Het artikel 'Deze wijk verdwijnt, maar bewoners zijn tegen: 'Dit ga je toch niet slopen?'' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Deze wijk verdwijnt, maar bewoners zijn tegen: «Dit ga je toch niet slopen?»»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat, gegeven de huidige woningnood, het afbreken van een plek voor 1.000 woningzoekenden kostbaar en onverstandig is?
In algemene zin valt er zeker iets voor uw stelling te zeggen. De feiten en omstandigheden in de specifieke situatie waar uw vragen over gaan, leiden bij mij tot een meer genuanceerde opinie. Zie hiervoor ook vraag 3 en 5.
Het Hoogheemraadschap van Delfland is reeds in 2020 een uitgebreid onderzoek gestart naar de mogelijkheden, voor- en nadelen van grootschalige renovatie en nieuwbouw van een waterzuiveringsinstallatie; waarom is desondanks gekozen voor deze locatie voor de realisatie van de woonwijk Mrija, bedoeld voor Oekraïense vluchtelingen?
De gemeente Vlaardingen heeft mij laten weten dat de locatie aan de Vergulde Hand West destijds is gekozen, omdat er op zeer korte termijn opvang nodig was voor Oekraïense ontheemden. In overleg met het Rijk en het Hoogheemraadschap van Delfland bleek dit een van de weinige plekken die direct beschikbaar gemaakt kon worden. Een plek die bovendien geschikt was voor tijdelijk gebruik én voldoende ruimte bood om een regionale opvanglocatie van goede kwaliteit te realiseren. Tegelijk is vanaf het begin rekening gehouden met de toekomstplannen voor deze locatie, waaronder de bouw van een nieuwe afvalwaterzuiveringsinstallatie. De beoogde einddatum voor het gebruik als opvanglocatie was medio 2026.
Ziet u mogelijkheden om de wijk Mrija, na herstel van vrede in Oekraïne, in te zetten voor woningzoekenden uit Vlaardingen en de regio, bijvoorbeeld via tijdelijke verhuur door woningcorporaties?
Die mogelijkheden zie ik zeker, maar in een andere vorm dan die u voor ogen heeft. Mrija is een opvanglocatie die is ingericht met zogenaamde flexwoningen. Dit maakt dat we deze woningen – na het gebruik op de opvanglocatie Mrija – weer elders kunnen inzetten. De 48 flexwoningen worden na 1 juli 2026 overgenomen door woningcorporatie Waterweg Wonen en toegevoegd aan de reguliere woningvoorraad in Vlaardingen. De overige woningen zullen naar verwachting elders worden geplaatst.
In hoeverre is de sloop van recent gebouwde woningen en bijbehorende infrastructuur in lijn met de duurzaamheidsdoelstellingen van deze regering?
De woningen zijn geplaatst in het kader van crisisnoodopvang en zijn geheel demontabel. De gemeente Vlaardingen is met het Rijk en samenwerkingspartners in gesprek over duurzame afbouwscenario’s. Er is geen sprake van sloop.
Zijn er voorbeelden van vergelijkbare situaties in Nederland waarbij een geplande sloop is voorkomen door alternatieve oplossingen en wat kunnen we daarvan leren?
Er zijn mij geen gevallen bekend van vergelijkbare situaties. De samenloop met de nieuwbouw van een afvalwaterzuiveringsinstallatie is vrij specifiek. En hier is geen sprake van sloop.
Hoe verloopt de samenwerking tussen de verschillende betrokken overheden en instanties, zoals de gemeente Vlaardingen, het Hoogheemraadschap van Delfland en het Rijk, in dit dossier?
De samenwerking verloopt goed.
Er zijn aanwijzingen dat de bouwterreinen voor de aanleg van de Blankenburgverbinding wellicht geschikt zijn voor de realisatie van een waterzuiveringsinstallatie, wat is uw zienswijze hierop?
Navraag bij het Hoogheemraadschap van Delfland leert dat hier geen aanwijzingen voor zijn.
Bent u bereid om bestuurlijk in te grijpen om de woningen te behouden en sloop te voorkomen?
De woningen blijven behouden. Ik zie geen aanleiding om in te grijpen.
Bent u bereid om in overleg te treden met de gemeente Vlaardingen en het Hoogheemraadschap van Delfland om de bouw van de waterzuiveringsinstallatie op deze locatie terug te draaien en tevens met de provincie Zuid-Holland om de ontheffing in het omgevingsplan te verlengen, zodat de bestemming kan worden gewijzigd van industrie naar wonen?
Daar zie ik geen aanleiding toe. Dit is primair een lokale aangelegenheid. Ik waardeer de wijze waarop de gemeente Vlaardingen destijds voor een opvanglocatie heeft gezorgd. Het belang van een goede afvalwaterzuiveringsinstallatie acht ik evident en partijen zijn lokaal tot de slotsom gekomen dat nieuwbouw beter is dan renovatie.
Bent u bekend met het artikel «Maak toegankelijkheid voor mensen met beperking een vereiste» van de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden?1
Ja.
Steunt u de oproep om het aantal volksvertegenwoordigers met een beperking omhoog te brengen? Zo ja, deelt u de mening dat er meer gedaan kan worden om belemmeringen weg te halen?
Ik steun die oproep zeker. Mijn ambtsvoorganger, Minister Ollongren, heeft op 9 december 20202 het Actieplan politieke ambtsdragers met een beperking naar de Tweede Kamer gestuurd. Als bijlage was gevoegd het nog steeds actuele onderzoeksrapport uit 2019 «In de beperking toont zich de meester», met behalve een analyse ook opties voor beleidsmaatregelen die zijn voorgesteld door de respondenten voor alle betrokkenen (Rijksoverheid, decentrale overheden, politieke partijen, belangenorganisaties van mensen met een beperking). In het Actieplan is een aantal initiatieven aangekondigd van het ministerie om de juiste omstandigheden te helpen creëren op basis van het uitgangspunt dat mensen met een beperking in dezelfde uitgangspositie moeten worden gebracht als mensen zonder beperking. Daarnaast heeft mijn ambtsvoorganger de doelgroep, de belangengroepen en de politieke partijen opgeroepen om het Actieplan te gebruiken als inspiratie voor hun zelf in te zetten acties. Ik onderschrijf die oproep.
Overigens is intussen een groot gedeelte van de in het Actieplan opgenomen voornemens tot stand is gebracht. Ik noem de volgende:
Ook was er in de periode 2022 tot en met oktober 2024 als uitvoering van een actiepunt een digitale ontmoetingsplek (Onbeperkindepolitiek.nl) opgezet. Deze is intussen beëindigd omdat eind januari 2025 het Diversiteitsplein (Diversiteitsplein.politiekeamtbsdragers.nl) wordt gelanceerd. De aanleiding voor de overstap naar een ander platform is enerzijds de wens voor een betere gebruiksvriendelijkheid en anderzijds aangescherpte eisen voor toegankelijkheid en veiligheid. Het doel blijft hetzelfde: een plek waar men informatie kan vinden over de arbeidsvoorwaarden van politieke ambtsdragers met een beperking, gecombineerd met een plaats waar de doelgroep elkaar kan ontmoeten, met elkaar in gesprek kan gaan en van elkaar kan leren. Dit komt tegemoet aan een grote behoefte van de doelgroep.
Ook verleen ik sinds juni 2024 subsidie aan ZorgBelang Inclusief om een vijftiental mensen met een beperking actief te begeleiden naar de lokale politiek in aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen in 2026. Door deze persoonlijke benadering hoop ik stap voor stap het aantal mensen met een beperking dat actief is in de lokale politiek, te vergroten.
Kunt u op elk van de vijf tips van de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden aangeven wat u kan doen om dit te faciliteren of onder de aandacht te brengen?
De vijf tips die in het artikel worden aangehaald, zijn afkomstig uit het door het Aanjaagteam politieke ambtsdragers met een beperking opgestelde manifest. Zoals aangegeven in het artikel is het Aanjaagteam door mijn ministerie ingesteld, met juist het oogmerk om dit onderwerp onder de aandacht te brengen. Dit manifest is mij dan ook goed bekend, maar de vijf tips die het Aanjaagteam heeft ontwikkeld, zijn gericht tot de politieke partijen. Ik citeer ze:
Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de juridische kaders zie ik het als mijn rol degenen die door de politieke partijen geënthousiasmeerd zijn, te ondersteunen met voor de doelgroep specifieke aanspraken en voorzieningen als zij gekozen of benoemd zijn. Ook beijver ik mij dus om eind januari 2025 het Diversiteitsplein te lanceren waardoor er een digitale ontmoetingsplek is voor steun en informatie. Overigens zal dat platform niet alleen van belang kunnen zijn voor de doelgroep maar ook voor hun ondersteuners, griffiers, belangenverenigingen en ook politieke partijen.
Kunt u toelichten welke ondersteuning er beschikbaar zou moeten zijn voor mensen met een zichtbare of onzichtbare (functie) beperking die actief willen worden als volksvertegenwoordiger of bestuurder in een gemeente, provincie of het Waterschap?
Zoals gezegd, is het uitgangspunt van het sinds 2019 ingezette beleid van mijn ministerie dat mensen met een beperking in dezelfde uitgangspositie moeten worden gebracht als mensen zonder beperking. Het is lastig hier algemeen geldende bepalingen voor op te stellen omdat elke beperking of combinatie van beperkingen uniek is. Het is uit de aard der zaak maatwerk. Rechtspositioneel is er al veel mogelijk. Variërend van de vergoeding van reiskosten, het ter beschikking stellen van vervoersmiddelen, het verkrijgen van voorzieningen die werknemers met een beperking in een vergelijkbare situatie ook krijgen (zoals een brailleregel of een tolk), tot een vergoeding voor de inzet van een ondersteuner die activiteiten verricht die gericht zijn op vervanging of ondersteuning van een door ziekte of gebrek gedeeltelijke ontbrekende lichaamsfunctie. Ik merk dat er nog veel onbekendheid is over deze aanspraken, zowel bij de doelgroep als bij de politieke partijen als bij de overheidsorganen. Een van de speerpunten is om de kennis daarover te vergroten; onder meer via het Diversiteitsplein.
Uit signalen uit de praktijk maak ik op dat veel mensen met een beperking te maken hebben met handelingsverlegenheid van mensen zonder beperking. Vaak wordt ook niet voldoende beseft wat er nodig is om mensen met een beperking in dezelfde uitgangspositie te krijgen. Ik hoor echter ook dat men heel bereidwillig is, als dat besef er eenmaal wel is. Vaak ontstaat dat besef echter pas als men met de kwestie wordt geconfronteerd. Dit is dan ook voor mij nog een reden om te streven naar meer mensen met een beperking in een politieke of bestuurlijke functie. Dat hoort ook bij inclusie: het omgaan met elkaars eigenheden.
Ontvangt u ook signalen van mensen met een beperking die graag politiek actief zouden willen zijn, maar het niet durven vanwege fysieke barrières of uit zorg om uitkeringen of toeslagen kwijt te raken? Waar kunnen mensen met een beperking terecht als ze hierover vragen hebben? Bent u bereid te zorgen voor een vast informatiepunt, zodat altijd de juiste informatie en hulp wordt gegeven? Zo nee, waarom niet?
Ik ontvang die signalen ook. Aan de zorg om de fysieke barrières hoop ik tegemoet te komen door meer informatie en bewustwording, zowel bij de doelgroep als bij de overheidsorganen. Ook verwacht ik dat de rechtspositionele aanspraken op het gebied van reiskosten en ondersteuning hierbij zullen helpen.
De zorg over de impact van de politieke functie op de uitkering of toeslag is terecht, maar helaas niet eenvoudig op te lossen. Op het in mijn antwoord op vraag 2 genoemde informatiepunt voor veel gestelde vragen wordt ook in algemene zin ingegaan op de vraag of en zo ja, hoe de vergoedingen uit hoofde van het politieke ambt worden verrekend met de uitkering of toeslag. Deze informatie komt ook beschikbaar op genoemd Diversiteitsplein. Deze verrekeningen verschillen vaak per wet of regeling en zijn vaak erg afhankelijk van de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde (eventuele andere inkomsten uit arbeid, hoogte loon voor ziekte/beperking en hoogte vergoeding). Daarom is het ook niet mogelijk op voorhand in individuele gevallen aan te geven of het aangaan van een politiek ambt kan leiden tot een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid of het recht op uitkering of toeslag. Het stelsel van sociale zekerheid en toeslagen is ingewikkeld en, mede door de aard van de beperking, maatwerk. Met deze complexiteit hebben overigens ook mensen zonder een beperking of zonder politieke ambitie te maken.
Als uitvloeisel van het eerdergenoemd Actieplan is in 2021 gekeken of er een vast informatiepunt kon worden ingesteld waar de individuele ambtsdrager op het individu toegesneden informatie zou kunnen verkrijgen. Door de complexiteit van de regelgeving, het feit dat de uitvoering niet alleen is opgedragen aan het UWV, maar ook aan de 342 gemeenten (Participatiewet) en de Belastingdienst (huur- en zorgtoeslagen), de variëteit aan mogelijke situaties en de veelheid aan partijen die in wisselende combinaties met elkaar zouden moeten samenwerken voor deze relatief kleine doelgroep, is het helaas niet gelukt dit tot stand te brengen.
Deelt u de mening dat deze barrières schadelijk zijn voor de representatie van mensen met een beperking in de (lokale) politiek? Bent u bereid deze belemmeringen weg te nemen zodat meer mensen met een beperking zich verkiesbaar kunnen stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening, maar ik ben niet in de positie om al die belemmeringen weg te nemen. Het is een complex en veelkoppig probleem. Zoals hierboven beschreven, zijn er op mijn verantwoordelijkheidsgebied al wel degelijk stappen gezet.
Kunt u uiteen zetten hoe uitvoeringsorganisaties zoals het UWV en de Belastingdienst situaties beoordeelt van mensen die een uitkering of toeslag krijgen en ook politiek actief worden, en daar een vergoeding voor krijgen?
Deze vraag betreft veel wetten, te weten de WAO, WAZ, WIA-WGA, WIA-IVA, de Wajong in verschillende varianten, de huurtoeslag en de zorgtoeslag. Op deze vraag is per uitkering of toeslag zo uitgebreid mogelijk ingegaan op het informatiepunt voor veel gestelde vragen op de website Politieke participatie door mensen met een beperking | Ambt in praktijk | Politieke ambtsdragers. Kortheidshalve verwijs ik hiernaar.
Bent u bereid te waarborgen dat dat ambtsdragers met een beperking een eerlijke vergoeding krijgen voor hun werk zonder dat dit afgaat van uitkeringen en toeslagen? Zo nee, bent u het met ons eens dat dit zo spoedig mogelijk dient te veranderen?
Werknemers met een uitkering die werkzaam zijn in politiek of bestuur moeten uiteraard een eerlijke vergoeding voor hun werkzaamheden ontvangen. Dat neemt niet weg dat er regels zijn voor verrekening van uit dat ambt voortvloeiende inkomsten met de uitkering.
Het is staand kabinetsbeleid dat voor gedeeltelijk of volledig arbeidsongeschikten die politiek actief worden, dezelfde regels gelden voor het verrekenen van de inkomsten met de uitkering als voor werknemers die (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn en andere werkzaamheden verrichten. Het verrichten van werkzaamheden als politiek ambtsdrager kent een vergoeding die voor de Belastingdienst als loon wordt beschouwd, dit geldt eveneens voor de diverse werknemersverzekeringen. Bij de (gedeeltelijke) verrekening van inkomsten bij de werknemersverzekeringen en Wajong geldt het uitgangspunt dat werken loont en dat uitkeringsgerechtigden daardoor in hun algemeenheid een totaal inkomen- loon plus uitkering – genieten dat hun inkomensverlies door werkloosheid, ziekte of beperking deels compenseert. Dat geldt derhalve eveneens voor werkzaamheden voor politieke ambtsdragers.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat alle vergaderingen en openbare bijeenkomsten van democratisch gekozen organen toegankelijk zijn? Zo ja, zijn er landelijke afspraken over de toegankelijkheid zoals de ruimtes, maar ook de mogelijkheid om vergaderingen te volgen voor mensen met een audiovisuele handicap? Zo nee, bent u bereid in overleg met decentrale overheden tot oplossingen te komen?
Die mening deel ik. Er zijn geen landelijke afspraken voor de toegankelijkheid van raads- of Statenzalen. Elke gemeente of provincie is eigenaar van het gebouw en kan zelf besluiten om de toegankelijkheid aan te passen. Daarbij kunnen ze gebruik maken van de regels die in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) gelden voor nieuwbouw. Als aanvulling hierop wordt een vrijwillige NEN-norm (NEN 9120) ontwikkeld voor toegankelijkheid van gebouwen, die naar verwachting in januari 2025 wordt gepubliceerd. In aanvulling op die in ontwikkeling zijnde NEN-norm ben ik bereid om met decentrale overheden in gesprek te gaan over de toegankelijkheid van raads- en Statenzalen en de mogelijkheid voor mensen met een audiovisuele beperking om de raads- en Statenvergadering te volgen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een beperking?
Het debat over het VN-verdrag stond gepland op 10 december 2024. Op deze korte termijn lukt het mij niet om voor dit debat de beantwoording aan uw Kamer verstuurd te hebben.
Het artikel 'Boosheid om opstapeling waterschapsbelasting: rekening van €1200 binnen zeven maanden tijd' |
|
Natascha Wingelaar (NSC) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met bovenstaand artikel?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (dat voor het grootste deel in de provincies Noord-Holland en Utrecht ligt en voor een heel klein stukje in Zuid-Holland) dit jaar rekeningen stuurt over de jaren 2021, 2022, 2023 en 2024 omdat het jarenlang de ICT-systemen niet op orde had?
Ja.
Begrijpt u dat burgers hierdoor overvallen zijn en rekeningen van honderden euro’s niet kunnen betalen?
Ja, het is heel vervelend dat burgers nu in een korte periode meerdere aanslagen achter elkaar krijgen toegestuurd. Het is wel nodig dat waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) een inhaalslag maakt om de verschuldigde belasting te innen. Daarmee worden de werkzaamheden gefinancierd die het waterschap de afgelopen jaren heeft uitgevoerd voor de betreffende inwoners van het waterschap.
Het waterschap biedt burgers die hun belastingaanslag niet in één keer kunnen of willen betalen de mogelijkheid om deze in acht termijnen te betalen. Burgers die niet kunnen betalen biedt het waterschap een verruiming aan van twaalf termijnen. Dit is een manier waarop het waterschap maatwerk toepast voor schrijnende gevallen.
Burgers kunnen onder voorwaarden ook in aanmerking komen voor kwijtschelding van de verschuldigde waterschapsbelastingen. Of een persoon in aanmerking komt voor kwijtschelding, wordt aan de hand van het inkomen en het vermogen beoordeeld. Uit wet- en regelgeving volgt onder welke voorwaarden kwijtschelding van rijksbelastingen mogelijk is. Decentrale overheden volgen het kwijtscheldingsbeleid dat geldt voor rijksbelastingen. Hierbij hebben decentrale overheden wel de ruimte om desgewenst een ruimer kwijtscheldingsbeleid te voeren. Het waterschap hanteert ruimere kwijtscheldingsmogelijkheden dan de Belastingdienst bij de kwijtschelding van rijksbelastingen. Zo heeft het waterschap bijvoorbeeld de spaargeldnorm verhoogd, zodat burgers een ruimere financiële buffer kunnen aanhouden zonder dat ze hiermee het recht op kwijtschelding verliezen.
Ook kan het waterschap besluiten om geen verdere invorderingsmaatregelen te treffen (voorheen «niet verder bemoeilijken» geheten), als de belastingschuldige niet in aanmerking komt voor kwijtschelding maar voortzetting van de invordering niet gewenst is. Met deze maatregelen hanteert het waterschap op dit moment een ruimhartig kwijtscheldingsbeleid, passend binnen de wet- en regelgeving.
Kunt u de briefwisselingen tussen de toezichthouders (de provincies Noord-Holland en Utrecht en wellicht ook Zuid-Holland) en het waterschap sturen over de problemen de afgelopen drie jaar?
Gedeputeerde staten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van het toezicht op het waterschap en hiermee ook voor de wijze waarop zij hierover communiceert met het waterschap. Dit vindt plaats zonder tussenkomst of betrokkenheid vanuit het ministerie. Het ministerie beschikt dan ook niet over de betreffende briefwisselingen.
Hoe komt het dat er niet is ingegrepen bij het waterschap, terwijl de financiële problemen groot zijn en er jarenlang geen of te weinig belasting geïnd werd?
Het toezicht op de waterschappen is in de Grondwet belegd bij het provinciebestuur. Dit toezicht ziet toe op de uitoefening van de wettelijke taken van het waterschap, zoals vastgelegd in artikel 1 van de Waterschapswet. Het gaat hierbij zowel om het toezicht op de watergerelateerde taken van het waterschap, als om het toezicht op de financiële huishouding van het waterschap. Dit financiële toezicht is gericht op het beheer en de inrichting van de financiële organisatie van het waterschap.
In het kader van het financieel toezicht heeft er zowel ambtelijk als bestuurlijk overleg plaatsgevonden tussen de provincies en het waterschap. Dit heeft er onder andere in geresulteerd dat het waterschap een herstelplan Kasgeldlimiet en een verbeterplan Continuïteit waterschapstaken heeft opgesteld. Over de voortgang en uitvoering van deze plannen vindt intensief afstemming plaats tussen provincies en het waterschap. Vanwege de systeemverantwoordelijkheid voor de Waterschapswet en de waterschappen heeft ook het ministerie gesprekken gevoerd met zowel de provincies als het waterschap.
Binnen ons overheidsbestel is het respect voor de beleidsruimte en uitvoering van medebewindstaken door andere bestuursorganen van groot belang. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat onderschrijft dat belang, en hecht waarde aan de rolverdeling inzake het toezicht op de waterschappen door de provincie en de verantwoordelijkheid tot regeling en bestuur van de eigen huishouding van het waterschap zelf. Hieruit vloeit voort dat het waterschap de problemen in eerste instantie zelf oplost.
Zoals hiervoor is aangegeven, is er regelmatig overleg gevoerd met het waterschap AGV om de financiële problemen aan te pakken. Omdat de grondslag voor de problematiek gelegen was in problemen met het ICT-systeem dat wordt gebruikt om de waterschapsbelastingen te innen, vergt dat tijd. Inmiddels zijn de ICT-systemen van het waterschap weer grotendeels functioneel en zal het waterschap naar verwachting met ingang van het belastingjaar 2025 weer op tijd belastingaanslagen kunnen opleggen, zodat een ieder in de toekomst naar verwachting weer één aanslag zal ontvangen.
Heeft het bestuur van het waterschap gefaald in haar primaire taak?
De primaire taken van waterschappen zijn afgebakend in de Waterschapswet. Zij bekostigen deze taken met de opbrengsten vanuit het eigen belastingstelsel. Samen met Rijkswaterstaat moeten de waterschappen ervoor zorgen dat er voldoende en schoon water is en dat Nederland beschermd is tegen overstromingen. Het algemeen bestuur van een waterschap stelt het beleid van het waterschap vast en controleert of het dagelijks bestuur dat beleid goed uitvoert. Er zijn geen aanwijzingen dat de financiële moeilijkheden gevolgen hebben voor de uitvoering van de primaire taken van het waterschap AGV.
Hebben de besturen van de provincies Noord-Holland en Utrecht adequaat toezicht gehouden?
Tussen de provinciale toezichthouders en het waterschap zijn veelvuldig gesprekken gevoerd over de financiële problematiek, op zowel ambtelijk als bestuurlijk niveau. Dit heeft geleid tot het opstellen van een herstelplan kasgeldlimiet en een verbeterplan continuïteit waterschapstaken door het waterschap. Op basis hiervan zijn en worden concrete verbeterstappen uitgevoerd. Het toezicht heeft geleid tot maatregelen die een verbetering van de situatie tot gevolg hebben.
Bent u bereid met de toezichthouders om tafel te gaan om dit te evalueren?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is het toezicht op de waterschappen in de Grondwet belegd bij het provinciebestuur. Over de wijze waarop gedeputeerde staten opereren, leggen deze verantwoording af aan provinciale staten, niet aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat. Verder kan worden gemeld dat in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat door een extern bureau een analyse wordt uitgevoerd van het huidige toezichtsinstrumentarium dat provincies ter beschikking staat. Het doel van deze analyse is om in beeld te brengen of dat instrumentarium toereikend is om op effectieve en doelmatige wijze toezicht te kunnen uitoefenen op de uitvoering van de wettelijke taken en bevoegdheden van waterschappen. Het gaat hierbij nadrukkelijk om het toezicht op alle waterschappen.
Bent u bereid om als regering in te grijpen bij het waterschap?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is het toezicht op de waterschappen door de wetgever belegd bij de provincies.
Alleen indien het nodig is voor een doelmatig en samenhangend waterbeheer, heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in het kader van interbestuurlijk toezicht enkele mogelijkheden om toezicht uit te oefenen. Specifiek voor dat doel en uitsluitend in die situatie kan de Minister een instructie geven aan het provinciebestuur of het waterschap. De meervoudige belastingaanslagen betreffen niet het doelmatig en samenhangend waterbeheer. Ingrijpen is dus in dat geval niet mogelijk. Naar verwachting zal in 2025 de belastingheffing en inning weer jaarlijks plaatsvinden.
Hoe beoordeelt u de ernst van de financiële problemen van het waterschap?
Het is van groot belang dat de financiële huishouding van het waterschap weer op orde komt en dat is vanuit het Ministerie van IenW ook bij de provincies en het waterschap aangegeven. Met het herstelplan Kasgeldlimiet en een verbeterplan Continuïteit waterschapstaken is er vertrouwen dat de benodigde stappen worden gezet.
Klopt het dat een waterschap, gemeente of provincie nog tot drie jaar na afloop van het kalenderjaar een belastingaanslag mag opleggen en dat het dus inderdaad mogelijk is om in een jaar een aanslag op te leggen voor vier jaren?
Ja, dat klopt. Een waterschap mag, net als een gemeente of provincie, tot drie jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan een aanslag opleggen.2 In de praktijk betekent dit dat, in het geval van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, het waterschap de bevoegdheid heeft om dit kalenderjaar belastingaanslagen op te leggen over de jaren 2021, 2022 en 2023 en het nu lopende jaar 2024.
Voor sommige belastingen is het bedrag van de belastingaanslag pas op 31 december van het belastingjaar bekend, omdat dan pas inzichtelijk is hoeveel er dat jaar vervuild is. Deze belastingen mogen ook nog voor het belastingjaar 2021 worden opgelegd.
Bent u bekend met het feit dat burgers hoge boetes krijgen als ze de aanslag een dag te laat betalen en nu ook geconfronteerd worden met aanmaningen en binnenkort met deurwaarders, terwijl het waterschap de zaken niet op orde heeft en zelf de termijnen met jaren overschrijdt en dit vrolijk op het bordje van burgers kiepert?
Van het waterschap is vernomen dat zij het wettelijk kader voor het invorderen van belastingen volgt. De Kostenwet invordering rijksbelastingen schrijft voor dat aan burgers vooraf moet worden aangegeven wat de consequenties zijn als iemand niet (tijdig) betaalt. Daaruit volgt dat er eerst een kosteloze herinnering wordt verstuurd, met daarop een aanbod voor een betalingsregeling en een waarschuwing voor extra kosten voor een aanmaning. Na verloop van tijd volgt op de kosteloze herinnering de aanmaning indien de aanslag nog niet is betaald. Ook op de aanmaning wordt gewaarschuwd voor de kosten van een dwangbevel.
Het waterschap hanteert de bedragen die volgen uit de Kostenwet invordering rijksbelastingen. De kosten die in rekening worden gebracht bij een aanmaning zijn € 9,– bij een aanslag van € 454,– of minder en € 19,– bij een aanslag hoger dan € 454,–. De kosten van een dwangbevel zijn minimaal € 49,– en het exacte bedrag is afhankelijk van de hoogte van de aanslag.
In 2023 en 2024 heeft bij het waterschap nog geen dwanginvordering plaatsgevonden over de belastingjaren 2022–2024. Het waterschap geeft verder aan terughoudend te zullen zijn met het versturen van dwangbevelen in verband met de bijzondere situatie die nu aan de orde is. Ook in de fase van dwanginvordering wordt er rekening gehouden met de zogenaamde beslagvrije voet, wat inhoudt dat iemand voldoende geld moet overhouden om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien.
Welke rechten heeft een burger die in korte tijd drie of vier aanslagen van het waterschap krijgt?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3.
Moet een nabestaande (erfgenaam) twee jaar na het overlijden nog de waterschapsbelasting betalen?
Erfgenamen die een nalatenschap aanvaarden erven niet alleen de bezittingen, maar ook de eventuele schulden en verplichtingen. Openstaande belastingaanslagen, zoals waterschapsbelastingen, vallen daar ook onder.3 Zoals ook in het antwoord op vraag 11 is aangegeven, kunnen aanslagen nog tot drie jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan worden opgelegd.4 Dit betekent dat erfgenamen nog verantwoordelijk kunnen zijn voor belastingaanslagen die betrekking hebben op de periode voor of na het overlijden, afhankelijk van de aanvaarding van de erfenis.
Het aanschrijven van erven is gebruikelijk binnen de belastingwereld. Dat dit verlaat verstuurd is, is natuurlijk niet gebruikelijk en daarom heeft het waterschap ook excuses aangeboden voor deze situatie. De erfgenamen van de belastingen voor de belastingjaren 2021–2023 hebben inmiddels allemaal de aanslag gekregen.
Wat kan iemand doen die zijn hoofd net boven water kan houden, te maken heeft met loonbeslag en nu in één keer meerdere jaarrekeningen tegelijk krijgt? Houdt dat gezin geld over om te eten met deze rekeningen en zo niet, hoe zorgt het waterschap dat het de verantwoordelijkheid neemt?
Het waterschap vermeldt dat wanneer er sprake is van beslag op het loon, het waterschap er rekening mee houdt dat een burger niet onder zijn bestaansminimum raakt door rekening te houden met de beslagvrije voet. De beslagvrije voet is het deel van het inkomen waarop schuldeisers geen beslag mogen leggen omdat de burger dit bedrag op zijn minst nodig heeft om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien.
Voor de aanvullende beantwoording van deze vraag wordt tevens verwezen naar het antwoord op vraag 3.
Is een huisgenoot in een studentenhuis twee jaar later nog verplicht om zijn/haar deel van de waterschapsbelasting te betalen aan de toenmalig hoofdbewoner? Is die hoofdbewoner nu in één keer aansprakelijk voor de hele rekening of heeft hij/zij middelen om betaald te krijgen?
Over het algemeen betaalt de huurder het ingezetenendeel van de watersysteemheffing en de zuiveringsheffing. Dit hangt wel af van de contractuele afspraken die zijn gemaakt. Bij een zelfstandige woonruimte5 die bewoond wordt door meerdere studenten krijgt de student die het langst staat ingeschreven op het adres de aanslag. Deze moet dan zelf afspraken maken over de verdeling met de andere studenten als deze student niet in aanmerking komt voor kwijtschelding.
Bij een onzelfstandige woonruimte krijgt de verhuurder de aanslag en zullen er meestal afspraken zijn gemaakt in het huurcontract over het doorberekenen van de waterschapsbelastingen. Als er een juridisch bindende overeenkomst/afspraak is tussen partijen (student en de huisgenoten of verhuurder en huurder) waaruit blijkt dat ieder een deel van de lasten draagt, kan de ene partij de andere partij binnen vijf jaar aanspreken op het betalen van dat deel.
Heeft een alleenstaande of gezin met geringe draagkracht (maar net boven de kwijtscheldingsgrenzen) rechten? Of wordt deze groep, die net boven het bestaansminimum zit, wederom in de steek gelaten en opgescheept met ingewikkelde en langdurige nabetalingsregelingen?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3 en 15.
Deelt u de mening dat de vermogensgrens voor kwijtschelding bizar laag is, nu de cumulatieve rekeningen samen vaak hoger zijn dan de kwijtscheldingsgrenzen voor vermogen?
Met betrekking tot de vermogensgrenzen voor kwijtschelding zijn deze beleidsvraagstukken door het vorige kabinet met de Kamer gedeeld. Om tot een zorgvuldige afweging en besluitvorming te komen, laat het kabinet, mede naar aanleiding van de nader gewijzigde motie Palmen/Mohandis,6 een onderzoek uitvoeren. Over deze onderzoeksopzet is de Kamer op 30 september jl. geïnformeerd.7
Bent u bereid om het waterschap te vragen zeer, zeer terughoudend om te gaan met dwangbevelen en kostenverhogingen van mensen die niet onmiddellijk betalen of kunnen betalen?
Het behoort tot de bevoegdheid van het waterschapsbestuur om te bepalen hoe zij hiermee omgaat, waar het Rijk niet in kan treden.
Zoals in het antwoord op vraag 12 aangegeven, is het waterschap in de bijzondere situatie die nu aan de orde is terughoudend met het toepassen van dwanginvordering in de vorm van dwangbevelen.
Wilt u ervoor zorgen dat het waterschap binnen een week regels bekend maakt over coulance, geen snelle dwangsommen opleggen en excuses maken aan de burgers?
Het waterschap heeft hierover gecommuniceerd richting de inwoners via brieven, de media en de website. Op de website van het waterschap is te lezen dat de vernieuwing van het computersysteem voor de waterschapsbelasting vertraging heeft opgelopen. Daarvoor biedt het waterschap excuses aan. Verder zijn de verschillende belastingaanslagen vergezeld van een brief met daarin een nadere uitleg van de situatie en een verwijzing naar de mogelijkheid voor kwijtschelding of een betalingsregeling.
Bent u bereid om in overleg te treden met de ombudsman om te horen welke klachten hij ontvangen heeft en welke voorstellen hij doet?
Burgers kunnen zich in eerste instantie tot het waterschap wenden indien zij klachten hebben. Indien dit niet tot de gewenste oplossing leidt, kunnen burgers zich wenden tot de Nationale ombudsman voor klachten over de waterschapsbelasting. De Nationale ombudsman is onafhankelijk en beslist zelf welke opvolging hij geeft aan klachten van burgers. Indien de ombudsman besluit om over deze kwestie met mij in contact te treden en zijn bevindingen te delen, zal een reactie volgen in overleg met de betrokken decentrale overheden, voor zover dat passend is binnen de wettelijke bevoegdheden.
Bent u bereid met richtlijnen of wettelijke voorschriften te komen over situaties waarin een bestuursorgaan veel achterstallige belasting gaat innen en in die voorschriften de rechten van burgers beter vast te leggen?
Er bestaat al wet- en regelgeving om te voorkomen dat burgers in financiële problemen komen bij het betalen van belastingen. Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om de maximale termijn waarop rekeningen nog ingediend mogen worden te verkorten?
Zoals in het antwoord op vraag 11 is aangegeven, mag een gemeente, provincie of waterschap op grond van de AWR tot drie jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan, een aanslag opleggen.8 Het inkorten van de maximale termijn waarop een belastingaanslag nog verstuurd mag worden vergt daarom een aanpassing van de wet en raakt niet enkel de waterschappen maar ook de gemeenten, de provincies en de Belastingdienst.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Voor de beantwoording van deze vragen bleek het noodzakelijk om informatie op te vragen bij de toezichthoudende provincies en het waterschap. Daarnaast heeft over de beantwoording van de vragen afstemming plaatsgevonden met de Ministeries van Financiën en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Vanwege de hiervoor benodigde tijd, is het helaas niet mogelijk gebleken om deze vragen binnen twee weken te beantwoorden.
Het bericht ‘Waterschappen helpen boeren met ‘onverbloemde greenwashing’ voor EU-subsidie’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) biodiversiteitssubsidies heeft gegeven aan boeren die sloten van waterschappen tot hun areaal mochten rekenen om zo aan de vier procent-norm voor landschapselementen te voldoen?1
Binnen het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) is het mogelijk om, naast het opgeven van het landbouwareaal, de opgave voor subsidiabel areaal uit te breiden met landschapselementen. De landschapselementen kunnen in bezit zijn van de landbouwer dan wel gepacht of gehuurd zijn of op grond van een overeenkomst met de eigenaar worden gebruikt. Ook waterschappen maakten hier afspraken met landbouwers over. Waterschappen kunnen voorwaarden verbinden aan deze afspraken. Volgend uit de Europese verordening voor het Nationaal Strategisch Plan (NSP) van het GLB kan al het subsidiabel areaal ingezet worden om te voldoen aan randvoorwaarden voor de basisbetaling, de ecoregeling en/of het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb).
Deelt u de mening dat er feitelijk geen sprake is van additionele biodiversiteit als boeren bestaande sloten mogen meerekenen als ongebruikt erf en daar subsidie voor krijgen?
Deze mening deel ik niet. Het tegengaan van een (verdere) achteruitgang en het stimuleren van de biodiversiteit zijn belangrijke doelstellingen van het GLB. Het behoud en de rol van landschapselementen, die een belangrijk onderdeel vormen van de groenblauwe dooradering, is hierbij een belangrijke factor. Leefgebieden zijn gebaat bij samenhang tussen sloot en perceel en GLB-maatregelen zijn daarop gericht. Dit gebeurt op verschillende manieren. Een sloot met ernaast een beheerde (sloot)rand heeft bijvoorbeeld bij de invulling van niet-productief areaal (GLMC 8) een hogere wegingsfactor. Wanneer deze sloot beheerd wordt ter ondersteuning van insecten of akkervogels, kan de rand ook meetellen in de ecoregeling of het ANLb.
Klopt het dat de biodiversiteitssubsidies juist bedoeld zijn om een verdienmodel te verbinden aan het anders inzetten van productieve landbouwgrond ten behoeve van meer biodiversiteit?
Boeren worden beloond voor hun bijdragen aan publieke diensten. In de voorwaarden voor de hectarebetalingen zijn maatregelen opgenomen die bijdragen aan het behoud en de verbetering van de biodiversiteit (de conditionaliteiten). Aanvullend op deze voorwaarden kent het GLB maatregelen die verder gaan dan de conditionaliteiten en die meer specifiek worden ingezet op verdere verbetering van de biodiversiteit, zoals de ecoregeling en het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer.
Bent u van mening dat het inzetten van sloten van waterschappen om zo te voldoen aan het vier procent-criterium een juiste invulling is van de biodiversiteitsdoelen waar de Europese Unie (EU) en Nederland naar streven?
Het 4%-criterium is onderdeel van de conditionaliteit en daarmee voorwaarde voor alle hectarebetalingen. Betalingen voor ecoregeling en het ANLb vinden niet plaats op de 4% maar alleen voor maatregelen die verder gaan (zie antwoord op vraag 3). Onder voorwaarden is het binnen het GLB mogelijk om bepaalde waterlopen, net als andere landschapselementen op te nemen als subsidiabele oppervlakte. Aangrenzende landschapselementen worden beschouwd als onderdeel van het landbouwperceel. Zowel voor percelen als voor aangrenzende landschapselementen geldt dat ze ofwel in eigendom, in pacht, in huur of met overeenkomst opgegeven moeten zijn in de Gecombineerde opgave. De partijen kunnen voorwaarden stellen aan het aangaan van deze overeenkomst.
Hoe kijkt u naar de handelwijze van het betrokken waterschap? Is hier sprake van integer bestuur en goede omgang met publiek areaal?
Waterschappen maken zelfstandig hun eigen beleidsoverweging over het inzet van publiek areaal in hun eigendom en beheer. Met de betrokkenheid van de Waterschappen en de Unie van Waterschappen bij het opstellen en uitvoeren van het NSP werken wij gezamenlijk aan de doelstellingen en ambities die daarin zijn vastgelegd, onder andere op het gebied van biodiversiteit en waterkwaliteit.
Kunt u reflecteren op de gang van zaken op het Ministerie van LNV, waarbij in eerste instantie werd gecommuniceerd om sloten van waterschappen niet zomaar in gebruik te geven bij agrariërs en later – dankzij effectieve lobby – werd gecommuniceerd dat sloten wel konden worden opgegeven als niet-productief agrarisch areaal?
Ik herken me niet in de geschetste beeldvorming. Het beleid voor wanneer landbouwgrond door de landbouwer als subsidiabel kan worden opgegeven is gelijk gebleven, wel zijn op verzoek van de Kamer landschapselementen toegevoegd aan het subsidiabele areaal voor de hectares.
Kunt u toezeggen om enkel nog vergroeningssubsidies te verstrekken waar aantoonbaar sprake is van additionele verbetering van de biodiversiteit en/of waterkwaliteit en niet bij casussen waarbij alleen sprake is van een papieren werkelijkheid?
Zie het antwoord op vraag 2. Daarbij komt dat GLB-subsidies slechts worden verstrekt in geval landbouwers en andere begunstigden voldoen aan de normen op het gebied van milieu, klimaatverandering, volksgezondheid, gezondheid van planten en dierenwelzijn, zijnde de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de normen voor een goede landbouw- en milieuconditie zoals vastgelegd in bijlage III van de Strategisch Planverordening (Verordening (EU) 2021/2115) (zie antwoorden op vragen 3 en 4).
Heeft u de Europese Commissie (EC) geïnformeerd dan wel toestemming gevraagd voor deze interpretatie van de regels?
Het GLB-Nationaal Strategisch Plan is goedgekeurd door de Europese Commissie en het als subsidiabel beschouwen van aangrenzende landschapselementen beschouwt LNV als in lijn met de EU-regelgeving. De gemaakte keuzes waarop in deze schriftelijke vragen wordt gedoeld, is niet expliciet voorgelegd aan de Europese Commissie voor goedkeuring.
Het verdwijnen van stembureaus |
|
Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw verklaring voor het verdwijnen van het aantal stembureaus?1
In de evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen bevraag ik gemeenten naar de redenen om meer of minder stembureaus aan te wijzen. In de evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen doe ik ook verder onderzoek naar de spreiding van stemlokalen en aantallen stembureaus. In dit onderzoek maak ik onderscheid tussen de spreiding van stemlokalen en de aantallen stembureaus. Een stemlokaal is een locatie (zoals een gebouw of een ruimte in een gebouw) waar eens stembureau is gevestigd. Het kan voorkomen dat in een stemlokaal meerdere stembureaus zijn gevestigd. Daardoor zou het kunnen voorkomen dat een gemeente nu minder stembureaus heeft ingesteld, maar dat het aantal stemlokalen niet is afgenomen. Ik verwacht de uitkomsten van de uitgebreide evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen in september met de Tweede Kamer te kunnen delen.
Hoe verklaart u dat het percentage stembureaus dat verdwijnt uit wijken met goedkopere huizen hoger is dan in wijken met duurdere huizen?
Bij de evaluatie van deze verkiezing onderzoek ik ook de spreiding van de stemlokalen. Onderdeel hiervan is dat onderzocht wordt of er een verband is tussen de spreiding van stemlokalen en sociaaleconomische factoren in een buurt.
De uitkomsten van het evaluatieonderzoek verwacht ik u in september te kunnen toezenden.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen tien kilometer moeten reizen voor het dichtstbijzijnde stembureau?2
Ik ben van mening dat de drempel om te stemmen zo laag mogelijk moet zijn. Bij het aanwijzen van stemlokalen hebben gemeenten, naast de bereikbaarheid van een stemlokaal, ook te maken met andere factoren. Zoals de geschiktheid van een locatie3 en de beschikbaarheid van het aantal stembureauleden. Om hieraan tegemoet te komen zetten sommige gemeenten mobiele stembureaus in. In dunbevolkte gebieden kan het desondanks voorkomen dat de reisafstand langer is.
Is er zicht op hoeveel verkiezingsborden er worden geplaatst en hoeveel gemeenten dit niet meer doen? Zo nee, waarom niet?3
Er is geen landelijk beeld van hoeveel verkiezingsborden er worden geplaatst en welke gemeenten dit niet meer doen. In de evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen onderzoek ik op welke manier de gemeenten het gebruik van verkiezingsposters door politieke partijen hebben gefaciliteerd. De uitkomsten van het evaluatieonderzoek verwacht ik u in september te kunnen toezenden.
Bent u bereid tot het instellen van een minimumnorm voor het aantal stembureaus per aantal vierkante kilometers en aantal inwoners? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom niet?
Het is een wettelijke verantwoordelijkheid van gemeenten om te zorgen voor voldoende stemlokalen. Hierin spelen veel verschillende factoren een rol, die mede beïnvloed worden door de lokale omstandigheden (zoals geschiktheid van locaties). Gemeenten kunnen daarom ook het beste beslissen welke stemlokalen zij aanwijzen. Normering grijpt in op de autonomie van gemeenten die een zelfstandige wettelijke verantwoordelijkheid hebben voor het aanwijzen van stemlokalen. Daarnaast ben ik van mening dat een kwantitatieve norm moeilijk is vast te stellen omdat deze geen ruimte biedt voor lokale omstandigheden die kunnen nopen tot het afwijken van een norm. Vanuit deze vertrekpunten ben ik geen voorstander van het instellen van een norm.
Ik doe onderzoek naar de spreiding van stemlokalen tijdens de verkiezingen. Bij de uitkomsten van dit onderzoek zal ik uw Kamer ook informeren over mijn standpunt omtrent het aantal stemlokalen en of het naar aanleiding van die uitkomsten wenselijk is aanvullende maatregelen te treffen richting volgende verkiezingen.
De afname van het aantal stembureaus |
|
Julian Bushoff (PvdA), Stieneke van der Graaf (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u de berichten «Minder stembureaus dan in 2019, maar wel beter toegankelijk»1 en «Fors minder stembureaus dan vier jaar geleden in Veendam»2?
Ja.
Heeft u een overzicht van welke gemeenten minder stembureaus hebben ingericht? Zo ja, kunt u dat de Kamer doen toekomen? Zo nee, kunt u daarvoor zorgen?
Een overzicht van welke gemeenten minder stembureaus hebben ingericht is nog niet beschikbaar. In het kader van de evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen doe ik hier onderzoek naar. In dit onderzoek maak ik onderscheid tussen de spreiding van stemlokalen en de aantallen stembureaus. Een stemlokaal is een locatie (zoals een gebouw of een ruimte in een gebouw) waar eens stembureau is gevestigd. Het kan voorkomen dat in een stemlokaal meerdere stembureaus zijn gevestigd. Daardoor zou het kunnen voorkomen dat een gemeente minder stembureaus heeft ingesteld, maar dat het aantal stemlokalen niet is afgenomen. Daarom doe ik in de evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen onderzoek naar dit onderwerp.
Bij de uitkomsten van de evaluatie kan ik u een overzicht doen toekomen van de wijzigingen in het aantal stembureaus per gemeente ten opzichte van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen in 2019. De uitkomsten van het evaluatieonderzoek verwacht ik u in september te kunnen toezenden.
Hoe verhoudt de afname zich tot uw streven om het aantal stembureaus op peil te laten blijven en de aangenomen motie Van Raak waarin de regering wordt gevraagd ervoor te zorgen dat het aantal stembureaus niet afneemt?3
Ik veronderstel dat met deze vraag bedoeld wordt de aangenomen motie Van Raak van 14 oktober 2020 (Kamerstukken II, 2020/21, 35 590 nr. 15). De aangenomen motie Van Raak is ingediend in het wetgevingsoverleg over de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19. De motie werd ingediend vanuit de aansporing van gemeenten om binnen de covid-19 omstandigheden van dat moment voldoende mogelijkheden te realiseren om te stemmen. In de brief over de uitkomsten van de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezing in 20214 is mijn ambtsvoorganger ingegaan op de uitvoering van deze motie, waarmee deze is uitgevoerd.
Dat de motie is uitgevoerd laat onverlet dat gemeenten de verantwoordelijkheid hebben voor voldoende stemlokalen te zorgen. Gemeenten hebben immers de wettelijke verantwoordelijkheid om stemlokalen aan te wijzen. In de evaluatie van deze verkiezingen onderzoek ik de aantallen stembureaus en de spreiding van stemlokalen. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie zal ik mijn standpunt nader bepalen.
Hoe was de gemiddelde afstand tot een stembureau bij de recente verkiezingen en hoe verhoudt zich dat tot de afstand die gemeten werd na de gemeenteraadsverkiezingen van 2022?4
Bij de evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen wordt de spreiding van stemlokalen onderzocht. In mijn rapportage aan uw Kamer zal ik de uitkomsten van dit onderzoek vergelijken met de gemiddelde afstand tot een stembureau bij de gemeenteraadsverkiezingen 2022.
Is er een verband bekend tussen de opkomst bij verkiezingen en het aantal stembureaus en de afstand tot stembureaus? Zo ja, over welke gegevens beschikt u? Zo nee, kunt dit alsnog laten onderzoeken?
In het onderzoek naar de spreiding van stemlokalen wordt ook onderzoek gedaan naar de opkomst bij deze verkiezingen en de spreiding van stemlokalen. De uitkomsten van dit onderzoek worden met de uitkomsten van de evaluatie met uw Kamer gedeeld. De uitkomsten van het evaluatieonderzoek verwacht ik u in september te kunnen toezenden.
Is er in gemeenten met minder stembureaus minder gestemd dan bij de vorige Provinciale Statenverkiezingen? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Binnen de evaluatie van deze provinciale staten- en waterschapsverkiezingen onderzoek ik of er een correlatie is tussen de opkomst en de aantallen stembureaus binnen gemeenten. Daarmee is uiteraard nog geen oorzakelijk verband gegeven. De uitkomsten van het evaluatieonderzoek verwacht ik u in september te kunnen toezenden.
Hoe beoordeelt u het feit dat het aantal stembureaus in wijken met goedkopere woningen sterker gedaald is dan in wijken met dure woningen?
Voorop staat dat de verkiezingen voor iedereen zoveel als mogelijk toegankelijk moeten zijn. Voor gemeenten is het van belang of locaties geschikt zijn als stemlokaal. Na twee verkiezingen met coronamaatregelen hebben gemeenten hun bestand met stemlokalen veelal herijkt. Uit het evaluatieonderzoek moet blijken of de gemelde daling van het aantal stembureaus klopt. Hierbij wordt onderzocht of de spreiding tussen stemlokalen in bepaalde wijken groter was dan in andere wijken. Uit het onderzoek zal ook moeten blijken of indien in een gemeente het aantal stembureaus is gedaald, dit ook betekent dat het aantal locaties is gedaald. In een aantal gevallen kan het ook zo zijn dat waar voorheen op een locatie twee stembureaus waren gevestigd, er nu nog maar één stembureau was. Uit de evaluatie zal moeten blijken of per gemeente het aantal locaties en stembureaus daalt en/of stijgt en of daar de (lokale) factoren voor aan te wijzen zijn.
Deelt u de mening dat het niet van de sociaaleconomische status van een wijk afhankelijk mag zijn hoeveel stembureaus er zijn? Zo ja, wat gaat u doen om gemeenten die hier verschil in maken te corrigeren? Zo nee, waarom niet?
Het is een wettelijke verantwoordelijkheid van de gemeenten om te zorgen dat er voldoende stemlokalen worden aangewezen. Gemeenten maken verschillende afwegingen die vaak gericht zijn op onder andere de geschiktheid van locaties en de bevolkingsdichtheid in een buurt. Of dat ertoe leidt dat in wijken met een lagere sociaaleconomische status (met goedkopere huizen, of lagere inkomens) minder stemlokalen worden ingericht moet uit het evaluatieonderzoek blijken.
Is er een verband tussen de sociaaleconomische status van een wijk en het opkomstpercentage? Zo ja, wat is dat verband? En als u niet over dergelijke informatie beschikt, kunt u dit alsnog laten onderzoeken?
In 2022 heeft het Lokaal Kiezersonderzoek de opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen onderzocht. In dit onderzoek is ingegaan op de verschillende kenmerken van groepen niet-stemmers. De onderzoekers gaan hierbij in op de verschillende sociaaleconomische en demografische verklaringen. Verklaringen voor het wel of niet stemmen worden onder andere gevonden in het opleidingsniveau, de leeftijd en het inkomen van kiezers. Hierbij spelen ook andere factoren een rol zoals de afstand tot de politiek, bijvoorbeeld als gevolg van een verhuizing.6
Deelt u de mening dat het aantal stembureaus ten minste op peil moet blijven? Zo ja, wat gaat u doen om er voor te zorgen dat bij volgende verkiezingen het aantal stembureaus tenminste weer op het oude niveau wordt teruggebracht? Zo nee, waarom niet?
Het is een wettelijke verantwoordelijkheid van gemeenten om te zorgen voor voldoende stemlokalen. Hierin spelen veel verschillende factoren een rol, die mede beïnvloed worden door de lokale omstandigheden (zoals geschiktheid van locaties). Gemeenten kunnen daarom ook het beste beslissen welke stemlokalen zij aanwijzen. Door alleen te stellen dat het aantal stemlokalen op peil moet blijven wordt een kwantitatieve maatstaf gesteld die mogelijk niet in iedere situatie uitvoerbaar is. Zoals ik in mijn reactie op vraag vijf van het lid Leijten (SP) reageerde doe ik onderzoek naar de spreiding van stemlokalen en zal ik op basis van de uitkomsten van dit onderzoek mijn standpunt nader bepalen.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat gemeenten met lage scores ten aanzien van het aantal rolstoeltoegankelijke stembureaus meer toegankelijke stembureaus gaan krijgen en daarbij een voorbeeld nemen aan het gelukkig overgrote deel van de gemeenten die wel zorgt voor toegankelijke stembureaus?
Toegankelijkheid van verkiezingen voor alle kiezers is van wezenlijk belang. Bij elke verkiezing wordt daarom, middels het Actieplan toegankelijk stemmen, extra aandacht geschonken aan het bevorderen van de (fysieke) toegankelijkheid van de verkiezing. Voorafgaand aan de afgelopen verkiezingen heeft het Ministerie van BZK in samenwerking met de VNG, de NVVB en een aantal belangenorganisaties een reeks regionale bijeenkomsten georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomsten gingen gemeenteambtenaren met ervaringsdeskundigen en experts in gesprek en wisselden ervaringen en praktische tips uit om de toegankelijkheid verder te verbeteren. Ook heeft het Ministerie van BZK eenmalig 2,7 miljoen euro ter beschikking gesteld aan gemeenten ter bevordering van de toegankelijkheid van de verkiezingen. Gemeenten konden zelf bepalen voor welke maatregelen zij dit geld gebruikten ter bevordering van de toegankelijkheid.
In aanloop naar de volgende verkiezingen zal opnieuw bekeken worden hoe invulling gegeven kan worden aan het Actieplan toegankelijk stemmen.
Niet alle stembureaus kunnen voldoen aan de criteria voor fysieke toegankelijkheid. Die criteria zijn strikt, dit is omdat een drempel die een centimeter te hoog is, of een hellingbaan die te stijl is, er al voor kan zorgen dat een kiezer in een rolstoel niet zelfstandig het stemlokaal binnenkomt. In de praktijk blijkt het moeilijk om alle stemlokalen op alle onderdelen aan de criteria te laten voldoen. Stemlokalen worden immers ingericht in bestaande, soms oude, gebouwen die vaak niet eenvoudig kunnen worden aangepast. In buurten waar geen alternatieve locaties beschikbaar zijn, zou het sluiten van deze stemlokalen ertoe leiden dat kiezers in een andere buurt moeten gaan stemmen. Het college legt verantwoording af aan de gemeenteraad welke stemlokalen niet voldoen, en gemeenten wordt gevraagd daarover duidelijk te communiceren naar de kiezer. Via www.waarismijnstemlokaal.nl is het voor kiezers zichtbaar welke stemlokalen toegankelijk zijn voor rolstoelen en welke stemlokalen dat niet zijn.
Kent u het initiatief van de provincies Drenthe en Groningen om gratis taxi’s in te zetten voor bewoners die anders niet op eigen gelegenheid naar een stembureau kunnen?5 Deelt u de mening dat dit een goed initiatief is en dat dat niet alleen in het geval het OV staakt zou moeten worden gedaan? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat er meer provincies of gemeenten bij volgende verkiezingen gratis taxi’s beschikbaar gaan stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb hier kennis van genomen en vond dit een goede maatregel die paste in de oproep die ik heb gedaan om de eventuele gevolgen van de staking van het streekvervoer zoveel mogelijk op te vangen met alternatief vervoer. Deze provincies hebben dit initiatief genomen vanwege de staking van het streekvervoer, en de rol die de provincie heeft ten aanzien van het regionaal vervoer. Uit mediaberichten is mij gebleken dat van dit initiatief op zichzelf niet veelvuldig gebruik is gemaakt.
De organisatie van verkiezingen is belegd bij de gemeenten. Er zijn ook voorbeelden van gemeenten die diensten aanbieden om kiezers, die dat zelf niet kunnen, naar het stembureau te brengen. Dit gebeurde ook al bij eerdere verkiezingen. Gemeenten bieden dit bijvoorbeeld aan om blinden en slechtziende kiezers naar een stemlokaal te brengen waar gestemd kan worden met behulp van een stemmal. Ik moedig dit soort initiatieven aan, onder andere door goede voorbeelden te delen en verder te verspreiden. Hoe gemeenten werken aan de toegankelijkheid van verkiezingen is aan hen zelf, zij hebben daarin een zelfstandige bevoegdheid.
Kent u meer goede provinciale of gemeentelijke initiatieven om kiezers tot stemmen te stimuleren of hen daarbij de faciliteren? Zo ja, welke zijn dat? Kunt u er zorg voor dragen dat die initiatieven bij andere provincies en gemeenten bekend en gestimuleerd worden? En indien u geen overzicht van dergelijke initiatieven heeft, kun u daar dan alsnog voor zorgen en onder de aandacht brengen?
Tijdens de regionale bijeenkomsten toegankelijke verkiezingen die eind 2022 door het ministerie zijn georganiseerd op zes verschillende locaties in het land wisselden gemeenten en belangen organisaties onderling en met elkaar goede voorbeelden uit over hoe zij werken aan het verbeteren van de toegankelijkheid van verkiezingen voor mensen met een beperking. Van deze bijeenkomsten is een integraal verslag gemaakt waarin de voornaamste en meest besproken tips en ervaringen zijn opgenomen. Dit verslag is via een nieuwsbrief van BZK verspreid aan alle projectleiders Verkiezingen, en via de website actieplantoegankelijkstemmen.nl.
Hiernaast inventariseer ik de verschillende goede voorbeelden bij gemeenten over initiatieven die in algemene zin gericht zijn op het bevorderen van de opkomst. Deze voorbeelden breng ik onder de aandacht bij gemeenten ter voorbereiding op volgende verkiezingen.
Klopt het dat de plenaire behandeling, onder voorbehoud, in de Eerste Kamer op 8 november 2022 plaatsvindt en de eerstvolgende waterschapsverkiezingen op 15 maart 2023 worden gehouden?
Ja.
Wat betekent de rijkelijk late behandeling van het wetsvoorstel op 8 november voor de implementatie van (mogelijke) wijzigingen voor de eerstvolgende waterschapsverkiezingen?
Door de nog niet afgeronde parlementaire behandeling van het initiatiefvoorstel kan helaas op dit moment nog geen duidelijkheid worden gegeven aan betrokkenen bij de aankomende waterschapsverkiezingen.
De Eerste Kamer heeft op 10 oktober jl. verslag uitgebracht. Daarin zijn vergelijkbare vragen gesteld en zorgen geuit over het goed kunnen verlopen van de waterschapsverkiezingen in 2023. Uiterlijk 4 november 2022 zal op de vragen van de Eerste Kamer worden gereageerd. Daarmee is de beantwoording vanuit de regering tijdig gereed voor de plenaire behandeling van 8 november in de Eerste Kamer.
Klopt het dat het uitblijven van een beslissing of het eventueel terugsturen van het wetsvoorstel naar de Tweede Kamer zou betekenen dat er na de komende waterschapsverkiezingen op 15 maart 2023 geen wijzigingen kunnen worden aangebracht in de Waterschapswet?
Specifiek voor het nu voorliggende initiatiefvoorstel wordt opgemerkt dat onder meer tijdens het plenaire debat in de Tweede Kamer daarover is aangegeven dat de wetswijziging, uiteraard indien de Eerste Kamer dit initiatiefvoorstel aanvaardt, uiterlijk op 1 december van dit jaar in het Staatsblad moet zijn gepubliceerd in verband met de uiterste datum waarop – nieuwe – politieke groeperingen zich kunnen laten registreren (19 december dit jaar).
In zijn algemeenheid geldt overigens dat wetswijzigingen altijd mogelijk zijn, uiteraard mits aangenomen door de Staten-Generaal. Een wetsvoorstel dat al bij een van de Kamers ligt kan in principe ook gewijzigd worden (procedure novelle indien het bij de Eerste Kamer ligt). Besluitvorming over de wetgeving na de komende waterschapsverkiezingen betekent dat huidige wetgeving blijft gelden voor het verkiezingsproces in 2023.
Bent u het ermee eens dat de lange duur van het behandelproces van het wetsvoorstel onduidelijkheid creëert bij betrokkenen van de aankomende waterschapsverkiezingen en er daarom op zeer korte termijn duidelijkheid dient te worden verschaft over de toekomst van de geborgde zetels?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u het standpunt dat de wijzigingen aan de Waterschapswet – in welke vorm dan ook – niet meer kunnen worden doorgevoerd als de behandeling van het initiatiefvoorstel pas op 8 november in de Eerste Kamer plaatsvindt? Zo ja, bent u bereid om provincies en waterschappen duidelijkheid te bieden dat er tijdens de aankomende verkiezingen niets zal veranderen aan het systeem waarop bestuurders van waterschappen worden gekozen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen – gezien de urgentie – binnen één week beantwoorden?
Ja.
De bestuurscrisis bij het Waterschap Hollandse Delta |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de bestuurscrisis bij het Waterschap Hollandse Delta?1
Ik heb kennis genomen van de complexe bestuurlijke situatie bij het Waterschap Hollandse Delta.
Hoe analyseert u de bestuurlijke puinhoop bij het Waterschap Hollandse Delta?
Het afgelopen jaar is er een situatie ontstaan die de Verenigde Vergadering (VV: het Algemeen Bestuur) heeft doen besluiten om zich te bezinnen op de bestuurscultuur. Daarbij is in opdracht van de VV door de heer H. Andersson een rapport opgeleverd over de bestuurscultuur. Dat rapport resulteerde erin dat op 15 maart dit jaar, na intensieve discussie, uiteindelijk alle dagelijkse bestuursleden zijn afgetreden. Uit het vervolg van het proces blijkt dat daarmee niet alle in het rapport beschreven problemen zijn opgelost. Uit de ontwikkelingen na 15 maart met betrekking tot het aanstellen van Dagelijks Bestuursleden blijkt dat er door het waterschap nog de nodige stappen te zetten zijn om de nagestreefde verbeteringen te realiseren.
Bent u al in gesprek met de provincie en het waterschap om deze bestuurscrisis op te lossen? Zo nee, bent u bereid om een leidende rol hierin te nemen?
In het antwoord op de vorige vraag wordt aangegeven dat het bestuur van het Waterschap Hollandse Delta door het initiëren van het onderzoek naar de bestuurscultuur en de opvolging daarvan laat zien zich bewust te zijn van de eigen verantwoordelijkheid om de bestuurscultuur te verbeteren. De dijkgraaf (voorzitter van zowel het dagelijks als algemeen bestuur) heeft daarbij een belangrijke rol en geniet de steun van een grote meerderheid van de Verenigde Vergadering zoals blijkt uit een motie die op 12 mei jl. is aangenomen.
De dijkgraaf heeft in de Verenigde Vergadering aangegeven over de problematiek overleg te hebben met de commissaris van de Koning.
Inmiddels zijn er op 31 augustus twee nieuwe dagelijkse bestuursleden uit de VV benoemd en is er besloten de andere twee extern te gaan werven. Op 25 oktober zijn er twee externe kandidaten gekozen. Gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland heeft een ontheffing verleend om de gekozen externe dagelijks bestuursleden te mogen benoemen. Zij zijn beëdigd op 10 november.
Het waterschap is een autonoom overheidslichaam. Ik constateer dat de situatie serieus wordt genomen en de verschillende betrokkenen invulling geven aan hun eigen verantwoordelijkheden. Ik zie dan ook geen aanleiding om mij daarin te mengen.
Het vasthouden van water in natuurgebieden om overstromingen te helpen voorkomen |
|
Eva van Esch (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hoe Limburgse natuur het water kan vasthouden»?1
Ja.
Deelt u het inzicht dat natuurlandschappen water beter kunnen vertragen en vasthouden dan intensief bewerkte weilanden of akkers?
Het hangt af van de mate waarin de natuur-, bos- en landbouwgronden de neerslag kunnen opnemen (sponswerking), hun ligging (laag of hoog/hellend Nederland, en/of zij de neerslag op het maaiveld kunnen bergen (onder andere afhankelijk van het gewas en de inrichting van het perceel).
Deelt u het inzicht dat de intensivering van de landbouw heeft bijgedragen aan het versneld afvoeren van water, waardoor bij piekbuien overstromingen kunnen optreden?
Een ontwatering van landbouwgronden om zo het land eerder te kunnen bewerken kan leiden tot versnelde afvoer van neerslagwater naar de grotere waterlopen en uiteindelijk via de grote rivieren naar de zee. Afhankelijk van de locatie en andere versnelde waterafvoeren (bijvoorbeeld stedelijk gebied) kan dat leiden tot overstromingen bij piekbuien.
Deelt u het inzicht dat natuur ingezet moet worden om de gevolgen van klimaatverandering, zoals piekbuien en droogte, op te vangen?
Daar ben ik het mee eens. Overigens geldt dat niet alleen voor de natuur. Alle sectoren die samen het landschap vormen, waaronder de landbouw, de industrie en het stedelijk gebied, moeten bijdragen aan het opvangen van de gevolgen van klimaatverandering. De vraag of de natuur ingezet kan worden en in hoeverre die inzet toereikend kan zijn om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen is sterk locatie-afhankelijk, en dient steeds opnieuw te worden afgewogen. Dat gebeurt onder meer in het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie.
Bent u bereid om in het (natuur)landschap meer ruimte te geven aan natuurlijke oplossingen, zoals begroeiing en buffers, voor het bergen, vertragen en opslaan van water? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten hoe u hier invulling aan geeft?
We geven hier op verschillende manieren invulling aan, samen met andere overheden. In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de toekomstbestendigheid van het landelijk gebied in goed evenwicht met natuur en landschap als prioriteit benoemd is. Afwentelen moet volgens de NOVI worden voorkomen door bijvoorbeeld het combineren van natuur en waterberging (beleidskeuze 4.4). In de NOVI en in het ontwerp Nationaal Waterprogramma 2022–2027 is een voorkeursvolgorde opgenomen voor waterbeheer. Het aanpassen van de ruimtelijke inrichting aan waterbeschikbaarheid en wateroverlast is daarbij het uitgangspunt. Deze voorkeursvolgorde is leidend geweest bij de uitwerking van het maatregelenpakket voor de 2e fase van het Deltaprogramma Zoetwater 2022–2027. In de NOVI-gebieden Zuid-Limburg en Zwolle werken rijk en regio samen aan robuuste oplossingen voor het watervraagstuk dat de ligging aan beken en grote rivieren met zich meebrengt.
In het Programma Natuur (Kamerstuk 35 334, nr. 131) werk ik samen met de provincies aan een structurele aanpak om met name de stikstofgevoelige natuur in een gunstige staat van instandhouding te brengen en daarbij samenhang te brengen met andere maatschappelijke opgaven, zoals de klimaatopgave. Verder verwijs ik naar het Actieprogramma klimaatadaptie landbouw2 (Kamerstuk 35 300 XIV, nr. 70) en de Actielijnen klimaatadaptatie natuur u later dit najaar wordt geïnformeerd.
Voor de Rijkswateren voer ik met de Minister van IenW de regie om in samenspraak met regionale overheden en andere stakeholders ruimte te geven aan natuurlijke oplossingen. Binnen het rivierbed geldt dat de ontwikkeling van natuur alleen mogelijk is in goede balans met waterveiligheid. Daar is bergen en vasthouden, afhankelijk van het type gebied, niet altijd het uitgangspunt. Op sommige locaties is juist snel afvoeren belangrijk.
Niet alleen het Rijk, maar ook waterschappen, provincies en gemeenten hebben een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting en het beheer van het landelijk en stedelijk gebied.
Welke maatregelen zijn of worden er getroffen om in natuurgebieden, landbouwgebieden en het stedelijk gebied rekening te houden met hoogwatersituaties, graag uitgesplitst per gebied? Zijn er schuilplekken, vluchtroutes en -eilandjes in evacuatieplannen meegenomen voor wilde dieren?
Hoogwater op de rivieren is al eeuwen onderdeel van het riviersysteem. Gebruikers en eigenaren houden in het algemeen goed rekening met het feit dat het hoogwater kan worden, en de uiterwaarden kunnen onderlopen. Nieuwe natuurgebieden van Rijkswaterstaat in het rivierengebied worden sinds begin jaren negentig zodanig aangelegd dat er rekening wordt gehouden met vluchtmogelijkheden bij begrazing, in geval van hoogwater. Dit is maatwerk per gebied. Het kan betekenen dat dieren bij hoogwater terecht kunnen op zogenoemde hoogwatervluchtplaatsen, op hogere delen in de uiterwaard of op een speciaal stuk dijk dat hiervoor is ingericht. Maar het kan ook in de vorm van evacuatieplannen of seizoenbegrazing.
In landbouw- en natuurgebieden is het de eigenaar/pachter die rekening dient te houden met hoogwater. Hier zijn over het algemeen geen specifieke maatregelen getroffen bij hoogwater voor dieren. Eigenaren/pachters halen hun dieren tijdig uit de uiterwaarden als er een kans is dat deze onderlopen. Via de media waarschuwen Rijkswaterstaat en de waterschappen voor aankomend hoogwater. In stedelijke gebieden zijn waar nodig waterkeringen gebouwd. Wegen in de uiterwaarden worden meestal door gemeenten en waterschappen afgezet tijdens hoogwater. Hoger gelegen wegen vormen hiermee ook een plek waar wilde dieren naartoe kunnen bij hoogwater. In evacuatieplannen van gemeenten en waterschappen wordt veelal rekening gehouden met evacuatie van vee uit de uiterwaarden. Wilde dieren worden niet geëvacueerd.
Op welke plekken langs de Maas en de Roer hebben de rivieren in de afgelopen jaren meer ruimte gekregen voor hoogwaterstanden en welke maatregelen zijn hiervoor genomen?
Er zijn langs de Maas diverse maatregelen getroffen om meer ruimte te geven aan de rivier bij hoge waterstanden. Hieronder een kort overzicht met de Maaswerken, het programma Nadere uitwerking rivierengebied (NURG) en systeemwerkmaatregelen. Dit zijn de belangrijkste maatregelen die getroffen zijn, dan wel getroffen worden.
Langs de Maas3 is de afgelopen jaren het Programma Maaswerken uitgevoerd; het gaat om 52 projecten over een lengte van 222 km langs de Maas. Een flink aantal projecten is inmiddels afgerond, een deel is nog in uitvoering. Dit gaat om het verbreden en verdiepen van de rivier, het verlagen van uiterwaarden, het aanleggen van hoogwatergeulen en retentiegebieden, het versterken van kades en dijken en het verhogen van bruggen en verbreden van het Julianakanaal.4
Ook in het kader van het NURG-programma, in 1993 gestart om het areaal natuur in de uiterwaarden te vergroten, zijn langs de Bedijkte Maas in de afgelopen 25 jaar ook verschillende rivierverruimende maatregelen getroffen. Ik verwijs u voor een overzicht van de uitgevoerde NURG-maatregelen naar mijn brief over de oplevering van het NURG-programma (Kamerstukken 35 570 J, nr. 7).
Op 12 locaties langs de Limburgse Maas wordt de mogelijkheid tot rivierverruiming (dijkteruglegging) momenteel verkend5. Deze zogenoemde systeemmaatregelen dienen om (deels) te compenseren voor de ruimte die de rivier heeft verloren als gevolg van het laten vervallen van de overstroombaarheidseis van dijken en kades langs de Maas. Locaties waar dit speelt zijn onder andere: Well, Arcen Baarle – Houten – Blerick en Venlo.Andere voorbeelden zijn het gebiedsproject Ooijen-Wansum, waar nieuwe natuur is gerealiseerd in samenhang met waterstandsdaling, en het project Meanderende Maas waar samen met een dijkversterking gezorgd wordt voor meer natuur en ruimte voor de Maas.
De rivier de Roer is in beheer bij het waterschap Limburg. Navraag bij het waterschap leert dat er de afgelopen jaren langs de Roer geen grote fysieke werken zijn uitgevoerd om meer ruimte aan de rivier te bieden bij hoogwaterstanden. Het waterschap is bezig om de informatie van de recente wateroverlast te bestuderen en evalueren. De overbelasting van de beken en rivieren binnen het regionale watersysteem is één van de uitzonderlijke situaties die daarin meegenomen wordt.
Op welke plekken is ruimte voor hoogwaterstanden weer teruggegeven aan menselijke activiteiten, zoals woningbouw of landbouw?
In het rivierbed van de grote rivieren in beheer bij Rijkswaterstaat gelden strenge regels over welke activiteiten wel en niet worden toegestaan. Dit zijn de zogenaamde Beleidsregels Grote Rivieren (BGR). Activiteiten die zorgen voor waterstandstoename, indien al toegestaan, moeten duurzaam gecompenseerd worden6.
De Minister van IenW heeft in 2020 besloten om van een groot deel van het gebied langs de Maas de status van rivierbed te laten vervallen. De Kamer is van dit voornemen en de voorwaarden op de hoogte gesteld per Kamerbrief op 18 juni 2020 (Kamerstuk 27 625, nr. 504). Dit kan op termijn zorgen voor een toename van ruimte voor niet-riviergebonden activiteiten. Door dit besluit om de overstroombaarheidsbenadering van de bedijkte gebieden langs de Limburgse Maas los te laten kan in beginsel circa 31% van het totale oppervlak aan het rivierbed worden onttrokken en beschikbaar komen voor andere functies. Een van de voorwaarden is dat het verlies aan ruimte voor de afvoer van de Maas voldoende wordt beperkt. Hiertoe wordt op 12 locaties langs de Limburgse Maas de mogelijkheid tot rivierverruiming (dijkteruglegging) verkend; dit zijn de zogenoemde systeemwerkingmaatregelen.
Is het waar dat gemeenten, provincies en waterschappen vaak grondbezitter zijn en hierdoor regie hebben over onder andere de waterhuishouding?
De verantwoordelijkheid van de overheid voor de waterhuishouding en het waterbeheer staat los van het wel of niet in eigendom hebben van grond.
Deelt u het inzicht dat de verantwoordelijkheid voor wateroverlast, respectievelijk droogte berust bij verschillende bestuurslagen met een onduidelijke taakverdeling? Zo nee, waarom niet en kunt u de taakverdeling per bestuurslaag en Minister weergeven?
Ik ben niet van mening dat de taakverdeling onduidelijk is. De verantwoordelijkheden voor wateroverlast, watertekort en droogte zijn belegd bij verschillende overheden met een duidelijke bevoegdheden- en verantwoordelijkheidsverdeling in de Waterwet7. Dit is weergegeven in het Ontwerp Nationaal Waterprogramma 2022–20278.
Bent u bereid om minimale kaders op te stellen voor het gebruik en de onttrekking van grondwater, zodat decentrale overheden over uniforme richtlijnen beschikken? Zo nee, waarom niet?
Er bestaan al kaders voor onttrekking van grondwater op nationaal niveau. Deze zijn vastgelegd in de Waterwet en onderliggende regelgeving. Voor onttrekking van grondwater geldt op grond van de Waterwet in beginsel een vergunning- of meldingsplicht. Provincies zijn verantwoordelijk voor het strategisch grondwaterbeleid en ontwikkelen van het beleid en stellen van nadere kaders voor zorgvuldig gebruik van het grondwater. Voor grote industriële onttrekkingen, onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening en onttrekkingen voor bodemenergiesystemen zijn de provincies bevoegd gezag. Voor andere grondwateronttrekkingen zijn dat de waterschappen.
Op 29 maart 2021 is een rapportage aan de Kamer aangeboden met een beschrijving van regels en beleidskaders voor grondwateronttrekkingen, de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden, en een inventarisatie van het aantal onttrekkingen en onttrokken hoeveelheden (Kamerstuk 27 625, nr. 527. Daarbij is aangegeven dat de provincies en waterschappen hun grondwater- en beregeningsbeleid waar nodig herijken. De inzet daarbij is om de registratie en metingen van grondwateronttrekkingen te verbeteren, beter inzicht te krijgen in de cumulatieve effecten van de onttrekkingen en te zorgen dat de onttrekkingen en aanvullingen duurzaam in balans blijven.
De provincies en waterschappen zijn hiermee aan de slag. Dit vindt grotendeels plaats via de reguliere sporen van Deltaprogramma en de uitvoering van de droogteaanpak, waaronder verdrogingsbestrijding grondwaterafhankelijke natuur/N2000 (mede i.c.m. stikstofaanpak/programma natuur). Ook in de Studiegroep Grondwater (Ministeries van IenW, LNV, de Unie van Waterschappen, VEWIN, IPO, VNG en staf Deltacommissaris) is aandacht voor grondwaterkwantiteit, waarbij de nadruk ligt op het in balans brengen van het gebruik en de beschikbaarheid van grondwater. Het is niet wenselijk vooruit te lopen op de resultaten van de herijking en de Studiegroep Grondwater.
Kunt u deze vragen per vraag beantwoorden, zonder naar antwoorden op andere vragen te verwijzen?
Ja.
Integriteitskwesties bij de waterschappen |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Bagger in de berm, dat is niet integer»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat de afgelopen vier jaar 103 integriteitskwesties speelden bij de 21 waterschappen in Nederland?
Het is te betreuren dat er zich uiteenlopende integriteitskwesties voordoen. Het positieve is dat integriteitszaken wel worden gemeld en dat er actie kan worden genomen. Bestuurders en ook ambtenaren zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de integriteit van hun handelen binnen het openbaar bestuur.
Ook de waterschappen zijn zich bewust van het belang integriteitkwesties te voorkomen. Om de waterschappen hierbij te ondersteunen heeft het Arbeidsmarkt & Ontwikkelingsfonds Waterschappen in samenwerking met de sector waterschappen de Toolbox Integriteit ontwikkeld. Deze toolbox is vorig jaar nog geactualiseerd en opnieuw onder de aandacht gebracht van ambtenaren en bestuurders (zie ook https://hrm.aenowaterschappen.nl/nl/thema/Integriteit).
Bent u het ermee eens dat de integriteit van de waterschappen in Nederland versterkt moet worden?
Het streven is het integriteitsbeleid naar een hoger plan te tillen, omwille van de kwaliteit en legitimiteit van het openbaar bestuur. Niet voor niets is openheid en integriteit een van de beginselen uit de Nederlandse code voor goed openbaar bestuur. Ik wijs de waterschappen op de bestaande en nieuwe instrumenten om integriteit blijvend onder de aandacht te brengen en houden, van zowel ambtenaren als bestuurders.
Hoe verklaart u het feit dat de waterschappen de afgelopen jaren relatief meer integriteitskwesties kenden dan provincies en gemeenten?
Uit het aangehaalde NRC-artikel en de vergelijking tussen organisaties daarin blijkt dat het gemiddelde aantal integriteitsonderzoeken per waterschap per jaar lager is ten opzichte van provincies en gemeenten.2 Blijft gehandhaafd dat elke schending er natuurlijk een teveel is.
Kunt u het grote verschil in de aantallen integriteitsonderzoeken tussen de waterschappen (waar het waterschap Amstel, Gooi en Vecht 45 zaken onderzocht, zijn er ook waterschappen die geen enkele integriteitskwestie hebben onderzocht) verklaren?
Het aantal van 45 zaken dat is opgegeven voor het waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft betrekking op Waternet. Waternet is een samenwerkingsverband dat namens waterschap Amstel, Gooi en Vecht en de gemeente Amsterdam zorgt voor de hele waterkringloop. Bij Waternet werken ca. 1.700 medewerkers.
Dat zou het verschil kunnen verklaren voor het relatief hoge aantal zaken over 4 jaren ten opzichte van de waterschappen met gemiddeld ca. 450 medewerkers per waterschap.
Bij hoeveel van de afgeronde en nog lopende integriteitszaken bij de waterschappen werd de integriteit van een bestuurder onderzocht? Wat voor soort integriteitsschendingen betreft het in deze zaken?
Uit de informatie die de 21 waterschappen hebben aangeleverd blijkt dat 3 waterschappen een aantal integriteitsonderzoeken hebben uitgevoerd naar mogelijke integriteitsschendingen door leden van het Algemeen en/of Dagelijks Bestuur. Tevens blijkt hieruit dat daar waar schendingen zijn geconstateerd, afspraken zijn gemaakt.
Ziet u een mogelijk verband tussen integriteitsschendingen bij de waterschappen en de zogenaamde «geborgde zetels»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik leid dat niet af uit de informatie in het artikel. Voor alle bestuursleden geldt de Handreiking Integriteit politieke ambtsdragers (zie het antwoord op vraag 8).
Heeft elk waterschap in Nederland een gedragscode integriteit voor het bestuur? Zo nee, bent u bereid de ontwikkeling hiervan te stimuleren?
Op grond van artikel 33 lid 3 van de Waterschapswet moet het algemeen bestuur voor zijn leden, de leden van het dagelijks bestuur en de voorzitter een gedragscode vaststellen. In 2016 heeft de gewijzigde Handreiking Integriteit politieke ambtsdragers inclusief modelgedragscode (die onder andere i.s.m. de Unie van Waterschappen is opgesteld) gezorgd voor een «herijking» van de bestaande modelgedragscode bij waterschappen3. Bij de waterschappen zullen de onlangs nieuw gekozen algemene besturen de gedragscode (opnieuw) bespreken en vaststellen.
Kunt u de voortgang schetsen van de maatregelen die u heeft genomen in het kader van de versterking van de integriteit van het lokaal bestuur (zoals toegelicht in Kamerstuk 28 844, nr. 156) en de waterschappen in het bijzonder?
De afgelopen periode heeft de versterking van de integriteit in het lokaal bestuur hoog op de agenda gestaan en dat staat het nog steeds. De aandacht hiervoor is belangrijk bij zowel de kandidaatstelling, benoeming, als tijdens de bestuursperiode. Sinds de brief met daarin acties en maatregelen ter versterking van de integriteit in het lokaal bestuur naar uw Kamer is gestuurd, is er hard gewerkt aan de totstandkoming van een aantal bestuurlijke producten die behulpzaam kunnen zijn voor de praktijk. De waterschappen zijn vanaf het begin betrokken bij de uitwerking van het pakket van acties en maatregelen.
In 2017 is de Handreiking Integriteitstoetsing kandidaten voor decentrale politieke partijen opgesteld. Deze wordt momenteel geactualiseerd.
De Handleiding basisscan integriteit voor kandidaat-bestuurders is opgesteld in de aanloop naar de provinciale en waterschapsverkiezingen. Deze handleiding is door het Ministerie van BZK op 4 maart 2019 aan de provincies, waterschappen en de BES-eilanden Bonaire en Saba gestuurd.
De waterschappen zijn vertegenwoordigd in het Netwerk Weerbaar Bestuur, waar ook veiligheid en integriteit belangrijke aandachtsgebieden zijn.
Verder is er ook aandacht voor integriteit in het inkoop- en aanbestedingsbeleid en transparantie door een open databeleid door en van de waterschappen.
Daarnaast zijn de waterschappen betrokken bij de organisatie en nemen zij actief deel aan de Dag (voor ambtenaren) en Nacht (voor bestuurders) van de Integriteit (i.s.m. CAOP, IPO en VNG).
Welke maatregelen neemt u om de handleiding basisscan integriteit daadwerkelijk onder de aandacht te brengen bij de benoeming van de nieuwe gedeputeerden en de bestuurders van de waterschappen?
Op 4 maart 2019 is de Handleiding basisscan integriteit voor kandidaat-bestuurders door de Minister van BZK officieel overhandigd aan de voorzitter van de Unie van Waterschappen, de heer Van der Sande.
Daar is (publicitaire) aandacht aan gegeven en de handleiding is onder andere aangeboden aan de waterschappen om te gebruiken in aanloop naar de benoeming van de kandidaat-bestuurders. Naast deze handleiding zijn de beschikbare instrumenten rondom bestuurlijke integriteit in den brede uitgebreid onder de aandacht gebracht van de deels nieuwe lichting waterschapsbestuurders.
In 2019 zal de handleiding overigens worden geëvalueerd waarna (digitaal) een volgende versie zal verschijnen. Ook daarmee zal gebruik en doorontwikkeling verder worden gestimuleerd. Op basis van de evaluatie zal worden bezien of nadere aanvulling of wellicht inkadering van integriteitsanalyses nodig is. Verder kan die handleiding input bieden voor de Toolbox Integriteit van het Arbeidsmarkt & Ontwikkelingsfonds Waterschappen.
Het bericht ‘Bestuurslid luidt noodklok: ‘Waterschap Rivierenland heeft straks een half miljard schuld’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Helma Lodders (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Waterschap Rivierenland heeft straks een half miljard schuld»?1
Ja.
Hoe wordt de financiële positie van waterschappen in de gaten gehouden? Wie is daarvoor direct en indirect verantwoordelijk?
Ieder waterschap is zelf verantwoordelijk voor de eigen financiële positie. Het algemeen bestuur geeft hierbij de kaders aan en stelt het binnen deze kaders passende financieel beleid vast. Het dagelijks bestuur voert het financieel beleid uit en informeert het algemeen bestuur lopende het jaar door middel van tussentijdse rapportages over de uitvoering. Na afloop van het jaar legt het dagelijks bestuur formeel verantwoording af aan het algemeen bestuur met het jaarverslag en de jaarrekening. De tussentijdse rapportages en de jaarstukken stellen het algemeen bestuur in staat zijn controlerende functie uit te oefenen, waarbij het algemeen bestuur steunt op de bevindingen van de openbare accountant van het waterschap.
Daarnaast hebben vrijwel alle waterschappen een rekenkamerfunctie (of een soortgelijk orgaan), die het algemeen bestuur adviseert.
Verder dienen decentrale overheden, waaronder de waterschappen, zich te houden aan de Wet financiering decentrale overheden (Wet FIDO). Op grond van deze wet geldt ten aanzien van het risico voor rentestijgingen dat de waterschappen zijn gebonden aan een renterisiconorm. De provincies zijn belast met het toezicht op naleving van deze wet bij de waterschappen.
Hoe wordt er voorkomen dat waterschappen zichzelf verder in de schulden steken, dit vervolgens afwentelen op de belastingbetalers, terwijl tegelijkertijd de investeringen om voor waterveiligheid te zorgen waarschijnlijk alleen maar zullen toenemen?
Het algemeen bestuur, waarin de belastingbetalers door verkiezingen worden vertegenwoordigd, stelt de kaders en het beleid vast, waaronder de kaders voor de belastingheffing. De waterschapsbesturen geven, rekening houdend met de fysische en demografische gesteldheid van hun gebied, invulling aan de normen en eisen die aan het waterbeheer worden gesteld, het niveau van de taakuitoefening en de hoogte van de benodigde belastingen. Ook controleert het algemeen bestuur de uitvoering daarvan door het dagelijks bestuur.
De schuldpositie en de ontwikkeling daarvan zijn onderdeel van de financiële positie en dus de verantwoordelijkheid van een waterschap zelf. Voorts houdt zoals aangegeven de provincie toezicht op de naleving van de Wet FIDO.
De waterschappen financieren hun investeringen over het algemeen met leningen, waarvan de rente en aflossingen door de belastingbetalers worden betaald als onderdeel van hun aanslag waterschapsbelastingen. Daardoor betalen de belastingplichtigen niet in één keer voor een investering, maar gespreid over de periode waarin zij nut van de investering hebben. Waterschappen kunnen relatief goedkoop geld lenen. Zij hebben in de afgelopen jaren omvangrijke investeringen uitgevoerd en hebben deze gefinancierd met een relatief beperkte lastenontwikkeling.
Ook hebben de waterpartners met het Bestuursakkoord Water (BAW 2011) meerjarige afspraken gemaakt over doelmatigheidsmaatregelen, die ertoe moeten leiden dat er vanaf 2020 jaarlijks structureel 750 miljoen euro wordt bespaard op de stijgende kosten van het waterbeheer. In het verlengde hiervan zijn afspraken gemaakt over een gematigde lastenstijging. Tot op heden ligt de realisatie van deze afspraken op koers. Jaarlijks wordt de Kamer hierover in mei geïnformeerd met de Staat van ons Water.
Met betrekking tot de investeringen in waterveiligheid is het van belang te wijzen op de in 2013 aangenomen wetswijziging Doelmatigheid en bekostiging Hoogwaterbescherming. De wijziging geeft structurele borging aan de afspraken uit het BAW 2011 over de bekostiging van maatregelen, die zijn opgenomen in het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) voor de versterking van primaire waterkeringen in beheer bij de waterschappen. Daarin is de stap gezet naar gedeelde financiële verantwoordelijkheid met een 50/50 financiering door rijk en waterschappen.
Op basis van deze afspraken is op dit moment jaarlijks gemiddeld een budget beschikbaar van 384 miljoen euro (stand begroting Deltafonds 2019). Het voor het HWBP beschikbare budget loopt qua periode gelijk op met de Deltafondsbegroting. De gedeelde financiering is mede ingegeven door onzekerheid over de omvang van het HWBP, periodieke actualisering van de wettelijke normering en de wens dat lokale lasten zich gematigd ontwikkelen. Om de doelmatigheid en beheersbaarheid van dit programma te bevorderen wordt 10% door het investerende waterschap zelf gefinancierd als onderdeel van de bijdrage van de waterschappen.
In vervolg hierop is in het kader van het Deltaprogramma in juni 2014 tussen Rijk en waterschappen geconstateerd dat naar aanleiding van de uitkomsten van de eerste landelijke beoordelingsronde meer helderheid ontstaat over de omvang van de opgave. Deze beoordelingsronde is gereed in 2023, waarna wordt bezien of aanvullende afspraken nodig zijn. Dan zal ook de evaluatie plaats vinden van de afspraken over de financiering zoals vastgelegd in het BAW. Daarbij zal mede in ogenschouw worden genomen hoe de waterschapslasten zich hebben ontwikkeld.
Wat vindt u van een toename van de schulden van 80 miljoen euro in vier jaar tijd, naar nu 440 miljoen euro voor waterschap Rivierenland? Herkent u deze cijfers en heeft u zicht op de financiële positie per waterschap/per inwoner?
Gelet op de geschetste eigen verantwoordelijkheid van het waterschap is het de verantwoordelijkheid van het algemeen bestuur van Waterschap Rivierenland om hierover een oordeel te vellen.
De cijfers zijn herkenbaar. De openbare financiële stukken van een waterschap, met name het jaarverslag en de jaarrekening, geven inzicht in haar financiële positie. Daarnaast geven de waterschappen hier collectief inzicht in via hun rapportages Waterschapspeil en Waterschapsspiegel alsmede de website waterschapsspiegel.nl. Vanaf deze website zijn ook de genoemde twee rapportages te downloaden. In Waterschapsspiegel worden de waterschappen op een groot aantal onderwerpen, waaronder verschillende aspecten van de financiële positie, in vergelijkende zin naast elkaar gezet.
Wat is de trend als het gaat om de toename van kosten voor aanpassing van dijkvakken? Is het waarneembaar dat vanwege een einde aan de economische crisis inmiddels de offertes hoger uitvallen en kosten van uitvoering van de werkzaamheden steeds duurder worden? Welke scenario’s, calculaties en alternatieven worden er door u bedacht wanneer de kosten sneller toenemen dan eerder werd verwacht?
Recentelijk is bij drie projecten de raming voor het Voorkeursalternatief (VKA) hoger uitgevallen dan de initiële globale inschatting. Nu volgt de planuitwerkingsfase, waarin de voorkeursalternatieven verder geoptimaliseerd worden. Deze optimalisatie kan tot bijstelling van de ramingen van deze drie projecten leiden.
Op dit moment zijn circa 70 projecten geprogrammeerd binnen het HWBP. Op basis van drie gevallen waarin de ramingen hoger uitvallen kan nog niet gesproken worden over een trend. Momenteel wordt onderzocht of dit bij meer grote projecten speelt, wat de oorzaken zijn en of optimalisaties te verwachten zijn. De drie projecten worden in het onderzoek meegenomen.
Op basis van dit onderzoek zullen Rijk en waterschappen gezamenlijk bezien of er aanleiding is tot vervolgstappen. Uitgangspunt vormt het voor het HWBP beschikbare meerjarige budget. Veel van de projecten op het programma moeten nog aanbesteed worden de komende jaren. De ontwikkelingen in de markt worden nauwlettend gemonitord. Als de kosten in een periode van hoge marktspanning oplopen, dan zal in eerste instantie bezien worden of hierop gestuurd kan worden via de programmering. Bovendien wordt via onderzoek naar innovaties gewerkt aan kostenverlagingen en efficiencyverbeteringen voor het HWBP. Waterschappen hebben de verantwoordelijkheid om deze innovaties optimaal toe te passen.
Zoals in antwoord op vraag 3 aangegeven duurt het tot 2023 voordat de waterbeheerders (RWS en de waterschappen) alle dijken in Nederland hebben beoordeeld. In 2023 ontstaat er inzicht in het veiligheidsbeeld op basis van de nieuwe normen. Dan weten we beter wat de feitelijke toestand is van alle dijken in Nederland, hoeveel dijken er versterkt moeten worden en of de totale opgave gefinancierd kan worden met de jaarlijkse bijdrage van rijk en waterschappen. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat de langetermijnplanning van de dijkversterkingen in het geding komt. Mocht het lopende onderzoek hiertoe aanleiding geven dan zal ik de Kamer nader informeren.
In hoeverre komen de veiligheidseisen of de planning van de versterking van de dijken in Nederland in het geding?
We verdedigen in Nederland ver vooruit. De HWBP-maatregelen dienen om de veiligheid van alle primaire keringen uiterlijk in 2050 op orde te hebben. Jaarlijks programmeren we de dijkversterkingen die de hoogste urgentie hebben waardoor we het veiligheidsrisico minimaliseren.
Op de planning is ingegaan in het antwoord op vraag 5.
Als de rentestand stijgt, welke waarborgen zijn er om geplande investeringen toch doorgang te laten vinden, zonder dat de waterschapslasten voor inwoners enorm gaan toenemen?
De infrastructuur van de waterschappen (onder andere 18.000 km waterkeringen, 225.000 km waterlopen, 6.175 gemalen en 325 rioolwaterzuiveringsinstallaties) is essentieel om in Nederland veilig en goed te kunnen wonen, werken, ondernemen en recreëren. Investeringen, die ervoor zorgen dat deze infrastructuur zijn functie ook bij veranderende omstandigheden – klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling, verstedelijking en industrialisatie – kan blijven vervullen, zijn noodzakelijk en moeten worden uitgevoerd.
In het antwoord op vraag 2 ben ik ingegaan op de Wet FIDO en het toezicht door provincies op naleving van de renterisiconorm.
In het antwoord op vraag 3 heb ik reeds aangegeven dat de waterschappen de afgelopen decennia grote opgaven – en dus omvangrijke investeringen – hebben gerealiseerd met een relatief beperkte lastenontwikkeling. Gemiddeld genomen lag de rentestand veel hoger dan nu en naar verwachting in de komende jaren het geval zal zijn. Met innovatieve oplossingen, samenwerking met andere partijen en efficiencymaatregelen houden de waterschappen de lastenstijgingen, inclusief het eventuele effect van een rentestijging dat daar onderdeel van is, voor burgers en bedrijven zo laag mogelijk.
Ook heb ik in antwoord op vraag 3 gewezen op de gedeelde financiering van het HWBP, waarbij de investeringsopgaven voor een beperkt deel rechtstreeks worden gedragen door het investerende waterschap.
In het antwoord op vraag 5 heb ik gewezen op het programmatische karakter van het HWBP en de mogelijkheden om meerjarig te sturen.
Zijn de waterschappen in Nederland voldoende financieel solide? Welke schuldquote is acceptabel?
In het Waterschapspeil 2018 kan het meest recente gepresenteerde financiële beeld van de sector worden gevolgd. Daarin is te constateren dat belangrijke indicatoren gunstig zijn of zich gunstig ontwikkelen: de schuldquote daalt, de risico’s zijn adequaat financieel afgedekt en de lastenontwikkeling is gematigd.
Er is geen wettelijke of algemeen aanvaarde norm voor de schuldquote van een waterschap. Het is aan het algemeen bestuur van een waterschap om zich hierover uit te spreken. Voorts is het aan de waterschappen om de risico’s die in potentie aan een bepaalde schuldpositie verbonden zijn in beeld te brengen, met maatregelen te beheersen en waar nodig restrisico’s financieel af te dekken. De wijze waarop de waterschappen daar invulling aan geven is beschreven in het Waterschapspeil 2018. Kortheidshalve verwijs ik u naar de pagina´s 55 en 56 van deze rapportage (www.waterschapspeil.nl).
Kunt u aangeven of de waterschappen zich houden aan de kerntaken? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, welke taken behoren niet tot de kerntaken en zijn wel uitgevoerd? Welke kosten zijn daaraan verbonden?
Anders dan de andere overheden Rijk, provincies en gemeenten zijn de taken van de waterschappen vastgelegd en wettelijk beperkt. Artikel 1 van de Waterschapswet bepaalt welke taken aan waterschappen kunnen worden opgedragen: de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater. Daarnaast kan op grond van hetzelfde artikel »de zorg voor een of meer andere waterstaatsaangelegenheden» aan de waterschappen worden opgedragen.2
In het waterschapsreglement bepaalt de provincie welke taken een individueel waterschap daadwerkelijk moet uitvoeren. De activiteiten die een waterschap uitvoert moeten alle een bijdrage leveren aan de taken die haar zijn opgedragen. Als toezichthouders toetsen de provincies de taakuitoefening door de waterschappen, waarbij zij nagaan of er geen «taakvreemde» activiteiten worden ontplooid. Indien hier sprake van zou zijn, wijzen de provincies de waterschappen hierop en treden zij met hen in overleg. Waar nodig nemen de provincies maatregelen om een einde te maken aan taakvreemde activiteiten.
De beloning van de directie van de Nederlandse Waterschapsbank |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de directie van de Nederlandse Waterschapsbank (NWB) is uitgebreid naar drie personen? Hoe hoog is de beloning van de directie van de NWB?
De directie van de NWB Bank bestaat sinds 1993 uit drie personen. Enkel in de periode 2008–2011 en op momenten dat er een vacature was, bestond de directie (tijdelijk) uit twee personen.
De beloning van de directie van de NWB Bank in 2016 was:
In duizenden euro’s
Vaste beloning
Variabele beloning
Totaal
Menno Snel1 (directievoorzitter)
79
12
91
Lidwin van Velden (directielid)
214
32
246
Frenk van der Vliet (directielid)
214
32
246
Ron Walkier2 (directievoorzitter
94
0
94
in dienst per 1 september 2016
afgetreden per de algemene vergadering van 26 april 2016 wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd
De NWB Bank zal op 19 april 2018 haar jaarverslag 2017 publiceren waarin de beloning van de directie in 2017 te raadplegen zal zijn.
Welke normen gelden er met betrekking tot de beloning van de directie van de NWB? In hoeverre past de beloning van de leden van de directie binnen deze normen?
Het beloningsbeleid voor de directie van de NWB Bank wordt door de algemene vergadering van aandeelhouders vastgesteld. Bij de aanstelling van nieuwe directieleden bepaalt de raad van commissarissen de hoogte van de beloning, binnen het op dat moment geldende beloningsbeleid.
Het huidige beloningsbeleid is in 2015 vastgesteld en is in lijn met het beloningskader dat het Ministerie van Financiën hanteert voor staatsdeelnemingen. Verder is de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen van toepassing. De maximale beloning voor de voorzitter van de directie van de NWB Bank bedraagt per 2015 € 272.000 en 85% daarvan voor overige leden van de directie. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd conform de indexatie zoals vermeld in de CAO Banken. Bij de vaststelling is bepaald dat het beloningsbeleid elke 5 jaar wordt geëvalueerd door een aandeelhouderscommissie.
Vindt u dat de beloning van de directie in verhouding staat tot de activiteiten van de directie, alsmede tot de grootte van de organisatie, mede in overweging nemende het aantal medewerkers (slechts 60) en het risicoprofiel (laag) van de bank?
Het beloningsbeleid van de NWB Bank is in lijn met het beloningskader voor staatsdeelnemingen van het Ministerie van Financiën. Dat beloningskader probeert een evenwicht te vinden tussen een bij het publiek belang passende sobere beloning en het bij een private instelling passende rekenschap geven van beloningen bij vergelijkbare instellingen. Het beloningsbeleid van de NWB Bank wordt periodiek herijkt, dit gebeurde voor het laatst in 2015. Die herijking leidde tot een versobering van het beloningsbeleid._ De beloningsverhouding tussen de directievoorzitter en de mediaan van de overige medewerkers van de NWB Bank bedraagt 4 en is daarmee laag in verhouding tot andere (financiële) instellingen.
Waarom is besloten tot uitbreiding van de directie naar drie personen? Kon de bank niet meer bestuurd worden door twee personen? Neemt de werkdruk per directielid af met dit besluit?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat er binnen waterschappen en gemeenten grote bezwaren bestaan ten aanzien van de uitbreiding van de directie, alsmede de beloning van de directie? Wat onderneemt u teneinde de oorzaak van deze bezwaren weg te nemen?
Ik heb geen signalen ontvangen dat de waterschappen grote bezwaren hebben tegen het aantal directieleden van de NWB Bank of tegen het beloningsbeleid. Op grond van de statuten van de bank bepalen de aandeelhouders het aantal directeuren. Na een korte periode (2008–2011) waarin de directie van de bank uit twee directieleden bestond, hebben de aandeelhouders in 2011 besloten de directie weer uit te breiden naar drie leden vanwege de toegenomen eisen die aan de bank werden gesteld op het gebied van governance en regelgeving alsmede een intensivering van de dienstverlening aan de klanten. Sinds 2014 staat de NWB Bank, die een balanstotaal heeft van ca. € 90 miljard, als significante bank onder direct toezicht van de Europese Centrale Bank.
De algemene vergadering van aandeelhouders stelt het beloningsbeleid en daarmee de maximale beloning van de directie vast. 81% van de aandelen van de NWB Bank worden gehouden door waterschappen, 17% door de staat en 2% door provincies. In 2015 is het huidige beloningsbeleid vastgesteld door de algemene vergadering van aandeelhouders op voorstel van een aandeelhouderscommissie. De commissie bestond uit vertegenwoordigers van vier aandeelhouder-waterschappen en van het Ministerie van Financiën.
Het bericht dat er binnen de gehele overheid is informatieveiligheid nodig is |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««Cybersecurity niet alleen Rotterdams probleem» (Binnenlands Bestuur)?1
Ja.
Deelt u de mening van de Digicommissaris dat er binnen de gehele overheid investeringen nodig zijn voor betere informatieveiligheid? Zo ja, waarom en wat doet u om dit te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Op 16 november 2016 heeft het kabinet de Studiegroep Informatiesamenleving en Overheid ingesteld om een advies op te stellen over (het verbeteren van) het functioneren van de digitale overheid. De Studiegroep is verzocht om, ten behoeve van de volgende kabinetsperiode, te adviseren over een verbetering van het functioneren van de digitale overheid voor wat betreft de doorontwikkeling, de financiering en de governance van de generieke digitale voorzieningen. In haar rapport dat op 18 april is verschenen adviseert de Studiegroep dat «De digitale basisinfrastructuur (Generieke Digitale Infrastructuur, GDI) wordt bestempeld tot vitale infrastructuur voor Nederland. De financiering wordt, inclusief doorontwikkeling en innovatie, structureel geborgd.»2 Het kabinet heeft de overwegingen en aanbevelingen van de Studiegroep zonder nadere standpuntbepaling aan uw Kamer voorgelegd. Als demissionair Minister van BZK laat ik het aan mijn opvolger hoe hij of zij de aanbevelingen van de Studiegroep gaat oppakken.
Deelt u de mening van de Digicommissaris dat er een snellere implementatie van moderne internetstandaarden nodig is? Deelt u dan ook de mening van de Internet Society Nederland dat er een wettelijke verplichting om beveiligingsstandaarden te gebruiken moet komen? Zo ja, waarom en wat kunt u doen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Er is inderdaad een snellere implementatie van moderne internetstandaarden nodig, met name op het gebied van beveiligingsstandaarden. Daarom worden diverse acties ondernomen. Zo is de rijksoverheid een van de initiatiefnemers van de «veilige e-mailcoalitie», waarin bedrijfsleven en overheid samenwerken om phishing terug te dringen. Daarnaast wordt er deelgenomen aan het Platform Internetstandaarden dat de implementatie van de beveiligingsstandaarden meetbaar maakt via internet.nl, en hebben de overheden in het Nationaal Beraad Digitale Overheid afgesproken om informatieveiligheidsstandaarden een impuls te geven. De standaarden zijn opgenomen in factsheets van het NCSC en de Informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten van VNG/KING.
Het voorstel voor de wet Generieke Digitale Infrastructuur, dat onlangs in consultatie was, bevat een grondslag om bij algemene maatregel van bestuur open standaarden, waaronder beveiligingsstandaarden, aan te wijzen die overheden dienen te hanteren in het elektronisch verkeer met andere overheden, met burgers en met bedrijven. Deze aanwijzing zal plaatsvinden indien dit noodzakelijk en proportioneel is gelet op de goede werking, veiligheid, betrouwbaarheid of de doelmatigheid van het elektronisch verkeer, of indien dit voortvloeit uit verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de afspraak tussen de Digicommissaris en het Nationaal Beraad Digitale Overheid over de implementatie van moderne beveiligingstandaarden bij de e-mail van gemeenten per 2018?
De stand van zaken van de implementatie van een set informatieveiligheidsstandaarden wordt op verzoek van het Nationaal Beraad halfjaarlijks – via internet.nl – door het Forum Standaardisatie gemeten. De laatste meting treft u aan op de pagina: www.forumstandaardisatie.nl/thema/iv-meting. Uit de laatste meting van begin 2017 blijkt dat de implementatie gestaag groeit. Vooral gemeenten hebben het laatste half jaar een flinke inhaalslag gemaakt. De groei moet echter overheidsbreed verder worden doorgezet, zodat het streefbeeld kan worden gehaald om deze standaarden eind 2017 overal waar van toepassing, te hebben geïmplementeerd.
Is het aantal van 700 kritieke lekken in de systemen van de gemeente Rotterdam symptomatisch voor de stand van zaken met betrekking tot de informatieveiligheid bij Nederlandse gemeenten? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet? Beschikt u over recent onderzoek naar de stand van informatiebeveiliging bij Nederlandse gemeenten?
Laat ik voorop stellen dat met eventuele misstanden of aanwijzingen daarvan serieus dient te worden omgegaan, zoals in het voorbeeld van Rotterdam ook is gebeurd. De technische kwetsbaarheden zijn gevonden als gevolg van een penetratietest bij de gemeente Rotterdam, uitgevoerd door de rekenkamer op verzoek van de gemeenteraad van diezelfde gemeente. Ook in andere gemeenten zijn dergelijke onderzoeken uitgevoerd. De conclusies van de rapporten lopen uiteen. Er is op basis van deze rekenkameronderzoeken geen reden om aan te nemen dat de conclusies van één rapport symptomatisch zou zijn voor de stand van zaken bij alle Nederlandse gemeenten – in positieve zin, noch in negatieve zin.
Zoals ik uw Kamer eerder heb laten weten bij de beantwoording van vragen over een hack bij de gemeente Ede, zijn er geen cijfers beschikbaar van aantallen informatiebeveiligingsincidenten of hacks bij gemeenten.3 Er is dus geen allesomvattend overzicht met de diepte van een lokaal rekenkameronderzoek.
Het onderhoud van sloten door waterschappen |
|
Helma Lodders (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het waterschap Vechtstromen stopt met het schoonhouden?1
Ja.
Wat vindt u van het voornemen van het waterschap Vechtstromen om minder onderhoud te plegen en de schouw (inspectie) af te schaffen? Deelt u de zorgen van de agrariërs in Twente? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid om hierover met het waterschap in gesprek te gaan?
Ik begrijp de zorgen en gevoelens die de veranderingen in het beheer en onderhoud van een aantal wateren in het gebied van waterschap Vechtstromen met zich mee brengen. Ik begrijp eveneens dat het waterschap onwenselijke verschillen in het onderhoud van het door haar beheerde watersysteem wil tegengaan, evenals de ongelijkheid voor de ingelanden (inwoners) van het waterschap die daarmee samenhangt. De verschillen zijn ontstaan door de fusie waaruit het waterschap in 2014 is gevormd.
Naar ik mij laat informeren streeft het waterschap Vechtstromen daarbij naar beheer en onderhoud van haar watersysteem wat vergelijkbaar is met dat van andere waterschappen in hellende gebieden. Voorts hanteert ze daarbij, een zorgvuldige procedure waarbij inspraak en beroep mogelijk is. Deze procedure is momenteel nog in volle gang.
Daarbij constateer ik dat in de nieuwe situatie het waterschap zijn onderhoudsinspanningen uitbreidt tot alle wateren die van algemeen belang zijn voor de waterhuishouding van het waterschapsgebied. Voor wateren waarvan in het openbaar bestuurlijk proces wordt vastgesteld dat zij niet van algemeen belang zijn, draagt de eigenaar van het water (voortaan) zelf verantwoordelijkheid voor onderhoud. Overigens wordt daarbij niet alleen gelet op wateroverlast maar op alle functies van het watersysteem. Omdat deze wijze van beheren en onderhouden van een watersysteem algemeen gangbaar is, is niet te verwachten de kans op wateroverlast zal toenemen.
Kunt u aangeven of er ook andere waterschappen zijn die dergelijke voornemens hebben? Zo ja, welke waterschappen zijn dat?
Er zijn bij verschillende waterschappen, vooral in hellende gebieden, vergelijkbare ontwikkelingen, waarbij wordt gekeken wie verantwoordelijkheid draagt voor beheer en wie de onderhoudsplicht heeft, namelijk het waterschap dan wel de eigenaar. De waterschappen onderhouden hierover ook onderling contact en er vindt afstemming plaats over inhoudelijke aspecten van het beleid. Overigens moet in de praktijk altijd maatwerk worden geleverd en met gebiedsspecifieke omstandigheden rekening worden gehouden. Verder probeert het waterschap, als publieke organisatie, zijn beschikbare middelen nadrukkelijk in te zetten op het onderhoud van waterlopen die ook daadwerkelijk van publiek belang zijn.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat agrariërs op deze wijze afhankelijk worden voor het onderhoud aan sloten? Is dit niet een kerntaak van een waterschap?
Nee die mening deel ik niet. Het uitgangspunt dat het beheer en onderhoud van wateren met een algemeen belang voor rekening van het waterschap is en de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van de aller kleinste wateren bij de eigenaar ligt, sluit aan bij de beheer en onderhoud praktijk van vergelijkbare waterschappen. Het waterschapsbestuur maakt zelf in het openbaar bestuurlijk proces de afweging of onderhoud aan dergelijke wateren maatschappelijk haalbaar en betaalbaar is.
Hoe verhoudt dit voornemen zich tot de motie Visser (Kamerstuk 34 436, nr. 8) inzake het voorkomen van wateroverlast door betere afstemming en samenwerking tussen waterschappen en agrariërs? Kunt u aangeven op welke wijze deze motie ten uitvoering wordt gebracht?
De motie Visser wordt betrokken bij de uitwerking van het deltaplan Ruimtelijke Adaptatie dat in het Deltaprogramma 2018 wordt opgenomen.
Heeft u de beelden van afgelopen zomer in Zuidoost-Brabant en Limburg, met alle schade voor de agrariërs vandien, nog op het netvlies staan? Deelt u de zorg dat, met deze beelden in het achterhoofd, het voornemen van het waterschap leidt tot slecht onderhouden en meanderende sloten en daarmee tot meer risico voor agrariërs? Bent u van mening dat dit slecht is voor het voorkomen van wateroverlast en overstromingen van landbouwgebieden en stedelijk gebied? Zo nee, waarom niet? Wie draait er straks bij minder onderhoud van sloten voor de kosten van overlast, mislukken van oogsten en andere gevolgen op?
De wateroverlast problemen van de afgelopen zomer in Zuid-Oost Brabant en Limburg staan mij nog helder voor ogen. Ik merk evenwel op dat het proces waarmee waterschap Vechtstromen bezig is, gericht is op het gelijkelijk omgaan met onderhoud van het door haar beheerde watersysteem. Daarbij gaat het om alle functies die het watersysteem heeft voor de verschillende gebruikers. Naast het tegengaan van wateroverlast en overstromingen is dat onder andere ook de beschikbaarheid van voldoende zoetwater. De problematiek is dus complexer dan alleen de wateroverlast of het agrarisch belang. Het waterschapsbestuur beoordeelt daarbij zelf in het openbaar bestuurlijk proces of onderhoud aan het watersysteem van algemeen dan wel lokaal belang is.
Overigens wil ik nog opmerken dat het voorkomen van wateroverlast niet uitsluitend een verantwoordelijkheid is van de waterschappen. Ook de grondeigenaar heeft hierin een belangrijke rol.
Wat betekent het niet langer onderhouden van sloten voor de waterkwaliteit? Hoe verhoudt dit voornemen van het waterschap zich tot de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW)? Bestaat hier niet het risico dat agrariërs straks een rekening gepresenteerd krijgen om alsnog aan de doelstellingen van de KRW te voldoen? Hoe gaat u hier op toezien?
De wateren waarvan de onderhoudsplicht verschuift betreffen de aller kleinste wateren en hebben op zich geen specifiek belang in het behalen van de waterkwaliteitsdoelen. Daar waar dit belang wel geraakt wordt blijft de verantwoordelijkheid bij het waterschap. Dat agrariërs met een rekening zouden worden geconfronteerd ligt daarom niet voor de hand.
De zorgen van waterschappen over de verdieping van de Nieuwe Waterweg en de Botlek |
|
Jacques Monasch (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de zorgen van betrokken waterschappen over de aanstaande verdieping van de Nieuwe Waterweg en de Botlek?1
Ja.
Deelt u de mening dat zo veel als mogelijk moet worden gepoogd negatieve effecten van de verdieping (verzilting, gevolgen primaire waterkeringen en grondwater) te mitigeren, in plaats van (elders) te compenseren? Worden, zoals eerder in het advies van Rijkswaterstaat (RWS) bepleit, de brongerichte en de compenserende maatregelen nog naast elkaar in beeld gebracht? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt geborgd dat effecten die zich pas voordoen op lange termijn worden gemitigeerd of, indien dit niet mogelijk is, gecompenseerd?
Ik deel deze mening als algemene ambitie, in dit geval zijn bronmaatregelen niet realistisch. Het Havenbedrijf Rotterdam heeft in haar verkenning van mogelijke maatregelen er op ingezet om negatieve effecten van de verdieping zo veel mogelijk te voorkomen, te mitigeren en/of te compenseren. In de milieueffectrapportage (MER) zijn zowel mogelijke brongerichte als compenserende maatregelen beschouwd conform het richtlijnenadvies van Rijkswaterstaat (RWS) als bevoegd gezag. In de praktijk blijken er volgens de MER momenteel geen bronmaatregelen te zijn waarvan de haalbaarheid en effectiviteit voldoende is onderbouwd. De Commissie voor de MER heeft een positief advies over de MER gegeven. De verdieping is relatief beperkt en leidt daarom – ook in worst-case analyses – naar verwachting tot geringe extra effecten op verzilting en grondwater.
De Commissie vindt het daarom navolgbaar dat in de MER het onderzoek is gericht op het benoemen van risicogebieden, goede monitoring en het in beeld brengen van mogelijke mitigerende maatregelen. Om voorbereid te zijn op extra toekomstige verziltingsopgaven is het wenselijk dat nadere kennis over bronmaatregelen beschikbaar komt. Dit geheel zorgt ervoor dat de effecten voor zowel de korte als de lange termijn goed in beeld worden gebracht om indien nodig aanvullende maatregelen te treffen.
Bent u van mening dat de vele aspecten die te maken hebben met de verdieping van deze vaargeul (zoet water, scheepvaart, waterveiligheid, waterkwaliteit etc.) voldoende in samenhang worden bezien? Hoe wordt dit geborgd?
Ja, een brede afweging van belangen is voorzien onder de Ontgrondingenwet, alsmede in de daarin te stellen voorwaarden en voorschriften voor de betreffende onderwerpen. De mogelijkheden voor inspraak en beroep zijn juridisch geborgd onder de Algemene wet bestuursrecht. De procedure loopt nog, er is op dit moment nog geen onherroepelijke vergunning.
Bent u voornemens de gedeelde verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer voor het integrale Rijn-Maassysteem op lange termijn onderdeel van de vergunningvoorschriften te laten worden?
In het milieueffectrapport en de onderliggende onderzoeken is ook gekeken naar de mogelijke effecten in 2050 voor de brede Rijn-Maasmonding. Daartoe zijn de totale effecten van autonome ontwikkelingen en het voor verzilting meest ongunstige scenario van het Deltaprogramma meegewogen. Met die kennis worden ook mogelijke langetermijneffecten meegewogen voor het opstellen van de vergunningvoorschriften.
Bent u voornemens het herstellen van de hydraulische weerstand van de bodem van de Nieuwe Waterweg als vergunningsvoorschrift op te nemen? Zo nee, welke andere vereisten ten aanzien van de waterkwaliteit stelt u in de vergunning?
De vergunning zal voor de verschillende mogelijke negatieve effecten van de verdieping voorwaarden en voorschriften bevatten. Daarbij worden de belangen van de waterschappen en gemeenten betrokken, zoals de effecten op grondwater en waterkwaliteit. Over de afwegingen en de te stellen voorschriften zijn deze organisaties geconsulteerd. Dat traject wordt nu zorgvuldig afgerond en daarom kan en wil ik niet vooruitlopen op de nog te publiceren ontwerpbeschikking die Rijkswaterstaat als bevoegd gezag zal afgeven.
Hoe beoordeelt u de vrees van de waterschappen dat «bij de benadering van de gevolgen van de verdieping de focus al te zeer op (financiële) compensatie [zal zijn] gericht, terwijl volgens de milieueffectrapportage (MER) wel degelijk bronmaatregelen mogelijk blijken»?2
Rijkwaterstaat zal als bevoegd gezag een afweging maken over de te treffen maatregelen voor de verschillende mogelijke geringe extra effecten van de verdieping en dit vertalen in voorwaarden en voorschriften in de Ontgrondingenwetvergunning. Het oordeel van de Commissie voor de MER wordt hierin betrokken. Volgens de MER is van de onderzochte bronmaatregelen tegen verzilting de effectiviteit en haalbaarheid onvoldoende aangetoond, zodat deze niet als maatregelen kunnen worden ingezet. Het vergunningentraject wordt nu zorgvuldig afgerond en daarom kan en wil ik niet vooruitlopen op de door Rijkswaterstaat nog te publiceren ontwerpbeschikking.
Op welke wijze komt u tegemoet aan de zorgen van de waterschappen dat onvoorziene gevolgen en onzekerheden in de MER onvoldoende zijn afgedekt? Bent u voornemens meer concrete maatregelen te beschrijven ten aanzien van verzilting en de gehele Rijn-Maasmonding te monitoren met aandacht voor de gevolgen in de morfologie en verzilting?
De MER en het onderliggende onderzoek is uitgebreid. Dit verkleint de kans op onvoorziene gevolgen maar deze zijn natuurlijk niet uit te sluiten. Het vergunningentraject wordt nu zorgvuldig afgerond en daarom kan en wil ik niet vooruitlopen op de door Rijkswaterstaat nog te publiceren ontwerpbeschikking. Het ligt bij een project van deze omvang in de rede dat de vergunning zal voorzien in verplichtingen voor monitoring alsmede de beoordeling van de effectiviteit van maatregelen. De waterschappen zijn betrokken bij gesprekken over de voorgenomen opzet en invulling van monitoring. Ik verwacht dat aan de zorgen van de waterschappen tegemoet kan worden gekomen.
Acht u het eerder door de waterschappen geformuleerde uitgangspunt «geen extra verslechtering door de verdieping» realistisch? Zo nee, waarom niet?
De MER beschrijft mitigerende en compenserende maatregelen die er voor kunnen zorgen dat de zoetwaterbeschikbaarheid voor de regionale watersystemen op peil blijft voor de daarvan afhankelijke gebruiksfuncties.
In hoeverre is inzichtelijk wat de gevolgen zijn van de verdieping voor de zoetwatervoorziening van de land- en tuinbouw in de Zuidplaspolder en bij Greenport Boskoop?
In het MER en de onderliggende onderzoeken is uitgebreid gekeken naar de effecten op de beschikbaarheid van zoetwater voor het zoetwaterinlaatpunt Gouda. Dit is het inlaatpunt voor het regionale watersysteem waar de land- en tuinbouw in de Zuidplaspolder en Greenport Boskoop van afhankelijk zijn. De verdieping van de Nieuwe Waterweg leidt tot enige toename in het aantal dagen dat het inlaatpunt Gouda bij droogte niet gebruikt kan worden. Door gemiddeld 1 keer in de 8 jaar de aanvoer van zoet water via de zogeheten Kleinschalige Wateraanvoerroute te verlengen, kan ook in die situaties deze regio van voldoende zoetwater worden voorzien. De bekostiging van deze verlenging heeft de aandacht in het lopende vergunningsproces.
Welke maatregelen worden getroffen om het indringen van zout water landinwaarts als gevolg van de verdieping tegen te gaan? In hoeverre acht u de aanleg van een zoetwaterscherm haalbaar?
De vergunning zal in gaan op de maatregelen voor de verschillende mogelijke extra effecten van de verdieping en dit vertalen in voorwaarden en voorschriften. Hierbij wordt het eerder genoemde oordeel van de Commissie voor de MER betrokken. In de MER zijn de technisch bronmaatregelen beschouwd. Een zoetwaterscherm (bellenscherm) is eerder in het Deltaprogramma al beoordeeld als complex en onzeker voor wat betreft effectiviteit. Daarnaast zijn de investeringskosten en operationele kosten zeer hoog. Ik zie dit daarom nu niet als haalbaar alternatief.
De waterschapsbelasting 2016 |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat investeren in het houden van droge voeten en het veilig leven met water, waarbij nieuwe waterrampen voorkomen worden, een zaak van nationaal belang is?
Ja.
Deelt u de mening dat iedere burger in Nederland een evenredige en eerlijke bijdrage hiervoor moet betalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is er nu sprake van een evenredige en eerlijke verdeling? Kunt u een gemotiveerd antwoord geven, mede met het oog op de huidige financiering van waterveiligheid en de forse tariefverschillen tussen de verschillende waterschappen?
Ja, iedere burger dient bij te dragen aan deze investeringen. Via de huidige wijze van bekostiging van waterveiligheid is naar mijn mening sprake van een evenredige en eerlijke verdeling. De gemengde bekostiging, die deels via de waterschapsbelastingen en grotendeels via de Rijksbelastingen loopt, zorgt hiervoor. In het rapport «Water Governance in the Netherlands: Fit for the Future?1 bevestigt de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) dat het waterbeheer in ons land momenteel een stabiele financiering kent. De tariefsverschillen tussen de waterschappen zijn inherent aan een bekostigingsstelsel waarin lokale omstandigheden een rol spelen.
Deelt u de mening dat het eerlijker is om waterveiligheid voor 100% nationaal te financieren? Kunt u hierop een gemotiveerd antwoord geven?
Nee, die mening deel ik niet. De huidige gemengde bekostiging zoals genoemd in antwoord 2, doet recht aan de gezamenlijke verantwoordelijkheden die waterschappen en Rijk ten aanzien van de waterveiligheid en zorg voor droge voeten hebben.
De verantwoordelijkheid voor waterveiligheid ligt in ons land voor een deel bij de waterschappen. Zij hebben ruim 90% van het aantal kilometers primaire waterkeringen in beheer. Indien deze waterkeringen niet aan de veiligheidsnormen voldoen, worden de benodigde versterkingswerken onderdeel van het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Dit programma wordt voor 50% door de waterschappen zelf gefinancierd. Omdat de betreffende waterkeringen meer dan alleen het gebied van het waterschap zelf beschermen (het zogenoemde «bovenwaterschappelijke belang»), betaalt het Rijk de andere 50% hiervan. Overige investeringen aan de primaire waterkeringen, alsmede het volledige beheer en onderhoud daarvan komen voor rekening van het waterschap.
Het Rijk is in het kader van de waterveiligheid verantwoordelijk, ook in financiële zin, voor de handhaving van de kustlijn (in welk kader o.a. zandsuppleties plaatsvinden), voor de primaire waterkeringen die niet in beheer van de waterschappen zijn, voor grote kunstwerken (zoals de Afsluitdijk, Oosterscheldekering en Maeslantkering), en voor het waterkwantiteitsbeheer in het zogenoemde hoofdwatersysteem, met name het IJsselmeer en de grote rivieren (als onderdeel waarvan het programma «Ruimte voor de Rivier» loopt).
De benodigde financiën voor de waterschappen worden via de watersysteemheffing verkregen en die voor het Rijk via het brede scala aan Rijksbelastingen. Beide belastingstelsels zijn zodanig vormgegeven dat burgers en bedrijven daaraan eerlijke bijdragen leveren.
Wat is uw mening over de huidige werkwijze met vervuilingseenheden waarbij een huishouden van één persoon een aanslag ontvangt voor één vervuilingseenheid en een huishouden van twee (of meer) personen een aanslag ontvangt voor drie vervuilingseenheden, terwijl een vervuilingseenheid gebaseerd is op een gemiddelde vervuiling per persoon?
Huishoudens betalen een zuiveringsheffing waarin de kosten worden omgeslagen die te maken hebben met de afvalwaterzuivering door het waterschap. Voor de berekening van de hoogte van de zuiveringsheffing is in de Waterschapswet gekozen voor een andere systematiek dan bij bedrijven. Elk waterschap kan hier kiezen uit twee mogelijkheden: afrekenen op basis van een aantal vervuilingseenheden per huishouden of op basis van het waterverbruik.
Met betrekking tot het afrekenen op basis van een aantal vervuilingseenheden per huishouden voor de vervuilingswaarde van een woning is in de Waterschapswet omwille van uniformiteit en transparantie bepaald dat de vervuilingswaarde van een woonruimte overeenkomt met drie vervuilingseenheden. Deze waarde sluit aan bij de gemiddelde woningbezetting van meerpersoonshuishoudens van 2,95 personen.
Alleen voor eenpersoonshuishoudens is een uitzondering gemaakt, omdat hun daadwerkelijke lozing te zeer afwijkt van het gemiddelde meerpersoonshuishouden. De eenpersoonshuishoudens betalen daarom voor één vervuilingseenheid. Voorts geldt hierbij dat, naast redenen van uniformiteit en transparantie, het meer kostenverhogend zou werken als een verdere differentiatie zou worden gemaakt (dus naar twee, drie, vier en vijf- etc. persoonshuishoudens).
Wat is uw mening over het feit dat het verschil tussen het laagste en hoogste tarief in 2016 is opgelopen tot € 47,86 per vervuilingseenheid?1
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, zijn tariefsverschillen tussen de waterschappen inherent aan het feit dat waterschapsbelastingen lokale belastingen zijn. Tariefsverschillen in de zuiveringsheffing vloeien voort uit met name de fysieke gesteldheid, aard en inrichting van het gebied, specifieke eisen die regionaal aan het waterbeheer en daarmee aan het gezuiverde afvalwater worden gesteld en keuzes die besturen maken, o.a. over het ambitieniveau. Wat betreft de omvang van het verschil wil ik benadrukken dat het niet aan mij, maar aan de democratisch gekozen besturen van de waterschappen is om de tarieven vast te stellen, daarbij te bepalen wat voor de taakuitoefening nodig en qua hoogte en ontwikkeling van de lastendruk maatschappelijk aanvaardbaar is.
Wat vindt u van het feit dat de belastingdruk in 2016 voor een meerpersoonshuishouden met een eigen woning van € 200.000 en drie vervuilingseenheden in het ene waterschap daalt met 1,1% en in het andere waterschap stijgt met 3,2%?2
Met verwijzing naar het antwoord op vraag 5 geldt dat voor een verschillende ontwikkeling van de lastendruk in de afzonderlijke waterschappen, dit voortvloeit uit het feit dat de waterschapsbelastingen lokale belastingen zijn waarvoor de waterschapsbesturen verantwoordelijk zijn.
Wat is uw mening over het feit dat de belastingdruk in 2016 voor een agrarisch bedrijf met opstallen van € 400.000, 40 ha grond en drie vervuilingseenheden in het ene waterschap daalt met 2,6% en in het andere waterschap stijgt met 12,2%?3
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de mogelijkheden van een eerlijker systeem voor het berekenen van kosten van waterzuivering en hierbij de mogelijkheid te betrekken van belasten op basis van het waterverbruik of belasten op basis van het daadwerkelijke aantal personen per huishouden?
Momenteel loopt als follow-up op het OESO-rapport genoemd in antwoord 2 een onderzoek hoe, gezien toekomstige ontwikkelingen, op langere termijn principes als «gebruiker, vervuiler, kostenveroorzaker, belanghebbende betaalt» nog beter toegepast kunnen worden in de financiering van het waterbeheer (Rapport Toekomstbestendige en duurzame financiering van het Nederlandse waterbeheer)5. De modernisering en verduurzaming van de zuiveringsheffing maakt onderdeel uit van dit onderzoek. Uw kamer zal medio 2016 worden geïnformeerd over de voortgang van het onderzoek.
Deelt u de mening dat het berekenen van de kosten van waterzuivering op basis van daadwerkelijk verbruikt water eerlijk is en ook motiveert tot zuinig gebruik van drinkwater?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven maakt de Waterschapswet het reeds mogelijk om de zuiveringsheffing voor huishoudens te baseren op de verbruikte hoeveelheid drinkwater. Dit wordt als een goed alternatief voor de systematiek met vervuilingseenheden gezien.
Bent u bereid het initiatief te nemen tot een gesprek met de Minister van Binnenlandse Zaken, de VNG en de Unie van Waterschappen om te komen tot uniformering indien burgers de waterschapsbelasting niet kunnen betalen?
Er bestaat een intensieve samenwerking tussen waterschappen en gemeenten waar het de heffing en invordering van de waterschaps- en gemeentelijke belastingen in het algemeen, en de kwijtschelding in het bijzonder, betreft. In dat kader heeft op lokaal niveau al de nodige afstemming van het kwijtscheldingsbeleid van waterschappen en gemeenten plaatsgevonden.
Het afkopen van een bestuurder voor negen ton door een openbaar lichaam van waterschappen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Negen ton voor ex-baas Hefpunt»?1
Ja.
Binnen welke taak van de deelnemende waterschappen en het opgerichte openbaar lichaam valt deze afkoopsom?
Het afkopen van een bestuurder is, vanzelfsprekend, geen taak van een waterschap of een door waterschappen ingesteld openbaar lichaam. In boekhoudkundige zin zijn de kosten die samenhangen met deze vertrekregeling aan te merken als apparaatskosten van de heffing en invordering van waterschapsbelastingen.
Hoe verhoudt, volgens u, het gunnen van deze afkoopsom zich tot de letter en de geest van de Wet normering topinkomens daar Hefpunt zich nadrukkelijk op die wet beroept?
Uit voorlopig onderzoek is gebleken dat er geen sprake is geweest van een afkoopsom die ineens is uitbetaald. Wel heeft Hefpunt een voorziening getroffen van € 905.000 in verband met het vertrek van de directeur. Dit bedrag bestaat uit verschillende componenten (loondoorbetaling tijdens herplaatsingstermijn, aanvullende uitkering, aansluitende uitkering en uitkering wegens beëindiging dienstverband) zoals bedoeld in de Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel. Ik laat momenteel door de met het toezicht op de naleving van de Wet normering topinkomens (WNT) belaste Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie nader onderzoeken of al deze componenten terecht en op de juiste grondslag zijn toegekend en zal de Kamer informeren zodra dit onderzoek is afgerond.
Hoe zijn het algemeen bestuur en de deelnemers aan dit bij gemeenschappelijke regeling opgerichte openbaar lichaam betrokken bij de besluitvorming die tot deze afkoopsom leidde? Acht u dat vanuit democratisch oogpunt voldoende? Kunt u daarbij meenemen dat een van de fracties, Lagere Lasten Burger, zich niet goed geïnformeerd voelt?
Het dagelijks bestuur van Hefpunt heeft blijkens voorlopig onderzoek in december 2013 besloten om de directeur op non-actief te stellen, en in maart 2014 heeft het algemeen bestuur, op voorstel van het dagelijks bestuur, de directeur van zijn functie ontheven. Zowel het algemeen bestuur als het dagelijks bestuur van Hefpunt bestaan uit bestuurders van de drie betrokken waterschappen. De Wet gemeenschappelijke regelingen schrijft voor dat in de gemeenschappelijke regeling afspraken gemaakt moeten worden over de wijze waarop informatie aan de deelnemers verstrekt wordt. Vanuit democratisch oogpunt acht ik deze bestuurlijke inrichting voldoende.
Lagere Lasten Burger is een fractie van het algemeen bestuur van het Waterschap Friesland. Het is mij niet bekend wanneer het algemeen bestuur van het Waterschap Friesland door zijn vertegenwoordiging in het bestuur van Hefpunt is geïnformeerd over de getroffen vertrekregeling.
Wat zegt het volgens u over de bestuursstructuur van openbare lichamen en hun houding ten aanzien van een open overheid wanneer afkoopsommen van deze omvang een jaar lang «geheim» gehouden kunnen worden?
Het deel van de totale voorziening dat betrekking had op 2014 is door Hefpunt verantwoord in de WNT-verantwoording die onderdeel uitmaakt van de jaarrekening, en bevat alle wettelijk vereiste gegevens. Het resterende deel van de voorziening (bedoeld voor 2015 e.v.) is separaat opgenomen en toegelicht in de jaarrekening. De WNT voorziet in verplichte openbaarmaking van de bezoldigingsgegevens en ontslagvergoedingen in de jaarstukken – die na afloop van het boekjaar worden opgesteld. Deze openbaarmakingsplicht is naar haar aard dus achteraf, na afloop van het desbetreffende jaar. Ik heb geen aanwijzingen dat er sprake is van ontduiking of ontwijking van de rapportageplicht.
Zijn u andere gevallen bekend van afkoopsommen van bestuurders bij gemeenschappelijke regelingen die, of van soortgelijke omvang zijn, of ook enige tijd geheim gehouden zijn? Indien zo, welke gevallen betreft dat en ziet u reden deze nader te onderzoeken?
De Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie houdt structureel gericht toezicht op de naleving van de WNT door, onder andere, gemeenschappelijke regelingen en streeft ernaar dergelijke zaken aan het licht te brengen. Van alle formele handhavingszaken die daaruit voortvloeien, doe ik jaarlijks verslag in de WNT-jaarrapportage. In de WNT-jaarrapportage 2013 is in § 4.2 een overzicht van de handhavingsmaatregelen m.b.t. het jaar 2013 opgenomen, waarvan enkele betrekking hadden op gemeenschappelijke regelingen. Op dit moment is er sprake van één handhavingszaak bij een gemeenschappelijke regeling die betrekking heeft op een afkoopsom, te weten bij de Gemeenschappelijke regeling Atlant Groep. De handhaving in de desbetreffende zaak is thans aangehouden in afwachting van een definitieve uitspraak in hoger beroep door de Centrale Raad van Beroep. In de WNT-jaarraportage 2014 die ik in december 2015 aan de Kamer zal zenden, zal ik verslag doen van de alle handhavingsactiviteiten m.b.t. het jaar 2014.
Ziet u reden om het democratisch gehalte en de transparantie van de besluitvorming binnen gemeenschappelijke regelingen te versterken?
De Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) is recent gewijzigd, onder andere met het oog op de versterking van de controlerende positie van de gemeenteraad en het algemeen bestuur. Deze wijziging van de Wgr kan gedeeltelijk geplaatst worden in het licht van de geuite kritiek op de democratische legitimatie van gemeenschappelijke regelingen. De wet voorziet nu in voldoende democratische controle en transparantie. Deze casus geeft mij geen aanleiding om de bestuurlijke inrichting van gemeenschappelijke regelingen te heroverwegen. Momenteel werkt de Raad voor het openbaar bestuur aan een advies over de democratische legitimiteit van samenwerkingsverbanden. Dit advies zal voor mij naar verwachting een belangrijke bijdrage kunnen leveren voor het verder versterken van de democratische legitimiteit van samenwerking.
Het bericht dat een oud-directeur van een belastingkantoor voor waterschappen bijna 9 ton als afkoopsom heeft gekregen |
|
John Kerstens (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Falende directeur Hefpunt kreeg afkoopsom 9 ton»?1
Ja.
Is het waar dat een oud-directeur van belastingkantoor het Hefpunt tot zijn pensioengerechtigde leeftijd jaarlijks 82.000 à 90.000 euro van het Hefpunt kan blijven ontvangen, en dat dat in totaal tot een bedrag van meer dan 900.000 euro kan oplopen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie mijn antwoord op vraag 2 van de vragen van het lid Smaling (SP), ingezonden 3 juni 2015 (vraagnummer 2015Z10155).
Wanneer hebben de onderhandelingen over de ontslagvergoeding plaatsgevonden?
Volgens de mij thans ter beschikking staande informatie vonden de onderhandelingen plaats in januari en februari 2014. De toelaatbaarheid van de vertrekregeling en de wijze waarop beide partijen de op hen rustende verplichting tot het zoeken van andere passende werkzaamheden nakomen, is nog onderwerp van onderzoek. Als het onderzoek uitwijst dat de vertrekregeling geheel of gedeeltelijk in strijd is met WNT, is deze – voor het niet-conforme deel – van rechtswege nietig. Ik zal u over de uitkomsten van het nader onderzoek nader berichten.
Maakt het in verband met de overgangsregeling en inwerkingtreding van de Wet normering topinkomens (WNT) uit of die onderhandelingen voor november 2011, voor januari 2013, dan wel na januari 2013 hebben plaatsgevonden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Stond er in het contract met bovengenoemde persoon daadwerkelijk dat hij na ontslag recht had op de bovengenoemde bedragen? Zo ja, wanneer zijn deze afspraken gemaakt? Zo nee, op grond waarvan worden deze bedragen dan wel uitgekeerd en hoe verhoudt zich dat tot de WNT?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de genoemde persoon op basis van de afspraken met Hefpunt een sollicitatieplicht? Zo ja, hoe wordt die gehandhaafd? Zo nee, betekent dat dan dat de genoemde persoon tot zijn pensioengerechtigde leeftijd geen inspanningen voor het vinden van ander werk hoeft te leveren?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u geen inzage hebt in het contract of afspraken tussen het Hefpunt en de bovengenoemde persoon, hoe is het dan mogelijk om te controleren of ontslagregelingen en dergelijke in het kader van de WNT zijn toegestaan?
De Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie is belast met het toezicht op de naleving van de WNT en heeft inzage in het contract en heeft verder toegang tot alle overige informatie die benodigd is voor het onderzoek.
Is het waar dat de genoemde ontslagregeling een tijd lang willens en weten buiten de publiciteit is gehouden? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de gewenste en verplichte transparantie rondom topinkomens? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie het antwoord op vraag 6 van de hiervoor bedoelde vragen van het lid Smaling (SP). Ik heb geen aanwijzingen dat er sprake is van ontduiking of ontwijking van de rapportageplicht.
Deelt u de mening dat indien de ontslagvergoeding van een aard en omvang is zoals in het artikel staat, dat dat wel heel ver afligt van de intentie van de WNT om topinkomens en ontslagregelingen in de (semi-)publieke sector te normaliseren? Zo ja, waarom deelt u deze mening en welke conclusie trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
Ik wil niet vooruitlopen op de afronding van het onderzoek, waarin ook ruimte moet zijn voor hoor en wederhoor. Zodra het onderzoek is afgerond zal ik u berichten over mijn conclusies en mijn oordeel geven over deze vertrekregeling.
Het bericht dat een falende directeur van een waterschap bijna een miljoen euro heeft meegekregen |
|
Eric Smaling |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «verbazing over afkoopsom Hefpunt-directeur»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de directeur van Hefpunt (een regionaal belastingkantoor dat belastingen voor drie noordelijke waterschappen en enkele gemeenten int) een ontslagvergoeding van € 950.000 heeft bedongen?
Uit voorlopig onderzoek door de met het toezicht op de naleving van de Wet normering topinkomens (WNT) belaste Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie is gebleken dat Hefpunt een voorziening heeft getroffen van € 905.000 in verband met het vertrek van de directeur. Dit bedrag bestaat uit verschillende componenten (loondoorbetaling tijdens herplaatsingstermijn, aanvullende uitkering, aansluitende uitkering en uitkering wegens beëindiging dienstverband) zoals bedoeld in de Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel. Ik laat momenteel nader onderzoeken of al deze componenten – beoordeeld in het kader van de WNT – terecht en op de juiste grondslag zijn toegekend en zal u informeren zodra dit onderzoek is afgerond.
Klopt het dat voorafgaand aan dit vertrek de directeur in 2013 op non-actief is gesteld en dat de leden van het Algemeen Bestuur van het Waterschap Friesland pas afgelopen week zijn geïnformeerd over deze in de afgelopen zomer getroffen vertrekregeling?
Uit de mij nu ter beschikking staande informatie volgt dat de directeur inderdaad voorafgaand aan zijn vertrek op non-actief zou zijn gesteld door het dagelijks bestuur van Hefpunt. Kort nadien is hij door het algemeen bestuur, op voorstel van het dagelijks bestuur, van zijn functie ontheven per 1 maart 2014. Zowel het algemeen bestuur als het dagelijks bestuur van Hefpunt bestaan uit bestuurders van de drie betrokken waterschappen. Deze bestuurders zijn zelf verantwoordelijk voor de informatieverstrekking aan de eigen organisatie. Het is mij niet bekend wanneer het algemeen bestuur van het Waterschap Friesland door zijn vertegenwoordiging in het bestuur van Hefpunt is geïnformeerd over de getroffen vertrekregeling.
Hoe verhoudt zich deze vertrekpremie met de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), waarin voor een topfunctionaris de norm voor een ontslagvergoeding geldt van maximaal één jaarsalaris, met een maximum van € 75.000?
De toelaatbaarheid van de vertrekregeling is, zoals hiervoor opgemerkt, nog onderwerp van nader onderzoek. Als het onderzoek uitwijst dat de vertrekregeling geheel of gedeeltelijk in strijd is met de WNT, is deze – voor het niet-conforme deel – van rechtswege nietig. Ik zal de Kamer over de uitkomsten van het onderzoek nader berichten.
Hoe kwalificeert u de uitlating door een lid van het dagelijks bestuur van Hefpunt dat stelt dat het vervelend is voor Hefpunt en vervelend voor de betrokken persoon dat dit naar buiten komt»?
Deze uitlating laat ik voor rekening van het desbetreffende lid van het dagelijks bestuur.
Hoe verhoudt zich een dergelijke uitlating tot de afspraken die gemaakt zijn in de Wet Normering Topinkomens (WNT), waarin letterlijk staat: «Instellingen moeten altijd openbaar maken wat (gewezen) topfunctionarissen verdienen en hoeveel ontslagvergoeding zij hebben ontvangen. Of dit nu meer of minder is dan de toepasselijke norm.»?
Het deel van de totale voorziening dat betrekking had op 2014 is door Hefpunt verantwoord in de WNT-verantwoording die onderdeel uitmaakt van de jaarrekening 2014, en bevat alle wettelijk vereiste gegevens. Het resterende deel van de voorziening (bedoeld voor 2015 e.v.) ter grootte van € 766.158 is separaat opgenomen en toegelicht in de jaarrekening. Zoals reeds hiervoor opgemerkt, wordt nog nader onderzocht in hoeverre de vertrekregeling ingevolge de WNT is toegestaan. De bedoelde uitlating doet niet af aan de wettelijke plicht tot openbaarmaking van de desbetreffende gegevens in de jaarstukken ingevolge § 4 van de WNT.
Hoe kwalificeert u de uitlating van de woordvoerder van Hefpunt die stelt dat het geld gereserveerd is om het wegvallen van inkomen van de oud-directeur aan te vullen totdat hij nieuw werk heeft en dat het bedrag valt binnen de cao en binnen de marges blijft die gelden voor topinkomens?
Hefpunt heeft volgens de mij nu ter beschikking staande gegevens de concept-vertrekregeling ter toetsing voorgelegd aan de accountant, die concludeerde dat de regeling verenigbaar is met de WNT. Het onderzoek dat nu gaande is zal uitwijzen of deze conclusie terecht is geweest.
Deelt u de mening dat inkomsten voor de periode tussen twee banen – ook voor de oud-directeur van Hefpunt – geregeld is via de Werkloosheidwet? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Navraag heeft uitgewezen dat Hefpunt is overeengekomen om in eigen beheer een uitkering toe te kennen die naar hoogte, duur en overige voorwaarden overeenkomt met een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, alsmede met een aanvullende en aansluitende uitkering op grond van de Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel. De opgegeven reden hiervoor is dat Hefpunt eigenrisicodrager is voor de Werkloosheidswet, en heeft ingeschat dat de begeleiding naar ander werk effectiever en tegen lagere uitvoeringskosten kan worden uitgevoerd in eigen beheer. De toelaatbaarheid hiervan zal, zoals hiervoor opgemerkt, door mij na afronding van het nader onderzoek worden beoordeeld in het kader van de WNT.
Heeft de instelling de gegevens (betreffende de ontslagvergoeding) verstrekt aan de verantwoordelijke Minister zoals voorgeschreven wordt in de WNT? Zo ja, wat is de motivatie voor de overschrijding?
Ja, de bezoldigingsgegevens over 2014 zijn gemeld in de digitale WNT-meldingsapplicatie van mijn ministerie. Het jaartotaal 2014 volgens de ontvangen melding overschrijdt niet het WNT-maximum en is zodoende niet gemotiveerd. Of deze handelwijze juist is geweest wordt nog onderzocht.
Beschikt u over mogelijkheden om deze ontslagvergoeding (op zijn minst gedeeltelijk) terug te vorderen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Als het nader onderzoek uitwijst dat de vertrekregeling geheel of gedeeltelijk niet conform de WNT is, is deze – voor het niet-conforme deel – van rechtswege nietig. De betalingen die reeds hebben plaatsgevonden zijn dan onverschuldigd betaald en dienen te worden terugbetaald, zo nodig met inzet van bestuurlijke dwangmiddelen ingevolge § 5 van de WNT.
Wat gaat u ondernemen om te voorkomen dat in de toekomst dergelijke ontslagvergoedingen bij waterschappen of gelieerde bedrijven worden betaald?
De WNT geldt voor de gehele publieke en semipublieke sector; ik ben niet voornemens om voor waterschappen en gelieerde bedrijven een apart beleid te voeren. De Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie houdt toezicht op deze instellingen en ik treed handhavend op indien daarvoor aanleiding is.
De kosten voor promotiecampagnes van de waterschappen |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hoe verklaart u dat de waterschappen zulke verschillende bedragen uitgeven aan promotiecampagnes voor de verkiezingen voor de waterschappen?1
De verschillende bedragen voor de promotiecampagnes worden verklaard doordat elk waterschap zelf besluit hoe ze het belang van de waterschapsverkiezingen onder de aandacht van hun ingezetenen willen brengen en welk budget zij daarvoor beschikbaar stellen. De landelijke overheid voert hier geen regie op gelet op de autonome bevoegdheid van de waterschappen tot regeling en bestuur.
Bepalen waterschappen zelf hoe ze een promotiecampagne voeren en hoeveel geld ze daarvoor uitgeven, of wordt hierover ook nationaal regie gevoerd?
Zie antwoord vraag 1.
Uit welke onderdelen van de begroting van de waterschappen worden deze promotiecampagnes gefinancierd?
De Unie van Waterschappen heeft bij de waterschappen nagevraagd uit welke onderdelen van de begroting de promotiecampagnes zijn gefinancierd. Daaruit blijkt dat elk waterschap een aparte door het algemeen bestuur goedgekeurde post «verkiezingen» op de begroting heeft staan waaruit de campagnes zijn gefinancierd.
Deelt u de opvatting dat opkomstbevorderende campagnes voor de waterschappen niet of nauwelijks effect hebben?
Over de effecten van de opkomstbevorderende campagnes van de waterschappen is op dit moment nog niets bekend. De waterschapsverkiezingen worden geëvalueerd en in dat kader zal ik op dit punt terugkomen. Of het geld juist is besteed, is ten principale ter oordeel van de algemeen besturen van de waterschappen die de begroting hebben goedgekeurd.
Deelt u de opvatting dat de bijna € 4 mln. voor campagnes beter hadden kunnen worden geïnvesteerd in droge voeten en schoon drinkwater?
Zie antwoord vraag 4.