Het bericht ‘Moderne slavernij bij IJmond Werkt’ |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht over moderne slavernij bij IJmond Werkt?1
Ik heb kennis genomen van de perspublicaties ter zake. Het betreft de uitvoering van de Participatiewet. Deze is aan de gemeente overgedragen, zodat dit een verantwoordelijkheid betreft van het gemeentebestuur. De gemeenteraad heeft hierbij een controlerende rol. Ik kan derhalve niet ingaan op de concrete casus
Meer in het algemeen wil ik opmerken dat mensen in de werk- en arbeidsrelaties onderling met respect met elkaar om dienen te gaan. Dit geldt ook voor het werken in de sociale werkvoorziening. Als er problemen worden ervaren zal dit eerst tussen de betrokken partijen moeten worden besproken. Zie verder mijn antwoorden op de vragen 5 en 8.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat werknemers en bijstandsgerechtigden in een sociale werkvoorziening worden geïntimideerd en uitgebuit? Zo ja, wat is uw oordeel over de verhalen van werknemers van IJmond Werkt en welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welke ruimte biedt de Participatiewet gemeenten om mensen met een bijstandsuitkering onder slechte arbeidsomstandigheden te verplichten om werkzaamheden te verrichten voor de seksindustrie en bedrijven als Kruidvat? Op welke wijze worden arbeidsomstandigheden gecontroleerd wanneer geen sprake is van werknemersrechten?
Een bijstandsgerechtigde kan participeren op basis van «werken met behoud van uitkering». Daarmee onderhoudt de bijstandsgerechtigde het arbeidsritme en wordt de afstand tot de arbeidsmarkt niet groter. Naar ik begrijp uit het persbericht houdt werkbedrijf IJmond Werkt rekening met individuele voorkeuren als het gaat om inpakwerkzaamheden.
Werkgevers hebben een zorgplicht voor hun werknemers en zijn volgens de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) verplicht om een beleid te voeren ter vermindering van psychosociale arbeidsbelasting, hetgeen de onderwerpen agressie en geweld, seksuele intimidatie, pesten, discriminatie en werkdruk omvat. Tot de maatregelen binnen dit beleid behoren het opstellen van een gedragscode, het aanstellen van een vertrouwenspersoon, het inrichten van een meldings- en registratiesysteem, klachtenprocedure en klachtencommissie en het (laten) verzorgen van trainingen en het onderrichten van werkgevers en werknemers. Het is aan de gemeente om toe te zien op de wijze waarop deze arbozorgelementen worden ingevuld.
De Inspectie SZW heeft een toezichtverantwoordelijkheid op de Arbeidsomstandighedenwet, de Arbeidstijdenwet en de Wet Minimumloon en vakantiebijslag en de Wet arbeid vreemdelingen en handhaaft waar nodig. Werknemers kunnen een klacht indienen bij de Inspectie SZW als ze vermoeden dat hun werkgever zich niet aan deze wetten houdt. De Inspectie kan daarop een onafhankelijk onderzoek instellen.
Vindt u het inpakken van seksspeeltjes een goede manier om bijstandsgerechtigden die dertig jaar werkervaring hebben, arbeidsritme op te laten doen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de inzet van onbetaalde bijstandsgerechtigden een essentieel onderdeel is van de bedrijfsvoering van IJmond Werkt? Zo ja wat is uw reactie hierop en welke ruimte biedt de Participatiewet hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend welk deel van de bedrijfsvoering van IJmond Werkt wordt gevormd door de re-integratieactiviteiten die IJmond Werkt uitvoert voor mensen met een bijstandsuitkering.
Klopt het bericht dat IJmond Werkt plannen had of heeft om mensen van de sociale werkvoorziening en bijstandsgerechtigden op de toiletten in de gaten te houden door middel van cameratoezicht of het verwijderen van de deuren? Hoe zou u deze plannen kwalificeren?
Uit het persbericht blijkt dat dit volgens werkbedrijf IJmond Werkt niet juist is.
Welk deel van de opbrengsten uit activiteiten van IJmond Werkt wordt geleverd door mensen die met behoud van uitkering moeten werken?2
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de Inspectie SZW onderzoek uit te laten voeren naar de arbeidsomstandigheden en het verdienmodel van IJmond Werkt?
De Inspectie SZW werkt risicogestuurd. Daardoor kan zij haar medewerkers en middelen selectief en gericht inzetten. Toezicht wordt ingezet waar de meest hardnekkige problemen zitten en de kans op effect groot is. De inspectie SZW houdt op dit moment geen actieve controles naar de arbeidsomstandigheden in de sector sociale werkplaatsen. Ik zie op dit moment ook geen aanleiding om de Inspectie SZW te vragen om nader onderzoek te doen bij IJmond Werkt. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 kunnen werknemers een klacht indienen bij de Inspectie SZW als ze vermoeden dat hun werkgever zich niet aan de genoemde wetten houdt. De Inspectie kan daarop een onafhankelijk onderzoek instellen.
Flexibele bekostiging van de kinderopvang |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Zijn er wettelijke bepalingen die voorschrijven welke tijdseenheden kinderopvanghouders mogen gebruiken voor de berekening van de afgenomen tijd kinderopvang? Zo ja, op welke wijze is hierin rekening gehouden met overfacturering, waarbij betaald moet worden voor bijvoorbeeld dagdelen of uren die niet of slechts gedeeltelijk zijn afgenomen? Zo nee, waarom niet?
Volgens de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko), artikel 1.52, dient kinderopvang plaats te vinden op basis van een schriftelijk contract. De inhoud van deze overeenkomst tussen ouders en aanbieders van kinderopvang wordt door partijen zelf bepaald. De wet schrijft verder niet voor welke tijdseenheden houders zouden moeten gebruiken voor de berekening van de afgenomen tijd kinderopvang. Dat is onderdeel van de contractvrijheid tussen houder en ouders.
Voor de berekening van de kinderopvangtoeslag gelden op grond van artikel 1.7 van de Wko en het Besluit kinderopvangtoeslag regels betreffende de maximum uurprijzen voor de verschillende soorten opvang en het maximum aantal uren kinderopvang. Dat staat verder niet de contractvrijheid tussen houder en ouder in de weg om afspraken te maken over de tijdseenheden die de houder kan gebruiken voor de berekening van de afgenomen tijd kinderopvangtoeslag. Daarbij zullen bedrijfsmatige keuzes, zoals de hoogte van vaste kosten als huisvesting, voor de houder van invloed zijn op het contract en de uurprijs.
Indien wettelijke bepalingen zouden voorschrijven dat alleen betaald mag worden voor de precieze uren die zijn afgenomen, is te verwachten dat in de meeste gevallen een hoger uurtarief berekend moeten worden om zo de kosten te kunnen blijven dekken. Zoals beschreven in mijn brief van 25 februari 2013 zullen de openingstijden aan de randen van de dag dan niet meer rendabel zijn en leidt dit naar verwachting tot een verschraling van het aanbod waarbij de openingstijden worden verkort. Dit verkleint de (maatschappelijk en individueel) gewenste flexibiliteit1.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel kinderopvangtoeslag er op dit moment wordt uitbetaald voor opvang die niet of slechts gedeeltelijk is afgenomen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Aan ouders is in 2015 € 2,1 mrd. uitgekeerd aan kinderopvangtoeslag. Het betreft kinderopvangtoeslag die betrekking heeft op het aantal uren dat in rekening is gebracht op basis van een schriftelijk contract en die een tegemoetkoming vormt in de kosten van de kinderopvang. Een deel van die kosten blijft voor rekening van de ouders. Dit wordt ook wel de eigen bijdrage genoemd. Het is niet bekend hoeveel kinderopvangtoeslag wordt uitgekeerd voor uren die wel in rekening worden gebracht aan de ouder, maar waarbij het kind niet op de opvang is.
Op dit moment heb ik ook geen plannen om dit te onderzoeken en te bekijken hoeveel kinderopvangtoeslag bespaard kan worden wanneer de kinderopvang per half of heel uur bekostigd wordt. Reden hiervoor is dat ik flexibiliteit in de mate van «uurtje-factuurtje» niet voor de hele markt wil afdwingen. Naast mijn eerder genoemde argumenten bij antwoord 1, kan facturering per half uur of uur, waarbij ouders de hele dag door kinderen kunnen komen halen en brengen, ook nadelig zijn voor een stabiele, veilige, pedagogisch verantwoorde omgeving voor het kind. Daarbij is de kinderopvangsector een vrije markt, waarbij houders vrij zijn in het bepalen van het soort contract en opvangtijden, onder andere rekening houdend met bedrijfsmatige overwegingen en vraag en aanbod in de sector. Ik acht ouders goed in staat om de opvanginstelling en contractsituatie te kiezen die past bij hun wensen.
Bent u tevens bereid te onderzoeken hoeveel kinderopvangtoeslag er bespaard kan worden wanneer de opvang meer flexibel bekostigd wordt, bijvoorbeeld per half of heel uur in plaats van per dag(deel), en met deze methode alleen de daadwerkelijk afgenomen uren bekostigd hoeven worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel kinderopvangorganisaties werken op dit moment met facturering van daadwerkelijk afgenomen uren (bijvoorbeeld per half of heel uur)?
Er zijn geen gegevens bekend over het aantal kinderopvangorganisaties die werken met facturering van daadwerkelijk afgenomen uren.
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen om meer kinderopvangorganisaties te laten werken met flexibele facturering? Kunt u dit toelichten?
Kinderopvanginstellingen hebben nu al de mogelijkheid om flexibele contracten aan te bieden en om te gaan met flexibele facturering. De laatste jaren zijn meer instellingen flexibele contracten gaan aanbieden, omdat ouders hier ook meer om zijn gaan vragen. Deswege heb ik geen voornemens om maatregelen te treffen.
De stand van zaken bij het Bureau Kwaliteit Kinderopvang |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw toezegging nog die u heeft gedaan met betrekking tot het informeren over de kwaliteit en effectiviteit van de trainingen Taal- en interactievaardigheden die door het Bureau Kwaliteit Kinderopvang (BKK) geborgd en bewaakt worden? Zo ja, kunt u aangeven wat de stand van zaken is van de borging en kwaliteitsbewaking van het door het BKK goedgekeurde trainingsaanbod?1
Ja, ik ken deze toezegging. In dit verband heb ik met mijn brief van 30 juni 2016 (Kamerstuk 31 322, nr. 305) het tussentijds verslag monitoring Trainingen «Tijdelijke subsidieregeling versterking taal- en interactievaardigheden kinderopvang» aan de Tweede Kamer aangeboden. Dit is het eerste tussentijds verslag door BKK van de monitoring van de trainingen in het kader van de Tijdelijke subsidieregeling versterking taal- en interactievaardigheden beroepskrachten en gastouders in de kinderopvang.
De borging en de kwaliteitsbewaking van de trainingen die zijn opgenomen in de tijdelijke subsidieregeling gebeurt op basis van de monitoring door BKK en met behulp van de interne kwaliteitsbewaking door de aanbieders van de trainingen, het Nederlands Jeugd Instituut (NJI) en Sardes.
Het tussentijds verslag bevat nog geen effectmeting. De effecten van de trainingen «Tink» en «Oog voor Interactie» waarvoor houders subsidie kunnen aanvragen in het kader van de tijdelijke subsidieregeling zijn goed onderbouwd, maar nog niet onderzocht door een onafhankelijk wetenschappelijk instituut. BKK geeft in het voorwoord van het verslag ook aan dat zij meerwaarde ziet in het laten onderzoeken van de effecten van de trainingen. Op basis van de gegevens over het bereik en de gebruikerservaringen die zijn verzameld in het kader van de monitoring door BKK kunnen geen conclusies worden getrokken over de effecten van de trainingen. Het verslag geeft wel aan dat de pedagogisch medewerkers qua inhoud van de trainingsprogramma’s de gevraagde actieve participatie en de goede aansluiting bij de praktijk waarderen. De interne trainers waarderen de opzet en inhoud van de train-de-trainers-training. Ik ben voornemens om dit najaar een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de effecten van de trainingen gericht op het versterken van de beroepsgerichte taal- en interactievaardigheden van de pedagogisch medewerkers. De offerteaanvraag wordt momenteel uitgewerkt. Dit onderzoek kan aanbevelingen opleveren voor de trainingsaanbieders, voor het Ministerie van SZW en voor andere betrokken organisaties. Ik zal u in het voorjaar van 2017 over de uitkomsten van het onderzoek informeren.
Is het door het BKK goedgekeurde trainingsaanbod inmiddels – door middel van kwalitatief gedegen wetenschappelijk onderzoek – effectief bewezen? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom dit (nog) niet het geval is en op welke wijze wel onderzocht wordt of de betreffende trainingen effectief zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Welke ontwikkelingen en verbeteracties, en met welk resultaat, hebben er bij het BKK sinds september 2014 tot op heden plaatsgevonden?
Ik heb in eerdere brieven laten weten, onder andere in de Verzamelbrief Kinderopvang aan de Tweede Kamer van 7 september 2015 (Kamerstuk 31 322, nr. 281), hoe organisatorisch verschillende wijzigingen zijn doorgevoerd binnen BKK. Zowel ten aanzien van de betrokkenheid van de wetenschap als met betrekking tot wijzigingen binnen het bestuur van BKK. BKK heeft inmiddels alle wijzigingen doorgevoerd.
Zoals aangegeven monitort BKK de trainingen die zijn opgenomen in de tijdelijke subsidieregeling. Deze activiteit is een onderdeel van de bredere Kwaliteitsimpuls Kinderopvang die BKK met subsidie van SZW uitvoert. Het Agentschap SZW voert de tijdelijke subsidieregeling uit. Het eerste tussentijdse verslag van BKK van de monitoring van de trainingen is als bijlage bij de Verzamelbrief Kinderopvang van 30 juni 2016 aan de Tweede Kamer toegezonden (Kamerstuk 31 322, nr. 305). BKK zet de monitoring hiervan voort. NJI en Sardes die de trainingen Oog voor Interactie en Tink aanbieden, monitoren daarnaast zelf de kwaliteit van de aangeboden trainingen en zien erop toe dat de trainers en de cursisten voldoen aan de gestelde vereisten. SZW volgt de voortgang door regelmatig overleg met de betrokken partijen (BKK, Agentschap SZW, NJI en Sardes).
Wat is de precieze termijn waarbinnen de BKK de verbeteringen gerealiseerd moet hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze toetst u of het BKK de juiste verbeteracties uitvoert en hoe ziet u erop toe dat het BKK volgens afspraken handelt?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht "Ministerie overweegt kwijtschelding subsidiefraude bij Movimientu Antiano i Arubano pa Provomé Partisipashon MAAPP (beweging ter bevordering van de participatie van Antillianen en Arubanen in Nederland)" |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ministerie overweegt kwijtschelding subsidiefraude bij MAAPP»?1
Ja
Op welke gronden is destijds subsidie toegekend aan MAAPP?
MAAPP heeft in 2010 een subsidieverzoek gedaan dat aansloot bij de beleidsinzet die toen gericht was op het terugdringen van de problematiek van Antilliaans-Nederlandse jongeren, waarbij de Antilliaanse gemeenschap betrokken zou worden bij de verschillende stadia van beleid en waarbij zo nodig ondersteuning zou worden geboden om de deskundigheid van de Antilliaanse organisaties te vergroten. Het verzoek richtte zich op de equipering van de lokale Antilliaanse beraden. Dit verzoek is beoordeeld aan de hand van de toen geldende criteria en er is een incidentele subsidie verstrekt.
Waaraan heeft MAAP deze subsidiegelden besteed? Wat is het effect hiervan geweest?
MAAPP heeft slechts over een deel van de subsidie ad € 47.934verantwoording af kunnen leggen. Dit deel van de middelen is conform het doel van de beschikking besteed aan het versterken van de lokale beraden.
Voor het grootste deel van de subsidie kon geen verantwoording worden afgelegd, waardoor niet het volledige project kon worden uitgevoerd. Er is zo een vordering van het Ministerie ontstaan op Stichting MAAPP.
Hoe controleert u de rechtmatige uitgave van subsidie door MAAPP?
De controle is gebeurd via toetsing van de door het bestuur van MAAPP verstrekte verantwoording aan de hand van de in de beschikking vastgestelde verantwoordingscriteria.
Zijn er nog andere van soortgelijke subsidies uitgegeven door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan deze doelgroep? Zo ja, welke en aan welke organisaties?
Er zijn geen soortgelijke subsidies door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verstrekt.
Deelt u de mening dat het niet handhaven van fraude, in dit geval met overheidssubsidies, de solidariteit onder de sociale zekerheid ondermijnt?
Uitgangspunt bij de afhandeling van subsidies is dat niet (rechtmatig) bestede middelen in principe teruggevorderd moeten worden. Indien de subsidie ontvanger aan kan tonen hiertoe niet in staat te zijn, kunnen andere opties als buiten in vordering stelling of kwijtschelding onder voorwaarden worden overwogen. Het Ministerie heeft dan ook een vordering op stichting MAAPP. De schuld van stichting MAAPP aan de rijksoverheid is niet kwijtgescholden. Dit betekent dat deze stichting de plicht heeft om het Ministerie jaarlijks te voorzien van informatie over hun financiële situatie.
Zo ja, waarom bestraft u hier niet, terwijl fraude met uitkeringen, terecht, gepaard gaat met het terugvorderen van ten onrechte verkregen uitkering en het opleggen van boetes?
In het geval van MAAPP is desgevraagd een subsidie toegekend van € 159.608. Daarvan werd € 127.686 bevoorschot. Op grond van de subsidievoorwaarden diende MAAPP zich achteraf over de rechtmatigheid van de besteding van de subsidiemiddelen te verantwoorden. De voormalige voorzitter heef ten onrechte en zonder medeweten van zijn medebestuursleden middelen van de rekening gehaald. Dit bedrag heeft de voorzitter niet ten behoeve van MAAPP besteed waardoor de stichting slechts een bedrag van € 47.934 heeft kunnen verantwoorden. De subsidie werd vervolgens op dat bedrag vastgesteld. Als gevolg daarvan heeft SZW een vordering op MAAPP van € 79.752. Er bestaat geen wettelijke grondslag om in onderhavige situatie aan MAAPP een boete op te leggen. Wel heeft MAAPP aangifte gedaan tegen de voormalige vanwege de fraude en heeft tevens een gerechtelijke procedure tegen hem gestart. In het laatst genoemde is een vonnis uitgesproken tegen de voorzitter, die echter niet uitgevoerd kon worden omdat de voorzitter zich heeft uitgeschreven uit het GBA en niet traceerbaar is.
Op grond van de Regeling kwijtschelding en buiteninvorderingstelling 2014 heb ik besloten tot buiteninvorderingstelling.
Op welke juridische gronden wordt het bedrag aan fraude met de subsidie aan MAAP niet teruggevorderd en wordt er geen boete opgelegd?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat de financiën van toekomstige gepensioneerden zorgwekkend zijn |
|
Paul Ulenbelt |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «financiën toekomstige gepensioneerden zorgwekkend»?1 2
Op 1 juli heeft het NIBUD in samenwerking met PricewaterhouseCoopers (PWC) een rapport gepubliceerd over de ontwikkeling van het inkomsten- en uitgavenpatroon van gepensioneerden en de verwachtingen voor toekomstige gepensioneerden.
Voor wat betreft de huidige gepensioneerden is er volgens het rapport geen directe aanleiding om te veronderstellen dat ouderen niet kunnen rondkomen. 64% van de huidige gepensioneerden geeft vaak aan gemakkelijk rond te komen, ten opzichte van 55% van alle huishoudens.
Wat betreft de verwachtingen voor toekomstige gepensioneerden wordt vermeld dat een kwart van de huidige 65-minners naar verwachting bij pensionering te weinig pensioen heeft. Dit is gebaseerd op onderzoek onder 65-minners dat in oktober 2015 door de AFM is gepubliceerd, waarbij de beoogde bestedingsbehoefte is afgezet tegen de verwachte pensioenopbouw. Een kwart van de toekomstige gepensioneerden bouwt naar verwachting te weinig pensioen op om de beoogde bestedingsbehoefte bij pensionering te behalen.
In de perspectiefnota over de toekomst van het pensioenstelsel heeft het kabinet aangegeven het van belang te vinden dat alle werkenden een toereikend pensioen opbouwen om bij pensionering geen grote terugval te hebben in bestedingsmogelijkheden. Met name flexwerkers, zelfstandigen en werknemers die geen aanvullend pensioen opbouwen via de werkgever lopen het risico geen toereikend pensioen op te bouwen. In de perspectiefnota zijn voor de verschillende groepen uiteenlopende beleidsopties in kaart gebracht. Indien de beoogde bestedingsbehoefte niet wordt bereikt, betekent dat overigens niet automatisch dat mensen niet rond kunnen komen. Het kan ook betekenen dat de huidige werkenden de verwachtingen over de beoogde bestedingen tijdens pensionering moeten bijstellen. Daarnaast is het mogelijk om tijdens het werkende leven extra middelen opzij te zetten voor pensionering.
Wat is uw reactie op de verwachting van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) dat een kwart van de 65-minners straks te weinig pensioen heeft om van rond te komen, als gevolg van het toenemende aantal ZZP’ers (zelfstandigen zonder personeel), van wie het merendeel geen pensioen opbouwt, als gevolg van de toename van flexibele dienstverbanden en als gevolg van scheidingen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de constatering die Nibud/PricewaterhouseCoopers (PwC) doen in het rapport «Bestedingen van ouderen», dat het meer dan vroeger voor huishoudens belangrijk wordt om actief bezig te zijn met de financiële planning, voor een deel van de huishoudens moeilijk zal zijn? Zo ja, bent u bereid in kaart te brengen wat de omvang van de verwachte problematiek is, dit aan de Kamer te rapporteren en met voorstellen te komen om deze problemen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?3
In de perspectiefnota over de toekomst van het pensioenstelsel heeft het kabinet aangegeven het van belang te vinden dat alle werkenden een toereikend pensioen opbouwen om bij pensionering geen grote terugval te hebben in bestedingsmogelijkheden.
In het rapport wordt aangegeven dat het van belang is om vroeg met de financiële planning te beginnen. Ik ondersteun dat van harte. Het is van belang dat werkenden actief bezig zijn met hun oudedagsvoorziening. Met het wetsvoorstel Pensioencommunicatie dat vorig jaar in werking is getreden, is de informatieverstrekking over pensioenen verbeterd. Het doel van pensioencommunicatie is dat de pensioendeelnemer weet hoeveel pensioen hij kan verwachten, kan nagaan of dat voldoende is en zich bewust is van de risico’s van de pensioenvoorziening.
Er zijn verschillende instrumenten waarmee huishoudens worden ondersteund bij de financiële planning. Een belangrijke rol is weggelegd voor de website mijnpensioenoverzicht.nl die inzicht geeft in het verwachte pensioeninkomen. Daarnaast werkt het platform Wijzer in geldzaken aan het bevorderen van financiële veerkracht op de oude dag. Op haar website is bijvoorbeeld de Pensioenschijf-van-vijf te vinden. Deze tool is ontwikkeld in samenwerking met het Nibud. Met deze tool kunnen huishoudens zelf in kaart brengen of de verwachte pensioeninkomsten toereikend zijn om de verwachte uitgaven tijdens pensionering te financieren.
Deelt u de zorgen van het Nibud om mensen die als ze met pensioen gaan een koophuis hebben met een aflossingsvrije hypotheek of een nog niet afbetaalde hypotheek? Zo ja, welke actie gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Deelnemers hebben afhankelijk van hun persoonlijke situatie en verwachtingen over de toekomst een keuze gemaakt over de aflossing van hun eigen huis. Een (deels) afgeloste eigen woning leidt tot lagere woonlasten. Indien er sprake is van een niet (volledig) afbetaalde hypotheek, lopen de woonlasten ook na pensionering door. Huishoudens met een niet (volledig) afbetaalde hypotheek staan wat dat betreft gelijk aan huurders, voor wie de woonlasten ook doorlopen.
Per 2013 is bij nieuwe afgesloten hypotheken aflossing binnen dertig jaar de nieuwe norm. Dit leidt ertoe dat toekomstige gepensioneerden gemiddeld genomen lagere woonlasten zullen hebben.
Deelt u de mening van het Nibud dat aan zorgkosten meer wordt uitgegeven en dat de verwachting is dat, gezien het huidige zorgstelsel, WMO en Wet langdurige zorg, deze kosten in de toekomst zullen toenemen? Zo ja, deelt u de mening dat de stijging van deze kosten voor een groeiende groep mensen niet meer op te brengen is? Zo ja, bent u bereid in het kabinet te bespreken op welke wijze de zorgkosten voor gepensioneerden dusdanig verlaagd kunnen worden dat deze niet in de financiële problemen raken? Zo nee, waarom niet?
Een steeds ouder wordende populatie zal leiden tot hogere zorgkosten, maar dat betekent niet dat deze individueel gedragen zullen worden. Binnen de Zorgverzekeringswet zullen stijgende zorgkosten leiden tot een hogere nominale premie en een hoger verplicht eigen risico. De zorgtoeslag stijgt jaarlijks mee met de stijging van de nominale premie en het gemiddeld eigen risico, waardoor lage inkomens automatisch worden gecompenseerd.
Binnen de Wet langdurige zorg is er sprake van inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdragen. Hier vinden geen grote verandering plaats en doordat ze inkomens- en vermogensafhankelijk zijn houden ze rekening met draagkracht van de cliënt.
Voor de Wmo geldt net als in de Wet langdurige zorg dat de eigen bijdrage inkomens- en vermogensafhankelijk is. Daarnaast beschikken gemeenten over verschillende mogelijkheden om ook financieel compensatie te kunnen verlenen.
Tot slot wordt er jaarlijks bij de Augustusbesluitvorming naar de koopkracht- en lastenontwikkeling gekeken, waarbij er gestreefd wordt naar een evenwichtig inkomensbeeld. Hierbij wordt er ook specifiek naar gepensioneerden gekeken.
Onderschrijft u de aanbeveling van Nibud/PwC om inzicht en advies op maat te geven in het te verwachten uitgaven- en leefpatroon van toekomstig gepensioneerden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat steeds meer ouderen door armoede in de cel belanden na een verkeersboete |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat steeds meer ouderen worden gegijzeld omdat ze hun verkeersboetes door armoede niet meer kunnen betalen?1
Ja.
Klopt het dat gevangenissen steeds meer 50- en 60-plussers in hun cellen krijgen? Hebt u daar cijfers van?
Het absolute aantal oudere gedetineerden (voor alle wetsovertredingen) is de afgelopen jaren licht gestegen. Deze absolute stijging kan verklaard worden door de vergrijzing van de samenleving.
50–59 jaar
954
1.033
8%
6%
60 jaar en ouder
271
299
10%
10%
Wanneer wordt gekeken naar het aantal oudere gedetineerden dat op enig moment vastzit voor een niet betaalde verkeersboete blijkt er sprake te zijn van een daling.
30 sept 2011
30
30 sept 2012
43
30 sept 2013
72
30 sept 2014
43
30 sept 2015
15
27 juni 2016
12
Deze daling kan worden verklaard door de implementatie van een nieuwe werkwijze. In februari 2015 zijn het OM en het CJIB gestart met het persoonsgericht beoordelen van (het totaal van) zaken van betrokkenen in de fase gijzeling. Het indienen van een vordering gijzeling gebeurt in beginsel alleen bij personen voor wie geldt dat – op basis van de beschikbare informatie – geen sprake is van betalingsonmacht.
In hoeverre wordt door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en het Openbaar Ministerie (OM) goed in kaart gebracht wat de oorzaken zijn van de steeds grotere groep ouderen die worden gegijzeld omdat ze hun verkeersboete niet meer kunnen betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn van de steeds grotere groep ouderen die worden gedetineerd wegens het niet betalen van een verkeersboete? Zo nee, waarom niet? In hoeverre speelt armoede hierbij een rol?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe komt het dat deze mensen steeds vaker worden gegijzeld, terwijl u eerder hebt beloofd dat zal worden ingezet op een maatschappelijk verantwoorde tenuitvoerlegging van sancties, wat onder meer betekent dat het OM en de rechtspraak van actuele informatie zullen worden voorzien zodat zij een bijdrage kunnen leveren aan het opleggen van een meer op maat gesneden sanctie?2
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wordt op dit moment door het CJIB en het OM rekening gehouden met de financiële situatie van verkeersovertreders als zij aangeven de boete niet (meer) te kunnen betalen?
Er wordt op verschillende momenten in het inningsproces gekeken naar de financiële situatie van betrokkene. Ten eerste op het moment dat een betrokkene gebruik maakt van de mogelijkheid die het CJIB biedt om de financiële sanctie te betalen in termijnen (al dan niet via maatwerk). Ten tweede bekijkt de gerechtsdeurwaarder de financiële situatie van betrokkene, zodat eventueel een betalingsregeling kan worden afgesproken. Ten derde wordt voorafgaand aan het indienen van een vordering gijzeling de financiële situatie van betrokkene bekeken aan de hand van bij CJIB en OM beschikbare informatie. Zo wordt bijvoorbeeld geverifieerd of iemand is geregistreerd in het Centraal Curatele- en bewindregister en in het Centraal Insolventieregister. Daarnaast wordt gekeken of er sprake is van enige andere (actuele) vorm van bewindvoering. Als dit het geval is, wordt geen vordering gijzeling ingediend.
Vanaf welk moment wordt gekeken naar de financiële situatie? Is dat direct nadat duidelijk is dat een betalingsregeling niet wordt nagekomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Betekent het op maatschappelijk verantwoorde manier tenuitvoerleggen van verkeersboetes ook dat bij multiproblematiek contact wordt opgenomen met bijvoorbeeld schuldhulpverlening? Zo nee, waarom niet?
Indien betrokkene (of iemand namens betrokkene) aangeeft dat er sprake is van multiproblematiek, bekijkt het CJIB of er aanleiding is om maatwerk toe te passen, bijvoorbeeld op basis van aangeleverde informatie. Ook gaat het CJIB in dat geval na of de problematiek al gemeld is bij een gemeente, bewindvoerder of andere (professionele) instelling. Het maatwerk kan bestaan uit het mogelijk maken van gespreide betaling. Indien blijkt dat de problematiek nog niet gemeld is bij een gemeente, bewindvoerder of andere instelling, dan wordt betrokkene hier door het CJIB actief op gewezen. Als de (gemeentelijke) schuldhulpverlening een regeling tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers tot stand brengt, kunnen de Wahv-sancties daarin worden meegenomen. Bij personen die maatwerk ontvangen door het team Schrijnende gevallen stemt het CJIB af met de schuldhulpverlening indien betrokkene daar reeds een traject heeft lopen.
Verzekeraars die polissen niet verlengen tot aan de nieuwe AOW-gerechtigde leeftijd |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw brief aan de Kamer van 15 januari jongstleden over het verschuiven van de AOW-gerechtigde leeftijd en de overbruggingsregeling AOW?1
Ja.
Bent u sindsdien bekend met signalen van mensen waarvan onder andere particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekeringen door verzekeraars niet verlengd worden tot de nieuwe geldende AOW-gerechtigde leeftijd? Hoeveel van deze signalen heeft u reeds ontvangen? Hoe bent u hiermee omgegaan?
In 2016 heb ik over dit onderwerp ongeveer 10 signalen (e-mails en brieven) ontvangen. In antwoord op de e-mails en brieven is een reactie gegeven die overeenkomt met mijn brief van 15 januari 2016.
Kunt u nader ingaan op de casus die gebaseerd is op de werkelijkheid waarin een man van 51 jaar, volledig afgekeurd sinds 2014, een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft lopen tot 65 jaar waarbij de verzekeraar Delta Lloyd niet bereid is om over te gaan tot verlenging tot aan de nieuwe AOW-gerechtigde leeftijd? Op welke manier had u gehoopt dat de verzekeraar had gehandeld in deze casus? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de verzekering niet verlengd wordt?
De casus die u mij voorlegt is mij niet als zodanig bekend. Wel ben ik bekend met een uitzending van Radar waarin aandacht is besteed aan ZZP-ers met een AOV die door de verhoging van de AOW-leeftijd met een AOW-gat geconfronteerd worden.
Het is te betreuren dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering in de voorgelegde casus niet is verlengd vóór dat het risico van arbeidsongeschiktheid zich heeft voorgedaan. Mede met het oog op de verhoging van de AOW-leeftijd per 1 januari 2013 hebben verzekeraars voor lopende polissen waarbij het ao-risico zich nog niet heeft voorgedaan een verlengingsaanbod gedaan. Voor polissen waarbij het risico van arbeidsongeschiktheid zich al heeft voorgedaan
kan het zo zijn dat verzekeraars geen verlengingsaanbod hebben gedaan. Op grond van een uitspraak van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (KiFiD) van juli 2015 zijn verzekeraars daartoe niet verplicht. Ik heb in dit kader geen voornemen om hierin aanvullend actie te ondernemen. Deze groep van personen kan, mits zij aan de voorwaarden voldoet, een beroep doen op de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR).
Zijn er bij u andere casussen dan arbeidsongeschiktheidsverzekeringen bekend waarbij verzekeraars niet overgaan tot verlenging van de polis naar de nieuwe AOW-leeftijd? Welke stappen gaat u ondernemen om te voorkomen dat mensen met een polis blijven zitten die loopt tot 65 jaar?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kijkt u naar deze casussen in relatie tot de overbruggingsregeling AOW? Bereikt de overbruggingsregeling deze groep mensen in voldoende mate? Zo ja, waarop baseert u dat? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om dit te verbeteren?
Met betrekking tot de vraag of de overbruggingsregeling AOW de doelgroep in voldoende mate bereikt heb ik uw Kamer eerder toegezegd een onderzoek te doen naar het (niet-) gebruik van de OBR. De uitkomsten van voornoemd onderzoek heb ik bij brief van 2 september 2016 aan uw Kamer aangeboden. Daarin heb ik ondermeer aangegeven dat het mogelijk wordt om een OBR met terugwerkende kracht aan te vragen.
Kunt u tot slot nader ingaan op de casus waarin een weduwe die in januari 2017 65 jaar wordt en een partnerpensioen met een aanvulling uit de Algemene nabestaandenwet ontvangt pas in oktober 2017 een AOW-uitkering krijgt waardoor zij tussen januari en oktober een flink inkomenshiaat kent van ongeveer 1.000 euro per maand bruto ondanks gebruik van de AOW-overbruggingsregeling? Wat vindt u van zo een inkomenshiaat? In hoeverre bent u van mening dat (in algemene zin) de overbruggingsregeling toereikend is om de inkomenshiaten te overbruggen die mensen nu ondergaan door de verhoging van de AOW-leeftijd?
Naar aanleiding van de voorgelegde casus merk ik op dat de AOW-gerechtigde leeftijd per 1 januari 2013 in stappen is verhoogd en met ingang van 1 januari 2016 versneld omhoog is gegaan. De geleidelijke verhoging geeft mensen een voorbereidingstijd. Door deze geleidelijke verhoging kunnen mensen te maken krijgen met een inkomensverlies dat zij niet helemaal kunnen opvangen. Voor mensen met een laag inkomen die op of voor 1 januari 2013 reeds deelnamen aan een VUT- en prepensioenregeling of een vergelijkbare regeling en zich niet hebben kunnen voorbereiden op de voor hen geldende verhoging van de AOW-leeftijd is daarom de overbruggingsregeling AOW getroffen. Uitgangspunt daarbij is dat de draagkracht getoetst wordt in de periode vóór dat men 65 jaar wordt door een entreetoets op inkomen en vermogen. Als men meer inkomen of vermogen heeft dan de gestelde grenzen, dan is de aanname dat er voldoende financiële reserves zijn of kunnen worden opgebouwd om het inkomensverlies zelf op te vangen. De OBR biedt voor de overbruggingsperiode een compensatie voor het inkomensverlies: een uitkering op minimumniveau. Als er tijdens die periode sprake is van ander inkomen dan wordt deze in mindering gebracht op de uitkering. Bij inkomen uit arbeid wordt een deel vrijgelaten. Met de OBR worden inkomenshiaten tijdens de overbruggingsperiode tot het vastgesteld niveau gecompenseerd. In algemene zin wordt hiermee naar mijn mening een toereikende voorziening geboden.
Het hoge ziekteverzuim in de zorg |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat het ziekteverzuim in de gezondheids- en welzijnszorg hoger is dan het gemiddelde verzuim in Nederland? Wat is volgens u hiervoor de verklaring?1
Uit de statistieken van het CBS blijkt dat het ziekteverzuim in de gezondheids- en welzijnszorg al vanaf 1996 – het eerste jaar waarvoor het CBS rapporteert – hoger ligt dan het landelijk gemiddelde.
Het relatief hoge ziekteverzuim in de gezondheids- en welzijnszorg is, naast algemene oorzaken (zoals uitval vanwege griep of persoonlijke omstandigheden) in deze sector ook te verklaren door de relatief hoge fysieke en mentale belasting van het werk. Dat heeft onder andere te maken met het feit dat er veel avond, nacht- en weekenddiensten worden gedraaid. Ook heeft dit te maken met de aard van de populatie: de cliënten en hun naaste omgeving zijn vaker kwetsbaar en verkeren vaker in onzekerheid en/of verdriet.
Werkgevers en werknemers in de gezondheids- en welzijnszorgbranche hebben ook daarom een grote verantwoordelijkheid om zorgpersoneel gezond en veilig te laten werken.
Landelijke gemiddelde
4,7
5,5
4,1
4,2
4,2
4,0
3,9
3,8
3,9
Gezondheids- en welzijnszorg
6,7
7,8
5,6
5,2
5,2
5,0
4,8
4,8
5,0
Gezondheidszorg
5,8
6,5
–
4,3
4,2
4,2
4,0
4,0
4,1
Ziekenhuizen
6,3
7,4
–
4,7
4,8
4,5
4,5
4,4
4,6
Verpleging enzorg met overnachting
6,2
6,9
–
6,0
6,0
5,8
5,5
5,4
5,8
Welzijnszorg zonder overnachting
5,6
7,0
–
5,7
5,7
5,4
5,4
5,4
5,4
Wat is uw verklaring dat het ziekteverzuim in de zorg in de afgelopen 10 jaar niet eerder zo hoog is geweest als in het eerste kwartaal van 2016?
Ik herken dat beeld niet. Uit de CBS statistieken (tabel 1) blijkt dat het ziekteverzuim in de gezondheids- en welzijnszorg zorg sinds 2000 significant gedaald is, van 7,8% in 2000 naar 5,0% in 2015. Dat is een sterkere daling dan landelijk gemiddeld, van 5,5 in 2000 naar 3,9% in 2015. Het ziekteverzuim in de gezondheids- en welzijnszorg is in 2015 iets gestegen ten opzichte van 2014, maar gelijk aan 2012 en lager dan de jaren er voor.
Het eerste en het vierde kwartaal kennen van oudsher een hoger ziekteverzuim dan het tweede en derde kwartaal. Het eerste kwartaalcijfer 2016 kan daarom niet vergeleken worden met het jaarcijfer 2015. Kijken we in de CBS statistieken alleen naar het ziekteverzuim in het eerste kwartaal dan zien we dat het ziekteverzuim in het eerste kwartaal is gedaald sinds 2000 (7,6% in 1996, 8,6% in 2000, 6,3% in 2005, 5,7 in 2010 en 5,1% in 2014). In 2015 en 2016 is het ziekteverzuim in het eerste kwartaal gestegen naar 5,6% en 5,8%, waarmee we ongeveer op het niveau van 2013 zitten2.
Is u bekend waarom het ziekteverzuim juist zo hoog is in de verpleeg- en verzorgingshuizen en in de maatschappelijke dienstverlening? Zo ja, wat is de verklaring hiervoor? Zo neen, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ja, dat is mij bekend.
Er zijn verschillende verklaringen voor verhoogd ziekteverzuim in de verpleeg- en verzorgingshuizen en in de maatschappelijke dienstverlening.
Psychosociale arbeidsbelasting is een belangrijke oorzaak van het ziekteverzuim in deze sector. Psychosociale arbeidsbelasting betreft een aantal risico’s die kunnen leiden tot werkstress. Hierbij kan gedacht worden aan een hoge werkdruk en agressie. Uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden van CBS en TNO blijkt dat de gezondheids- en welzijnssector bovengemiddeld veel met emotioneel zwaar werk te maken heeft, namelijk 28,2% versus landelijk 12,1%. Met name in de verpleeg- en verzorgingstehuizen heeft ook de omgeving, waar vaak sprake is van onzekere en verdrietige cliënten en naasten, zijn weerslag op de emotionele belasting van het personeel. Tevens kan de manier waarop binnen organisaties invulling wordt gegeven aan gezond en veilig werken van invloed op het ziekteverzuim zijn.
Wat vindt u ervan dat werknemers in de welzijnszorg en in de verpleeg- en verzorgingshuizen aangegeven hebben dat de klachten op basis waarvan zij verzuimden verband hielden met het werk? Wat voort soort klachten betreft dit?
Dat vind ik een zorgelijk signaal. Ik hecht grote waarde aan een gezonde en veilige werkomgeving voor iedere zorgverlener. Dat is in het belang van zowel de medewerkers als de cliënten.
Uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden van CBS en TNO blijkt dat het werkgerelateerde verzuim in de welzijnszorg in 2015 26,1% was en in de verpleeg- en verzorgingstehuizen 25,5%. De klachten in deze sectoren hebben voor het merendeel te maken met de psychosociale arbeidsbelasting.
Uit het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW)3 blijkt dat de werkbeleving in deze sector te maken heeft met diverse factoren. Het gaat daarbij niet alleen om de hoeveelheid werk. Ook andere zaken beïnvloeden de werkdruk, bijvoorbeeld te weinig waardering van het management of te weinig ruimte om het werk zelf in te delen.
Erkent u dat een gevolg van het tekort schieten van zorg voor bewoners uiteindelijk leidt tot burnouts? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat er een verhoogd risico bestaat op klachten als een burn-out als men te maken heeft met hoge psychosociale arbeidsbelasting, zoals een hoge werkdruk en emotioneel zwaar werk.
In hoeverre is er een verband tussen het ziekteverzuim in de zorg en de veranderingen in de zorg de afgelopen 10 jaar? Welke rol spelen daarbij de bezuinigingen die hebben plaatsgevonden op de langdurige zorg?
Er is geen heldere relatie te leggen tussen bezuinigingen en ziekteverzuim. Zo blijkt uit de CBS statistieken (tabel 1) dat in de sector verpleeg- en verzorgingstehuizen, waar de afgelopen 5 jaar (van 2010 -2015) minder bezuinigd is, het ziekteverzuim in die periode gedaald is met 0,2%. Daarentegen is in de sector waar relatief het meest bezuinigd is (de thuiszorg), het ziekteverzuim in die periode met 1,0% gedaald.
Hoe komt het dat, ondanks uw pogingen om het werk in de zorg aantrekkelijk te houden, dit toch niet is gelukt en het ziekteverzuim de laatste jaren juist is gestegen in plaats van gedaald? Kunt u dit toelichten?2
Ik herken het beeld niet dat het niet gelukt zou zijn om het werk in de zorg aantrekkelijk te houden. Uit het onderzoeksprogramma AZW blijkt dat medewerkers in de gezondheids- en welzijnszorg in 2015 (zeer) tevreden zijn over het werk, namelijk rond de 75%. Medewerkers in de zorg zijn gemotiveerd, betrokken met hun cliënten en halen veel voldoening uit het werk5.
Waarom is er nog steeds geen uitwerking van de bezettingsnorm in de langdurige zorg, zoals vereist in de motie-Leijten?3 4
Binnen het programma Waardigheid en Trots8 wordt een leidraad voor verantwoorde personeelssamenstelling ontwikkeld. Een werkgroep van de Taskforce Waardigheid en Trots, met als trekker de beroepsvereniging van verpleegkundigen (V&VN) ontwikkelt de leidraad.
De leidraad is in concept gereed en opgebouwd uit een spiegelnorm en 9 elementen die binnen de zorginstelling van invloed zijn op de personeelssamenstelling. De concept leidraad wordt momenteel getest en nader ingevuld via een aantal praktijktoetsen. Uit de eerste praktijktoetsen blijkt dat de leidraad leidt tot inzichten over de wijze waarop personele bezetting beter kan worden afgestemd op de zorgvraag van cliënten.
De leidraad is onderdeel van het nieuwe kwaliteitskader en zal dus ook uiterlijk 1 oktober as. worden aangeboden aan het Zorginstituut.
Welke maatregelen treft u om het ziekteverzuim in de zorg terug te dringen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De geldende wet- en regelgeving omtrent arbeidsomstandigheden biedt werkgevers een helder kader waarbinnen zij moeten zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving. Daarbij is het van belang dat in organisaties aandacht is voor een gezonde en veilige werkomgeving. Aan de basis daarvan ligt allereerst zo objectief mogelijke informatie over de feitelijke situatie. Tezamen met landelijke en regionale sociale partners in de zorg en welzijnsector investeer ik daarom in het onderzoeksprogramma AZW.
Daarnaast subsidieer ik het programma Gezond en Zeker van Regioplus. Dit programma richt zich op duurzame inzetbaarheid in den brede, bijvoorbeeld het stimuleren van zelfredzaamheid van medewerkers.
Verder hebben de zorgkoepels (VGN, ActiZ, GGZ Nederland, NVZ en NFU) diverse campagnes opgezet die gericht zijn op duurzame inzetbaarheid van personeel in de zorg en welzijnsector. Zo zal tijdens de «Week van de werkstress» in november as. door de zorgkoepels een landelijk congres over werkstress in de zorg georganiseerd worden. Ik zie dat als een goede gelegenheid om het tegengaan van werkstress en ziekteverzuim in de zorg aan de orde te stellen.
Het behandelvoorbehoud op het EU-voorstel inzake bedrijfspensioenfondsen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Henk Krol (50PLUS), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de tweede voorwaarde waaronder het behandelvoorbehoud op het EU-voorstel inzake bedrijfspensioenfondsen COM(2014) 167 op 24 juni 2014 is opgeheven, luidende «het conceptstandpunt van de Raad wordt voorafgaand aan de besluitvorming in de Raad tijdig en met een waardering van het kabinet aan de Tweede Kamer toegezonden.»?1
Ja.
Op welk moment zult u de Kamer in alle openheid een tekst voorleggen, waarop de Kamer kan besluiten of zij akkoord gaat met het voorstel en of zij dus de regering een instructie tot stemgedrag wil meegeven?
Met de Kamerbrief van 24 juni jl. (Kamerstukken II 2015/2016, 33 931 nr. 14) is, conform de afspraken, uw Kamer zo spoedig mogelijk geïnformeerd over het resultaat van de onderhandelingen tussen het Europees parlement, de Raad (onder voorzitterschap van Nederland) en de Europese Commissie over de herziening van de IORP-richtlijn. De geconsolideerde tekst van het onderhandelingsresultaat zal worden voorgelegd aan COREPER (het voorportaal van de Raad) op 30 juni en is vanaf vandaag beschikbaar en door uw Kamer in te zien via het Extranet van de Raad van de EU. Ter volledigheid heb ik dit document, wat de afgeronde onderhandelingen weergeeft, ook bij deze brief gevoegd.2 In het onderhandelingsresultaat is aan de zorgen van de Tweede Kamer en het kabinet tegemoet gekomen en aan de moties invulling gegeven.
Wat is de uiterste datum dat de Kamer u een verzoek/instructie tot voor of tegenstemmen kan geven in het proces?
Uw Kamer heeft de gelegenheid haar opvatting over het richtlijnvoorstel kenbaar te maken voorafgaand aan het moment waarop het voorstel voor een herziene richtlijn voorligt in COREPER of de Raad. Het voorstel wordt behandeld in COREPER van 30 juni en er wordt beslist op basis van gekwalificeerde meerderheid. De verwachting is dat de lidstaten akkoord kunnen gaan met het voorstel en dat het voorstel als hamerstuk op een eerstvolgende Raad op de agenda zal komen. Mocht er toch een blokkerende minderheid zijn van lidstaten die bezwaar hebben dan kan het voorzitterschap het voorstel agenderen als bespreekpunt voor een volgende de ECOFIN Raad.
Kunt u deze vragen per ommegaande (binnen een dag, dus voor dinsdagavond 28 juni) beantwoorden, omdat het voorstel al op donderdag 30 juni in de COREPER behandeld wordt?2
Ja.
Het bericht 'Aanpassen website na druk Marokko' |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de website van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) zou zijn aangepast over de afspraken die gemaakt zijn over de export van uitkeringen naar Marokko, met betrekking tot de Westelijke Sahara?1
Ja
In het rijtje landen op de SVB-site waarmee Nederland een verdrag heeft, wordt «Marokko» vermeld, zonder de toevoeging «met uitzondering van de Westelijke Sahara»; klopt het dat deze toevoeging is geschrapt?
Ja
Zo ja, wat is hiervan de reden? Zijn er nieuwe afspraken gemaakt met Marokko? Zo ja, wat zijn deze afspraken en hebben ze gevolgen voor het beleid?
In de besprekingen met Marokko over de aanpassing van het sociale zekerheidsverdrag heeft Marokko aangegeven de vermelding van de Westelijke Sahara op de website van de SVB niet juist te vinden. Daarop is besloten om de formulering aan te passen. Nu staat er op de SVB website: «De SVB gaat bij het vaststellen van de territoriale werkingssfeer van verdragen uit van internationaal erkende grenzen.» Deze formulering geeft helder het Nederlandse beleid aan voor alle landen waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid is aangegaan. Het beleid ten aanzien van het niet kunnen exporteren van uitkeringen naar de Westelijke Sahara is ongewijzigd, gezien de huidige internationaalrechtelijke status van dit gebied.
In hoeverre is hier sprake van een «dictaat vanuit Marokko»?
Hiervan is geen sprake. Nederland heeft zelf besloten om aan de Marokkaanse zorg tegemoet te komen. De formulering zoals die nu op de website staat, geeft helder het beleid aan. Zoals bij vraag 3 aangegeven, blijft het beleid ten aanzien van de export van uitkeringen ongewijzigd.
Het bericht ‘Amsterdam gaat huurders financieel bijstaan’ |
|
Perjan Moors (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Amsterdam gaat huurders financieel bijstaan»?1
Ja, dat heb ik.
Wat vindt u ervan dat gemeenten bovenop de rijksregelingen eigen vormen van huurtoeslag introduceren? Is dit een taak van gemeenten?
Met de bestaande instrumenten gericht op betaalbaarheid van het huren (in concreto: de huurprijsregulering, de huurtoeslag en de recent van kracht geworden passendheidstoets) worden huurders die dat nodig hebben zodanig ondersteund dat vanuit het woonbeleid er geen aanleiding is voor aanvullende generieke bijdragen vanuit gemeenten.
Wat is uw mening over het feit dat armoedegelden worden besteed aan het tegengaan van het zogenaamde dure scheefwonen?
Er bestaat op rijksniveau geen specifiek, geoormerkt budget voor de verlening van bijzondere bijstand, c.q. het bestrijden van armoede en schulden. Deze middelen maken namelijk onderdeel uit van de algemene uitkering van het gemeentefonds en zijn daarmee voor de colleges vrij besteedbaar. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft overigens wel de wethouders en gemeenteraden gevraagd om de middelen zo gericht mogelijk in te zetten voor het doel waarvoor ze bestemd zijn.
Bent u van mening dat de armoedegelden vooral besteed dienen te worden aan preventie, voorlichting en hulpverlening in plaats van aan inkomensondersteuning en al helemaal niet aan categoriale inkomensondersteuning? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het geoorloofd dat gemeenten deze vorm van categoriale inkomensondersteuning bieden? Kunt u dit toelichten?
In de Participatiewet ligt sinds 1 januari 2015 de nadruk bij het verlenen van aanvullende inkomensondersteuning primair op individueel maatwerk. De mogelijkheden tot categoriale aanvullende inkomensondersteuning zijn per die datum beperkt. Omdat het hier een gedecentraliseerde wet betreft is het aan de colleges om hieraan invulling en te geven en heeft primair de gemeenteraad hierbij een controlerende rol. Overigens is mij gebleken dat Amsterdam het onderhavige beleid niet baseert op de Participatiewet, maar betreft het een Uitwerking van de Samenwerkingsafspraken tussen de Huurdersvereniging Amsterdam, de Amsterdamse Federatie van Woningbouwcorporaties en de gemeente Amsterdam. Uit deze samenwerkingsafspraken blijkt dat per individueel huishouden zorgvuldig zal worden bekeken wat de beste oplossing is, verhuizen of het doorvoeren van een (tot 2019 door de gemeente bekostigde) huurverlaging door de corporatie. Vanaf 2019 wordt de huurverlaging volledig bekostigd door de corporaties. In deze zin betreft het hier dus een maatwerkaanpak en geen categoriale aanvullende inkomensondersteuning.
Kunt u aangeven welke verantwoordelijkheid het rijk, gemeenten en woningcorporaties hebben bij het oplossen van deze problematiek?
Ten aanzien van de betaalbaarheid van het wonen heeft het Rijk de zorg voor de huurprijsbescherming, de huurtoeslag en de kaderstelling ten aanzien van verdeling van woonruimte. Woningcorporaties zijn verantwoordelijk voor betaalbare huisvesting voor de doelgroep. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om de lokale volkshuisvestingsopgave te bepalen en hierover, mede in overleg met huurders, met corporaties prestatie-afspraken te maken. Zoals hierboven toegelicht hebben gemeenten daarnaast de mogelijkheid om op grond van de Participatiewet op basis van individueel maatwerk aanvullende inkomensondersteuning te bieden.
Hoe verhoudt het voornemen van de gemeente Amsterdam zich tot de berichten dat woningcorporaties over miljarden beschikken voor betaalbare huurwoningen en huurverlagingen?
Op grond van de recent gepresenteerde indicatieve bestedingsruimte voor corporaties is de ruimte voor investeringen in nieuwbouw – landelijk – circa 37 mld. euro. De berekende investeringsruimte voor woningverbetering is zo’n 28 mld. euro. De ruimte om huren te verlagen of te matigen is circa 1 mld. euro. Deze bedragen zijn niet optelbaar, maar zijn een vertaling naar een bestedingscategorie van één en dezelfde totale financiële ruimte; gebruik van ruimte in de ene categorie gaat ten koste van een andere.
Voor Amsterdam is becijferd dat de indicatieve bestedingsruimte voor de drie categorieën respectievelijk zo’n 1,5 mld euro, 1 mld. euro en 48 mln. euro is. (bron: bijlage bij brief over indicatieve bestedingsruimte, TK, 2015–2016, 29 453, nr. 418). Overigens is onderdeel van de afspraken van gemeente Amsterdam met de corporaties dat over drie jaar de corporaties de financiering op zich nemen.
Wat heeft u inmiddels gedaan en bent u nog van plan te gaan doen tegen duur scheefwonen?
Een belangrijke maatregel van dit kabinet is de recent ingevoerde eis aan corporaties om passend toe te wijzen aan mensen die behoren tot de doelgroep van de huurtoeslag. De aanpak van duur scheefwonen is verder vooral gebaat bij de maatregelen gericht op de bevordering van de doorstroming, waaronder de inkomensafhankelijke huurverhogingen. Hierdoor komen woningen beschikbaar voor de lagere inkomens. Mede onder invloed van het overheidsbeleid laten de recente voornemens van de corporaties ook een grotere inzet op de realisatie van betaalbare huurwoningen zien (bron: rapportage Volkshuisvestelijke voornemens woningcorporaties 2016–2020).
Een interessant aspect in de afspraken van de gemeente Amsterdam met de corporaties is dat corporaties voor huurders die het aangaat, gaan bezien of zij in een goedkopere woning gehuisvest kunnen worden. Deze benadering past in de aanpak van passend toewijzen en huisvesten.
In hoeverre doorkruist deze actie van de gemeente Amsterdam het landelijk huurbeleid?
Zoals in antwoord 5 is aangegeven betreft het hier de Uitwerking van de Samenwerkingsafspraken tussen de Huurdersvereniging Amsterdam, Amsterdamse Federatie van Woningbouwcorporaties en de gemeente Amsterdam, waarbij een maatwerkaanpak het uitgangspunt vormt voor de inkomensondersteuning en niet het – ongeacht de individuele situatie – categoriaal verstrekken hiervan. Het betreft hier de op grond van de Woningwet gemaakte prestatie-afspraken.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is er vanuit het woonbeleid geen aanleiding tot aanvullende bijdragen voor de betaalbaarheid van het wonen.
Wat is uw appreciatie van het feit dat gemeenten op deze wijze inkomenspolitiek voeren?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat ‘kanslozen’ niet hoeven te solliciteren |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kansloze hoeft niet te solliciteren»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het doel van de Participatiewet juist is dat meer mensen, met en zonder beperking, werk vinden en dat juist de gemeenten hierin een belangrijke taak en verantwoordelijkheid hebben?
Ja.
Wat vindt u van de aanpak van de bevraagde gemeenten die kennelijk op basis van algemene criteria zoals duur bijstand, leeftijd en handicap aangeven dat mensen geen kans maken op werk en dus als «kansloos» betiteld worden?
Het doel van de Participatiewet is om mensen met arbeidsvermogen, waaronder mensen met een arbeidsbeperking, naar werk toe te leiden, en daar waar dat niet (geheel) lukt, een inkomensondersteuning te bieden. Omdat de Participatiewet is gedecentraliseerd aan de gemeenten, zijn zij dan ook – binnen een aantal juridische kaders – verantwoordelijk voor de uitvoering van deze wet. De Participatiewet geeft de gemeenten een grote mate van beleidsvrijheid bij de vormgeving van het re-integratiebeleid vanuit de gedachte dat zij bij uitstek in staat zijn om maatwerk te leveren, daarbij rekening houdend met de persoonlijke situatie van mensen en de lokale omstandigheden. De gemeenteraad vervult in dit kader een controlerende rol.
Het is dan ook uitdrukkelijk aan het college om bij het opleggen van de verplichtingen en maatregelen rekening te houden met de individuele situatie van de bijstandsgerechtigde. Zo is bij een aantal verplichtingen «naar vermogen» aan de orde, zoals bijvoorbeeld het door de bijstandsgerechtigde «naar vermogen» verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid. Het is in dit verband expliciet aan het college om te beoordelen waartoe diens vermogen – de krachten en bekwaamheden – de bijstandsgerechtigde in staat stelt en of hij dat vermogen benut heeft ter voldoening aan de desbetreffende verplichting. Criteria zoals leeftijd, handicap, etc. spelen hierbij in individuele situaties een rol.
Indien het naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders nodig is, kan aan een individuele bijstandsgerechtigde een tijdelijke ontheffing worden verleend voor het zoeken naar werk. Bij een tijdelijke ontheffing van verplichtingen tot arbeidsinschakeling moet sprake zijn van een individuele beoordeling, een categoriale ontheffing is – behoudens ingeval van duurzame arbeidsongeschiktheid – niet mogelijk.
Deelt u de mening dat hiervoor juist een individuele beoordeling nodig is en dat gemeenten mensen niet op basis van algemene criteria als leeftijd en duur bijstand standaard in een groep kunnen indelen en vervolgens ook nog ontslaan van verplichtingen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat ook subjectieve kenmerken zoals motivatie, communicatievaardigheden en houding van invloed zijn op het vinden van werk? In hoeverre deelt u de mening dat juist deze subjectieve kenmerken kunnen bijdragen aan het scheiden van de mensen de niet kunnen en die niet willen?
Ook subjectieve kenmerken zoals motivatie, communicatievaardigheden en houding kunnen van invloed zijn op het vinden van werk. Naar aanleiding van een recent CBS-bericht is het overigens van belang te benadrukken dat het niet willen werken van mensen in de bijstand vaak samenloopt met het feit dat mensen niet kunnen werken door hun (ervaren) gezondheidssituatie2.
In het gesprek van de gemeente met de individuele klant verwacht ik dat er ook aandacht is voor dergelijke subjectieve kenmerken. Zeker bij mensen van wie de afstand tot de arbeidsmarkt groot is en de pogingen om werk te vinden niet succesvol zijn, is het van belang aandacht te hebben voor hun motivatie. Gemeenten hebben daarvoor ook mogelijkheden, via onder meer motiverende gespreksvoering en de mogelijkheid om een stimuleringspremie voor arbeidsinschakeling toe te kennen.
Het is vervolgens ook aan het college van burgemeester en wethouders om in voorkomende individuele gevallen, te beoordelen of het niet naleven van de verplichtingen door de bijstandsgerechtigde verwijtbaar is en of een verlaging van de bijstand aan de orde is.
In hoeverre denkt u dat in alle beschreven situaties daadwerkelijk alle bijstandsgerechtigden door deze gemeenten zijn gezien en beoordeeld op hun individuele «kans» op werk? Bent u bereid bij de gemeenten na te gaan in hoeveel gevallen er een individueel plan van aanpak gericht op uitstroom aanwezig is? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 29 april 20163 ben ik ingegaan op de motie van de leden Kerstens en Nijkerken-de Haan waarin de regering wordt verzocht gemeenten te stimuleren dat met uitkeringsgerechtigden een individueel plan van aanpak wordt opgesteld. Ik heb aangegeven dat ik van mening ben dat gemeenten hun bestand moeten kennen zodat zij maatwerk kunnen leveren en mensen optimaal kunnen ondersteunen. Juist met de decentralisaties hebben gemeenten meer verantwoordelijkheid gekregen om mensen integraal en op maat te ondersteunen. Daarvoor is het noodzakelijk dat mensen in beeld zijn. Anders schrijven we mensen af en dat is niet de samenleving die ik voorsta. Op welke wijze en met welke frequentie gemeenten hun bijstandsgerechtigden spreken, is aan hen.
Gemeenten hebben voor de ondersteuning van werkzoekenden een veelheid aan instrumenten beschikbaar, die zij in kunnen zetten afhankelijk van de afstand tot de arbeidsmarkt van de desbetreffende persoon. Een individueel plan van aanpak is één van de instrumenten die een gemeente daarbij kan inzetten. Het is aan gemeenten om hier de invulling aan te geven. Het gaat erom dat de dienstverlening die wordt geboden, aansluit bij de individuele mogelijkheden en belemmeringen.
Bent u bereid bij gemeenten na te gaan op welke wijze wordt toegezien op de naleving van de sollicitatieplicht en in hoeveel gevallen er daadwerkelijke sancties zijn opgelegd bij het niet naleven van deze afspraken? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 3 en 4 is aangegeven, is de Participatiewet gedecentraliseerd aan de colleges van burgemeester en wethouders. Dit betekent dat het ook primair aan de colleges is om binnen de juridische kaders van de wet invulling te geven aan het re-integratiebeleid. De primaire verantwoordelijkheid voor de controle op de rechtmatige uitvoering van de Participatiewet ligt bij de gemeenteraad.
Hoe kijkt u aan tegen de term «kansloos»? Deelt u de mening dat deze kwalificatie niet bijdraagt aan een gemotiveerde houding van mensen die al langer in de bijstand zitten?
Het doel van de Participatiewet is om de mensen die weinig kansen hebben op de arbeidsmarkt, waaronder mensen met een arbeidsbeperking, meer kansen te geven op regulier werk. Ik schrijf dan ook niemand bij voorbaat af als «kansloos» op de arbeidsmarkt. Dit neemt niet weg dat er een groep werkzoekenden is die relatief veel moeite ondervindt om een plek op de arbeidsmarkt te vinden, met of zonder ondersteuning.
De Participatiewet regelt de ondersteuning bij de arbeidsinschakeling. Daarbij biedt de Participatiewet een palet aan re-integratievoorzieningen, ook om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt naar werk te begeleiden. Een voorbeeld is het instrument participatieplaats. Gemeenten kunnen dit instrument inzetten voor de bijstandsgerechtigde voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt. De voorwaarden voor inzet van de participatieplaats zijn geregeld in artikel 10a van de Participatiewet. Daarnaast kan de inzet van een loonkostensubsidie mensen die niet het minimumloon kunnen verdienen ondersteunen en biedt ook de banenafspraak extra kansen op werk voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, die niet het minimumloon kunnen verdienen. Voor mensen die uitsluitend onder beschutte omstandigheden kunnen werken is er het instrument beschut werk.
Het CPB-rapport «Kansrijk Arbeidsmarktbeleid deel 2» spreekt over een benodigde professionaliseringsslag voor klantmanagers van Sociale Diensten. In hoeverre heeft het programma «vakmanschap» van Divosa hier al aan bijgedragen? Kunt u aangeven waarom er gemeenten zijn die geen gebruik maken van dit programma?2
Uit een eerder onderzoek van Regioplan uit 2014 bleek dat twee jaar na de start van het programma de bewustwording rond het thema vakmanschap was toegenomen: bij de meeste gemeenten staat het op de agenda en ziet men het belang ervan in. De vertaling daarvan naar de dagelijkse praktijk bleef echter achter. Daarbij moet worden opgemerkt dat er verschillen zijn tussen gemeenten en tussen klantmanagers. Twee op de drie gemeenten hebben in 2015 meegedaan aan een onderdeel van het programma. Er zijn verschillende redenen waarom gemeenten niet mee doen aan het programma. De belangrijkste zijn dat men niet overtuigd is van belang ervan omdat men bijvoorbeeld vindt dat men al professioneel handelt, of dat men wel actief bezig is met het thema vakmanschap, maar dan zonder het programma van Divosa.
Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is in het transparant maken van het totale bestand van bijstandsgerechtigden bij alle gemeenten?
Gemeenten hebben door de decentralisatie de nodige beleidsvrijheid gekregen. Dit maakt dat voor gemeenten een belangrijke rol is weggelegd, zowel voor de doelgroep Banenafspraak als daarbuiten (Participatiewet). Zo vormen zij binnen de arbeidsmarktregio – samen met andere gemeenten, UWV en sociale partners – de schakel om tot afspraken te komen over het inzichtelijk maken van het werkzoekendenbestand. Dit geldt ook indien matching van kandidaten op geschikt werk tekortschiet. Het is ook dan zaak om met de (regionale) partners de kwestie op te lossen.
Er wordt op dit moment actief ingezet in het inzichtelijk maken van vacatures en klantprofielen. In mijn brief van 24 juni 20165 informeerde ik u hierover. Voor de uitvoering van de Participatiewet en het versterken van regionale samenwerking worden gemeenten en arbeidsmarktregio's ondersteund door de Programmaraad. Dit jaar (2016) vormt transparantie, met een eigen programmalijn, één van de prioriteiten van de Programmaraad.
Vindt u dat de solidariteit van het sociale vangnet onder druk komt te staan als hardwerkende burgers in Nederland het gevoel krijgen dat grote groepen mensen op basis van algemene criteria in de bijstand kunnen blijven zitten?
Veel bijstandsgerechtigden willen graag meedoen in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Ik heb er alle vertrouwen in dat gemeenten goed in staat zijn om bijstandsgerechtigden daarbij te ondersteunen. Gemeenten hebben mede door de prikkelwerking van de Participatiewet er overigens ook belang bij dat er zo min mogelijk burgers onnodig een beroep doen op bijstand.
De nieuwe Europese richtlijn pensioenen, IORP-2 |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat de Minister van Financiën op 15 juni 2016 stelde dat er bijna een deal was over de nieuwe Europese richtlijn pensionen, IORP-2?1
Ja
Kunt u aangeven of er in de triloogvergadering op 15 en 16 juni 2016 een akkoord gesloten is en kunt u de notulen van de zesde triloog aan de Kamer doen toekomen?
Op 15 juni 2016 heeft de laatste politieke triloog tussen het Europees parlement, de Raad (onder voorzitterschap van Nederland) en de Europese Commissie plaatsgevonden. Van deze triloogbijeenkomsten zijn geen notulen opgesteld. Het onderhandelingsresultaat van deze bijeenkomst is vervolgens verder uitgewerkt in een technische bijeenkomst op 20 juni jl. en daarna aan de lidstaten voorgelegd door middel van een zogenaamde stilteprocedure. Als lidstaten gedurende deze procedure geen bezwaar maken tegen het voorliggende compromisvoorstel, kan het onderhandelingsresultaat ter instemming worden gelegd aan de Raad. Deze stilteprocedure is ondertussen afgelopen en niet doorbroken door lidstaten, waardoor het onderhandelingsresultaat op 30 juni a.s. in Coreper, het voorportaal van de Raad, ter instemming kan worden voorgelegd. Ook het Europees parlement en de Europese Commissie bezien of het onderhandelingsresultaat voor hen aanvaardbaar is. In de Kamerbrief die ik uw Kamer vandaag heb toegezonden wordt u nader geïnformeerd over de inhoud van dit resultaat. Het kabinet acht dit het best mogelijke onderhandelingsresultaat dat kon worden bereikt met het Europees parlement en de Europese Commissie. In het onderhandelingsresultaat is aan de zorgen van de Tweede Kamer en het kabinet tegemoet gekomen en aan de moties invulling gegeven.
Klopt het dat er een concept-overeenkomst is, die door de verschillende politici bestudeerd wordt?2
Zie antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de publicatie van deze richtlijn expres opgerekt wordt tot na het referendum over de Brexit?3
Voor deze richtlijn was het, zoals in het antwoord op vraag 2 wordt aangegeven, noodzakelijk het resultaat van de onderhandelingen in de triloogfase nog technisch uit te werken en vervolgens door middel van een stilteprocedure van enkele dagen ter instemming aan de lidstaten voor te leggen. Dit betreft een gebruikelijke procedure.
Herinnert u zich nog dat het behandelvoorbehoud op het EU-voorstel inzake bedrijfspensioenfondsen COM (2014) 167 (Kamerstuk 33 931, nr. 5) op 24 juni 2014 is opgeheven onder de volgende voorwaarden:
Ja
Kunt u een overzicht geven wanneer u de Kamer geinformeerd heeft over de voortgang van de onderhandelingen en wanneer u specifiek bent ingegeaan op de punten genoemd in vraag 5, onder 1?
Ik heb uw Kamer verschillende malen per brief geïnformeerd over de stand van zaken van de onderhandelingen over de herziening van de IORP-richtlijn:
Daarnaast is de stand van zaken van de onderhandelingen meerdere malen aan bod gekomen tijdens de verschillende AO’s Pensioenen en is uw Kamer op 14 juni jl. in een vertrouwelijke briefing geïnformeerd over de laatste stand van zaken van de onderhandelingen.
Wilt u zo spoedig mogelijk een rapportage sturen met de stand van zaken op alle punten genoemd in vraag 5, onder 1?
In de brief die ik vandaag aan uw Kamer heb toegezonden wordt ingegaan op het onderhandelingsresultaat en in hoeverre dit voldoet aan de punten genoemd in vraag 5, onder 1.
Herinnert u zich dat u in het Algemeen overleg op 8 juni 2016 over pensioenonderwerpen meedeelde dat u de richtlijn nog onder Nederlands voorzitterschap wilde goedkeuren in de Raad?
Ja
Is er in de Ecofinraad van 17 juni 2016 gesproken over deze richtlijn? Zo ja, kunt u dan precies verslag doen van deze gesprekken?
De herziening van de IORP richtlijn was geen bespreekpunt op de Ecofinraad. Onder het agendapunt AOB wordt standaard stilgestaan bij alle lopende dossiers op het terrein van financiële diensten. In dat kader heeft Minister Dijsselbloem opgemerkt dat er goede voortgang is gemaakt in de trilogen over IORP en heeft hij zijn vertrouwen uitgesproken dat de onderhandelingen de komende weken kunnen worden afgerond. Commissaris Hill (FISMA) beaamde dit.
Bent u ervan de hoogte dat ook het tweede deel van de in vraag 5 bedoelde afspraken, namelijk een tijdige toezending van een conceptbesluit voordat Nederland in de Coreper en de Raad een standpunt inneemt, van groot belang is?
Ja, ik heb u daarom zo spoedig mogelijk na het aflopen van de stilteprocedure in de Raad per brief geïnformeerd over het onderhandelingsresultaat van de triloogfase zodat dit beschikbaar is voordat hierover in Coreper besloten wordt.
Wat is het tijdpad dat voorzitter Nederland voor ogen heeft voor deze uiterst belangrijke richtlijn, waar de Nederlandse Tweede Kamer eerder de gele kaart voor uitdeelde?
De triloogfase is afgerond en er is een voorlopig compromis gesloten tussen de drie instituties. De Raad, het Europees parlement en de Europese Commissie gaan nu bezien of het compromis aanvaardbaar is. Aan de kant van de Raad is de verwachting van het Nederlands voorzitterschap dat het resultaat op 30 juni a.s. in Coreper, het voorportaal van de Raad, ter instemming kan worden voorgelegd. Dan zal de Commissie, naar verwachting, ook aangeven het compromis te kunnen steunen. Dit is tevens de laatste kans om dit dossier af te ronden onder het Nederlandse voorzitterschap. De geconsolideerde tekst van het onderhandelingsresultaat zal vertrouwelijk voorgelegd worden aan Coreper en vanaf begin volgende week als zogeheten «limite document» beschikbaar zijn. Deze is door uw Kamer in te zien via het Extranet van de Raad van de EU. Na aanname in Coreper zal de tekst van de herziene IORP-richtlijn publiek beschikbaar worden. Het Europees parlement zal naar verwachting op de dag van Coreper de Raad en de Commissie informeren akkoord te kunnen gaan met het resultaat. In het najaar zal het Europees parlement dit naar verwachting formeel bevestigen tijdens een plenaire stemming. De officiële publicatie van het compromis en dus de herziene richtlijn zal waarschijnlijk eind dit jaar dan wel begin volgend jaar plaatsvinden.
Wil u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk op donderdag 23 juni 2016 om 12.00 uur één voor één beantwoorden?
Ik heb u de beantwoording op deze vragen zo spoedig als mogelijk toegestuurd.
De website www.werkenmetwajong.nl |
|
Marith Volp (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de website http://www.werkenmetwajong.nl/? Zijn er naar uw weten nog andere sites gericht op Wajongers die soortgelijke manieren van bijverdienen promoten?
Ja. Ik ben door «Meldpunt Kinderporno op Internet» geïnformeerd over het bestaan van deze website. Ik ben niet bekend met andere sites die expliciet gericht zijn op het aanbieden van soortgelijke bijverdiensten aan Wajongers. Wel leert een korte rondgang op internet dat de teksten van de betreffende website terugkomen op meerdere websites.
Deelt u de mening dat het adres van de genoemde site de indruk wekt dat het hier gaat om een overheidssite, een site die gelieerd is aan de overheid of een site met algemene informatie over overheidsbeleid betreffende de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat mensen die op zoek zijn naar officiële informatie over manieren om bij te verdienen als Wajonger eenvoudig op deze site terecht kunnen komen? Zo ja, welke conclusie trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De naamgeving van de website verwijst niet naar een overheidsinstantie en de website oogt door de gebruikte opmaak en foto's als een commerciële website. Daarom ben ik van mening dat de genoemde site niet de indruk wekt dat het hier gaat om een overheidssite. De website maakt onderdeel uit van het openbare domein. Het is daarom zeer goed mogelijk dat personen op deze site terecht komen. Ik constateer echter op basis van een steekproef dat de website met een algemene zoekopdracht naar werk voor Wajongers niet op de eerste twee tot drie pagina’s naar voren komt.
Kunt u nadere uitleg geven over de passage op de site dat de gepromote activiteiten plaats vinden «in overleg met de uitkeringsinstantie»? In hoeverre vinden deze activiteiten om bij te verdienen in de Wajong plaats in overleg met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)? Deelt u de mening dat deze passage en andere links op de site naar UWV, de sociale dienst en de rijksoverheid de indruk wekken dat het hier gaat om officiële overheidsinformatie of dat de site een band heeft met deze overheidsinstanties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie gaat u richting deze site nemen om deze indruk weg te nemen?
De website adviseert Wajongers om in overleg te treden met UWV over de mogelijkheden van bijverdienen en het effect daarvan op de uitkering. Het staat Wajongers vrij om op vrijwillige basis een baan te accepteren of op andere manieren geld te verdienen. Wajongers zijn echter op basis van de wet verplicht om UWV te informeren over feiten of omstandigheden die van invloed zijn op het recht en de hoogte van hun uitkering. Ik deel uw mening niet dat het enkele feit dat de website links bevat naar overheidsinstanties de indruk wekt dat het gaat om officiële overheidsinformatie. Met nadruk meld ik dat de rijksoverheid geen partner van deze website is, al stond de link naar de site van de rijksoverheid onder het kopje «Partners». Mijn departement heeft daarom schriftelijk contact opgenomen met de beheerder van de website met het verzoek om de link naar www.rijksoverheid.nl te verwijderen. De beheerder heeft aan deze wens voldaan.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als mensen die zoeken naar officiële informatie over bijverdienen in de Wajong terecht komen op deze site? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het ongewenst is dat er een site over bijverdienen in de Wajong is die zich enkel toespitst op de manieren van bijverdienen die op werkenmetwajong.nl gepromoot worden? Zo ja, welke consequenties heeft dat? Zo nee, waarom niet?
Ik besef dat de website betrekking heeft op «functies» binnen een maatschappelijk omstreden bedrijfstak. Met uw Kamer hebben we daarom ook uitgesproken dat werkzoekenden deze functies ook niet aangeboden krijgen als passend werk. UWV biedt functies uit deze bedrijfstakken niet aan. De website geeft an sich juiste informatie en werft Wajongers boven de 18 jaar voor legale werkzaamheden. Wajongers mogen derhalve dit werk aanvaarden. Bemiddelen naar deze banen mag zolang er geen sprake is van dwang of opzettelijk profiteren van het onvermogen van iemand om een bewuste beslissing te nemen.
Er zijn geen harde juridische belemmeringen voor deze website om zich in het algemeen voor de werving van sekswerkers te richten op Wajongers als doelgroep, maar het schuurt wel. Wajongers vormen een kwetsbare groep. Meer dan 75% van de Wajongers heeft vanwege een ontwikkelstoornis of een psychiatrisch ziektebeeld een Wajong-uitkering. De website «verleidt» deze groep om (op zich legaal) thuiswerk te verrichten, terwijl niet duidelijk is of zij zich realiseren dat het om een maatschappelijk omstreden bedrijfstak gaat. Ik heb daarom UWV verzocht om intern UWV medewerkers die te maken hebben met Wajongers hierover actief te informeren, zodat zij alert zijn op deze vorm van bijverdiensten en indien Wajongers vragen hebben of melden dat zij gaan werken in deze branche Wajongers over de potentiële risico’s behorende bij deze werkzaamheden kunnen informeren.
Daarnaast heeft mijn ministerie de beheerder van de website schriftelijk verzocht de activiteiten van deze website, specifiek gericht op Wajongers, te staken. De beheerder heeft de verwijzing naar de rijksoverheid verwijderd, maar zag geen reden om de activiteiten te staken.
Hoe beoordeelt u het risico dat Wajongers met een (verstandelijke) beperking via deze site ongewild in de (online) seksindustrie of prostitutie terecht komen? Welke actie gaat u ondernemen om dit risico bij deze site en mogelijke vergelijkbare andere sites te ondervangen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat het op de site duidelijker wordt dat de beschikbare informatie geen officiële overheidsinformatie is? Welke actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat mensen die op zoek zijn naar officiële overheidsinformatie over bijverdienen als Wajonger op de juiste plaats terecht komen en niet op deze site? Bent u bereid om hierover met de site in overleg te treden en te pleiten voor aanpassingen in bovengenoemde richting?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Nieuwe tegenvaller Staat bij verkoop Vivat’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe tegenvaller Staat bij verkoop Vivat»?1
Ja.
Kunt u nadere informatie verschaffen over het pensioenakkoord dat gesloten is tussen Vivat, Anbang en SNS Reaal van afgelopen mei? Welke verplichtingen levert dit op voor SNS Reaal?
Klopt het dat de Staat 117 miljoen euro moet bijstorten in de pensioenpot voor medewerkers en ex-medewerkers van wat vroeger Reaal heette?
Klopt het dat Vivat nog niet alle leningen aan het vroegere moederbedrijf heeft afgelost, terwijl dat wel in eerdere instantie was afgesproken? Om welk bedrag gaat het?
Wat is de rol van de toezichthouder geweest in deze?
Zijn er meer aspecten van de overeenkomst met Anbang die nog financiële gevolgen kunnen hebben voor het Rijk? Zo ja, welke?
Met de overeenstemming over de pensioenindexatieverplichtingen is een belangrijk element van de koopovereenkomst afgewikkeld. Naast dit onderdeel zijn in de koopovereenkomst enkele garanties, vrijwaringen en andere regelingen opgenomen die gebruikelijk zijn bij dit soort transacties. De totale aansprakelijkheid van SRH jegens Anbang die voortvloeit uit deze garanties, vrijwaringen en andere regelingen is in geen geval hoger dan EUR 150 mln. Ik verwijs u hiervoor ook naar het advies van NLFI dat als bijlage is meegestuurd met de Kamerbrief update verkoopproces REAAL d.d. 10 juli 2015.2
De uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens “Stichting VU-VUmc discrimineerde twaalf oudere medewerkers op grond van hun leeftijd bij de ontslagaanzeggingen in het kader van een reorganisatie” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het begin 2014 genomen besluit van de Stichting VU-VUmc (de VU) om drie afdelingen binnen de faculteit Aard- en Levenswetenschappen te reorganiseren, en dat als gevolg daarvan twaalf oudere medewerkers met ontslag worden bedreigd?1 Is het waar dat van het totaal aantal medewerkers dat met ontslag is bedreigd, 57,3% ouder is dan 55 jaar?
Ja, ik heb via het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens kennis genomen van het besluit van de VU tot reorganisatie van de afdelingen AAW, MCB en het IVM. In het oordeel van 17 mei 2016 heeft het College voor de Rechten van de Mens geconstateerd dat onbetwist vaststaat dat van het totaal aantal medewerkers dat als gevolg van de reorganisatie met ontslag is bedreigd, 57,3% ouder is dan 55 jaar.
Is het waar dat de voorzitter van de reorganisatiecommissie van de VU heeft gezegd, dat wetenschappelijk onderzoek gedaan zou moeten worden door mensen die goedkoper zijn, dus van rond de dertig of veertig in plaats van rond de vijftig? Bent u het ermee eens dat een dergelijke uitspraak – ongeacht de context waarin deze gedaan is – zeer ongelukkig kan overkomen op oudere medewerkers, en dat kwaliteit van een onderzoeker leidend zou moeten zijn bij vaststelling van diens geschiktheid om wetenschappelijk onderzoek te verrichten? Kunt u uw antwoord motiveren?
Hoe beoordeelt u de bewering van het faculteitsbestuur dat leeftijd op geen enkel moment leidend is geweest bij de te maken keuzes in de reorganisatie? Acht u deze bewering overtuigend, gegeven het genomen reorganisatiebesluit? Kunt u uw antwoord motiveren?
Deelt u het oordeel van het College voor de Rechten van de mens, dat sprake is van indirecte discriminatie, omdat de reorganisatie vooral oudere medewerkers treft? Kunt u uw antwoord motiveren?
Deelt u het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens, dat de uitspraak van de voorzitter van de reorganisatiecommissie is toe te rekenen aan de VU, en leidt tot directe discriminatie op grond van leeftijd? Kunt u uw antwoord motiveren?
Deelt u de mening van de VU dat met de reorganisatie en de wijze waarop deze is uitgevoerd, een legitiem doel op correcte wijze is gediend, om een einde te maken aan een structureel verlieslijdende situatie op de afdelingen waarop de reorganisatie betrekking had? Kunt u uw antwoord motiveren?
Deelt u het eindoordeel van het College voor de Rechten van de Mens dat de VU onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij heeft gezocht naar middelen die niet of minder discriminerend zijn naar leeftijd, dat het leeftijdsonderscheid niet objectief gerechtvaardigd is, en derhalve sprake is van verboden onderscheid op grond van leeftijd, bij de ontslagaanzeggingen die in het kader van de reorganisatie zijn gedaan?
Welke actie gaat u ondernemen naar aanleiding van bovenvermeld oordeel van het College voor de rechten van de Mens? Kunt u uw antwoord motiveren?
Oordelen van het College voor de Rechten van de Mens zijn niet bindend. Dit zorgt er mede voor dat het indienen van een klacht bij het College voor de Rechten van de Mens laagdrempelig is. Aan de oordelen van het College voor de Rechten van de Mens wordt vaak gevolg gegeven. Zo is in 2015 in 81% van de oordelen van het College voor de Rechten van de Mens door de betreffende organisatie naar aanleiding van het oordeel een maatregel genomen2. Het is aan de betrokken medewerker(s) en de betrokken werkgever, in casu de VU, om met elkaar in gesprek te gaan over het oordeel en daarbij te bekijken op welke wijze gevolg kan worden gegeven aan dit oordeel.
Mocht(en) de medewerker(s) en de werkgever ondanks het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens er onverhoopt niet samen uitkomen, dan staat het de betrokken medewerker(s) vrij om de zaak ook aan de rechter voor te leggen.
Op welke wijze is geborgd, en gaat u borgen dat bij personele reorganisaties bij deze en andere rijksinstellingen het afspiegelingsbeginsel correct wordt gehanteerd, en verboden onderscheid op grond van leeftijd wordt voorkomen? Kunt u uw antwoord motiveren?
Allereerst merk ik op dat de VU geen rijksinstelling is, maar een privaatrechtelijke rechtspersoon waar het Burgerlijk Wetboek op van toepassing is. De door de VU aangezegde ontslagen waar het oordeel van het College betrekking op heeft, zijn gedateerd van voor 1 juli 2015. Voor deze datum was het bijzonder onderwijs (en daarmee ook de VU) uitgezonderd van de UWV toets. Sinds 1 juli 2015 geldt voor het bijzonder onderwijs dat een voorgenomen ontslag om bedrijfseconomische redenen door UWV preventief wordt getoetst. Dat betreft niet alleen de redenen die ten grondslag liggen aan het voorgenomen ontslag maar ook of de werkgever het afspiegelingsbeginsel juist heeft toegepast. Daarbij toetst UWV of bij het vervallen van arbeidsplaatsen sprake is van uitwisselbare functies, en zo ja, of de juiste ontslagvolgorde is toegepast overeenkomstig de volgorde die geldt op grond van het afspiegelingsbeginsel. Als UWV concludeert dat dit niet het geval is, dan zal geen toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst worden verleend. Als UWV concludeert dat dit wel het geval is en de werknemer hier niet mee instemt, kan hij de opzegging van de arbeidsovereenkomst aanvechten bij de kantonrechter.
Voor rijksambtenaren gelden de regels omtrent reorganisatie uit het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). Op grond daarvan geldt sinds de introductie van het Van Werk Naar Werk-beleid dat voor het bepalen wie voor ontslag in aanmerking komt (boventalligheid) eveneens het afspiegelingsbeginsel van toepassing is. Als een ambtenaar meent dat dit beginsel ten onrechte niet, of niet juist, is toegepast, kan hij tegen het ontslag bezwaar maken. Als dat niet wordt gehonoreerd kan hij het ontslag aanvechten bij de rechter.
De verhoging van de kinderopvangtoeslag |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de kinderopvangtoeslag fors verhoogd wordt?1
Ja
Hoeveel extra belastinginkomsten en hoeveel extra uitgaven verwacht de Minister te realiseren als gevolg van de verhoging van de kinderopvangtoeslag voor de inkomenscategorie van minstverdienende partners tot 20.000 euro? Klopt het dat er tot 20.000 euro geen belastinginkomsten worden gerealiseerd, maar wel extra overheidsuitgaven worden gedaan?
De verhoging van de kinderopvangtoeslag maakt werken meer lonend, wat een beperkt positief effect heeft op het arbeidsaanbod. De beperkte omvang van het effect maakt dat het niet mogelijk is om een kwantitatieve schatting te geven hoeveel extra belastinginkomsten als gevolg van de verhoging worden gerealiseerd voor de genoemde inkomenscategorieën. Tevens kan het totaal effect op de belastinginkomsten niet worden geschat. De extra overheidsuitgaven als gevolg van de verhoging van de kinderopvangtoeslag bedragen € 136 mln. structureel per jaar. In totaal wordt € 200 mln. structureel geïnvesteerd in de kinderopvang; een deel van het geld gaat onder andere naar de verhoging van de maximum uurprijs en kwaliteitsverhogende maatregelen.
Hoeveel extra belastinginkomsten en hoeveel extra uitgaven verwacht de Minister te realiseren als gevolg van de verhoging van de kinderopvangtoeslag voor de inkomenscategorie van minstverdienende partners boven de 20.000 euro?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat een verhoging van de kinderopvangtoeslag een verhoging van het arbeidsaanbod tot gevolg heeft? Zo ja, hoeveel?
De verhoging van de kinderopvangtoeslag maakt werken lonender, waardoor er een beperkt positief effect is op het arbeidsaanbod, mede door het beperkte budgettaire beslag2.Huishoudens ontvangen kinderopvangtoeslag als alle ouders in het gezin werken en het huishouden gebruik maakt van formele kinderopvang. Het is daarmee een subsidie op werk. De hogere kinderopvangtoeslag stimuleert daarom de arbeidsparticipatie.
Op lange termijn leidt de structurele stijging van het arbeidsaanbod ook tot meer banen (arbeidsvraag). De markt absorbeert dan het extra aanbod en gaat dan naar een nieuw, hoger evenwicht. Op dit moment is er nog geen sprake van een evenwichtssituatie. Op korte termijn zal het extra arbeidsaanbod dus niet leiden tot meer banen. Het CPB verwacht dat het tot 2023 duurt voordat de werkloosheid in de buurt komt van de evenwichtswerkloosheid3.
Deelt u de mening dat een stimulering van het arbeidsaanbod alleen een gelijke verhoging van de arbeidsvraag tot gevolg heeft in een lange termijn evenwichtssituatie en dat er geen sprake is van een evenwichtssituatie met 572.000 werkzoekende werklozen (cijfer april 2016)? Klopt het dat er dus op korte termijn geen extra banen bijkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het stimuleren van betaalde arbeid van ouders met kinderen, waarvan de partner al werkt, oneerlijke concurrentie veroorzaakt met werkzoekende alleenstaanden en eenverdieners (immers, de groep die gestimuleerd wordt kan door alle fiscale voordelen een lager loon accepteren, omdat hij/zij daar netto veel meer van overhoudt)?. Hoe rechtvaardigt u deze steeds verdergaande oneerlijke concurrentie veroorzaakt door de overheid?
Het verhogen van bijvoorbeeld de kinderopvangtoeslag heeft onder andere als doel om de arbeidsparticipatie van ouders te bevorderen. Zij hebben te maken met extra kosten als zij gaan werken ten opzichte van mensen zonder kinderen, in verband met de zorg voor hun kinderen. Om deze extra kosten te verlagen en te zorgen dat werken ook voor alle ouders voldoende lonend is, wordt de kinderopvangtoeslag, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de extra toeslag op het kindgebonden budget voor alleenstaande ouders ingezet. Vanwege de extra kosten voor ouders door de zorg voor kinderen is er geen sprake van oneerlijke concurrentie met andere groepen. Werkende alleenstaande ouders kunnen in aanmerking komen voor de kinderopvangtoeslag en de extra toeslag op het kindgebonden budget. Voor huishoudens met kinderen waarvan een ouder niet werkt, zijn op het moment dat de niet-werkende partner toch gaat werken in principe de kinderopvangtoeslag en de inkomensafhankelijke combinatiekorting beschikbaar. Voor niet-werkenden zonder kinderen loont het ook om werk te aanvaarden; zij profiteren bijvoorbeeld van de arbeidskorting als zij gaan werken.
Kunt u een update geven van de tabellen 6.6.1. en 6.6.2. uit het eindrapport van Commissie Van Dijkhuizen,2 waarin de verhouding in materiele welvaart tussen alleenstaanden en tweeverdieners met kinderen wordt berekend? Kunt u deze tabellen uitbreiden met een kolom voor eenverdieners? Hoe heeft de materiele welvaart van tweeverdieners ten opzichte van alleenstaanden en eenverdieners zich ontwikkeld sinds het uitkomen van het rapport van de Commissie Van Dijkhuizen?
De tabellen zijn geactualiseerd naar het jaar 2016 omdat besluitvorming 2017 nog niet is afgerond, maar wel met de toeslagpercentages uit de kinderopvangtabel 2017. Daarnaast zijn de tabellen uitgebreid met de eenverdiener. Het gestandaardiseerde inkomen van de verschillende huishoudens is in verhouding tot het gestandaardiseerde inkomen van de alleenstaande nauwelijks gewijzigd sinds 2013. Huishoudens met kinderopvang hebben nog steeds een lager gestandaardiseerd inkomen dan huishoudens zonder kinderopvang, maar het verschil is sinds 2013 wel kleiner geworden. Dit komt door de intensivering van de kinderopvangtoeslag in 2014, 2016 en 2017. Deze intensivering is ook goed voor de arbeidsparticipatie.
Het gestandaardiseerde inkomen van de eenverdiener ligt lager dan voor de tweeverdiener en alleenstaande ouder. De verhoging van de kinderopvangtoeslag per 2017 heeft hierop vrijwel geen invloed. Het verschil ontstaat vooral door fiscale maatregelen waaronder het feit dat in een individueel belastingstelsel in een tweeverdienerhuishouden beide partners recht hebben op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Dit staat uitgebreider omschreven in de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 15 juni 2016 betreffende de kabinetsreactie op de CPB-notitie doorrekening standaardkoopkracht voorbeeldhuishoudens.
Alleenstaande
Alleenstaande ouder
Tweeverdiener met kinderen gelijk huishoudinkomen als alleenstaande (5/8–3/8)
Tweeverdiener met kinderen gelijk individueel inkomen als alleenstaande
Een-verdiener modaal met kinderen
met kinder-opvang
zonder kinder-opvang
met kinder-opvang
zonder kinder-opvang
met kinder-opvang
zonder kinder-opvang
Bruto inkomen
36.000
36.000
36.000
36.000
36.000
72.000
72.000
36.000
Pensioenpremie wn
1.479
1.662
1.662
929
929
3.323
3.323
1.479
Loon- en inkomstenbelasting
8.555
5.696
5.696
2.581
2.581
14.162
14.162
7.508
Netto inkomen
25.959
28.635
28.635
32.482
32.482
54.501
54.501
27.006
Ziektekosten
1.410
1.410
1.410
2.821
2.821
2.821
2.821
2.821
Zorgtoeslag
0
0
0
0
0
0
0
0
Kinderbijslag
0
1.932
1.932
1.932
1.932
1.932
1.932
1.932
Kindgebonden budget
0
3.948
3.948
833
833
0
0
870
Kosten kinderopvang
0
16.323
0
12.243
0
12.243
0
0
Kinderopvangtoeslag
0
13.845
0
10.338
0
8.701
0
0
Besteedbaar inkomen
24.548
30.626
33.105
30.522
32.426
50.070
53.612
26.987
Equivalentiefactor CBS
1
1,51
1,51
1,88
1,88
1,88
1,88
1,88
Gestandaardiseerd besteedbaar inkomen
24.548
20.282
21.924
16.235
17.248
26.633
28.517
14.355
(a) Obv tabel 6.6.1 uit rapport commissie Van Dijkhuizen, hierin was de eenverdiener niet opgenomen en was bij tweeverdieners de inkomensverdeling niet 5/8–3/8 maar 2/3–1/3
Alleenstaande
Tweeverdiener gelijk huishoudinkomen als alleenstaande
Tweeverdiener met gelijk individueel inkomen
Eenverdiener modaal
zonder kinderen
met kinderen
zonder kinderen
met kinderen
zonder kinderen
met kinderen
1/2–1/2
5/8–3/8
1/2–1/2
1/2–1/2
5/8–3/8
1/2–1/2
Bruto inkomen
36.000
36.000
36.000
36.000
72.000
72.000
72.000
36.000
36.000
Pensioenpremie wn
1.479
734
929
929
2.957
3.323
3.323
1.479
1.479
Loon- en inkomstenbelasting
8.555
3.377
2.581
1.541
17.111
14.937
14.162
7.508
7.508
Netto inkomen
25.959
31.882
32.482
33.522
51.918
53.725
54.501
27.006
27.006
Ziektekosten
1.410
2.821
2.821
2.821
2.821
2.821
2.821
2.821
2.821
Zorgtoeslag
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Kinderbijslag
0
0
1.932
1.932
0
1.932
1.932
0
1.932
Kindgebonden budget
0
0
833
833
0
0
0
0
870
Kosten kinderopvang
0
0
12.243
12.243
0
12.243
12.243
0
0
Kinderopvangtoeslag
0
0
10338
10338
0
8701
8701
0
0
Besteedbaar inkomen
24.548
29.062
30.522
31.562
49.097
49.295
50.070
24.185
26.987
Equivalentiefactor CBS
1
1,37
1,88
1,88
1,37
1,88
1,88
1,37
1,88
Gestandaardiseerd besteedbaar inkomen
24.548
21.213
16.235
16.788
35.837
26.221
26.633
17.653
14.355
(a) Obv tabel 6.6.2 uit rapport commissie Van Dijkhuizen, hierin was de eenverdiener niet opgenomen en was bij tweeverdieners de inkomensverdeling niet 5/8–3/8 maar 2/3–1/3
Hoe heeft de koopkracht van alleenstaanden, eenverdieners en tweeverdieners zich de afgelopen jaren ontwikkeld en wat zijn de koopkrachtgevolgen van het verhogen van de kinderopvangtoeslag?
Sinds de aanvang van dit kabinet in 2013 is de mediane cumulatieve koopkrachtontwikkeling van de verschillende huishoudtypes (t/m 2016 met in 2016 de toeslagpercentages uit de kinderopvangtabel 2017):
Huishoudtype
Cumulatieve koopkracht
Tweeverdiener
5,1%
Alleenstaande
3,2%
Alleenverdiener
1,3%
Het verhogen van de kinderopvangtoeslag per 2017 wijzigt de medianen niet, omdat maar een relatief klein deel van de verschillende huishoudtypes gebruik maakt van kinderopvang. Het achterblijven van de koopkracht van de alleenverdiener bij de andere huishoudtypes hangt, net als het lagere gestandaardiseerde inkomen uit vraag 7, samen met fiscale maatregelen die beschreven zijn in de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 15 juni 2016 betreffende de kabinetsreactie op de CPB-notitie doorrekening standaardkoopkracht voorbeeldhuishoudens. Deze maatregelen zijn erop gericht de arbeidsparticipatie te verhogen. Het kabinet streeft echter ook een evenwichtige ontwikkeling van de koopkracht voor alle groepen na. Daarom houdt het kabinet de koopkrachtontwikkeling van eenverdieners nauwgezet in de gaten.
De toename van het aantal zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) in de schuldhulpverlening |
|
Keklik Yücel (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Zzp’er met schuld gemiddeld 135.000 euro rood»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Bent u op de hoogte dat 50% van de schuldhulpverleners van de Vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK) een toename constateert van het aantal zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel) in de schuldhulpverlening?2
Ja, daar heb ik eveneens kennis van genomen.
In het jaarverslag 2015 van de NVVK wordt deze toename van zzp’ers in de schuldhulpverlening verklaard doordat deze groep 10% lager inkomen heeft dan andere groepen en zzp’ers hun werk vaak combineren met een tweede baan; hoe beoordeelt u deze ontwikkeling?
Het aantal zzp’ers neemt al jaren toe. Een toename van het aantal zzp’ers dat een verzoek indient om in aanmerking te komen voor schuldhulpverlening, hoe onwenselijk ook, ligt in lijn met deze ontwikkeling.
Wat is het percentage van het totaal aantal zzp’ers dat in de schuldhulpverlening zit? Kunt u nader toelichten wat de kenmerken van deze groep zijn, zoals leeftijd, beroep, opleiding en inkomen?
Op dit vlak bevat het jaarverslag van de NVVK als branchevereniging de meest uitgewerkte cijfers. Meer dan de in het persbericht genoemde toename is op dit moment niet bekend over zzp’ers binnen de schuldhulpverlening.
Hoe is de toegang van zzp’ers geregeld tot de schuldhulpverlening? Zijn er obstakels of belemmeringen voor zzp’ers bij de toegang tot schuldhulpverlening?
De schuldhulpverlening is bedoeld voor burgers (natuurlijke personen) met problematische schulden. De gemeentelijke schuldhulpverlening is niet bedoeld voor zelfstandigen met een nog functionerende onderneming, maar sluit ze niet uit.
Als een zelfstandige gevaar loopt vanwege te hoog oplopende schulden, kan de zelfstandige bij een bank aankloppen. In het geval er geen krediet wordt verstrekt, dan kan de zelfstandige zich wenden tot de gemeente en een beroep doen op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz2004).
Binnen het Bbz wordt getoetst of sprake is van een levensvatbaar bedrijf. Is hier geen sprake van dan wordt de zelfstandige geadviseerd zijn activiteiten te staken. Als een zelfstandige besluit om te stoppen, kan hij voor eventuele hulp bij schuldenproblematiek bij de gemeente terecht.
Is sprake van een levensvatbaar bedrijf dan kan in het merendeel van de gevallen via de Bbz voldoende soelaas worden geboden. Schuldhulpverlening kan hierbij echter zeker van meerwaarde zijn. Steeds meer gemeenten bieden daarom ook specialistische schuldhulpverlening aan zzp’ers aan.
Deelt u de mening dat minimumtarieven, via bijvoorbeeld een minimumuurloon voor zzp’ers, ingesteld zouden moeten worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zzp’ers zijn ondernemers. Bij ondernemerschap hoort zelf over tarieven kunnen onderhandelen.
In het algemeen blijken zzp’ers die handelen uit hoofde van beroep of bedrijf daar ook tot eigen tevredenheid in te slagen. Anders ligt dit ten aanzien van degenen die anders dan uit hoofde van beroep of bedrijf arbeid verrichten op basis van een overeenkomst van opdracht. De Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt gewijzigd, waardoor deze werkenden zonder nadere voorwaarden recht krijgen op een beloning op wettelijk minimumloonniveau3.
Bent u van plan om actie te ondernemen om het aantal zzp’ers in de schuldhulpverlening te verminderen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik ben daarmee ook reeds doende. Zo wordt op Ondernemersplein.nl door de Kamer van Koophandel reeds voorlichting gegeven aan ondernemers, waaronder zzp’ers, over geldzaken. Zo worden onder meer tips gegeven om schulden te voorkomen en voorlichting over hulp bij schulden. Daarnaast is er Wijzer in geldzaken. Dit is een initiatief van het Ministerie van Financiën, waarin partners uit de financiële sector, de wetenschap, de overheid (waaronder de ministeries van Economische Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid), onderwijs-, voorlichtings- en consumentenorganisaties hun krachten bundelen om verantwoord financieel gedrag in Nederland te bevorderen.
Het bericht "Gemeenten helpen jongeren met schulden" |
|
Perjan Moors (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemeenten helpen jongeren met schulden»?1
Ja.
Klopt het dat jongeren met problematische schulden vaak niet in aanmerking komen voor schuldhulpverlening? Zo ja, is dit gemeentelijke beleidsvrijheid of houdt wet- en regelgeving dit tegen?
De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening staat een brede toegang tot de schuldhulpverlening voor en staat in die zin niet toe dat specifieke groepen de toegang tot de schuldhulpverlening wordt geweigerd. Enige uitzondering hierop vormt de niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling. De schuldhulpverlening staat in die zin open voor jongeren.
Specifiek voor het schuldregelen – een van de producten binnen de schuldhulpverlening – zij opgemerkt dat dit een product is waarvoor jongeren moeilijk in aanmerking kunnen komen. Het schuldregelen ziet op het treffen van een betalingsregeling met de verschillende schuldeisers. Jongeren beschikken meestal over een zeer beperkte afloscapaciteit, waardoor het moeilijk is om tot een regeling te komen.
Een en ander laat onverlet dat andere producten binnen de schuldhulpverlening (bijvoorbeeld een stabilisatietraject of budgetcoaching) jongeren ook kunnen ondersteunen indien zij met problematische schulden kampen. Ik moedig gemeenten aan daar waar een schuldregeling niet tot de mogelijkheden behoort om van deze producten gebruik te maken.
Welke mogelijkheden zijn er binnen de reguliere schuldhulpverlening om specifiek op jongeren gerichte hulp aan te bieden? Waarom wordt hier door deze gemeenten blijkbaar geen gebruik van gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gemeenten naast Leiden en Den Haag nemen schulden van jongeren over?
Naar ik begrijp gaat het om de situatie dat de gemeente de verschillende schulden via een algemene lening herfinanciert. De schuldenaar heeft dan nog maar een schuldeiser (de gemeente) aan wie hij dient af te betalen. De gemeente neemt de schuld dus niet over. Binnen de schuldhulpverlening is dit een standaardproduct. Daar waar bij herfinanciering in de regel een afbetalingstermijn van maximaal 5 jaar wordt gehanteerd, gaat het beoogde alternatief van de gemeenten Leiden en Den Haag verder, doordat het een beduidend langere afbetalingstermijn kent. Mij is niet bekend of er andere gemeenten zijn die deze methodiek hanteren.
Wat is de reden dat deze gemeenten deze jongeren niet in de reguliere schuldhulpverlening opnemen? Zijn er (wettelijke of andere) belemmeringen deze jongeren reguliere schuldhulpverlening te bieden?
Zie antwoord vraag 2.
Brengen deze gemeenten rente in rekening voor overgenomen schulden? Zo nee, uit welke middelen wordt dit gefinancierd? Zijn gemeenten hiertoe gerechtigd? Wat is uw mening hierover?
Het betreft nog niet gestarte trajecten. De gemeente Den Haag heeft aangegeven in overleg te zijn met maatschappelijke partners over cofinanciering van de pilot. Het in rekening brengen van rente is onderdeel van deze gesprekken en de verdere uitwerking.
Komt het voor dat gemeenten (een deel van) de overgenomen schulden kwijtschelden? Zo ja, uit welke middelen wordt dit gefinancierd? Zijn gemeenten hiertoe gerechtigd? Wat is uw mening hierover?
Het gaat hier specifiek om door de gemeente geïnitieerde projecten, die vanuit de eigen middelen van de gemeente worden gefinancierd. Het is in dat kader ook aan de gemeenten zelf om te bezien of deze projecten aan de binnen de gemeente gestelde kaders voldoen.
Klopt het dat de gemeente Den Haag jongeren hun (overgenomen) schulden laat aflossen door een vergoeding te bieden voor uren dat ze naar school gaan of die ze aan vrijwilligerswerk besteden? Zo ja, uit welke middelen wordt dit gefinancierd? Zijn gemeenten hiertoe gerechtigd? Welke gemeenten doen dit nog meer? Wat is uw mening over het door de gemeente vergoeden van uren die aan school of vrijwilligerswerk worden besteed?
Naar ik begrijp van de gemeente Den Haag is geen sprake van een directe vergoeding, maar van een alternatieve aflossing. Hiermee wil de gemeente de belemmering wegnemen dat jongeren vaak geen afloscapaciteit hebben en er daarom geen schuldregeling mogelijk is. Financiering vindt plaats vanuit de gemeentelijke begroting, mogelijk in cofinanciering met maatschappelijke partners.
Bent u het ermee eens dat schuldhulpverlening er te allen tijde op gericht moet zijn de oorzaken van schulden, bijvoorbeeld in gedrag of het niet hebben van een inkomen, weg te nemen, dat alle schulden in beginsel afgelost dienen te worden en dat sommige van genoemde maatregelen tegen deze principes in gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat bent u van plan hiertegen te ondernemen?
Zie antwoord vraag 7.
De plannen om mensen met zware schulden geen rekeningen te laten betalen |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Schuldenaar mag later terugbetalen»?1
Ja. Aanleiding voor het artikel is neem ik aan de concept AMvB Breed wettelijk moratorium, die eind mei voor internetconsultatie is aangeboden.
Begrijpt u dat het voorstel om mensen met zware schulden een bepaalde tijd geen rekeningen te laten betalen schuldeisers enorm benadeelt? Zo ja, op welke wijze worden zij tegemoet gekomen wanneer ze in de problemen komen door de betalingslaksheid van de schuldenaar?
Het Moratorium schort niet het afbetalen van schulden op, maar enkel de incasso. De schuldenaar zelf zal tijdens het Breed Moratorium naar vermogen moeten blijven reserveren voor de aflossing van zijn schulden en dit gereserveerde bedrag wordt na afloop ook naar rato betaalbaar gesteld aan de verschillende schuldeisers. Op die manier wordt het belang van de verschillende schuldeisers zo beperkt mogelijk geschaad.
Hoe verhoudt dit kolderieke plan zich volgens u tot de mensen die keihard werken om iedere maand wél de rekeningen op tijd te betalen?
Het Breed Moratorium is bedoeld voor situaties waarbij iemand in een situatie is komen te verkeren dat hij niet langer in staat is om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen en waarbij de hulpverlening alsmede het algemeen belang van de betrokken schuldeisers wordt gefrustreerd door de opstelling van een of meerdere schuldeisers.
De met het Breed Moratorium gerealiseerde incassopauze moet de verschillende betrokken partijen de mogelijkheid geven om tot reële betaalafspraken te komen. Daarbij wordt van de hulpverlening, maar met name van de schuldenaar zelf zowel tijdens als na het moratorium de nodige inspanningen gevraagd, waarbij algehele terugbetaling van de schuldenlast het uitgangspunt vormt.
Ik herken hierin dan ook niet het gestelde «pamperen van wanbetalers» zoals de vragenstellers deze veronderstellen.
Begrijpt u dat u met het maximaal pamperen van wanbetalers een cultuur creëert waarin schulden maken, betalingslaksheid en onverantwoordelijk financieel gedrag worden genormaliseerd? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is het beschermen van wanbetalers volgens u een taak van de overheid en ziet u in dat dit op zeer gespannen voet staat met de bescherming van eigendom (van hen die wachten op de betaling)?
Ik ben mij terdege bewust van het feit dat het Breed Moratorium ingrijpt in het recht van schuldeisers om de openstaande vordering te verhalen op de goederen van de schuldenaar.
Toepassing van deze maatregel is dan ook bedoeld voor uitzonderlijke situaties. Gedacht moet daarbij worden aan situaties waarin de schuldenaar – maar ook de verschillende schuldeisers – gebaat zijn bij het tot stand komen van een betalingsregeling, maar een of enkele schuldeisers door hun incassomaatregelen het ontstaan van deze betalingsregeling frustreren.
De voorgestelde AMvB stelt daarbij de nodige voorwaarden, wil een verzoek tot een Moratorium worden toegekend. Zoals reeds aangegeven is het eventuele beeld dat de afkoelingsperiode een rust periode voor de schuldenaar vormt onjuist. Van hem wordt juist in deze afkoelingsperiode verlangt dat hij alles op alles zet om orde op zaken te stellen, nu hij de energie – voor korte tijd gevrijwaard van incassomaatregelen – daarvoor vrij kan maken.