Ziekenhuizen in Limburg die operaties moeten uitstellen omdat ze door de jaarvergoeding heen zijn |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het VieCuri-ziekenhuis in Venlo/Venray de rest van het jaar minder operaties uitvoert, en dat de poli’s beperkt geopend zullen zijn?1
Ja
Klopt het dat naast het VieCuri-ziekenhuis ook het Academisch Ziekenhuis Maastricht (AZM), het Laurentius Ziekenhuis in Roermond en het Sint Jans Gasthuis in Weert door de jaarbudgetten heen zijn?
Ik heb geen zicht op de financiële situatie van individuele ziekenhuizen. Onder alle omstandigheden vind ik het belangrijk dat de patiënt tijdig de zorg krijgt die hij nodig heeft. Het is de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis en de zorgverzekeraars om goede afspraken te maken over de patiëntenzorg en de bijbehorende financiering. Zorgverzekeraars hebben daarbij een zorgplicht richting hun verzekerden. Zonodig wordt de patiënt goed geïnformeerd doorgeleid naar een andere zorgverlener. De NZa ziet toe op naleving van deze zorgplicht.
Ten aanzien van de situatie rond het VieCuri ziekenhuis kan ik melden dat het ziekenhuis mij heeft laten weten dat de oorzaken van de aangepaste openingstijden van de polikliniek en de verminderde beschikbaarheid van het OK complex in Venlo geen enkel verband hebben met de afspraken die met zorgverzekeraars gemaakt zijn. Voor de reden van de genoemde maatregelen verwijs ik u naar de antwoorden op Kamervragen (vraag 3 en2 van het Kamerlid Bouwmeester (PvdA) over het bericht «Geld bijna op: VieCuri schort operaties op».
Met welke zorgverzekeraars hebben genoemde ziekenhuizen afspraken over budgetplafonds gemaakt? Met welke zorgverzekeraars heeft het Zuyderland ziekenhuis met locaties in Geleen, Heerlen en Kerkrade aparte afspraken gemaakt, waardoor die wel alle operaties nog kunnen bekostigen?
Ik heb geen inzicht in de individuele contractafspraken tussen ziekenhuizen en verzekeraars. In de Zuyderland-ziekenhuizen is een aantal operaties niet doorgegaan, het bereiken van het omzetplafond was ook hier niet de reden. Als voornaamste oorzaak werd genoemd dat patiënten onvoldoende kunnen doorstromen naar zorgaanbieders in de regio. Bijkomende oorzaak was dat op twee afdelingen van het ziekenhuis geen opnames mogelijk waren vanwege het Noro-virus. Overigens zijn na 1 dag de operaties hervat.
Hebben de betreffende zorgverzekeraars conform de regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten, punt 15 van de regeling, de verzekerden geïnformeerd dat er voor het jaar 2016 sprake is van een omzetplafond met het VieCuri-ziekenhuis, het AZM, het Laurentius ziekenhuis en het Sint Jans Gasthuis? Zo nee, op welke wijze heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dan toezicht gehouden? Zo nee, zijn de verzekeraars dan verplicht toch de extra verleende zorg aan de genoemde ziekenhuizen te vergoeden? Zo nee, welke rechten kunnen verzekerden aan het schenden van de informatieplicht ontlenen?
Zorgverzekeraars zijn op grond van de regelgeving van de NZa (TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten) verplicht om als zij een omzetplafond afspreken met een zorgaanbieder en deze afspraken mogelijk consequenties hebben voor de verzekerde, op de website te vermelden hoe de zorgverzekeraar omgaat met het omzetplafond, en wat de mogelijke gevolgen hiervan zijn voor de verzekerde. Ook dient de zorgverzekeraar per soort zorgaanbieder een overzicht te presenteren welke afspraken gemaakt zijn en welke mogelijke consequenties dit voor de verzekerde kan hebben.
De NZa houdt toezicht op de informatieverstrekking van de zorgverzekeraars. Het is aan de NZa om te beoordelen of hiermee aan de regeling is voldaan. Over individuele gevallen doet de NZa geen mededelingen. Maar in algemene zin heeft de NZa, net als eerdere jaren, voorafgaand aan het jaar 2016 gecontroleerd of verzekeraars hun informatieverstrekking richting hun (potentiële) verzekerden op orde hebben. Een controlepunt daarbij was onder meer de informatieverstrekking over omzetplafonds/volumeafspraken zoals neergelegd in artikel 15 van de nadere regel TH/NR-004. Ook lopende het polisjaar houdt de NZa de wijze van informatieverstrekking door zorgverzekeraars in de gaten. Dit doet zij aan de hand van signalen die zij ontvangt via haar meldpunt en door zelf onderzoek te doen. Als de NZa constateert dat een informatieverplichting wordt geschonden dan kan zij daar tegen optreden door het inzetten van haar handhavingsinstrumentarium. Verzekerden kunnen een melding bij de NZa indienen als er een informatieverplichting is geschonden door een zorgverzekeraar, ook kan een verzekerde een procedure bij de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekering starten.
Op welke wijze hebben de betreffende verzekeraars hun verzekerden gedurende het jaar geïnformeerd over de mogelijkheid dat ze het risico zouden kunnen lopen in de tweede helft van het jaar voor niet-acute zorg niet meer in de genoemde ziekenhuizen terecht te kunnen? Welke verplichting hebben zorgverzekeraars om dit gedurende het jaar te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke gevolgen heeft het uitstellen van operaties en het beperkt openhouden van de poli’s voor de wachtlijsten van ziekenhuizen elders in de regio? Hoe wordt gegarandeerd dat de Treeknormen (maximaal aanvaardbare wachttijden) niet overschreden worden? Welke actie onderneemt de NZa, indien de Treeknormen niet meer gehaald worden?
Het effect van het uitstellen van operaties en het beperkt openhouden van de poli’s is niet op voorhand te voorzien. De verzekeraar heeft een zorgplicht en moet zorgen voor goede en tijdige zorg voor hun verzekerden. De zogenaamde Treeknormen zijn daarbij leidend. De NZa ziet er op toe dat zorgverzekeraars, voor de verzekerden die niet langer willen wachten dan deze normtijden, bemiddeling aanbieden bij het vinden van andere zorgaanbieders die wel binnen de gestelde normtijden zorg kunnen verlenen. Dit proces moet voor de patiënt probleemloos verlopen. Daarin hebben zowel het ziekenhuis als de zorgverzekeraar een verantwoordelijkheid.
De ziekte van Huntington |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het item over de ziekte van Huntington in de televisie-uitzending van Pauw d.d. 1 november 2016?
Ja.
Hoe beoordeelt u de stellingname van de (internationale) wetenschap(pers) dat voor «slechts vier miljoen euro» op korte termijn een medische doorbraak tot stand gebracht zou kunnen worden in de strijd tegen deze vreselijke ziekte? Herkent u dit?
De stellingname luidde dat met vier miljoen euro de onderzoekslijnen gecontinueerd kunnen worden en de laboratoria niet hoeven te stoppen. Met vier miljoen euro proberen de onderzoekers om binnen enkele jaren goede aangrijpingspunten te vinden voor een geneesmiddel, die weer verder getest moeten worden in klinische studies. Klinische studies kosten een veelvoud van vier miljoen euro om de veiligheid en effectiviteit van een geneesmiddel aan te tonen. Het is doorgaans een lang traject zonder garantie op succes. De stellingname dat met een onderzoeksbudget van slechts vier miljoen euro op korte termijn een medische doorbraak tot stand gebracht kan worden, acht ik daarom op z’n minst twijfelachtig.
Kunt u motiveren of het inderdaad in de rede ligt te veronderstellen dat genezing dan wel voorkoming van deze erfelijke ziekte zo nabij is?
Als de onderzoekers er inderdaad in slagen om binnen enkele jaren aangrijpingspunten te vinden voor een geneesmiddel is dat goed nieuws voor patiënten. Zoals vermeld moeten potentiële geneesmiddelen nog getest worden in klinische studies die nog het nodige aan tijd en middelen vragen. Of gesteld kan worden dat de genezing of remming van de ziekte daarmee nabij is, is moeilijk te voorspellen.
De aanwezigheid van het gen dat de ziekte van Huntington veroorzaakt, kan aangetoond worden in een genetische test. Langs deze weg lijkt voorkoming van deze ziekte daarom dichterbij.
Welke kansen zijn er om te investeren in onderzoek naar de ziekte van Huntington door middel van de «Health Deals» waarvoor u 130 miljoen euro investeert?1 Welke mogelijkheden zijn er op dit terrein in de door u aangekondigde alternatieve businessmodellen voor innovatieve geneesmiddelen?2
Er is geen sprake van investering vanuit de overheid binnen een Health Deal. Er is wel in kind inzet van verschillende VWS- en EZ-medewerkers en het loket bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De Health Deals zijn bedoeld om de brede toepassing van effectieve innovaties te versnellen. Het gaat dus met name om innovaties die de initiële onderzoeksfase al gepasseerd zijn en waarbij opschaling een uitdaging is waar gezamenlijk aan gewerkt moet worden.
De 130 miljoen euro waar u naar refereert, betreft de VWS-bijdrage in 2016 en 2017 voor de topsector Life Sciences & Health die geoormerkt zijn voor bestaande programma’s.
Ik heb in mijn geneesmiddelenvisie gezegd dat ik ruimte wil bieden aan alternatieve businessmodellen voor innovatieve geneesmiddelen. Nieuwe modellen kunnen mogelijk bijdragen aan de ontwikkeling van een geneesmiddel voor Huntington, doordat het middel sneller en/of tegen lagere prijzen op de markt kan komen. Alternatieve businessmodellen bieden echter geen middelen om te investeren in onderzoek naar de ziekte van Huntington.
Wel heb ik recent in de begrotingsbehandeling in uw kamer aangegeven dat VWS de onderzoekers zal ondersteunen in hun zoektocht naar de juiste onderzoeksprogramma’s.
Kunt u een overzicht geven van de onderzoeken naar de ziekte van Huntington die in het kader van het Nationaal Plan Zeldzame Ziekten door ZonMw gefinancierd zijn, en welke bedragen daarmee gemoeid zijn (geweest)?3
Vanuit het Nationaal Plan Zeldzame Ziekten (NPZZ) wordt geen onderzoek gefinancierd. Wel zijn er vanuit ZonMw projecten gefinancierd, gericht op aandoeningen die vergelijkbare kenmerken hebben zoals die spelen bij de ziekte van Huntington. Voorbeelden daarvan zijn Alzheimer, Parkinson of ALS. De gefinancierde onderzoeksprojecten richten zich dus veelal op meerdere aandoeningen zoals hierboven genoemd, of de algemene mechanismen die aan dergelijke ziekten ten grondslag liggen (inclusief Huntington). Voor dergelijk onderzoek heeft ZonMW projecten gefinancierd uit de programma’s E-Rare (€ 454.000), Priority Medicines Rare (€ 3 miljoen), Investeringen (€ 553.391), en Vidi (€ 600.000).
Op welke wijze worden de door u officieel erkende expertisecentra in het LUMC en het MUMC gefinancierd? Kunt u aangeven welke bedragen binnen deze centra beschikbaar zijn voor onderzoek naar de ziekte van Huntington?4
Bekostiging van de expertisecentra geschiedt via de reguliere bekostiging voor medisch specialistische zorg en/of de beschikbaarheidsbijdrage academische zorg (BBAZ). Het is mij niet bekend welke bedragen binnen deze centra beschikbaar zijn voor onderzoek naar de ziekte van Huntington.
De schier eindeloze nasleep van de calamiteit in mei 2007 in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMC Groningen), waarbij Jelmer Mulder buitengewoon ernstige en onherstelbare hersenschade heeft opgelopen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Gaat u, net als wij, uit van de juistheid en dus het vaststaan van onderstaande feiten genummerd 1 t/m 19 («citaten» en samenvattingen) welke ook staan vermeld in de rapporten van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) d.d. 6 december 2010 en 14 juli 2011 en de Nationale ombudsman d.d. 15 december 2011? Zo nee, wat zijn volgens u dan wel de feiten 1 t/m 19?
Het rapport van de IGZ van 14 juli 2011, evenals het door de IGZ ingetrokken rapport d.d. 6 december 2010, is niet openbaar. Op vragen met betrekking tot de inhoud van deze rapportages kan ik daarom niet ingaan.
Ik heb al eerder laten weten de gang van zaken rond het onderzoek van de IGZ naar de zorg voor Jelmer in het UMCG te betreuren. Het onderzoek van de IGZ heeft veel te lang geduurd en er zijn daarbij fouten gemaakt. Er is hierover in de afgelopen jaren veelvuldig contact geweest – samen met de Nationale ombudsman – met de ouders van Jelmer. De IGZ heeft excuses gemaakt voor de gang van zaken en heeft hen een financiële tegemoetkoming aangeboden. Daarbij is belangrijk te vermelden dat een onderzoek door de IGZ gericht is op de kwaliteit van de zorg in het algemeen belang. Een onderzoek door de IGZ zal niet altijd alle vragen van patiënten en hun familieleden beantwoorden. Ik heb er begrip voor dat de situatie moeilijk is voor de ouders. Zij hebben een staande uitnodiging voor een nieuw gesprek waarin de IGZ bereid is de gang van zaken nogmaals toe te lichten.
Vindt u dat, gelet op de bovenstaande tekortkomingen die bij analyse van deze calamiteit aan het licht zijn gekomen, zaken beter hadden gekund en/of beter hadden gemoeten en zodanig talrijk zijn, vooral in combinatie, zo ernstig risicovol zijn gebleken, dat de kwaliteit van de door Jelmer Mulder ontvangen zorg in het UMC Groningen ook de kwaliteit is, die redelijkerwijze verwacht had mogen worden in dit universitaire centrum door de ouders van Jelmer, de kinderartsen van Jelmer in Zwolle, die zich tot verwijzing naar het Kinder Chirurgisch Centrum in het UMC Groningen verplicht hebben gevoeld en ook de kinderartsen in het UMC Groningen, die ook verwacht hadden dat een kinderanesthesioloog verantwoordelijk zou zijn voor de anesthesie bij Jelmer? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over het feit dat negen jaar nadat Jelmer ernstige hersenschade opliep bij een operatie in het UMC Groningen er nog steeds een gerechtelijke procedure loopt tussen de familie en het UMC Groningen, met als inzet complete waarheidsvinding, erkenning van wat er is mis gegaan, en een reële financiële compensatie voor het feit dat Jelmer levenslang 24-uurszorg nodig heeft?27
Het verdriet dat de ouders van Jelmer ervaren zal nooit weggenomen kunnen worden door de onderzoeken die reeds zijn verricht en afgesloten. Ik heb dan ook begrip voor het feit dat zij een aansprakelijkheidsprocedure bij de civiele rechter zijn gestart. Het is echter niet aan mij om in de civiele rechtsgang te treden, noch om civielrechtelijke aangelegenheden te beoordelen.
Vindt u het nog langer moreel en maatschappelijk verantwoord dat de ouders van Jelmer, naast de ongelooflijk grote belasting van het verdriet over het verlies van Jelmers hersenfuncties ten gevolge van de opgetreden calamiteit, van de zeer intensieve 24 uurs-verzorging en het compleet verstoord raken van hun gezinsleven en toekomst, ook nog langer belast worden met een zoveel jaren durende – zeer ongelijke – strijd om erkenning van de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van het UMC Groningen, en het daarmee verkrijgen van een ruimhartige financiële compensatie van de schade die Jelmer en het gezin is overkomen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Is het niet denigrerend dat het UMC Groningen een schikkingsvoorstel heeft gedaan, waarbij werd uitgegaan van het betalen van een brutosalaris van tien euro per uur van een derdejaarsleerling om Jelmer te verzorgen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u ook niet dat het UMC Groningen – een universitair ziekenhuis, gefinancierd met publieke middelen – zich kapot moet schamen dat men om financiële of enig andere redenen jarenlang doorprocedeert tegen de ouders die al zoveel voor hun kiezen hebben gekregen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid uw invloed bij en op de leden van de Raden van bestuur en Toezicht van het UMC Groningen rechtreeks aan te wenden om het UMC Groningen te doen stoppen met het zich op alle mogelijke manieren te verdedigen, haar verantwoordelijkheid voor de opgetreden schade alsnog te doen erkennen, en te zorgen dat tot een afwikkeling binnen een half jaar van de schade wordt over gegaan? Bent u ook bereid hierover in overleg te treden met de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap, gelet op haar benoemingsrechten? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het debat over het wetsvoorstel Wijziging van de Gezondheidswet en de Wet op de jeugdzorg teneinde een mogelijkheid op te nemen tot openbaarmaking van informatie over de naleving en uitvoering van regelgeving, besluiten tot het opleggen van sancties daarbij inbegrepen (Kamerstuk 34 111), van 6 oktober 2016, heb ik toegezegd dat de IGZ waar mogelijk zal stimuleren dat de juridische procedures zo spoedig mogelijk worden afgerond. De IGZ heeft inmiddels contact gehad met de Raad van Bestuur van het UMCG en er bij hen op aangedrongen tot een zo spoedig mogelijke afwikkeling te komen. De Raad van Bestuur van het UMCG erkent dat de juridische procedures voor de ouders van Jelmer veel te lang duren en begrijpt terdege dat dit voor hen pijnlijk is. De Raad van Bestuur heeft richting de IGZ benadrukt eveneens te ambiëren dat de juridische procedure binnen afzienbare tijd goed en zorgvuldig wordt afgerond.
Mede gezien bovenstaande zie ik geen aanleiding om, gelet op haar benoemingsrechten, met de Minister van OCW in overleg te treden.
Bent u bereid de Raad van Bestuur van het UMC Groningen een aanwijzing te geven in deze? Zo neen, waarom niet?
De IGZ kan namens mij een aanwijzing opleggen aan zorgaanbieders op basis van de Wet kwaliteit, Klachten en Geschillen Zorg (Wkkgz). Deze aanwijzingsbevoegdheid is gekoppeld aan de naleving van de artikelen 2, 3, 4.1.a, 4.1b. en 5 t/m 10, welke allen betrekking hebben op de kwaliteit van zorg. Een aanwijzing op basis van de Wkkgz kan geen betrekking hebben op het al dan niet afwikkelen van een aansprakelijkheidsprocedure bij de civiele rechter.
Het bericht dat orthodontisten de rekening opdrijven |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Hoe de beugelboer de rekening opdrijft»?1
Ik vind het belangrijk dat patiënten keuzevrijheid hebben als het gaat om zorg. Het is daarom belangrijk dat een orthodontist deze ook biedt aan zijn patiënten en duidelijk is over de kosten en alternatieven.
Kunt u verklaren waarom de beugels niet goedkoper zijn geworden ondanks de tariefsverlaging van totaal 32%?
De tarieven voor orthodontische zorg zijn per 1 januari 2013 verlaagd. Het betreft hier een verlaging van de maximumtarieven horend bij zorgprestaties. De materiaal- en techniekkosten mag een zorgaanbieder bij een aantal zorgprestaties tegen het inkoopbedrag (1-op-1) aanvullend in rekening brengen bij de patiënt. Dat de maximumtarieven zijn gedaald, betekent dus niet per definitie dat de gehele prijs voor een beugel ook is gedaald.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geeft in haar rapportage «Trends en toegankelijkheid in de orthodontie»2 verschillende verklaringen voor de stijging van de prijzen van beugels. De NZa concludeert dat er sprake is van een volumegroei die kan worden verklaard door de toename van het aantal patiënten (2,6%) en de toename van het aantal beugels per patiënt. De toename van het aantal beugels per patiënt kan worden verklaard doordat behandelingen vaker worden opgeknipt. Ook is er een toename in de kosten van de materiaal- en techniekkosten.
Deelt u de mening dat patiënten vooraf informatie dienen te krijgen over prijzen en alternatieve orthodontiebehandelingen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Ik vind het van belang dat patiënten goed worden geïnformeerd over de prijzen en alternatieve behandelopties. De NZa heeft in haar beleidsregels transparantievoorschriften opgenomen. Deze bepalen onder andere dat voor alle behandelingen vanaf een totaalbedrag van 250 euro een prijsopgave moet worden verstrekt. De NZa houdt toezicht op het opvolgen van deze voorschriften.
Zoals ik ook in de beantwoording van eerdere Kamervragen van het lid Wolbert van de PvdA3 heb aangegeven hebben de NZa en de Consumentenbond een meldpunt opgericht om te inventariseren of patiënten bewust kiezen voor een duurdere beugel omdat deze beter of mooier is. Het beeld dat uit deze meldactie naar voren is gekomen, is dat meer dan de helft van de patiënten vindt dat zij onvoldoende zijn geïnformeerd door de orthodontist over de verschillende behandelmogelijkheden en de kosten van beugels. Ik vind dit een zorgelijke uitkomst en vind dat de betreffende partijen hun verantwoordelijkheid moeten nemen om hierover transparant te zijn en conform de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst te handelen.
In dat licht vind ik het goed dat de beroepsgroep een campagne is gestart met als doel de orthodontisten te wijzen op hun verplichting de patiënt zorgvuldig en volledig te informeren over mogelijke behandelkeuzen en bijbehorende kosten. Patiënten krijgen voor iedere behandeling vooraf een schriftelijke kostenbegroting. In het verplichte kwaliteitssysteem van de orthodontisten is inmiddels ingebouwd dat dit wordt vastgelegd en gecontroleerd. Tevens is deze controle sinds dit jaar onderdeel van de verplichte visitatie en certificering zoals die gelden voor orthodontisten. De controle wordt zowel intercollegiaal als door externe bedrijven uitgevoerd. Onvoldoende naleving van de regels heeft directe consequenties voor de herregistratie van de orthodontist.
Daarnaast heeft de beroepsorganisatie via nieuwsbrieven hun leden geattendeerd op de noodzakelijkheid van het informeren van de patiënt over de behandelmogelijkheden en de daarbij behorende kosten.
De uitkomsten van de meldactie zijn voor de NZa ook aanleiding geweest om aanpassingen in het toezicht door te voeren. Allereerst zijn praktijken waarover een melding was binnengekomen en waarvan gegevens bekend waren, gecontroleerd op het opstellen van een offerte. Ook zijn er per 1 januari 2016 wijzigingen aangebracht in de prestatielijst waardoor de prikkel is verlaagd om behandelingen op te knippen.
De NZa gaat daarnaast scherp toezien op het één op één doorberekenen van de materiaal- en techniekkosten en zal waar nodig handhavend optreden.
Welke mogelijkheden hebben zorgverzekeraars om de orthodontieprijzen omlaag te krijgen, en in hoeverre maken zij hier gebruik van?
De zorgverzekeraars hebben twee instrumenten om de kosten van orthodontie te beperken:
Wordt er in de overige hulpmiddelenbranche eveneens gebruik gemaakt van de truc met een papieren tussen-bv?
Hierover zijn bij mij geen signalen bekend.
Bent u van plan winstopdrijvende constructies, zoals de papieren tussen-bv, te verbieden? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de NZa om toezicht te houden op het één op één doorberekenen van de materiaal- en techniekkosten en zal waar nodig handhavend optreden. De NZa verscherpt het toezicht langs twee sporen. Zo heeft de NZa een toelichting op de één-op-één-regel gepubliceerd. Wat mondzorgaanbieders helpt bij het juist doorberekenen van materiaal- en techniekkosten. Daarnaast start de NZa met meerdere gerichte onderzoeken waarbij wordt gecontroleerd of mondzorgaanbieders hun materiaal- en techniekkosten juist doorberekenen. Als de regels worden overtreden, grijpt de NZa in.
Het bericht dat de Poolse regering abortus wettelijk wil verbieden en strafbaar stellen |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Poolse regering: vijf jaar cel voor abortus»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht en op dit voornemen van Polen?
Het kabinet vindt dit bericht zorgelijk. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een recent gesprek in Brussel met haar Poolse ambtsgenote, Joanna Wronecka, op 5 oktober j.l., aangegrepen om deze zorgen over te brengen. Echter, de situatie in Polen is inmiddels veranderd. Het bewuste voorstel om de abortuswet restrictiever te maken is inmiddels van de baan.
Is het waar dat de Poolse regering een wet wil invoeren die het plegen van abortus onder alle omstandigheden strafbaar stelt? Hoe luidt dit wetsvoorstel in grote lijnen en in welk stadium verkeert het?
Het voorstel om de abortuswet te wijzigen was geen voorstel van de Poolse regering, maar een zogenaamd burgerinitiatief. Het voorstel was ingediend door een speciaal hiertoe in het leven geroepen comité, bestaande uit meerdere burgerorganisaties. Het wetsvoorstel stelde abortus in alle gevallen strafbaar, met één uitzondering: wanneer het leven van de zwangere vrouw gevaar liep mocht de zwangerschap beëindigd worden. In het «Stop Abortion»-wetsvoorstel werd abortus gecriminaliseerd: vrouwen die een zwangerschap lieten beëindigen, alsook artsen die de abortus uitvoerden, konden een gevangenisstraf van maximaal vijf jaar krijgen.
Het wetsvoorstel is door het Lagerhuis van het parlement in september in behandeling genomen en is in de eerste lezing op 23 september naar de Commissie voor Justitie en Mensenrechten gestuurd. Na de tweede lezing op 6 oktober j.l. in de plenaire vergadering van het Lagerhuis is het voorstel met grote meerderheid afgewezen.
Klopt het dat zowel de uitvoerende artsen als de abortus ondergaande vrouwen vervolgd zullen worden indien deze wet gaat gelden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt dit Poolse wetsvoorstel zich tot geldende wetgeving in bijvoorbeeld Ierland en Malta? Hoeveel gevallen zijn bekend van bijvoorbeeld Maltese en Ierse vrouwen die in andere lidstaten abortus laten plegen?
Dit Poolse wetsvoorstel, dat op 6 oktober met grote meerderheid is afgewezen door het Lagerhuis, staat abortus alleen toe als dat het leven van de moeder kan redden.
In Malta is abortus verboden onder alle omstandigheden, zonder uitzonderingen. In Ierland is abortus verboden met uitzondering ingeval het leven van de vrouw in gevaar is door ziekte, ziekte als gevolg van een noodsituatie of gevaar voor zelfmoord.
Een publicatie van het Ministerie van Volksgezondheid van het Verenigd Koninkrijk maakt melding van 5.190 gevallen (in 2015) waarin vrouwen woonachtig buiten Engeland en Wales naar Engeland en Wales zijn gereisd om aldaar abortus te laten uitvoeren. Het betrof 3.451 vrouwen uit Ierland (66,5% van de groep «non-residents») en 58 vrouwen uit Malta (1,1%).2 Er zijn het kabinet geen betrouwbare cijfers bekend uit buurlanden van Malta.
Op welke wijze ziet u risico’s dat dit soort wetgeving ingaat tegen het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en vrouwenrechten bruuskeert en de gezondheid van vrouwen en meisjes in gevaar brengt?
Het fundamentele recht van iedereen – dus ook van alle vrouwen – op de hoogst mogelijke standaard van fysieke en mentale gezondheid (vaak kortweg «het recht op gezondheid» genoemd) kent als basis de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 1948 en is verder gedefinieerd in het Internationale Verdrag inzake Economisch, Sociale en Culturele Rechten van 1966. Het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens is hierop gestoeld. In de «Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women», vaak kortweg aangeduid als het Vrouwenrechtenverdrag (1979), wordt omschreven hoe vrouwen beschermd moeten worden tegen genderdiscriminatie in de gezondheidszorg. De speciale Rapporteurs inzake «het recht op gezondheid» hebben in hun rapportages bij herhaling gewezen op de ernstige, discriminerende belemmeringen die dit soort wetgeving opwerpt en op het feit dat ze de gezondheid van vrouwen en meisjes ernstig in gevaar brengen. Het kabinet onderschrijft de ernst van deze risico’s.
Deelt u de mening dat dit soort wetgeving om abortus te verbieden onwenselijk is in lidstaten van de Europese Unie en zich slecht verhoudt met de Europese waardengemeenschap, zoals die voor Nederland belangrijk is?
Wetgeving die barrières opwerpt voor wat betreft toegang tot goede gezondheidszorg is onwenselijk. Wetgeving die goede gezondheidszorg in de weg staat die specifiek gericht is op behoeftes van vrouwen in de reproductieve fase van hun leven is discriminerend en niet in de geest van verdragen die de lidstaten van de Europese Unie hebben ondertekend en geratificeerd en internationale agenda’s die de lidstaten van de Europese Unie hebben onderschreven. Hieronder valt bijvoorbeeld het Actieprogramma van de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (1994) en het Platform voor Actie van de 4e Wereldvrouwenconferentie (1995). De inhoud van dit programma en dit platform sluiten goed aan bij de Europese waarden waar Nederland zich voor inzet.
Op welke wijze probeert Nederland binnen de Europese Unie te bevorderen dat het recht op abortus wordt beschermd en binnen de EU gemeengoed wordt?
Zowel binnen als buiten de Europese Unie zet Nederland zich in voor de bescherming en bevordering van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten zoals gedefinieerd in het Actieprogramma van de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (1994) en het Platform voor Actie van de 4e Wereldvrouwenconferentie (1995). Er bestaat geen internationaal gedefinieerd recht op abortus, en over abortus wordt verschillend gedacht in de lidstaten. Nederland bepleit daarom niet het recht op abortus, maar de onbelemmerde toegang tot veilige en legale abortus als onderdeel van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Dat stuit bij een aantal EU-lidstaten op verzet. Nederland heeft, samen met een aantal gelijkgezinde lidstaten, zijn best gedaan om seksuele en reproductieve gezondheid en rechten onverkort opgenomen te krijgen in het EU-actieplan voor vrouwenrechten en gendergelijkheid in het buitenlands beleid (2016–2020). Helaas kon op dit punt geen unanimiteit bereikt worden. Het tegengaan van discriminatie, ook in gezondheidszorg, is evenwel een belangrijk onderdeel van het actieplan en vormt voor Nederland het aanknopingspunt om binnen de EU het gesprek over vrouwenrechten, inclusief seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, te blijven voeren.
Verwijzingen naar abortusklinieken in AZC’s |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u schetsen welke zorg wordt geboden aan zwangere vrouwen in asielzoekerscentra?
Zwangere asielzoekers hebben recht op dezelfde zorg zoals die geldt voor Nederlandse burgers. Dit betekent dat zij terecht kunnen bij een verloskundige(praktijk) en op medische indicatie bij een gynaecoloog. Alle betrokken organisaties werken sinds 2010 samen volgens de ketenrichtlijn geboortezorg asielzoekers. COA-locaties beschikken tevens over een aandachtsfunctionaris zwangeren.
Kunt u schetsen wat het beleid van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) is wanneer er sprake is van een onbedoelde zwangerschap? Krijgen deze vrouwen onafhankelijke counseling rond deze onbedoelde zwangerschap, waarbij ook wordt gesproken over alternatieven voor een abortus?
Het Gezondheidscentrum Asielzoekers (GC A) verzorgt de huisartsenzorg op opvanglocaties. Het beleid van het GC A rondom onbedoelde zwangerschappen is conform de regulier geldende afspraken in de huisartsenzorg zoals beschreven in de NHG-standaarden Zwangerschappen en Kraamperiode. De uitwerking hiervan binnen GC A ziet er als volgt uit: Zwangere asielzoekers worden door middel van voorlichting van het COA gestimuleerd zich zo snel mogelijk bij het GC A te melden. Wanneer een zwangerschap gesignaleerd wordt binnen het GC A, gaat de zorgverlener het gesprek aan over de zwangerschap. In het geval van een onbedoelde zwangerschap kan de huisarts de vrouw doorverwijzen naar een abortuskliniek, gynaecoloog en instellingen zoals Siriz en Fiom voor verdere keuzehulp. Een verwijzing is overigens niet noodzakelijk om bij een kliniek terecht te kunnen.
Abortusklinieken zijn verplicht te zorgen voor goede counseling waarbij alle opties de revue passeren. De beroepsgroep heeft hier richtlijnen over opgesteld.
Herkent u signalen dat asielzoekers uit asielzoekerscentra (AZC’s) zich melden bij abortusklinieken met een min of meer standaard verwijsbrief van een Gezondheidscentrum op het AZC? Bent u bereid hier onafhankelijk onderzoek naar te laten doen?
Het is onacceptabel als vrouwen in een AZC gestuurd worden in de richting van het afbreken van hun zwangerschap omdat er voor een kind geen plek zou zijn. Ik heb nog nooit signalen gehad dat dit gebeurt. Indien een vrouw dit wel ervaart kan zij dat bij het landelijk meldpunt zorg melden. Op dit moment is er voor mij geen aanleiding voor een onderzoek. Het uitgangspunt is dat een ongewenst zwangere vrouw in vrijheid en onafhankelijkheid haar keuze kan maken. Dit moet te allen tijde geborgd zijn. Er zijn verschillende instanties waar de ongewenst zwangere vrouw keuzehulp kan krijgen. Dit kan zijn bij de huisarts, gynaecoloog, abortuskliniek of bij instellingen zoals Siriz en Fiom.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is als vrouwen in een AZC gestuurd worden in de richting van het afbreken van hun zwangerschap, bijvoorbeeld omdat er voor een kind geen plek zou zijn? Wat gaat u doen om deze situaties te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
het bericht 'Wageningse geurval kan malaria uitroeien' |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van bovengenoemd bericht?1
Ja.
Hoe weegt u de impact van de resultaten van dit soort onderzoek, en op welke wijze zal deze methode verder worden gebracht om door muggen (mede) veroorzaakte ziekten te bestrijden, ook in ons Koninkrijk?
Dergelijk onderzoek acht ik van groot belang, het kan immers bijdragen aan de bestrijding van ziektes die door muggen worden overgebracht.
In dit onderzoek is de val ingezet voor malariamuggen op een eiland in Kenia. In Caribisch Nederland worden het chikungunyavirus en zikavirus overgebracht door een ander type muggen (Aedes muggen). De aanpak bestond uit een combinatie van geurvallen met klamboes, medicijnen en een gedegen sociale strategie. Het RIVM heeft mij laten weten dat dergelijke resultaten helaas niet één-op-één te vertalen zijn naar een andere geografische (bv. stad) en sociale setting en andere muggensoorten. Er moet dus nog meer onderzoek plaatsvinden voordat het duidelijk wordt of de aanpak breder inzetbaar is.
Op welke wijze zou deze methode in Caribisch Nederland gebruikt kunnen worden om deze ziekten te bestrijden, nu op (een deel van) de eilanden van het Koninkrijk de door muggen veroorzaakte Chikungunyakoorts voorkomt, maar ook het zikavirus daar is geconstateerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke meerwaarde ziet u om op de eilanden een soortgelijke methode toe te passen om deze ziekten daar tot staan te brengen, en misschien zelfs uit te roeien?
Voor de bestrijding van ziektes die door muggen worden overgedragen, onderschrijf ik een multidisciplinaire aanpak die is aangepast aan de lokale setting. Naar aanleiding van de uitbraak van het zikavirus en gezien de voortdurende opkomst van door muggen overgebrachte ziekten heb ik actief gevraagd aan Bonaire, Saba en St. Eustatius om te benoemen wat zij aan extra ondersteuning nodig hebben om hun muggenbestrijding toekomstbestendig te maken. Met deze eilanden is afgesproken dat zij met het RIVM gezamenlijk tot een plan komen. Dat plan omvat generieke onderdelen voor de drie eilanden en, omdat de situatie per eiland verschillend is, ook maatwerk per eiland. Naast maatregelen op de korte termijn voorziet dit ook in een duurzame versterking van de muggenbestrijding ter plaatse. In dit plan zal er gebruik worden gemaakt van innovatieve bestrijdingsmethoden. Indien onderzoeksresultaten laten zien dat het aangewezen is om een specifieke val in te zetten op Caribisch Nederland, zal het RIVM dit met de betrokken eilanden bespreken.
Bent u bereid op één van de eilanden waar chikungunya en zika voorkomen een pilot te starten met de «Wageningse geurval»? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat veel palliatieve zorg in ziekenhuizen niet wordt vergoed door fouten in de bekostigingssystematiek |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat veel palliatieve zorg in ziekenhuizen niet wordt vergoed door hiaten in de bekostigingssystematiek?1
Het zou heel onwenselijk zijn als palliatieve zorg in ziekenhuizen niet wordt vergoed door hiaten in de bekostigingssystematiek. Ook vind ik het zeer onwenselijk en bovendien onnodig dat ziekenhuizen stoppen met het verlenen van palliatieve zorg. Onnodig, omdat navraag bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) leert dat palliatieve trajecten wel degelijk vergoed kunnen worden.
In het artikel2 wordt aangegeven dat het klinisch traject en het palliatief traject niet naast elkaar mogen lopen. Dat klopt alleen indien het palliatief traject eveneens een klinisch traject is en beide klinische DBC’s door hetzelfde specialisme in rekening worden gebracht. Dit is een algemene regel, die voor alle specialismen en behandelingen geldt en die is bedoeld om het opknippen van een klinische periode in meerdere klinische (dure) DBC’s te voorkomen. Tijdens een actieve klinische behandeling dient een ander specialisme dus de palliatieve zorg DBC te openen en declareren. Aangezien een palliatief team over het algemeen uit meerdere verschillende specialisten bestaat, biedt dit mogelijkheden om de klinische, palliatieve zorg aan de patiënt vergoed te krijgen. Wanneer bijvoorbeeld een anesthesist (als medisch specialist in het palliatief team) de klinische palliatieve zorgproducten declareert, ontstaat geen uitval.
Hoe kunt u rijmen dat er aan de ene kant een onderzoeksprogramma palliatieve zorg bestaat, en er vele uitspraken worden gedaan dat mensen overal met een gerust gemoed moeten kunnen sterven, maar dat uitgerekend in ziekenhuizen geen goede financiering bestaat voor de palliatieve zorg?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat hierdoor intussen al minimaal één ziekenhuis is gestopt met het leveren van palliatieve zorg aan niet-kankerpatiënten? Hoeveel ziekenhuizen dreigen er nog te volgen?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat het absoluut ongewenst is dat terminaal zieke mensen de zorg in de laatste levensfase mogelijk wordt ontzegd, omdat de bekostigingssystematiek na tien jaar in het huidige zorgstelsel nog altijd een chaos is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u voorkomen dat nog meer ziekenhuizen stoppen met het leveren van palliatieve zorg vanwege fouten in de bekostigingssystematiek?
Er zit geen fout in de bekostigingssystematiek die niet pragmatisch kan worden opgelost zoals onder antwoord 1,2,3, 4 beschreven. Wel vragen de huidige mogelijkheden kennis van de werking van het declaratiesysteem bij de medisch specialisten en een extra handeling (openen van de palliatieve zorg DBC door een andere specialist in het palliatieve zorgteam dan de hoofdbehandelaar).
De NZa heeft geconcludeerd dat er momenteel in de bekostiging van palliatieve zorg in de gehele keten knelpunten zitten. Daarom is de NZa gestart met een brede, integrale inventarisatie die sectoroverstijgend en per deelsector de knelpunten in kaart brengt. Er wordt gericht bekeken of de problemen waarmee patiënten, aanbieders en verzekeraars te maken krijgen kunnen verminderen door aanpassingen in de bekostiging. Het kan ook zijn dat wijzigingen in de bekostiging niet aan de orde zijn en dat aanbevelingen gericht zijn op uitleg van en informatie geven over huidige regelgeving. De afronding van dit project is gepland in januari 2017. Gesignaleerde problemen met betrekking tot de bekostiging worden geïntegreerd uitgewerkt voor 2018.
Deze brede inventarisatie van de NZa wordt in samenspraak met het praktijkteam palliatieve zorg opgepakt, waarbij het praktijkteam (inclusief verzekeraars) in aanvulling hierop kijkt naar welke verbeteringen (in bijvoorbeeld werkwijze, administratieve rompslomp en good practices) op de korte termijn kunnen worden aangepakt, de zogenaamde «quick wins».
Het Integraal Kankerinstituut Nederland (IKNL) heeft, samen met diverse zorgadministrateurs uit enkele ziekenhuizen en met medewerking van de NZa, in maart een handreiking uitgebracht3. Het doel van deze handreiking is de professional zo goed mogelijk te ondersteunen door de huidige structuur en regelgeving rondom financiering van de palliatieve zorg op een rij te zetten en te koppelen aan suggesties voor optimale registratie en eventuele declaratie. Ziekenhuizen kunnen de handreiking gebruiken om in samenspraak met verzekeraars de huidige mogelijkheden beter te benutten.
Erkent u dat de fout in de bekostigingssystematiek samenhangt met de in 2012 geïntroduceerde DBC’s op weg naar Transparantie (DOT’s)? Zo nee, wat is er dan de oorzaak van dat palliatieve zorg veelal niet wordt vergoed?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom was dit destijds niet voorzien bij de introductie van de DOT’s? Is hier op enige wijze voor gewaarschuwd? Zo ja, waarom is er met die waarschuwing niets gedaan?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) direct na het vaststellen van deze fout in de bekostigingssystematiek bekend gemaakt dat die er was? Zo ja, hoe kan het dat de NZa deze fout niet eerder heeft ontdekt? Zo neen, hoelang weet de NZa al van deze fout?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat de NZa pas in 2018 – zes jaar na de introductie van de DOT’s! – op zoek gaat naar een oplossing voor deze fout in de bekostigingssystematiek? Zo ja, waarom moet dit zo lang duren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid in de tussentijd maatregelen te nemen, zodat patiënten in de laatste levensfase niet de dupe worden van de falende bekostigingssystematiek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe ver moet het komen voordat u erkent dat de huidige bekostigingssystematiek een bureaucratisch gedrocht is, waar niet patiënten of premiebetalers beter van worden, maar uitsluitend accountants, adviesbureaus en advocaten?
Het huidige DBC-bekostigingsstelsel functioneert. Waar knelpunten bestaan, bekijk ik samen met patiënten en aanbieders hoe we die zo kunnen oplossen dat de mensen die hier in de praktijk mee moeten werken, daar iets aan hebben.
Het rapport “Zorg tussen wal en schip” |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Zorg tussen wal en schip»?1
Ja.
Herkent u zich in de conclusie van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) dat de inrichting en werkwijze van de Kustwacht niet geschikt is voor spoedeisende en medische zorg? Zo nee, waar ontleent u uw standpunt aan? Zo ja, was u ook vóór het uitkomen van het OVV-rapport op de hoogte van de nijpende situatie?
Het antwoord op bovengenoemde vragen 2, 3, 4 en 5 neem ik mee in mijn reactie op het OVV-rapport.
Wat is uw kwalificatie ten aanzien van de situatie bij de Kustwacht, zoals geschetst in het onderzoeksrapport van de OVV?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u in uw geplande reactie een plan van aanpak opnemen waarmee de inrichting en werkwijze zodanig wordt verbeterd dat een incident als met de sportduiker – zoals beschreven in het rapport van de OVV – kan worden uitgesloten?
Zie antwoord vraag 2.
Is de constatering juist dat de investeringen in mensen, middelen en de benodigde technische infrastructuur uit zijn gebleven? Zo ja, waarom is ervoor gekozen niet te investeren? Bent u alsnog van plan te investeren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Kustwacht vragen jaarlijks haar jaarverslag de Kamer toe te sturen en het structureel te betrekken bij het algemeen overleg Scheepvaart?
De ministeries zijn ieder apart verantwoordelijk voor de taken die belegd zijn bij de Kustwacht. Het jaarverslag van de Kustwacht wordt conform het instellingsbesluit jaarlijks door de ministerraad goedgekeurd. Via de begrotingsverantwoording en het jaarverslag van ieder betrokken ministerie wordt per deelterrein verantwoording aan de Tweede Kamer afgelegd. Het jaarverslag wordt daarom niet door één ministerie aan de Kamer gezonden. Het jaarverslag is wel via de website van de Kustwacht beschikbaar. De Tweede Kamer kan een onderwerp agenderen voor een AO.
Kunt u bevestigen of het correct is dat in de zomer de meeste meldingen worden gedaan? En bent u, nu de zomer op komst is, bereid prioriteit te geven aan de aandachtspunten waardoor nog deze zomer verbetering kan worden geboekt?
Het klopt dat in de zomer de meeste meldingen worden gedaan. Eind 2015 heb ik de brief «Maritieme en aeronautische noodhulp op de Noordzee» naar de Kamer gezonden. In deze brief staat beschreven welke zorg geleverd wordt aan mensen in nood op de Noordzee. Eventuele wijzigingen op deze hulp neem ik mee in de reeds eerder genoemde reactie.
Kunt u garanderen dat mensen die deze zomer op de Noordzee in problemen komen altijd op tijd de juiste zorg van de Kustwacht krijgen?
Zie antwoord vraag 7.
In welke mate is er overleg tussen de Kustwacht en de reddingsbrigade, de meldkamers ambulancezorg en ziekenhuizen om de zorg verder te optimaliseren? Op welke manier wilt u dit contact verder stimuleren?
Het antwoord op bovengenoemde vraag neem ik mee in mijn reactie op het OVV-rapport.
Wat is de reden dat de medische hulpverlening aan andere standaarden voldoet dan de hulpverlening op land? Bent u bereid deze standaarden gelijk te trekken?
Medische hulpverlening op zee verschilt van medische hulpverlening op land. Ten eerste omdat de omstandigheden op zee wezenlijk anders zijn dan die op het land. De medische hulpverlening op zee is geregeld op basis van afspraken die zijn gemaakt binnen de Internationale Maritieme Organisatie IMO. Relevante verdragen zijn bijvoorbeeld Verdrag inzake opsporing en redding op zee (SAR-Verdrag) en het Internationaal verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS-Verdrag). De in deze verdragen opgenomen vereisten voor medische hulpverlening op zee houden rekening met de ter plaatse geldende omstandigheden en in het bijzonder de omstandigheid dat hulpverlening zoals dat op de wal kan worden geboden meestal niet zo snel op zee voorhanden is. Met de Radio Medische Dienst wordt zoveel mogelijk getracht te voorzien in medische adviezen aan degenen die niet snel fysiek medische hulpverlening kunnen krijgen. Sinds 1989 lopen alle verzoeken om medisch advies via de Kustwacht. De OVV geeft ook al aan dat het, gelet op de verschillende omstandigheden op zee ten opzichte van het land, niet mogelijk is het zorgsysteem op het land integraal toe te passen bij de medische hulpverlening op zee. Medische hulpverlening moet echter wel effectief, veilig en tijdig zijn. Zoals reeds aangegeven, onderzoek ik, naar aanleiding van het rapport van de OVV, en in samenwerking met mijn collega van VWS, waar het huidige systeem verbeterd kan worden bij het realiseren van de eerder genoemde standaarden (efficiënt, veilig en tijdig) waaraan medische hulpverlening ook op zee aan zou moeten voldoen.
Bent u van plan om de centralisten in het Kustwachtcentrum op te leiden zodat zij in staat zijn medische noodsituaties te beoordelen?
Het antwoord op bovengenoemde vragen 11 en 12 neem ik mee in mijn reactie op het OVV-rapport.
Wat is uw de mening ten aanzien van het feit dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geen formele relatie heeft met de Kustwacht? Bent u bereid de verdeling van verantwoordelijkheden onder de loep te nemen?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe staat het met de voortgang van de gesprekken tussen de Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers (VNV) en NRG over de geschiktheid van de aangeschafte SAR-helikopters?
De gesprekken met de VNV, RWS en NLR zijn in juli afgerond en de resultaten daarvan zullen in een brief aan uw Kamer worden opgenomen.
Wanneer kan de Kamer de door u aangekondigde uitgebreide reactie tegemoet zien?
Zoals in het begin van deze brief opgemerkt, zal ik voor het einde van het jaar reageren op het OVV-rapport. Ik zal dan tevens mijn reactie aan de Kamer sturen.
Het bericht dat drie kankerpatiënten onder verdachte omstandigheden zijn overleden na behandeling in een alternatieve kankerkliniek |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat afgelopen week drie kankerpatiënten onder verdachte omstandigheden zijn overleden na behandeling in de alternatieve kankerkliniek Klaus Ross Center in het Duitse Bracht?1
Ik ben hierover geïnformeerd en ik wacht het onderzoek van de Duitse autoriteiten af.
Zijn er nog meer Nederlandse patiënten bij de betreffende kliniek onder behandeling (geweest)? Zo ja, hoeveel patiënten betreft het en zijn bij deze mensen ook (ernstige of fatale) bijwerkingen gesignaleerd?
Het is inmiddels bekend dat deze kliniek door veel Nederlanders werd bezocht. Daarom ondersteunen de Nederlandse autoriteiten het onderzoek. Het Nederlandse Openbaar Ministerie (OM) heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gevraagd de bij haar bekende patiënten van de kliniek te informeren en heeft eerdere patiënten dringend verzocht om contact op te nemen met het Landelijk Meldpunt Zorg.
Is de betreffende kliniek per direct gesloten? Zo nee, hoe zorgt u ervoor dat niet nog meer patiënten slachtoffer worden?2
Gedurende het onderzoek heeft de kliniek haar werkzaamheden gestaakt.
Wat vindt u van de volgende reactie van de kliniek: «we blijven voor honderd procent geloven in onze filosofie en behandelingen»? Hoe wordt voorkomen dat er in de toekomst nog meer slachtoffers vallen door deze behandelingen?
Veel mensen maken gebruik van alternatieve therapieën/behandelwijzen. Mensen zijn zelf verantwoordelijk om te kiezen voor reguliere zorg of alternatieve zorg, of een combinatie daarvan. Er is geen wetenschappelijk bewijs dat alternatieve behandelwijzen ziektes genezen. Met de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) heb ik patiënten die zich in Nederland laten behandelen met alternatieve geneeswijzen meer rechtszekerheid gegeven zodat ze mogelijkheden hebben om te klagen wanneer ze geen goede behandeling hebben gehad en dienen alternatieve behandelaren te voldoen aan kwaliteitseisen zoals in deze wet zijn genoemd. Dit betreft echter geen Nederlandse, maar een Duitse kliniek die valt onder Duitse wetgeving en Duits toezicht.
Heeft u er zicht op hoeveel ernstig zieke patiënten zich in binnen- of buitenland door alternatieve genezers laten behandelen? Lopen zij ook mogelijk vergelijkbare risico’s? Bent u bereid dit per ommegaande te (laten) onderzoeken?
Nee dit wordt niet geregistreerd en ik ben niet voornemens dit te laten onderzoeken.
Kunt u aangeven hoe deze verdachte overlijdens aan het licht zijn gekomen? Hebben de betreffende ziekenhuizen waar de patiënten in tweede instantie terecht kwamen, hiervan melding gemaakt bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)?
Het Nederlandse Openbaar Ministerie werd geïnformeerd over een niet-natuurlijk overlijden in Nederland van een patiënt die een behandeling had gevolgd in de betreffende kliniek. Daarop is een spoedrechtshulpverzoek gericht aan de Duitse autoriteiten en zijn deze een opsporingsonderzoek gestart. De Duitse autoriteiten worden daarbij ondersteund door het Nederlandse Openbaar Ministerie en de Nederlandse politie. Lopende dit Duitse onderzoek kan ik u niet nader over de inhoud van de zaak informeren. Aangezien er wel Nederlandse patiënten in de kliniek behandeld werden is de IGZ gevraagd ondersteuning te bieden bij het snel informeren van Nederlandse patiënten die in de kliniek een behandeling hebben ondergaan en zijn eerdere patiënten van de kliniek dringend verzocht contact op te nemen met het Landelijk Meldpunt Zorg.
Welke rol heeft de IGZ of haar Duitse evenknie gespeeld in deze kwestie? Is er overleg geweest tussen beiden? Zo ja, wanneer en in welke vorm heeft dat overleg plaatsgevonden en wat is er onderling gewisseld?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is het toezicht geregeld op alternatieve genezers in Duitsland of andere landen waar ook Nederlandse ernstig zieke patiënten zich laten behandelen? Heeft het toezicht naar uw mening in de betreffende situatie gefaald?
Zie de antwoorden op vraag 4, 6 en 7. De Nederlandse toezichthouder is in Duitsland niet bevoegd en het is niet aan mij om uitspraken te doen over het functioneren van Duitse overheidsinstanties.
Is het uit te sluiten dat ook in Nederland alternatieve genezers zonder bevoegdheid medische handelen verrichten zoals het aanbrengen van een infuus? Heeft de IGZ hier voldoende zicht op? Zo ja, hoe ziet dat toezicht er in de praktijk uit?
De IGZ beoordeelt signalen en meldingen over deze sector op het risico dat aan patiënten schade wordt toegebracht door het handelen of het handelen in strijd met de wet is (zoals het handelen in strijd met de bevoegdheid om een voorbehouden handeling uit te voeren) en grijpt indien noodzakelijk in.
Het is niet uit te sluiten dat alternatieve genezers zonder bevoegdheid medische handelingen verrichten. Dat mag niet voor zover het voorbehouden handelingen betreft. Het is dan zaak dat hierover gemeld wordt bij de IGZ of het Landelijk Meldpunt Zorg. Met de invoering van de Wkkgz is het namelijk voor de IGZ beter mogelijk om in te grijpen als ze hierover een signaal ontvangt. Als de IGZ bij haar toezicht een strafbaar feit constateert, kan zij daarvan aangifte bij het OM doen.
Wordt deze behandeling vergoed door (een van de) zorgverzekeraars, al dan niet uit de aanvullende verzekering? Zo ja, kunt u regelen dat dit per direct stopt?
Ik heb geen inzicht in de vergoeding van alternatieve geneeskundige handelingen die zorgverzekeraars in hun aanvullende polissen aanbieden. De overheid bepaalt de inhoud van de basisverzekering, zorgverzekeraars zijn vrij om te bepalen welke aanvullende verzekeringen zij aanbieden. Alternatieve geneeswijzen maken geen deel uit van het basispakket. Buiten het basispakket is het aan de zorgverzekeraars om te bepalen of, en welke therapieën zij via hun aanvullende polissen vergoeden. Dat betekent dat het aan de verzekeraars is om te bepalen of zij een aanvullende verzekering met of zonder alternatieve geneeswijzen aanbieden. Het is vervolgens aan de individuele zorgvrager om te bepalen of hij/zij zich hiervoor wil verzekeren of niet.
Het bericht dat de facelift met draadjes verboden moet worden |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over de oproep van plastisch chirurgen die pleiten voor een verbod op de «threadlift», een cosmetische ingreep waarbij de gezichtshuid door middel van draadjes wordt gelift?1
Deze oproep is mij bekend. Het is belangrijk om een dergelijk signaal serieus te nemen. Voor de duiding ervan dient deze echter wel van context te worden voorzien. De Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) stelt in haar standpunt ten aanzien van draadlifts dat de behandeling zelf conceptueel onjuist is en misleidend qua principe, dat het daarbij gebruikte materiaal niet bewezen veilig is, en dat deze behandeling vrijwel uitsluitend wordt toegepast door onbekwame basisartsen. Bovendien stelt de NVPC dat deze behandeling geen meerwaarde heeft boven alternatieven die de NVPC wel als veilig en effectief beschouwt. Ik zal hieronder, in reactie op uw vragen, ingaan op een aantal van deze aspecten.
Wat vindt u ervan dat threadlifts meestal toegepast worden onder niet steriele omstandigheden en toegepast worden door mensen die er niet speciaal voor zijn opgeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze stelling van de NVPC gaat over het derde aspect, de toepassing door basisartsen.
Op basis van de Wet Beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) zijn artsen bevoegd om handelingen als de draadlift uit te voeren als zij aantonen dat zij daarin ook bekwaam zijn. Die bekwaamheid vraagt ook dat beroepsnormen op dit terrein worden nageleefd.
Punt is nu dat de verschillende beroepsgroepen die actief zijn op het gebied van de cosmetische behandelingen onderling van mening verschillen over de inhoud van de beroepsnormen en de NVPC in maart dit jaar uit het samenwerkingsverband de Nederlandse Stichting voor Esthetische Geneeskunde (NSEG)2 gestapt is. De NSEG probeert gezamenlijke veldnormen te ontwikkelen. Zodra die veldnormen er zijn, zal de IGZ toezicht houden op de naleving ervan. Tot die tijd zal de inspectie beoordelen of sprake is van verantwoorde zorg op basis van haar algemene toezichtnormen.
Gegeven deze context en het feit dat deze stelling door de NVPC niet nader onderbouwd is en de IGZ geen andere signalen heeft ontvangen die bevestigen dat draadlifts meestal worden toegepast onder niet steriele omstandigheden, kan ik de waarde ervan moeilijk beoordelen. Mocht de NVPC over concrete casus beschikken, dan verzoek ik hen deze bij de IGZ te melden zodat zij ze kan onderzoeken.
Wat is uw reactie op de constatering van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie, die aangeeft dat het materiaal waarvan de draadjes zijn gemaakt gevaarlijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn verschillende soorten producten op de markt die gebruikt worden voor draadlifts. Draadjes kunnen bijvoorbeeld resorbeerbaar en niet-resorbeerbaar zijn (vergelijkbaar met hechtdraden) en al dan niet een soort weerhaakjes hebben. Voorts kunnen de draadjes gemaakt zijn van materialen die permanent of semi-permanent in het lichaam blijven (vergelijkbaar met fillers). Zie vraag 4.
De IGZ heeft buiten het bericht van de NVPC geen meldingen ontvangen van complicaties en dus geen informatie die terug te voeren is tot het gebruikte product. Ook hier weer geldt dat ik, zonder nadere onderbouwing, de stelling niet goed kan beoordelen, anders dan binnen de hierboven geschetste context en meldingen kunnen worden gedaan hierover bij het Landelijk Meldpunt Zorg.
Wat vindt u ervan dat de draadjes die gebruikt worden bij een threadlift meestal van hetzelfde materiaal zijn als permanente en semipermanente fillers, waarvan een deel vanwege ernstige complicaties sinds 2015 is verboden? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Er zijn fillers, hechtdraden en draden voor draadlifts die uit hetzelfde materiaal bestaan als permanente fillers: polymelkzuren. Andere draden bestaan uit polyethyleen.
Voor de duidelijkheid: permanente rimpelvullers zijn niet als product verboden, maar de toepassing ervan is voor andere dan reconstructieve doeleinden verboden. Aan (de toepassing van) medische hulpmiddelen zit altijd een zeker risico dat afgewogen moet worden tegen de voordelen van een behandeling. Bij permanente rimpelvullers was de ernst van de gebleken gezondheidsschade bij cosmetische behandelingen zodanig dat een wettelijk verbod op toepassing daarvoor noodzakelijk en gerechtvaardigd is. Zoals gezegd is bij de IGZ tot op heden geen melding gemaakt van complicaties met draadlifts. Welbeschouwd maakt ook de NVPC geen melding van gebleken complicaties, maar waarschuwt zij op grond van een klein onderzoek onder haar leden voor de risico’s van de toegepaste materialen.
Hoe vaak heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) meldingen gekregen van mensen die het slachtoffer zijn geworden van een verkeerd toegepaste threadlift?
De inspectie heeft tot op heden geen meldingen, ook niet van de NVPC, ontvangen over behandelingen met draadlifts. Ook niet na de recente media-aandacht hiervoor.
Kunt u uitleggen wat de rol van de IGZ is bij het toezicht op het aanbrengen van threadlifts? Handhaaft de IGZ naar uw mening hier voldoende op gezien het gegeven dat het toedienen van threadlifts gevaarlijk voor de gezondheid blijkt te zijn?
IGZ herkent vanuit haar toezichtsinformatie de conclusie niet dat sprake is van een gevaar voor de volksgezondheid. Indien de inspectie hierover meldingen ontvangt, zal zij deze onderzoeken en toetsen aan wet- en regelgeving en zo nodig maatregelen treffen.
Vindt u dat de overheid genoeg doet om verminkende behandelingen uit te bannen? Bent u bereid de oproep van plastisch chirurgen te honoreren en threadlifts te verbieden? Zo nee, waarom niet?3
De overheid houdt de ontwikkelingen op het gebied van cosmetische behandelingen nauwlettend in de gaten. Vandaar dat ik signalen als die van de NVPC serieus neem. Om maatregelen te nemen, laat staan een verbod, is echter wel meer nodig dan een algemeen signaal. Als zich calamiteiten voordoen of de NVPC meent op basis van onderzoek dat draadlifts onnodig schadelijke gevolgen hebben voor de gezondheid van patiënten, dan kunnen zij dit melden bij de IGZ. Naar aanleiding van het signaal heeft de IGZ overigens contact gehad met de NPVC en om informatie gevraagd. De IGZ heeft deze informatie beoordeeld maar dit bleek onvoldoende concreet om nader onderzoek te doen naar eventuele zorgaanbieders of fabrikanten. Als de IGZ een melding krijgt, kan zij gericht onderzoek doen en mocht de patiëntveiligheid in het geding zijn hierover een standpunt innemen en/of handhavend optreden. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Meer vraag naar euthanasie als er onvoldoende palliatieve zorg geboden wordt |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Verzacht het lijden tijdig – onvoldoende palliatieve zorg leidt tot vraag om euthanasie»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dat artikel.
Wat vindt u ervan dat SCEN-artsen (Steun en Consultatie bij Euthanasie in Nederland is een programma dat artsen opleidt om deskundig en onafhankelijk advies te geven aan collega-artsen die een verzoek krijgen van een patiënt om euthanasie of hulp bij zelfdoding) regelmatig met hun rug tegen de muur staan, doordat zij geconfronteerd worden met situaties waarin er onvoldoende adequate palliatieve zorg verleend is, die het lijden van de patiënt had kunnen verlichten, en de vraag naar euthanasie had kunnen uitstellen of wegnemen?
In de SCEN-intervisiegroep Gooi-Eemland-Noordwest-Veluwe is een peiling gehouden waarin gevraagd is naar het signaleren van tekortschietende palliatieve zorg bij euthanasieverzoeken. De meerderheid van deze intervisiegroep herkent dit. Bij sommige respondenten leidt dit tot gevoelens van onmacht en frustratie. Ik begrijp dat deze SCEN-artsen dit zo voelen. Ik vind het wenselijk dat mensen in hun laatste levensfase voldoende en adequate palliatieve zorg ontvangen. Dat geldt zowel voor mensen met een euthanasiewens als voor de grote groep mensen die geen euthanasiewens heeft. Het is een goede ontwikkeling als door betere palliatieve zorg en meer bekendheid met deze zorg mensen vaker op een waardige en voor hen passende manier de laatste levensfase door kunnen maken.
Herkent u het geschetste beeld dat er in 3–15% van het aantal meldingen van de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) onvoldoende palliatieve zorg is verleend, en dat dit geëxtrapoleerd naar Nederland suggereert dat er jaarlijks in een paar honderd (tussen 160 en 800) gevallen sprake is van onvoldoende palliatieve zorg?
Ik heb geen harde cijfers over de kwaliteit van de ingezette palliatieve zorg. In het algemeen laten onderzoeken onder cliënten en naasten zien dat men grotendeels tevreden is over de verleende zorg aan het einde van het leven. Maar ik weet ook dat er nog verbeteringen mogelijk zijn in de palliatieve zorg en investeer daarom in deze vorm van zorg. In de brief die ik u in het Algemeen Overleg palliatieve zorg van 28 januari 2016 (Kamerstuk 29 509, nr. 59) heb toegezegd en die ik in september aan uw Kamer zal sturen, zal ik u daar een update van geven.
Deelt u de conclusie van de schrijver dat er waarschijnlijk een nog groter percentage tekort- schietende palliatieve zorg gevonden wordt, als niet alleen gekeken wordt naar de pijnbestrijding, maar ook naar het onvoldoende ingaan op de emotionele, spirituele en sociale aspecten van palliatieve zorg?
Palliatieve zorg bestaat inderdaad uit meerdere dimensies. Als bijvoorbeeld de pijnbestrijding op orde is, maar andere aspecten niet, kan niet gesproken worden over adequate palliatieve zorg.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een vraag naar euthanasie ontstaat, doordat de palliatieve zorg tekortschiet? Welke maatregelen neemt u om het geconstateerde tekort aan palliatieve zorg weg te nemen? Hoe betrekt u daarbij de suggestie dat er voor iedere «uitbehandelde» patiënt een tijdige Steun en Consultatie Palliatieve Zorg moet komen?
Ja, die mening deel ik. Ik ben daarom bezig met diverse verbeteracties, zoals het Nationaal Programma Palliatieve Zorg en de activiteiten vanuit het praktijkteam palliatieve zorg. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, zal ik u hierover na de zomer nader informeren. Ik wil dat iedere «uitbehandelde» patiënt nog eerder in het proces betrokken wordt bij de verschillende opties (advance care planning) en dat zowel professionals als mensen in hun laatste levensfase beter weten wat er allemaal mogelijk is op het gebied van palliatieve zorg.
Het aantal orgaantransplantaties in 2015 |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het jaarverslag 2015 van de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS)?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de daling van het aantal heartbeating donoren (16%) in 2015 ten opzichte van 2014?
Ziekenhuizen melden heartbeating (HB) donoren aan bij de NTS. Het aantal HB donoren dat uiteindelijk in aanmerking kon komen voor orgaandonatie schommelt in de periode 2011–2015 tussen de 110 en 150 met een gemiddelde van 124. In 2014 zijn bij de NTS 154 heartbeating (HB) donoren aangemeld waarvan 150 donoren in aanmerking kwamen voor een orgaandonatie. In 2015 zijn 130 HB donoren aangemeld waarvan 126 donoren in aanmerking kwamen voor een orgaandonatie. In het jaar 2014 bleek een bovengemiddeld aantal HB donoren (150) geschikt te zijn voor donatie en in 2015 bleek het aantal geschikte HB donoren rond het gemiddelde te liggen met 126.
Tot op heden is niet duidelijk waardoor deze schommeling wordt veroorzaakt. Op deze kleine aantallen per jaar speelt toeval waarschijnlijk een rol. Substitutie van heartbeating met non-heartbeating orgaandonatie is onderzocht, maar is tot op heden niet aangetoond.
Hoe kan de schommelende trend van heartbeating donoren worden gekeerd, zodat het aantal succesvolle transplantaties met heartbeating donoren structureel toeneemt? Welke rol kunnen nieuwe technieken, zoals perfusie, hierin spelen?
Er is pas sprake van heartbeating donoren wanneer patiënten in het ziekenhuis overlijden als gevolg van hersendood. Mocht een patiënt onverhoopt komen te overlijden als gevolg van een hersendood en deze was bereid tot het doneren van zijn organen en weefsels, dan pas zal deze patiënt als heartbeating donor bij het NTS worden aangemeld.
Bij een aantal van deze aangemelde donoren kwam het niet tot transplantatie, bijvoorbeeld als gevolg van (een combinatie van factoren zoals) de leeftijd van de donor, de doodsoorzaak, de gezondheid voorafgaand aan het overlijden of medicijngebruik. In een enkel geval zou perfusie kunnen helpen. Dit is echter nog niet mogelijk voor alle organen. De ontwikkeling van mogelijkheden met perfusietechnieken heeft de aandacht van diverse onderzoekers.
Wat vindt u van de zeer grote verschillen tussen centra in 2015 als het gaat om het aantal transplantaties met nieren, afkomstig van levende donoren?
Dit is een logisch gevolg van de verschillende aantallen nierpatiënten per centrum. Gelijksoortige verschillen zijn zichtbaar tussen centra in het aantal transplantaties met postmortale donoren en het aantal patiënten op de wachtlijst. Dit heeft te maken met de grootte van adherentiegebieden. Adherentiegebieden zijn verzorgingsgebieden waarin sprake is van een nauwe samenwerking tussen dialysecentra en universitair medisch centra. Nederland is op deze manier ingedeeld in bepaalde regio’s en deze kunnen onderling in grootte en aantal centra van elkaar verschillen.
Hoe zijn de zeer grote verschillen tussen de centra – waar Rotterdam en Groningen bovengemiddeld goed scoren en Utrecht en Maastricht achterblijven – te verklaren? Kan een verklaring voor deze verschillen liggen in de mate van inzet op vroegtijdige nierdonatie bij leven? Kunt u uw antwoord toelichten?
De grote verschillen zijn gedeeltelijk te verklaren door de grootte van de adherentiegebieden, zie ook mijn antwoord op de vorige vraag.
Ik neem aan dat de vragensteller met vroegtijdige nierdonatie een pre-emptieve niertransplantatie bedoelt. Pre-emptieve niertransplantatie is een niertransplantatie voordat de ontvanger start met een nierdialyse.
Alle transplantatiecentra zetten in op een pre-emptieve niertransplantatie en bespreken de optie van pre-emptieve niertransplantatie met de patiënten. In de praktijk blijkt ongeveer de helft van de niertransplantaties met nieren van levende donoren pre-emptief te zijn. Een pre-emptieve niertransplantatie blijkt niet altijd mogelijk te zijn. Zo kunnen er geen geschikte levende donoren beschikbaar zijn. Ook moeten donoren en patiënten fit genoeg zijn zodat ze beiden geen risico lopen tijdens en na de ingreep. En verder zijn er ook patiënten die nog niet voorbereid willen worden voor een niertransplantatie.
Welke maatregelen kunnen worden genomen om de grote verschillen tussen de centra te verkleinen, en het aantal transplantaties afkomstig van levende donoren structureel te verbeteren?
Ik vind dat het beleid zich niet moet richten op het verkleinen van de grote verschillen tussen de centra. Zie mijn uitleg bij vraag 4. Waar het beleid zich wel op richt is het wegnemen van onnodige barrières bij diegenen die overwegen bij leven te doneren. Hiertoe heeft VWS in 2009 de Subsidieregeling donatie bij leven ontworpen. Deze regeling is onlangs geëvalueerd en naar aanleiding van deze evaluatie is de regeling aangepast (zie Kamerstuk 28 140, nr. 94). De nieuwe regeling is op 1 augustus 2016 van kracht.
Donoren bij leven zijn belangrijk voor nierpatiënten. Patiënten die een nier ontvangen van een levende donor hebben bovendien veel betere vooruitzichten. De levensverwachting met een nier van een levende donor is gemiddeld 20 jaar en met een postmortale nier is dit gemiddeld 10 jaar. Het is niettemin ook belangrijk dat donoren die een donatie bij leven overwegen, zorgvuldig worden begeleid en voorgelicht. De NTS geeft daarom in samenwerking met transplantatiecentra voorlichting aan potentiële donoren over donatie bij leven zodat ieder zijn eigen weloverwogen keuze hierin kan maken.
Verder werken de zorgverleners, binnen het Landelijk Overleg Niertransplantaties, aan nieuwe richtlijnen en indicatoren rond donatie bij leven. De verschillen in de benadering van de donoren worden zo beter in kaart gebracht en waar mogelijk worden dezelfde grenzen gehanteerd die als medisch verantwoord kunnen worden beschouwd om bij leven een nier af te staan. Hier kan bijvoorbeeld gedacht worden aan dezelfde grenzen in leeftijd en/of gewicht van de levende donor.
PrEP |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de laatste cijfers van de Stichting HIV Monitoring, waaruit blijkt dat in het afgelopen jaar wederom meer dan duizend nieuwe hiv-diagnoses zijn vastgesteld in Nederland?1
Ja.
In hoeverre is het u bekend dat het aantal nieuwe hiv-diagnoses in Nederland al jaren niet onder de duizend per jaar komt?
Stichting HIV-monitor houdt dit in opdracht van VWS bij. Het aantal nieuwe diagnoses is al jaren stabiel.
Deelt u de wetenschappelijke consensus dat de veiligheid en effectiviteit van het middel Pre-Exposure Prophylaxis (PrEP) is aangetoond en niet ter discussie staat? Zo nee, waarom niet?2
Truvada, de pil die gebruikt wordt bij PrEP, is effectief bevonden in de behandeling van hiv en is daar ook voor geregistreerd en wordt voor deze toepassing vergoed. Voor de toepassing van Truvada als profylaxe, zoals bij PrEP, zit het middel nog in het registratietraject bij de European Medicines Agency (EMA). De EMA zal het middel registreren als de veiligheid en werkzaamheid voor deze indicatie is aangetoond. Ik kan hier, vooruitlopend op het besluit van de EMA, dan ook nog geen uitspraken over doen.
In hoeverre is het u bekend dat het PrEP project van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst Amsterdam (GGD Amsterdam) niet de effectiviteit van PrEP onderzoekt, omdat deze al is aangetoond?
Zoals onder vraag 3 vermeld gaat de EMA nog een oordeel geven over de veiligheid en werkzaamheid van het middel Truvada voor de indicatie pre expositie profylaxe. Het Amsterdamse demonstratieproject onderzoekt zowel de effectiviteit van PrEP, als de implementeerbaarheid van het gebruik in de Nederlandse situatie.
In hoeverre is het noodzakelijk te wachten met de introductie van PrEP in Nederland tot de registratie door het Europees Geneesmiddelen Agentschap (EMA)is geregeld, gegeven het feit dat de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) PrEP wel geregistreerd heeft, de EMA doorgaans de FDA volgt in haar aanbevelingen, en Frankrijk PrEP al reeds toepast?
Conform de Geneesmiddelenwet moet een geneesmiddel geregistreerd worden om in Nederland op de markt gebracht te worden. De fabrikant heeft een aanvraag voor een handelsvergunning bij de EMA gedaan. Ik ga hier niet op vooruit lopen. Daarnaast zal ik een adviesaanvraag bij de Gezondheidsraad neerleggen, die zich onder andere zal richten op het individuele en publieke belang van PrEP bij HIV-preventie. Verder is het aan de fabrikant om na het uitkomen van het advies van de EMA een aanvraag voor opname in het verzekerde pakket bij ZIN te doen. Ik kan niet op deze zaken vooruitlopen.
Is het u bekend dat veel betrokken veldpartijen, waaronder hiv-behandelaren, huisartsen, kennisinstituten en vertegenwoordigers van de doelgroep, zich reeds voorbereiden op de introductie van PrEP in Nederland? Zo ja, wat denkt u hiervan?
Het is mij bekend dat partijen ermee bezig zijn. Daarom wordt het gesprek met hen gevoerd. Ik ga de Gezondheidsraad om advies vragen over de opportuniteit van de inzet van PrEP bij zeer specifieke risicogroepen. Daarnaast is het aan de fabrikant om na uitkomen van het advies van de EMA een aanvraag bij ZIN te doen. Ik wil niet op deze adviezen vooruit lopen.
Bent u bereid om, alvorens de registratie van PrEP door de EMA, voorbereidende maatregelen te nemen om te voorkomen dat er na registratie door tijdsverlies onnodige hiv-infecties worden opgelopen? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De verspreiding van abortuspillen door Women on Waves naar Noord-Ierland |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Abortuspillen via drone naar Noord-Ierland»?1
Ja.
In hoeverre acht u het wenselijk, dan wel legaal, dat de Nederlandse pro-abortus-actiegroep Women on Waves (WoW) abortuspillen verspreidt in Noord-Ierland, terwijl de Ierse Grondwet het gebruik van abortuspillen verbiedt ter bescherming van het ongeboren leven? Indien de actie illegaal is, welke juridische mogelijkheden ziet u om op te treden tegen de actievoerders?
Abortus is in Noord-Ierland aan strenge wettelijke regels gebonden. Die regels zijn bepalend. Een eventueel juridisch optreden is aan de Noord-Ierse overheid.
In hoeverre voldoet deze actie aan de eisen die de overheid heeft gesteld in de aan WoW verstrekte Waz-vergunning (Wet afbreking zwangerschap)? Geldt voor deze actie ook de eis dat WoW een tijdelijke vergunning moet aanvragen wanneer zij een actie gaat voeren, met het voornemen abortussen te verrichten?2 Is een tijdelijke vergunning door WoW aangevraagd? Heeft u een tijdelijke vergunning verleend? Zo ja, op basis waarvan is die vergunning verstrekt? Is deze actie voor u reden de vergunning van WoW in te trekken?
Aangezien het handelen van Women on Waves niet op Nederlands grondgebied plaatsvond, is er geen vergunning vereist zoals neergelegd in artikel 296, vijfde lid Wetboek van Strafrecht. De actie heeft geen consequenties voor de bestaande Waz-vergunning.
Is er contact geweest tussen Nederland, Ierland en Noord-Ierland over deze actie? Zo nee, gaat dit nog gebeuren? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de inhoud van die gesprekken?
Er is geen contact geweest tussen Nederland enerzijds, en Ierland en Noord-Ierland anderzijds over deze actie.
Verwijsproblemen van Brabantse huisartsen |
|
Henk Leenders (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat huisartsen in Brabant grote problemen ondervinden bij de verwijzing van patiënten met een Meticilline Resistente Staphylococcus Aureus bacterie (MRSA-bacterie)?
Ik heb in de regio navraag gedaan of er sprake is van grote problemen. Het is juist dat het bestuur van de huisartsenkring Zuid Oost Brabant een brief geschreven heeft aan de voorzitter van het netwerk acute zorg Brabant. In deze brief wordt aangegeven dat meer en meer huisartsen in Noord-Brabant grote problemen ondervinden bij het verwijzen van patiënten met MRSA en ESBL naar een ziekenhuis. Tevens wordt aangegeven dat ziekenhuizen een opname weigeren van patiënten waarvan bekend is dat deze bijvoorbeeld een varkenshouderij hebben. In de brief staat dat er vaak moet worden uitgeweken naar België omdat daar een soepeler MRSA-beleid wordt gehanteerd. Echter, zowel de huisartsenkring als de specifieke huisarts die de huisartsenkring had benaderd, konden geen concrete voorbeelden geven. Het zijn vooral vermoedens dat dit gebeurt. Wel is er sprake geweest van één incident waarbij een patiënt met MRSA buiten kantooruren niet in een bepaald ziekenhuis adequaat geholpen kon worden. Deze patiënt is toen doorverwezen naar een ander ziekenhuis in de regio. Er is hierover geen melding gedaan bij de Inspectie voor Gezondheidszorg (IGZ). Ook is er geen officiële klacht ingediend bij het betreffende ziekenhuis hierover.
Wat vindt u ervan, dat ziekenhuizen «nee» verkopen zodra een huisarts er melding van maakt dat de patiënt die hij wil doorsturen een varkenshouderij heeft?
Uiteraard is dat geen goede zaak als dat zou gebeuren. Echter, bij navraag is gebleken dat de ziekenhuizen in Brabant zich hierin niet herkennen, maar ook huisartsen kunnen geen concrete voorbeelden geven.
Wat vindt u ervan, dat huisartsen vervolgens naar Belgische ziekenhuizen moeten verwijzen, omdat men daar een soepeler MRSA-beleid heeft?
Ik heb geen concrete aanwijzingen gekregen waaruit blijkt dat huisartsen naar Belgische ziekenhuizen moeten verwijzen. De huisartsenkring Zuid Oost Brabant heeft een melding gedaan bij de voorzitter van het netwerk acute zorg over de eventuele problemen die er zijn bij de verwijzing van patiënten. De voorzitter agendeert deze brief voor de eerstvolgende bestuursvergadering. Er is met de voorzitter van het netwerk acute zorg afgesproken dat hij ons op de hoogte stelt van hetgeen wordt ondernomen om na te gaan of er werkelijk problemen zijn.
Wat vindt u ervan, dat patiënten met een varkenshouderij al niet meer proberen om in een Brabants ziekenhuis te komen, en zelf alvast naar België gaan voor behandeling?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Is het u bekend dat als iemand met een beroerte binnenkomt, er binnen 6 uur een behandeling moet plaatsvinden? Is het u bekend dat er situaties zijn geweest dat dit niet is gelukt wegens het niet beschikbaar zijn van geïsoleerde MRSA-verpleegplaatsen in ziekenhuizen? Deelt u de mening dat dit onacceptabel is en kunt u aangeven hoe dit kan worden voorkomen?
Indien iemand met een beroerte binnen komt, zal snel onderzoek en eventueel behandeling plaats moeten vinden. Ziekenhuizen in Brabant herkennen zich niet in problematiek die wordt geschetst. Er zijn op dit moment voldoende verpleegplaatsen voor patienten die drager zijn van MRSA in ziekenhuizen. Wel is er sprake geweest van één incident bij een ziekenhuis in een acute situatie. Ik verwijs hiervoor naar vraag 1.
Zijn er richtlijnen of normen voor het aantal geïsoleerde verpleegplaatsen ten behoeve van dit type patiënten? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken of er niet zo'n norm moeten komen?
De procedures voor het isoleren van patiënten zijn vastgelegd in de richtlijnen van de Werkgroep Infectie Preventie (WIP). Bij ziekenhuisopname wordt elke patiënt, die mogelijk MRSA heeft, geïsoleerd verpleegd en er worden kweken afgenomen. Totdat bekend is of deze patiënt wel of geen MRSA heeft, blijft de patiënt geïsoleerd verpleegd.
Er zijn geen richtlijnen of normen voor het aantal geïsoleerde verpleegplaatsen ten behoeve van dit type patiënten, ziekenhuizen schatten zelf in hoe zij de zorg voor geïsoleerde patiënten inrichten. De IGZ ziet erop toe dat de zorg voor geïsoleerde patiënten goed georganiseerd wordt.
Een doppler echo om vast te stellen of foetale bloedvaten voor de geboorte-uitgang liggen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het verhaal van baby Luna, die binnen elf dagen overleed omdat pas tijdens de bevalling bleek dat er foetale bloedvaten voor de geboorte-uitgang lagen (vasa preavia)?1
Ja.
Heeft u actuele gegevens over het aantal baby’s dat jaarlijks overlijdt, dan wel blijvende schade oploopt door vasa preavia? Zo ja, wat zijn de aantallen? Zo nee, bent u bereid deze aantallen te verzamelen?
Vasa praevia is een hele zeldzame aandoening en komt voor op 0,6 per 1.000 zwangerschappen. De huidige registratiesystemen hebben de mogelijkheid om vasa praevia als zwangerschapscomplicatie te registreren. Ik heb bij Perined informatie over de registratie in 2014 opgevraagd. Vasa praevia is in 2014 48 keer geregistreerd. Eén van deze baby’s is overleden en twee baby’s hadden restverschijnselen van deze complicatie bij het verlaten van het ziekenhuis.
Wanneer wordt een doppler echo uitgevoerd, wie bepaalt dat en op basis waarvan? Welke rol speelt de samenwerking tussen verloskundigen en gynaecologen hierbij?
Er wordt niet standaard gescreend op deze aandoening omdat het een hele zeldzame aandoening betreft. Het huidige beleid is dat bij een laagliggende placenta, een voorliggende placenta of een placenta bilobata (2 lobben) de verloskundige doorverwijst naar de gynaecoloog om aanvullend onderzoek te doen; dit conform de richtlijn «bloedverlies in de 2e helft zwangerschap». Hierover bestaat geen verschil van mening tussen verloskundigen en gynaecologen; de lokale samenwerking is in het algemeen goed.
In hoeverre kan gesteld worden dat het te laat of niet vaststellen van vasa preavia leidt tot vermijdbare gezondheidsschade? Deelt u de mening dat ieder letsel door vasa preavia er één te veel is, omdat dit letsel te voorkomen is door een goede risico-inschatting en follow-up?
Ik ben met u van mening dat iedere vermijdbare schade of sterfte er één teveel is. Ik heb begrepen dat vasa praevia niet altijd zou hoeven te leiden tot problemen. Laat onverlet dat ik het van belang vind, dat indien signalen zich voordoen het gewenst is om conform de richtlijn te handelen en nader onderzoek bij de zwangere uit te voeren.
Bent u van mening dat een standaard-uitvoering van een doppler echo bij de 20-weken echo veel letsels door vasa preavia kan voorkomen? Zo ja, bent u bereid u hiervoor in te zetten, en hoe gaat u dit doen? Zo nee, waaruit blijkt dat? Welke andere interventie stelt u voor om letsel door vasa preavia uit te bannen?
De beroepsgroepen zijn bezig met een revisie van de richtlijn «bloedverlies in de 2e helft zwangerschap» om de laatste wetenschappelijke inzichten daarin te verwerken. Ik heb begrepen dat die laatste inzichten niet zullen leiden tot een voorstel om standaard op deze zeldzame aandoening te screenen. Het is aan hen om deze inhoudelijke richtlijn op te stellen. Ik zie derhalve geen aanleiding hen te vragen de huidige praktijk aan te passen.
Wilt u bovenstaande vragen vóór het Algemeen overleg Zwangerschap en geboorte van 23 juni 2016 beantwoorden?
Ja.
Het feit dat er veel meer doden door Q-koorts zijn gevallen dan gedacht |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Veel meer doden door Q-koorts dan gedacht»?1
Ja, ik ken het bericht.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik ben mij terdege bewust van de grote gevolgen van de Q-koorts-epidemie. Wij voelen erg met de patiënten en hun naasten mee en zijn ons bewust van de indringende gevolgen van de epidemie. Q-koorts heeft grote gevolgen gehad: mensen zijn overleden met Q-koorts of ernstig ziek geworden, en de impact op hun leven en dat van hun naasten is logischerwijze enorm. Daarom hebben we ook de € 10 miljoen beschikbaar gesteld om initiatieven te ontplooien die ten goede komen aan Q-koorts patiënten. Eén van de activiteiten van Q-support is het doen van onderzoek en daarover publiceren. Dat is wat nu gebeurt. Het belang daarvan wordt eens te meer duidelijk nu uit deels door Q-support gefinancierd onderzoek is gebleken dat er in de afgelopen jaren als gevolg van Q-koorts 74 mensen zijn overleden. We zijn er altijd vanuit gegaan dat het aantal sterfgevallen gemeld bij het RIVM een onderschatting was. Met het publiceren van het onderzoek bereiken zij ook dat alle betrokkenen alert blijven, waaronder ook de artsen. Ook nu nog zijn er mensen die als gevolg van chronische Q-koorts levensbedreigende ontstekingen hebben aan vaten en hartkleppen, voor wie een juiste diagnose van groot belang kan zijn. Ik ben daarom blij dat we nu betere cijfers hebben dan voorheen, en dat dit onderzoek de aandacht krijgt die het verdient.
Welke extra maatregelen zullen genomen worden om de mensen die lijden aan chronische Q-koorts te helpen? Wordt naar aanleiding van het grote aantal doden uitgezocht of alle patiënten de juiste behandeling krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zowel het onderzoek, dat gefinancierd is uit het ZonMw programma rond Q-koorts, als het onderzoek dat de stichting Q-support financiert, gaan voor een belangrijk deel ook over diagnostiek en behandeling van patiënten met chronische Q-koorts. Het is van groot belang dat de beste behandelingen onder de aandacht van de behandelaars worden gebracht. Daar werkt Q-support hard aan, het volledige rapport zal door hen tijdens een bijeenkomst op 20 juni gepresenteerd worden. Ik heb geen reden om aan te nemen dat mensen nu niet de juiste behandeling krijgen.
Is verder onderzoek naar de (dodelijke) gevolgen van en de behandeling van chronische Q-koorts naar uw mening nodig? Zo ja, door wie laat u dit onderzoek uitvoeren met welke opdracht, op welke termijn moeten de resultaten bekend zijn, en kunt u deze resultaten met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek waaruit deze resultaten naar voren zijn gekomen, zal ook uitsluitsel geven of er vervolgonderzoek nodig is. Ik zal de resultaten met uw Kamer delen.
Hoe rijmt u het feit dat er veel meer doden dan eerder gedacht zijn gevallen met uw antwoorden op eerdere vragen waarin u het volgende stelt: «De eerste resultaten wijzen niet op een grote groep gemiste patiënten»?2 Is het naar uw mening alsnog nodig verder onderzoek te doen naar eventuele gemiste patiënten? Zo ja, door wie laat u dit onderzoek uitvoeren met welke opdracht, op welke termijn moeten de resultaten bekend zijn? Kunt u deze resultaten met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
De patiënten die zijn overleden, zijn over het algemeen geen gemiste patiënten maar patiënten die onder behandeling waren. Waar we met het onderzoek in Herpen naar op zoek waren, zijn patiënten die geen klachten van acute Q-koorts hebben en geen bekende hart- en vaataandoeningen. Uit het onderzoek in Herpen is gebleken dat die niet effectief door middel van een bevolkingsonderzoek opgespoord kunnen worden.
Het bericht dat het nieuwe bevolkingsonderzoek 108 kankergevallen voorkomt |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het nieuwe bevolkingsonderzoek 108 kankergevallen per jaar voorkomt? Kunt u daarbij tevens specifiek ingaan op het aspect dat voorkomen iets anders is dan vroegtijdig ontdekken?1
Hoe verhouden de getallen van 108 voorkomen kankergevallen en 30 voorkomen sterfgevallen uit het artikel zich tot de door u in het debat genoemde 75 voorkomen gevallen van baarmoederhalskanker, en het voorkomen van 18 extra sterfgevallen? Hoe is deze ruis ontstaan?2
Kunt u de wetenschappelijke onderbouwing toesturen aan de Kamer van zowel de 108 voorkomen kankergevallen en 30 voorkomen sterfgevallen, genoemd door het RIVM, als de 75 extra voorkomen gevallen van baarmoederhalskanker en de 18 voorkomen extra sterfgevallen die u noemde, gebaseerd op voorspellingen van de heer Meijer? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor verwijs ik u naar het advies van de Gezondheidsraad «Screening op baarmoederhalskanker»:
en naar het rapport van ErasmusMC «Kosteneffectiviteitsanalyse primaire hrHPV screening zonder versus met hrHPV-zelftest»:
Wat vindt u ervan dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) aangeeft dat de kogel door de kerk is, en het nieuwe bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker er per 2017 definitief gaat komen? Is de kogel door de kerk? Er komt toch nog een kosteneffectiviteitsstudie?
In mijn brief van 17 oktober 2013 aan uw Kamer heb ik mijn besluit kenbaar gemaakt de hrHPV screening in te voeren. Dit heb ik gedaan op basis van het advies van de Gezondheidsraad (die een kosteneffectiviteitsstudie omvatte) en de Uitvoeringstoets naar de haalbaarheid van het nieuwe bevolkingsonderzoek. De kosteneffectiviteitsanalyse die nu wordt uitgevoerd is bedoeld om, nu de meeste voorbereidingen nagenoeg afgerond zijn, de uitvoeringsconsequenties in kaart te brengen zodat ook de laatste details van het nieuwe bevolkingsonderzoek hier op afgestemd kunnen worden.
Kunt u aangeven welke inputparameters voor de kosteneffectiviteitsstudie worden gebruikt? Vindt u niet dat die gegevens openbaar zouden moeten zijn, gezien de discussie in de beroepsgroep? Zo nee, waarom niet?
De inputparameters worden afgestemd met leden van de programmacommissie. De resultaten van de kosteneffectiviteitsstudie met daarbij de inputparameters worden openbaar gemaakt. Kostprijzen van de aanbestedingen worden niet in detail vrijgegeven omdat het gaat om concurrentie gevoelige gegevens.
Bent u het ermee eens dat de stelling dat een zelftest net zo betrouwbaar is als een uitstrijkje, afgenomen door een professional, nogal prematuur is? Deelt u vervolgens de mening dat ook de IMPROVE-studie op deze vraag geen helder antwoord zal geven vanwege de opzet van de studie? Zo nee, waarom bent u het hier niet mee eens?
Voor de inzet van de zelfafnameset bij non-responders zijn wetenschappelijke studies verricht. De zelfafnameset is bij non-responders met de juiste combinatie zelfafnameset en hrHPV-test voor wat betreft de klinische sensitiviteit en specificiteit net zo betrouwbaar als een uitstrijkje. In het nieuwe bevolkingsonderzoek wordt de juiste combinatie gebruikt. Voor de inzet van de zelfafnameset bij de uitnodiging voor responders moet eerst nog een studie plaatsvinden. Die wordt nu uitgevoerd. Het gaat om de zogenaamde Improve-studie. Ik ga ervan uit dat deze studie een helder antwoord kan geven op de betrouwbaarheid van zelf afgenomen materiaal in vergelijking tot een uitstrijkje. De Gezondheidsraad heeft de uiteindelijke onderzoeksopzet van de Improve-studie beoordeeld en positief geadviseerd over het ontwerp van de studie en of dit betrouwbare resultaten oplevert.
Vindt u niet dat het wenselijk zou zijn als het RIVM zich onafhankelijker zou opstellen, en eerst de resultaten van de studies naar de zelftest zou moeten afwachten, alvorens in de publiciteit te treden met de stelling dat deze net zo betrouwbaar is als een uitstrijkje door de huisarts?
De uitspraak van het RIVM is gebaseerd op de inzet van de zelfafnameset bij de herinnering voor non-responders. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Hoe verhoudt deze uitspraak van mevrouw Van der Veen zich met het advies van de Gezondheidsraad om de zelftest niet tegelijk met de invoering van het nieuwe bevolkingsonderzoek aan te bieden, aangezien de gelijkwaardigheid eerst goed moest worden uitgezocht?
De zelfafnameset wordt in het vernieuwde bevolkingsonderzoek ingezet bij de herinnering voor non-responders. Zij kunnen de zelfafnameset op verzoek ontvangen. De Gezondheidsraad heeft aangegeven dat voor de inzet van de zelfafnameset als primaire screening nader onderzoek nodig is. Zoals ik bij vraag 6 heb aangegeven wordt dit onderzoek nu uitgevoerd.
Erkent u dat het bericht van het RIVM dat de kosten voor het nieuwe bevolkingsonderzoek niet hoger liggen dan die van het oude bevolkingsonderzoek misleidend is, aangezien de kosten van de gezondheidszorg bij het nieuwe bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker wel op zullen lopen vanwege meer onnodige doorverwijzingen, en de belasting op het eigen risico van de vrouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het RIVM ziet blijkbaar geen aanleiding om ervan uit te gaan dat de kosten voor het vernieuwde bevolkingsonderzoek hoger liggen dan die van het huidige bevolkingsonderzoek.
Zoals ik in de beantwoording van eerdere Kamervragen hierover (TK 20156–2016 2089 Aanhangsel van de Handelingen) heb aangegeven worden de kosten van het vernieuwde bevolkingsonderzoek bepaald door verschillende factoren zoals het aantal keer dat vrouwen een test ondergaan, de kosten van de testmaterialen en de kosten van een eventuele doorverwijzing. In het vernieuwde bevolkingsonderzoek worden vrouwen minder vaak uitgenodigd. De aanbestedingen voor de hrHPV test en de zelfafnameset hebben een lagere prijs opgeleverd dan vooraf werd ingeschat. Het aantal vervolgonderzoeken en verwijzingen is in het vernieuwde bevolkingsonderzoek de eerste vijf jaar hoger. Het onderzoek van de Erasmus MC naar de kosteneffectiviteit van het vernieuwde bevolkingsonderzoek zal over de totale kosten meer duidelijkheid geven.
In het huidige bevolkingsonderzoek brengt het uitstrijkje bij de huisarts geen kosten voor vrouwen met zich mee. Eventuele vervolgonderzoeken op 6 en 12 maanden en verwijzing naar de gynaecoloog vallen onder de zorgverzekering. Het kan zijn dat de kosten daarvan geheel of gedeeltelijk zelf betaald moeten worden. Dat hangt af van de hoogte van het eigen risico en hoeveel daarvan al is gebruikt.
In het vernieuwde bevolkingsonderzoek brengt het uitstrijkje én het vervolgonderzoek op 6 maanden geen kosten voor de vrouw met zich mee. Er is geen vervolgonderzoek op 12 maanden. Verwijzing naar de gynaecoloog valt net als in het huidige bevolkingsonderzoek onder de zorgverzekering. Hierdoor zijn er, ondanks de hogere verwijzingen, in totaal minder vrouwen die geheel of gedeeltelijk de kosten die voortvloeien uit het eigen risico zelf moeten betalen.
Wat is uw reactie op de opmerking van de medewerkster van het RIVM «Maar ik vlak niet uit dat de ongerustheid onder vrouwen iets kan toenemen, doordat ze worden doorverwezen naar een gynaecoloog of worden opgeroepen voor een herhaling van de test»?
Bij de uitvoering van bevolkingsonderzoek moet altijd een afweging plaats vinden tussen de gezondheidswinst en eventuele nadelen zoals onnodig ongerustheid bij vrouwen die positief testen op hrHPV maar waarbij geen sprake is van celafwijkingen. Omdat het vernieuwde bevolkingsonderzoek meer gezondheidswinst oplevert vind ik een kleine toename van ongerustheid onder vrouwen daar tegen opwegen.
Wat is uw reactie op het artikel Verzwijgen is zilver?3
Ik heb het artikel met belangstelling gelezen.
Wat is uw standpunt over het adviesrapport van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van het VU-VUMC over de Conflicts of Interest?4
Ik vind het een taak van de raad van bestuur van VUmc om zich een oordeel te vormen over de belangenverstrengeling van de heer Meijer. Zij hebben de Commissie Wetenschappelijke Integriteit gevraagd om zich hierover te buigen en hierover te adviseren. De raad van bestuur heeft daar vervolgens zijn eigen conclusies uit getrokken. Ik laat dit bij de raad van bestuur van VUmc.
Begrijpt u de verbazing van integriteitsdeskundigen over het oordeel van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten waarom u deze verbazing deelt, en wat u hieraan gaat doen?
Ik vind het positief dat wetenschappers met elkaar het gesprek aangaan over wat wordt verstaan onder wetenschappelijke integriteit. Ik ga er van uit dat verbazing leidt tot verdere discussie. Discussie leidt ertoe dat normen op dit terrein zich verder ontwikkelen. Ik vind het de verantwoordelijkheid van de academische wereld om de inhoud van het begrip wetenschappelijke integriteit verder te ontwikkelen en de wetenschappelijke integriteit te bewaken.
Vindt u ook niet dat wetenschappers open en transparant moeten zijn over hun zakelijke belangen bij onderzoek? Zo ja, deelt u dan de mening dat die transparantie niet afhankelijk kan zijn van de resultaten van het onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het uitgangspunt dat wetenschappers open en transparant moeten zijn over hun zakelijke belangen bij onderzoek wordt breed gedragen. Dit is een van de aspecten die aan de orde zijn als het gaat om wetenschappelijke integriteit. De beoordeling van wetenschappelijke integriteit op dit punt vind ik een zaak van de Wetenschappelijke Commissie Integriteit van, in dit geval, VU-VUmc.
Wat is uw reactie op de vaststelling van de integriteitscommissie dat de heer Meijer zijn zakelijke belangen meermaals niet had vermeld, maar dat hij dit veelal ook niet had hoeven te doen, bijvoorbeeld omdat het «niet duidelijk was» of de hoogleraar deze had moeten melden?
Ik laat het oordeel hierover aan de Wetenschappelijke Commissie Integriteit van VU-VUmc.
Wat is uw reactie op de uitkomsten van de rondgang langs deskundigen, waaruit blijkt dat de opvattingen van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van het VU-VUMC in de academische wereld niet breed worden gedeeld? Welke conclusies trekt u op basis hiervan met betrekking tot de betrouwbaarheid van het adviesrapport?
Ik vind het positief dat het rapport van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van VU-VUmc aandacht krijgt in de academische wereld. Zie ook mijn antwoord op vraag 13. Ik zie geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van het rapport van de commissie.
Bent u van mening dat de integriteitscommissie ook het niet melden van zakelijke belangen bij wetenschappelijk advieswerk had moeten onderzoeken, met name ook tijdens de totstandkoming van het advies van de Gezondheidsraad Screening op baarmoederhalskanker (2011), aangezien de heer Meijer zijn belangen niet meldde bij de Gezondheidsraad, maar wel mee deed met de aanbesteding voor de HPV-testen?
Het bestuur van VU-VUMC is verantwoordelijk voor het geven van opdrachten aan de Wetenschappelijke Commissie Integriteit. Ik heb de Gezondheidsraad vorig jaar gevraagd opnieuw te kijken naar de inbreng van de heer Meijer en zijn invloed op het advies over de baarmoederhalskankerscreening. De Gezondheidsraad heeft mij daarover gerapporteerd en ik heb u op de hoogte gebracht van de uitkomst.
Bent u er van op de hoogte dat naast de heer Meijer een andere adviseur van de commissie van de Gezondheidsraad die het Raadsadvies opstelde, de heer W. Quint, ook zijn belangen niet meldde en zijn laboratorium 1 van de 5 laboratoria is die de gunning van het RIVM heeft gekregen? Hoe verhoudt zich dit tot het «grondige» onderzoek dat de Gezondheidsraad uitvoerde n.a.v. het artikel in de NRC van 13-6-2015?
Het is mij bekend dat de heer Quint eveneens adviseur was van de betreffende commissie van de Gezondheidsraad. De heer Quint heeft in de belangenverklaring zijn zakelijke en vrijwillige relaties vermeld. Het oordeel van de leiding van de Gezondheidsraad daarover luidde destijds als volgt: «Na beoordeling van de verstrekte informatie en overleg hierover met dr. Quint, is hij benoemd tot niet-stemhebbend adviseur, zonder medezeggenschap over de inhoud van het advies.»
Wat is het oordeel van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) betreffende het document dat u is overhandigd tijdens het debat5 over het nieuwe bevolkingsonderzoek op baarmoederhalskanker inzake de mogelijke belangenverstrengeling van de heer Meijer bij het Pobascam onderzoek, waarbij het bedrijf Self-Screen, waarvan de heer Meijer aandeelhouder was, verdiende aan validatietesten die de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van het VU-VUMC niet heeft geconstateerd, en dat dit bovendien gebeurde met patiëntenmateriaal uit bevolkingsonderzoekcohorten, en dat dit patiëntenmateriaal selectief beschikbaar werd gesteld voor commerciële bedrijven? Welke vervolgstappen gaat de IGZ hierop ondernemen? Wat is uw oordeel over deze mogelijke belangenverstrengeling?
De IGZ heeft mij laten weten in de informatie geen aanleiding te zien om nader onderzoek te doen naar de vraag of er sprake is geweest van belangenverstrengeling. Over het signaal van het patiëntenmateriaal merk ik het volgende op: Vanuit het perspectief van medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen is het van belang dat de patiënten die hebben deelgenomen aan de (WMO-plichtige) Pobascam studie en in het kader daarvan lichaamsmateriaal hebben afgestaan uitdrukkelijk zijn geïnformeerd over het gebruik van dat materiaal voor andere doeleinden dan de studie zelf. Hiervoor dient expliciet toestemming door de patiënt te worden gegeven. Om vast te stellen of aan die eis is voldaan zal de IGZ nader onderzoek verrichten. Lopende het onderzoek van de IGZ kan ik geen uitspraken daarover doen.
Het bericht ‘Voorkomen van infecties in ziekenhuizen kan echt nog beter’ |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) «Voorkomen van infecties in ziekenhuizen kan echt nog beter»?1
Ik heb uw Kamer mijn reactie op het rapport «Infectiepreventie in ziekenhuizen moet toch nog beter» van de IGZ op 19 mei 2016 gezonden (Kamerstuk 32 620, nr. 171).
Wat is uw reactie op de conclusies uit het inspectierapport dat de reiniging en desinfectie een punt van zorg zijn, de isolatiekamers in de ziekenhuizen technisch niet goed zijn, het personeel de werking onvoldoende kent, en de risico-inventarisatie voor Bijzonder Resistent Micro-organisme (BRMO) onder de maat is? Erkent u dat dit ernstig is, en juist in tijden van een wereldwijde toename van resistentie van bacteriën tegen steeds meer verschillende antibiotica reden is tot grote zorg? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf de conclusies van de IGZ dat hier meer aandacht voor nodig is. De IGZ beveelt in het rapport aan dat de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) de ziekenhuizen zouden moeten ondersteunen bij het inrichten van regionale zorgnetwerken, zodat zij, met verpleeghuizen, GGD’s, huisartsen en andere betrokken partijen deze netwerken gezamenlijk kunnen vormgeven. Deze aanbeveling sluit volledig aan op mijn beleid om zorgnetwerken op te richten (zie brief aanpak antibioticaresistentie 24 juni 20152), evenals de aanbevelingen van de IGZ aan het adres van bestuurders om veel actiever te sturen op infectiepreventie en BRMO beleid. Ik ben hierover momenteel ook in gesprek met de relevante partijen.
Wat is uw reactie op de uitzending van Smerige Zaken van 22 mei j.l. over vieze ziekenhuizen? Als u de beelden ziet van vuile infuuspalen, vieze wc’s en uitpuilende afvalbakken, kunt u dan begrijpen dat patiënten hierover klagen? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3
Ik kan mij goed voorstellen dat patiënten en hun naasten klagen als zij onhygiënische toestanden in een ziekenhuis aantreffen. De beelden uit de uitzending laten zien dat de hygiëne in dit ziekenhuis op de getoonde plekken in ieder geval te wensen overlaat. Ook dit ziekenhuis moet blijvend aandacht hebben voor schoonmaak en desinfectie, ongeacht of de IGZ een toezichtbezoek uitvoert op een specifieke afdeling. Patiënten die hier klachten over hebben, kunnen zich in eerste instantie tot de zorgverlener zelf en vervolgens zo nodig tot de klachtencommissie van het ziekenhuis wenden. Als dat niet tot verbetering leidt kan dit worden gemeld bij het landelijk meldpunt zorg. Op die manier kan het ziekenhuis direct aangesproken worden om er iets aan te doen.
Daarbij sluit de oproep van het programma om meer aandacht te besteden aan schoonmaak en desinfectie, aan bij de beleidsbrief inzake aanpak van antibioticaresistentie en bij de aanbevelingen die de IGZ in haar rapport doet. De IGZ zal daarom toezicht blijven houden op de hygiëne en infectiepreventie in ziekenhuizen.
Wat is uw reactie op het verhaal van de patiënt die bacterie na bacterie oploopt in het ziekenhuis, waardoor hij steeds langer in het ziekenhuis moet blijven, en dus eerder zieker dan beter wordt in het ziekenhuis?
Ik kan over dit individuele verhaal geen uitspraken doen, maar ik ben met de IGZ van mening dat bestuurders meer aandacht moeten hebben voor het voorkomen van infecties. Zie daarvoor ook de brief over antibioticabeleid van 24 juni 2015. Het aantal zorginfecties in ziekenhuizen is 5,5 per 100 patiënten. (Bron: Staat van volksgezondheid en Zorg) Ieder ziekenhuis zou zich ten doel moeten stellen dit aantal te verlagen.
Wat is uw reactie op de verpleegkundige die bij een melding over een zeer vies toilet aangeeft hier niets aan te kunnen doen, omdat er ‘s avonds geen schoonmaak aanwezig is? Vindt u een dergelijke houding acceptabel?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat bacteriën juist voor zieke mensen extra gevaarlijk zijn, en uiteindelijk zelfs het overlijden van een patiënt tot gevolg kunnen hebben? Zo ja, vindt u het dan niet schandalig dat zoveel ziekenhuizen in Nederland niet naar deze kennis handelen?
Het is van groot belang dat er zoveel mogelijk word gedaan om zorginfecties te voorkomen. Goede infectiepreventie en surveillance zijn hiervoor cruciaal. Dit is ook de reden om het beleid aan te scherpen (brief aanpak antibioticaresistentie 24 juni 2015, Kamerstuk 32 620, nr. 159).
De IGZ zal haar toezicht naar aanleiding van dit onderzoek blijven vervolgen. De eerdere toezichtonderzoeken die de IGZ deed, laten zien dat verbetering mogelijk is. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Erkent u dat het geen nieuw probleem is dat ziekenhuizen de infectiepreventie niet op orde hebben, dat eerdere onthullingen op dit terrein blijkbaar weinig effect hebben gehad, en niet hebben geleid tot een cultuurverandering?4
Deze conclusie deel ik niet. Uit het inspectieonderzoek blijkt dat er een verbetering en een cultuuromslag lijkt te hebben plaatsgevonden. De richtlijnen op het gebied van persoonlijke hygiëne werden in alle bezochte ziekenhuizen namelijk aanmerkelijk beter nageleefd. De IGZ heeft minder maatregelen hoeven opleggen dan in 2013. Wel was op belangrijke aspecten nog steeds verbetering nodig. Dit laat zien dat blijvende aandacht nodig is. De IGZ zal haar toezicht bij de bezochte ziekenhuizen voortzetten tot zij voldoende verbeterd zijn. IGZ volgt daarnaast in haar reguliere toezicht de infectiepreventie in alle ziekenhuizen en heeft voor 2016 haar focus gelegd op infectiepreventie in de particuliere klinieken. Ook is het landelijk beleid aangescherpt.
Wat vindt u van de reactie van het ziekenhuis op de beschuldigingen over de onhygiënische situatie «dat zij zich niet herkennen in het beeld dat de schoonmaak onvoldoende is», ondanks de voorbeelden die hen zijn getoond, maar dat zij tegelijkertijd wel verbeteringen door gaan voeren? Wat is uw mening hierover na het zien van de beelden in het tv-programma? Worden de genoemde problemen door het ziekenhuis volgens u gebagatelliseerd?
Het is goed en noodzakelijk dat het betreffende ziekenhuis de noodzakelijke verbeteringen doorvoert. Het is niet aan mij om in dit individuele geval een oordeel te vellen over de aard en de ernst van de problemen.
Wat vindt u van de reactie van de IGZ dat het niet aan hen is de beelden te bekijken? Zij moeten toch toezicht houden?
Het ziekenhuis is in eerste instantie verantwoordelijk voor hygiëne in het ziekenhuis. Is er een individuele klacht over de zorg in het ziekenhuis, dan is het eerst de aangewezen route om dit met de zorgverlener te bespreken en eventueel een klacht in te dienen bij de klachtencommissie van het ziekenhuis. Zo ook met deze beelden. Het is eerst aan het ziekenhuis om deze beelden te bekijken en daarop verbeteringen door te voeren. Als het ziekenhuis na een klacht geen verbetering laat zien staat uiteindelijk ook de weg via het landelijk meldpunt zorg open.
Is het toeval dat drie dagen voor de uitzending van Smerige Zaken de IGZ opeens het rapport «Voorkomen van infecties in ziekenhuizen kan echt nog beter» publiceert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat was uiteraard toeval. Publicatiedatum van dit soort rapporten wordt niet ad hoc gepland, maar staat al langere tijd vast. In dit geval voor donderdag 19 mei. Dit is desgevraagd ook doorgegeven aan de redactie van het programma.
Bent u nog steeds van mening dat de IGZ geen nadere specifieke rol heeft in dit soort zaken? Zo nee, gaat u de IGZ hier nu wel een rol in geven? Zo ja, hoe gaat u dan garanderen dat de ziekenhuizen nu wel echt actie ondernemen terwijl sancties bij falen wederom uit zullen blijven?
Wat vindt u ervan dat de IGZ dit soort gevaarlijke situaties keer op keer constateert, maar geen acties onderneemt en daarmee de situatie lijkt te tolereren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat gaat u doen om deze problemen op te lossen? Welke maatregelen gaat u nemen opdat de veiligheid van patiënten serieus wordt genomen?