De gang van zaken rond de Red Card Holder ten tijde van het bombardement op Hawija |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven waarom het beeld over de taken en functionarissen van de Red Card Holder inzake het bombardement op Hawaija «destijds niet is verduidelijkt»? (Kamerstuk 27 925, nr. 954).
Tijdens de eerste inzetperiode van de Nederlandse deelname (2014–2016) was de rol van de Red Card Holder (RCH) belegd bij de detachementscommandant van het F-16 detachement in Jordanië. Dit is destijds ook zo aan de Kamer gecommuniceerd. Vanaf de tweede inzetperiode (2018) was deze rol belegd bij een Nederlandse militair op het Combined Air Operations Center (CAOC) in Qatar. Dit onderscheid tussen de locatie van de RCH tijdens de verschillende inzetperiodes is in de Kamerbrief van 4 november 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 670) niet gemaakt. Daar staat vermeld dat de RCH de «senior militair in het CAOC in Qatar» was. Dit beeld is in de debatten destijds om onbekende redenen niet verduidelijkt. Uw Kamer is hierover op 23 oktober jl. geïnformeerd (Kamerstuk 27 925, nr. 954).
Deelt u de conclusie in de pers dat de commandant van het detachement in Jordanië, dat IS-doelen bombardeerde, zijn werk combineerde met toezicht als, in jargon, Red Card Holder? Zo nee, waarom niet?1
De rol van de RCH is om voorafgaand aan de inzet zeker te stellen dat opdrachten vanuit een internationale coalitie of van een internationale commandant voldoen aan het Nederlandse mandaat. De RCH kijkt daarbij onder meer naar de Nederlandse geweldsinstructies, verplichtingen onder het humanitair oorlogsrecht en de Nederlandse gronden voor deelname. Voldoet de opdracht aan die eisen, dan kan de opdracht worden uitgevoerd. Als dat niet zo is, trekt de RCH de «rode kaart» en kan de opdracht niet aan de Nederlandse eenheden of militairen worden gegeven. In het Stappenplan Burgerslachtoffers (Kamerbrief 29 521-442) wordt beschreven hoe aandacht wordt geschonken aan het thema burgerslachtoffers voorafgaand aan en bij de evaluatie van missies om het risico hierop te minimaliseren. Op deze manier kunnen lessen uit het verleden worden getrokken en vervolgens worden geïmplementeerd. Mogelijke verbeteringen aan de rol van de RCH worden meegenomen in de doorlopende implementatie van het Stappenplan Burgerslachtoffers. Indien nodig wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Wat zijn de gevolgen voor de juridische positie van de Red Card Holder in de rules of engagement in iedere nieuwe missie? Zijn er blijvende veranderingen voorzien? Indien deze positie niet wijzigt, waarom niet?
De positie van de Red Card Holder is geen juridische positie en maakt geen onderdeel uit van de rules of engagement. Zie ook het antwoord op vraag 2. Uw Kamer is op 30 juni 2020 (Kamerbrief 27 925-725) geïnformeerd over een aanscherping van de werkwijze van de RCH. De RCH wordt sinds 1 juli 2020 nog explicieter dan voorheen gewezen op het belang van het actief vragen naar informatie omtrent het risico op burgerslachtoffers, op basis waarvan hij/zij een deskundige afweging maakt of Nederland een aanval kan uitvoeren. Wat betreft eventuele verdere wijzigingen in de rol van de RCH en aanverwante thema’s wacht ik het rapport van de Commissie Sorgdrager af.
Bent u bereid de stukken, waaruit de dubbelrol van de detachementscommandant in Jordanië blijkt, aan de Kamer te sturen, gezien het feit dat de stukken immers ook door de landsadvocaat zijn ingediend bij de rechtbank Den Haag? Zo nee, waarom niet?
Aangezien deze zaak momenteel onder de rechter is kan ik hier op dit moment geen uitspraken over doen.
Deelt u de conclusie in het NRC-artikel dat Nederland in de aanloop naar de aanval minder systematisch onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van eerdere aanvallen op bommenfabrieken dan hoge officieren, zoals de Red Card Holder, hadden gesuggereerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is het juist dat de Red Card Holder tegenover het Openbaar Ministerie verwees naar minstens vier eerdere vergelijkbare aanvallen op bommenfabrieken waarbij geen problemen optraden? Klopt het dat dit feitelijk niet juist is? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
De levering van JSF-onderdelen aan Israël |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Nederland blijft Israël F35-onderdelen leveren ondanks waarschuwing schending oorlogsrecht»?1
Er is na het uitbreken van de oorlog in Gaza geen besluit genomen om onderdelen aan Israël te leveren. Er is besloten om niet in te grijpen op een bestaande regeling die in het kader van Nederlandse deelname aan het F-35-programma is ingeroepen. Middels deze regeling worden onderdelen die in Amerikaans eigendom zijn vanuit het European Regional Warehouse in Woensdrecht doorgeleverd naar gebruikers van de F-35, waaronder Israël.
Omdat er vanuit het European Regional Warehouse veel exporttransacties plaatsvinden is het exportcontroleproces gestroomlijnd. In 2016 is daarom de ministeriële Regeling Algemene vergunning NL009 ingesteld. Deze algemene vergunning regelt dat bedrijven, na eenmalige registratie, F-35-goederen kunnen doorleveren.
Uw Kamer wordt middels het jaarrapport exportcontrole strategische goederen geïnformeerd over de transacties onder de algemene vergunning NL009. Daarbij wordt ook aangegeven dat er transacties plaatsvinden naar Israël. Uw Kamer heeft dit rapport het meest recent in september 2023 ontvangen (Kamerstuk 2023D38918).
Is het juist dat u na het uitbreken van de oorlog in Gaza heeft besloten om onderdelen voor de F35 aan Israël te leveren? Om welke onderdelen en om welke bedragen gaat het?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat ambtenaren hebben gewaarschuwd dat hiermee mogelijk «ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht» worden begaan? Waarom heeft u hier niet naar geluisterd?
De ambtelijke advisering betrof de vraag of het kabinet middels ingrijpen in de werking van de Regeling Algemene vergunning NL009 de doorlevering van de F-35-onderdelen via het European Regional Warehouse aan Israël kan en wil stopzetten.
Er is besloten niet in te grijpen in de werking van de Regeling Algemene vergunning NL009.
Dit besluit is genomen op basis van een integrale buitenlandspolitieke en veiligheidsafweging.
De F-35 is van groot belang voor Israël om te kunnen reageren op een mogelijke regionale escalatie van het conflict (dreigingen vanuit onder andere Iran, Syrië, Hezbollah) en heeft daarbij een afschrikwekkende werking in deze dreiging voor het voortbestaan van Israël. Door doorlevering van F-35-onderdelen aan Israël via het European Regional Warehouse te stoppen zouden er beperkingen opgelegd worden aan de mogelijkheid van Israël de toestellen in het kader van deze regionale dreigingen in te zetten. Alles afwegende is dit een ongewenst signaal aan Israël en de landen in de regio.
In algemene zin geldt dat het complex is om een oordeel te vormen over de naleving van het humanitair oorlogsrecht in relatie tot concrete gevechtshandelingen zoals bombardementen. Dit geldt ook voor specifieke inzet van de F-35. In het ambtelijk advies is ook het risico op gebruik van Israëlische F-35-toestellen bij ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht meegenomen. Op basis van huidige informatie over de Israëlische F-35 inzet kan niet worden vastgesteld dat de F-35’s bij ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht zijn betrokken.
Daarnaast geeft Nederland via het European Regional Warehouse in Woensdrecht invulling aan langlopende afspraken binnen het F-35-programma die toezien op betrouwbare toelevering van onderdelen die in Amerikaans eigendom zijn aan alle partners binnen het programma. Direct ingrijpen in de werking van de Regeling Algemene vergunning NL009 is waarschijnlijk mogelijk op basis van artikel 8 van die regeling, maar zou het ongewenste gevolg hebben dat de doorlevering van F-35-onderdelen naar alle F-35-partnerlanden die gebruik maken van het European Regional Warehouse aan een individuele vergunning wordt onderworpen. Het stopzetten van deze leveranties via ingrijpen op de Regeling algemene vergunning NL009 zou afbreuk doen aan de verwachtingen van alle F-35-partners en het belang een betrouwbare bondgenoot te zijn. Het zou ook een negatieve weerslag hebben op het Nederlandse aandeel in het F-35-programma omdat de positie van het European Regional Warehouse ter discussie zal komen te staan. Dit zou de inzetbaarheid van de Nederlandse F-35-vloot negatief beïnvloeden en kan gevolgen hebben voor de F-35-motorenonderhoudsfaciliteit die ook in Woensdrecht gesitueerd is. Het kan ook negatieve gevolgen hebben voor de deelname van Nederlandse bedrijven in het F-35-programma.
Voor de kabinetspositie ten aanzien van het bestaansrecht van Israël, het recht van Israël op zelfverdediging en het belang van naleving van het internationaal recht en het humanitair oorlogsrecht verwijzen wij u naar de beantwoording van het kabinet van het Schriftelijk Overleg Israël en de Palestijnse Gebieden (Kamerstuk 2023 D, nr. 46550).
Tot slot is op het moment niet duidelijk of Nederland in de context van afspraken over het F-35-programma de mogelijkheid heeft om in te grijpen in de doorlevering van goederen die in Amerikaans eigendom zijn vanuit het European Regional Warehouse naar Israël. Het kabinet doet op het moment nader onderzoek.
Hoe kan deze levering de toets voor wapenexport hebben doorstaan, waarin staat dat Nederland geen vergunning afgeeft wanneer militaire goederen: «bijdragen aan mensenrechtenschendingen, interne repressie, internationale agressie of instabiliteit»?2
Voor exporttransacties onder algemene vergunningen geldt dat deze niet worden getoetst aan de acht criteria van het EU wapenexportbeleid. Omdat er vanuit het European Regional Warehouse veel exporttransacties plaatsvinden is het exportcontroleproces gestroomlijnd. In 2016 is daarom de ministeriële Regeling Algemene Vergunning NL009 ingesteld. Deze algemene vergunning regelt dat bedrijven, na eenmalige registratie, F-35-goederen kunnen doorleveren. Bedrijven registreren zich op basis van Amerikaanse documentatie die hun betrokkenheid in het F-35-programma bevestigt. Bedrijven hoeven na registratie niet voor elke transactie een individuele vergunning aan te vragen, maar kunnen voor onbepaalde tijd militaire goederen doorleveren binnen de kaders van het F-35-programma. Vanwege de aard van de Regeling algemene vergunning NL009 heeft het kabinet hier geen direct zicht op. Dit wordt pas inzichtelijk na rapportage over gerealiseerde transacties.
Uw Kamer wordt middels het jaarrapport exportcontrole strategische goederen geïnformeerd over de transacties onder de Regeling algemene vergunning NL009. Daarbij wordt ook aangegeven dat er transacties plaatsvinden naar Israël. Uw Kamer heeft dit rapport het meest recent in september 2023 ontvangen (Kamerstuk 22 054, nr. 396).
Waarom was u niet alert toen de douane bij u informeerde of u de goederen wilde blokkeren?
Het kabinet is zich vrijwel vanaf het begin van het conflict bewust geweest van de mogelijke doorlevering van F-35-onderdelen naar Israël via het European Regional Warehouse. De besluitvorming over het mogelijk stopzetten van deze doorlevering kent vele elementen die alle meegewogen dienen te worden.
Op het moment van publicatie van het NRC-artikel was er nog geen besluit genomen. Daarnaast wilde het kabinet onderzoek doen naar de mogelijkheid en wenselijkheid om in te grijpen in de doorlevering van goederen die in Amerikaans eigendom zijn vanuit het European Regional Warehouse naar Israël. Het onderzoeksproces naar de mogelijkheid is nog niet helemaal afgerond, onder andere omdat het overleg met bondgenoten behoeft. Desondanks is er een besluit genomen zoals weergegeven onder antwoord op vraag 3.
Waarom heeft u niet ingegrepen toen juristen u waarschuwden «dat er risico’s waren op schendingen van het oorlogsrecht, omdat Israël de F35’s gebruikt bij de grootschalige bombardementen op Gaza»?
Zie antwoord vraag 3.
Was het argument om alsnog akkoord te gaan, dat het blokkeren van de levering «grote schade» zou kunnen toebrengen aan de relatie met zowel Israël als de Verenigde Staten? Vindt u dit niet beschamend?
Voor de overwegingen om de doorlevering van onderdelen die in Amerikaans eigendom zijn vanuit het European Regional Warehouse in Woensdrecht aan Israël niet te onderbreken verwijzen wij naar het antwoord op vraag 3.
Gaat u leveringen alsnog aan een «extra controle» onderwerpen, zoals NRC schrijft? Waarom doet u dit pas na publicatie in de media?
Nee, zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening van hoogleraar Liesbeth Zegveld: «Nederland moet ervan uitgaan dat alles wat wordt geleverd wordt ingezet bij disproportionele luchtaanvallen, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen burgers en Hamas-strijders. Nederland draagt willens en wetens bij aan oorlogsmisdaden»? Zo nee, waarom niet?
Nederland voert een zorgvuldig wapenexportbeleid. Een van de afwegingen daarbij betreft de vraag of er een duidelijk risico bestaat op het gebruik van de goederen bij het begaan van ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Zoals in het antwoord op vraag 4 toegelicht volgt geen reguliere wapenexporttoets voor doorlevering van militaire goederen die vallen onder de meerjarige algemene vergunning NL009. Voor het overige verwijzen wij u naar de beantwoording naar vraag 3 en 6.
Bent u bereid om wapenleveringen aan Israël – vanwege de enorme risico’s op medeplichtigheid aan mensenrechtenschendingen – per direct stop te zetten?
Nee, de doorlevering van F-35-onderdelen vanuit Nederland aan Israël betreft geen levering vanuit de Nederlandse overheid. Het gaat om doorlevering van onderdelen die Amerikaans eigendom zijn en die in het kader van de Nederlandse deelname aan het F-35-programma voor distributie aan alle Europese F-35-gebruikers in Woensdrecht liggen opgeslagen.
Voor de overwegingen om de doorlevering van Amerikaanse onderdelen vanuit het European Regional Warehouse in Woensdrecht aan Israël niet te onderbreken verwijzen wij naar het antwoord op vragen 3 en 6.
Daar waar het gaat om individuele exporttransacties worden deze zorgvuldig getoetst aan de criteria van het Europese wapenexportcontrolebeleid. Andere EU-lidstaten toetsen individuele uitvoertransacties van militaire goederen ook aan deze criteria en navraag leert dat zij op basis van hun eigen afweging tot besluiten zijn gekomen om vergunningen zowel af als toe te wijzen.
Het bericht 'Nederland blijft Israel F-35 onderdelen leveren ondanks waarschuwing schending oorlogsrecht' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat dit kabinet goedkeuring heeft gegeven voor de levering van F-35 onderdelen aan Israël mid-oktober?1
Het kabinet heeft na het uitbreken van de oorlog in Gaza geen besluit genomen om onderdelen aan Israël te leveren. Er is besloten niet in te grijpen op een bestaande regeling die in het kader van Nederlandse deelname aan het F-35-programma is ingeroepen. Middels deze regeling worden onderdelen die in Amerikaans eigendom zijn vanuit het European Regional Warehouse in Woensdrecht doorgeleverd naar gebruikers van de F-35, waaronder Israël.
Klopt het dat de Ministers van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking deze goedkeuring hebben gegeven, ondanks de ambtelijke waarschuwingen dat hiermee mogelijk «ernstige schendingen van het humanitaire oorlogsrecht» worden begaan? Zo ja, kunt u aangeven waarom u deze waarschuwingen hebt genegeerd?
De ambtelijke advisering betrof de vraag of het kabinet middels ingrijpen in de werking van de Regeling Algemene vergunning NL009 de doorlevering van de F-35-onderdelen via het European Regional Warehouse aan Israël kan en wil stopzetten.
Er is besloten niet in te grijpen in de werking van de Regeling Algemene vergunning NL009. Het kabinet is niet gehouden om de doorlevering van Amerikaanse F-35-goederen onder de algemene vergunning NL009 per individueel geval te toetsen aan de criteria van het Europees wapenexportbeleid, zoals bij een individuele vergunningaanvraag.
Dit besluit is genomen op basis van een integrale buitenlandpolitieke en veiligheidsafweging.
De F-35 is van groot belang voor Israël om te kunnen reageren op een mogelijke regionale escalatie van het conflict (dreigingen vanuit onder andere Iran, Syrië, Hezbollah) en heeft daarbij een afschrikwekkende werking in deze dreiging voor het voortbestaan van Israël. Door doorlevering van F-35-onderdelen aan Israël via het European Regional Warehouse te stoppen zouden beperkingen worden opgelegd aan de mogelijkheid van Israël de toestellen in het kader van deze regionale dreigingen in te zetten. Alles afwegende is dit een ongewenst signaal aan Israël en de landen in de regio.
In algemene zin geldt dat het complex is om een oordeel te vormen over de naleving van het humanitair oorlogsrecht in relatie tot concrete gevechtshandelingen zoals bombardementen. Dit geldt ook voor specifieke inzet van de F-35. In het ambtelijk advies is het risico op gebruik van Israëlische F-35-toestellen bij ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht meegenomen.
Op basis van huidige informatie over de Israëlische F-35-inzet kan niet worden vastgesteld dat de F-35’s bij ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht zijn betrokken.
Daarnaast geeft Nederland via het European Regional Warehouse in Woensdrecht invulling aan langlopende afspraken binnen het F-35-programma die toezien op betrouwbare doorlevering van onderdelen die in Amerikaans eigendom zijn aan alle partners binnen het programma. Direct ingrijpen in de werking van de Regeling Algemene vergunning NL009 is waarschijnlijk mogelijk op basis van artikel 8 van die regeling, maar zou het ongewenste gevolg hebben dat de doorlevering van F-35-onderdelen naar alle F-35 partnerlanden die gebruik maken van het European Regional Warehouse aan een individuele vergunning wordt onderworpen. Het stopzetten van deze leveranties via ingrijpen op de Regeling algemene vergunning NL009 zou afbreuk doen aan de verwachtingen van alle F-35-partners en het belang een betrouwbare bondgenoot te zijn. Het zou ook een negatieve weerslag hebben op het Nederlandse aandeel in het F-35-programma omdat de positie van het European Regional Warehouse ter discussie zal komen te staan. Dit zal de inzetbaarheid van de Nederlandse F-35-vloot negatief beïnvloeden en kan gevolgen hebben voor de F-35-motorenonderhoudsfaciliteit die ook in Woensdrecht gesitueerd is. Het kan ook negatieve gevolgen hebben voor de deelname van Nederlandse bedrijven in het F-35-programma.
Voor de kabinetspositie ten aanzien van het bestaansrecht van Israël, het recht van Israël op zelfverdediging en het belang van naleving van het internationaal recht en het humanitair oorlogsrecht verwijzen wij u naar de beantwoording van het kabinet van het Schriftelijk Overleg Israël en de Palestijnse Gebieden (Kamerstuk 2023 D, nr. 46550)
Tot slot is op het moment niet duidelijk of Nederland in de context van afspraken over het F-35-programma de mogelijkheid heeft om in te grijpen in de doorlevering van goederen die in Amerikaans eigendom zijn vanuit het European Regional Warehouse naar Israël. Het kabinet doet op het moment nader onderzoek.
Had Nederland op dat moment al aanwijzingen dat Israël mogelijk schendingen van het internationaal recht had begaan, in het bijzonder door middel van de inzet van F-35s?
Voor de positie van het kabinet ten aanzien van de verplichtingen van Israël onder het internationaal recht verwijzen wij kortheidshalve naar de brief van het kabinet bij de beantwoording van het Schriftelijk Overleg Israël/ Palestijnse Gebieden (Kamerstuk 2023 D, nr. 46550).
In algemene zin geldt dat het zeer complex is om een oordeel te vormen over de naleving van het humanitair oorlogsrecht in relatie tot concrete gevechtshandelingen zoals bombardementen. De reden is dat de benodigde specifieke informatie over de omstandigheden en afwegingen daartoe op dit moment ontbreekt. Daarnaast is er in te beperkte mate informatie over de wijze van oorlogsvoering van Hamas en hun infrastructuur in Gaza. Dit geldt ook voor specifieke inzet van de F-35. Op basis van huidige informatie over de Israëlische F-35-inzet kan niet worden vastgesteld dat de F-35’s bij ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht zijn betrokken.
Waarom hebt u de Tweede Kamer niet geïnformeerd over dit besluit, gezien de zwaarwegende ambtelijke waarschuwingen en het karakter van de levering?
Er is na het uitbreken van de oorlog in Gaza geen besluit genomen om onderdelen aan Israël te leveren. Er is besloten om niet in te grijpen op een bestaande regeling die in het kader van Nederlandse deelname aan het F-35-programma is ingeroepen. Middels deze regeling worden onderdelen die in Amerikaans eigendom zijn vanuit het European Regional Warehouse in Woensdrecht gedistribueerd naar gebruikers van de F-35, waaronder Israël.
Overigens wordt uw Kamer middels het jaarrapport exportcontrole strategische goederen geïnformeerd over de transacties onder de Regeling algemene vergunning NL009. Daarbij wordt ook aangegeven dat er transacties plaatsvinden naar Israël. Uw Kamer heeft dit rapport het meest recent in september 2023 ontvangen (Kamerstuk 2023D38918).
Bent u bereid de levering van deze onderdelen te staken om te voorkomen dat Nederland medeplichtig wordt aan schendingen van het oorlogsrecht? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 2.
Wilt u, conform artikel 68 Grondwet, alle juridische adviezen die u hebt ontvangen over (mogelijke) schendingen van het internationaal recht door Israël sinds 7 oktober 2023 uiterlijk donderdag 9 november 2023 aan de Tweede Kamer doen toekomen?
Om zo transparant mogelijk aan uw verzoek tegemoet te komen geven we u de volledige nota’s waarin u de juridische elementen aantreft evenals de andere elementen die hebben bijgedragen aan de brede afweging die ten grondslag ligt aan het genomen besluit.
Advisering over het internationaal recht vindt zowel mondeling als schriftelijk plaats. Sinds 7 oktober 2023 is er op diverse momenten mondeling overleg geweest over internationaalrechtelijke aspecten van het gewapend conflict tussen Hamas en Israël. De Directie Juridische Zaken van het ministerie heeft hierover voorts op 16 oktober 2023 een informatienota aan ons gestuurd. Deze nota is bijgevoegd. Tevens is een door ons gevraagde juridische appreciatie van een uitspraak van HV Borrell bijgevoegd. Daarnaast vindt binnen het ministerie besluitvorming plaats op basis van integrale advisering, waarin alle aspecten van een voorgenomen besluit bijeen worden gebracht in nota’s en in dossiers ten behoeve van overleggen. Van de integrale advisering over de doorlevering van F-35-onderdelen aan Israël maakt ook de internationaalrechtelijke appreciatie deel uit. Een tweetal nota’s over doorlevering van F-35-onderdelen via het European Regional Warehouse die juridische aspecten bevatten zijn bijgevoegd. De nota’s volgen elkaar op waarbij de tweede nota aanvullingen, verduidelijkingen en nuancering van de eerste bevat. Het besluit om niet in te grijpen op de werking van de Regeling Algemene vergunning NL009 is genomen op basis van de tweede nota. Ook is informatie gedeeld over de positie van andere landen en internationale organisaties over het conflict. Het naar buiten brengen van deze informatie kan de positie en diplomatieke betrekkingen van de Nederlandse staat schaden. Zie ook het antwoord op vraag 4 op de vragen van het lid Piri over de doorlevering van F-35-onderdelen via het European Regional Warehouse.
Kunt u de garantie geven dat de juridische dienst in volstrekte onafhankelijkheid en zonder overige ambtelijke bemoeienis haar adviezen rechtstreeks aan u kan uitbrengen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie in dit verband ook de kabinetsreactie op het rapport van de commissie van onderzoek inzake het Non Lethal Assistance (NLA) programma in Syrië (commissie Cammaert) van 20 december 2022 (Kamerstuk 32 623, nr. 322).
Bent u bereid met spoed deze vragen, de vragen van het schriftelijk overleg over de Situatie in Israël en Gaza d.d. 1 november jl., en de vragen van het schriftelijk overleg d.d. 7 november jl. in voorbereiding op de Raad Buitenlandse Zaken van 13 november 2023, te beantwoorden?
Het kabinet heeft de genoemde vragen zo snel mogelijk beantwoord.
Integriteitsproblemen bij de Defensie Bewaking-en Beveiligingsorganisatie (DDBO). |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van een krantenbericht over een integriteitsprobleem bij DBBO-Zuid?1 Heeft u tevens kennisgenomen van de brief van advocatenkantoor Tripels in Maastricht waarop de vaste commissie voor Defensie u op 26 oktober 2023 heeft verzocht te reageren?2
Ja.
Deelt u de conclusie van zowel de advocaat als het artikel dat de wijze van onderzoeken niet voldoet aan een «redelijke termijn», omdat het zeer lang duurde voordat een onderzoek is begonnen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die conclusie deel ik. Hieronder licht ik de genomen processtappen toe.
Ik concludeer dat het interne onderzoek meer tijd heeft gekost dan Defensie nastreeft. De oorzaak hiervan ligt in het feit dat de onderzoekscommissie een groot aantal mensen heeft gehoord, waardoor het niet mogelijk bleek het onderzoek eerder af te ronden. Ik realiseer me dat dit voor de melder frustrerend kan zijn, zeker gezien het feit dat hij zich al in september 2020 heeft gemeld. Evenwel wil ik in het belang van melder en andere betrokkenen geen concessies doen aan de zorgvuldigheid waarmee een onderzoek wordt uitgevoerd.
Ik wil daarbij voorop stellen dat de behandeling van meldingen een delicaat proces is, dat zorgvuldig dient te gebeuren. De tijdsduur die benodigd is voor het analyseren van de melding en een eventueel daaropvolgend onderzoek is van verschillende variabelen afhankelijk en kan daarom per melding verschillen. In voorliggend geval heeft de advocaat van betrokkene in september 2020 aan de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) verzocht om een intern onderzoek in te stellen.
Het instellen van een onderzoek is een zwaar middel. Conform de richtlijnen van Defensie wordt daarom, voordat een dergelijk onderzoek wordt ingesteld, eerst beoordeeld of sprake is van een concreet vermoeden van een integriteitsschending of misstand. Daartoe heeft de COID via e-mail en in persoonlijke gesprekken met betrokkene de situatie geanalyseerd. Op basis hiervan heeft de COID in de herfst van 2020 besloten geen onderzoek in te stellen. De directeur DBBO (in de rol van leidinggevende) heeft betrokkene hierover op 6 juni 2021 geïnformeerd. Betrokkene heeft zich vervolgens gewend tot de plaatsvervangend secretaris-generaal (PSG). Na enkele verkennende gesprekken heeft de PSG de commandant van het Defensie Ondersteuningscommando (de leidinggevende van de directeur DBBO) verzocht om alsnog een onderzoek in te stellen. Dit onderzoek is eind december 2021 ingesteld en in de zomer van 2022 afgerond. Betrokkene is op 31 augustus 2022 van de uitkomsten van het onderzoek op de hoogte gesteld.
Vanaf het moment van de melding heeft het ruim een jaar geduurd voordat is besloten een onderzoek in te stellen. Dat moet en kan beter. Inmiddels zijn maatregelen doorgevoerd om dergelijke doorlooptijden te verkorten. Zo is onder meer de samenwerking tussen de verschillende bij meldingen betrokken afdelingen van de COID verbeterd.
Deelt u voorts de conclusie dat de commandant van de DBBO lang op het onderzoek heeft laten wachten? Zo nee, waarom niet?
De directeur van de DBBO heeft geen onderzoek ingesteld. Voor een verdere toelichting verwijs ik u naar vraag 2.
Deelt u tevens de conclusie dat deze werkwijze veel overeenkomsten vertoont met klachten van klokkenluiders bij Defensie over traagheid en onduidelijkheid van onderzoek naar klachten over misstanden en integriteitsschendingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw voorstel om dat te veranderen?
Ik wil nogmaals benadrukken dat ik begrijp dat een lang traject emoties kan oproepen. Het overgrote deel van de meldingen bij Defensie kan op een eenvoudige en snelle manier worden opgelost. Wel is het zo dat de meer complexe meldingen van integriteitsschendingen en meldingen van vermoedens van misstanden meer tijd in beslag kunnen nemen, zowel in de analyse als in de eventuele onderzoeksfase. Voor Defensie staat een zorgvuldige behandeling van meldingen voorop.
Deelt u de conclusie dat de invloed van betrokken commandanten bij dergelijke procedures, naar aanleiding van klachten, te groot is en dat slechts een klachteninstantie die volledig onafhankelijk van Defensie is een objectief resultaat kan behalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer komt u tot de organisatie van een volledig onafhankelijk onderzoeksorgaan voor integriteitsklachten bij Defensie?
Deze conclusie deel ik niet. Zoals aangegeven in de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Piri (PvdA) die uw Kamer ontving op 20 juni 2023, geldt als uitgangspunt dat klachten en meldingen binnen Defensie zelf worden behandeld (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2956). Ten eerste omdat dit bijdraagt aan het veranderen van de cultuur waarbij de organisatie kan leren van klachten en leidinggevenden hierop sneller kunnen acteren, maar juist ook aangesproken kunnen worden. Ten tweede heeft Defensie een wettelijke verplichting om zelf klachten in behandeling te kunnen nemen. Zo stelt de algemene wet bestuursrecht dat het aan een bestuursorgaan is om klachten zelf in behandeling te nemen. Ook heeft Defensie een wettelijke verplichting om een procedure voor de behandeling van meldingen van integriteitsschendingen en vermoedens van misstanden intern te borgen. Ik acht het daarmee vanuit de zorg voor het personeel van belang dat Defensie zelf verantwoordelijkheid draagt voor de afhandeling van klachten, integriteitsmeldingen en meldingen van vermoedens van misstanden.
Defensie beschikt verder over een extern bemenst meldpunt, het Meldpunt Integriteit Defensie (MID), dat direct is gepositioneerd onder de secretaris-generaal (SG). Een medewerker die een vermoeden van een misstand wil melden kan zich ook direct richten tot het Huis voor Klokkenluiders
Binnen Defensie is de behandelaar van een melding het bevoegd gezag van degene over wie gemeld is. Vaak is dit de direct leidinggevende. Deze persoon is namelijk verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving en in staat de situatie waar nodig te verbeteren. De behandeling kan belegd worden bij het naasthogere bevoegd gezag, bijvoorbeeld wanneer het primaire bevoegd gezag niet op voldoende afstand staat van de te onderzoeken kwestie of personen. Het bevoegd gezag kan hiertoe besluiten. Ook kan de melder zelf de melding bij het naasthogere niveau neerleggen. Een integriteitsadviseur van de COID kan hierbij ondersteunen.
Kernwapens en de toetsingsconferentie TPNW |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat de tweede lidstatenconferentie van de Treaty on the Prohibition of Nuclear Weapons (TPNW) van 27 november tot 1 december 2023 in New York wordt gehouden?1
Ja.
Hebt u kennisgenomen van het besluit om de Russische deelname aan het Verdrag tegen Atoomproeven op te zeggen? Hebt u tevens kennisgenomen van oefeningen door de Russische strijdkrachten om een kernwapenreactie te kunnen uitvoeren, indien Rusland met kernwapens wordt aangevallen? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer verontrustende ontwikkelingen zijn waartegen een oplossing moet worden gezocht? Aan welke oplossing denkt u?2
Ja op beide vragen.
Hoewel er op dit moment geen signalen zijn dat Rusland van plan is om kernproeven uit te voeren en Rusland vooralsnog blijft deelnemen aan het International Monitoring System van het Alomvattend Kernstopverdrag, is de Russische intrekking van de ratificatie van dit verdrag een zorgelijke stap. Deze stap past in de bredere ondermijning van de mondiale wapenbeheersingsarchitectuur door Rusland. In internationaal verband blijven we aandringen op het respecteren van de afspraken en het belang van wapenbeheersing voor strategische stabiliteit.
Deelt u de mening dat Nederland, gezien zijn diplomatieke positie in het recente verleden bij de totstandkoming van het verdrag en bij de eerste toetsingsconferentie in Wenen, een brugfunctie heeft tussen de lidstaten van het verdrag en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich onverminderd in als bruggenbouwer om fragmentatie binnen het ontwapenings- en non-proliferatieregime te voorkomen en de inspanningen terug te brengen naar het gemeenschappelijke doel: versterking en implementatie van het Non-proliferatieverdrag (NPV), inclusief de effectieve ontwapeningsmaatregelen op grond van artikel VI. In dit kader zal Nederland zich blijven inzetten voor ontwapeningsgerelateerde initiatieven zoals risicobeperking verificatie en transparantie, en de nauwe contacten met voor- en tegenstanders van het kernwapenverbod binnen de context van het NPV en cross-regionale initiatieven als het Non-Proliferation and Disarmament Initiative (NPDI), Creating an Environment for Disarmament (CEND) en het Stockholm Initiative for Nuclear Disarmament voortzetten.
Nederland hoeft geen waarnemer bij de tweede bijeenkomst van het TPNW te zijn, om deze brugfunctie te kunnen blijven vervullen. Het kabinet heeft meermaals aangegeven waarom Nederland het TPNW niet kan ondertekenen of steunen, meest recent in de Kamerbrief van 16 augustus 2022 over de uitvoering van de motie van de leden Van Dijk en Sjoerdsma over regeringsaanwezigheid bij de vergadering van het TPNW (Kamerstuk 33 783, nr. 51).
Welke andere Westerse landen zullen als waarnemer aanwezig zijn bij de tweede lidstatenconferentie van de TPNW? Is het juist dat Duitsland, Oostenrijk en Noorwegen dit overwegen?
Oostenrijk is, als een van de grondleggers van het verdrag, uiteraard aanwezig. Duitsland, Noorwegen en België zullen als waarnemer aanwezig zijn.
Bent u bereid, gezien de verontrustende kernwapenontwikkeling in de wereld en gezien de functie van Nederland als bruggenbouwer, om Nederland als waarnemer aanwezig te laten zijn in New York? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'De Russische oorlog tegen Oekraïne is een praktijkexamen voor Europa – en de tijd begint te dringen' |
|
Tom van der Lee (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Alexander Hammelburg (D66), Kati Piri (PvdA), Laurens Dassen (Volt) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De Russische oorlog tegen Oekraïne is een praktijkexamen voor Europa – en de tijd begint te dringen»?1
Heeft u kennisgenomen van het artikel «US aid to Ukraine may hinge partly on who takes over as House speaker?»2
Heeft u kennisgenomen van het feit dat een significant en groeiend aantal Republikeinse vertegenwoordigers in het Huis van Afgevaardigden tegen militaire steun aan Oekraïne hebben gestemd?3
Heeft u kennisgenomen van het afzetten van de Republikeinse speaker McCarthy en dat mogelijke opvolgers zich hebben uitgesproken tegen Amerikaanse militaire steun aan Oekraïne?4
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de kansrijkste Republikeinse presidentskandidaat Donald Trump heeft gezegd dat het tegengaan van de Russische invasie van Oekraïne geen vitaal Amerikaanse nationaal strategisch belang is?5
Ziet u het risico dat Amerikaanse militaire steun aan Oekraïne als het gevolg van de huidige ontwikkelingen in het Amerikaanse Congres significant vertraagd zou kunnen worden, of zelfs deels of geheel zou kunnen wegvallen?
Ziet u het risico dat in 2024 een Amerikaanse president wordt verkozen die de Amerikaanse militaire steun aan Oekraïne zal verminderen of stoppen?
Zijn de Europese lidstaten in staat om het vertragen, deels stoppen of volledig stoppen van Amerikaanse militaire steun aan Oekraïne op korte termijn op te vangen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen samen met bondgenoten om dat wel mogelijk te maken?
Bent u bereid schriftelijk met Oekraïne vast te leggen dat de Nederlandse (militaire) steun voor de komende jaren gegarandeerd is op minimaal het niveau van 2023?6 Wanneer gaat u het voor 2024 gereserveerde bedrag voor de steun aan Oekraïne formeel communiceren zoals u ook in 2023 deed?
Het kabinet blijft Oekraïne steunen zolang als dat nodig is. Dat is in het belang van onze eigen veiligheid en die van Oekraïne. Nederland heeft zich gecommitteerd aan steun op de lange termijn met de ondertekening van de G7-verklaring over veiligheidsarrangementen.7 Het is een belangrijk signaal aan Kyiv, maar ook aan Moskou, dat we die steun ook op de lange termijn volhouden. Over de invulling ervan wordt met Oekraïne en internationale partners gesproken.
De diverse departementale begrotingen, zoals aan uw Kamer aangeboden op Prinsjesdag, bevatten de voor nu gereserveerde bedragen voor steun aan Oekraïne in 2024. Indien hier additionele middelen voor gereserveerd worden, wordt uw Kamer hiervan op de hoogte gesteld. In het najaar vindt binnen het kabinet, conform de afspraken die zijn gemaakt bij de Voorjaarsnota 2023, besluitvorming plaats over de inhoud van militaire en non-militaire steun. Hierover zal uw Kamer eveneens worden geïnformeerd.
Bent u gezien hierboven beschreven risico’s bereid Nederlandse militaire steun aan Oekraïne voor de komende jaren verder op te schroeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, aan welke steun denkt u?
Het is in het belang van Nederland om de steun aan Oekraïne voort te zetten, in samenspraak met bondgenoten en partners. De behoefte van Oekraïne is daarbij altijd leidend. Ten eerste moet worden gedacht aan steun die voor de voortzetting van het lopende gevecht noodzakelijk is en blijft, zoals munitie, uitrusting en reserveonderdelen. Ten tweede is het van belang om in te zetten op de modernisering van de Oekraïense strijdkrachten met als doel het creëren van een toekomstbestendige Oekraïense krijgsmacht die interoperabel is met de NAVO en zelfstandig in staat is tot afschrikking en verdediging tegen toekomstige dreigingen. Hiervoor worden binnen de Ukraine Defence Contact Group capability coalitions georganiseerd. Nederland heeft de intentie om samen met de Verenigde Staten en Denemarken deel te nemen aan de coalitie die zich richt op het moderniseren van de Oekraïense luchtmacht.
Bent u bereid om de daarvoor aangewezen Nederlandse F-16s over te dragen aan Oekraïne zodra de eerste Oekraïense piloot de daarvoor bedoelde training heeft afgerond?
De levering van zowel de Nederlandse F-16’s als de daarvoor bedoelde munitie aan Oekraïne is van meer factoren en voorwaarden afhankelijk dan enkel de training van de eerste Oekraïense piloten. Zoals gecommuniceerd aan uw Kamer is het eveneens van belang dat ondersteunend personeel is opgeleid en dat de benodigde infrastructuur gereed is. Daarnaast is internationale afstemming nodig en is formele toestemming van de Verenigde Staten vereist via een wapenexportvergunning.
Ook worden de gebruikelijke afspraken met Oekraïne over inzet van het materieel gemaakt. De precieze aantallen, configuratie en het mee te leveren materiaal zijn nog niet vastgesteld.
Tot slot wordt een toetsing aan de EU wapenexportcriteria verricht door de Minister van Buitenlandse Zaken waarna door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking al dan niet een exportvergunning wordt afgegeven.8
Het kabinet zet zich in voor een snelle en zorgvuldige voorbereiding en zal er binnen de eigen mogelijkheden voor zorgen dat er geen onnodig tijdverlies ontstaat.
Bent u bereid alle voor F-16s bedoelde munitie (intern boordwapen, bommen, raketten) die momenteel in Nederlandse handen is over te dragen aan Oekraïne zodra de eerste Oekraïense piloot de daarvoor bedoelde training heeft afgerond? Bent u bereid zorg te dragen dat politieke goedkeuring en logistieke voorbereiding daarvoor tijdig is afgerond zodat er geen extra tijdverlies ontstaat?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe gaat het kabinet zich inspannen, samen met Europese bondgenoten, om noodscenario’s voor te bereiden voor de algehele veiligheid van het Europese continent, als een nieuwe Amerikaanse regering niet meer bereid zou zijn om de veiligheid op het Europese continent te waarborgen?
De trans-Atlantische relatie en de NAVO vormen nog altijd de hoeksteen van onze collectieve verdediging. Dat neemt niet weg dat Europa meer verantwoordelijkheid moet nemen voor de eigen veiligheid en de behartiging van de Europese veiligheidsbelangen. De belangrijkste ontwikkeling is dat vrijwel alle Europese landen substantieel meer in hun defensie investeren. Dat draagt bij aan een sterkere Europese slagkracht en daarmee aan een sterkere NAVO en EU. Dat geldt ook voor Nederland. Dit kabinet heeft de Defensiebegroting met structureel EUR 5 mld geïntensiveerd, een stijging van 40 procent.
Verder steunt het kabinet EU-initiatieven die het EU defensiebeleid en de Europese defensie-industrie versterken. Hierbij gaat het om hulp bij de uitvoering van het EU Strategisch Kompas, een grotere bijdrage van Nederland aan militaire EU missies, steun voor de inzet van de Europese Vredesfaciliteit voor militaire steun aan Oekraïne, en steun voor de nieuwe EU-instrumenten zoals de European Defence Industry Reinforcement through common Procurement Act (EDIRPA) en de Act in Support of Ammunition Production (ASAP). Het kabinet wil ook middels verdere convergentie van het wapenexportbeleid de samenwerking binnen de Europese defensie-industrie versterken. Het kabinet wil daarom onder andere toetreden tot het Verdrag inzake exportcontrole in het defensiedomein (Kamerstuk 22 054, nr. 395).
Het bericht 'Russische familie? Dan wordt een baan bij defensie heel lastig' |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Russische familie? Dan wordt een baan bij defensie heel lastig»?1
Ja.
Herinnert u zich uw beantwoording van schriftelijke vragen van de leden Boswijk en Krul over veiligheidsonderzoeken waarin u stelt dat Defensie geen beleid voert waarbij medewerkers met Russische banden (afkomst, familie, studie etc.) niet welkom zijn binnen de krijgsmacht?2 Hoe rijmt u dat met de drie gevallen die in het NRC-artikel worden genoemd waarbij het hebben van Russische (schoon)familie kennelijk een belangrijke, doorslaggevende reden was voor het besluit om de verklaring van geen bezwaar te weigeren of in te trekken?
Ja. Zie vraag 3
Hoe rijmt u de ervaringen van de personen die, blijkens het NRC-artikel, gedupeerd worden door een veranderde geopolitieke situatie, waar zij zelf geen invloed op hebben, met de schriftelijke beantwoording van Kamervragen waarin u uiteenzet dat feitelijke gedragingen van (aspirant-)defensiemedewerkers bepalend zijn bij de besluitvorming over het toekennen of weigeren van een verklaring van geen bezwaar?
Op grond van de Wet op de veiligheidsonderzoeken (Wvo) kunnen functies waarin een persoon de nationale veiligheid kan schaden, aangewezen worden als vertrouwensfuncties. Het veiligheidsonderzoek helpt de nationale veiligheid te beschermen. Defensie voert geen specifiek beleid ten aanzien van vertrouwensfunctionarissen met Russische banden. Over een individuele weigering of intrekking van een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) kan ik geen uitspraken doen.
Een veranderende geopolitieke situatie kan een rol spelen bij de uitvoering van de veiligheidsonderzoeken. Voorop staat dat ieder veiligheidsonderzoek maatwerk is.
Zijn er sinds 2021 meer defensiemedewerkers die hun verklaring van geen bezwaar zijn kwijtgeraakt omdat zij banden hebben met Rusland? Zo ja, hoeveel?
In het jaarverslag van beide diensten wordt gerapporteerd over het aantal uitgevoerde veiligheidsonderzoeken en het aantal weigeringen en intrekkingen van een VGB. Over individuele casuïstiek kan ik geen uitspraken doen.
Deelt u de mening dat externe factoren, zoals een veranderende geopolitieke situatie en ontwikkelingen in de betrekkingen van Nederland met andere landen, niet kunnen worden gerekend tot persoonlijke omstandigheden als er niet ook sprake is van feitelijke gedragingen van de individuele (aspirant-)defensiemedewerker? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2 en 3. Van belang is daarbij dat vanuit het veiligheidsonderzoek moet blijken of er voldoende waarborgen aanwezig zijn dat betrokkene onder alle omstandigheden de vertrouwensfunctie getrouwelijk zal vervullen.
Deelt u de mening dat het al dan niet meewegen van externe factoren in een veiligheidsonderzoek consequent moet gebeuren om het risico op willekeur uit te sluiten? Als in drie gevallen de externe omstandigheid van een agressief Rusland bepalend is voor de besluitvorming over de verklaring van geen bezwaar, zou dat dan ook in alle andere gevallen moeten worden toegepast en vice versa?
Over individuele casuïstiek kan ik geen uitspraken doen. Artikel 7, tweede lid, van de Wet veiligheidsonderzoeken bepaalt welke gegevens worden beoordeeld in het kader van een veiligheidsonderzoek.
Deelt u de mening dat de Nederlandse krijgsmacht, die staat voor respect, integriteit en veiligheid, mensen die niets te verwijten valt nooit mag uitsluiten omwille van enkel de afkomst van hun partner?
Nee. De partner en eventueel daarmee samenhangende kwetsbaarheden worden standaard meegenomen in het veiligheidsonderzoek. In algemene zin kan gesteld worden dat wanneer een veiligheidsonderzoek onvoldoende waarborgen oplevert dat een (kandidaat-)vertrouwensfunctionaris onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen, het belang van de nationale veiligheid prevaleert boven het persoonlijk belang van betrokkene.
Klopt het dat de AIVD en MIVD geen belastende feiten hebben gevonden in de veiligheidsonderzoeken naar de drie genoemde Rusland-experts, maar slechts «mogelijke risico’s» zien?
Over individuele casuïstiek kan ik geen uitspraken doen.
Hoe beoordeelt u de mening van inlichtingenexpert De Graaff dat Defensie door de drie personen met een Russische connectie niet in dienst te nemen of te houden «meer risicomijdend» opereert en spreekt van een «drama met Rusland als lachende derde en verder alleen maar verliezers: de Nederlandse staat die expertise misloopt, betrokkenen die niet de baan krijgen die ze graag willen»?
Zie het antwoord op vraag 7 en 8.
Waarom stoot Defensie waardevolle expertise over Rusland af vanwege «mogelijke risico’s», terwijl de dreiging van Rusland steeds groter is geworden en de behoefte aan expertise over dat land sinds 2014 alleen maar is toegenomen?
Zie het antwoord op vraag 7 en 8.
Deelt u de opvatting van inlichtingenexpert De Graaff dat voor hoogwaardige expertise over een vijandige natie je doorgaans aangewezen bent op mensen die binding hebben met die natie en die al gauw eenzelfde risicoprofiel hebben als de drie Rusland-experts van wie de verklaring van geen bezwaar is geweigerd of ingetrokken?
Zie het antwoord op vraag 7 en 8.
Klopt het dat de Baltische staten redelijk veel risico’s accepteren om hun aartsvijand Rusland te duiden? Bent u bereid de pro’s en contra’s te onderzoeken van de acceptatie van iets hogere risico’s als het gaan om personeel dat over waardevolle Rusland-expertise beschikt en Russische familiebanden heeft?
Ieder land, ook Nederland, maakt zijn eigen risicoanalyses. De Wvo dient ter bescherming van de nationale veiligheid bij het vervullen van een vertrouwensfunctie, waarbij ik wil benadrukken dat risico’s nooit tot nul gereduceerd kunnen worden. In algemene zin kan gesteld worden dat wanneer een veiligheidsonderzoek onvoldoende waarborgen oplevert dat een (kandidaat-)vertrouwensfunctionaris onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen, het belang van de nationale veiligheid prevaleert boven het persoonlijk belang van betrokkene.
Deelt u de mening dat als de diensten voldoende gegevens hebben kunnen beoordelen over de (aspirant-)defensiemedewerker en zijn/haar partner en niets ten nadele hebben gevonden, er geen wettige grond is om een verklaring van geen bezwaar te weigeren of in te trekken?
Ieder veiligheidsonderzoek betreft maatwerk. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat veiligheidsonderzoeken worden uitgevoerd op basis van de Wet op de veiligheidsonderzoeken (Wvo). Op basis van die resultaten kan worden beoordeeld of een VGB kan worden afgegeven, geweigerd of ingetrokken.
Gaat u naar aanleiding van het NRC-artikel de veiligheidsonderzoeken van deze drie individuele medewerkers opvragen en tegen het licht houden? Zo nee, waarom niet?
Zie vraag 15.
Als blijkt dat de weergave in het NRC-artikel correct is, bent u dan bereid om het besluit tot weigeren/intrekken van de verklaring van geen bezwaar in alle gevallen waarbij enkel een (in)directe familieband wordt genoemd als reden te heroverwegen en alle gedupeerde medewerkers te compenseren voor de door hen geleden schade en hen eerherstel te geven?
Nee. De AIVD en de MIVD leveren in ieder veiligheidsonderzoek maatwerk om binnen de kaders van de wet- en regelgeving VGB’s te verstrekken ter bescherming van de nationale veiligheid. Als een van de betrokkenen reden ziet om bezwaar of beroep aan te tekenen tegen een weigering of intrekking van het VGB dan kan binnen 6 weken schriftelijk bezwaar worden gemaakt tegen een besluit. Een onafhankelijke commissie geeft hierna een advies. Dit advies wordt betrokken bij het nemen van het besluit op bezwaar. Tegen dat besluit kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank. Tegen een uitspraak van de rechtbank staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Begeleiding van probleemjongeren door de krijgsmacht. |
|
Harmen Krul (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over probleemjongeren die bij Defensie een tweede kans hebben gekregen?1
Ja.
Klopt het dat in de voorgaande twee jaar 240 probleemjongeren, veelal met een strafblad, de kans hebben gekregen een opleiding te volgen bij de Landmacht om zo hun leven weer op de rit te krijgen, van wie 31 jongeren daadwerkelijk militair zijn geworden?
Van de 240 deelnemende jongeren in de periode januari 2020 tot december 2022 zijn 136 jongeren weer succesvol naar school of aan het werk gegaan. Van deze 240 deelnemers zijn 28 jongeren militair geworden.
Klopt het dat nog eens 136 probleemjongeren op het rechte pad zijn gebleven door hen structuur, regelmaat en duidelijkheid te bieden en terug zijn gegaan naar school of aan het werk zijn gegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt dit zich tot de uitspraken van de Minister voor Rechtsbescherming dat de proef van de Landmacht met probleemjongeren «weinig succesvol» was, omdat er maar één jongere gekozen zou hebben voor een militaire carrière en de rest uitgevallen zou zijn? (Kamerstuk 28 741, nr. 105, blz. 38)
Wat de Minister voor Rechtsbescherming met zijn antwoord tijdens het commissiedebat bedoelde te zeggen was dat het Bijzonder Begeleidingstraject Jongeren-Koninklijke Landmacht (BBJ-KL) voor een deel van de doelgroep, namelijk jongeren met justitiële antecedenten, minder geschikt is. Dit is gelegen in het feit dat veel van de jongeren met justitiële antecedenten die worden aangemeld via een professionele hulpverlener of instantie een te zwaar strafblad hebben. Te zware justitiële antecedenten (waaronder gewapende straatroof, handel in harddrugs, heling, pinpas fraude, afpersing, witwassen) en veroordelingen tot meer dan 40 uur taakstraf of vrijheidsstraffen worden genoemd als de belangrijkste reden voor het niet opnemen in het BBJ-KL. Ook een gebrek aan intrinsieke motivatie was regelmatig een reden om iemand niet op te nemen in het traject. Van de 319 jongeren die via een professionele hulpverlener of instantie zijn aangemeld bij BBJ-KL in de periode januari 2020 – december 2022 zijn 79 kandidaten niet opgenomen in het traject. Het aantal kandidaten hiervan dat specifiek vanwege hun justitiële antecedenten is afgevallen is niet bekend. De uitspraak dat slechts één jongere gekozen zou hebben voor een militaire carrière was inderdaad onjuist, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 2.
Acht u het Bijzonder Begeleidingstraject Jongeren-Koninklijke Landmacht (BBJ-KL) succesvol? Bent u bereid de resultaten onder de aandacht te brengen bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Het begeleiden van jongeren is geen primaire taak van Defensie. Met het BBJ-KL wil Defensie in verbinding staan met de samenleving en binnen de afgesproken kaders een bijdrage leveren aan het verminderen van de jongerenproblematiek in Nederland. Het succes van dit project is tweeledig: 136 deelnemers zijn weer succesvol naar school of aan het werk gegaan waarvan 28 militair zijn geworden. De Minister voor Rechtsbescherming is op de hoogte van het traject en er wordt gekeken hoe het Ministerie van Justitie en Veiligheid in de toekomst betrokken kan worden bij het BBJ-KL.
Deelt u het standpunt van toenmalig Minister van Defensie Kamp «De opvang en behandeling van probleemjongeren valt niet onder de taken en verantwoordelijkheden van Defensie» of deelt u de mening dat Defensie een belangrijke vormende, maatschappelijke rol kan vervullen om jongeren discipline en normbesef bij te brengen en uit de handen van de criminaliteit te houden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om het project BBJ-KL te verbeteren en uit te breiden?
De Landmacht beschikt over een klein projectteam BBJ KL. Uitbreiding van deze capaciteit is niet aan de orde. Defensie moet haar schaarse (instructie)capaciteit immers primair inzetten voor haar kerntaken. Wel is er nog ruimte om binnen de bestaande capaciteit het aantal deelnemers uit te breiden tot maximaal 200 jongeren per jaar.
Gemeenten kunnen jongeren voordragen voor dit begeleidingstraject. Maar niet alle gemeenten weten de Landmacht te vinden. Daarom spant het projectteam BBJ-KL, dat overigens volledig is samengesteld uit veteranen, zich in om haar netwerk in gemeenten verder uit te breiden via onder meer jeugdzorg, HALT, jongerenloketten en jeugdhulporganisaties.
Welke lering kan er getrokken worden uit het project «Een Nieuw Begin» van het Korps Mariniers op Curaçao om jongeren uit de handen van de criminaliteit te houden? Klopt het dat 75 procent van de jongeren het traject succesvol afrondt?
Het project «Een nieuw begin» beoogt jongeren op Curaçao en Aruba perspectief op werk te bieden en is geïnitieerd door het landsbestuur op deze eilanden. Het project bestaat uit vijf fasen: werving en selectie, sociaal vormingstraject, leer-werktraject, stageperiode, overgang naar werk. Het Korps Mariniers is verantwoordelijk voor het sociaal vormingstraject. Dit traject wordt in samenspraak met het landsbestuur op Curaçao en Aruba uitgevoerd.
Het succes van dit project op de eilanden − 75 procent van de jongeren rondt het traject succesvol af − hangt samen met de fasering, de continue begeleiding van de jongeren door maatschappelijk werkers en een passende onkostenvergoeding. De positieve mond-tot-mondreclame zorgt voor aanwas van gemotiveerde jongeren. Initieel werd het project opgezet voor alleen mannen, sinds vorig jaar draait er op Curaçao en Aruba ook een pilot voor vrouwen.
Is het succes hiervan te verklaren doordat de jongeren naast disciplinering en teambuilding ook een leer-werk traject krijgen aangeboden met een baangarantie en gedurende het hele traject worden begeleid door maatschappelijk werkers?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de begeleiding van probleemjongeren door Defensie te betrekken bij het programma Preventie met Gezag van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, dat erop gericht is om te voorkomen dat jongeren zich op het criminele pad begeven, en om criminele carrières van jongeren in de kiem te smoren?
Preventie met Gezag, de brede preventie-aanpak van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit, wordt ingericht bij en door de deelnemende gemeenten met inzet van de (lokale) justitiële partners. Het is dan ook aan hen om interventies gericht op de lokale problematiek en doelgroep in te zetten.
Kunnen gemeenten kansarme jongeren voordragen bij de Landmacht voor het BBJ-KL? Welke mogelijkheden ziet u om bij gemeenten uit te vragen wat hun behoeften zijn en welke rol Defensie kan vervullen, bijvoorbeeld ook met inzet van veteranen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid overheidsbreed de samenwerkingsmogelijkheden te versterken om de projecten bij Defensie voor probleemjongeren te combineren met toekomstmogelijkheden, werk en opleiding?
De kracht van het project BBJ-KL zit in de kleinschaligheid en het intensieve persoonlijke contact. Verbreding van de doelstelling van het project naar werk- en opleidingsmogelijkheden voor jongeren draagt niet bij aan de doelstelling van het traject.
Het bericht ‘Former Armed Forces personnel training foreign militaries could be prosecuted under National Security Act’ |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Former Armed Forces personnel training foreign militaries could be prosecuted under National Security Act»?1
Ja. Zeker omdat de beschreven veiligheidsrisico’s ook voor Nederland zouden kunnen gelden. Het mitigeren van deze risico’s vinden wij van groot belang. In antwoord op onderstaande vragen, lichten wij toe hoe dat gebeurt, zowel met behulp van eigen regelgeving en werkwijzen als via het strafrecht bij vermoedelijke overtredingen.
Bent u bereid met het Britse Ministerie van Defensie in contact te treden om te informeren welke vormen van training geven precies strafbaar zijn gesteld onder de nieuwe National Security Act?
Ja, er is contact geweest met het Britse Ministerie van Defensie en de uitkomsten daarvan zijn meegenomen in de eigen onderzoeken naar mogelijk aanvullende maatregelen (zie hiervoor het antwoord op vraag 10 en 11). De National Security Act heeft de bepalingen van de Official Secrets Act gemoderniseerd. Daarbij zijn tevens een aantal specifieke strafbare feiten geïntroduceerd die zien op handelingen ten gunste, ten behoeve of in opdracht van een buitenlandse mogendheid. Die feiten bestaan bijvoorbeeld uit het voor, namens of in het belang van een vreemde mogendheid verschaffen van beschermde informatie of commercieel vertrouwelijke informatie. Tevens is het faciliteren of assisteren van een buitenlandse inlichtingendienst strafbaar gesteld als dat handelen ten nadele is van de Britse nationale veiligheid.
Kunt u deze bevindingen met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre verschilt de reikwijdte van de aangescherpte Britse strafbaarstelling van wat in Nederland strafbaar is als het delen van gerubriceerde informatie zoals beschreven in Kamerstuk 36 200 X, nr. 88?
Het zo veel als mogelijk beperken van de genoemde risico’s heeft in beide landen hetzelfde grote belang. Het is echter lastig om buitenlandse en Nederlandse wetgeving te vergelijken. Zo verschilt het Britse strafrecht van het Nederlandse en zijn ook de algemene beginselen van beide rechtsstelsels verschillend. Met inachtneming daarvan is de aangescherpte Britse strafbaarstelling in de praktijk vergelijkbaar met de huidige Nederlandse strafbaarstelling. De reikwijdte van de Britse en Nederlandse strafbaarstelling zijn niet aantoonbaar verschillend in materiële zin. De ongewenste activiteiten zijn in beide landen in vergelijkbare mate strafbaar binnen de specifieke context van de beide rechtsstelsels. De nadruk ligt daarbij in Nederland op de inhoud van de informatie en niet op de vorm, zoals bijvoorbeeld een training. In het Nederlandse strafrecht valt overigens niet alleen gerubriceerde informatie onder de geheimhoudingsplicht, maar nadrukkelijk ook informatie waarvan in redelijkheid vermoed kan worden dat het vertrouwelijk is.
Het vorige kabinet heeft wel met een aanvulling op het Wetboek van Strafrecht de strafbaarheid van spionageactiviteiten uitgebreid. Uw Kamer stemde daarmee in op 14 mei jl. en deze ligt momenteel voor in de Eerste Kamer. Deze wetsaanpassing biedt echter geen direct aanknopingspunt voor de door u genoemde zeer ernstige incidenten die grote risico’s voor de staatsveiligheid met zich meebrengen.
Bent u het met de stelling eens dat het voor de bewijsvoering eenvoudiger zou zijn als het simpelweg verboden wordt militaire training aan krijgsmachten van landen op een lijst van statelijke dreigingen te verstrekken, dan dat er bewezen moet worden dat er gerubriceerde informatie is gedeeld tijdens een trainingsactiviteit in een derde land waar Nederland mogelijk niet of maar beperkte justitiële samenwerking mee heeft?
Het is niet op voorhand te zeggen dat het strafbaar stellen van alle militaire training ongeacht inhoud de bewijsvoering eenvoudiger maakt. De huidige artikelen in het strafrecht bieden voldoende handvatten om in de praktijk bij trainingen aan vijandelijke krijgsmachten aangifte te doen. Strafrechtelijke handhaving volgt uit het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en de nadruk ligt daarbij in Nederland, zoals gezegd, op de inhoud van de informatie. Kortom, bij de verdenking van een dergelijke training, oftewel verdenking van de overdracht van vertrouwelijke informatie, kan aangifte worden gedaan.
Om medewerkers (militair en burger) die Defensie verlaten nadrukkelijker te informeren over hun geheimhoudingsplicht na hun diensttijd en zo de bestaande wetgeving kracht bij te zetten, zullen wij aanscherpingen van regelgeving doorvoeren en hierbij tevens inzetten op gerichte beveiligingsbewustwordingscampagnes. We zullen ook ten aanzien van niet-vertrouwelijke informatie in o.a. de Gedragsregels Defensie normerend vaststellen dat (oud-)medewerkers van Defensie, naast de al geldende geheimhoudingsplicht, geen kennis en ervaring die is opgedaan in dienst van het Nederlandse Ministerie van Defensie delen met landen en bedrijven met een offensief cyberprogramma tegen Nederland en de risicolanden zoals genoemd in het Besluit aanwijzing risicolanden defensiepersoneel2. Voor vastgestelde doelgroepen3 zal gaan gelden dat zij bij het verlaten van de dienst een specifieke zogenaamde out-briefing krijgen, waarin zij expliciet op de geheimhouding zullen worden gewezen.
Wij zijn altijd bereid tot het uitbreiden van wetgeving, mits dit in de praktijk een gewenst voordeel heeft. In dit geval is daar, mede vanwege de bestaande wet- en regelgeving, op dit moment onvoldoende reden toe. Ten opzichte van de huidige wet- en regelgeving en bovenstaande adviezen is bovendien moeilijk te bepalen of een wettelijk instrument het risico verder verkleint. Als een oud-Defensiemedewerker «kwaad» in de zin heeft, gelden immers reeds de strafmaatregelen. In de uitwerking van de motie-Valstar (kenmerk 36 200 X, nr. 25) is vanuit het Nederlands rechtssysteem gebleken dat er voldoende wettelijke middelen beschikbaar zijn voor eventuele strafvervolging indien vertrouwelijke informatie, ook na de actieve diensttijd, wordt gedeeld met onbevoegden. Ook het in die brief gemelde aanvullende onderzoek naar juridische mogelijkheden heeft dit bevestigd (zie het antwoord op vraag 10 en 11). Daarnaast is ook het aantal casus in Nederland, anders dan bijvoorbeeld in Frankrijk, geen aanleiding om tot uitbreiding van de wet over te gaan. Mocht in de toekomst blijken dat de huidige wetgeving alsnog tekortschiet en/of er een sterke toename is van de in het artikel geschetste casuïstiek, dan zijn we zoals hierboven aangegeven bereid een uitbreiding van de wetgeving te heroverwegen.
Training geven aan een vijandelijke krijgsmacht door ex-militairen kan en mag niet gebeuren. Er kan strafrechtelijk worden opgetreden als daarbij sprake is van overdracht van gerubriceerde of vertrouwelijke kennis of informatie. Dat heeft ook een afschrikwekkende werking. Waar mogelijk zoeken wij de samenwerking met bondgenoten om hierin gezamenlijk op te treden, en kennis en ervaringen met elkaar te delen.
Hoe gaat het Verenigd Koninkrijk om met het probleem zoals beschreven in vraag vijf?
Het Verenigd Koninkrijk acht het misdrijf zoals omschreven in vraag vijf bewezen als kan worden aangetoond dat betrokkene het feit heeft gepleegd en daarbij wist of had kunnen weten dat het handelen een gevaar voor de nationale veiligheid of nationale belangen van het Verenigd Koninkrijk zou opleveren. Zie het antwoord op vraag 2 en 3 voor de wettelijke basis daarvan. Zoals in antwoord op vraag 4 gemeld is de aangescherpte Britse strafbaarstelling in de praktijk vergelijkbaar met de huidige Nederlandse strafbaarstelling.
Bent u het met de stelling eens dat, ook indien een voormalig militair niet actief gerubriceerde tactieken en technieken deelt met een derde land, er toch sprake kan zijn van ongewenste kennisoverdracht tijdens deelname aan trainingen van militairen uit dat land? Erkent u dat dit bijvoorbeeld al kan gebeuren doordat Chinese piloten kunnen oefenen tegen tegenstanders die in bepaalde situaties reageren zoals piloten uit een NAVO-lidstaat getraind zijn dat te doen, in plaats van op de manier waarop Chinese piloten zelf zijn opgeleid?
Defensie is zich er zeer wel van bewust dat er sprake kan zijn van ongewenste kennisoverdracht bij het geven van trainingen door oud-militairen. Het beperken van deze risico’s is van groot belang. Het is dus essentieel dat kwetsbare informatie op het juiste niveau gerubriceerd wordt. Ook informatie waarvan in redelijkheid vermoed kan worden dat het vertrouwelijk is, valt nadrukkelijk onder de geheimhoudingsplicht. Dus ook bij het delen van niet-gerubriceerde, maar wel vertrouwelijke informatie of kennis kan aangifte worden gedaan.
Naast de strafbaarstelling zet Defensie bijvoorbeeld nu ook al in op de bewustwording tijdens exit-gesprekken rondom het overdragen van gevoelige informatie. Bij einde dienstverband dient men een verklaring omtrent verdere geheimhouding te ondertekenen, waarin wordt aangegeven dat de geheimhouding ook na uitdiensttreding van kracht blijft. Hierbij komt nu als aanvulling de out-brief voor doelgroepen die specifieke taken uitvoeren binnen Defensie met een bijzonder hoog risicoprofiel. Ook worden de gedragsregels aangepast en ingezet op specifieke bewustwording hierover. Dit betekent dat het delen van informatie die onder de geheimhoudingsplicht valt strafbaar blijft. Door de uit dienst tredende medewerker hier nadrukkelijk op te wijzen beperkt Defensie het risico op onbewust vertrouwelijke informatie delen. Dat geldt eveneens voor situaties waarbij dit via derde landen gebeurt, zoals in het betreffende artikel waarnaar deze vragen refereren. Indien blijkt dat (ex-)medewerkers van Defensie zich schuldig maken aan ongewenste kennisoverdracht, kan aangifte worden gedaan om dergelijke ongewenste kennisoverdracht te bestrijden.
Hoe gaat het Verenigd Koninkrijk om met het probleem zoals beschreven in vraag zeven?
Zie het antwoord op vraag 6.
Waarom voert u zoals aangekondigd in Kamerstuk 36 200 X, nr. 88 een onderzoek uit naar aanvullende mogelijkheden om het verzorgen van training door (oud-)defensiemedewerkers die bepaalde functies hebben vervuld te voorkomen, als de Nederlandse wet volgens uw analyse in datzelfde Kamerstuk al voldoende mogelijkheden biedt om te voorkomen dat vertrouwelijke informatie wordt gedeeld met onbevoegden?
Aanvullend onderzoek is uitgevoerd vanwege de ernst en het belang van onze nationale veiligheid in combinatie met de internationale ontwikkelingen op wetgevingsgebied. Als wetgeving voldoende mogelijkheden biedt om actief op te treden als vertrouwelijke informatie wordt gedeeld met onbevoegden, wil dat niet zeggen dat er geen verbeteringen mogelijk zijn. Het is van groot belang dat mensen beseffen dat vertrouwelijke informatie lekken onacceptabel is. Zo nodig wordt daar op gehandhaafd. Zie ook het antwoord op vraag 10 en 11.
Kunt u beschrijven wat het onderzoek behelst en welke hiaten u in de huidige praktijk en wet- en regelgeving ziet die aanvullend onderzoek vragen om trainingen te voorkomen?
Laat het duidelijk zijn dat het delen van vertrouwelijke informatie met vijandelijke krijgsmachten onder geen beding geaccepteerd of getolereerd zal worden. In de brief van 6 juli 2023 (36 200 X nr. 88) heeft het kabinet aangegeven dat er nu twee soorten maatregelen zijn om het risico tegen te gaan dat (voormalig) Defensiepersoneel trainingen verschaft aan personeel van andere strijdkrachten die een dreiging voor Nederland vormen. Ten eerste zijn er preventieve maatregelen die ingezet kunnen worden voor vergroten van het beveiligingsbewustzijn bij Defensiemedewerkers en ten tweede zijn er juridische maatregelen. De MIVD doet verder actief onderzoek naar dergelijke activiteiten om de dreiging tegen te gaan.
Zoals gemeld is onderzoek gedaan naar nadere mogelijkheden. Dat onderzoek bestond uit twee delen. De kern van het eerste onderzoek is om te specificeren welke (functie-)groepen werken met dusdanig risicovolle informatie en/of specifieke militaire kennis dat zij voor een aanvullende out-briefing bij het beëindigen van het dienstverband in aanmerking komen. Hoewel deze analyse nog loopt, kunnen wij aangeven dat er specifieke functies zijn te identificeren die voor een aanvullende out-briefing in aanmerking kunnen komen. Denk hierbij aan de doelgroepen zoals eerder genoemd., die specifieke taken uitvoeren binnen Defensie met een bijzonder hoog risicoprofiel. Naar verwachting zal het onderzoek en de verwerking daarvan in het beleid in eerste kwartaal van 2025 worden afgerond, om dit vervolgens in het Defensie Beveiligingsbeleid (DBB) en uitvoeringsbepalingen op te nemen. Dit kan zonder wetgevingstraject. Een belangrijke categorie medewerkers, de zogenaamde bijzondere functionarissen, is reeds geïdentificeerd en voor hen is ondertussen ook al ingeregeld dat zij bij het verlaten van de organisatie, naast het tekenen van de verplichte verklaring omtrent verdere geheimhouding, ook een out-briefing krijgen.
Het tweede onderzoek richtte zich op extra juridische mogelijkheden, specifiek op toetsing vooraf over vervolgwerkzaamheden van (oud-)defensiemedewerkers (militair en burger). Onderzocht is of aanvullende wetgeving van toegevoegde waarde is om het in dienst treden bij nader te bepalen vreemde mogendheden, door nog te bepalen categorieën oud-medewerkers van Defensie te verbieden en strafbaar te stellen, al dan niet onder toepassing van een mechanisme van toestemmingsverlening. Er is onvoldoende toegevoegde waarde daarvoor gebleken (zie antwoord vraag 5). Ook zou dit een omvangrijk, meerjarig wetgevingstraject vergen en zorgen voor extra uitvoeringslast, terwijl momenteel voor een oud-Defensiemedewerker die «kwaad» wil, reeds de bestaande strafmaatregelen toepasbaar zijn. Vooraf een vergunning verplicht stellen (zoals de VS hanteert) geeft inzicht maar kent ook uitvoeringsuitdagingen, bijvoorbeeld bij opvolgende wisselingen van de werkomgeving van de (ex-)Defensiemedewerker (militair of burger) en dus ook extra administratieve werklast. Wij zien geen hiaten in de huidige wetgeving.
Er worden maatregelen genomen om de beschreven risico’s te mitigeren en het bewustzijn te vergroten. Hiervoor is op dit moment geen aanvullend wetgevingstraject benodigd. Mocht in de toekomst blijken dat extra aanvullende wetgeving toch bijdraagt aan het aantoonbaar verder kunnen mitigeren van het geschetste probleem dan zullen wij alsnog een traject heroverwegen.
Wanneer kunt u de Kamer informeren over de voortgang van dit onderzoek, of op zijn minst over de opzet van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 10.
Het rapport ‘Stormbreak: Fighting through Russian defences in Ukraine’s 2023 offensive’ |
|
Peter Valstar (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport «Stormbreak: Fighting through Russian defences in Ukraine’s 2023 offensive»?1
Ja.
Klopt het dat de veiligheidseisen die gelden op trainingsfaciliteiten van lidstaten van de Europese Unie (EU) en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) ook gelden als er Oekraïense militairen worden getraind?
Ja.
Deelt u de analyse uit het rapport dat deze veiligheidseisen soms goed passen bij een leger in vredestijd, maar beperkend werken voor realistische trainingen waar het Oekraïense leger behoefte aan heeft?
Het is evident dat de Oekraïense militairen zo realistisch mogelijk getraind moeten worden. Echter moeten deze trainingen worden georganiseerd binnen de gestelde veiligheidseisen, voortkomend uit wet- en (interne)regelgeving, waarbij ook zicht wordt gehouden op de veiligheid van de trainers. Het is ook in het belang van de Oekraïense militairen om te trainen binnen de gestelde veiligheidseisen. Immers, trainen onder onveilige omstandigheden kan onacceptabele of beperkende gevolgen hebben voor de capaciteiten en inzetbaarheid van de Oekraïense militairen. Ook optreden in het hoogste geweldsspectrum vergt aandacht voor veiligheid.
De Nederlandse eenheden die belast zijn met het geven van de trainingen, zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van risicomanagement.
Klopt het dat er strikte veiligheidseisen gelden aan het gebruik van onbemande vliegtuigjes tijdens oefeningen, en dat deze systemen daarom niet zo prevalent zijn tijdens oefeningen als boven het slagveld in Oekraïne?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat tijdens de trainingen die Oekraïense militairen van EU- of NAVO-partners ontvangen er meer nadruk is op individuele tactische vaardigheden dan de omgang met artilleriedreiging?
Het aanbod van trainingen wordt voortdurend aangepast op basis van de ontwikkelende behoeften van Oekraïne en door lessen te trekken uit eerdere trainingsactiviteiten. Op basis van de opgedane ervaring verschuift de aandacht van de trainingen steeds meer naar de realiteit en de realiteiten van het slagveld waarmee de Oekraïense militairen te maken hebben of zullen gaan krijgen.
Daarnaast doorlopen de Oekraïense militairen vaak verschillende fasen van training, waar de individuele (tactische) vaardigheden vaak aan ten grondslag liggen. Deze worden aangevuld met ander soortige trainingen.
Deelt u de mening dat de training aan Oekraïense militairen zo realistisch mogelijk moet zijn, om hen zo goed mogelijk voor te bereiden op de strijd? Hoe bent u van plan zich in te zetten voor verbeteringen op dit vlak?
Ja, het is van belang om de Oekraïense militairen zo goed mogelijk voor te bereiden op situaties waar zij daadwerkelijk mee te maken (kunnen) krijgen. Hiervoor wordt onder andere gebruik gemaakt van speciaal ingerichte trainingslocaties, bijvoorbeeld om te oefenen voor militaire operaties in bebouwd gebied of loopgraven. Dit is onder andere het geval bij de Interflex trainingen. De training van Oekraïense militairen wordt doorlopend doorontwikkeld aan de door hen aangeven operationele behoefte (zie vraag 5.).
Deelt u de analyse dat er significante tekortkomingen zijn in de trainingen die Westerse landen aanbieden voor Oekraïne op het niveau van brigadestaven?
Nee. Ik herken dit beeld niet. NAVO-bondgenoten zijn gewend om brigadestaven te trainen en zijn hier goed op toegerust. Uiteraard dient er zoveel mogelijk eenduidigheid en synchronisatie te zijn tussen de diverse trainingen die worden aangeboden. Dit wordt onder andere nagestreefd via multinationale afstemmingsbijeenkomsten gericht op de verbetering van trainingen. De trainingen worden zo goed mogelijk aangepast aan de behoeften van Oekraïne en aan de beperkt beschikbare tijd.
Deelt u de mening dat het verbeteren van de brigadestaven cruciaal is om Oekraïne grootschaliger en complexer operaties uit te laten voeren, en om nieuwe wapensystemen (waaronder in de toekomst ook F-16»s) in operaties te integreren?
Om effectief op te kunnen treden in grootschalige(r) en complexe(re) operaties, waaronder met grotere wapensystemen zoals F-16»s, zijn goed functionerende staven, zoals brigadestaven essentieel. Geleerde lessen worden toegepast in nieuwe trainingsmodules. Het beeld dat er significante tekortkomingen zijn in de manier waarop trainingen nu vorm hebben die een dergelijke integratie zou bemoeilijken, deel ik niet.
Deelt u de analyse dat staftraining gebaseerd zou moeten zijn op de manier waarop Oekraïense brigadestaven daadwerkelijk functioneren, en niet op tekstboeken hoe ze dat volgens een NAVO-doctrine zouden moeten doen?
Nee. Uiteraard vormt het functioneren van de Oekraïense krijgsmacht en hun ervaring in de oorlog tegen Rusland de basis van de trainingen. Tegelijkertijd wil Oekraïne zijn krijgsmacht vernieuwen. Aansluiting bij de NAVO is het uiteindelijke doel en daarom zijn trainingen gericht op het aanleren van NAVO-werkwijzen en -doctrines waar dit nuttig is.
Hoe bent u van plan zich in te zetten voor een accurater beeld van hoe Oekraïense brigadestaven functioneren en een vertaling hiervan naar trainingen die Westerse landen aanbieden? Bent u bereid, gebaseerd op de aanbevelingen uit het rapport, te pleiten voor verbetermaatregelen bij relevante gremia zoals de EU-trainingsmissie voor Oekraïne?
Nederland draagt geregeld bij aan brigadestaftrainingen die Duitsland via de Militaire Assistentie Missie (EUMAM) voor Oekraïne aanbiedt. Vanuit deze bijdrage en deelname aan internationale afstemmingsoverleggen van o.a. het Ukraine Defense Contact Group (UDCG), Security Assistance Group Ukraine (SAG-U) en EUMAM Oekraïne streven we ernaar om dit proces zo goed mogelijk te ondersteunen en waar nodig te verbeteren.
Clustermunitie |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de aankomende bijeenkomst, van 11 tot 14 september, van staten aangesloten bij de Conventie over Clustermunitie (CCM)? Neemt Nederland hieraan deel? Zo ja, wat is dan uw inzet?1
Ja, ik ben op de hoogte van deze bijeenkomst. Vertegenwoordigers van Nederland hebben aan de bijeenkomst deelgenomen. De inzet van Nederland was in lijn met de verplichtingen van het Verdrag inzake clustermunitie en de door Nederland onderschreven politieke documenten in dat kader. Zo heeft Nederland ieder gebruik van clustermunitie ontmoedigd.
Bent u van plan, net als in andere jaren, het gebruik van clustermunitie door alle partijen te veroordelen, dus ook door Rusland en Oekraïne? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft in de openingsverklaring ieder gebruik van clustermunitie ontmoedigd. Hierbij is ook de context geschetst waarbinnen het Oekraïense gebruik van clustermunitie plaatsvindt, namelijk de Russische agressie waartegen Oekraïne zich verdedigt.
Ziet u in de bepalingen van de Conventie over Clustermunitie een verplichting voor de aangesloten staten om inzet van clustermunitie te ontmoedigen? Hoe geeft Nederland hier uiting aan nu er oorlog in Europa woedt?
Ja, Nederland ziet dit als een inspanningsverplichting. Zo ontmoedigt Nederland ieder gebruik van clustermunitie en draagt dat ook uit. Samen met andere landen die partij zijn bij het Verdrag inzake clustermunitie zet Nederland zich in voor de universele toepassing van dit verdrag. Nederland zal deze lijn blijven uitdragen in gesprekken met landen die de normen van het verdrag niet naleven, ook als deze zelf geen verdragspartij zijn.
Bent u bereid de levering van clustermunitie aan Oekraïne door Turkije en de Verenigde Staten (VS) te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Alleen partijen bij het Verdrag inzake clustermunitie zijn gehouden aan de bepalingen daarvan. Nederland heeft zich daaraan gecommitteerd en ontmoedigt de levering van clustermunitie. Voor niet-Verdragspartijen bestaat echter geen verbod om clustermunitie te leveren aan Oekraïne.
De levering van F16’s aan Oekraïne |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Is het juist dat u op 20 augustus 2023 heeft besloten om F16’s te leveren aan Oekraïne?1
Het kabinet heeft de intentie uitgesproken om F-16»s te leveren aan Oekraïne. Daadwerkelijke levering vergt dat aan alle voorwaarden en voorbereidingen is voldaan.2 Deze voorwaarden beslaan onder andere dat de training van de vliegers en het ondersteunend personeel voltooid moet zijn en de benodigde infrastructuur in Oekraïne gereed. Tevens moet de realisatie van dit alles internationaal afgestemd worden met de landen van de coalitie. Voor de daadwerkelijke levering van toestellen is de formele toestemming van de Verenigde Staten nodig. De precieze aantallen, configuratie en het mee te leveren materiaal zijn nog niet vastgesteld.
Voor alle leveringen van militair materieel aan Oekraïne wordt afgesproken dat Oekraïne zich bij de inzet van geleverd materieel houdt aan het internationaal recht en het humanitair oorlogsrecht. Daarnaast wordt bij elke levering een eindgebruikersverklaring ondertekend door de Oekraïense autoriteiten waarin zij verklaren de enige gebruiker van de goederen te zijn en deze enkel ten behoeve van zelfverdediging in te zetten.
Voor deze levering wordt een zorgvuldige toetsing aan de EU wapenexportcriteria verricht door de Minister van Buitenlandse Zaken waarna door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking al dan niet een exportvergunning wordt afgegeven. Uw Kamer wordt op termijn nader geïnformeerd over het beoogde tijdpad van levering.
Waarom legt u een dergelijk ingrijpend besluit niet eerst voor aan de Kamer?
Militaire steunverlening aan Oekraïne is door uw Kamer niet controversieel verklaard. Het kabinet zal ook in demissionaire status Oekraïne blijven bijstaan tegen de Russische agressie.
Om hoeveel toestellen gaat het?
Nederland zal naar verwachting 12 tot 18 toestellen beschikbaar stellen aan het F-16 trainingscentrum in Roemenië. De overige beschikbare toestellen zijn in principe bedoeld voor levering aan Oekraïne, maar de precieze aantallen zijn nog niet definitief vastgesteld, dat hangt af van verschillende factoren.
Welke afspraken zijn gemaakt over de inzet van de straaljagers? Mogen zij worden ingezet op Russisch grondgebied?
Zie de beantwoording op vraag 1.
Hoe wordt met dit besluit voorkomen dat de oorlog verder escaleert?
Oekraïne is een soeverein land dat het recht heeft om zich tegen de Russische gewapende aanval te verdedigen, op basis van artikel 51 van het VN-Handvest. Om Oekraïne ook in deze fase van het conflict in staat te stellen invulling te geven aan zijn legitieme recht op zelfverdediging, heeft een groot aantal internationale partners de militaire steun aan Oekraïne geïntensiveerd, waaronder door de levering van zwaarder materieel. Ook Nederland heeft daartoe besloten.
De Nederlandse inzet is om (verdere) escalatie te voorkomen en om Oekraïne in staat te stellen zich beter te verdedigen tegen de Russische gewapende aanval. De wapenleveranties worden zorgvuldig getoetst aan de EU-wapenexportcriteria.
Deelt u de mening dat dit besluit eerst aan de Kamer moet worden voorgelegd, alleen al vanwege de demissionaire status van de regering?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het artikel in Politico waarin er wordt bericht dat de civiele EU missie aan de grens tussen Azerbeidzjan en Armenië onder vuur zou zijn genomen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in Politico1 door Gabriel Gavin waarin er gesproken wordt over een schietincident door de grenswachters aan de Azerbeidzjaanse zijde, waarbij de in de regio aanwezige civiele EU-missie aan de grens tussen Armenië en Azerbeidzjan reëel gevaar liep?
Ik heb kennis genomen van dit artikel.
Hoe beoordeelt u het aanwezige risico voor de waarnemers van de EU-missie aan de grens tussen Armenie en Azerbeidzjan na het schietincident?
De EU Monitoring Mission in Armenia (EUMA) observeert de veiligheidssituatie langs de Armeense zijde van de internationale grens met Azerbeidzjan en is een belangrijk onderdeel van de inspanningen van de EU ter ondersteuning van vrede en veiligheid in deze regio. In dit gebied komen vaker schietincidenten voor. De EU-missie was aanwezig in het gebied waar het schietincident op 15 augustus jl. zoals genoemd in het Politico-artikel plaatsvond. EUMA kon niet vaststellen door wie er destijds geschoten is en wat het exacte doelwit was, omdat de afstand van de schoten tot de aanwezige waarnemers te groot was. EUMA mitigeert de risico’s door vooraf aan de relevante autoriteiten van Armenië en Azerbeidzjan kenbaar te maken waar en wanneer patrouilles zullen plaatsvinden. Dit gebeurt onder andere via de EU Speciaal Vertegenwoordiger Toivo Klaar.
Op 19 september jl. is Azerbeidzjan begonnen met gewapende acties in Nagorno-Karabach. Er zijn rond het gebied bij Lachin en Stepanakert precisie drone- en raketaanvallen van militaire doelwitten uitgevoerd en heeft een beperkt grondoffensief plaatsgevonden. Op 20 september is een staakt-het-vuren overeengekomen dat op het moment van schrijven redelijk stand lijkt te houden. Ondanks dat er op het moment van schrijven geen incidenten bij de Azerbeidzjaanse-Armeense grens gemeld zijn, zijn er scenario’s denkbaar waar eventuele maatregelen getroffen moeten worden om de veiligheid van de waarnemers van de EU-missie te vergroten. Op dit moment wordt de beveiliging van EUMA verzorgd door de Armeense strijdkrachten, aangezien de missie enkel een mandaat heeft om op Armeens grondgebied te opereren. Nederland blijft de situatie nauwlettend volgen en blijft in contact met de leiding van EUMA.
Bent u bereid om op Europees niveau de regering van Azerbeidzjan te laten weten dat dit ontoelaatbaar is en de herhaling ervan mogelijke consequenties zou kunnen hebben?
Allereerst heeft EUMA niet kunnen vaststellen door wie er op 15 augustus jl. geschoten is en wat het exacte doelwit was, omdat de afstand van de schoten tot de aanwezige waarnemers te groot was. Over het functioneren en opereren van EUMA staat de EU met de partijen in contact. Onder andere de EU Speciaal Vertegenwoordiger speelt hierin een belangrijke rol. EUMA rapporteert aan Brussel over de gebeurtenissen. Indien nodig, kunnen lidstaten gezamenlijk operationele maatregelen of andere stappen bespreken die de veiligheid van missieleden vergroten.
Deelt u de mening dat de recente ontwikkelingen zoals de blokkade van Lachin-corridor door Azerbeidzjan de lopende initiatieven voor een duurzame vrede in de regio steeds bemoeilijken?
Zoals eerder met uw Kamer is gedeeld2 hebben Nederland en de EU Azerbeidzjan regelmatig aangesproken op zijn verantwoordelijkheid om vrije doorgang van personen, voertuigen en vracht via de Lachin-doorgang te garanderen, conform de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof op 22 februari 2023. Vóór de militaire escalaties van 19 september leek er overeenstemming tussen de betrokken partijen om hulpgoederen via de Lachin- en Aghdam-corridors toe te laten. Toen de escalaties plaatsvonden waren beide toegangswegen tijdelijk volledig afgesloten. Op het moment van schrijven zijn beide corridors weer geopend voor humanitaire doeleinden.
Nederland is uiterst bezorgd over de zorgwekkende ontwikkelingen die sinds 19 september jl. in Nagorno-Karabach plaatsvinden, en veroordeelt de militaire escalatie door Azerbeidzjan. Deze nieuwe ontwikkelingen bemoeilijken de lopende initiatieven voor een duurzame vrede in de regio. Nederland steunt het statement van de Hoge Vertegenwoordiger Josep Borrell d.d. 21 september jl., waarin hij namens de EU Azerbeidzjan dwingend oproept de veiligheid en de rechten van de Armeense bevolking van Nagorno-Karabach te waarborgen en ongehinderde toegang voor humanitaire hulp te verzorgen. Ik heb daar in mijn gesprek met mijn Azerbeidzjaanse evenknie in New York op 21 september jl. eveneens op aangedrongen.
Hoe ziet u de momenteel aan elkaar parallel lopende vredesonderhandelingen tussen Armenië en Azerbeidzjan waarbij zowel de EU als Rusland als mediator opereren?
De huidige ontwikkelingen in Nagorno-Karabach bemoeilijken de parallel lopende vredesonderhandelingen. Nederland zal desondanks in Europees verband Azerbeidzjan en Armenië blijven aanspreken op het belang van een hervatting van de onderhandelingen met het oog op het bereiken van een duurzaam vredesakkoord. Daarbij rust wel een bijzondere verantwoordelijkheid op Azerbeidzjan om de rechten en de veiligheid van de etnische Armeniërs in Nagorno-Karabach te garanderen, en de territoriale integriteit van Armenië te herbevestigen. In zijn statement namens de EU roept de Hoge Vertegenwoordiger hiertoe dan ook op en Nederland steunt dit.
Voor Nederland is de rol van de EU in het bemiddelingsproces leidend. Ook de VS spelen een rol in de bemiddeling tussen Armenië en Azerbeidzjan. Nederland spoort de EU aan de inspanningen zo goed mogelijk af te stemmen met de VS.
Rusland blijft ook betrokken bij het conflict middels separate trilaterale vredesbesprekingen met Armenië en Azerbeidzjan. Tevens heeft Rusland een rol in het trilateraal gesloten akkoord van 2020 door het aanbieden van peacekeepers. Rusland heeft het staakt-het-vuren gefaciliteerd na de militaire escalatie die op 19 september jl. begon.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De levering van F-16’s aan Oekraïne |
|
Tom van der Lee (GL), Alexander Hammelburg (D66), Kati Piri (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Deelt u het inzicht dat het belang groot is van een zo spoedig mogelijke levering voor de strijd voor Oekraïense onafhankelijkheid en veiligheid voor haar burgers?
Ja.
Kunt u meer inzicht geven in het tijdpad voor levering?
Het kabinet heeft de intentie uitgesproken om F-16’s te leveren aan Oekraïne. Daadwerkelijke levering vergt dat aan alle voorwaarden en voorbereidingen is voldaan.1 Deze voorwaarden beslaan onder andere dat de training van de vliegers en het ondersteunend personeel voltooid moet zijn en de benodigde infrastructuur in Oekraïne gereed. Tevens moet de realisatie van dit alles internationaal afgestemd worden met de landen van de coalitie. Voor de daadwerkelijke levering van toestellen is de formele toestemming van de Verenigde Staten nodig. De precieze aantallen, configuratie en het mee te leveren materiaal zijn nog niet vastgesteld.
Voor alle leveringen van militair materieel aan Oekraïne wordt afgesproken dat Oekraïne zich bij de inzet van geleverd materieel houdt aan het internationaal recht en het humanitair oorlogsrecht. Daarnaast wordt bij elke levering een eindgebruikersverklaring ondertekend door de Oekraïense autoriteiten waarin zij verklaren de enige gebruiker van de goederen te zijn en deze enkel ten behoeve van zelfverdediging in te zetten.
Voor deze levering wordt een zorgvuldige toetsing aan de EU wapenexportcriteria verricht door de Minister van Buitenlandse Zaken waarna door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking al dan niet een exportvergunning wordt afgegeven. Uw Kamer wordt op termijn nader geïnformeerd over het beoogde tijdpad van levering.
Aan welke voorwaarden moet worden voldaan voordat de levering plaats kan vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verloopt de training van de Oekraïense piloten?
De training van de eerste Oekraïense vliegers en grondpersoneel is gestart in Denemarken en verloopt momenteel naar behoren. Zoals eerder aan de Kamer gemeld2, verzorgt ook het Verenigd Koninkrijk vliegopleiding voor Oekraïne. Voor de duurzame invulling van de F-16 trainingsbehoefte van Oekraïne werkt Nederland samen met partners aan het opzetten van een trainingscentrum in Roemenië. Aanvullend hebben de Verenigde Staten in augustus jl. publiekelijk bekendgemaakt dit najaar te starten met het opleiden van Oekraïense vliegers. De beheersing van de Engelse taal door de cursisten blijft een punt van aandacht. Taaltraining maakt daarom een essentieel deel uit van de vliegopleidingen.
Kunt u al meer zeggen over het aantal toestellen dat Nederland, Denemarken en andere landen kunnen leveren?
Nederland zal naar verwachting 12 tot 18 toestellen beschikbaar stellen aan het F-16 trainingscentrum in Roemenië. De overige beschikbare toestellen zijn in principe bedoeld voor levering aan Oekraïne, maar de precieze aantallen zijn nog niet definitief vastgesteld, dat hangt af van verschillende factoren.
Denemarken heeft publiekelijk aangegeven 19 F-16 toestellen te zullen leveren aan Oekraïne. Ook Noorwegen heeft kenbaar gemaakt bereid te zijn F-16’s te doneren, beschikbare aantallen zijn nog onbekend.
Het artikel ‘‘You don’t survive that’: Ukraine sappers dice with death to clear Russian mines’ |
|
Peter Valstar (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel ««You don’t survive that»: Ukraine sappers dice with death to clear Russian mines»?1
Ja.
Deelt u de analyse dat de aanwezigheid van grote aantallen landmijnen op dit moment een van de voornaamste obstakels voor het Oekraïnse offensief is?
Ja.
Welke stappen zijn er in dit kader al gezet of in gang gezet om uitvoering te geven aan de motie van de leden Brekelmans en Sjoerdsma (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2680) over een voortvarend plan voor ophoging van de productie en levering van operationele ondersteuningssystemen, en daarvan in het bijzonder systemen voor ontmijning?
Het kabinet geeft zo veel mogelijk gehoor aan de Oekraïense verzoeken tot de levering van (aanvullende) mijnruimsystemen, in lijn met motie Brekelmans en Sjoerdsma. Nederland heeft al detectoren, Bozena- en Scan Jack mijnruimsystemen, Man Portable Line Charges voor mijn-doorbraak, mijn-ploegen en rollers voor gebruik in combinatie met de pantservoertuigen en verdere mijnruim uitrusting geleverd en zal in de nabije toekomst aanvullende capaciteiten op het gebied van mijnbestrijding leveren. Defensie verkent met de industrie de levering van aanvullende en innovatieve capaciteiten op dit gebied.
Het kabinet blijft zich, conform de genoemde motie, maximaal inzetten om Oekraïne de militaire steun te leveren die nodig is. Nederland doet dat samen met een brede coalitie van internationale partners.
Deelt u de analyse dat kapitale ontmijningssystemen (zoals genietanks) die weliswaar capabel zijn maar niet in grote aantallen kunnen worden geleverd, niet per se het meest geschikt zijn voor de Oekraïnse manier van optreden die vaak bestaat uit een hoeveelheid verspreide aanvallen op compagnie- of bataljonsniveau?
Defensie levert diverse capaciteiten voor mijndoorbraak passend bij de (operationele) Oekraïense behoefte zoals die door Oekraïne worden aangegeven bij het International Donor Coördination Center (IDCC). Zoals bij iedere levering is de Oekraïense behoefte leidend. Oekraïne geeft aan behoefte te hebben aan zowel kapitale ontmijningssystemen als andere capaciteiten op dit gebied.
Deelt u de analyse dat er hierom een grote behoefte voor Oekraïne is aan kleine en goedkope ontmijningssystemen die door infanterie kunnen worden gebruikt en die relatief makkelijk te produceren zijn, vergelijkbaar met hoe drones in de oorlog worden gebruikt? Deelt u daarnaast de analyse dat vergelijkbare systemen van nut kunnen zijn om bijvoorbeeld bevoorrading of afvoer van gewonden te vergemakkelijken in gebieden die nog niet geheel ontmijnd zijn?
Ja, zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat de ontwikkelingen die in Oekraïne gaande zijn, zoals lokale ontwikkeling van ontmijningsvoertuigen en goedkope onbemande voertuigjes gestimuleerd en ondersteund dienen te worden? Hoe kunnen de Nederlandse Staat of Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen helpen met deze ontwikkeling, en hoe wordt daarop ingezet?2
Ja. Het is positief dat Oekraïne de benodigde capaciteiten op het vlak van ontmijning zelf ontwikkelt. De inzet van het kabinet is erop gericht zo goed mogelijk aan de Oekraïense behoefte te voldoen. Dat omvat ook waar mogelijk het ondersteunen van Oekraïense productiecapaciteit.
Naast bijdragen aan ontmijning voor militaire doeleinden, levert Nederland ook een bijdrage aan humanitaire ontmijning in bevrijde gebieden, gericht op het ruimen van achtergebleven mijnen en oorlogsexplosieven. Via een bijdrage aan United Nations Development Programme (UNDP) wordt waar mogelijk ingezet op aankoop van materieel in Oekraïne zelf. Daarnaast heeft Nederland een bijdrage geleverd aan ontwikkeling en gebruik van eenvoudige innovatieve drone technologie, waarmee in eerste testen door de State Emergency Service van Oekraïne een veelvoud aan mijnen kon worden gedetecteerd vergeleken met de gebruikelijke technische methoden.
Hoe vindt er op dit moment internationale financiering van dergelijke initiatieven plaats vanuit internationale instrumenten zoals het International Fund for Ukraine en de EU-instrumenten European defence industry reinforcement through common procurement act (EDIRPA) en Act in Support of Ammunition Production (ASAP)? Zijn deze instrumenten ook toegankelijk voor Oekraïnse productie van innovatieve methoden om een antwoord te bieden op het probleem van de Russische mijnen?
De internationale financiering van dit soort innovatie geschiedt onder andere door de bovenstaande initiatieven, waarbij bijvoorbeeld het International Fund for Ukraine (IFU) toegankelijk is voor Oekraïense deelname. De EU-instrumenten richten zich in de eerste plaats op het vergroten van de productiecapaciteit van de Europese defensie-industrie (ASAP) en het bevorderen van gemeenschappelijke aanschaf van capaciteiten door lidstaten (EDIRPA) en zijn zodoende niet toegankelijk voor Oekraïense deelname.
Hoe is Nederland van plan zich in te zetten om het Oekraïnse antwoord op de landmijnen effectiever te maken en de toegang tot financiering van innovatieve oplossingen die zowel in als buiten Oekraïne geproduceerd worden te vergroten?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Het kabinet zet zich doorlopend in om aan de Oekraïense operationele behoefte te voldoen. Zo ook op het gebied van mijnbestrijding.
De gebrekkige digitalisering van de Duitse landmacht en de gevolgen daarvan voor de samenwerking met Nederland |
|
Sietse Fritsma (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoeksrapport «The Future of NATO’s European Land Forces: Plans, Challenges, Prospects»?1
Ja.
Erkent u dat Duitsland slecht scoort op (digitale) interoperabiliteit, en de gebrekkige digitalisering partnerlanden dwingt hun eigen capaciteiten te «downgraden»?2
Nee. In de huidige landmachtsamenwerking met Duitsland is het in sommige gevallen niet mogelijk om onderling de maximale capaciteiten van Nederlandse systemen volledig te benutten. De systemen kunnen echter binnen de Nederlandse eenheden wel maximaal benut worden, zelfs wanneer geïntegreerd samengewerkt wordt met Duitsland. Er is daardoor geen sprake van «downgraden».
Wat zijn de gevolgen hiervan voor de Nederlands-Duitse defensiesamenwerking? Heeft Nederland ook capaciteiten moeten «downgraden» om op één lijn te komen met de Duitsers?
In aanvulling op het antwoord op vraag 2 geldt dat Nederland en Duitsland doorlopend werken aan de verbetering van de digitale interoperabiliteit en standaardisatie. Defensie moderniseert binnen het vervangings- en moderniseringsprogramma Foxtrot haar grondgebonden mobiele militaire radio- en communicatieapparatuur (Kamerstukken 33 279, nr. 31 van 12 december 2019 en 27 830, nr. 316 van 2 oktober 2020). In een vergelijkbaar programma is de Duitse krijgsmacht in 2018 gestart met een groot moderniseringsprogramma om haar command & control middelen te moderniseren: D-LBO («Digitisation of Land-Based Operations», Kamerstuk 31 125, nr. 114 van 11 september 2020).
Zijn er andere gebieden waarin de ontwikkeling en het opereren van onze landmacht wordt gehinderd door een gebrekkige inrichting van de Duitse landmacht? Zo ja, welke?
Nee, de ontwikkeling en het opereren van de Nederlandse landmacht wordt niet gehinderd door de inrichting van de Duitse landmacht.
Deelt u de conclusie uit het rapport dat NAVO-lidstaten soms moeilijke keuzes moeten maken ten aanzien van de opbouw van hun landstrijdkrachten, zélfs als er voldoende budget is?
Ja. Niet alles kan. Keuzes moeten worden gemaakt. Hoewel het onderzoeksrapport van het International Institute for Strategic Studies (IISS) alleen ingaat op de landstrijdkrachten, geldt dit voor de gehele krijgsmacht en voor alle domeinen. Voor deze keuzes moeten onder andere bondgenootschappelijke verplichtingen worden afgewogen tegen nationale verplichtingen, zoals de inzet in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Meerjarige zekerheid en financiële stabiliteit, gecombineerd met een duidelijke (strategische) visie maken dat er toekomstbestendige keuzes gemaakt kunnen worden die de krijgsmacht over de volle breedte versterkt.
Voor welke moeilijke keuzes staat Duitsland, en bestaat het risico dat onze landmacht straks nog meer capaciteiten moet «downgraden» om maar te kunnen samenwerken met Duitsland?
Over de keuzes die in andere landen worden gemaakt, kan het kabinet geen uitspraken doen. Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 2 en 3 is geen sprake van «downgraden».
Wordt Duitsland diplomatiek bij de les gehouden en op scherp gezet om de in 2022 aangekondigde defensie-investeringen, in het belang van de NAVO, wel goed uit te voeren?
Elke bondgenoot rapporteert jaarlijks aan de NAVO over de verwachte ontwikkelingen van de defensie-uitgaven. De voortgang van de intensivering van de defensie-uitgaven worden ook besproken tijdens bijeenkomsten van NAVO-Ministers van Defensie en meest recent nog tijdens de afgelopen NAVO-top van 11 en 12 juli 2023 in Vilnius (zie ook: Kamerstuk 28 676, nr. 440 van 18 juli 2023). De ontwikkeling van de defensie-uitgaven wordt door NAVO gepubliceerd in het openbare burden sharing rapport.3
Erkent u (met het oog op bovenstaande) de noodzaak om de Nederlandse krijgsmacht zo zelfstandig mogelijk te laten functioneren en dus niet samen te laten smelten met de Duitse krijgsmacht? Zo nee, waarom niet?
Nee. Door samenwerking wordt onze krijgsmacht sterker en Nederland veiliger. Over de landmachtsamenwerking met Duitsland is uw Kamer reeds geïnformeerd (Kamerstuk 33 279, nr. 37 van 23 februari 2023).
Dubieus wapenexportbeleid |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Europese wapenfabrikanten zijn juridisch vrijwel onaantastbaar. Dat moet veranderen»?1
Het kabinet deelt de zorg uit het artikel dat vuurwapens of militaire goederen soms in verkeerde handen vallen. Om dit te voorkomen is de handel in militaire goederen (en niet-militaire vuurwapens) streng gereguleerd, waarbij de export alleen is toegestaan als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Daarbij is het kabinet van mening dat een gedegen exportcontrole nodig is om het risico op ongewenst eindgebruik zoveel mogelijk te mitigeren.
Het kabinet acht de productie en export van militaire goederen evenwel noodzakelijk in de context van de legitieme veiligheidsbehoefte van staten wereldwijd en het recht van staten om te voorzien in de middelen voor zelfverdediging conform het Handvest van de Verenigde Naties. Dit recht wordt onder meer erkend in het Wapenhandelsverdrag2 en het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole (2008/944/GBVB).
Wat de rol van de industrie betreft geldt dat deze, naast de geldende juridische regelgeving waaraan deze gehouden is, een eigen verantwoordelijkheid heeft. Het kabinet verwacht hierbij van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen over Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s).
Deelt u de mening van de VN dat Europa een «belangrijk vertrekpunt» is voor illegale wapenstromen?
De specifieke conclusies uit het artikel laat ik graag voor rekening van de auteur. Daarnaast is het niet aan mij om een oordeel te geven over specifieke onderzoeksresultaten en de toegang tot het recht in andere staten. Over het algemeen steunt het kabinet versterking van de Nederlandse en de Europese defensie-industrie ten behoeve van Europese open strategische autonomie. Niettemin deelt de kabinet de zorgen over illegale wapenhandel in brede zin waarvoor zowel in het kader van exportcontrole als in het kader van wetshandhaving aandacht moet zijn. Voor de Nederlandse praktijk geldt dat er in Nederland geen producenten van klein kaliber wapens gevestigd zijn, waardoor de handel in dergelijke goederen een beperkt onderdeel uitmaakt van de jaarlijkse export aan militaire goederen. Daar waar sprake is van export van klein kaliber wapens en munitie wordt, net als voor andere militaire goederen, een toets aan de Europese wapenexportcriteria gedaan. Daarnaast dient een exporteur te beschikken over de nodige bescheiden zoals de autorisatie om in dergelijke goederen te mogen handelen.
Voor wat de toegang tot het recht betreft geldt in Nederland dat maatschappelijke organisaties de mogelijkheid hebben om zich, ingevolge het Burgerlijk Wetboek, tot de civiele rechter te wenden tegen een afgegeven exportvergunning. Daarmee is sprake van effectieve rechtsbescherming door een onafhankelijke rechter.
Onderschrijft u de stelling dat de wapenindustrie juridisch «vrijwel onaantastbaar» is en dat NGO’s «juridische hindernissen» ondervinden om wapenexportvergunningen aan te vechten? Wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het juist dat «tot wel 40 procent» van de wapens in sommige delen van Latijns-Amerika van Europese makelij zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat slachtoffers van Europese wapens niet of onvoldoende in Europa hun recht kunnen halen? Vindt u dat acceptabel? Wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat Europese wapenfabrikanten in Europa aangeklaagd moeten kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid standaard een «eindgebruikersclausule» (end user certificate) toe te voegen aan wapenexportvergunningen, om misbruik en/of doorverkoop te voorkomen?
De aanbevelingen uit het artikel zien zowel op meer verantwoording door de industrie als op een oproep tot meer transparantie. Op het vlak van verantwoording is het kabinet van mening dat alle bedrijven, dus ook bedrijven in de defensie- en veiligheidsgerelateerde industrie, daarin een rol te spelen hebben. Zodoende zet Nederland zich er in Europa voor in om de handel in militaire- en dual-use goederen op te nemen in de richtlijn Corporate Sustainability Due Diligence (CSDD). Over deze richtlijn wordt momenteel nog onderhandeld in Brussel.
Waar het gaat om transparantie zet het kabinet een breed palet aan instrumenten in. Zo rapporteert Nederland jaarlijks op openbare wijze in verschillende internationale fora over wapenexport, publiceert het kabinet jaarlijks een nationaal rapport exportcontrole en wordt een uitgebreid openbaar overzicht van afgegeven en afgewezen vergunningaanvragen bijgehouden. Daarnaast wordt door de Europese Dienst voor Extern Optreden jaarlijks gerapporteerd over de export van militaire goederen door Nederland en de andere EU-lidstaten. Internationaal loopt Nederland daarmee voorop wat betreft transparantie op het gebied van wapenexport. Dit blijkt ook uit de jaarlijkse Small Arms Trade transparancy barometervan de NGO Small Arms Survey waarin Nederland in de meest recente editie (2022) op de 4e plaats staat. Nederland steunt daarnaast al enige jaren de ATT-monitor die in kaart brengt hoeveel landen voldoen aan hun rapportageverplichtingen op het terrein van wapenexport.3
Tot slot geldt dat een door de eindgebruiker ondertekende verklaring (eindgebruikersverklaring, ook wel end user certificate) binnen de Nederlandse praktijk op het moment al tot de vereiste documenten voor het aanvragen van een exportvergunning voor militaire goederen behoort.
Welke andere aanbevelingen uit het onderzoek van de auteur bent u bereid over te nemen?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat u het beleid rond wapenexport wil versoepelen door deel te nemen aan het verdrag tussen Frankrijk, Duitsland en Spanje inzake exportcontrole in het defensiedomein?2
Het kabinet is voornemens toe te treden tot het verdrag inzake exportcontrole in het defensiedomein (hierna «het verdrag») omdat dit de Europese veiligheid kan versterken. Het verdrag bevordert namelijk de samenwerking tussen de Europese defensie industrieën. Nederlandse defensiebedrijven worden daarbij beter gepositioneerd voor deelname in Europese samenwerkingsprojecten en het verdrag biedt mogelijkheden voor een meer eenduidige toepassing van het Europese wapenexportbeleid.
Voor transacties in het kader van het verdrag geldt net als voor alle andere export van militaire goederen een vergunningplicht.
Alle transacties blijven onverminderd onderworpen aan een gedegen toets aan de Europese wapenexportcriteria die zijn vastgelegd in het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (2008/944/GBVB). Daarnaast zijn alle huidige Verdragspartijen gehouden aan de kaders van het Wapenhandelsverdrag. In het geval Nederland niet de eindproducent is van een militair goed en de Nederlandse transactie dus componenten of subsystemen betreft, wordt voorgenoemde toets gedaan door de verdragspartij waar de eindproducent van het goed is gevestigd. In het uiterste geval biedt het verdrag de mogelijkheid voor verdragspartijen om bezwaar te maken tegen ongewenste voorgenomen transacties via een «noodremprocedure» die alleen met consensus tussen de verdragspartijen kan worden opgeheven.
Zoals toegelicht in de brief van het kabinet zal uw Kamer op de gebruikelijke manier worden geïnformeerd over de exporttransacties die onderdeel uitmaken van het verdrag, namelijk via de publicatie van vergunningenoverzichten en waar nodig, conform de afspraken over versnelde parlementaire controle bij specifieke wapenexportaanvragen, middels een brief.
Vindt u het aanvaardbaar dat Nederland, een belangrijke exporteur van wapens, met dit verdrag een groot deel van de democratische controle uit handen geeft?
Zie antwoord vraag 9.
Erkent u dat een dergelijk ingrijpend besluit niet past bij een demissionaire regering?
Middels de brief «Maatregelen ter bevordering van Europese defensiesamenwerking en verdere Europese convergentie van het wapenexportbeleid» heeft het kabinet de Tweede Kamer geïnformeerd over het voornemen om toe te treden tot het verdrag. Dit voornemen is ingegeven door de noodzaak tot verdergaande Europese defensiesamenwerking in het licht van de huidige geopolitieke ontwikkelingen. Dit wordt onder meer geïllustreerd door de onrechtmatige Russische oorlog in Oekraïne die de huidige Europese tekortkomingen ten aanzien van het zelfstandig militair-industrieel voortzettingsvermogen in bredere zin heeft blootgelegd.
Verdragsdeelname bevordert deze samenwerking en stelt de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële basis in staat op te treden als meer gelijkwaardige partner in Europese defensieprojecten om zo een bijdrage te leveren aan onze veiligheid, de bevordering van de internationale rechtsorde en Europese open strategische autonomie.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is met de huidige verdragspartijen in gesprek over mogelijke Nederlandse toetreding. In dit proces zijn echter tot op heden geen onomkeerbare stappen gezet. Nederlandse toetreding vereist goedkeuring door het parlement.
Klopt het dat u het aanvullend nationaal beleid rond wapenexport (presumption of denail) «per direct» wil laten vervallen? Waarom doet u dit per decreet in plaats van eerst een fatsoenlijk Kamerdebat te voeren?
Het kabinet heeft in de Kamerbrief van 14 juli medegedeeld dat het aanvullend nationaal beleid in de vorm van een presumption of denial is opgeheven. Dit besluit is in deze Kamerbrief uitvoerig inhoudelijk onderbouwd. Aangezien er geen expliciete goedkeuring van het parlement nodig is voor dit besluit, heeft het kabinet besloten de Kamer hierover te informeren middels de genoemde brief.
Daarnaast ziet het kabinet geen meerwaarde in het handhaven van aanvullend nationaal beleid in de vorm van de presumption of denial dat niet nodig is voor het strikt toezien op export naar gevoelige bestemmingen en bovendien enkele negatieve bijeffecten met zich meebrengt. Zie ook de Kamerbrief van 14 juli 2023.
Deelt u de mening dat wapens geen bloemen zijn en dat veiligheid en democratische controle dus zwaarder wegen dan concurrentiepositie en «een gelijk speelveld» van wapenbedrijven? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat juist om onze veiligheid te waarborgen een versterkte Europese defensiesamenwerking van belang is. Dat vraagt om een duidelijk regelgevend kader dat op eenduidige wijze van toepassing is op alle Europese defensiebedrijven zonder daarbij in te boeten op de mate van exportcontrole. De Nederlandse deelname aan het verdrag geeft daar invulling aan.
Over transparantie en democratische controle verwijs ik u naar de antwoorden op vragen 8 en 10.
Bent u bereid de voorstellen in uw brief van 14 juli per direct terzijde te leggen?
Nee, gelet op de geopolitieke ontwikkelingen en de noodzaak tot versterkte Europese defensiesamenwerking acht het kabinet het van belang het traject van toetreding tot het verdrag voort te zetten. Daarbij geldt dat uiteindelijke toetreding parlementaire goedkeuring vereist.
Deelname van Nederlandse militairen aan een internationaal militair judotoernooi |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Brazilians traditionally strong at Military Judo World Championship»?1
Ja.
Klopt het dat Nederlandse militairen en Russische militairen hebben deelgenomen aan het toernooi?
Ja.
Is er toestemming voor deelname gevraagd aan en verleend door de Commandant der Strijdkrachten dan wel door u?
Nee.
Heeft het Nederlandse Ministerie van Defensie aangedrongen op een boycot van Rusland voor dit evenement?
Nederland heeft niet aangedrongen op een boycot van Rusland en Belarus bij dit judotoernooi. Het toernooi is georganiseerd vanuit het Conseil International Sport du Militair (CISM). Het CISM heeft eerder besloten geen landen uit te sluiten van deelname aan militaire sportevenementen. CISM heeft de leden de vrijheid gegeven om Rusland en Belarus wel of niet uit te nodigen. De organisator van het judotoernooi, de Dominicaanse Republiek, heeft de keuze gemaakt om landen niet uit te sluiten van deelname. Ik kan geen mededelingen doen over de specifieke afwegingen van andere landen over deelname aan dergelijke sportevenementen.
Hebben landen als België, Italië en Frankrijk gepleit voor een boycot of overlegd over het eventueel afzien van deelname aan het sportevenement?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het wenselijk dat Nederlandse militairen deelnemen aan internationale sportevenementen waar ook Rusland bij vertegenwoordigd is?
Gezien de illegale Russische oorlog tegen Oekraïne en de betrokkenheid van Belarus hierbij vindt Defensie het onwenselijk als Nederlandse militairen bij sportevenementen militairen uit Rusland en Belarus tegenkomen. Defensie erkent dat de instructies voor Nederlandse militairen om bij internationale gelegenheden geen contact te zoeken met Russische en Belarussische militairen en om niet in te gaan op eventuele Russische en Belarussische toenaderingen – tenzij noodzakelijk uit veiligheidsoverwegingen – niet afdoende zijn voor militaire sportevenementen. Duidelijk is dat het vermijden van contacten onmogelijk is bij sommige sporten. Naar aanleiding van deze casus zal Defensie de richtlijnen voor deelname aan militaire sportevenementen aanpassen. Daarbij weegt Defensie ook mee dat sport een belangrijk propagandamiddel is voor het Russische regime.
Zolang Rusland zijn oorlog tegen Oekraïne voortzet, zullen Nederlandse militairen uitkomend namens Defensie daarom niet deelnemen aan internationale sportevenementen waar ook Russische en Belarussische militairen aan deelnemen. Het beleid dat Nederlandse militairen niet deelnemen aan sportevenementen in Rusland en Belarus blijft gelden, alsmede het beleid dat Russische en Belarussische militairen niet worden uitgenodigd voor sportevenementen in Nederland. Nederland zal samen met andere landen bezien wat de mogelijkheden zijn bij het CISM voor een schorsing of boycot van Rusland en Belarus.
Klopt het dat Nederlandse militairen met Russische militairen op de foto staan met de beide nationale vlaggen?
Ja, deze foto is gemaakt bij de openingsceremonie van het judotoernooi. De Nederlandse militairen stonden naast de Russische militairen omdat het CISM de volgorde van het Franse alfabet aanhoudt bij de opstelling van de teams.
Klopt het dat de Nederlandse militairen instructies hebben gekregen over de omgang met Russische militairen?
Nederlandse militairen krijgen de instructies om bij internationale gelegenheden geen contact te zoeken met Russische en Belarussische militairen en niet in te gaan op eventuele Russische en Belarussische toenaderingen, tenzij het uit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk contact betreft.
Bent u bekend met het standpunt van NOC*NSF over Rusland en Belarus?2
Ja, ik ben bekend met en onderschrijf dit standpunt van NOC*NSF voor reguliere sportevenementen. Defensie had moeten afwegen of de richtlijnen voor deelname aan internationale militaire sporttoernooien nog passend zijn gezien de illegale Russische oorlog tegen Oekraïne en de betrokkenheid van Belarus hierbij.
Onderschrijft u het standpunt van NOC*NSF om sporters en bonden niet te steunen indien zij besluiten deel te nemen aan wedstrijden waar Russische en Belarussische sporters onder hun nationale vlag deelnemen? Zo ja, waarom heeft Defensie instructies meegegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid regels op te stellen voor deelname aan evenementen waar landen als Rusland en Belarus aan deelnemen?
Zie het antwoord bij vraag 6.
Bent u bereid om bij toekomstige International Military Sports Council (IMSC)-sportevenementen te pleiten voor een boycot van Rusland en, indien niet succesvol, deelname van Nederlandse militairen te verbieden zolang Rusland de oorlog in Oekraïne voortzet?
Zie het antwoord bij vraag 6.
Chroom-6 zaken |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend dat al in de jaren tachtig bij de Prepositioned Organizational Materiel Storage (POMS) locaties het middel chroom-6 werd gebruikt? Zo ja, kunt u een kopie van de toen aanwezige veiligheidsblad of -bladen zoals door de fabrikant opgesteld aan de Kamer doen toekomen?
Ja. Met de brief van 4 juni 2018 (Kamerstuk 34 775 X, nr. 126) is uw Kamer geïnformeerd over de bevindingen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar aanleiding van het onderzoek naar de mogelijke effecten voor de gezondheid voor (ex-)medewerkers van de Prepositioned Organizational Materiel Storage van de NAVO (POMS-locaties) als gevolg van blootstelling aan chroom-6 tijdens hun werkzaamheden. Uit het rapport van het RIVM blijkt dat tussen 1984 en 2006 op de vijf POMS-locaties chroom-6-houdende verf is gebruikt en dat Defensiemedewerkers op de vijf POMS-locaties hieraan kunnen zijn blootgesteld (RIVM rapport 2018-0016).
Een Veiligheidsinformatieblad (VIB) – of in het Engels: Material Safety Data Sheet (MSDS) – wordt door de fabrikant opgesteld voor een bedrijfsstof (middel). Chroom-6 kan een van de bestanddelen van een middel zijn maar is geen middel op zich. De beschikbare VIB’s zijn in 2018 openbaar gemaakt, ook die uit de jaren tachtig.1
Deelt u de mening dat in de Material Safety Data Sheets (MSDS) een aantal risico’s stond vermeld, waaronder een aantal voor de mens gevaarlijke ziektes, onder andere het gevaar op darmkanker?
Op een VIB staan de risico’s vermeld die op het moment van uitgifte bekend zijn. Op een VIB hoeft, indien relevant, alleen te staan dat een bepaalde stof kanker kan veroorzaken. De specifieke soort van kanker, bijvoorbeeld darmkanker, wordt daarbij niet genoemd.
Kunt u verklaren waarom juist deze dodelijke aandoening, darmkanker, door het RIVM van de lijst is geschrapt van mogelijke gevolgen van het gebruik van chroom-6 terwijl de fabrikant deze ziekte wel als risico heeft benoemd?
Van chroom-6 is bekend dat blootstelling daaraan het risico op het krijgen van een aandoening, waaronder kanker, kan verhogen. De mate waarin bewijs is voor een oorzakelijk verband tussen een aandoening en chroom-6, verschilt echter per aandoening. De manier van blootstelling (blootstellingsroute) bepaalt mede het risico op het krijgen van een aandoening.
Darmkanker heeft nooit op de RIVM-lijst gestaan. Het RIVM is in 2015 gestart met het onderzoek naar mogelijke blootstelling aan chroom-6 bij het werken op de POMS-locaties van Defensie.
In afwachting van de resultaten van dit langlopende onderzoek, is door Defensie met de Centrales voor Overheidspersoneel de Tijdelijke regeling tegemoetkoming en ondersteuning slachtoffers blootstelling chroom VI houdende stoffen defensie (Tijdelijke Coulanceregeling) ingesteld. Zo kon, vooruitlopend op de uitkomsten van het RIVM-onderzoek, hulp worden geboden aan de (oud-)medewerkers die ziek zijn en in een schrijnende situatie zitten en hoefden zij niet te lang te wachten om toch een tegemoetkoming te krijgen. Hiervoor heeft Defensie een lijst met mogelijke aandoeningen laten opstellen. Het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) heeft in december 2014 daarvoor een oriënterend literatuuronderzoek uitgevoerd waarin is gekeken welke chronische aandoeningen verband kunnen houden met blootstelling aan chroom-6 op de werkplek. Uit dit onderzoek kwamen beperkte aanwijzingen voor een verband tussen blootstelling aan chroom-6 en kanker in het maag-darmkanaal.
Het RIVM heeft parallel aan het uitvoeren van de onderzoeken naar blootstelling en manier van werken bij de POMS, in 2018 de chroom-6 «ziektelijst» opgeleverd (RIVM-rapport 2018-0166). Voor het bepalen van de waarschijnlijkheid dat een ziekte kan worden veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6, gebruikt het RIVM de standaard wetenschappelijke benadering, zie ook de brief aan uw Kamer van 15 mei 2020 (Kamerstuk 35 300 X). Dit onderzoek was diepgaander en ook werd, specifieker dan bij het opstellen van de lijst voor de Tijdelijke Coulanceregeling, gekeken naar de relevante blootstellingsroutes bij mensen in de werksituatie. Er werd gebruik gemaakt van de op dat moment beschikbare literatuur en een beoordeling door experts van buiten en binnen het RIVM. De aandoeningen werden ingedeeld in vier categorieën, op basis van de mate van waarschijnlijkheid van een oorzakelijk verband met blootstelling aan chroom-6.
In tegenstelling tot het NCvB heeft het RIVM bovendien alle kankers van het maagdarmkanaal apart beoordeeld. Voor maagkanker werd geconcludeerd dat chroom-6 ervan wordt verdacht deze aandoening te kunnen veroorzaken (categorie 2). Voor dunnedarmkanker werd geconcludeerd dat onvoldoende duidelijk is of chroom-6 deze ziekte kan veroorzaken bij mensen (categorie 3). Andere aandoeningen van het maag-darmkanaal vallen in categorie 4; er zijn geen, of geen overtuigende aanwijzingen, dat blootstelling aan chroom-6 deze aandoeningen kan veroorzaken bij mensen.
Specifiek voor dikkedarmkanker bleek uit de beschikbare studies bij mensen geen bewijs voor een verhoogd risico bij mensen. Alleen uit dierstudies kwam een aanwijzing voor een verband uit een studie met hoge blootstelling via chroom-6-houdend drinkwater.
De Tijdelijke Coulanceregeling is op deze uitkomsten aangepast.
Op basis van het volledige onderzoek van het RIVM, is een definitieve Regeling uitkering chroom-6 Defensie (Uitkeringsregeling) vastgesteld in 2018. Hierbij zijn niet alleen aandoeningen die in categorie 1 waren ingedeeld opgenomen maar ook die in categorie 2, waarbij er slechts een verdenking is. Dit betekent dat aandoeningen in categorie 3, waarvoor onvoldoende duidelijk is dat blootstelling aan chroom-6 deze kan veroorzaken, of categorie 4, waarvoor geen (overtuigende) aanwijzing is dat blootstelling aan chroom-6 deze kan veroorzaken, niet opgenomen zijn in de Uitkeringsregeling. Dit is in lijn met andere soortgelijke schadevergoedingsregelingen, zoals de asbestregeling en de regeling Tegemoetkoming Stoffengerelateerde Beroepsziekten.
Dit onderzoek naar de gezondheidsrisico’s wordt op verzoek van Defensie elke twee jaar geactualiseerd (RIVM-briefrapport 2020-0019 en 2021-0176). Op dit moment loopt de derde actualisatie, waarin opnieuw gekeken wordt naar nieuwe wetenschappelijke inzichten en of dit mogelijk een aanpassing van de ziektelijst noodzakelijk maakt.
Kunt u verklaren waarom darmkanker oorspronkelijk wel op de RIVM-lijst van mogelijke ziektes ten gevolge van chroom-6 gebruik stond en later van die lijst is verwijderd, in tegenspraak met de mening daarover van de fabrikant en de risicolijsten van de Amerikaanse Defensie?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom schrapt het RIVM gevaren van de lijst die de fabrikant juist wel als gevaarlijke risico’s aanmerkt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat de aan het personeel verstrekte persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s) in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw van inferieure kwaliteit waren en aan geen enkele norm voldeden, waardoor Defensiemedewerkers ondanks dat er PBM’s gebruikt werden toch onnodig aan de gevaarlijke risico’s van chroom-6 werden blootgesteld?
In de brief aan uw Kamer van 4 juni 2018 (Kamerstuk 34 775 X, nr. 126) werd geschreven dat het tot medio jaren negentig ontbrak aan tijdige aandacht voor beheersmaatregelen, zorgvuldige registratie van het gebruik van gevaarlijk stoffen, voldoende kwaliteit en beschikbaarheid van persoonlijke beschermingsmiddelen, effectief toezicht op naleving van de gebruiksvoorschriften en periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek voor medewerkers die risico’s liepen in hun werk. De zorg voor een veilige werkplek voldeed bij Defensie destijds niet aan de wettelijke verplichtingen. Daarbij is Defensie tekortgeschoten en heeft Defensie als werkgever toen niet voldaan aan haar zorgplicht. Daarvoor heeft de toenmalig Staatssecretaris haar excuses aangeboden.
Bent u ervan op de hoogte dat medewerkers van Defensie die in de jaren tachtig en negentig bij POMS-faciliteiten werkten en uiteindelijk aan darmkanker zijn overleden tot op heden geen cent schadevergoeding, noch smartengeld hebben ontvangen?
Defensie baseert zich op de uitkomsten van de onderzoeken van het RIVM naar de gezondheidsrisico’s van werken met chroom-6 op de POMS-locaties. Om een uitkering te kunnen krijgen, is het nodig dat het werken met chroom-6 de ziekte kan veroorzaken bij mensen (er is voldoende bewijs; categorie 1) of dat chroom-6 ervan wordt verdacht deze te kunnen veroorzaken (er is beperkt bewijs; categorie 2). Nu er onvoldoende bewijs is dat dunnedarmkanker (categorie 3) en dikkedarmkanker (categorie 4) kunnen worden veroorzaakt door chroom-6, wordt hiervoor geen uitkering (waaronder smartengeld) verstrekt.
Bent u ermee bekend dat er door het werken met chroom-6 op enige termijn daarna psychische problemen dan wel hersenschade kan optreden?
Het RIVM is niet bekend met studies naar psychische effecten van chroom-6 blootstelling.
In het onderzoek naar gezondheidsrisico’s zijn geen, of geen overtuigende aanwijzingen gevonden in de huidige wetenschappelijke studies bij mensen en proefdieren dat blootstelling aan chroom-6 onomkeerbare aandoeningen van het centrale zenuwstelsel kan veroorzaken.
Als u met psychische problemen doelt op angstklachten, dan verwijs ik u naar mijn brief van 31 maart 2023 (Kamerstuk 36 200 X, nr. 71). Claims in verband met angstschade worden op individuele basis beoordeeld. Daarbij moet de (angst)schade gemotiveerd worden. In situaties waarin de (oud-)medewerker aantoonbaar schade lijdt door angst voor de blootstelling aan chroom-6, of een andere gevaarlijke stof, wordt de schade vergoed.
Ik begrijp dat (oud-)medewerkers die blootgesteld zijn aan chroom-6 en als gevolg daarvan tot een risicogroep behoren, zorgen kunnen hebben over hun gezondheid. Aan deze (oud-)medewerkers biedt Defensie het Persoonlijk Gezondheidskundig Consult aan dat door de Polikliniek Mens & Arbeid van het Amsterdam Medisch Centrum wordt uitgevoerd. Indien uit het consult volgt dat nader medisch chroom-6 gerelateerd onderzoek wenselijk is, kan de Polikliniek Mens & Arbeid hiervoor doorverwijzen. De eventuele kosten van het verplicht eigen risico voor de ziektekostenverzekering worden in dit geval door Defensie vergoed.
Bent u ermee bekend dat in de POMS-werkplaatsen tot wel 500 keer hogere concentraties van onder andere chroom-6 voorkwamen dan bij andere locaties waar met chroom-6 werd gewerkt?
Daarmee ben ik niet bekend. Meetgegevens die deze uitspraak onderbouwen heeft het RIVM gedurende het onderzoek niet aangetroffen. Wel wordt in het rapport over blootstelling bij de POMS-locaties (Universiteit Utrecht – Eindrapport WP4 Blootstelling, van 26 januari 2018) in paragraaf 4.4 een vergelijking gemaakt tussen de beschikbare meetgegevens bij de POMS-locaties en andere Defensieonderdelen. Hierin wordt geconcludeerd dat de uitkomsten van de metingen naar chroomverbindingen op POMS-locaties (Tabel 12) en de Koninklijke Landmacht (Tabel 15) vergelijkbaar zijn.
Bent u ermee bekend dat de NS, waar ook werknemers schade leden door het gebruik van chroom-6, tot bedragen van 42.000 euro zijn gecompenseerd voor de zware ziektegevallen?
Ik ben er van op de hoogte dat de Regeling uitkering chroom-6 Nederlandse Spoorwegen in 2022 in werking is getreden.
Waarom wordt door Defensie zonder verder voorbehoud vastgehouden aan het rapport «Begrensde Ruimhartigheid' van de commissie Uitkeringsregeling chroom-6 vastgehouden, terwijl daar aantoonbaar onjuiste zaken in staan?
De Commissie heeft haar onderzoek zorgvuldig en volledig uitgevoerd en met haar analyse en antwoorden de gevraagde duidelijkheid verschaft. Daarmee heeft zij bijgedragen aan de verbetering van de Uitkeringsregeling chroom-6 en de uitvoering daarvan. Ik ben niet bekend met onjuiste zaken in het rapport.
Bent u ermee bekend dat een voorman van Defensie, werkzaam bij POMS in de jaren tachtig, die bij zijn superieur vroeg om betere beschermingsmiddelen te horen kreeg dat er voor hem tien anderen op een baan stonden te wachten en hij daarom tevergeefs om betere bescherming vroeg?
Ja. In de rapportage van het RIVM-onderzoek Arbeidsbescherming en veiligheid bij de POMS (RIVM rapport 2018-0052) wordt deze specifieke situatie beschreven, namelijk in paragraaf 3.3.5.2.1.
Waarom houdt u vast aan het adagium dat de compensatie voor ex-chroom-6-gebruikers niet mag afwijken van ex-werknemers die met andere gevaarlijke stoffen werkten? Ontkent u dat niet alle toxische stoffen dezelfde gevaren en risico’s hebben en dat juist chroom-6, zoals ruimschoots aangetoond, zijn eigen bijzondere risico’s kent en daarom niet vergelijkbaar is met andere toxische middelen?
Verschillende gevaarlijke stoffen brengen verschillende gezondheidsrisico’s met zich mee. Wat chroom-6 onderscheidt van andere stoffen is dat naar chroom-6 relatief veel onderzoek is gedaan wereldwijd. Dit betekent echter niet dat dit een ander (aansprakelijkheids)regime met zich mee brengt. De hoogte van de schade die door Defensie als (oud-)werkgever moet worden vergoed, hangt voornamelijk af van de aard en de ernst van de (letsel)schade.
Kunt u uitleggen waarom een weduwe van een chroom-6 slachtoffer, overleden aan darmkanker ten gevolge van zijn werk bij POMS in de jaren tachtig en negentig en overleden in 2009, tot op de dag van vandaag nul euro compensatie heeft ontvangen?
Vanwege privacy redenen kan ik niet in gaan op individuele dossiers. Wel wijs ik u op het antwoord op vraag 7. Om in aanmerking te kunnen komen voor compensatie, moet aannemelijk gemaakt worden dat de ziekte is ontstaan door de blootstelling tijdens de werkzaamheden.
Is het juist dat er aan sommige ex-werknemers van POMS wel grote compensatiebedragen zijn betaald maar dan slechts onder voorwaarde van het akkoord moeten gaan met een zwijgplicht? Zo ja, hoeveel ex-werknemers betrof dit en welke bedragen zijn aan deze ex-werknemers als compensatie betaald?
Nee, dit is niet juist. Nadat een regeling is getroffen in een letselschadezaak, stelt Defensie een vaststellingsovereenkomst op die door beide partijen wordt ondertekend. In deze overeenkomst wordt vastgelegd welk bedrag aan schadevergoeding wordt betaald en waarvoor deze schadevergoeding wordt betaald. In de vaststellingsovereenkomst staat niets over een geheimhoudingsplicht. Dit is geen voorwaarde voor het treffen van een regeling.
Bent u ermee bekend dat slachtoffers van chroom-6 persoonlijk moesten tekenen om in aanmerking te kunnen komen voor compensatie en dat inmiddels overleden slachtoffers dat uiteraard niet konden en dat daarom hun nabestaanden geen enkele compensatie ontvingen?
Ook als de (oud-)medewerker was overleden voordat de Tijdelijke regeling tegemoetkoming en ondersteuning slachtoffers blootstelling chroom VI houdende stoffen defensie (Tijdelijke regeling) in werking trad, kunnen nabestaanden op grond van de Uitkeringsregeling chroom-6 in aanmerking komen voor het materiële deel van de uitkering van € 4.374,22 (prijspeil 2023) waar de (oud-)medewerker voor in aanmerking zou zijn gekomen. Daarbij krijgt de nabestaande dan ook het materiële deel voor de nabestaande. Dit bedrag is ook € 4.374,22 (voor bijvoorbeeld begrafeniskosten). Dit komt neer op in totaal € 8.748,44. Hierover informeerde ik uw Kamer in mijn brief van 31 maart 2023 (Kamerstuk 36 200 X, nr. 52). Daarin informeerde ik u ook over de verhoging van het nabestaandenuitkering en over de verruiming van de mogelijkheid op het recht op een uitkering. Het gaat dan om de situatie waarin de (oud-)medewerker concreet kenbaar heeft gemaakt dat hij of zij een aanvraag wil indienen, maar dat nog niet had gedaan. Het moet duidelijk (objectiveerbaar) zijn dat de (oud-)medewerker de intentie had een aanvraag in te dienen. Over beide wijzigingen vindt thans overleg plaats met de Centrales voor Overheidspersoneel.
Daarnaast kan de nabestaande – naast de uitkeringen uit de Uitkeringsregeling – een claim indienen bij Defensie voor de overlijdensschade die ontstaat door het overlijden van de (oud-)medewerker. Overlijdensschade is de materiële schade die ontstaat doordat de overleden (oud-)medewerker de nabestaande niet meer kan onderhouden of verzorgen. Hieronder vallen ook de kosten van de begrafenis en de kosten van gederfd levensonderhoud.
Bent u ermee bekend dat er in de jaren tachtig geen PBM’s werden verstrekt als die niet door de Amerikanen werden betaald en dat terwijl er door Defensie mensen ter beschikking werden gesteld om voor de Amerikanen werkzaamheden uit te voeren waarbij er met ondere andere chroom-6 werd gewerkt?
Ja. Het Nederlandse Ministerie van Defensie was als werkgever verantwoordelijk voor het arbobeleid op de POMS-locaties. De verantwoordelijkheid voor het inrichten van de POMS-locaties, inclusief de veiligheidsvoorzieningen voor het gebruik van verf, lag bij het Amerikaanse Ministerie van Defensie. De Amerikaanse veiligheidsvoorschriften voor deze voorzieningen waren leidend, tenzij de Nederlandse wet- en regelgeving strenger was – dan moest deze laatste worden gevolgd. Nederland moest in voorkomende gevallen een verzoek voor de financiering van extra maatregelen bij de Amerikanen indienen, onderbouwd met de Nederlandse wet- en regelgeving.
Kunt u aangeven hoe vaak (middels onderhoudslogs of anderszins) in die tijd de filters van de afzuiging werd vervangen of gereinigd? Is het uit te sluiten dat door te weinig vervanging er vrijwel constant te hoge concentraties chroom-6 stof in de lucht hingen die door de werknemers werd ingeademd?
Op de vijf POMS-locaties waren op verschillende afdelingen verschillende soorten afzuigingen met filters operationeel. Het RIVM-onderzoek, gebaseerd op zowel documenten als gesprekken met medewerkers en leidinggevenden uit die tijd, stelt dat een aantal van de filters op specifieke locaties één à twee keer per jaar werden vervangen. Bij het beoordelen van de blootstelling aan chroom-6 per functie (en daarmee de risicobeoordeling) is rekening gehouden met de taken vervanging en reiniging van verschillende soorten filters. Er is echter geen compleet beeld verkregen van het regime van vervanging en/of reiniging van alle typen filters. Een uitspraak over mogelijk verhoogde concentraties chroom-6 in de lucht als gevolg hiervan is niet te geven.
Bent u ermee bekend dat er ten tijde van de Golfoorlog een enorme toename was in de werkzaamheden met chroom-6 omdat alles op dat moment in zandkleur moest worden gespoten en geverfd? Is het niet zo dat juist in die tijd er wederom een hele groep werknemers onnodig en te vaak aan hoge concentraties chroom-6 werd blootgesteld?
De tijdsdruk van de werkzaamheden rond verschillende buitenlandse missies is in het RIVM-onderzoek naar voren gekomen (zie rapport WP4, o.a. op pagina 60 e.v.).
De bijdragen aan missies vanaf 1990 (Golfoorlog, Balkanoorlog) vereisten aanmerkelijk meer (over)verfactiviteiten, waarbij honderden voertuigen in enkele weken op de POMS-locaties moesten worden overgespoten in andere kleuren. Dit gebeurde echter met niet-chroom-6- houdende verf en het schuren gebeurde oppervlakkig. De toename van werk bracht met zich mee dat werkzaamheden die tevoren in daarvoor geschikte ruimtes werden uitgevoerd, nu ook buiten die ruimtes werden gedaan. Uit het onderzoek onder leiding van het RIVM is niet gebleken dat als gevolg daarvan meer medewerkers aan hogere niveaus chroom-6 zijn blootgesteld.
Deelt u de mening dat vanwege alle tekortkomingen in de bedrijfsvoering, waardoor veel werknemers ten onrechte bloot zijn gesteld aan hoge concentraties chroom-6, Defensie een ereschuld heeft aan de slachtoffers van chroom-6, ongeacht of ze inmiddels aan de gevolgen ervan zijn overleden of nog in leven zijn maar dagelijks de gevolgen van een of meerdere ziektes ten gevolge van blootstelling aan chroom-6 aan den lijve ervaren?
Het welzijn van (oud-)medewerkers gaat mij zeer aan het hart. Toen er in 2014 veel meldingen kwamen van gezondheidsklachten van onder andere oud-medewerkers van de POMS is het RIVM door Defensie gevraagd hiernaar een onafhankelijk onderzoek uit te voeren. In mijn antwoord op vragen drie, vier en vijf informeerde ik u over de Uitkeringsregeling die naar aanleiding van de onderzoeksresultaten is opgesteld. Deze Uitkeringsregeling is laagdrempelig en maakt het mogelijk om op snelle en relatief eenvoudige wijze een vergoeding te kunnen krijgen. Daarnaast blijft de mogelijkheid tot het indienen van een individuele letselschadeclaim bestaan.
Mocht u doelen op een vergoeding voor medewerkers die zijn blootgesteld, ongeacht of zij ziek zijn geworden, het volgende. Dit aspect is op verzoek van uw Kamer ook voorgelegd aan de Commissie Uitkeringsregeling chroom-6 Defensie, voorgezeten door prof. mr. G.J.J. Heerma van Voss (Commissie). Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in mijn brief van 31 maart 2023 (Kamerstuk 36 200 X, nr. 52). De Commissie constateert dat uitbreiding van de Uitkeringsregeling door het loslaten van de eis van een causaal verband tussen aandoening en blootstelling aan chroom-6 tot onrechtvaardigheden zou leiden, los van de mogelijk onoverzienbare omvang van de financiële gevolgen. Het ontbreekt hiervoor aan voldoende duidelijke criteria. Dit betekent dat ik het vereiste van een causaal verband tussen de ziekte en de blootstelling aan chroom-6 blijf hanteren.
De levering van clustermunitie door de Verenigde Staten aan Oekraïne |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat Nederland het «Verdrag inzake Clustermunitie» heeft getekend?1
Ja.
Klopt het dat dit verdrag op dit moment voor Nederland rechtsgeldig is?
Ja.
Klopt het dat artikel 1 van dit verdrag als volgt luidt: Elke Staat die Partij is verplicht zich ertoe onder geen enkele omstandigheid clustermunitie te gebruiken; rechtstreeks of onrechtstreeks clustermunitie te ontwikkelen, te produceren, anderszins te verwerven, op te slaan, aan te houden of aan derden over te dragen; enige activiteit die op grond van dit Verdrag verboden is voor een Staat die Partij is te steunen, aan te moedigen of derden ertoe aan te zetten?
De geciteerde tekst is de Nederlandse vertaling van artikel 1, lid 1 van het Verdrag inzake clustermunitie.
Kunnen we hieruit concluderen dat Nederland met het tekenen van dit verdrag ook te kennen heeft gegeven het leveren en het gebruiken van clustermunitie in principe te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat de Verenigde Staten hebben aangekondigd clustermunitie te zullen gaan leveren aan Oekraïne?2
Ja. De Verenigde Staten hebben benadrukt dat de levering van clustermunitie een tijdelijke oplossing is waartoe het zichzelf genoodzaakt zag vanwege sterk teruglopende voorraden van andere types munitie in Oekraïne.
Veroordeelt Nederland de levering van clustermunitie door de Verenigde Staten aan Oekraïne? Zo nee, waarom niet?
Zonder de Oekraïense inzet van clustermunitie goed te keuren, hecht het kabinet eraan te benadrukken dat Oekraïne zich verdedigt tegen de voortdurende Russische agressie, in lijn met artikel 51 van het VN-Handvest. Nederland heeft meermaals, waaronder in NAVO-verband en bij monde van de Minister van Buitenlandse Zaken in het Commissiedebat NAVO van 6 juli jl., aangegeven dat het ieder gebruik en de overdracht van clustermunitie ontmoedigt. Deze positie draagt Nederland ook uit in gesprekken met Amerikaanse en Oekraïense gesprekspartners.
Kunt u de vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Ja, de vragen zijn afzonderlijk beantwoord. De beantwoording heeft echter niet binnen drie weken kunnen plaatsvinden omdat de afstemming ten behoeve van de beantwoording tijdens het zomerreces meer tijd heeft gevergd.