaren van kennis hoe suïcides te voorkomen en het kan nabestaanden tevens helpen bij hun rouw.
Hoe is de stijging van meldingen te rijmen met de door uw ministerie en andere organisaties ondertekende code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen», die gericht is op het tegengaan van de beschikbaarheid van deze middelen voor particulieren?
De code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» is opgesteld in samenwerking met de Nederlandse chemische industrie om de verkoop van Middel X zo goed mogelijk te beperken. Hierbij hebben de ondertekenende partijen toegezegd de stof niet te verkopen aan particulieren of aan andere partijen die zij niet vertrouwen. De stof waar het om gaat is echter een product dat voor legitieme doeleinden in grote hoeveelheden wordt verhandeld. Voor het gebruik als suïcidestof zijn slechts enkele grammen nodig. Voordat de code in 2019 werd opgesteld, was de stof al beschikbaar door handel tussen consumenten onderling en daardoor al in huishoudens aanwezig. Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat de stof waarmee geslaagde suïcidepogingen zijn uitgevoerd, geleverd is door één van de codepartners in de periode na ondertekening.
Hoe verhoudt de stijging van het aantal meldingen zich met de reactie op eerdere schriftelijke vragen dat het opwerpen van drempels bij suïcide effectief is?3
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2, heeft wetenschappelijk onderzoek aangetoond dat het voorkómen dat mensen gemakkelijk toegang hebben tot (informatie over) middelen waarmee ze een einde aan hun leven kunnen maken, een effectieve vorm is van suïcidepreventie en daarmee drempels opwerpt voor suïcide. Daarom is het beleid ten aanzien van Middel X met name gericht op het tegengaan van de beschikbaarheid van deze middelen voor particulieren. Hiertoe is de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» opgesteld, om de verkoop van Middel X aan particulieren zo goed mogelijk te beperken zonder een verbod in te stellen. Zoals aangeven in antwoord op vraag 4, zijn er op dit moment geen aanwijzingen dat de stof waarmee geslaagde suïcidepogingen zijn uitgevoerd, geleverd is door één van de codepartners in de periode na ondertekening.
Wat komt er uit gesprekken die uw ministerie met veldpartijen blijft voeren om te verkennen of en zo ja, welke aanvullende mogelijkheden er zijn om het gebruik van deze stoffen voor suïcide te voorkomen? Is het delen van de werkzame stof onderdeel van deze gesprekken geweest? Zo nee, bent u dan bereid hier het gesprek over te voeren?
Op 3 september 2018 heeft de toenmalig Minister van VWS in een brief toegelicht dat uit een verkenning naar stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide, is gebleken dat regulering via juridische maatregelen, zoals het verbieden van stoffen of het verbieden van verkoop van de stoffen aan particulieren, ingewikkeld is en bovendien beperkt effectief.4 Eventuele juridische maatregelen om de beschikbaarheid van dergelijke stoffen voor suïcide te beperken vragen om nieuwe wetgeving die waarschijnlijk in strijd zou zijn met geldende Europese regelgeving.
Daarnaast laat nadere beschouwing zien dat nieuwe wetgeving wel eens nadelig zou kunnen zijn voor het voorkomen van suïcides door deze stoffen om de volgende redenen: 1) juridische maatregelen geven bekendheid aan stoffen en kunnen daarmee contraproductief zijn, 2) een uitputtende lijst met stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide en daarom via wetgeving worden gereguleerd, is niet mogelijk, 3) regulering van de verkoop aan particulieren is disproportioneel, omdat dit gevolgen heeft voor de wel wenselijke bestaande toepassingen, 4) het vraagt grote handhavingsinspanningen, inclusief een verregaande documentatieplicht voor de leveranciers, 5) met een wetgevingstraject is het lastiger om ook in de toekomst snel beperkingen te realiseren voor het geval later van andere stoffen het beeld ontstaat dat deze gebruikt kunnen worden voor suïcide.
Aangezien bovenstaande argumenten nog steeds gelden, zie ik ook nu geen reden om tot juridische maatregelen over te gaan om deze stoffen of de verkoop daarvan aan particulieren te verbieden of te reguleren. Het Ministerie van VWS blijft wel in gesprek met veldpartijen om te verkennen of en zo ja, welke aanvullende mogelijkheden er zijn om het gebruik van deze stoffen voor suïcide te voorkomen. In aanvulling hierop kan ik melden dat inmiddels feitelijke en neutrale informatie over Middel X beschikbaar is op www.rijksoverheid.nl, bijvoorbeeld over het verloop na inname en wat te doen bij vermoeden dat iemand het middel in huis heeft. Hierbij wordt tevens verwezen naar 113 Zelfmoordpreventie. Hierbij is er bewust voor gekozen om de naam van de werkzame stof niet te noemen, omdat dit contraproductief zou kunnen zijn voor het voorkomen van suïcides.
Is er in 2022 een vervolg gegeven aan de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen»? Wat is de stand van zaken momenteel? Wanneer is de evaluatie van de code beschikbaar?
De deelnemers aan de code hebben regelmatig contact met elkaar en met het Ministerie van VWS. De volgende bijeenkomst van de codepartners is gepland in het tweede kwartaal van 2023. Het is echter niet waarschijnlijk dat dit zal leiden tot een andere aanpak. De evaluatie van de code vindt eind 2023 plaats.
Op welke termijn bent u bereid om aanvullende maatregelen in te zetten om het gebruik van middel X met meer kracht te kunnen beperken? Welke mogelijkheden ziet u daartoe?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met het bericht «Gebruik zelfdodingspoeder Middel X stijgt flink na bekendmaking welke stof het bevat»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u het vermoeden van de toxicoloog van het Nationaal Vergiftigingen Informatiecentrum (NVIC) dat het bekendmaken van de informatie over de stof van Middel X door de Coöperatie Laatste Wil heeft geleid tot een toename van het gebruik ervan? Bent u bereid om onderzoek te doen om duidelijk te krijgen of inderdaad sprake is van een causaal verband?
De toxicoloog van het NVIC heeft inderdaad aangegeven te vermoeden dat het bekendmaken van de informatie over de stof van Middel X door de Coöperatie Laatste Wil heeft geleid tot een toename van het gebruik ervan. Zij geeft tegelijkertijd echter aan dat een causaal verband op basis van de cijfers van het NVIC niet is vast te stellen.
Hoewel op individueel niveau factoren die bijdragen aan een suïcide of een poging daartoe niet te voorspellen zijn, zijn er op maatschappelijk niveau echter wel degelijk factoren aan te wijzen die bijdragen aan meer of minder suïcides. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat het voorkómen dat mensen gemakkelijk toegang hebben tot (informatie over) middelen waarmee ze een einde aan hun leven kunnen maken, bijdraagt aan suïcidepreventie. Een causaal verband tussen enerzijds het beschikbaar maken van informatie over Middel X en anderzijds het aantal suïcides in Nederland is niet onomstotelijk vast te stellen. In het licht van voorgaande acht ik nader onderzoek dan ook niet aangewezen.
Welke mogelijkheden ziet u om een completer beeld te krijgen van het gebruik van Middel X? Wat vindt u van de mogelijkheid om een plicht in stellen voor artsen om (overlijden ten gevolge van het) gebruik van Middel X of vergelijkbare stoffen te melden bij het NVIC?
Verreweg de meeste suïcidepogingen worden nergens geregistreerd. Daardoor is ook niet bekend welke middelen daarbij worden gebruikt. Een meldplicht zou indruisen tegen het medisch beroepsgeheim dat zowel een maatschappelijk belang (waarborging van vrije toegang tot de zorg) als een individueel belang (het recht van de patiënt op bescherming van zijn privacy en het gezondheidsbelang van de individuele patiënt) dient.
Suïcides (fatale pogingen) worden wél geregistreerd, omdat deze altijd worden onderzocht door een forensisch arts (gemeentelijke lijkschouwer). De Wet op de lijkbezorging (Wlb) behelst het wettelijk kader voor verplichte meldingen door de behandelend arts of gemeentelijke lijkschouwer bij overlijden. De Wlb voorziet momenteel enkel in meldplichten in verband met de lijkschouw en het afgeven van een verklaring van overlijden (A-verklaring) en in verband met de opgave van de doodsoorzaken aan het CBS ten behoeve van de doodsoorzakenstatistiek (B-verklaring). Het is echter niet verplicht om te vermelden ten gevolge van welke middelen iemand is overleden, waardoor de data hieromtrent naar verwachting incompleet zijn.
Grofweg zijn er twee categorieën overlijdens waarmee forensisch artsen met Middel X te maken kunnen krijgen. Er kunnen (meerdere) aanwijzingen zijn bij de lijkschouw dat de overledene Middel X heeft ingenomen (bijvoorbeeld vermelding in een afscheidsbrief, huisartsendossier, verklaring van betrokkenen, etc). Afhankelijk van de situatie wordt in sommige gevallen besloten het vermoeden van aanwezigheid van Middel X te bevestigen met toxicologisch onderzoek, maar soms is het zo duidelijk dat dat niet nodig is. Een andere categorie overlijdens is wanneer er bij de lijkschouw geen aanwijzingen zijn waaraan iemand overleden is. In dat soort gevallen kan een overlijden door Middel X alleen opgespoord worden door toxicologisch onderzoek. Dat is nu slechts mogelijk in het kader van een strafrechtelijk onderzoek of op verzoek van de nabestaanden (klinische sectie). Als artsen geen toxicologisch onderzoek kunnen doen bij onverklaard overlijden, zal een verplichte registratie geen goede weergave van de werkelijkheid geven. Op dit moment vind ik een eventuele meldplicht bij het NVIC dan ook niet opportuun.
Hoe staat het met het eerder aangekondigde onderzoek van 113 Zelfmoordpreventie en GGD Amsterdam naar de achtergrond van de slachtoffers van Middel X?2
De eerste resultaten van het onderzoek worden in het tweede kwartaal van 2023 verwacht, afhankelijk van de beschikbaarheid van forensisch artsen. Deze artsen vormen een cruciale schakel in het dossieronderzoek dat op dit moment wordt uitgevoerd.
Hoe beoordeelt u, mede in het licht van bovengenoemde berichtgeving, de effectiviteit van de in 2019 opgestelde code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen»? In hoeverre lukt het te voorkomen dat chemische stoffen, waarvan bewezen is dat deze oneigenlijk worden gebruikt voor suïcide, ongecontroleerd verkocht worden aan particulieren? Bent u bereid om dit te betrekken bij het aangekondigde gesprek tussen de bij de code betrokken partijen (gepland in eerste kwartaal 2023), dan wel de aangekondigde evaluatie van de code?3
Voordat de code in 2019 werd opgesteld, was Middel X al beschikbaar door handel tussen consumenten onderling. Omdat er maar weinig van de stof nodig is, kan met relatief beperkte hoeveelheden suïcide gepleegd worden. Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat de stof waarmee suïcides (fatale pogingen) zijn uitgevoerd afkomstig was van één van de ondertekenaars van de code. Uiteraard zal dit ter sprake komen tijdens de volgende bijeenkomst van de codepartners, gepland in het tweede kwartaal van 2023. Het is echter niet waarschijnlijk dat dit zal leiden tot een andere aanpak. De evaluatie van de code vindt eind 2023 plaats.
Kunt u een overzicht geven van alle strafrechtelijke onderzoeken die op dit moment lopen tegen (personen die betrokken zijn bij) de Coöperatie Laatste Wil? Wat is de stand van zaken van deze onderzoeken?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft eerder publiekelijk kenbaar gemaakt dat het voornemens is om tien personen te vervolgen die betrokken zijn of waren bij de Coöperatie Laatste Wil. Het OM heeft deze zaken overgedragen aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris kan – op verzoek van het OM of de tien verdachten – nog nader onderzoek doen. Het is nog niet te zeggen wanneer deze zaken voor de rechter komen.
Deelt u de mening dat er inmiddels voldoende aanleiding is om op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek de Coöperatie Laatste Wil te verbieden en te ontbinden?
De beslissing om op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek een rechtspersoon te verbieden en te ontbinden is aan de rechter. Het OM kan daartoe een verzoek indienen bij de rechtbank. Of er in dit specifieke geval voldoende aanleiding is om een dergelijk verzoek te doen, is ter beoordeling van het OM.
De schriftelijke antwoorden over het bijna overstromen van de kinder-ic’s als gevolg van de coronamaatregelen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Begrijp ik uit uw antwoord op vragen over het bericht dat de kinder-ic’s vol liggen met jonge RS-patiëntjes dat het langdurig volhouden van vrijheidsbeperkende maatregelen ter verspreiding van het coronavirus, en het zelfs tot vier keer aan toe in lockdown gaan om het overstromen van onze ic’s te voorkomen omdat u er simpelweg zo weinig heeft, ertoe heeft geleid dat de afdelingen intensive care voor kinderen (kinder-ic’s) recentelijk bijna zijn overstroomd met RS-patiëntjes?1
De maatregelen, die we getroffen hebben tegen de verspreiding van het coronavirus, hebben als neveneffect gehad dat ook andere infectieziekten zich minder makkelijk hebben kunnen verspreiden. De voorgaande twee winters vertoonden luchtwegvirussen dan ook een afwijkend patroon van wat gebruikelijk is in Nederland.2 In hoeverre de coronamaatregelen specifiek van invloed zijn geweest op de huidige aantallen RS-infecties is echter moeilijk te bepalen. In het algemeen is het zo dat de sterke stijging van het RS-virus in de winter, met een piek rond de jaarwisseling, normaal is voor de tijd van het jaar. In de winter van 2020/2021 werd het RS-virus nauwelijks gevonden, maar in de zomer van 2021 (juni/juli) was er een RS-virusepidemie en bleven de aantallen hoger dan gebruikelijk in het najaar. In het daaropvolgende winterseizoen van 2021/2022 was er geen RS-epidemie, maar bleef het aantal meldingen van het RS-virus het hele voorjaar en zomer hoog. Daarbij komt ook dat er relatief makkelijk herinfectie met het RS-virus plaatsvindt, omdat het lichaam vaak een suboptimale afweer tegen dit virus aanmaakt na infectie. Dat is niet anders dan vóór de COVID-19 pandemie.
Het RIVM geeft aan dat het RS-virus flink is rondgegaan dit winterseizoen en er gelijktijdig ook andere virussen circuleerden die luchtweginfecties veroorzaken, namelijk influenzavirussen, SARS-Cov-2, hMPV en rhinovirus. Daardoor is de druk op de zorg tijdelijk toegenomen, maar is nu weer terug naar een lager niveau. In de ziekenhuizen namen de aantallen opgenomen kinderen met RS-bronchiolitis (lage luchtweginfectie) toe. Er is geen sprake geweest van een tekort aan zorgcapaciteit. Sinds de eerste week van 2023 daalt het aantal infecties weer en dit zien we ook in de cijfers van de ziekenhuizen van het aantal opnames bij kinderen met RS.
Bent u bekend met de berichten over een verviervoudiging van infecties met vleesetende bacteriën, waarvoor ook de verklaring wordt gegeven dat dat komt door minder blootstelling aan deze bacteriën door de coronamaatregelen? Wat is uw reactie hierop?2
Ja, ik neem aan dat u duidt op de toename van Groep A-streptokokkeninfecties (GAS), waarover ik uw Kamer op 10 februari jl. heb geïnformeerd.4 In deze Kamerbrief meld ik dat GAS-infecties regelmatig voorkomen bij mensen, vooral bij kinderen. Meestal verlopen ze onschuldig. De infectie kan invasief verlopen en doordringen in onderliggend weefsel of de bloedbaan, en daar o.a. het afsterven van weefsel tot gevolg hebben. Sinds het voorjaar van 2022 is het aantal meldingen van ernstigere invasieve GAS-infecties hoog ten opzichte van eerdere jaren. Dit gold met name voor kinderen tussen 0 en 5 jaar. In december 2022 is ook het aantal meldingen bij volwassenen sterk gestegen. Daarom is na overleg met deskundigen besloten om de meldingsplicht betreffende invasieve GAS-infecties uit te breiden naar meer ziektebeelden dan voorheen. De GGD kan dan ter preventie antibiotica geven aan huisgenoten van iemand met een invasieve GAS-infectie. Door deze uitbreiding in de meldingsplicht zijn er in 2023 meer meldingen binnengekomen. Uiteraard houden we deze aantallen goed in de gaten en nemen indien nodig aanvullende maatregelen.
Het is niet bekend waar de toename van Groep A-streptokokkeninfecties precies door wordt veroorzaakt. Mensen met een infectie met een virus, zoals het griepvirus of de waterpokken, hebben een grotere kans om een ernstige infectie met groep-A-streptokokken te krijgen. Het kan zijn dat meer mensen vatbaar zijn voor de bacterie of voor die virussen, omdat ze de afgelopen jaren door de coronamaatregelen hier minder aan zijn blootgesteld. Daarnaast is het type GAS-bacterie dat nu opkomt anders (M1UK) dan voorheen.5
Worden er meer van dit soort boemerang-reacties gemeld van ziekteverwekkers die zich meer en heftiger manifesteren, vermoedelijk door beperkte blootstelling eraan gedurende de coronamaatregelen?
Het klopt dat de coronamaatregelen ook de verspreiding van andere luchtwegvirussen dan SARS-Cov-2 tegengaan. Dat maakt dat mensen vatbaarder kunnen zijn voor bepaalde virussen, omdat ze de afgelopen jaren door de coronamaatregelen hier minder aan zijn blootgesteld.
Uit het RIVM rapport «de Staat van Infectieziekten»6 bleek dat in de periode 2020–2022 voor 8 verschillende pathogenen gedurende de periode van coronamaatregelen een daling in aantallen meldingen zichtbaar was. Dit betrof met name respiratoire infecties (seizoens-coronavirussen (non-SARS-CoV-2 coronavirussen), humaan metapneumovirus (hMPV), influenza, respiratoir syncytieel (RS) virus en parainfluenzavirus (type 2 en 4)) en daarnaast rotavirus (darminfectie) en ook bacteriële infectie door eerdergenoemde Groep A-streptokokken. Na de versoepeling van de coronamaatregelen was er een zichtbare toename van meldingen van deze infecties. Inmiddels lijkt voor de virale infecties (influenza, RS) het seizoenspatroon weer richting het gebruikelijke patroon van voor de coronapandemie te verschuiven.
Was het ook in dit licht niet beter geweest om na de eerste coronagolf de afbraak van ic-capaciteit in de jaren voor corona te herstellen door de structurele ic-capaciteit te verhogen naar minimaal het Europese gemiddelde?
Het ophogen van de IC-capaciteit naar het Europese gemiddelde is geen oplossing voor de hoge vraag naar IC-zorg tijdens een pandemie. Zoals reeds vermeld in mijn brief aan uw Kamer van 16 september jl.7 zijn, in lijn met de motie van de leden Westerveld en Kuiken8 en het advies van de NVIC en V&VN IC, in het Integraal Zorgakkoord (IZA) afspraken gemaakt over opschaling tot 1150 IC-bedden. Hoe deze opschaling in zijn werk gaat is beschreven in het LNAZ-opschalingsplan, dat ik op 10 februari jl. aan uw Kamer heb verzonden.
Zo nee, waarom blijft u weigeren in te zien dat de Nederlandse ic-capaciteit in de jaren voor corona kapotbezuinigd is door de marktwerking en dat er daardoor vijf jaar voor de start van de crisis alleen al 915 ic-verpleegkundigen meer waren dan aan de start van de coronacrisis?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom zei u tijdens het debat over het eerste deelrapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid inzake de coronacrisis op 1 februari dat u kunt opschalen naar 1.700 ic-bedden, terwijl het Landelijk Netwerk Acute Zorg u al op 11 januari formeel liet weten dat Nederland nog maar 999 operationele ic-bedden heeft en dat opschaling naar maximaal 1.250 ic-bedden hooguit voor een beperkte duur mogelijk is?3
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb gemeld10, is dankzij de subsidieregeling IC-opschaling geïnvesteerd in de benodigde apparatuur en inventaris om in geval van nood te kunnen opschalen tot maximaal 1.700 IC-bedden. Van ziekenhuizen wordt verwacht dat zij deze infrastructuur in stand houden.
In het herijkte plan zijn daarnaast de adviezen van het expertteam COVID-zorg in ziekenhuizen meegenomen. Het plan concentreert zich niet langer alleen op de ziekenhuizen, maar beschrijft op hoofdlijnen hoe samenwerking in de zorgketen kan bijdragen aan het optimaal organiseren van de gehele zorgketen waardoor meer (COVID-19)patiënten geholpen kunnen worden voordat zij op de IC terecht komen. Mocht de druk op de IC desondanks toch weer oplopen, dan heb ik het vertrouwen dat de zorg er alles aan zal doen om de benodigde capaciteit te leveren.
Klopt het dat deze 999 operationele ic-bedden van december 2022 alweer een vermindering is ten opzichte van de 1.011 operationele ic-bedden van september 2022?4
In lijn met het herijkte LNAZ opschalingsplan spreken we van een operationele basiscapaciteit van 999 IC-bedden. Dit getal is conform het overzicht in de staatscourant12, vastgesteld ten behoeve van de subsidieregeling IC-opschaling in 2021.
Het klopt toch dat een operationeel ic-bed een ic-bed is dat operationeel is als ic-bed en dat alles erboven ten koste gaat van andere bedden voor andere ziekenhuiszorg zoals operatiebedden?
In geval van een oplopende zorgvraag kunnen ziekenhuizen flexibel opschalen tot 1150 operationele IC-bedden. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld13 zijn hiervoor in het IZA middelen beschikbaar gesteld. Wanneer de zorgvraag vervolgens afneemt, zakt het aantal operationele IC-bedden terug naar 999. Indien IC-bedden moeten worden opgeschaald kan het voorkomen dat dit ten koste gaat van andere zorg. Afschaling van zorg wordt zoveel als mogelijk voorkomen door het anticiperen op een veranderende zorgvraag en/of zorgaanbod, bijvoorbeeld door het spreiden van patiënten.
Een recent onderzoek naar het effect van mondkapjes op de verspreiding van SARS-CoV-2 |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «3.000 miljard wegwerpmondkapjes later: ze werken niet, is de wetenschappelijke conclusie» en het artikel «Physical interventions to interrupt or reduce the spread of respiratory viruses»1, 2
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van het bovengenoemde artikel van Cochrane Library, op basis van verschillende studies over verschillende jaren en verschillende virus(uitbraken), dat het dragen van mondneusmaskers voor het tegengaan van de verspreiding van luchtwegvirussen nihil, of zelfs niet-bestaand is? Zo nee, waarom niet? Kunt u de analyse van de onderzoekers gefundeerd weerleggen?
Het kabinet en uw Kamer hebben over de inzet van mondkapjes in het najaar van 2020 verschillende debatten met elkaar gevoerd. De afweging is gemaakt de bijdrage van het dragen van mondkapjes niet onbenut te laten. In combinatie met een aantal andere maatregelen kunnen mondkapjes een functie hebben in het tegengaan van verspreiding van het coronavirus. De maatregel van de mondkapjesplicht – zoals het OMT tijdens de pandemie verschillende malen geadviseerd heeft – was in lijn met algemeen aanvaarde standaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) en een groot aantal andere landen in de wereld. Daarbij is het van belang dat mensen hun mondkapje op de juiste wijze dragen. Communicatie is erop gericht geweest mensen te informeren over hoe een mondkapje op de juiste wijze gedragen zou moeten worden en mensen bewust te maken van het belang van het goed dragen van mondkapjes.
Als uit verschillende onderzoeken uit het verleden al duidelijk gebleken is dat het effect van mondneusmaskers op de verspreiding van luchtwegvirussen te verwaarlozen is, deze informatie openbaar beschikbaar was en het Outbreak Management Team (OMT) bovendien lange tijd van mening was dat mondneusmaskers zinloos waren bij het bestrijden van de coronacrisis en daarnaast schijnveiligheid boden, waarom is er dan toch voor gekozen een mondkapjesplicht in te voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft het OMT tijdens de overleggen over een eventuele invoering van een mondkapjesplicht de onderzoeken die in het artikel van Cochrane Library worden aangehaald ter beschikking gehad en zo ja, wat is hiermee gedaan? Heeft uw departement en/of het kabinet destijds kennisgenomen van dergelijke studies die het effect van mondneusmaskers tegenspraken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het invoeren van de mondkapjesplicht dus inderdaad vooral een gedragsbeïnvloedende maatregel was, in plaats van een epidemiologische? Bent u zich ervan bewust dat studies hebben uitgewezen dat het dragen van een mondneusmasker er niet toe heeft geleid dat mensen meer afstand van elkaar gingen houden?
De mondkapjesplicht was een mitigerende maatregel om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, juist op plekken waar men veelal geen anderhalve meter afstand kon houden. Bijvoorbeeld in het openbaar vervoer en bij bezoek aan mensen met een contactberoep, zoals een kapper of fysiotherapeut.
Hoe reflecteert u in retrospectief op de keuze om een epidemiologisch zinloze maatregel in te zetten voor gedragsbeïnvloeding, die vervolgens niet het gewenste effect had, maar daarnaast aan vele mensen fysieke en/of emotionele schade heeft toegebracht? Staat u nog steeds achter de keuze van het kabinet om een mondkapjesplicht in te voeren?
Ik sta nog steeds achter deze keuze. Zie ook mijn antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Kunt u uitleggen waarom het dragen van mondneusmaskers is opgenomen in de zogenaamde «pandemiewet», de wijziging van de Wet publieke gezondheid (Wpg), die op dit moment bij de Eerste Kamer ligt? Waarom neemt u daarin opnieuw deze maatregel op, als u weet dat deze epidemiologisch ineffectief is en door vele mensen als restrictief en fysiek en emotioneel belastend wordt ervaren?
In voorbereiding op het wetsvoorstel Eerste tranche wijziging Wet publieke gezondheid zijn expertsessies georganiseerd met deskundigen met een epidemiologische of virologische achtergrond en juristen. Tijdens deze sessies hebben genoemde deskundigen aangegeven welke maatregelen zij effectief achten om de epidemie van covid-19 op langere termijn te kunnen bestrijden en welke maatregelen effectief kunnen zijn ter bestrijding van andere A1-infectieziekten. Hieruit kwam naar voren dat de instrumenten uit de destijds voorgenomen zesde verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm), een gedegen grondslag zijn voor de bestrijding van een toekomstige epidemie van een A1-infectieziekte. De grondslag voor het verplichten tot het dragen van beschermingsmiddelen was hier onderdeel van. Zoals ik hierboven reeds heb toegelicht, kunnen mondkapjes in combinatie met andere maatregelen een functie hebben in de bestrijding van respiratoire virussen.
Hoe reflecteert u op de problemen die het dragen van mondneusmaskers veroorzaken voor de communicatieve en emotionele ontwikkeling van kinderen en mensen die bijvoorbeeld afhankelijk zijn van liplezen en/of personen met een ontwikkelingsstoornis en de schade die zij hiervan hebben opgelopen tijdens de coronacrisis? Vindt u het verantwoord om deze groepen mensen bij een nieuwe virusuitbraak opnieuw de nadelige gevolgen van een mondkapjesplicht te laten ondervinden? Heeft u hierop een impactanalyse gemaakt en weet u wat de gevolgen voor de volksgezondheid en de (druk op de) zorg zullen zijn?
Mensen die vanwege een beperking of aandoening geen mondkapje kunnen dragen, waren uitgezonderd van de plicht. Zij werden hiermee ontzien van fysieke en psychische last. Indien een vergelijkbare maatregel in de toekomst genomen zou worden op basis van de Eerste tranche wijziging Wet publieke gezondheid, kan een dergelijke uitzondering opnieuw worden gemaakt. Verder is het Maatschappelijke Impact Team (MIT) ingesteld om te adviseren over de sociaal-maatschappelijke impact van voorgenomen maatregelen, voordat deze worden ingevoerd.
Aangezien mondneusmaskers epidemiologisch ineffectief zijn gebleken bij verschillende respiratoire virussen door de jaren heen, kunt u dan verklaren waarom u van mening bent dat zij bij een (volgende) SARS-CoV-2 of andersoortige (luchtwegvirus)uitbraken wel een significant effect zullen hebben?
In combinatie met andere maatregelen kunnen mondkapjes een functie hebben in het tegengaan van verspreiding van respiratoire virussen. Hierbij kijk ik ook naar de internationale standaarden. Zie ook het antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Wat vindt u ervan dat het artikel in Cochrane Library aangeeft dat aan de schadelijke gevolgen van mondneusmaskers weinig ruchtbaarheid wordt gegeven en dat nadelige effecten bovendien slecht worden gemeten en gerapporteerd? Deelt u de mening dat hieruit moet worden geconcludeerd dat de schade die de mondkapjesplicht tijdens de coronacrisis heeft veroorzaakt wellicht veel groter is dan wij tot nu toe weten?
We weten dat het draagvlak voor de mondkapjesplicht hoog was en dat vertaalde zich ook in een goede naleving. Dit blijkt uit gedragsonderzoek van het RIVM dat zij periodiek hebben uitgevoerd onder de bevolking (www.rivm.nl/gedragsonderzoek). Zoals aangegeven in het antwoord op uw achtste vraag, waren mensen die vanwege een beperking of aandoening geen mondkapje kunnen dragen, uitgezonderd van de plicht. Zij werden hiermee ontzien van fysieke en psychische last.
Bent u voornemens te gaan onderzoeken hoe groot de schade is van de invoering van de mondkapjesplicht tijdens de coronacrisis in Nederland?
Ik zie geen meerwaarde in een dergelijk onderzoek. De coronamaatregelen in algemene zin hebben een grote maatschappelijke en sociale impact gehad. De mondkapjesplicht heeft ook impact gehad op ons leven. Tegelijkertijd weten we uit gedragsonderzoek van het RIVM dat het draagvlak voor de maatregel hoog was en dat vertaalde zich ook in een goede naleving.
Bent u bereid om het verplichten van het dragen van mondneusmaskers te schrappen uit de wijziging van de Wpg? Zo nee, waarom niet?
Nee. In combinatie met een aantal andere maatregelen kunnen mondkapjes een functie hebben in het tegengaan van verspreiding van respiratoire virussen.
Beweringen met betrekking tot het bewust muteren van het coronavirus door Pfizer |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving van Project Veritas rondom het vermeend bewust muteren van het coronavirus door Pfizer en het persbericht van Pfizer zelf dat daarop volgde?1, 2
Ja.
Heeft u naar aanleiding van deze berichtgeving contact opgenomen met Pfizer (in Nederland) en/of andere (farmaceutische) partijen en/of betrokkenen/experts om opheldering over/toetsing van deze beweringen te verkrijgen? Zo ja, welke informatie heeft u verkregen? Zo nee, waarom niet en bent u voornemens dit alsnog te doen?
Nee, dat heb ik niet en ben ik ook niet voornemens te doen, omdat ik daar op basis van de berichtgeving en het persbericht waaraan wordt gerefereerd geen aanleiding toe zie.
Weet u of het inmiddels duidelijk is of de persoon uit de video die beweringen doet over de vermeende plannen van Pfizer om zelf het coronavirus te muteren daadwerkelijk een medewerker is van Pfizer? Zo nee, gaat u dit uitzoeken?
Nee. Ik zie ook geen reden om dit te onderzoeken.
Hoe reflecteert u op het door Pfizer gepubliceerde persbericht naar aanleiding van de genoemde video? Wat vindt u ervan dat de claims die in de video worden gedaan door Pfizer niet expliciet worden ontkend? Betekent dit dat bij Pfizer wel degelijk wordt nagedacht over de mogelijkheid om het coronavirus eigenhandig te muteren, teneinde vooruit te lopen op eventuele nieuwe varianten van het virus, om daarvoor op voorhand nieuwe vaccins te kunnen ontwikkelen? Hoe reflecteert u op het op deze wijze gebruiken van virussen als «verdienmodel»? Vindt u dit wetenschappelijk gerechtvaardigd, of raakt de farmaceutische industrie hiermee aan een ethische grens?
In Nederland gelden er (Europese) wetten en regels voor het genetisch modificeren van organismen, waaronder virussen. Deze verzekeren de veiligheid van mens, dier en milieu. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ziet toe op de naleving van de regels voor het werken met genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s). Voor specifieke vragen over onderzoeksmethoden verwijs ik naar de betreffende vaccinproducent.
Hoe reflecteert u op de potentiële risicos die onvermijdelijk komen kijken bij zelfstandig muteren van het coronavirus door de farmaceutische industrie? Vindt u deze risicos opwegen tegen de mogelijke wetenschappelijke en medische voordelen van het vooruitlopen op virusvarianten om daarvoor een vaccin te ontwikkelen? Zo ja, kunt u dit uitgebreid uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 4.
Weet u of Pfizer inderdaad op dit moment inspanningen levert om het coronavirus eigenhandig te muteren?
Zie mijn antwoorden op vraag 2 en vraag 4 en 5.
Wat betekent het dat Pfizer in haar persbericht spreekt over het gebruiken van het spike-eiwit van «nieuwe zorgwekkende varianten» in «samenwerking met medewerkers»? Welke partijen zijn betrokken bij dergelijk onderzoek en vanuit welke expertise en bevoegdheden?
Farmaceutische bedrijven gaan zelf over de inhoud van hun eigen persberichten. Het staat Pfizer vrij om, binnen de kaders van wet- en regelgeving, dergelijk onderzoek uit te voeren en hierin samen te werken met andere partijen.
Hoe verhoudt het statement van Pfizer dat «de Amerikaanse overheid vraagt om dergelijke onderzoeken» en dat «veel bedrijven en academische instituten over de hele wereld op deze manier onderzoek doen» zich tot de Nederlandse industrie? Worden dergelijke technieken ook in Nederland verkend en/of op dit moment al ingezet, bijvoorbeeld voor andere virussen? Zo ja, was de Nederlandse overheid daar altijd al van op de hoogte en/of is daar zelfs door de Nederlandse overheid op aangedrongen? Op welke manier worden dergelijke onderzoeken gereguleerd?
Een fabrikant moet studies naar veiligheid en werkzaamheid uitvoeren om een nieuw middel of een nieuwe stof op de markt te mogen brengen. De in het persbericht genoemde technieken kunnen ook in Nederland worden toegepast, mits voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.
Bent u voornemens uit te zoeken of Pfizer inderdaad bezig is met het (verkennen van) de mogelijkheden om het coronavirus zelf te muteren? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op vraag 2 en vraag 4 en 5.
Wordt ook in Nederland door Pfizer onderzoek gedaan met niet-infectueuze onderdelen van het coronavirus om de werking/activiteit van antivirale middelen te testen en in vitro experimenten met SARS-COV-2 cellen gedaan? Zo ja, op welke manier is de veiligheid hiervan geborgd en zijn er risico-analyses gemaakt met betrekking tot potentiële «ontsnapping» van het virus, en/of nieuwe varianten daarvan?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Mocht Pfizer en/of andere farmaceutische bedrijven inderdaad bezig zijn met het verkennen van het eigenhandig muteren van het coronavirus, wat is daarover dan het standpunt van de Nederlandse overheid? Gaat u dit toestaan?
Zie mijn antwoord op vraag 4 en 5.
Mochten farmaceutische bedrijven ook in Nederland dergelijk onderzoek gaan uitvoeren, op welke manier gaat de Nederlandse overheid hier dan toezicht op houden? Worden hiervoor eisen en richtlijnen opgesteld?
Zie antwoord vraag 11.
Myocarditis |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de volgende zin in uw beantwoording van eerdere Kamervragen van het lid Van Houwelingen: «De consensus in de beschikbare wetenschappelijke literatuur, waar de onderzoekers in het genoemde artikel ook naar verwijzen, is dat de kans op myocarditis aanzienlijk hoger is bij een infectie met SARS-CoV-2 dan na een vaccinatie.»?1
Ja.
Is het correct dat wat betreft deze «consensus» wordt verwezen naar noot 24 van het genoemde artikel, waarin wordt gewezen op een ingezonden brief uit 2020 van twee pagina’s met als titel: «COVID-19 associated viral myocarditis: does it exist?»?
Nee. In mijn beantwoording op schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen (FvD) van 19 december jl. heb ik gewezen op het bestaan van wetenschappelijke consensus over het feit dat de kans op myocarditis aanzienlijk hoger is bij een infectie met SARS-CoV-2 dan na een COVID-vaccinatie. Ik heb daarbij aangegeven dat dit wordt beaamd in het artikel naar aanleiding waarvan het lid Van Houwelingen (FvD) zijn schriftelijke vragen van 19 december jl. heeft gesteld. De conclusie dat de kans op myocarditis aanzienlijk hoger is na infectie met SARS-CoV2 dan na een vaccinatie is niet gebaseerd op één bron, maar op vele wetenschappelijke studies naar dit onderwerp. Ik ben hier onder meer op ingegaan in mijn antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 6 juli jl.2, 25 augustus jl.3 en 8 september jl.4 De beschikbare wetenschappelijke literatuur over de geringe kans op myocarditis na COVID- vaccinatie en over het risico op myocarditis na een infectie wordt meegewogen in de advisering van de Gezondheidsraad en het OMT-Vaccinaties (OMT-V).5, 6, 7, 8, 9, 10
Hoe verhoudt «de consensus in de beschikbare wetenschappelijke literatuur» waar u naar verwijst zich tot een in 2022 gepubliceerd artikel gebaseerd op onderzoek bij in totaal bijna 800.000 (ongevaccineerde) Israëliërs op basis waarvan het volgende wordt geconcludeerd: «Post COVID-19 infection was not associated with either myocarditis (aHR 1.08; 95% CI 0.45 to 2.56) or pericarditis (aHR 0.53; 95% CI 0.25 to 1.13). We did not observe an increased incidence of neither pericarditis nor myocarditis in adult patients recovering from COVID-19 infection.»?2
Zie mijn antwoord op vraag 2. De Israëlische studie waar in de vraagstelling naar wordt verwezen vergelijkt het risico op myocarditis tussen mensen die COVID-19 hebben doorgemaakt en personen die nog geen COVID-19 hebben doorgemaakt. Dit staat los van de consensus dat de kans op myocarditis kleiner is na een vaccinatie dan na een infectie.
Het bericht ‘Die snuivende zanger maakt drugsgebruik doodnormaal’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Die snuivende zanger maakt drugsgebruik doodnormaal»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zo openlijk gebruiken van drugs, dat letterlijk een podium heeft gekregen in een zaal vol jonge mensen, een verdere normalisering van drugsgebruik laat zien? Wat is uw reactie hierop?
Ja dit incident draagt inderdaad bij aan de beeldvorming dat drugsgebruik «normaal» zou zijn. We kunnen dit incident dan ook niet hard genoeg afwijzen. Gezien de vele reacties wordt de opvatting dat dit niet normaal is breed gedragen. De bandleden hebben achteraf in diverse media ook in hun reactie duidelijk gemaakt dat ze dit niet hadden moeten doen.
Vindt u dat dit incident niet op zichzelf staat, maar juist nog zichtbaarder maakt hoe «ingeburgerd» het drugsgebruik in Nederland is? Wat is volgens u de huidige publieke moraal als het gaat om het gebruiken van drugs?
Na het verschijnen van het filmpje met het drugsgebruik ontstond er terecht grote ophef en hebben heel veel mensen zich negatief uitgelaten over het incident. Dit laat zien dat veel Nederlanders zich verzetten tegen deze manifestatie van drugsgebruik. Het overgrote deel van de Nederlandse bevolking gebruikt geen drugs als cocaïne of XTC. Uit de Nationale Drug Monitor (NDM) van het Trimbos Instituut blijkt dat XTC en cocaïne het afgelopen jaar door 3%, respectievelijk 2% van de volwassen Nederlanders werd gebruikt. Tegelijkertijd wijst onderzoek uit dat drugsgebruik onder bepaalde groepen, voornamelijk jongeren, wel flink hoog ligt. Mede daarom vind ik de actie van deze zanger ook zo verwerpelijk. Het geeft een onbegrijpelijk en volledig verkeerd beeld aan jongeren.
Deelt u de mening dat de overheid niet stil kan blijven en actief moet laten zien dat het gebruiken van (hard)drugs niet zonder gevolgen is, nu eerder genoemd incident veel stof doet opwaaien, talloze mensen er schande van spreken maar er ook mensen zijn die menen dat er niet zoveel aan de hand is?
Die mening deel ik. U heeft kunnen zien dat ik dit incident in stevige bewoordingen heb veroordeeld. Elke snuif cocaïne draagt bij aan de instandhouding van een gewelddadige, criminele industrie waar we met onze hele rechtsstaat tegen strijden.
Ook vanuit het perspectief van de volksgezondheid is het kabinet het met u eens dat de overheid een belangrijke taak heeft op het gebied van het effectief ontmoedigen van drugsgebruik. Daarom vind ik het van belang te benadrukken dat de overheid geenszins stil zit wanneer het om drugspreventie gaat. De Staatssecretaris van VWS heeft in de Kamerbrief2 over zijn aanpak drugspreventie in juli vorig jaar breed uiteengezet wat er vanuit dat ministerie gebeurt om drugsgebruik te ontmoedigen. Volgende maand ontvangt u van de Staatssecretaris van VWS weer een brief over dit onderwerp.
Het kabinet vindt het belangrijk te benadrukken dat de drugspreventie-activiteiten zijn gericht op de doelgroepen waar het meeste wordt gebruikt. Deze gerichte strategie is minder zichtbaar dan een brede publiekscampagne, maar wel effectiever. Onderzoek wijst uit dat een brede publiekscampagne niet effectief is in het streven naar gebruiksreductie. Tegelijkertijd draagt ongerichte voorlichting bij aan het beeld dat drugsgebruik normaal is. Dit zou niet alleen ineffectief zijn, maar zelfs een averechts effect kunnen hebben.
Welke kansen ziet u om de maatschappelijke verontwaardiging over dit incident te benutten om de gemeenschappelijke moraal ten aanzien van drugsgebruik te veranderen en te verbeteren, met meer oog voor de schadelijke gevolgen van drugsgebruik? Ziet u het belang van een breed maatschappelijk offensief, met ambassadeurs uit verschillende disciplines, om de trend van normalisatie te keren en bewustwording te vergroten, ter bescherming van de gezondheid en kansen van jongeren en ter verdediging van de (hoeders van onze) rechtstaat en veiligheid? Zo ja, welke stappen bent u van plan te zetten? Zoekt u hierbij ook de samenwerking op met artiesten, influencers en rolmodellen?
Net als u acht ik het vanuit het oogpunt van zowel de aanpak van drugscriminaliteit als de volksgezondheid van belang om uit te dragen dat drugsgebruik geen onderdeel uitmaakt van een normale, gezonde leefstijl. Voor het zo effectief mogelijk uitdragen van deze norm worden door JenV en VWS veel gesprekken gevoerd met preventieexperts. Uit deze gesprekken is gebleken dat de meest effectieve preventie specifiek gericht is op de groepen waar het gebruik en de norm het meeste afwijkt. Een breed gesprek over drugs kan juist de boodschap versterken dat gebruik normaal is. Immers, als er zoveel aandacht voor is, is de impliciete boodschap dat er zeer veel mensen gebruiken. Uit de cijfers blijkt echter dat dit niet zo is. Daarom richten de Staatssecretaris van VWS en ik preventie-activiteiten op de groepen waar deze het meeste uit kunnen richten.
Bent u bekend met het bericht ««Bloed aan je neus»; Kritiek op openlijk drugsgebruik van zanger Milo Driessen: «Voorbeeldfunctie voor jong publiek»? Op welke manier(en) kunt u aan de samenleving duidelijk maken dat achter iedere XTC-pil en achter elk grammetje cocaïne een crimineel netwerk schuilgaat, waarin regelmatig sprake is van liquidaties, zware criminaliteit en ondermijning?2
Ja, dit bericht heb ik gelezen. Zoals u ook uit mijn reactie op het incident heeft kunnen opmaken, heb ik mij hardop afgevraagd hoe iemand niet kan weten dat wij in een fundamentele strijd met de georganiseerde drugscriminaliteit zijn verwikkeld. Dat ik mij niet kan voorstellen dat iemand niet weet dat zijn vraag naar drugs het aanbod ervan in stand houdt. Meedogenloze criminelen met bloed aan hun handen verdienen zo goud geld. Ik blijf deze boodschap herhalen, maar om gedragsveranderingen bij gebruikers tot stand te brengen zetten we daarnaast in op een meer effectieve, op de doelgroep gerichte aanpak (zie hiervoor 4 en 5).
Welke stappen gaat u zetten richting organisatoren van evenementen/uitbaters van feesten waarbij het vele drugsgebruik onder het publiek vanzelfsprekend is? Welke verantwoordelijkheid legt u bij hen en welke gevolgen zijn er als er geen effectieve maatregelen worden genomen om drugsgebruik tegen te gaan?
Het uitgaansleven is een belangrijke setting wanneer het gaat om drugspreventie. Samen met de Staatssecretaris van VWS ondersteun ik bijvoorbeeld het Oost-Brabantse «Skip», een breed gedragen regioproject dat ook samen met evenementenorganisatoren een duidelijke norm wil stellen over drugsgebruik. Ook heeft het Trimbos-instituut de online interventie Festival Oneliners ontwikkeld gericht op festivalgaande jongeren. Ik roep evenementenorganisatoren op deze interventie te verspreiden onder hun achterban.
Het Ministerie van VWS heeft samen met de uitgaans- en evenementenbranche CelebrateSafe ontwikkeld, een platform met tips en betrouwbare informatie over veilig feesten. Ik moedig evenementen aan om, voor zover zij dit nog niet gedaan hebben, kennis te nemen van de beschikbare materialen over drugspreventie op evenementen die door het Trimbos-instituut zijn gepubliceerd (zie ook vraag 8). Er wordt organisatoren veel aangereikt, maar zij dragen natuurlijk zelf ook een verantwoordelijkheid voor het drugsgebruik op hun feesten en evenementen. Zij kunnen ook zelf initiatieven ontplooien om te laten zien dat zij het zich aantrekken dat mens en maatschappij zoveel schade ondervinden van drugsgebruik.
Wat vindt u van het voorstel van het CDA om gemeenten te stimuleren om drugspreventieplannen onderdeel te maken van de vergunningverlening voor festivals en andere evenementen, waarbij de vergunning kan worden geweigerd of ingetrokken wanneer de plannen niet op orde zijn of niet worden nageleefd? Bent u bereid hierover met gemeenten in gesprek te gaan?
Veel gemeenten nemen al voorwaarden wat betreft drugspreventie op in de vergunningverlening. Het Trimbos-instituut heeft in opdracht van VWS een lijvige Leidraad alcohol, drugs en tabak voor evenementen gepubliceerd die gemeenten en evenementen voorziet van bruikbare informatie en helpt hier werk van te maken. De gemeenten die hier nog geen gebruik van maken roep ik van harte op dit alsnog te doen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en voor het eerstvolgende commissiedebat drugsbeleid, nu gepland op 22 februari a.s., beantwoorden?
Ja.
Het artikel met betrekking tot isolatie SARS-COV-2 en de PCR-test |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel/onderzoek «The Lancet Respiratory Medicine: Role of exosomes in false-positive covid-19 PCR tests»?1
Ja. Ik constateer dat het gaat om een manuscript draft d.d. november 2021 dat nog niet gepubliceerd lijkt te zijn of onderworpen is aan beoordeling door collega-wetenschappers in het veld, de zogeheten peerreview. Om te voldoen aan wetenschappelijke publicatiestandaarden is peerreview gebruikelijk. Gedurende de crisis is dit proces bij veel artikelen onvoldoende toegepast, met kwaliteitsproblemen van dien.2
Wat vindt u van de analyse met betrekking tot de isolatie van het SARS-COV-2 virus, waarbij wordt geconstateerd dat genetisch materiaal van het SARS-COV-2 slechts artificieel is aangetoond en dat de genetische code van het vermeende nieuwe coronavirus waarop middels een PCR-test wordt getest niet accuraat is, omdat de test exosomen detecteert, die worden afgescheiden als gevolg van andere (luchtweg)virussen die iemand bij zich draagt?
Het Ministerie van VWS heeft bij de besluitvorming over het (test)beleid steeds gebruik gemaakt van alle recente wetenschappelijke informatie vanuit verschillende expertises over de verspreiding van het virus en de effectiviteit van de maatregelen. De onderbouwing van het testbeleid en het gebruik van PCR-testen vond zijn basis in de adviezen van het OMT. Uit deze adviezen en onderliggende wetenschappelijke validatiestudies blijkt dat PCR-testen geschikt zijn voor het detecteren van coronabesmettingen. De Covid-PCR-testen zijn gebonden aan kwaliteitsnormen en zijn steeds geanalyseerd in daarvoor geaccrediteerde laboratoria.
Indien u op de hoogte was van deze hypothese, hebt u hierover informatie ingewonnen bij experts? Zo ja, vonden zij deze analyse plausibel? Zo nee, waarom niet? Bent u voornemens deze hypothese te laten toetsen/onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de tests en vaccins die zijn ontwikkeld ten behoeve van het SARS-COV-2 virus inderdaad zijn gebaseerd op artificieel geproduceerde genetische codes uit monsters van personen met allerhande (luchtweg)infecties en dus niet op daadwerkelijk, biologisch genetisch materiaal, specifiek geïsoleerd op het nieuwe SARS-COV-2 virus? Zo nee, kunt u hiervoor dan bewijslast overleggen?
Nee, dit klopt niet. Voor verdere toelichting verwijs ik u naar het artikel van Hu et al. (2021).3
Als bovenstaande wel klopt, bent u dan niet van mening dat nooit met zekerheid gezegd had kunnen worden dat personen die een positieve testuitslag voor het coronavirus kregen ook daadwerkelijk besmet waren met het vermeende, nieuwe SARS-COV-2 virus en dat dus ook niet met zekerheid gesteld had mogen worden dat een nieuw coronavirus voor een pandemie heeft gezorgd? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Klopt het dat het sequencen van RNA nieuwe strains van exosomen kan opleveren, die vervolgens kunnen worden aangezien voor nieuwe coronavarianten? Zo nee, waarom is dat niet mogelijk? Zo ja, is de hypothese in bovengenoemd artikel dat de coronagolven na de initiële golf dientengevolge wellicht helemaal niet hebben bestaan, maar door het massale testen met een test gebaseerd op onjuiste informatie kunstmatig zijn ontstaan, wat u betreft een mogelijkheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Als de SARS-COV-2 testen inderdaad een positief resultaat geven bij het detecteren van exosomenstrains van mensen met andere (luchtweg)infecties, betekent dat dan dat er inderdaad potentieel op grote schaal vals-positief is getest op het coronavirus? Zo nee, waarom is dit niet mogelijk? Kunt u een uitgebreide analyse geven?
In mijn eerdere beantwoording op vragen over a-symptomatisch testen voor Corona en het opheffen van de DOBC4 gaf ik aan dat uit wetenschappelijk onderzoek bleek dat de kans op een positieve uitslag zonder dat daar een besmetting aan ten grondslag lag zeer klein was.
Als de PCR-test inderdaad niet het specifiek geïsoleerde SARS-COV-2 virus meet, maar de exosomenreactie als gevolg van een (doorgemaakt) virus, welke wellicht nog wekenlang detecteerbaar is, kan dat dan betekenen dat personen nog geruime tijd nadat zij een infectie hebben doorgemaakt en al lang niet meer ziek en/of besmettelijk zijn, positief blijven testen, waardoor de besmettingscijfers tijdens de coronacrisis kunstmatig en onrechtmatig zijn opgestuwd?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Indien het vermeende, nieuwe SARS-COV-2 virus inderdaad nooit specifiek geïsoleerd is, hoe is het dan mogelijk dat er voor een niet-specifiek geïsoleerd virus wel vaccins zijn gemaakt? Op basis waarvan zijn deze vaccins dan ontwikkeld en als zij ontwikkeld zijn op basis van een «hypothetisch» virus, is het dan mogelijk dat zij, zoals in het artikel wordt beschreven, potentieel averechts werken en (op termijn) het immuunsysteem juist compromitteren?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
De laatste oversterftecijfers van het CBS |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving over de nieuwste oversterftecijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)?1, 2, 3, 4
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Wat vindt u ervan dat een woordvoerder van het CBS met grote stelligheid beweert dat de coronavaccinaties niet (mede) te maken hebben met de aanhoudende oversterfte, wat vervolgens klakkeloos wordt overgenomen door de media, terwijl deze uitspraak helemaal niet met data gestaafd kan worden, aangezien er simpelweg nauwelijks data is met betrekking tot het eventuele causale verband tussen de aanhoudende oversterfte en de coronavaccinaties en daar vooralsnog ook niet expliciet onderzoek naar gedaan wordt? Bent u niet van mening dat dit valt onder de noemer «misinformatie», aangezien de bevolking verkeerd, of in ieder geval (nog) niet volledig wordt geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw suggestie niet. Ik vertrouw op de kundigheid van het CBS en haar medewerkers. Er is wereldwijde wetenschappelijke consensus over de veiligheid en effectiviteit van de COVID-19-vaccins. Instellingen als het CBS, het RIVM en Lareb houden nieuw onderzoek nauwlettend in de gaten. Ik zie geen enkele aanleiding om hieraan te twijfelen. Zoals eerder aangegeven, vind ik het van belang om de redenen en oorzaken van oversterfte goed te onderzoeken. Naar verwachting zullen onderzoekers, die niet gelieerd zijn aan het CBS en het RIVM, komende maand starten met de laatste fase van het oversterfteonderzoek.
Hoe reflecteert u op het feit dat uit de laatste cijfers van het CBS blijkt dat de oversterfte in 2022 het hoogst was onder Nederlanders jonger dan 50 jaar? Vindt u het niet opmerkelijk dat in een dusdanig jonge populatie zoveel meer mensen dan verwacht «zomaar» komen te overlijden?
Het percentage oversterfte onder mensen jonger dan 50 jaar is gestegen met 3,3% in de periode 2021 tot 2022. In absolute aantallen ligt dit aantal flink lager dan de oversterfte onder de groepen 65 jaar en ouder. Voor verdere duiding wil ik de resultaten van het oversterfteonderzoek afwachten.
Hoe reflecteert u op de hypothetische verklaring voor de hoger dan verwachte sterfte in deze leeftijdsgroep, dat deze zou worden veroorzaakt door influenza en de gevolgen van een «milde COVID-»infectie op de langere termijn, waardoor mensen enige tijd na een doorgemaakte infectie komen te overlijden aan bijvoorbeeld een hartaandoening? Vindt u het plausibel dat jonge, overwegend gezonde mensen plotseling ernstige aandoeningen, zoals hart- en vaatziekten of hersenbloedingen krijgen en daaraan overlijden?
Zie het antwoord op vraag 3. Voor verdere duiding wil ik de resultaten van het oversterfteonderzoek afwachten.
Zo ja, kunt u dit medisch-wetenschappelijk onderbouwd beargumenteren, aangezien het zeer ongebruikelijk is dat jonge, gezonde mensen dusdanig ernstige nevenschade oplopen na een voor deze bevolkingsgroep onschuldige infectie? Indien u dit weet, bent u dan van plan om hierover in gesprek te gaan met virologen, epidemiologen en artsen om hypotheses en data op te halen, teneinde een verklaring te vinden voor deze trendbreuk in de volksgezondheid?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe reflecteert u op het feit dat inmiddels erkende bijwerkingen van coronavaccinatie, zoals bijvoorbeeld hartfalen, trombose en beroertes regelmatig de oorzaak lijken te zijn van «plotselinge» sterfte bij relatief jonge en ogenschijnlijk gezonde mensen? Op basis waarvan worden deze doodsoorzaken nu met grote waarschijnlijkheid verbonden aan de lange termijn gevolgen van vermeende «milde COVID», maar niet potentieel aan de coronavaccinaties, of het coronabeleid en de maatregelen, als de wetenschappelijke vergelijking (nog) helemaal niet gemaakt kan worden door gebrek aan data?
Er is al veel onderzoek gedaan naar mogelijke bijwerkingen van de COVID-19-vaccinaties. Vanwege de suggesties die in bovenstaande vraag worden gedaan, vind ik het belangrijk om hier nogmaals te benadrukken dat uit diverse wetenschappelijke onderzoeken blijkt dat de kans op hartklachten aanzienlijk hoger is bij een infectie met SARS-CoV-2 dan na een COVID-vaccinatie. Ik ben hier onder meer op ingegaan in mijn antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 6 juli jl.5, 25 augustus jl.6 en 8 september jl.7 Voor ik inga op verdere duiding van mogelijke oorzaken van oversterfte wacht ik eerst de resultaten van het oversterfteonderzoek af.
Bent u voornemens om in de volgende tranche van de onderzoeken naar de oversterfte nu toch een onderzoek te laten uitvoeren dat (ook) expliciet gericht is op het onderzoeken tussen het eventuele verband tussen de oversterfte en de coronavaccinaties? Zo nee, waarom niet?
Op de website van ZonMw zijn de honoreringen t.a.v. lijn 3 gepubliceerd8. In dit overzicht is te zien dat meerdere onderzoeken onderzoek doen naar de relatie tussen vaccinatiestatus en oversterfte. Ik zie de uitkomsten van deze onderzoeken met belangstelling tegemoet.
Is het mogelijk dat de hoger dan verwachte sterfte onder mensen jonger dan 50 jaar (ook) een gevolg is van het coronabeleid en de maatregelen, bijvoorbeeld omdat mensen een ongezondere leefstijl kregen door de lockdowns, minder bewogen, meer zijn gaan eten en drinken en minder of helemaal niet naar de huisarts of het ziekenhuis konden/gingen, waardoor hun gezondheid achteruit ging en zij nu te kampen hebben met de gevolgen daarvan, in de vorm van bepaalde leefstijlgerelateerde aandoeningen en/of aandoeningen waarvan diagnoses en/of behandelingen niet tijdig zijn gesteld?
Zie het antwoord op vraag 3. Voor verdere duiding wil ik de resultaten van het oversterfteonderzoek afwachten.
Zo ja, wegen de levens van jonge mensen die hierdoor verloren zijn gegaan en wellicht in de toekomst nog zullen gaan wat u betreft op tegen de levens van oude mensen die waarschijnlijk al binnen afzienbare tijd zouden zijn gestorven, maar potentieel door het coronavirus enige tijd eerder zijn komen te overlijden?
Zie antwoord vraag 8.
Als er na drie jaar corona-pandemie nog altijd zoveel «verborgen coronasterfte» zou zijn als wordt gesuggereerd, terwijl het overgrote deel van de populatie inmiddels (meermaals) is gevaccineerd, moeten wij dan niet constateren dat de coronavaccins nog minder effectief zijn dan inmiddels al was aangetoond, of toch minstens durven overwegen dat de vaccins op de lange termijn wellicht een averechts effect hebben op de volksgezondheid?
Zie het antwoord op vraag 2. Er is wereldwijde wetenschappelijke consensus over de veiligheid en effectiviteit van de COVID-19-vaccins. Instellingen als het CBS, het RIVM en Lareb houden nieuw onderzoek nauwlettend in de gaten. Ik zie geen enkele aanleiding om hieraan te twijfelen.
De antwoorden op vragen over de herkomst van het SARS-COV-2 virus en het onderdrukken van de ‘lableak-theorie’ door een OMT-lid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Waarom bent u van mening dat uw ministerie en/of het kabinet niet op de hoogte hoefde te zijn van de deelname van het OMT-lid Koopmans aan de teleconferentie van 1 februari 2020, gezien het feit dat het hier niet slechts ging om een «wetenschappelijke gedachtewisseling», maar een overleg betrof over de herkomst van een virus dat een wereldwijde gezondheidscrisis heeft veroorzaakt, wat vele bestuurlijke gevolgen heeft gehad, en mevrouw Koopmans als OMT-lid bovendien actief betrokken was bij het vormgeven en uitzetten van overheidsbeleid om deze crisis in Nederland te bestrijden?1
Een wetenschappelijke gedachtewisseling over de herkomst van het virus heeft geen bestuurlijke gevolgen.
Is het niet zo dat personen die direct betrokken zijn bij het maken van kabinetsbeleid de verantwoordelijkheid en de plicht hebben om transparant te zijn met betrekking tot hun informatie en activiteiten die in het verlengde van deze betrokkenheid/publieke taak liggen en deze openbaar te maken? Vindt u niet dat zowel het Parlement als de burgers van Nederland recht hebben op volledige openheid over wat personen op dat gebied weten en ondernemen, zodat zij daarover inspraak en daarop controle hebben en er verantwoording kan worden afgelegd?
Leden van het OMT zijn niet direct betrokken bij het maken van kabinetsbeleid. Noch het kabinet, noch het Parlement heeft een rol bij, inspraak in of controle op wetenschappelijk discours en daarover hoeven wetenschappers dus ook geen verantwoording af te leggen aan de politiek.
Bent u niet van mening dat de democratie ondermijnd wordt wanneer over zulke belangrijke informatie opzettelijk en actief gezwegen wordt door iemand die een dusdanig grote betrokkenheid bij en invloed op het openbaar bestuur en de democratische rechtsstaat heeft? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Waarom is het wat u betreft geen probleem dat de wetenschappelijke/epidemiologische overwegingen van mevrouw Koopmans en de beleidskeuzes die daaruit voortvloeiden onmogelijk objectief en onafhankelijk en puur «evidence-based» kunnen zijn geweest, aangezien zij actief heeft gepoogd een wetenschappelijke theorie/hypothese te ontkrachten en de kop in te drukken, terwijl zij daarvoor nog geen (voldoende) bewijslast/onderbouwing had en zij daar bovendien persoonlijke belangen bij had in verband met haar werkzaamheden met betrekking tot gain-of-function onderzoek? Hoe kunt u haar persoonlijke belangen en invloed op het kabinetsbeleid los zien van haar deelname aan deze «wetenschappelijke gedachtewisseling»? Kunt u een uitgebreide onderbouwing geven?
De suggestie die gewekt wordt dat de wetenschappelijke/epidemiologische overwegingen van professor Koopmans niet objectief en onafhankelijk zijn, herken ik niet.
Hoe onderbouwt u uw stelling dat iemand die zitting neemt in een door de overheid in het leven geroepen orgaan zoals het OMT, wat ten doel heeft advies te geven over het vormgeven en implementeren van nationaal beleid, slechts deelneemt aan «wetenschappelijke discussie» en de wetenschappelijke onafhankelijkheid bij het maken van nationaal beleid daardoor niet in het geding komt, wanneer zij gelijktijdig betrokken is bij topoverleg over hetgeen waarvoor zij zitting neemt in bovengenoemd orgaan en het kabinet daarover adviseert?
Deelname aan een wetenschappelijke discussie hoort bij wetenschappelijke onafhankelijkheid.
Nogmaals de vraag: op welk moment was uw departement en/of het kabinet op de hoogte van de deelname van mevrouw Koopmans aan bovengenoemde teleconferentie en vanaf wanneer wist u dat zij bij dit overleg actief heeft gepleit voor het onderdrukken van de hypothese dat het coronavirus uit een laboratorium zou kunnen zijn ontsnapt? En waarom heeft u daar op dat moment niet direct de Kamer over geïnformeerd?
Het departement was niet op de hoogte van deze teleconferentie. Het ministerie heeft ook geen rol bij een wetenschappelijke gedachtewisseling.
Denkt u niet dat het voor het kabinet en alle andere partijen die betrokken waren bij het op nationaal niveau bestrijden van de coronacrisis van belang was geweest om direct op de hoogte te zijn van de informatie de mevrouw Koopmans had en haar deelname aan de teleconferentie, teneinde de bestuurlijke gedachte- en besluitvorming op basis van volledigheid van informatie te kunnen doen? Is het niet waarschijnlijk dat met deze informatie wellicht andere overwegingen en keuzes zouden gemaakt en/of de publieke opinie en het draagvlak voor het beleid anders zouden zijn geweest?
Nee.
Zijn er, voordat het OMT operationeel werd voor de bestrijding van de coronacrisis, afspraken gemaakt met de leden over welke informatie en activiteiten zij binnen het OMT en het kabinet moesten delen? Staan deze afspraken en/of voorwaarden op schrift en zo ja, kan de Kamer deze stukken inzien? Zo nee, waarom zijn hierover geen afspraken gemaakt en/of richtlijnen opgesteld?
Om transparant te zijn en belangenverstrengeling te voorkomen, vult elk lid voor een OMT een belangenverklaring in.
Nogmaals de vraag: op welke manier vindt u het geoorloofd dat mevrouw Koopmans, met het oog op haar «dubbelrol» als wetenschapper en nationaal beleidsmaker, op een dusdanige manier heeft gepoogd het wetenschappelijke en publieke debat te beïnvloeden, zonder sluitende wetenschappelijke onderbouwing en data en zonder hierover openheid van zaken te geven?
Professor Koopmans is geen beleidsmaker.
Nogmaals de vraag: waarom volgt u op dit moment over deze kwestie de mondiale wetenschappelijke lijn opeens niet meer en wordt er door het kabinet in Nederland niet openlijk gesproken over de toch wel steeds aannemelijker wordende mogelijkheid dat de oorzaak van de coronapandemie weleens een «lableak» zou kunnen zijn geweest, terwijl dat in andere landen door overheden en door de wetenschap inmiddels wel wordt onderkend en daar transparant over wordt gecommuniceerd?
Iedereen mag in Nederland speculeren zo veel hij of zij wil over de herkomst van het SARS-COV-2 virus. Wetenschappers onder leiding van de WHO doen onderzoek naar de herkomst van het virus. Ik wacht de onderzoeksresultaten met belangstelling af.
Het bericht ‘Gebruik lachgas ondanks verbod nog onbestraft’. |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gebruik lachgas ondanks verbod nog onbestraft»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het landelijk lachgasverbod nog niet volledig kan worden gehandhaafd?
Allereerst is het belangrijk om te vermelden dat er op dit moment wel degelijk tegen het bezit van lachgas wordt opgetreden. De politie neemt sinds 1 januari 2023 aangetroffen lachgas in beslag. Er zijn sinds 1 januari diverse relatief kleine, maar ook diverse grote partijen gasflessen met lachgas in beslag genomen.2 Het gaat bij grote hoeveelheden om bijvoorbeeld ruim 200 tot bijna 500 gasflessen met lachgas. Voor gebruikershoeveelheden geldt dat deze na inbeslagname vernietigd worden. Als de politie een grote hoeveelheid lachgas aantreft, wordt dit in beslag genomen in het kader van waarheidsvinding, waarbij eventuele vervolging op grond van de Opiumwet later plaatsvindt.
Handhaven gebeurt daarnaast ook al op grond van andere geldende wet- en regelgeving, namelijk APV-bepalingen (waar het gaat om overlast en het ventverbod) en bijzondere strafwetgeving, zoals rijden onder invloed volgens de Wegenverkeerswet en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en milieuwetgeving. Met de plaatsing van lachgas op lijst II van de Opiumwet is een extra mogelijkheid om te handhaven gecreëerd, naast de al geldende wet- en regelgeving.
Er zijn goede redenen om voor de volledige handhaving van het nieuwe verbod een ingroeimodel te hanteren. De termijn tussen de afkondiging en de invoering van het verbod was kort, desalniettemin is vanwege de grote risico’s van lachgasgebruik en de noodzaak van het verbod, destijds besloten het lachgasverbod zo snel mogelijk in werking te laten treden. Bovendien was er overeenstemming dat er zou worden opgetreden per 1 januari 2023, en zoals ik hierboven aangeef gebeurt dat ook. Het is echter wel erg belangrijk dat in het hele land op een gelijke manier wordt omgegaan met het verbod. Daarom zijn er landelijke instructies en aanpassingen van processen nodig.
Welke concrete knelpunten zijn er waardoor de handhaving en vervolging niet volledig kunnen worden opgepakt?
Bij strafbaarstelling via de Opiumwet van het bezit van een middel, dient bij strafrechtelijke handhaving het middel altijd in beslag te worden genomen en veilig gesteld te worden voor strafrechtelijk onderzoek. Dit stelt andere eisen aan de uitvoering. Mijn ambtsvoorganger heeft dit in het commissiedebat van 2 juni 2021 en per Kamerbrief op 18 juni 20213 benadrukt en aangegeven dat de voorbereidingen voor de implementatie tijd kosten. Zoals toegezegd in de brief, zijn we vooruitlopend op het voorgenomen verbod in overleg gegaan met betrokken partijen over hoe zij zich zo goed mogelijk kunnen voorbereiden, zodat een verbod zo spoedig mogelijk in werking kan treden.
Bij de politie gaat het vooral om het inrichten van het gehele logistieke proces rondom lachgas: transport, opslag, stofonderzoek en vernietiging. Lachgas is een gevaarlijke stof, waardoor extra eisen worden gesteld aan de wijze van opslag, beslaglegging, vervoer en vernietiging.
Ook het proces van het Openbaar Ministerie rondom de vervolging wordt op dit moment aangepast en ingevoerd. Zo moet het Openbaar Ministerie lachgas hebben opgenomen in de strafvorderingsrichtlijn softdrugs Opiumwet. Daarnaast wordt er met input van de politie een Richtlijn voor de vervolging gemaakt. Dit alles heeft ook gevolgen voor de ICT-systemen van het Openbaar Ministerie en de politie.
Daarnaast is het op dit moment nog niet mogelijk om makkelijk te kunnen testen of het daadwerkelijk om de stof lachgas gaat. Er loopt in opdracht van de politie een wetenschappelijk onderzoek naar de mogelijkheid lachgas te detecteren in ademlucht. De eerste resultaten van het onderzoek naar detectie van lachgas in ademlucht zijn positief en er wordt op dit moment nader onderzoek uitgevoerd. Zodra de resultaten van dit nader onderzoek bekend zijn zal ik uw Kamer hierover informeren.
Bent u het eens met de stelling dat uitstel van de handhaving van het lachgasverbod, dat per 1 januari 2023 van kracht is, een enorme tegenvaller is, waardoor het schadelijke middel nog langer zonder directe consequenties kan worden verkocht en gebruikt?
Bij strafbaarstelling via de Opiumwet van het bezit van een middel, dient bij strafrechtelijke handhaving het middel altijd in beslag te worden genomen en veilig gesteld te worden voor strafrechtelijk onderzoek. Dit stelt andere eisen aan de uitvoering. Mijn ambtsvoorganger heeft dit in het commissiedebat van 2 juni 2021 en per Kamerbrief op 18 juni 20214 benadrukt en aangegeven dat de voorbereidingen voor de implementatie tijd kosten.
Daarnaast lopen overtreders nu ook al risico op bestraffing. Zie ook mijn toelichting bij vraag 2. Naast het verbod opgenomen in de Opiumwet kan er ook worden gehandhaafd op lachgas op basis van bestaande APV’s in gemeenten en reeds geldende wet- en regelgeving, zoals de Wegenverkeerswet, milieuwetgeving en de Wet op het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Aangetroffen lachgas (waarvoor geen wettelijke uitzondering is) wordt per 1 januari 2023 in beslag genomen. Eventuele vervolging voor zaken met grote hoeveelheden lachgas vindt later plaats, in afstemming met het Openbaar Ministerie.
Hoe kan het dat na de inwerkingtreding van het lachgasverbod de handhaving nog niet mogelijk blijkt te zijn wegens praktische bezwaren, terwijl het lachgasverbod al jarenlang in de lucht heeft gehangen?
Het Openbaar Ministerie en de politie zijn tijdens het wetgevingstraject betrokken in het proces. Uitvoeringsorganisaties beginnen niet eerder met het aanpassen van hun processen dan dat een wetswijziging definitief is. Er kan immers altijd nog iets veranderen of een voorgenomen wetsvoorstel kan helemaal niet doorgaan. Bij sommige trajecten worden met uitvoeringsorganisaties afspraken gemaakt over een specifieke implementatiefase.
De termijn tussen de afkondiging en de invoering van het verbod was kort, desalniettemin is vanwege de grote risico’s van lachgasgebruik en de noodzaak van het verbod, destijds besloten het lachgasverbod zo snel mogelijk in werking te laten treden. Bovendien was er overeenstemming dat er zou worden opgetreden per 1 januari 2023, en zoals bij vraag 2 aangegeven, gebeurt dat ook. Het is echter wel erg belangrijk dat in het hele land op een gelijke manier wordt omgegaan met het verbod. Daarom zijn landelijke instructies en aanpassingen van processen nodig. Door middel van het ingroeimodel hebben de uitvoeringsorganisaties de benodigde tijd voor de implementatie van de wetswijziging in de werkprocessen.
Zijn in aanloop naar de invoering van het verbod deze knelpunten niet eerder boven tafel gekomen?
Ja, zie ook mijn antwoord op vraag 5 voor nadere duiding.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om het lachgasverbod zo snel mogelijk te kunnen handhaven en daarmee te voorkomen dat er nog meer slachtoffers vallen als gevolg van het gebruik van lachgas?
Het Openbaar Ministerie en de politie doen er alles aan om op 1 juli 2023 alle logistieke en procesmatige aspecten gereed te hebben, zodat er dan volledig en uniform gehandhaafd wordt op het lachgasverbod.
Daarnaast heb ik met een tijdelijke ontheffingsregeling van de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) geregeld dat opsporingsdiensten het ingenomen lachgas kunnen vervoeren. De ontheffing is per 1 januari jl. afgegeven en gedeeld met de relevante uitvoeringsorganisaties. De tijdelijke ontheffing geldt tot 1 juli 2023. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat werkt momenteel aan een structurele ontheffing.
Wat zijn de te verwachten gevolgen ten aanzien van overlast en slachtoffers door gebruik van lachgas in de periode dat de politie en het Openbaar Ministerie het lachgasverbod nog niet kunnen handhaven?
Er wordt wel degelijk gehandhaafd op het lachgasverbod door de politie en Openbaar Ministerie. Bij overtreding van bijvoorbeeld de APV, de Wegenverkeerswet, milieuwetgeving of de wet op het vervoer van gevaarlijke stoffen kan er direct een boete worden uitgedeeld of op een andere manier vervolging ingesteld. Als het gaat om een grotere hoeveelheid vervolgt het Openbaar Ministerie op een later moment mogelijk op grond van het verbod in de Opiumwet. Daarnaast gaat ook inbeslagname overlast en slachtofferschap tegen, want per 1 januari 2023 neemt de politie de door haar aangetroffen lachgas (waarvoor geen wettelijke uitzondering is) in beslag.
De onacceptabele gezondheidsschade door stikstofuitstoot |
|
Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers , van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat u in antwoord op eerdere Kamervragen heeft geschreven dat in Nederland jaarlijks 7.500 tot 9.000 mensen vroegtijdig sterven door fijnstof in de lucht en dat de landbouwsector is betrokken bij ruim de helft van deze fijnstofconcentraties?1
In antwoorden op vragen aan de Staatssecretaris van IenW is aangegeven dat uit berekeningen van het RIVM voor het in 2020 afgesloten Schone Lucht Akkoord (SLA) blijkt dat ongeveer 7.500 vroegtijdige sterfgevallen aan fijnstof zijn toe te schrijven. Het resultaat van deze berekening, die is uitgevoerd voor het SLA referentiejaar 2016, ligt in dezelfde orde van grootte als het door het Europese Milieuagentschap berekende aantal van 9.000. Het verschil ligt waarschijnlijk aan afwijkende uitgangspunten. Ook is aangegeven dat in principe gesteld kan worden dat de landbouwsector betrokken is bij (ruim) de helft van de fijnstofconcentraties in Nederland.
Kunt u bevestigen dat de betrokkenheid van de landbouwsector bestaat uit de stikstofuitstoot (ammoniak bij secundair fijnstof) en uit deeltjes van mest, veren, huid, haar, voer en strooisel (primair fijnstof)?2
De bron die wordt aangehaald beschrijft inderdaad de bijdrage van de landbouwsector aan primair fijnstof door deeltjes van mest, veren, huid, haar, voer en strooisel. Dezelfde bron beschrijft dat secundair fijnstof niet wordt gevormd in stallen, maar in de atmosfeer. Uitgelegd wordt dat dit secundair genoemd wordt, omdat het pas «in tweede instantie» wordt gevormd. Secundair fijnstof wordt gevormd uit ammoniak (NH3), zwaveldioxide (SO2) en stikstofoxiden (NO en NO2). Gasvormig ammoniak komt uit stallen, mestopslagen en bij het aanbrengen van mest op akkers en weilanden. In de atmosfeer vormen ammoniak en de andere gassen het secundair fijnstof. Secundair fijnstof bestaat vooral uit ammoniumsulfaat en ammoniumnitraat.3
Kunt u bevestigen dat ook de industrie en mobiliteit (inclusief luchtvaart) verantwoordelijk zijn voor de vorming van secundair fijnstof door de uitstoot van stikstofoxiden? Bij welk deel van de fijnstofconcentraties zijn de sectoren industrie en mobiliteit betrokken?
Ik kan bevestigen dat industrie en mobiliteit (inclusief luchtvaart) mede verantwoordelijk zijn voor de vorming van secundair fijnstof door de uitstoot van stikstofoxiden.4 Op basis van berekeningen die het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) jaarlijks uitvoert ten behoeve van de Grootschalige Concentraties en Deposities in Nederland (GCN/GDN), kan gesteld worden dat de bijdrage van de industrie (bijdrage uit binnen- en buitenland) aan de concentratie van PM2.5 (primair en secundair) in de orde van grootte van 15–20% ligt. Datzelfde geldt voor de verkeerssector en voor de (Nederlandse en buitenlandse) landbouw. Tot slot valt 20% in de categorie «Overig», waarbij gedacht moet worden aan de zeescheepvaart, zeezout en bijtellingen.5
Klopt het dat in 2021 de normoverschrijdingen van fijnstof PM10 op landelijk niveau zijn toegenomen ten opzichte van 2020, met name in gebieden met intensieve veehouderij? Hoe beoordeelt u dit?3
Uit de NSL monitoringsrapportage 2022 blijkt inderdaad dat in 2021 de etmaalnorm voor PM10 op 15 toetspunten is overschreden, waar dit in 2020 nog 13 toetspunten betrof. 7
In 2020 en 2021 waren de concentraties van fijnstof en stikstofdioxide lager in vergelijking met voorgaande jaren. Dit is het gevolg van de lockdownmaatregelen en lagere economische activiteit tijdens de coronapandemie. In 2021 is de economische activiteit toegenomen ten opzichte van 2020 waardoor de concentraties in Nederland ook licht zijn toegenomen. Dit heeft bijgedragen aan de kleine stijging in het aantal overschrijdingen voor PM10 in gebieden met intensieve veehouderij. Dit laat onverlet dat de achtergrondconcentraties naar de toekomst toe naar verwachting verder zullen afnemen.
Kunt u bevestigen dat fijnstof PM2,5 (onder andere gevormd door ammoniak en stikstofoxiden) leidt tot verminderde longfunctie, astma, COPD, longkanker en hart- en vaatziekten?4
Een aantal studies ondersteunen inderdaad een causale relatie tussen luchtverontreiniging en diverse gezondheidseffecten zoals verminderde longfunctie, astma, COPD, longkanker en hart- en vaatziekten. Studies tonen ook aan dat als de blootstelling aan luchtverontreiniging wordt verminderd, de effecten van luchtverontreiniging onder de algemene bevolking ook sterk afnemen.9
Klopt het dat de Wereldgezondheidsorganisatie in 2015 heeft geconcludeerd dat er een significante relatie bestaat tussen fijnstof PM2,5 en longkanker, blaaskanker en leukemie bij kinderen en dat meerdere wetenschappelijke studies een relatie leggen tussen PM2,5 en de toename van borstkanker?
In 2013 heeft de International Agency for Research on Cancer (IARC) van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) fijnstof als kankerverwekkend voor mensen geclassificeerd10. Het meeste onderzoek is gedaan naar longkanker, maar er komt steeds meer onderzoek beschikbaar naar de relatie met andere vormen van kanker, waaronder blaaskanker, leukemie bij kinderen en borstkanker. In twee recente publicaties wordt ook een relatie tussen borstkanker incidentie en PM2.5 gevonden.11, 12 Een vergelijkbare studie voor Nederland zal door het RIVM worden uitgevoerd.
Klopt het dat Nederland het tweede land ter wereld is waar het vaakst blaaskanker en borstkanker voorkomt? Aan welke factoren wordt dit toegeschreven?5, 6
Het klopt dat het World Cancer Research Fund International rapporteert dat Nederland het tweede land ter wereld is waar de incidentie (aantal nieuwe gevallen per 100.000 personen per jaar) van blaaskanker het hoogst is; voor vrouwen het tweede land, voor mannen het vierde land.15 Het is goed om daarbij te bedenken dat er binnen landen grote regionale verschillen kunnen zijn in de incidentie. Het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) beschrijft als belangrijkste risicofactor voor blaaskanker in Nederland roken (rokers hebben ongeveer drie keer zoveel kans op blaaskanker als niet-rokers; 30–40% van de mensen met blaaskanker hebben de ziekte gekregen doordat zij rookten). Ook mensen die veel in aanraking zijn geweest met bepaalde stoffen (aromatische aminen die vroeger gebruikt werken in textiel- en verfindustrie) hebben een verhoogd risico op blaaskanker. Ook kan een erfelijke aanleg een rol spelen.16
Ik kan ook bevestigen dat in het overzicht van het World Cancer Research Fund International Nederland op nummer twee staat van incidentie (aantal nieuwe gevallen per jaar) van borstkanker wereldwijd in 2020.17 Ongeveer 1 op de 7 vrouwen in Nederland krijgt borstkanker in haar leven. Vrouwen met een erfelijke aanleg hebben meer kans om borstkanker te krijgen. Er zijn ook andere risicofactoren bekend, maar die hebben minder invloed op de kans op borstkanker.18 Meer informatie kunt u vinden op www.vzinfo.nl.
Kunt u bevestigen dat u schreef dat het behalen van het stikstofdoel uit het regeerakkoord (50 procent emissiereductie in 2030) tot een aanvullende winst van 15.000 levensjaren kan leiden, bovenop wat kan worden bereikt door de maatregelen uit het Schone Lucht Akkoord (SLA)? Waarom heeft u deze cruciale reden voor stikstofreductie vooralsnog niet benadrukt in het stikstofdebat?7
Dat klopt. Deze aantallen zijn berekend op basis van het behalen van het in het regeerakkoord genoemde stikstofdoel (50 procent emissiereductie in 2030).20 Elke inwoner van Nederland moet in schone lucht kunnen leven. Ook met het SLA zetten wij in op een permanente verbetering van de luchtkwaliteit. De voortgangsmeting van het SLA, die in maart 2022 aan de Tweede Kamer is gestuurd, laat zien dat ook als gevolg van het SLA de luchtkwaliteit in Nederland verbetert. Een verbetering van luchtkwaliteit en gezondheidswinst wordt via zowel het SLA als het stikstofdoel bereikt.
De nadruk in het stikstofdebat ligt vooral op het herstel van de natuur, vergunningverlening en de reductieopgaven van de sectoren. Echter wordt ook in het stikstofdebat en de communicatie over de opgaven binnen het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) benadrukt dat de transtitie veel maatschappelijke belangen dient, zoals de gezondheid van mensen en het belang van schone lucht. In het NPLG zijn daarom ook meekoppelende structurerende keuzes opgenomen die gaan over het verbeteren van de gezondheid voor omwonenden, verminderen van risico’s op verspreiding dierziekten en zoönosen, en de vermindering van fijnstof en geurhinder.
Vindt u deze gezondheidswinst ook cruciaal? Zo ja, wat is uw inzet om deze stikstof- en luchtkwaliteitsdoelen daadwerkelijk te realiseren?
Ja, dat vind ik cruciaal. Daarom zijn de doelen van het NPLG zodanig opgesteld dat we kunnen borgen dat Nederland een land is met schoon drinkwater, een schone bodem en een schone lucht en werk ik hard aan het behalen van deze doelen. Met het NPLG stuur ik op deze doelen en zal ook het doel voor stikstof bereikt worden. Daarmee zorgen we voor een gezondere leefomgeving. Zoals ik in de vorige vraag heb geantwoord, hebben we naast de doelen ook meekoppelende structurende keuzes opgenomen in het NPLG, die gaan over het verbeteren van de gezondheid voor omwonenden, verminderen van risico’s op verspreiding dierziekten en zoönosen, en de verminder van fijnstof en geurhinder. Naast het NPLG wordt met de uitvoering van het SLA, alsook de inzet op maatwerkafspraken met grote emittenten van luchtverontreinigende stoffen hard gewerkt aan het realiseren van gezondheidswinst.
Beaamt u dat de huidige stikstofaanpak, met onder andere het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), alleen is gericht op het ontlasten van natuurgebieden en niet op het verbeteren van de volksgezondheid, omdat het verplaatsen van vervuilende bedrijven tot de maatregelen behoort?
Nee, dat beaam ik niet. Het NPLG brengt belangen van de boeren, natuur, water en klimaat samen met het oog op een vitaal platteland. Waarom we deze belangen en doelen samenbrengen draait in de kern om onze leefbaarheid en gezondheid, waarbij dus ook aandacht is voor factoren die hierop van invloed kunnen zijn, zoals de uitstoot van fijnstof, ervaren geurhinder en andere effecten van veehouderij.21
In de startnotitie NPLG is opgenomen dat het uitgangspunt voor de integrale gebiedsprogramma’s moet zijn dat er in elk geval geen (lokale) verslechtering optreedt in luchtkwaliteit en leefbaarheid (inclusief geurhinder) en waar mogelijk een verbetering. Dit uitgangspunt voorkomt dat luchtkwaliteit plaatselijk verslechtert door het verplaatsen van bedrijven.22 De handreiking voor de gebiedsprogramma’s van het NPLG werkt dit uit voor de eerder genoemde meekoppelende structurerende keuzes (zie vraag 9). Het gaat hier onder meer om geadviseerde afstandscriteria tussen veehouderijen en woonkernen die grotendeels in lijn zijn met de afstandsnormen uit de Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden van InfoMil. In vervolgcommunicatie zal ook in meer detail worden ingegaan op hoe gebiedsprogramma’s om kunnen gaan met het risico op uitbraken met en verspreiding van (zoönotische) ziekteverwekkers bij het onder meer verplaatsen van bedrijven.
Beaamt u dat bij het verplaatsen van veehouderijen weg van natuurgebieden het risico reëel is dat deze veehouderijen dichter in de buurt van woonkernen komen waarmee ze de volksgezondheid verder belasten? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Het verkleinen van de afstand van veehouderijen tot woonkernen leidt tot hogere blootstelling aan fijnstof en geurhinder. De concentraties nemen af naarmate de afstand tot veehouderijen groter wordt. Onderzoek in Nederland heeft aangetoond dat het risico op longontsteking significant is verhoogd bij omwonenden van geitenhouderijen en, hoewel minder consistent, ook rondom pluimveehouderijen. De specifieke oorzaak voor de gevonden associatie bij geitenbedrijven blijft vooralsnog onduidelijk.23 Op basis van de diverse onderzoeken is nog onvoldoende duidelijk over het oorzakelijke karakter van de gevonden verbanden, maar de risico’s zijn voldoende aannemelijk om handelen uit voorzorg te rechtvaardigen. In de handreiking van het NPLG zijn adviezen opgenomen voor de meekoppelende structurerende keuze op het terrein van volksgezondheid. Deze gaan ook in op concrete afstandsmaten tussen veehouderijen en woonkernen. Door een specifieke afstand te noemen, stimuleert de overheid dat in situaties met een mogelijk risico voor de publieke gezondheid, gezondheid wordt meegewogen in de besluitvorming.
Deze adviezen zijn grotendeels in lijn met de afstandsnormen uit de Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden van InfoMil. Deze handreiking bestaat sinds 2019 en is bedoeld om decentrale overheden te ondersteunen in de besluitvorming over veehouderijen in relatie tot de gezondheid van omwonenden.
Gaat u het verplaatsen van vervuilende bedrijven, waaronder veehouderijen, schrappen als maatregel uit de stikstofaanpak, omdat dit neerkomt op het verplaatsen van problemen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat ga ik niet schrappen omdat verplaatsing naar bepaalde plekken wel degelijk kan, mits dit passend is bij de kenmerken van dat gebied. Als er wordt gekozen voor verplaatsing moet er een bijdrage worden geleverd aan het komen tot doelbereik. Dit kan het geval zijn aangezien de depositie op een specifiek natuurgebied afneemt door de verplaatsing. Dit is gebiedsgericht maatwerk. Provincies zullen aan de hand van structurerende keuzes van het NPLG de ruimtelijke puzzel gaan leggen samen met de partners in het gebied. Ook geurhinder en fijnstof worden daarin meegenomen (zie vraag 10).
Deelt u de zorg over het feit dat deelname aan het SLA, onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Infrastructuur & Waterstaat, volledig vrijwillig en niet juridisch bindend is waardoor er geen garantie is dat de maatregelen voor een betere luchtkwaliteit, waaronder stikstof, daadwerkelijk zullen worden uitgevoerd en effect zullen hebben? Zo ja, wat is uw inzet om de maatregelen uit het SLA verplicht te stellen?
Het Schone Lucht Akkoord is vrijwillig maar niet vrijblijvend. De meer dan 100 deelnemers aan het Akkoord moeten de maatregelen uit het Akkoord uitvoeren zoals is afgesproken. Met meer dan 90 aangesloten gemeenten24, woont de meerderheid van mensen in Nederland in een gemeente die bij het SLA aangesloten is. Ook zijn zowel alle provincies als het Rijk deelnemers aan het Akkoord. Maatregelen op landelijk niveau hebben een positief effect op iedereen in Nederland.
Het blijft belangrijk om zicht te houden op de uitvoering en resultaten van het SLA. Daarom moeten alle deelnemers aan het Akkoord elk jaar over de voortgang van hun maatregelen rapporteren. Ook berekent het RIVM om het jaar het verwachte doelbereik van het SLA. Op basis van deze stappen kan het Akkoord gaandeweg bijgestuurd worden, als dat nodig blijkt.
Samenwerking tussen retailers en de tabaksindustrie om extra tabakswinkels te openen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Supermarkten openen steeds meer tabakswinkels, vergunningstelsel is noodzaak» en het bericht «Plus in Soesterberg met afzonderlijke tabakszaak»?1, 2
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Hoe kijkt u vanuit een gezondheidsperspectief naar de trend waarbij supermarkteigenaren vlakbij of direct naast hun supermarkt een tabakszaak openen?
Vanuit een gezondheidsperspectief zie ik uiteraard graag zo min mogelijk verkooppunten van tabak. Echter op dit moment rookt helaas nog ongeveer 1 op 5 volwassenen en is er dus nog vraag naar tabaksproducten. De verwachting is wel dat het aantal (volwassen) rokers de komende jaren zal afnemen. Door de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten, zoals e-sigaretten, te verbieden in supermarkten, worden kinderen en jongeren minder vaak blootgesteld aan deze producten. Bovendien worden mensen die willen stoppen met roken of al gestopt zijn minder in de verleiding gebracht toch tabaksproducten en aanverwante producten te kopen.
Bent u bekend met andere tabaksfabrikanten die, net als British American Tobacco, inspelen op het aanstaande tabaksverkoopverbod in supermarkten door de opening van nieuwe tabakszaken te stimuleren? Zo ja, op welke schaal gebeurt dit? Hoe beoordeelt u dit?
Op basis van artikel 5, derde lid, van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging stelt de overheid zich terughoudend op in het contact met de tabaksindustrie. Contact is alleen toegestaan om wet- en regelgeving goed uit te voeren. Ik ben dan ook niet op de hoogte van dergelijke plannen van de tabaksindustrie. Ik had wel reeds vernomen dat de in het artikel genoemde supermarktketen een samenwerking is aangegaan met een bekende gemakszaak-keten om in de supermarkt een gemakszaak te openen. Het voornemen bestaat deze constructie van een shop-in-shop te verbieden bij de invoering van het verkoopverbod van tabaksproducten en aanverwante producten in supermarkten, en zal dus vanaf 1 juli 2024 niet meer zijn toegestaan.
Welke acties onderneemt u om te voorkomen dat met steun van de industrie een verschuiving plaatsvindt van de verkoop in supermarkten naar de verkoop in nieuwe tabaksverkooppunten in de directe omgeving van supermarkten en er dus de facto weinig verandert aan de beschikbaarheid en toegankelijkheid van tabaksproducten door het verkoopverbod in supermarkten?
Op dit moment stuurt de overheid actief op het soort verkooppunten waar verkoop van tabaksproducten nog is toegestaan, maar niet op de locatie daarvan. Zoals in de brief aan uw Kamer van 2 december jl. is aangekondigd, zal op 1 juli 2023 het verbod op de online verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten in werking treden en per 1 juli 2024 gaat het verbod op verkoop in supermarkten en soortgelijke verkooppunten in. Daarnaast is het kabinet voornemens in 2025 de verkoop van e-sigaretten enkel nog toe te staan in tabaksspeciaalzaken. Vanaf 2030 bestaat het voornemen de verkoop van tabaksproducten enkel nog toe te staan in gemakszaken en tabaksspeciaalzaken en vanaf 2032 is het kabinet voornemens de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten alleen nog toe te staan in tabaksspeciaalzaken.3 Onderzoek van SEO Economisch onderzoek wijst uit dat deze aanpak van de overheid leidt tot een flinke reductie in het aantal verkooppunten. Het aantal verkooppunten daalt naar verwachting van 10.000 in 2021 naar 4.400 in 2024 door verbod op de verkoop in supermarkten en zal uiteindelijk dalen tot minder dan 2000 tabaksspeciaalzaken als de verkoop alleen nog in speciaalzaken mogelijk is. Het beeld dat er de facto weinig verandert aan de beschikbaarheid en toegankelijkheid van tabaksproducten deel ik daarom niet.
Hoe houdt u zicht op een toename van het aantal tabaksverkooppunten in 2023 als gevolg van dit soort acties vanuit de tabaksindustrie, aangezien de registratieplicht voor tabaksverkooppunten pas ingaat vanaf 2024?
In het debat over concrete maatregelen in het kader van het Nationaal Preventieakkoord van 3 september 2019 dienden de leden Kuik en Dik-Faber een later aangenomen motie4 in waarin de regering onder meer werd verzocht een nulmeting van het aantal tabaksverkooppunten in Nederland uit te voeren, alsmede de komende jaren te monitoren hoe dit aantal zich ontwikkelt. De nulmeting is in 2020 uitgevoerd en door mijn ambtsvoorganger naar uw Kamer gestuurd.5 De vervolgmeting heb ik eind vorig jaar naar uw Kamer verzonden.6 Deze metingen zijn gebaseerd op data van Locatus, leverancier van retailinformatie. SEO Economisch Onderzoek (SEO) heeft op basis van deze data een betrouwbare schatting gemaakt van het aantal verkooppunten van tabak. Vanwege het grote aandeel in de nationale tabaksomzet dat vrijvalt met het verkoopverbod in supermarkten kan ik niet uitsluiten dat er veranderingen plaatsvinden in het type winkels dat tabaksproducten zal aanbieden. Mede daarom zet ik in op een registratiesysteem om nog exacter in beeld te krijgen waar de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten plaatsvindt. De verzamelde gegevens in 2024 kan ik naast de huidige gegevens leggen om zodoende een betrouwbaar beeld te schetsen van de toename, indien aanwezig. Voor het in laten gaan van een registratieplicht is een wetswijziging nodig is. Wetswijzigingen vergen een zorgvuldig proces. Ik werk er hard aan deze wetswijziging in 2024 van kracht te laten zijn, maar 2023 is, gezien dit langdurige proces, helaas niet mogelijk.
Welk groeipercentage verstaat u onder de term «wildgroei van tabaksspeciaalzaken», zoals u die term gebruikte in het commissiedebat Leefstijlpreventie van 14 december 2022, toen u sprak over een mogelijke wildgroei aan tabaksspeciaalzaken na 2024 als aanleiding voor verdere maatregelen?
In het Nationaal Preventieakkoord is afgesproken dat het aantal verkooppunten wordt verminderd om de blootstelling aan tabaksproducten te verminderen en bij te dragen aan de norm dat roken niet normaal is. Het verbod op tabaksverkoop in supermarkten dient dan ook bij te dragen aan dat doel. Ultimo 2021 waren er ruim 6.000 supermarkten die tabaksproducten verkochten7, stuk voor stuk winkels die na 2024 geen tabaksproducten en aanverwante producten meer mogen verkopen. Wanneer het aantal nieuw geopende verkooppunten een aanzienlijk deel van de daling van 6.000 verkooppunten teniet dreigt te doen, zie ik dat als aanleiding voor verdere maatregelen.
Deelt u de zorgen dat een mogelijke wildgroei aan tabaksverkooppunten vanaf 2024 niet zichtbaar wordt, als tussen nu en het ingaan van de registratieplicht er al talloze nieuwe tabaksverkooppunten bij komen en de sterke toename dus al in 2023 plaatsvindt? Zo ja, bent u bereid om de registratieplicht eerder in te laten gaan en 1 januari 2023 als uitgangspunt te nemen om de groei van het aantal tabaksverkooppunten in de toekomst te kunnen meten?
Zie antwoord op vraag 5.
Verwacht u dat de beschikbaarheid en toegankelijkheid van tabaksproducten werkelijk zal verminderen, gegeven de stimulans die de tabaksindustrie geeft aan de oprichting van nieuwe tabaksspeciaalzaken? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u daartegen doen?
SEO heeft in opdracht van mijn ambtsvoorganger onderzoek laten doen naar de te verwachten ontwikkelingen in het aantal verkooppunten ten gevolge van de voorgestelde maatregelen om het aantal verkooppunten te verminderen. Hieruit valt op te maken dat de maatregelen een flinke daling van het aantal verkooppunten veroorzaken: van ca. 10.000 in 2021 tot minder dan 2.000 in 2032.8 De stimulans die de tabaksindustrie geeft aan de oprichting van nieuwe tabaksspeciaalzaken neemt niet weg dat de marges op tabaksproducten laag zijn en het voor tabaksspeciaalzaken niet eenvoudig is genoeg klandizie te genereren
om rendabel te zijn. Daarnaast heb ik in de brief aan uw Kamer van 2 december jl. aangekondigd dat vanaf 2032 tabaksproducten en aanverwante producten alleen nog verkocht mogen worden bij winkels die naast deze producten alleen loten en dagbladen mogen verkopen (tabaksspeciaalzaken). Deze maatregel verkleint de aantrekkelijkheid van het beginnen van een tabaksverkooppunt.
Hoe beoordeelt u het idee om de optionele bevoegdheid voor gemeenten om in het omgevingsplan regels te stellen om de vestiging van nieuwe ongezonde voedselaanbieders te beperken, uit te breiden voor tabaksspeciaalzaken?
De Tabaks- en rookwarenwet biedt veel mogelijkheden om de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten te beperken tot specifieke verkooppunten, waarbij landelijk hetzelfde beleid kan worden gevoerd. Uit onderzoek blijkt dat het verbod op de verkoop van sigaretten in supermarkten in 2024 het aantal verkooppunten meer dan halveert, ook wanneer de te verwachten nieuw te openen verkooppunten worden meegenomen. Ik verwacht geen additioneel effect van de voorgestelde gemeentelijke bevoegdheid op het aantal tabaksverkooppunten.
Deelt u de mening dat een vergunningsstelsel met vergunningen met een maximale geldigheidsduur de beste oplossing is om een wildgroei te voorkomen? Zo ja, wanneer wilt u dit invoeren? Zo nee, waarom niet? Kunt u hierbij ingaan op de voordelen van de door u gekozen oplossing om wildgroei te voorkomen?
Om het aantal verkooppunten te verminderen zullen strenge eisen worden gesteld aan het assortiment van winkels die tabaksproducten en aanverwante producten mogen verkopen. Gezien de grote afname in het aantal verkooppunten die wordt verwacht met de nu voorgestelde beleidsmaatregelen (zie antwoord op vraag 4) en gelet op de hoge administratieve lasten en kosten van een vergunningsstelsel, zie ik geen meerwaarde in het realiseren van een vergunningsstelsel met vergunningen met een maximale geldigheidsduur. Dit ontneemt de mogelijkheid om wendbaar te zijn in het maken van beleid om verkooppunten te verminderen.
Wilt u deze vragen voor het tweeminutendebat Leefstijlpreventie beantwoorden?
Ja.
1300 meldingen over onveiligheid van papieren rietjes bij de NVWA. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met uw antwoorden op schriftelijke vragen over de onveiligheid van papieren rietjes daterende 11 april 2022 en 30 mei 2022?1, 2
Ja.
Zo ja, ziet u de ernst in van de 1.300 meldingen bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) over de onveiligheid van papieren rietjes die vast kunnen komen te zitten in de keel van kinderen en mensen met een ziekte of beperking?
Ik zie de ernst in van meldingen van onveiligheid van producten. Er is echter geen sprake van 1.300 meldingen van onveiligheid, maar van 1.300 reacties op de oproep van de NVWA, variërend van onvrede over de rietjes tot aan mogelijke incidenten van bijna-verstikkingen. Er zijn overigens geen daadwerkelijke verstikkingen of medische noodsituaties gemeld. De mogelijkheid dat zich incidenten voordoen, was de reden dat de NVWA consumenten actief heeft opgeroepen hun ervaringen te delen. Na de reacties op de oproep van de NVWA zijn er geen nieuwe meldingen gedaan over papieren rietjes.
Bent u bekend met uw antwoord van 30 mei 2022 op de negende vraag van de set schriftelijke vragen, waarin u de papieren rietjes een inferieure oplossing voor het verbod op plastic rietjes noemt?
Ik gebruikte in het bedoelde antwoord de term «inferieure oplossing» in reactie op de constatering dat in sommige gevallen papieren rietjes niet veilig blijken te zijn. Alternatieve producten die een risico opleveren voor de consument zijn een inferieure oplossing, niet papieren rietjes in het algemeen.
Wat zou volgens u dan wel een goede oplossing zijn, anders dan het verbod op plastic rietjes in te trekken?
Een goede oplossing is dat aanbieders van alternatieven voor plastic rietjes – eender van welk materiaal deze gemaakt zijn – hun verantwoordelijkheid nemen en de alternatieven alleen aanbieden als zij veilig zijn.
Bent u bekend met uw antwoord van 30 mei 2022 op de negende en tiende vraag van de set schriftelijke vragen, waarin u de verantwoordelijkheid van de inferieure oplossing van het verbod op plastic rietjes bij de fabrikanten legt in plaats van bij het verbod op plastic rietjes en van de fabrikanten verlangt dat er een andere oplossing komt in plaats van dat u uw verantwoordelijkheid neemt en het verbod in het belang van de veiligheid van kinderen en mensen met een ziekte of beperking intrekt?
Fabrikanten (en de partijen die deze producten uiteindelijk op de markt brengen) hebben ook zonder het verbod op plastic rietjes de verantwoordelijkheid om veilige producten op de markt te brengen. Ik constateer dat sommige aanbieders van alternatieven voor plastic rietjes een minder veilig product op de markt brengen. De oplossing hiervoor is niet om het verbod op plastic rietjes in te trekken. De oplossing is dat deze aanbieders hun producten veiliger maken.
Bent u bekend met het feit dat het inmiddels acht maanden verder is en de fabrikanten geen oplossing hebben gevonden voor de papieren rietjes? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Per wanneer is de onveilige situatie met de papieren rietjes verleden tijd?
Papieren rietjes hoeven niet vervangen te worden. De branche onderzoekt op dit moment de veiligheid van de rietjes en deelt de kennis en best practices met elkaar. De NVWA wordt hierover geïnformeerd.
Het bericht dat het Meningokokkenvaccin ACWY nog steeds niet vergoed wordt voor mensen met een niet-functionerende milt |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Klopt het dat het meningokokkenvaccin ACWY (Nimenrix) nog steeds niet wordt vergoed voor mensen met een niet-functionerende milt?1
Het klopt dat het meningokokkenvaccin ACWY (Nimenrix of Menveo) niet wordt vergoed voor mensen met een niet-functionerende milt (asplenie). De Gezondheidsraad heeft in 2018 naar dit vaccin gekeken en toen is het meningokokkenvaccin toegevoegd aan het Rijksvaccinatieprogramma voor alle 14-jarigen. Daaropvolgend heeft Zorginstituut Nederland onderzocht of patiënten met een niet-functionerende milt in aanmerking kunnen komen voor deze preventieve behandeling met het meningokokkenvaccin vanuit het basispakket. Het Zorginstituut concludeerde dat, wanneer er sprake is van een aanvraag door de fabrikant, de beschikbare vaccins als voldoende werkzaam kunnen worden beschouwd en daarmee de mogelijkheid bestaat tot opname van het vaccin voor deze indicatie in het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS). De fabrikant heeft tot op heden geen aanvraag ingediend.
Bent u ervan op de hoogte dat de toenmalig Minister voor Medische Zorg in 2020 op schriftelijke vragen van het lid Van Gerven (SP) hierover schreef «Voor de specifieke vaccinatie Nimenrix heeft de fabrikant nooit een verzoek voor opname in het GVS gedaan. Ik zal daarom, zoals hierboven al vermeld, de fabrikant verzoeken om alsnog een vergoedingsdossier in te dienen»?
Ja daar ben ik van op de hoogte.
Is destijds na deze toezegging contact geweest met de fabrikant van dit vaccin over het indienen van een vergoedingsdossier? Zo ja, waarom heeft dit destijds niet geleid tot opname van dit vaccin in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS)? Zo nee, waarom niet?
De toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport heeft de fabrikant in 2020 gevraagd om een vergoedingsdossier in te dienen, en de toezegging gestand gedaan. De fabrikant heeft daarna geen contact opgenomen met de instanties voor de vergoedingsaanvraag.
Bent u bereid om u ervoor in te zetten dat het meningokokkenvaccin ACWY (Nimenrix) alsnog wordt opgenomen in het GVS voor mensen met een niet-functionerende milt?
In principe is het aan de fabrikant om een vergoedingsdossier in te dienen. Omdat dit tot op heden niet is gebeurd, neem ik contact op met de patiëntenvereniging en Zorginstituut Nederland om meer inzicht te krijgen in het aantal patiënten dat vaccinatie nodig heeft maar geen toegang ertoe heeft. Met hen wil ik het proces tot eventuele vergoeding van het meningokokkenvaccin ACWY voor mensen met een niet-functionerende milt vanuit het basispakket verkennen.
Pharmacokinetics Pfizer Comirnaty |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het document van 8 januari 2021, dat via een freedom of information (FOI) aanvraag is gepubliceerd door de Australische gezondheidsautoriteit Therapeutic Goods Administration (TGA) en waarin de farmacokinetiek van het Comirnaty vaccin staat beschreven?1
Ja.
Wat vindt u van de observaties in de tabel op pagina 45, waaruit blijkt dat het lipid nanoparticles-messengerRNA (LNP-mRNA) platform zich vrij snel na de injectie via de bloedbaan door het hele lichaam verspreidt en accumuleert in organen als eierstokken, lever, beenmerg, et cetera?
Het onderzoek waarop de tabel op pagina 45 betrekking heeft is uitgevoerd op ratten. Hierin worden concentraties van lipid nanoparticles (LNP), ook wel de vetbolletjes waarin het mRNA dat codeert voor het spike-eiwit van het coronavirus is ingepakt, na intramusculaire vaccinatie beschreven. Enzymen in de omgeving en in ons lichaam kunnen mRNA heel snel afbreken, wat de levering van mRNA aan bijvoorbeeld onze afweercellen bemoeilijkt. Daarom wordt het mRNA verpakt in deze zogenoemde LNP’s. Door de concentratie LNP’s te meten, kan worden achterhaald in welke mate het mRNA naar verschillende cellen wordt getransporteerd. Het LNP levert het mRNA af bij de cellen waar het vervolgens wordt opgenomen. In de cellen kan het, net als andere lichaamseigen mRNA-moleculen, worden omgezet in eiwit. In dit geval codeert het mRNA voor delen van het spike-eiwit van het coronavirus, wat er vervolgens weer voor zorgt dat antistoffen en andere immuuncellen tegen het coronavirus worden aangemaakt. Hier is veel onderzoek naar gedaan. Omdat mRNA heel instabiel is, wordt het snel weer afgebroken in de cellen. In het onderzoek dat hierboven wordt aangehaald, is dan ook benoemd dat de concentraties LNP-mRNA snel verdwijnen. Daarbij laat een toxiciteitsstudie zien dat er geen effect is op de organen.
Vindt u gezien deze farmacokinetiek niet dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) de instructie voor het injecteren van mRNA vaccins zou moeten aanpassen en het advies zou moeten geven om wél op het aanprikken van het bloedvat te controleren (paragraaf «aspireren»)? Zo ja, wilt u het RIVM vragen om dat advies aan te passen? Zo nee, waarom niet, aangezien volgens deze in vivo studie het per abuis raken van een bloedvat leidt tot een significante toename van myopericarditis?
De COVID-19-vaccins worden bij mensen intramusculair toegediend in de bovenarm of het bovenbeen. In de LCI-richtlijnen voor vaccinatie staat duidelijk aangegeven op welke plaats en met welke hoek het vaccin toegediend moet worden. Vanwege het ontbreken van grote bloedvaten op deze plekken is de kans zeer klein dat er per ongeluk vaccin in een bloedvat wordt gespoten.
In de vraagstelling wordt gesuggereerd dat in het meegestuurde evaluatierapport uitspraken worden gedaan over een toename van myopericarditis door het per abuis raken van een bloedvat. Dit wordt echter nergens in het rapport besproken. Daarbij wordt aspireren zowel in Nederland als in het buitenland al sinds lange tijd niet meer toegepast in vaccinatieprogramma’s. Er is geen wetenschappelijk bewijs voor het nut van aspireren. Dit wordt door de WHO onderschreven. Aspireren is een handeling die tot fouten kan leiden; zo kunnen naald en spuit loskomen van elkaar of kan de naald bewegen.
Was het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van bovengenoemde farmacokinetiek eerder al op de hoogte, bijvoorbeeld via rapporten van de European Medicines Agency (EMA)? Zo ja, sinds wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de antwoorden hierboven is toegelicht biedt het onderzoek dat door de indiener wordt aangehaald geen onderbouwing voor de effecten die in de vragen worden gesuggereerd. Het Europese Beoordelingscomité (CHMP) van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) hanteert strenge eisen bij de beoordeling van de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit van de vaccins. Informatie over de kwaliteits- en veiligheidsbeoordeling van het BioNTech/Pfizer-vaccin is bij mij bekend en voor iedereen te raadplegen in het openbare beoordelingsrapport van het EMA.2 De onderzoeken waar in vraag 2 naar verwezen wordt en die onderdeel uitmaakte van het dossier dat door de Australische Therapeutic Goods Administration (TGA) is beoordeeld, zijn ook meegenomen in de beoordeling van het EMA, zoals terug te lezen in de genoemde openbare rapporten.
Hoe ziet u deze observaties in relatie tot uitspraken van diverse experts die in de publieke media verzekerden dat het vaccin op de plek van inenting bleef, ook gelet op de coördinerende rol van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij het voorkomen van het verspreiden van desinformatie over vaccins?
Met dergelijke uitspraken ben ik niet bekend. De vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna bevatten een stukje genetische informatie van het coronavirus in de vorm van synthetisch messenger RNA (mRNA). Dit mRNA zorgt voor het aanmaken van een kenmerkend eiwit van het coronavirus, het spike-eiwit. Stukjes van dit eiwit worden herkend door de afweercellen in het lichaam. Als reactie hierop maakt het lichaam antistoffen aan. Het lichaam breekt het vaccin daarna vanzelf af. De afweercellen en antistoffen bevinden zich onder andere in het bloed en zijn dus door het gehele lichaam te vinden. Op de websites van onder andere de rijksoverheid, het RIVM en het CBG is toegankelijke informatie te vinden over de werking van de COVID-19-vaccins.
Wat is het gevolg van de verspreiding van het vaccin naar de diverse organen, zoals bijvoorbeeld de eierstokken? Kan het vaccin spike eiwit presenteren op cellen in de (reproductieve) organen en ontstekingen veroorzaken? Zo ja, zou dat schadelijke gevolgen kunnen hebben? Kunt u deze gevolgen expliciet uitsluiten, dat wil zeggen met observationeel onderzoek waarin causale verbanden zijn onderzocht tussen verspreiding naar bepaalde organen en eventuele calamiteiten? Wilt u bij het beantwoorden van deze vraag niet de ad ignorantiam stijlvorm gebruiken zoals «er is geen bewijs dat», of «mij is niet bekend», of woorden van gelijke strekking? Wilt u evenmin verwijzen naar onderzoeken die geen causale verbanden onderzoeken, zoals bijvoorbeeld het recente onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) naar de oversterfte?2
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 5, bevatten de mRNA-vaccins een stukje genetische informatie van het spike-eiwit van het coronavirus in de vorm van synthetisch messenger RNA (mRNA). Het mRNA wordt door lichaamscellen omgezet naar het spike-eiwit. Dat eiwit wordt door antigeen-presenterende cellen van het afweersysteem gepresenteerd aan andere immuuncellen, die het herkennen als lichaamsvreemd. Op die manier wordt het immuunsysteem aangezet tot productie van antistoffen en andere afweercellen die van belang zijn voor het opruimen van het virus na latere blootstelling. Hoewel dit voor het grootste deel lokaal zal worden omgezet, kan dit ook elders in het lichaam plaatsvinden. Ook op die plekken zullen cellen van het immuunsysteem dit eiwit herkennen als lichaamsvreemd, waardoor het immuunsysteem aangezet wordt tot productie van antistoffen en andere afweercellen. Het mRNA-vaccin en het eiwit worden afgebroken en verdwijnen. Het is niet zo dat de weefsels waarin de cellen zitten vervolgens worden aangevallen door het immuunsysteem en daar een chronische ontsteking veroorzaken.
Indien u dergelijke calamiteiten niet expliciet kunt uitsluiten, hoe ziet u in relatie tot het bovenstaande de nog steeds geldende adviezen over vaccinatieplicht, recent nog in het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) aanbevolen als uiterste middel in het arsenaal van maatregelen? Beschikt de WRR over de studie naar farmacokinetiek, of bovenvermeld observationeel onderzoek? Zo nee, hoe heeft de WRR dan een risicoanalyse kunnen uitvoeren?3
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 6. Vaccineren is in Nederland een persoonlijke keuze. Het kabinet heeft geen voornemens of plannen om een vaccinatieplicht in te voeren. Het is overigens onjuist dat de WRR heeft geadviseerd om een vaccinatieplicht te overwegen, zoals ik eerder ook heb toegelicht in het antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga).5 De WRR en de andere betrokken organisaties zijn onafhankelijk en gaan zelf over de inhoud van hun eigen publicaties. Voor vragen over de onderbouwing van de analyses in het rapport verwijs ik daarom naar het rapport en naar de organisaties die het advies hebben opgesteld.
Wilt u de voor Nederland relevante rapporten van de Comirnaty farmacokinetiek doen laten publiceren en de documentatie en informatie die wordt verstrekt aan het publiek ten behoeve van een geïnformeerde toestemming daarop aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
De kabinetsreactie ‘Bijeenkomst EU Health Security Committee d.d. 29 december’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u van mening dat de ad-hocbijeenkomst van de EU Health Security Committee van 29 december jongstleden effectief heeft bijgedragen aan het doel van deze commissie, namelijk het coördineren bij ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen en daarmee het minimaliseren van de volksgezondheidsrisico’s in de lidstaten? Zo ja, welke besluiten zijn genomen die daaraan bijdragen? Zo nee, wat heeft deze effectiviteit belemmerd?1
Het Health Security Committee (HSC) van de EU is het centrale overlegorgaan waarin de Europese aanpak van ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen gecoördineerd wordt, (wetenschappelijke) informatie wordt gedeeld en eventuele maatregelen worden afgestemd. De HSC wordt voorgezeten door de Europese Commissie en bestaat uit vertegenwoordigers van lidstaten, het Europese Centrum voor Ziektepreventie en -Bestrijding (ECDC), het Europees geneesmiddelenbureau (EMA) en de nieuw opgerichte Health Emergency Preparedness and Response Authority (HERA). Als zodanig heeft de HSC niet het mandaat om besluiten te nemen, maar kan deze de Raad van de EU en de Europese Commissie adviseren over – bijvoorbeeld – te treffen maatregelen bij een grensoverschrijdende gezondheidsbedreiging. Ook wisselen de Europese lidstaten beleid met elkaar uit om te komen tot een gecoördineerde aanpak om gezondheidsrisico’s te mitigeren. Ik ben van mening dat de bijeenkomst van 29 december jl. hieraan heeft bijgedragen. De lidstaten hebben tijdens deze bijeenkomst de laatste inzichten en stand van zaken inzake het nationale beleid van de lidstaten met elkaar besproken. Ook is tijdens de bijeenkomst gebleken dat er brede steun was voor het bijeenroepen van de IPCR op 4 januari jl. Deze IPCR-bijeenkomst heeft bijgedragen aan de coördinatie van de inzet van reismaatregelen.
Is er de afgelopen twee jaar een draaiboek gemaakt voor een grote golf in een ander land en welke actie Europese landen dan samen nemen? Kunt u dat draaiboek openbaar maken? Zo nee, wat is de reden dat dit niet is gedaan en er dus niet is geleerd sinds begin 2020?
De competentie tot het instellen van maatregelen ter bestrijding van een A-ziekte met pandemisch potentieel ligt bij de lidstaten. Wel kunnen binnen de EU afspraken worden gemaakt over de inzet van deze maatregelen.
Binnen Europa zijn afspraken gemaakt in de vorm van Raadsaanbevelingen. Deze bevatten afspraken over o.a. maatregelen die lidstaten gezamenlijk nemen in het geval van een externe gezondheidsdreiging voor de Europese Unie of om het intern verkeer binnen de Schengenzone op een gecoördineerde, veilige en verantwoorde wijze te bevorderen gedurende een gezondheidsdreiging. Deze afspraken zijn een aantal keer herzien en zijn openbaar2. Zoals het recente overleg van de IPCR d.d. 4 januari jl. laat zien, zijn lidstaten in staat om, in lijn met afgesproken Raadsaanbevelingen, maatregelen op een geharmoniseerde wijze te implementeren in een situatie die u beschrijft.
Betekent uw conclusie dat wanneer een ander land (in dit geval China) geen data deelt, er geen overzicht is en er dus geen maatregelen worden genomen? Is dat niet een wel heel onlogische conclusie? Wat gaat u doen om de benodigde informatie toch van of uit China te krijgen? Hoe rijmen de testresultaten in andere Europese landen, waaruit blijkt dat 45 procent van de inreizenden uit China positief test op COVID, met uw conclusie?
Het delen van data en informatie is essentieel in de internationale bestrijding van een pandemie. In Europees verband zet de Europese Dienst voor extern optreden zich in om meer informatie en data te vergaren over de situatie in China. In WHO- verband wordt China tevens aangespoord informatie en data over de epidemiologische ontwikkelingen te delen. Ik steun deze inzet in Europees en multilateraal verband en mijn departement is hier nauwgezet op aangesloten.
Mede dankzij deze inzet heeft China recent sequenties ge-upload in de GISAID EpiCoV database. Deze data zijn echter nog onvoldoende om een goed beeld te krijgen van de epidemiologische ontwikkelingen in dat land.
Om beter zicht te kunnen houden op eventuele nieuwe varianten, heb ik de rioolwatersurveillance rondom luchthaven Schiphol geïntensiveerd. Zo houdt het RIVM goed in de gaten welke varianten van het coronavirus Nederland binnenkomen vanuit China. Daarnaast heeft het kabinet, in lijn met de in Europa gemaakte afspraken, per 10 januari jl. een testverplichting voor vertrek voor reizigers uit China ingesteld om het risico op besmetting aan boord van een vliegtuig uit China te verkleinen en verspreiding van het coronavirus en potentiële nieuwe varianten naar de EU te vertragen in Europees verband, aangevuld met een advies tot het dragen van een mondneusmasker gedurende de vlucht van en naar China.
Welke scenario’s heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gemaakt met betrekking tot de kans op nieuwe coronagolven in dit nieuwe jaar? Zijn hierbij actuele gegevens uit China meegenomen? Bent u bereid deze scenario’s met de Kamer te delen?
Eerder hebben de WRR en KNAW verschillende scenario’s3 opgesteld waar de situatie met betrekking tot COVID-19 zich naar toe kan bewegen, welke reeds met uw Kamer zijn gedeeld4. Deze scenario’s gebruikt het RIVM als leidraad voor de mogelijke toekomstige situaties van de pandemie5. De voornaamste dreiging vanuit China is op dit moment dat er door de hoge circulatie van het virus in China een nieuwe variant kan ontstaan die besmettelijker of ziekmakender is en ook in Nederland geïntroduceerd wordt. De mogelijkheid van de introductie van een dergelijke variant wordt ook genoemd in deze toekomstscenario’s. Op dit moment worden daarom maatregelen op het gebied van monitoring verder uitgewerkt en genomen. Zo analyseert de rioolwatersurveillance viermaal per week afvalwater van Schiphol. Daarnaast wordt onderzocht of afvalwater in vliegtuigen, afkomstig uit individuele vluchten (uit bijvoorbeeld China), getest kan worden op de aanwezigheid van verschillende (sub)varianten.
In welke mate verwacht u dat de inreizigers een bijdrage leveren aan de verdere toename van besmettingen met SARS-CoV-2 in Nederland? Bent u van mening dat alleen inreizigers uit China zelftesten en voorlichting nodig hebben om dit risico te beperken? Indien ja, waarom? Indien nee, wat gaat u doen om de toename van besmettingen terug te dringen?
De met corona besmette inreizigers zijn besmet met dezelfde omikronvarianten die in Nederland en de rest van Europa dominant zijn en zich ook hier snel verspreiden. Dankzij onze vaccins en opgebouwde immuniteit als gevolg van eerder doorgemaakte infectie zijn wij goed beschermd tegen ernstige ziekte als gevolg van infectie door omikron. Ik verwacht daarom niet dat inreizigers uit China aanzienlijk zullen bijdragen aan het aantal besmettingen in Nederland. Om beter zicht te kunnen houden op eventuele nieuwe varianten, heb ik ingezet op een intensivering van de rioolwatersurveillance rondom luchthaven Schiphol. Zo houdt het RIVM goed in de gaten welke varianten van het coronavirus Nederland binnenkomen vanuit China. Daarnaast heeft het kabinet, in lijn met de in Europa gemaakte afspraken, per 10 januari jl. een testverplichting voor vertrek voor reizigers uit China ingesteld om het risico op besmetting aan boord van een vliegtuig uit China te verkleinen en verspreiding van het coronavirus en potentiële nieuwe varianten naar de EU te vertragen in Europees verband, aangevuld met een advies tot het dragen van een mondneusmasker gedurende de vlucht van en naar China.
Hoe beoordeelt u het besluit van Frankrijk, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk om van reizigers te vragen om zich te laten testen en dat zij alleen kunnen vliegen als zij geen corona hebben? Wat is de reden dat Nederland zich niet bij deze landen aansluit?
Ik heb er begrip voor dat landen besloten hebben om uit voorzorg maatregelen te treffen nu China onvoldoende epidemiologische data deelt. Het kabinet heeft op 6 januari jl. besloten om de in Europees verband aanbevolen testverplichting in te stellen voor reizigers afkomstig uit Volksrepubliek China. Hierover heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd6. Zoals bij uw Kamer bekend, ontbreekt vooralsnog de juridische grondslag om (verdergaande) afdwingbare maatregelen, zoals de genoemde testplicht voor het inreizen, in te stellen.
Hoe weegt u de moeite van mogelijke reisbeperkende maatregelen enerzijds ten opzichte van de zorgen van Nederlanders, en vooral mensen met een kwetsbare gezondheid, als het gaat om het risico op een nieuwe coronagolf anderzijds? Wat gaat u doen om deze zorgen dan weg te nemen?
Ik begrijp de zorgen die mensen hebben over de coronasituatie in China, in het bijzonder die van mensen met een kwetsbare gezondheid. Reizigers die met corona vanuit China naar Nederland reizen, zijn besmet met dezelfde omikronvariant die in Nederland en de rest van Europa dominant is en zich ook hier snel verspreidt. Dankzij onze vaccins en opgebouwde immuniteit als gevolg van eerder doorgemaakte infectie zijn wij goed beschermd tegen ernstige ziekte als gevolg van infectie door omikron. Ik verwacht daarom niet dat inreizigers uit China aanzienlijk zullen bijdragen aan het aantal besmettingen in Nederland.
Op dit moment deelt China onvoldoende epidemiologische data met de internationale gemeenschap. Dit maakt het lastig om op basis van wetenschappelijke gegevens een duiding te geven van de coronasituatie in dat land. De mogelijkheid bestaat dat zich in China of elders in de wereld een nieuwe variant ontwikkelt. Inmiddels is bekend dat reisbeperkende maatregelen de intrede van een nieuwe variant niet geheel kunnen tegenhouden. Wel is het mogelijk om deze te vertragen en om goed zicht te blijven houden op de ontwikkeling van het coronavirus. Daarom heb ik ingezet op een intensivering van de rioolwatersurveillance rondom luchthaven Schiphol en onderzoek ik de mogelijkheid om ook het afvalwater uit vliegtuigen afkomstig uit China te monitoren. Zo houdt het RIVM goed in de gaten welke varianten van het coronavirus Nederland binnenkomen vanuit China. Daarnaast heeft het kabinet, in lijn met de in Europa gemaakte afspraken, per 10 januari jl. een testverplichting voor vertrek voor reizigers uit China ingesteld om het risico op besmetting aan boord van een vliegtuig uit China te verkleinen en verspreiding van het coronavirus en potentiële nieuwe varianten naar de EU te vertragen in Europees verband.
In hoeverre denkt u dat het uitdelen van gratis, vrijwillige zelftesten aan inreizigers uit China bijdraagt aan het minimaliseren van de kans dat het SARS-COV-2-virus vanuit China Nederland binnenkomt? Wat is bekend over het gedrag van mensen die zo lang in zeer strikte lockdown hebben moeten leven? Hoe gaan zij om met dit soort vrijblijvende verzoeken? Welke wetenschappelijke kennis over gedrag is gebruikt bij het kiezen voor deze maatregel?
Op basis van wetenschappelijke literatuur en onderzoek van de RIVM Gedragsunit7 is het aannemelijk dat de kans dat mensen een zelftest afnemen groter is als men deze in bezit hebben. Deze kans wordt groter als mensen op dat moment corona-gerelateerde klachten hebben of als ze een dreiging voelen van het virus. Samengenomen is het aannemelijk dat uitdelen van gratis zelftesten aan inreizende mensen vanuit China bijdraagt aan het daadwerkelijke testgedrag.
Het uitdelen van gratis zelftesten, inclusief ondersteunende informatie en voorlichting over het belang van isolatie, is onderdeel van een breder pakket aan maatregelen dat we als Nederland hebben ingesteld. Door reizigers uit China op Schiphol van een gratis zelftest met voorlichting over het belang en uitleg van testen en isolatie te voorzien, verkleinen we de kans op verspreiding van het virus doordat mensen geattendeerd worden op het belang van isolatie bij een positief testresultaat.
Hoe gaat Nederland om met de gezondheidsrisico’s van reizigers vanuit China die besmet blijken te zijn? Is er voldoende zorgcapaciteit om dit op te vangen? Klopt het dat ingevlogen reizigers vanuit China minder immuniteit hebben, zowel natuurlijk als via minder en andere vaccinaties, en daarmee meer ziektelast? Kunt u aangeven of en welke scenario’s er liggen voor de impact op de Nederlandse zorgcapaciteit?
De COVID-instroom en COVID-bezetting is stabiel in de kliniek én op de IC (weekgemiddelde week 2/2023, LCPS). Er zijn geen scenario’s voor de impact van Chinese reizigers op de Nederlandse zorgcapaciteit. We gaan uit van het LNAZ Opschalingsplan, waarin afspraken zijn gemaakt hoe kan worden gehandeld bij een verhoogde zorgvraag.
Het is lastig om een uitspraak te doen over de mate van immuniteit onder Chinese reizigers. Dit hangt onder andere af van hun vaccinatiestatus, het type vaccin waar zij mee zijn gevaccineerd en of zij (recent) een infectie hebben doorgemaakt. Wat we wel weten is dat het relatieve aantal coronabesmettingen sinds de start van de pandemie in China door het daar gevoerde beleid lager is en er dus minder natuurlijke immuniteit is opgebouwd, en dat bepaalde van de in China gebruikte vaccins minder effectief zijn dan de vaccins die in Nederland worden gebruikt. De ziektelast die een besmetting bij reiziger uit China mogelijk kan veroorzaken kan daarom ook per persoon verschillen en is op voorhand niet in te schatten.
In hoeverre biedt het door u ingezette rioolwateronderzoek voldoende tijdig resultaten en mogelijkheden om een nieuwe coronagolf in Nederland te voorkomen? In hoeverre is het mogelijk om door middel van rioolwateronderzoek onderscheid te maken tussen de verschillende (sub)varianten van omikron en/of eventuele nieuwe varianten? Bent u bereid om onderzoeksresultaten hierover met de Kamer te delen? Wat is de huidige inzet van sequentiëringsonderzoek en in hoeverre biedt dat voldoende tijdig resultaten en mogelijkheden om een nieuwe coronagolf met nieuwe varianten te voorkomen?
De rioolwatersurveillance heeft aangetoond een goed instrument voor vroegsignalering te zijn, bijvoorbeeld omdat de verzameling van data niet afhankelijk is van de testbereidheid van mensen. Het RIVM houdt sinds 2020 zicht op de verspreiding van het Sars-Cov-2 virus in de Nationale Rioolwatersurveillance (NRS). Informatie over de aanwezigheid van de aangetroffen varianten worden gerapporteerd aan het Ministerie van VWS door middel van wekelijkse rapportages en via directe rapportages doorgegeven aan het Ministerie van VWS in het geval van opvallende waarnemingen.
De resultaten van het rioolwateronderzoek zijn op het Coronadashboard van de rijksoverheid te vinden8.
Op Schiphol wordt ook al sinds november 2021, meermaals per week sequencing toegepast om een inzicht te krijgen in eventueel binnenkomende nieuwe (sub)varianten. Daarnaast is zoals aangegeven in Kamerbrief van 30 december9 de rioolwatersurveillance per direct geïntensiveerd voor Schiphol. Een korte rapportage hiervan wordt opgenomen in de wekelijkse publieksrapportage over varianten. Het RIVM onderzoekt hiernaast of en op welke manier de uitkomsten van de sequentie-analyses op een inzichtelijke manier publiek gemaakt kunnen worden.
Met de toepassing van sequencing kan binnen twee weken inzicht worden verkregen in de aanwezigheid van nieuwe (sub)varianten van het virus. Dit is vergelijkbaar met de andere monitoringsinstrumenten voor variantdetectie, zoals de kiemsurveillance. Het blijft echter een monitoringsinstrument. Het voorkomen van een nieuwe golf met nieuwe varianten door maatregelen hangt van veel factoren af, waaronder de kennis over de werking van de nieuwe (sub)varianten en de effecten van de opgebouwde immuniteit door vaccinaties of doorgemaakte infectie. Hiernaast wordt samen met het RIVM en Schiphol de mogelijkheid onderzocht om, in lijn met de conclusies van de IPCR van 4 januari jl., het afvalwater uit specifieke vliegtuigen te controleren op voorkomende varianten.
Bent u op de hoogte van de surveillancestudie van het AmsterdamUMC betreffende het sequentiëren van varianten uit zelftesten? Bent u bereid om een uitbreiding van deze studie te faciliteren om zicht te houden op virusvarianten uit China? Zo ja, hoe gaat u dit faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben op de hoogte van de studie van het Amsterdam UMC betreffende het sequentiëren van varianten uit zelftesten.
Het Responsteam COVID-19 heeft op 4 januari 2023 aangegeven dat de zelftesten die vanaf 5 januari worden meegegeven aan reizigers minder geschikt zijn voor surveillancedoeleinden, omdat de opvolging en doorgifte van uitslagen onzeker is, en deze testen waarschijnlijk door een deel van de reizigers pas op een later tijdstip zullen worden gebruikt, waardoor besmetting ook in Nederland opgelopen kan zijn.
Op dit moment zet ik in op een intensivering van de monitoring van het virus. Zo heb ik het RIVM verzocht om de rioolwatersurveillance rondom Schiphol te intensiveren. Door sequentieonderzoek kunnen in het rioolwater de voorkomende (sub)varianten van Sars-CoV-2 worden gedetecteerd. Daarnaast onderzoek ik de mogelijkheden om afvalwater uit vliegtuigtoiletten afkomstig vanuit China te controleren op voorkomende varianten. Gegeven de al ingezette intensivering van de monitoring van het virus en het advies van het Responsteam COVID-19 acht ik het niet noodzakelijk een uitbreiding van deze studie te faciliteren.
Bij welke situatie en op basis van welke data overweegt u alsnog Nederlandse maatregelen, zoals inreisbeperkingen? Wat gaat u doen om te zorgen dat er duidelijke en voorspelbare afspraken zijn, zowel Nederland-specifiek als op EU-niveau?
Op dit moment deelt China onvoldoende epidemiologische data met de internationale gemeenschap. Dit maakt het lastig om op basis van wetenschappelijke gegevens een duiding te geven van de coronasituatie in dat land. Om beter zicht te kunnen houden op eventuele nieuwe varianten, heb ik onder meer ingezet op een intensivering van de rioolwatersurveillance. Daarnaast heeft het kabinet per 10 januari jl. een testverplichting voor reizigers uit China ingesteld om het risico op besmetting aan boord van een vliegtuig uit China te verkleinen en verspreiding van het coronavirus en potentiële nieuwe varianten naar de EU te vertragen.
Binnen Europa zijn afspraken gemaakt in de vorm van Raadsaanbevelingen. Deze bevatten afspraken over o.a. maatregelen die lidstaten gezamenlijk nemen in het geval van een externe gezondheidsdreiging voor de Europese Unie of om het intern verkeer binnen de Schengenzone op een gecoördineerde, veilige en verantwoorde wijze te bevorderen gedurende een gezondheidsdreiging. Deze afspraken zijn een aantal keer herzien en zijn openbaar. Binnen de EU blijf ik me inzetten voor Europees gecoördineerde maatregelen