Het bericht 'Chinese spionnen stelen kostbare bedrijfsgeheimen van ASML' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Chinese spionnen stelen kostbare bedrijfsgeheimen van ASML»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Uit de ons bekende informatie blijkt dat er sprake is van diefstal van bedrijfsvertrouwelijke informatie door ex-werknemers van de Amerikaanse vestiging van ASML. Deze diefstal van bedrijfsvertrouwelijke gegevens betreft een ernstig incident bij ASML. Ik heb geen aanwijzingen dat er in casu sprake is geweest van directe betrokkenheid van een buitenlandse overheid. Er zijn wel overeenkomsten te zien met bekende Chinese spionagedoelwitten en -werkwijzen.
In algemene zin zien wij een ontwikkeling dat staten op steeds assertievere wijze hun eigen belangen behartigen en bereid zijn om middelen in te zetten die onze welvaart, stabiliteit en openheid kunnen aantasten. Steeds meer landen richten zich hierbij op politieke en/of economische spionage.
Op 18 april jl. is uw Kamer over de dreigingen vanuit staten en de aanpak hierop geïnformeerd. Ook de AIVD en MIVD geven in hun jaarverslagen aan
dat de grootste dreiging op het gebied van economische spionage van China komt.2 3 Hierbij zet China een breed scala aan (heimelijke) middelen in die het verdienvermogen van Nederlandse bedrijven kunnen ondermijnen.
Deelt u de mening dat hier geen sprake is van een incident, maar dat deze diefstal past in een patroon van toenemende Chinese invloed in de westerse wereld en in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze ontwikkeling zorgelijk en onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de diefstal bij ASML in de Verenigde Staten Nederlandse belangen geschaad?
Met betrekking tot het bedrijfsbelang geeft ASML aan dat het bedrijf geen omzetverlies heeft geleden als gevolg van gemiste verkoop. Het gestolen materiaal is teruggevorderd en de ASML-klant die door XTAL was verleid om over te stappen is weer terug bij ASML. De definitieve vergoeding van 845 miljoen dollar die de Californische rechter aan ASML heeft toegekend is gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking in relatie tot de gestolen bedrijfsgeheimen.
Kan deze diefstal gevolgen hebben voor onze nationale veiligheid?
De software is onderdeel van de portefeuille van ASML en wordt gebruikt voor de optimalisatie van het chipproductieproces bij de klanten van ASML. De diefstal van deze software heeft op zichzelf geen directe gevolgen voor de nationale veiligheid.
Kunt u in kaart laten brengen hoe deze diefstal precies heeft kunnen plaatsvinden en hoe we op basis van die analyse met bedrijven de juiste maatregelen kunnen nemen?
Het betreft hier een geval van diefstal van bedrijfsvertrouwelijke gegevens door ex-werknemers die zich in 2015 heeft afgespeeld in de Amerikaanse vestiging van het bedrijf die aldus valt onder Amerikaans recht. Het is primair de verantwoordelijkheid van het betreffende bedrijf om maatregelen te treffen. Zo daartoe aanleiding bestaat, is het aan de Amerikaanse autoriteiten om in deze casus eventuele strafrechtelijke maatregelen te nemen.
Technologiediefstal bij bedrijven via (oud)medewerkers is een breder fenomeen dat zich ook in Nederland voordoet. De rol van de overheid is gericht op bewustwording en weerbaarheidsverhoging. Hiermee wordt bijvoorbeeld gedoeld op het delen van dreigingsinformatie en beveiligingsadvies.
Heeft u signalen dat China deze «modus operandi», namelijk spionage en diefstal via medewerkers die banden hebben met de Chinese overheid, vaker en op meer plekken toepast?
Er is in deze casus geen directe betrokkenheid van de Chinese overheid vastgesteld.
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 2, 3 en 4 proberen staten op steeds assertievere wijze hun eigen belangen te behartigen. In de jaarverslagen van de AIVD en MIVD staat dat China een breed scala aan (heimelijke) middelen inzet die het verdienmodel van Nederlandse bedrijven kunnen ondermijnen, waaronder (digitale) economische spionage.
Zijn Nederlandse bedrijven volgens u voldoende beschermd tegen spionage, diefstal van bedrijfsgeheimen en oneigenlijk gebruik van gegevens door China?
Bedrijven zijn zelf in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het beschermen van hun bedrijfsvertrouwelijke gegevens. De overheid stelt bedrijven daartoe in staat met behulp van wetgeving op het gebied van intellectuele-eigendomsbescherming en bescherming van bedrijfsgeheimen. Op 23 oktober 2018 is de Wet bescherming bedrijfsgeheimen in werking getreden, waaraan ondernemers bescherming kunnen ontlenen als hun bedrijfsgeheim onrechtmatig is verkregen, gebruikt of openbaar gemaakt, ook als dit door een ex-werknemer is gebeurd. Daarnaast kan bescherming ook worden verkregen op basis van het arbeidsrecht of algemene contractenrecht als een ex-werknemer bijv. zijn geheimhoudingsbeding heeft geschonden, of op basis van het algemene onrechtmatigedaadsrecht. Er kan bovendien onder omstandigheden een beroep worden gedaan op bescherming tegen een inbreuk op een octrooirecht of op een chipsrecht op basis van de Wet bescherming oorspronkelijke topografieën van halfgeleiderproducten. Daarnaast heeft de overheid de verantwoordelijkheid voor het creëren van awareness voor risico’s en het bieden van een handelingsperspectief.
Zie daarnaast het antwoord op vraag 11, waarin nader wordt ingegaan op de rollen van verschillende overheidsorganisaties waar het bedrijfsleven terecht kan in dit kader.
In de Kamerbrief «Tegengaan statelijke dreigingen» is gemeld dat het kabinet met betrekking tot digitaal financieel economische spionage een verkenning heeft uitgevoerd waarin het beeld ten aanzien van de dreiging is aangescherpt en is bezien welk instrumentarium, complementair aan de maatregelen uit zoals de Internationale Cyber Strategie en de Nederlandse Cyber Security Agenda, van toepassing is om deze dreiging te mitigeren. Aanvullend instrumentarium, zoals bijvoorbeeld vergroting van het bewustzijn van deze dreiging, wordt in de verschillende beleidsterreinen opgenomen, zo ook in de aanpak tegengaan statelijke dreigingen. Het gaat hier ook om het inzetten van internationale samenwerking en diplomatieke instrumenten (inclusief attributie) zoals die in het kader van de EU Cyber Diplomacy Toolbox en om het benutten van bestaande WTO procedures waar nodig.
Bedrijven die opdrachten uitvoeren voor het Ministerie van Defensie worden contractueel Algemene Beveiligingseisen Defensie Opdrachten (ABDO) opgelegd, waanneer die bedrijven van doen krijgen met zogenoemde Te Beschermen (defensie) Belangen (TBB). Defensie controleert de bedrijven op naleving van deze eisen, en de implementatie van beveiligingsmaatregelen.
Waar zijn bedrijven kwetsbaar en zitten zwakke plekken?
De toenemende digitalisering en internationalisering van productieprocessen en arbeidsmarkten vergroten de (digitale) spionagemogelijkheden. In 2010 is uitgebreid onderzoek gedaan naar de spionagerisico’s op het terrein van economisch welzijn & wetenschappelijk potentieel en openbaar bestuur & vitale infrastructuur.4 De conclusies van toen, die overigens los staan van deze casus waarin sprake was van diefstal door oud-medewerkers, zijn ook nu nog actueel. De verschillende mogelijkheden om telecommunicatieverkeer te onderscheppen, zijn een eerste belangrijke geconstateerde kwetsbaarheid. Uit het onderzoek blijkt ook dat de toenemende verwevenheid en complexiteit van computersystemen alsmede het koppelen van dataopslagsystemen, de gevoelige gegevens in systemen kwetsbaar maakt voor spionage. Het uitbesteden van activiteiten als systeem- en serverbeheer, datawarehousing en gegevensverwerking brengt eveneens spionagerisico’s met zich mee.
Met de Handleiding Kwetsbaarheidsanalyse Spionage (KWAS)5 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kunnen instanties zelf een inventarisatie maken van de eigen cruciale belangen en de daarbij behorende kwetsbaarheden.
Waar in Nederland kunnen bedrijven en andere organisaties terecht voor advies over hoe zich te beschermen tegen economische spionage en bedrijfsspionage?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) informeert bedrijven over de bescherming van bedrijfsvertrouwelijke gegevens en de bescherming van intellectueel eigendom middels octrooien, auteursrecht en andere rechten. Octrooicentrum Nederland (OCNL), onderdeel van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, is de octrooiverlenende instantie voor het Nederlands grondgebied.6 Ook adviseert RVO over andere wijzen waarop bedrijfsgeheimen actief moeten worden beschermd, zoals fysiek en digitaal.7 Daarnaast is het Digital Trust Center (DTC) opgericht, dat niet-vitale ondernemers helpt met veilig digitaal ondernemen.8
Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) dat deel uitmaakt van het Ministerie van Justitie en Veiligheid is het centrale informatieknooppunt en expertisecentrum op het gebied van cybersecurity voor de rijksoverheid en organisaties binnen de vitale infrastructuur. Het NCSC informeert en adviseert genoemde organisaties over digitale dreigingen en kwetsbaarheden, verricht daartoe analyses, en verleent die organisaties bijstand bij het treffen van maatregelen bij dreigingen en incidenten.
De AIVD heeft verscheidene publicaties uitgebracht over spionage voor zowel instanties en individuen. Voorbeelden hiervan zijn: «Bent u zich bewust van de risico's van cyberspionage?», «Spionage in Nederland» en de hierboven genoemde «Handleiding Kwetsbaarhedenanalyse Spionage». Deze zijn te vinden op www.aivd.nl/onderwerpen/spionage. Daarnaast informeert en/of adviseert de AIVD (in specifieke gevallen) instanties die het doelwit vormen van inlichtingenactiviteiten, en adviseert hen over weerstandsverhogende maatregelen. Personen of instanties die het vermoeden hebben doelwit te zijn (geweest) van spionage, kunnen dit ook altijd rechtstreeks melden bij de AIVD, of MIVD wanneer het opdrachten voor het Ministerie van Defensie betreft.
Bedrijven die opdrachten uitvoeren voor het Ministerie van Defensie worden contractueel Algemene Beveiligingseisen Defensie Opdrachten (ABDO) opgelegd. Deze bedrijven kunnen zich wenden tot Defensie voor advies en assistentie, alsmede met vragen over beveiliging.
Zijn er, van bedrijfs- of overheidswege, maatregelen genomen na een eerdere Chinese hack bij Brion Technologies (een dochterbedrijf van ASML) in 2015? Zo ja, welke?
Ja, hoewel ASML in 2015 de hack tijdig heeft kunnen afslaan en deze geen schade heeft berokkend, zijn er omvangrijke maatregelen genomen waarmee bedrijfsvertrouwelijke gegevens significant beter zijn beschermd. De omvang van de maatregelen die ASML heeft genomen betreft tientallen miljoenen euro’s. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 11 ondersteunt de overheid bedrijven met dreigingsinformatie en beveiligingsadviezen.
Is de capaciteit van de Nederlandse inlichtingendiensten uitgebreid naar aanleiding van de hack bij Brion Technologies in 2015?
In 2017 is in het Regeerakkoord extra budget toegekend voor cyber security, onder andere bestemd voor AIVD en MIVD. Met dat geld zetten de AIVD en MIVD sterk in op het werven van nieuwe medewerkers en technische experts voor de onderzoeken naar digitale dreigingen.
Hoeveel rechtszaken over economische spionage en bedrijfsspionage door buitenlandse mogendheden zijn er in de afgelopen jaren in Nederland geweest? Uit welke hoek kwamen deze?
Economische spionage en bedrijfsspionage zijn geen zelfstandige strafbare feiten, maar zullen uiting vinden in andere strafbare feiten waaronder computervredebreuk. In hoeverre hierbij buitenlandse mogendheden betrokken waren, wordt niet dusdanig geregistreerd.
Hoeveel van deze rechtszaken hebben geleid tot veroordelingen en/of straffen en boetes?
Zie antwoord vraag 14.
In het geval van ASML is het nu – voor zover bekend – de tweede keer dat China betrokken is bij economische spionage en bedrijfsspionage. Gaat de Minister van Buitenlandse Zaken de Chinese ambassadeur hierover aanspreken?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2, 3 en 4 zijn er in deze casus geen aanwijzingen voor een directe betrokkenheid van de Chinese overheid. Los van deze casus kaart het kabinet de zorgen die bestaan met betrekking tot economische en bedrijfsspionage in EU-verband aan. Zo is dit onderwerp bijvoorbeeld ter sprake gekomen tijdens de EU-Chinatop op 9 april jl. Het kabinet zet tevens in op het versterken van internationale samenwerking op dit thema. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van diplomatieke instrumenten zoals die in het kader van de EU Cyber Diplomacy Toolbox. Naar aanleiding van de Europese Raad van 18 oktober 2018 wordt tevens een cybersanctieregime afgerond.
Deelt u de mening dat behalve vitale sectoren, zoals waterleidingsystemen, landbouwgronden en ook telecommunicatie en het toekomstige 5G-netwerk, eveneens bedrijven – of onderdelen van bedrijven – die gevoelige technologie maken (zoals ASML en NXP) moeten worden beschermd vanuit het oogpunt van nationale veiligheid?
Bij sommige bedrijven die hoogwaardige en gevoelige technologie ontwikkelen, kan een risico ontstaan voor de nationale veiligheid. Deze risico’s omvatten het risico op ongewenste afhankelijkheden van buitenlandse investeerders of statelijke actoren, op het weglekken van vertrouwelijke of gevoelige informatie of op rechtstreekse aantasting van vitale processen en het functioneren van de Nederlandse economie en democratische rechtsorde. Deze risico’s kunnen onder omstandigheden ontstaan bij overnames van en investeringen in dergelijke bedrijven, maar ook bij de inkoop van cruciale diensten of producten, de werving van personeel etc.
Het is een constant proces om te bezien welke nationale veiligheidsbelangen beschermd moeten worden, wat de dreiging is vanuit statelijke actoren voor de nationale veiligheid en hoe de weerbaarheid vergroot kan worden. De openheid van onze samenleving en economie vraagt om een zorgvuldige weging van het benutten van kansen enerzijds en het beschermen van nationale (veiligheids)belangen anderzijds.
Deelt u de mening dat wetgeving hiertoe snel naar de Kamer moet komen? Zo ja, welke wetten kunnen worden verwacht en wanneer?
In de bijlage van de Kamerbrief Tegengaan Statelijke Dreigingen worden verschillende maatregelen genoemd ten aanzien van economische veiligheid, waaronder een betere benutting en aanscherping van huidige wet- en regelgeving ter bescherming van nationale veiligheid. Een van andere de maatregelen die wordt genoemd is een uitwerking van een investeringstoets. Hierbij is het uitgangspunt dat een verbod in het kader van de investeringstoets alleen daar wordt ingezet indien er geen alternatieve effectieve beschermingsmaatregelen voor handen zijn. Inzet is om een dergelijk wetsvoorstel in 2019 in procedure te kunnen brengen als onderdeel van een breder palet aan maatregelen.
Deelt u de mening dat deze en andere incidenten, zoals rondom het Chinese bedrijf Huawei, de handelsrelatie met China op gespannen voet zetten?
Het kabinet publiceerde op 15 mei de Chinastrategie die ingaat op de bredere relatie met China. De Chinanotitie staat los van het 5G-vraagstuk waarover uw Kamer separaat wordt geïnformeerd.
Weegt u de diefstal bij ASML mee in de nieuwe China-strategie die het kabinet momenteel aan het ontwikkelen is?
Zie antwoord vraag 19.
Het artikel ‘Wie temt het datamonster in de auto-industrie?’ |
|
Rutger Schonis (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wie temt het datamonster in de auto-industrie?»1
Ja.
Kunt u toelichten wat het standpunt is van Nederland met betrekking tot de plannen van de Europese Commissie om de verkeersveiligheid te verbeteren door middel van dataopslag, camera’s en sensors in auto’s?
Nederland is hier voorstander van, zoals 28 juni jl. aangegeven in reactie op de EU-strategie voor geautomatiseerd vervoer (Kamerstuk 22 112, nr. 2596). Een toenemend gebruik van sensoren en data, is een logisch gevolg van de opkomst van connected en geautomatiseerd wegvervoer en biedt volop kansen voor onze mobiliteitsuitdagingen. Nederland is trekker van de internationale proef die anonieme voertuigdata, via privacy & security by design, gebruikt voor het detecteren van verkeersonveilige situaties.
Deelt u de mening dat er een onafhankelijke toezichthouder moet komen om de veiligheid van de door de autofabrikanten verzamelde informatie te verzekeren?
In Nederland zijn er onafhankelijke toezichthouders die actief zijn op het gebied van voertuigdata: de Autoriteit Persoonsgegevens en de RDW. De RDW heeft hier een wettelijke taak in het toelaten van voertuigen waarbij veilig functioneren incl. dataprotectie, nu en in de komende jaren, een integraal onderdeel is van het functioneren op de openbare weg. Op grond van de kaderverordening
EU/2018/858 krijgt de Europese Commissie een nieuwe eigenstandige rol, naast die van de nationale autoriteiten voor toelating van en toezicht op (ook in gebruiksfase) bepaalde type motorvoertuigen.
Bent u ermee bekend dat verzekeraars deze data gebruiken om hun premies te koppelen aan rijgedrag?
Ja.
Deelt u de mening dat de privacy van mensen niet in geding mag komen door het «datamonster» en hoe gaat u de privacy van de gebruiker/bestuurder bewaken?
Dataprotectie en privacy zijn fundamentele rechten die zeker bewaakt worden. De AVG biedt daarvoor een goede basis en de Nationale en Europese autoriteiten voor persoonsgegevens houden daar toezicht op. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels voor bescherming van persoonsgegevens. Het is aan haar om te oordelen of de AVG wordt nageleefd. Bij de Autoriteit Persoonsgegevens heb ik deze ontwikkeling van communicatie met- en data uit- voertuigen vorig jaar aangekaart en zij hebben dit onlangs opgenomen als een van hun topprioriteiten in de European Data Protection Board.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende soorten data die nieuwe auto’s verzamelen en delen met autofabrikanten of derden?
Er zijn meerdere publicaties over dit onderwerp. De meeste op Europees niveau zoals het TRL onderzoek «Access to In-Vehicle data and resources»»2. Op dit moment wordt in opdracht van mij en het Ministerie van EZK aanvullend onderzoek gedaan naar de ontwikkelingen op dit terrein.
Een volledig overzicht van alle gegevens die alle typen auto’s genereren en opslaan kan ik niet geven. Er worden verschillende typen data verzameld door autofabrikanten. Het betreft enerzijds data die niet privacygevoelig zijn en iets zeggen over de staat van het voertuig (bijvoorbeeld technische foutmeldingen) en anderzijds data die iets zeggen over een persoon en die, als die data herleidbaar zijn tot die persoon, privacygevoelig zijn (bijvoorbeeld bezochte plaatsen en ander verplaatsingsgedrag of persoonlijke kenmerken). De meeste data die voertuigen en de fabrikanten verzamelen zijn vooralsnog van technische aard en niet zonder meer herleidbaar tot natuurlijke personen.
Kunt u daarbij aangeven in hoeverre het gaat om persoonsgegevens?
Zie antwoord op vraag 6. Voor het verwerken van persoonsgegevens geeft de geldende Europese wetgeving regels, zoals de informatieplicht. De informatieplicht houdt in dat de fabrikant vooraf meedeelt aan de klant welke data hij wil verwerken, en met welke doeleinden de verwerking plaatsvindt en nadere informatie verstrekt voor zover dat gelet op de aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder ze worden verkregen of het gebruik dat ervan wordt gemaakt nodig is om tegenover de betrokkene een behoorlijke en zorgvuldige verwerking en opslag te waarborgen. De betrokkene kan zo zijn recht op inzage, correctie, verwijdering van of verzet tegen het verwerken van de persoonsgegevens uitoefenen.
Welke mogelijkheden hebben mensen om ervoor te kiezen data die hun auto verzamelt niet te delen? Hoe kunnen mensen concreet die keuze maken? Kunnen mensen ook na aankoop van een nieuwe auto hun keuzes voor het delen van data wijzigen? Zo ja, hoe? Hoe zit het met de aankoop van tweedehands auto’s?
Ook hiervoor geldt de eerdere genoemde informatieplicht. In het eerdere genoemde ECORYS-onderzoek in opdracht van mij en het Ministerie van EZK worden deze mogelijkheden onderzocht. Op de uitkomsten wil ik echter niet vooruitlopen. Het is wel duidelijk dat er grote verschillen zijn in de wijze waarop dit gebeurt. Mijn uitgangspunt is een zo groot mogelijke keuzevrijheid en maximale transparantie.
Bent u bekend met de motie van de leden Verhoeven en van Nispen over de uitvoering van de additionele taken door de AP – Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (Kamerstuk 34 851, nr. 23)? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Dit voorjaar zal de kamer een reactie worden toegezonden op de motie van leden Verhoeven en Van Nispen waarin de kamer zal worden geïnformeerd over de capaciteit en de middelen van de AP in relatie tot haar taken door mijn collega Sander Dekker, Minister voor Rechtsbescherming.
Het bericht ‘Amsterdam wil 'eerlijke' computers in de stad’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Albert van den Bosch (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Amsterdam wil «eerlijke» computers in de stad»?1
Ja.
Bent u door de gemeente Amsterdam op de hoogte gesteld van de plannen om overheids- en niet-overheidsalgoritmen te controleren op ongewenste beslissingen?
Nee.
Hoe beoordeelt u de intentie van de gemeente om niet alleen de door haar gebruikte algoritmen te gaan controleren maar ook die van niet-gemeentelijke instellingen? Hoe beoordeelt u dit als deze niet-gemeentelijke instellingen ook nationaal actief zijn?
De gemeente Amsterdam wil in eerste instantie kaders ontwikkelen om de algoritmen die de gemeente zelf heeft gemaakt of ingekocht, te toetsen. Het staat de gemeente vrij om dat te doen. Ik denk dat we van ervaringen met dergelijke kaders, in dit geval gaat het om audits, kunnen leren.
Als het gaat om controle van algoritmen van niet-gemeentelijke instellingen wijs ik op de autonome bevoegdheid van de gemeente om verordeningen uit te vaardigen en beleid te maken op basis van de Gemeentewet (o.a. art. 108, 121, 122 en 149) en de Grondwet (art. 124, 125 en 127). Gemeenten hebben bevoegdheden voor kaderstelling en handhaving en daar zullen ook nationaal opererende bedrijven aan moeten voldoen.
Op beleidsterreinen zoals vakantieverhuur en vervoersmarkt zijn landelijk opererende bedrijven werkzaam die beschikken over een vergunning of concessie die is verleend door het gemeentebestuur van Amsterdam. Binnen de territoriale grenzen heeft de gemeente hier een eigen rol op het gebied van kaderstelling en handhaving. Het is ook aan de gemeente Amsterdam om te onderzoeken hoe betrekkelijk nieuwe ontwikkelingen zoals algoritmen en de wettelijke grondslagen die daarvoor gelden, zich verhouden tot de huidige kaderstelling en handhaving op beleidsterreinen als vervoer en verhuur waar niet-gemeentelijke instellingen actief zijn met algoritmen die ook tot ongewenste effecten leiden voor de stad. Dit zou kunnen leiden tot aanscherping van kaders en handhaving.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat elke gemeente zelf gaat bepalen welke bedrijven zij gaat weren op basis van algoritmen die deze bedrijven gebruiken? Kunnen gemeenten dit ook aan nationaal opererende bedrijven gaan vragen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat gemeenten zelf actieplannen voor een digitale overheid aan het ontwikkelen zijn, zoals de Agenda Digitale Stad in Amsterdam?2 Kunt u beschrijven of en hoe het Ministerie van Binnenlandse Zaken betrokken is bij het trekken van grenzen tussen gemeentelijke, provinciale en nationale competenties?
Ik zie het als een positieve ontwikkeling dat gemeenten actieplannen ontwikkelen voor een digitale stad en samenleving. Gemeenten innoveren en benutten digitalisering om maatschappelijke opgaven op te pakken. We doen veel samen. Graag wijs ik op NL DIGIbeter, Agenda Digitale Overheid, een agenda van alle overheden gezamenlijk, die verbinding legt met belangrijke publieke en private partners. Eén van de agendapunten is datagedreven werken. Dit heeft geleid tot «NL Digitaal: Data Agenda Overheid», een gezamenlijke agenda van gemeenten, provincies en waterschappen, die ik op 28 februari 2019 naar de Tweede Kamer stuurde. Concreet werken we hier aan vijf maatschappelijke opgaven: energietransitie, mest, armoede en schuld, ondermijning en ruimtelijke knelpunten. Het Leer- en Expertisepunt Datagedreven Werken ondersteunt overheden bij het benutten van de mogelijkheden van data op deze vijf opgaven. De ervaringen in deze trajecten dragen bij aan een gemeenschappelijk landelijk kader voor verantwoord gebruik van data en ook van algoritmen. Onder de noemer Smart Society hebben de VNG3, een aantal gemeenten (waaronder ook Amsterdam) en BZK de handen ineengeslagen om met bedrijven en kennisinstellingen samen te innoveren. Op deze manier kunnen we kennis delen, zorgen we dat kansrijke oplossingen verder gebracht en breed gebruikt worden, en komen we tot standaarden. Smart City richt zich op digitalisering in den brede, het onderwerp data/algoritmen maakt daar een belangrijk onderdeel van uit. Zo worden dataspelregels en afspraken gemaakt over hoe om te gaan met algoritmen.
Verwacht u dat meer gemeenten individueel algoritmen gaan controleren, ook op nationale regelingen?
Dat is mij niet bekend. Wel dat ik zie dat steeds meer gemeenten democratische grip proberen te krijgen op technologische ontwikkelingen die een grote impact hebben op het leven van hun inwoners en intensief met elkaar samenwerken, in bijvoorbeeld het eerder genoemde programma Smart Society van de VNG.
Is er een wettelijke grondslag voor gemeenten om bedrijven en andere instellingen op algoritmen te controleren? Is er in het algemeen een wettelijke grondslag om bedrijven en andere instellingen op algoritmen te controleren? Zo ja, wat is deze wettelijke grondslag? Bij wie ligt deze verantwoordelijkheid?
Er zijn wettelijke grondslagen die controle op specifieke aspecten van een algoritme mogelijk maken. Zo kan de Autoriteit Consumenten & Markt (ACM) bij het handhaven van de Mededingingswet in een specifieke zaak controleren of een algoritme zo is ingericht dat het de mededinging op een ongeoorloofde wijze beperkt en kan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) controleren of de werking van een algoritme waarmee persoonsgegevens worden verwerkt, aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en aan Nederlandse wettelijke voorschriften inzake gegevensbescherming voldoet.
Hoe ondersteunt het Rijk de gemeenten in de omgang met algoritmen en hun digitale ambities? Wordt er bijvoorbeeld met betrekking tot nationale regelingen kennis en kunde bij het Rijk gedeeld met gemeenten?
Op nationaal niveau helpen we de gemeenten met kaders en coördinatie, zoals richtlijnen of ethische kaders ten aanzien van het gebruik van algoritmen. Denk daarbij aan richtlijnen die het publiek informeren hoe data/algoritmen worden gebruikt en wat de grondslag daarvoor is. Of richtlijnen over hoe gegevens zodanig worden vastgelegd dat er ook makkelijk controle kan plaatsvinden. Van belang is om richtlijnen en kaders in de gemeentelijke praktijk te toetsen. Dit toetsen zou bijvoorbeeld goed kunnen in een transparantielab-omgeving; de mogelijkheden daarvan ben ik nu aan het verkennen.
Wifitracking |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) zich gaat buigen over een door de brancheverenging voor Marketing-insights, Onderzoek & Analytics (MOA) beschikbaar gesteld opt-out-register voor mensen die zich niet via wifitracking willen laten volgen?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ja. Van de AP heb ik begrepen dat zij van de branchevereniging MOA (nog) geen formeel verzoek tot goedkeuring van de integriteitscode en opt-out register, zoals vermeld in het bericht, heeft ontvangen.
Voor het overige kan ik over dit bericht geen uitspraken doen. De AP is een onafhankelijke toezichthouder die als regel geen mededelingen doet over lopende of mogelijke onderzoeken of andere werkzaamheden.
In welke gemeenten wordt wifitracking momenteel toegepast? Klopt het dat gemeentebesturen geen zicht hebben op de toepassing van wifitracking binnen hun gemeentegrenzen omdat dat tot het mandaat van de AP wordt gerekend? Deelt u de mening dat wifitracking moet worden gezien als een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van burgers, dat dit niet zonder meer in de publieke ruimte kan worden toegepast en gedragsbeperkende gevolgen heeft voor burgers die zich niet via hun wifi-verbindingen willen laten monitoren? Zo ja, vindt u dat de huidige rechtswaarborgen voldoende zijn? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend in welke gemeenten wifitracking wordt toegepast.
De Verenging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) heeft mij laten weten dat wanneer wifitracking op initiatief van private partijen en buiten de openbare ruimte, bijvoorbeeld in winkelcentra of binnen bedrijven wordt toegepast, de exploitant ervoor verantwoordelijk is dat dit in overeenstemming met de privacyregels gebeurt. In zoverre heeft een gemeente daar geen zicht op en is het aan de AP om te bepalen of de privacyregels zijn nageleefd en zo nodig handhavend op te treden.
Voor zover wifitracking op initiatief en onder verantwoordelijkheid van de gemeente wordt toegepast, geldt in zijn algemeenheid dat de gemeenteraad en de gemeentelijke Functionaris Gegevensbescherming erop toezien dat een en ander in overeenstemming met de privacyregelgeving gebeurt. Overigens kan de AP, ook in dat geval, onderzoek doen en zo nodig tot handhaving overgaan.
Ten aanzien van de vraag of wifitracking moet worden gezien als een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van burgers en niet zonder meer in de publieke ruimte kan worden toegepast, volg ik het standpunt terzake van de AP. De AP heeft eerder geconstateerd dat het digitaal volgen van mensen op (semi-) openbare plekken een inbreuk op de privacy is, die slechts onder strikte voorwaarden is toegestaan. Voor deze voorwaarden verwijs ik naar de website van de AP en naar eerdere antwoorden op Kamervragen.2
Ik acht het juridisch kader over wifitracking en de daarbij behorende rechtswaarborgen zoals die op de website van de AP staan vermeld, duidelijk en voldoende.3
De VNG heeft mij overigens laten weten dat gemeenten en hun leveranciers naar aanleiding van de recente uitspraken van de AP over de toepassing van wifitracking hun beleid ten aanzien van wifitracking hebben aangepast of hier helemaal mee zijn gestopt.
Wat vindt u van de huidige beklagmogelijkheden van burgers tegen het volgen via hun wifi-verbindingen? Klopt het dat de AP alleen na klachten onderzoek instelt en dus niet in actie komt voor mensen die niet weten dat ze gevolgd worden? Zo ja, deelt u de mening dat altijd vooraf duidelijk moet zijn waar wifitracking in de publieke ruimte wordt toegepast en hoe mensen zich daaraan kunnen onttrekken en/of zich daarover kunnen beklagen? Zo nee, waarom niet?
Behalve naar aanleiding van klachten van burgers kan de AP ook ambtshalve een onderzoek instellen – of afhankelijk van de situatie – op andere wijze een interventie plegen, bijvoorbeeld door een zogeheten normoverdragend gesprek te voeren met een organisatie of een brief met normuitleg te sturen.
Ik ben van mening dat hiermee afdoende mogelijkheden zijn voor de burger om zich te beklagen en voor de AP om actie te ondernemen tegen toepassingen van wifi-tracking waarvan wordt geacht dat die in strijd zijn met de privacyregelgeving.
Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
De aanleg van glasvezel en een eventuele opsplitsing van KPN |
|
Frank Futselaar |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u reageren op de berichten dat KPN in Deurne een glasvezelnetwerk wil aanleggen, nadat een concurrent kort tevoren besloten had tot aanleg van een eigen netwerk?1
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het vooral van belang is dat de gebieden die nog niet beschikken over een breedbandaansluiting vooral gebaat zijn bij de beschikbaarheid van een goed dekkend netwerk in zowel de kernen als het buitengebied, en minder bij de beschikbaarheid van meerdere concurrerende niet-dekkende netwerken?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
Wat is uw reactie op de door een concurrent van KPN uitgesproken bezorgdheid dat KPN door »strategisch bouwen» probeert de kleintjes uit de markt te drukken of ze te ontmoedigen om te investeren?2
Onze ambitie is dat elk huishouden beschikt over een breedbandaansluiting. Het is daarom wenselijk dat bij de uitrol van nieuwe netwerken alle adressen in een gebied worden aangesloten.
Dat verschillende marktpartijen interesse hebben in het aanleggen van een glasvezelnetwerk juich ik toe. De marktpartijen kunnen dan namelijk concurreren bij de aanleg van netwerken, door middel van differentiatie op de diensten of met de hoogte van de eigen bijdrage die van eindgebruikers wordt gevraagd. Dat is ook bevorderlijk voor innovatie en keuzevrijheid van consumenten. Partijen moeten zich daarbij wel houden aan de geldende mededingingsregels. Het is aan de ACM om te beoordelen of dat het geval is.
Ik juich het echter niet toe als meerdere vraagbundelingstrajecten in hetzelfde gebied tegelijk lopen en daardoor het minimale aantal huishoudens voor een rendabele investering bij alle trajecten niet gehaald wordt. Het resultaat kan namelijk zijn dat er wel voldoende interesse is in glasvezelaansluitingen bij consumenten en bedrijven, maar dat partijen zich allemaal terugtrekken. Partijen kunnen ervoor kiezen de uitrol toch door te zetten ook al is de vraagbundeling niet gehaald of samen te werken aan de uitrol in het betreffende gebied zoals op een aantal plaatsen al gebeurt.
Hoe lang duurt het in het huidige tempo van «verglazing» of aanleg van coaxiale kabels voordat iedere Nederlander van een vaste breedbandinternetverbinding gebruik kan maken? Bent u tevreden met dit tempo?
Op dit moment heeft meer dan 96% van de huishoudens een breedbandverbinding van 100 Megabit per seconde (Mbps). Dit is internationaal gezien erg hoog. Onze ambitie is dat ieder huishouden in 2023 beschikt over een breedbandaansluiting van minimaal 100 Mbps. Het is de verwachting dat deze ambitie met de toegenomen private investeringen in het buitengebied goed te halen is. Het afgelopen jaar is de uitrol van snel internet in buitengebieden door diverse marktpartijen sterk versneld. Ik blijf dit nauwlettend volgen en zal de Kamer zoals toegezegd in het Algemeen Overleg Telecommunicatie op 17 oktober 20183 jaarlijks over de voortgang rapporteren. De eerste voortgangsrapportage ontvangt de Kamer eind dit jaar.
Deelt u de mening dat om iedere Nederlander binnen afzienbare tijd van een breedbandinternetverbinding te voorzien u een grotere rol dan voorheen op zich dient te nemen, dat dit te belangrijk is om de markt over te laten en daarom de aanleg van deze verbindingen zelf ter hand moet nemen?
Nee. Ik verwacht dat we de kabinetsdoelstelling dat per 2023 alle huishoudens in Nederland over een vaste internetverbinding van tenminste 100 Mbps beschikken gaan halen, gezien de toegenomen marktinvesteringen in het buitengebied. Daarbij zie ik het als mijn rol om kennis over best practices uit te wisselen, zoals ook gevraagd door de motie Weverling c.s.4 Bijvoorbeeld best practices gericht op het harmoniseren van leges. Voor die adressen die door de private markt nog niet worden aangesloten blijft het voor decentrale overheden onverminderd mogelijk om – onder voorwaarden – staatssteun toe te passen. Een van die voorwaarden is dat er geen sprake mag zijn van concrete investeringsplannen van marktpartijen in het betreffende gebied. Met name voor de meest onrendabele adressen met zeer hoge aansluitkosten kan gerichte staatssteun een oplossing bieden. Ook hierin adviseer en ondersteun ik decentrale overheden.
Kunt u reageren op de door beleggers gesuggereerde splitsing van KPN in een netwerk- en een dienstentak, waarin u tevens ingaat op de gevolgen voor Nederlandse burgers en de aanleg van breedband in gebieden waar dit nu nog niet beschikbaar is?3 Deelt u de mening dat een dergelijke splitsing nog meer zal leiden tot keuzes voor aanleg in «rendabele» regio’s en dat het algemeen belang hier niet mee gediend is?
Het staat bedrijven vrij om – binnen de regels van de daarvoor geldende wettelijke kaders – hun bedrijvigheid in te richten op de manier die zij als het meest doelmatig achten.
Deelt u de mening dat de Nederlandse telecommunicatie-infrastructuur weer publiek bezit gemaakt kan worden, zodat voortaan de concurrentie plaatsvindt op diensten en niet op infrastructuur?
Nee, ik deel deze mening niet. Nederland beschikt, juist door alle private investeringen, over één van de beste digitale infrastructuren van de wereld. Tevens zijn publieke belangen zoals keuzevrijheid, een goede prijs/kwaliteitverhouding en innovatie, waaronder investeringen in de continuïteit en kwaliteit van netwerken, juist het best geborgd door een goed werkende en concurrerende telecommarkt.
Het bericht ‘Rechter moet tussenbeide komen bij ICT-ruzie binnen UWV’ |
|
Dennis Wiersma (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rechter moet tussenbeide komen bij ICT-ruzie binnen UWV»?1
Ja
Kunt u een nadere toelichting geven op het voorgenomen nieuwe ICT-beleid en de bezwaren hierop vanuit het personeel van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?
De Informatie Voorziening (IV)-transitie betreft een organisatievernieuwing waarmee UWV een meer wendbare, effectieve en efficiënte IV-organisatie wil realiseren. Het beoogt de IV in de divisies te versterken, de IV-processen te vernieuwen en een daarbij behorende nieuwe organisatiestructuur neer te zetten die een belangrijke bijdrage levert aan de samenwerking tussen divisies en het dichter op de uitvoering organiseren van ICT.
De Raad van Bestuur (RvB) en de Ondernemingsraad (OR) hebben in het afgelopen jaar meerdere malen met elkaar gesproken over de bevindingen en adviezen van de OR ten aanzien van de IV-transitie. Deze gesprekken hebben geleid tot verschillende aanpassingen van het oorspronkelijke plan, zoals de inrichting van een klankbordgroep, het geleidelijk implementeren van nieuwe processen, het stapsgewijs inrichten van de nieuwe organisatie, het inrichten van een cultuurplatform en het werken in rollen in plaats van in functies.
De OR en de RvB zijn overtuigd van de noodzaak van deze IV-transitie. De OR heeft echter nog zorgen over de exacte invulling van het veranderingstraject waar zij meer aandacht voor wenst. Zo wil de RvB een aantal functiehouders in de ketens benoemen om de ketensturing te bevorderen. De OR ziet het anders en stelt voor om de ketensturing zonder benoemingen te verbeteren.
Zie ook de Kamerbrief van 12 maart 2019 naar aanleiding van het verzoek van het lid Smeulders (GroenLinks) naar aanleiding van de Regeling van Werkzaamheden van 5 maart 2019 over een toelichting op de IV-transitie.
Van welke onomkeerbare stappen, die volgens het artikel per 11 maart 2019 worden gezet, is sprake?
De aangekondigde onomkeerbare stappen hebben betrekking op het benoemen van de IV-directeuren. Dit is de ICT managementlaag, waar in vraag 4 naar wordt gevraagd. De Raad van Bestuur en de Ondernemingsraad hebben naar elkaar toe uitgesproken dat het in het belang van UWV en de medewerkers is om te onderzoeken hoe er op korte termijn samen uit te komen. Om hier ruimte aan te geven, zal UWV de uitvoering van het besluit tijdelijk opschorten. Per 11 maart zijn er nog geen onomkeerbare stappen door UWV ondernomen. De RvB en de OR hebben gezamenlijk afgesproken om de inhoudelijke gesprekken in april te vervolgen.
Is het juist dat met de veranderingen ook managementlagen worden toegevoegd in de organisatie? Hoe beoordeelt u dat?
De IV-transitie beoogt de ICT dichter op de uitvoering te organiseren. De verantwoordelijkheid van de in de divisies aanwezige senior managers die de rol van «IV-regisseur» vervullen, neemt daarbij toe. UWV geeft aan dat daarom de bestaande managementlaag zal worden opgeschaald naar «IV-directeuren». Er komt geen managementlaag bij. Het UWV mag dit als zelfstandig bestuursorgaan zelf bepalen.
Bent u het eens met de stelling in het artikel dat een soepel lopende ICT-afdeling onontbeerlijk is voor het UWV?
In het artikel wordt gesteld: «Voor een instantie die de uitkeringen van het hele land bestiert, is een soepel lopende ICT-afdeling onontbeerlijk.» Hier ben ik het mee eens.
Hoe beoordeelt u de wens van de Raad van Bestuur dat de ICT’ers van hun aparte afdeling over die andere divisies worden verdeeld? Hoe beoordeeld u specifiek het feit dat afdeling klantencontact volledig los staat van de ICT-afdeling?
De wens van de Raad van Bestuur is een meer wendbare, effectieve en efficiënte IV-organisatie. Door organisatieadviesbureau Twynstra Gudde is eind 2017 onderzoek gedaan naar nut en noodzaak van een IV-transitie en het voorgestelde organisatiemodel. Een decentralisatie is deel van dit model. Daarbij werd geconcludeerd dat nut en noodzaak van verandering van de IV-werkwijze breed wordt gesteund en wordt onderstreept door ontwikkelingen in de markt.
De zorg voor klanten met betrekking tot bijvoorbeeld callcenters is ondergebracht bij de divisie «Klant en Service». De IV-transitie zorgt ervoor dat de ICT-ondersteuning van deze divisie versterkt wordt. ICT-medewerkers komen dichter bij de divisie te werken. Maar zowel in de huidige situatie, als in de situatie na de IV-transitie kan de afdeling klantencontact zich beroepen op deskundige ondersteuning.
Bent u bekend met het bedrag dat betrokken is bij deze wijziging binnen het UWV voor de verspreiding van ICT’ers en het toevoegen van managers?
De IV-transitie betreft een organisatievernieuwing. Jaarlijks gaat ongeveer 0,5% van het IV-budget naar de professionalisering van de IV-organisatie. In de periode 2014–2018 ging het om een bedrag van tussen de € 2 en € 3 miljoen per jaar. De IV-transitie is de afgelopen jaren uit dat IV-professionaliseringsbudget gefinancierd.
Klopt de stelling dat het UWV vooral geld kwijt is aan het onderhouden van de software? Bent u bekend met het bedrag dat gemoeid is met het onderhouden van software? Zo ja, hoeveel geld is hiermee gemoeid? Zo ja, is er gekeken hoe het percentage software / ICT bij andere grote uitvoeringsinstanties is?
Ik ben bekend met de hoofdlijnen van de ICT-uitgaven. In het jaarverslag UWV wordt gerapporteerd over ICT-kosten. In 2017 werd er € 384,8 miljoen uitgegeven aan ICT. Dit bedrag wordt besteed aan de instandhouding, doorontwikkeling en vernieuwing van ICT.
In de periode 2016–2020 gaat ongeveer 77% van het IV-budget naar de instandhouding en doorontwikkeling van het bestaande ICT-landschap. Dit behelst de exploitatie en het beheer van de bestaande ICT, waaronder het onderhoud van software. Ongeveer 23% van het IV-budget wordt uitgegeven aan vernieuwing (change) van het ICT-landschap, ca. € 100 miljoen per jaar. Adviesbureau Gartner hanteert 25% als benchmarkpercentage voor change in ICT. Ik vind dit een normale verhouding, maar er is geen vergelijkend onderzoek met andere grote uitvoeringinstanties gemaakt.
Wordt gepoogd dit ICT-organisatieprobleem binnen het departement van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op te lossen? Is er kennis van Chief Information Officers (CIO’s) bij andere departementen gebruikt en wordt er gekeken naar hoe vergelijkbare problemen bij uitvoeringinstanties bij andere departementen zijn opgelost?
Het Ministerie van SZW onderhoudt contact met UWV over de IV-transitie. Als zbo is de Raad van Bestuur van UWV echter zelf verantwoordelijk voor een goede inrichting van de organisatie.
Gedurende het IV-transitieproject heeft UWV zich extern laten adviseren over de organisatieverandering (o.a. door Twynstra Gudde en Gartner). Ook zijn er referentiebezoeken gebracht aan zowel publieke als private organisaties om te leren van de kennis en ervaring die daar is opgedaan met de implementatie van dergelijke processen (ING, Belastingdienst, DUO). De CIO van UWV participeert in het CIO-beraad en het CIO-overleg van de Manifestgroep waarin onderling best practices worden uitgewisseld over informatieplanning, IV-governance en relevante ontwikkelingen op dit terrein.
Bent u bereid bij de toekomstverkenning naar de uitvoering, zoals toegezegd in het algemeen overleg SUWI-onderwerpen van 20 februari 2019, zowel het toenemende belang als de wijze van inrichting van de ICT mee te nemen?
De toekomstverkenning neemt alle externe invloeden mee die effect hebben op het stelsel van werk en inkomen inclusief het toenemende belang van ICT. De uiteindelijke inrichting van de ICT zal mede gebaseerd zijn op deze toekomstverkenning.
Pallas en het Lighthouse project |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat in Cadarache in Frankrijk de Jules Horowitz-reactor bijna klaar is en dat met deze reactor tot 50% van de Europese markt van medische isotopen kan worden bediend? Klopt het dat in München de FRM-II op dit moment wordt aangepast voor de productie van molybdeen, waarmee ook 50% van de Europese markt kan worden bediend?
De Jules Horowitz-reactor (JHR) is inderdaad in een vergevorderd stadium. Het klopt dat JHR aangeeft te kunnen voorzien in 25% van de Europese vraag naar molybdeen-99m en indien gewenst in 50% van de Europese vraag. De OECD Nuclear Energy Agency (NEA) heeft in 2018 het rapport «The supply of Medical radioisotopes» uitgebracht.1 Hierin wordt rekening gehouden met een jaarlijkse productie door de JHR van 115.200 Ci, waarbij de verwachting is dat 2023 het eerste jaar van volledige productie is.
De Duitse FRM-II geeft aan in 50% van de Europese vraag naar molybdeen-99m te kunnen gaan voorzien. In het rapport van de OECD NEA wordt voorzien dat de FRM-II vanaf 2020 molybdeen-99m kan gaan leveren met een bijdrage van 67.200 Ci.
Ter vergelijking, de Belgische BR2-reactor kan 136.500 Ci leveren, de Nederlandse HFR maximaal 241.800 Ci. De nieuwe capaciteit die de JHR en FRM-II kunnen gaan leveren, is dus aanzienlijk lager dan de capaciteit van de BR2 en de HFR, die beiden op gevorderde leeftijd zijn. Hoewel de JHR en FRM-II dus een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de Europese vraag, ligt de focus van deze reactoren op het doen van onderzoek, en niet op de productie van medische isotopen. In het dit jaar verschenen rapport «European Study on Medical, Industrial and Research Applications of Nuclear and Radiation Technology», gedaan in opdracht van de Europese Commissie, wordt geconcludeerd dat een bevoorradingssituatie zonder een nieuwe onderzoeksreactor in Europa niet zal leiden tot Europese zelfvoorziening en op wereldschaal tekorten zouden kunnen ontstaan tot 2030.2
Ook moet opgemerkt worden dat de voorspellingen over de bijdrage die geleverd kan worden aan de Europese markt alleen betrekking hebben op molybdeen-99m, het meest gebruikte diagnostische isotoop. Welke bijdrage de JHR en FRM-II kunnen leveren aan de productie van therapeutische isotopen is onzeker. De verwachting is dat de vraag naar therapeutische isotopen verder zal toenemen.
Klopt het dat Pallas nog niet voldoende financiers heeft gevonden en niet eerder dan 2025 medische isotopen kan produceren?
De gesprekken tussen Pallas en de potentiële financiers van Pallas verlopen constructief. Dit jaar moet duidelijk worden of private financiers zullen instappen. De huidige planning is onveranderd en daarmee is de verwachting inderdaad dat Pallas niet eerder dan 2025 medische isotopen zal produceren.
Klopt de bewering van ASML-topman Wennink dat Lighthouse, het project om medische isotopen te produceren zonder kernafval en wat is uitgeroepen tot Nationaal Icoon, niet geholpen is door de Nederlandse overheid terwijl de bouw van een nieuwe kerncentrale voor medische isotopen wel financieel wordt ondersteund?1
Het reguliere EZK-instrumentarium is gericht op (innovatieve) projecten die niet geheel uit eigen middelen of door de markt gefinancierd kunnen worden. Daarbij is voor een project van dergelijke omvang waarvan de technische haalbaarheid nog niet was aangetoond, een aanzienlijke bijdrage van een private investeerder vereist. De Nederlandse overheid heeft Lighthouse daarom actief gesteund bij het zoeken naar investeerders of samenwerkingspartners en heeft daarin een bemiddelende rol gespeeld. Daarbij is met diverse partijen gesproken over een mogelijke investering in het project. Ondanks dat er veel belangstelling was voor deze vernieuwende technologie en de toepassingsmogelijkheden daarvan, vonden deze partijen de risico’s van de benodigde investering te hoog, vanwege de genoemde onzekerheden ten aanzien van de technische haalbaarheid.
De financiering aan Pallas bestaat uit een lening uit 2012 van € 80 miljoen van het Rijk en de provincie Noord-Holland voor de voorbereidingsfase (bedoeld voor het ontwerp, de aanbesteding en de vergunningprocedure) van de Pallas-reactor. Bij Pallas gaat het daarbij, in tegenstelling tot Lighthouse, om een bestaande technologie gericht op de productie van zowel diagnostische als therapeutische isotopen. Het technische risico is hierdoor beperkter en beter in te schatten.
Klopt het dat Lighthouse nu wordt gerealiseerd in België met behulp van isotopenleverancier Nationaal Instituut voor Radio Elementen (IRE), een van de grootste klanten van de huidige kernreactor in Petten? Welke gevolgen heeft het voor de financierbaarheid van Pallas wanneer IRE geen molybdeen meer zal afnemen van Pallas omdat Lighthouse dit kernafvalvrij kan produceren?
Het Belgische IRE zal de komende tijd samen met andere partijen inzetten op een verdere ontwikkeling van Lighthouse met als doel een eerste productielijn in België te realiseren. Zoals in de brief over de vervolgonderzoeken van de hoogambtelijke werkgroep nucleair landschap (Kamerstuk 25 422, nr. 251) is aangegeven is de verwachting dat indien beide initiatieven uiteindelijk op de markt komen dit de komende 20 jaar leidt tot overcapaciteit op de wereldwijde markt voor Molybdeen-99. Het effect hiervan op de financierbaarheid van Pallas is daarbij onzeker, maar naar verwachting beperkt. Dit komt met name doordat Pallas in de businesscase rekening houdt met het op de markt komen van alternatieve productiemethode voor molybdeen-99, zoals Lighthouse. De businesscase van Pallas hangt daarnaast af van de ontwikkeling van de vraag naar therapeutische isotopen.
Deelt u de mening dat het gezien de Europese ontwikkelingen rondom concurrerende isotopenproducten, de kosten van kernafval, de andere bezwaren tegen kernafval en het belang van innovatie op het gebied van medische isotopen, het Lighthouse-project beter ondersteund had kunnen worden ten faveure van het Pallas-project? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het op dat moment niet verstandig was om een keuze te maken tussen beide initiatieven. Zoals in de brief over de vervolgonderzoeken van de hoogambtelijke werkgroep nucleair landschap (Kamerstukken 25 422 en 30 196, nr. 220) is aangegeven was het van belang dat er voortgang werd gemaakt met zowel Pallas als Lighthouse om de risico’s op tekorten aan medische radioisotopen te beperken. Beide projecten zijn vervolgens op hun eigen merites beoordeeld, waarbij er bij Pallas sprake was van een reeds eerder toegekende lening. Voor Lighthouse is, zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, gekeken naar de inzet van het EZK-instrumentarium, als co-financiering naast private investeringen. Echter ondanks dat er veel belangstelling was vonden deze partijen het risico van de investering in die fase te hoog.
Het bericht ‘Cyberaanval kopen lijkt kattenkwaad, maar is een misdaad’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Cyberaanval kopen lijkt kattenkwaad, maar is een misdaad»?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre u bekend bent met de geschetste problematiek omtrent platformcriminaliteit waar illegale diensten (zoals malware, exploitkits en DDoS-aanvallen) worden aangeboden? Is het strafbaar om deze diensten aan te bieden dan wel om deze te gebruiken? Welke activiteiten ondernemen politie, justitie, het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) en andere (overheids)diensten om te voorkomen dat deze diensten worden aangeboden dan wel om op te treden tegen dit soort aanbieders?
Het is bekend dat technisch vaardige cybercriminelen hun criminele diensten en/of software waarmee criminaliteit kan worden gepleegd, op internet aanbieden. Dit fenomeen wordt aangeduid als cybercrime-as-a-service («CaaS») en wordt onder meer genoemd in het Cyber Security Beeld Nederland 2018. Het aanbieden en het gebruiken van dergelijke diensten of technische hulpmiddelen, of enkel het vervaardigen, verwerven of voorhanden hebben van bepaalde software is onder voorwaarden (bijvoorbeeld dat de software in objectieve termen is aan te merken als geschikt tot plegen van een misdrijf in de zin van artikel 138ab, eerste lid, 138b of 139c of artikel 138ab, tweede of derde lid) strafbaar indien het oogmerk van het plegen van strafbare feiten aanwezig is (art. 139d, tweede en derde lid Sr). Naast het vervaardigen, voorhanden hebben of aanbieden van dergelijke middelen zijn de feiten die daarmee vervolgens worden gepleegd ook strafbaar.2 De aanbieders van de middelen zijn vervolgens (als medeplegers/medeplichtigen) tevens strafbaar voor die feiten, naast de gebruikers van hun diensten.
De politie en het Openbaar Ministerie voeren opsporingsonderzoeken uit naar aanbieders en gebruikers van strafbare diensten of hulpmiddelen. Een betrouwbare inschatting van het aantal aanbieders en gebruikers in Nederland is niet goed mogelijk, mede gelet op de eenvoud waarmee dergelijke diensten mondiaal kunnen worden geproduceerd en aangeboden. Strafrechtelijk optreden is mogelijk door opsporing en vervolging, en door het ontoegankelijk maken van online marktplaatsen, websites of delen daarvan. Een veel voorkomende complicatie voor de politie en het Openbaar Ministerie is dat dergelijke websites en aanbieders door anonimiseringstechnieken, het routeren van internetverkeer door meerdere landen of het gebruikmaken van virtuele servers, vaak zeer lastig of helemaal niet zijn op te sporen. Desalniettemin boeken de politie en het Openbaar Ministerie successen, veelal met internationale partners en Europol.
Het aantal opsporingsonderzoeken naar cybercrime is de afgelopen jaren gestaag gegroeid. De aanpak van cybercrime is ook in de nieuwe Veiligheidsagenda een prioriteit. Met de additionele middelen die in het Regeerakkoord zijn vrijgemaakt voor de politie en de strafrechtketen wordt de komende jaren onder meer geïnvesteerd in kennis en capaciteit bij de politie en het Openbaar Ministerie voor de aanpak van cybercrime. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) levert als informatieknooppunt en expertisecentrum voor cybersecurity ondersteuning en advies aan Rijkoverheids- en vitale organisaties. Het NCSC werkt samen met overheden, bedrijven en de wetenschap om kennis over DDoS-aanvallen en de bescherming daartegen uit te wisselen.3
Welk beeld heeft u van de laagdrempeligheid en toegankelijkheid van dergelijke diensten die worden aangeboden door cybercriminelen aan de gewone burger? Bestaan er in de regelgeving voldoende barrières om het gebruik van deze illegale diensten tegen te gaan?
De regering staat voor een open, vrij en veilig internet. Dat biedt vele economische en maatschappelijke kansen en mogelijkheden. Tegelijk kunnen criminelen die openheid en vrijheid ook misbruiken, bijvoorbeeld door het aanbieden van criminele diensten, anoniem en vanaf een onbekende plek in de wereld. Door de hoogwaardige Nederlandse digitale infrastructuur en snelle internetverbindingen is het zeer aannemelijk dat infrastructuur waarmee criminele activiteiten worden gepleegd, zich ook in ons land bevindt. Zelfreguleringsinitiatieven leveren een belangrijke bijdrage om crimineel gebruik van de Nederlandse infrastructuur zo veel mogelijk te voorkomen.4
Cybercrime-as-a-service maakt technisch complexe criminele handelingen voor minder technisch onderlegde daders gemakkelijk bereikbaar, terwijl de opsporing zeer lastig is.
Welke mogelijkheden biedt de wet Computercriminaliteit III om platformcriminaliteit tegen te gaan en de aanbieders van dergelijke platformen(strafrechtelijk) aan te pakken?
De wet Computercriminaliteit III bevat een bevoegdheid voor de politie tot het heimelijk en op afstand binnendringen in geautomatiseerd werk. Vervolgens kunnen aan dat geautomatiseerde werk of aan de daarin opgeslagen digitale gegevens onderzoekshandelingen worden verricht. Het ontoegankelijk maken van gegevens is daarbij een mogelijkheid waarin de wet voorziet. Die bevoegdheid kan worden ingezet voor de opsporing van strafbare feiten met een strafbedreiging van 8 jaar of meer en strafbare feiten die in het Besluit Onderzoek in Geautomatiseerd Werk5 zijn aangewezen. Cybercrime-as-a-service betreft veelal strafbare feiten die in het Besluit zijn aangewezen, zoals bijvoorbeeld computervredebreuk (art. 138ab Sr), al dan niet gericht tegen de vitale infrastructuur, DDoS-aanvallen (art. 138b Sr) en het opzettelijke vernielen van een geautomatiseerd werk (art. 161sexies Sr). Daarnaast bevat de wet een verheldering van de bevoegdheid tot het vorderen van het ontoegankelijk maken van gegevens (art. 125p Sv). Deze bevoegdheid kan onder meer worden toegepast voor het ontoegankelijk maken van een website die illegale diensten of technische hulpmiddelen aanbiedt.
Kunt u aangeven in hoeverre het een obstakel vormt voor de opsporing dat aanbieders van dergelijke platformen anoniem op het darkweb opereren?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat gebruikers van dergelijke platformen eenvoudiger op te sporen zijn dan de aanbieders? Biedt het wetboek of de richtlijnen van het Openbaar Ministerie mogelijkheden om aanbieders strenger te straffen dan gebruikers van deze platformen?
Het gebruik van digitale anonimiseringstechnieken of versleutelde communicatiediensten is voor individuele gebruikers net zo eenvoudig als voor de aanbieders van CaaS-platformen. De vaardigheden van de gebruikers of aanbieders, ook wel de «human factor», is vaak van doorslaggevend belang bij een succesvolle opsporing en vervolging.
De «richtlijn voor strafvordering cybercrime»6 van het Openbaar Ministerie geeft aanknopingspunten voor een hogere strafreis bij verdachten die meermalen strafbare feiten hebben gepleegd, veelal in georganiseerd verband en in combinatie met andere strafbare feiten. Bij aanbieders zal doorgaans vaker van (één van) deze strafverzwarende factoren sprake zijn dan bij gebruikers. Daarbij wordt ook een onderscheid gemaakt tussen first offenders en gevallen van recidive. Een onderscheid tussen aanbieders en gebruikers als zodanig maakt de richtlijn echter niet.
De praktijk van verhuur van «virtuele serverruimte» zorgt ervoor dat de eigenaar van een datacentrum vaak niet weet welke klanten welk deel van de servercapaciteit huurt, waardoor het opsporen van aanbieders (van bijvoorbeeld CaaS-platformen) zeer lastig is. De eigenaar van een datacentrum of de reseller van servercapaciteit daarbinnen hebben beiden geen verplichting om een klantenregister bij te houden.
Een onzichtbaar cyberleger |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Het cyberleger is er wel, maar mag weinig»?1
Ja.
Klopt het dat het Defensie Cyber Commando (DCC) in plaats van de nagestreefde 200 militairen slechts met 80 tot 100 militairen gevuld is? Zo ja, vindt u hiervan en wat gaat u hieraan doen?
Een formatie van 200 personen is geen specifiek streven van het DCC. Het kabinet heeft 95 miljoen euro extra geïnvesteerd in cybersecurity, waarvan 20 miljoen voor Defensie. Van dit bedrag wordt een aanzienlijk deel geïnvesteerd in personele versterking van het DCC.
In hoeverre bestaat er onduidelijkheid over wat het commando precies kan, mag en wil? Zo ja, op welke onderwerpen bestaat die onduidelijkheid?
Over de inzet van het DCC is geen onduidelijkheid. Net als de offensieve inzet van elk militair middel, geldt dat daarvoor een politiek besluit tot inzet nodig is, waarbij een mandaat en «rules of engagement» worden vastgesteld. Dit kan in het kader van expeditionaire inzet van de krijgsmacht, alsook in geval van verdediging van ons land of ons bondgenootschappelijk grondgebied, in overeenstemming met het internationaal recht.
Herkent u zich in de kritiek van onderzoekers dat het vermogen om hoogwaardige doelen uit te schakelen nog niet aanwezig is en dat de budgetten tekortschieten?
De bruikbaarheid van onze cybercapaciteiten is, zoals voor al onze capaciteiten geldt, volledig afhankelijk van de context waarin de krijgsmacht wordt ingezet. Om op voorhand te stellen dat het DCC per definitie niet in staat is hoogwaardige doelen aan te grijpen, is ongefundeerd.
Klopt het dat het Amerikaanse cybercommando websites van terreurorganisatie ISIS met propagandamateriaal weg heeft gehaald en het de toegang van cyberpropagandisten van ISIS tot social media accounts heeft geblokkeerd?
In openbare bronnen, zoals de verslagen van gesprekken van de Amerikaanse Senaat met de commandant van het USCYBERCOM, wordt uitgebreid verslag gedaan van de bijdrage van het Amerikaanse cyber commando aan de strijd tegen ISIS. Hierin valt te lezen dat dit onder andere de vernietiging van de online propaganda-infrastructuur van ISIS behelst.
Mag het DCC soortgelijke operaties uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Het mandaat voor de inzet van digitale middelen door de krijgsmacht wordt per militaire missie of operatie vastgesteld. De bestaande volkenrechtelijke regels inzake het gebruik van geweld zijn van toepassing op digitale aanvallen.
Is het waar dat cybersoldaten van het DCC elders worden gedetacheerd? Hoe vaak gebeurt dit? Wat is de reden hiervan?
Ja, dit gebeurt met enige regelmaat, met name bij de MIVD. Zoals uitgelegd in onder andere de Defensie Cyber Strategie, komen de benodigde kennis en vaardigheden voor het uitvoeren van offensieve cyberoperaties sterk overeen met die voor het uitvoeren van digitale inlichtingenoperaties. Door middel van detacheringen over en weer tussen verschillende defensieonderdelen die in het cyberdomein opereren, versterken we defensiebreed onze cybervaardigheden.
Klopt het dat de vorige commandant van het DCC de strijd verloor om het cybercommando een rol te laten spelen bij de bescherming van de Rotterdamse haven, de digitale bescherming van kerncentrales en andere mogelijke doelwitten? Zo ja, wat is de reden hiervan?
Van strijd om de verdediging van vitale infrastructuur is geen sprake. Om Nederland digitaal veilig te houden wordt op gecoördineerde wijze samengewerkt door zowel publieke als private organisaties. In het regeerakkoord is vastgelegd dat Defensie een grotere rol gaat spelen bij de digitale beveiliging en bewaking van Nederland. In de Defensie Cyber Strategie heb ik uitgelegd dat Defensie zich hierbij, onder coördinatie van de NCTV, specifiek gaat richten op de vitale infrastructuur.
Welke bijdrage levert het DCC aan het bereiken van de doelstellingen in de recent uitgebrachte Defensie Cyber Strategie 2018? Waarom wordt het DCC nauwelijks in de Defensie Cyber Strategie 2018 genoemd?
Het DCC levert een belangrijke bijdrage aan het realiseren van de doelstellingen van de Defensie Cyber Strategie. Het kabinet heeft 95 miljoen euro extra geïnvesteerd in cybersecurity, waarvan 20 miljoen voor Defensie. Van dit bedrag wordt een aanzienlijk deel geïnvesteerd in personele versterking van het DCC. Door te investeren in de capaciteiten van het DCC werken we aan een krijgsmacht die effectief inzetbaar is in het digitale domein. Ook wordt door het ontwikkelen van geloofwaardige, offensieve digitale capaciteiten van het DCC, bijgedragen aan de afschrikkingsfunctie van de krijgsmacht. Nederland heeft zich bereid verklaard om waar nodig en mogelijk met digitale capaciteiten bij te dragen aan NAVO-missies en -operaties.
Tot slot gaat Defensie de uitvoering van de derde hoofdtaak in het digitale domein versterken door een grotere bijdrage te leveren aan bestaande civiele structuren. Vraag en aanbod van cybercapaciteiten van Defensie worden in overleg met de civiele autoriteiten en betrokken publieke en private partners in kaart gebracht. Gezien de aard van de dreigingen richt Defensie zich daarbij met name op de vitale infrastructuur door intensievere samenwerking met de daartoe bij wet aangewezen organisaties, met name het Nationaal Cyber Security Centre.
Hoe verhoudt zich een en ander tot de doelstelling in de Defensienota om één defensieve en/of offensieve cyberoperatie uit te voeren, alsmede de motie Bruins Slot c.s.2 over investeringen in cyber als volwaardig vijfde militair domein en een grotere rol voor Defensie in het kader van de derde hoofdtaak en de motie Diks3 over de capaciteit van het Defensie Cyber Commando en de inzet van cybercapaciteiten in het kader van de internationale rechtsorde?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Europa op grote achterstand in strijd om digitale hegemonie’ |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Europa op grote achterstand in strijd om digitale hegemonie»?1
Ja.
Klopt het dat Europa een bijrol speelt op het gebied van de platformeconomie en dat slechts 2% van de totale marktwaarde van de bedrijven die actief zijn binnen de platformeconomie uit Europa komt?
De studie in opdracht van het Dutch Transformation Forum becijfert dat 18% van de platforms Europees is, en dat deze platforms 2% van de totale marktwaarde van grote bedrijven binnen de platformeconomie vertegenwoordigen. Deze cijfers komen overeen met eerdere schattingen hiernaar. 2 De samenstellers van de studie van het Dutch Transformation Forum geven tegelijkertijd aan dat Nederland het relatief goed doet met platforms als Adyen en Thuisbezorgd.
Bij dergelijke studies zijn enkele kanttekeningen te plaatsen. Zo vormen platforms geen aparte categorie in de officiële statistieken en zijn dergelijke cijfers gebaseerd op databases van grote platforms die onderzoekers daar zelf uit afleiden. In de studie in opdracht van het Dutch Transformation Forum is alleen gekeken naar platforms met een marktwaardering van meer dan 100 miljoen dollar. De zeven grootste bedrijven vertegenwoordigen hierbij meer dan twee derde van de totale marktwaarde. Maar hier wordt bijvoorbeeld ook Apple meegerekend als een digitaal platformbedrijf, terwijl de winst van Apple voor een groot deel voortkomt uit de verkoop via traditionele kanalen. Tegelijkertijd zijn sommige Nederlandse platforms, zoals bol.com, niet opgenomen omdat ze onderdeel zijn van een groter conglomeraat. Ook wordt Booking.com, vanwege de Amerikaanse eigenaar, niet meegerekend als Nederlands en dus Europees platform. Toch zijn het hoofdkantoor en een groot deel van de medewerkers in Nederland gevestigd. Iets vergelijkbaars geldt voor Marktplaats. Het feit dat er in Nederland verschillende toonaangevende platforms zijn gevestigd, geeft aan dat wij het goed doen, zeker als klein land.
Ook in bredere context doet Nederland het goed als het gaat om het benutten van de kansen die de digitale economie biedt. Dit blijkt ook uit internationale ranglijsten als die van de Europese Commissie en die van het World Economic Forum3. Volgens het CBS telde Nederland in 2015 ruim 50 duizend bedrijven die voornamelijk via internet hun omzet behalen.4
Klopt het dat Amerikaanse en Chinese platforms niet gebonden zijn aan dezelfde mate van toezicht en regelgeving als hun Europese concurrenten? Zo ja, deelt u de mening dat dit niet wenselijk is en kunt u in kaart brengen wat hier aan kan worden gedaan?
Platforms die op de Europese markt actief zijn, dienen zich daarbij aan Europese regelgeving en de regelgeving van de lidstaten te houden. Zo moeten buitenlandse platforms zich houden aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming en mededingingswetgeving indien zij actief zijn op de Europese markt. Europese en nationale toezichthouders kunnen dan ook optreden tegen buitenlandse platforms. Voorbeelden zijn de boetes die de Europese Commissie heeft opgelegd aan Google voor overtreding van het mededingingsrecht, of de boete die de Autoriteit Persoonsgegevens heeft opgelegd aan Facebook voor het overtreden van privacyregelgeving.
Deelt u de mening van het Dutch Transformation Forum dat zonder ingrijpen een te grote afhankelijkheid bestaat van buitenlandse platforms en dat zonder ingrijpen een ondermijning van onze concurrentiepositie kan plaatsvinden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Allereerst moet ik een nuancering maken dat de in het artikel weergegeven citaten niet zonder meer de mening weergeven van de deelnemers aan het Dutch Transformation Forum. De samenstellers van het genoemde rapport over de platformeconomie hebben dit aangegeven in het bericht waaraan in vraag 1 gerefereerd is.
De ontwikkeling waarbij platforms uit binnen- en buitenland nieuwe innovaties op de markt brengen, zie ik in de eerste plaats als een positieve ontwikkeling. Digitale platforms zorgen voor toegankelijke, efficiënte markten en innovatieve producten en diensten. We vinden door hen makkelijker wat we zoeken, kopen goederen en diensten voor lagere prijzen en hebben altijd en overal toegang tot een zeer breed aanbod op allerlei terreinen. De waarde die burgers aan deze platforms ontlenen, is groot. En (kleinere) bedrijven kunnen via platforms eenvoudiger een veel groter bereik (zelfs wereldwijd) hebben. Grote technologiebedrijven zijn ook grote investeerders in onderzoek en ontwikkeling.5
Tegelijkertijd maken sommige partijen zich zorgen over de marktmacht die deze platformen hebben en de datavoorsprong die deze partijen weten op te bouwen. Het kabinet zet zich ervoor in dat markten waarop platforms actief zijn, competitief blijven, zodat de digitale economie een concurrerende economie is en blijft. Naar aanleiding van de zorgen over de marktpositie van platforms kijk ik onder andere naar de toekomstbestendigheid van het mededingingsbeleid in relatie tot platforms. Hierover consulteer ik momenteel een discussienotitie.6
Ik heb echter nog geen directe aanwijzingen dat de Nederlandse concurrentiepositie onder druk staat door buitenlandse platforms. Zoals aangegeven in het rapport, doet Nederland het relatief goed op het gebied van de ontwikkeling en toepassing van digitale platforms.
Daarbij is het van belang dat we niet op onze lauweren rusten. Zo moeten ondernemers wendbaar en innovatief zijn, zodat ze tijdig kunnen inspelen op de kansen die de nieuwe economie en nieuwe (digitale) technologie biedt. En we moeten er voor zorgen dat de randvoorwaarden voor de ontwikkeling en opschaling van nieuwe, eigen digitale platforms optimaal zijn.
Op dit punt signaleert het rapport dat fragmentatie van de (digitale) interne markt en toegang tot de juiste vorm van financiering belemmeringen kunnen vormen voor de groei van Nederlandse en Europese platformbedrijven. Daarom zet het kabinet zich in Brussel actief in voor het wegnemen van de belemmeringen binnen de interne markt.
Daarbij stimuleert het kabinet op verschillende wijze nieuwe bedrijvigheid en innovatie. Zo zijn er leningen voor de vroegefasefinanciering, waarmee starters of mkb-ondernemingen kunnen onderzoeken of hun idee kans van slagen heeft en is er de Seed Capital-regeling om vernieuwende ondernemingen te ondersteunen op technologisch en creatief gebied. Ook is er de startupdelta om bedrijven te helpen bij hun start in Nederland, of bij uitbreiding naar het buitenland. Verder zijn er diverse initiatieven vanuit de Europese Unie op dit gebied, waar gebruik van gemaakt kan worden. Tenslotte is er in het vernieuwde bedrijvenbeleid waarin ruim aandacht voor nieuwe (digitale) technologieën. Daarmee willen we ondernemers stimuleren samen met de wetenschap aan de slag te gaan om kansen van nieuwe digitale technologie als blockchain en kunstmatige intelligentie te benutten.
Kunt u in kaart brengen welke extra inspanningen Nederland en Europa kunnen verrichten binnen de bestaande budgetten en programma’s om ervoor te zorgen dat Europa een minder kleine rol speelt op het gebied van de platformeconomie?
Zie ook het antwoord op vraag 4. Met het startup- en scale-upbeleid stimuleren we het ondernemersklimaat voor innovatieve technologiebedrijven, waaronder bedrijven die actief zijn in de platformeconomie. In de brief aan uw Kamer van 21 december jl. (Kamerstuk 32 637, nr. 343) heb ik aangegeven wat de inzet van het kabinet is om het ecosysteem te versterken. Daarbij is aangegeven dat hierbij een belangrijke rol is weggelegd voor StartupDelta. Het kabinet komt dit voorjaar met een brief die ingaat op de rol van startups en scale-ups binnen het technologie gerelateerde bedrijfsklimaat in Nederland en de toekomst van StartupDelta. De ambitie is om beter in te kunnen spelen op nieuwe markten en om internationale concurrentiekracht veilig te stellen.
Deelt u de mening van het Dutch Transformation Forum dat meer regelgeving en nog strengere controle op het gebruik van data geen oplossing zijn, maar dat overheden meer ruimte moeten bieden voor experimenten?
In het rapport wordt het belang van toegang tot data vaak aangehaald. Zo geven de auteurs aan dat overheden toegang moeten krijgen tot relevante data wanneer zij experimenteerruimte biedt aan ondernemingen. Bovendien benadrukken de auteurs het brede belang van mogelijkheden om data mee te kunnen nemen naar andere aanbieders (dataportabiliteit).
In de Algemene Verordening Gegevensbescherming is hier voor persoonlijke data al een belangrijke stap in gezet. Begin 2019 zal het kabinet een visie op datadeling publiceren waar op de vraagstukken rondom datadeling tussen bedrijven wordt ingegaan. Daarnaast zal een Data Agenda Overheid worden gepubliceerd waarin onder andere wordt ingegaan op de verdere ontwikkelingen rondom open (overheids)data.
Ook vindt het kabinet, zoals aangegeven in de Nederlandse Digitaliseringsstrategie, dat wet- en regelgeving geen onnodige belemmering voor innovatie mag vormen. Voldoende ruimte voor verantwoord experimenteren en is daarom zeker van belang. In dit kader heeft het kabinet het programma «betere regelgeving en dienstverlening» gelanceerd.
Kunt u in kaart brengen welke stappen mogelijk zijn op het gebied van het vergroten van de experimenteerruimte om de Nederlandse en Europese platformeconomie te vergroten?
Voor zover het geven van experimenteerruimte betekent dat bepaalde sectoren meer vrijheid krijgen dan andere sectoren, is dat geen oplossing. Dat zou al snel tot oneerlijke concurrentie leiden. Daar waar bedrijven in de platformeconomie tegen bestaande regels aanlopen, kan gekeken worden welke ruimte er binnen die regels voor experimenten bestaat, zonder dat dit afbreuk doet aan een eerlijke economie. Ondernemers die belemmeringen ervaren bij het investeren en innoveren in de duurzame en digitale economie, kunnen met deze knelpunten terecht bij het Minister van Economische Zaken en Klimaat (https://www.ruimteinregels.nl).
Kunt u ingaan op de bevindingen en aanbevelingen van het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) inzake het verminderen van de regeldruk door ontwikkelingen in de klus- en deeleconomie, zoals gedeeld op 29 oktober 2018 met de Kamer? Deelt u de aanbevelingen van het ATR? Zo ja, kunt u aangeven in hoeverre de door de ATR gedane aanbevelingen kunnen worden overgenomen?2
Ik reageer op het genoemde ATR-advies met een afzonderlijke brief in het eerste kwartaal van 2019.
In hoeverre ondersteunt u de mogelijkheden voor meer horizontaal toezicht en het verminderen van overbodige regels voor de klus- en deeleconomie?
Zie antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening van het ATR dat het verschil in regeldruk voor de traditionele economie en klus- en deeleconomie op het gebied van de Algemene Verordening Gegevensbescherming nader onderzoek verdient? Zo ja, bent u bereid om eerder genoemde verschil in regeldruk nader te onderzoeken?
Zoals de ATR zelf al aangeeft, zijn de regels voor de traditionele economie en de nieuwe economie identiek. Anders dan soms gedacht wordt, betreft dat ook het hergebruik van gegevens voor andere doelen dan waarvoor die gegevens afgegeven zijn. Ook in de platformeconomie mogen gegevens niet gebruikt worden voor andere doelen dan waarvoor ze zijn afgegeven. De doelbindingseis is voor beiden gelijk. Het is niet zo dat de platformeconomie de verkregen gegevens zonder additionele toestemming mag gebruiken voor andere doeleinden dan waar ze voor verkregen zijn. De regels zijn dus hetzelfde, waardoor er ook geen verschil in regeldruk is. Ik zie dan ook geen aanleiding om een nader onderzoek uit te voeren naar verschillen in regeldruk tussen de traditionele en de platformeconomie.
In hoeverre draagt naar uw mening het voorstel Platform-to-Business Regulation, waarover bij de Raad voor Concurrentievermogen van 29 en 30 november 2018 naar verwachting een oriëntatie wordt aangenomen, bij aan het verkleinen van de achterstand in de strijd om de digitale hegemonie?
Het «platform-to-business» voorstel van de Europese Commissie zorgt voor gemeenschappelijke regels in de EU voor platforms in hun relatie met ondernemers die goederen of diensten via het platform aanbieden. Het voorstel bevat transparantievereisten en bepalingen over geschillenbeslechting. Het voorstel is van toepassing op alle platforms waarbij de zakelijke gebruikers in de Europese Unie gevestigd zijn en hun producten of diensten aanbieden aan consumenten die zich in de EU bevinden. Het platform zelf hoeft niet in de EU gevestigd te zijn.
Het voorstel voorkomt fragmentatie als gevolg van uiteenlopende nationale regelgeving over de onderwerpen in het voorstel. Gefragmenteerde regelgeving leidt tot hoge naleveringskosten en zou een platform dat binnen de EU wil groeien er van kunnen weerhouden grensoverschrijdende activiteiten te ondernemen. Het voorstel draagt daarom bij aan het beter functioneren van de Europese interne markt en voorkomt dat gefragmenteerde regelgeving over de relatie tussen platforms en ondernemers Europese spelers op achterstand zet.
De productconformiteit van PC’s, laptops, tablets, smart TV’s, slimme thermostaten en andere slimme apparatuur thuis |
|
Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat in pc’s, laptops, tablets, smart-tv’s, slimme thermostaten en andere slimme apparatuur thuis, diverse batterijen, processoren, werkgeheugens, opslagcapaciteit en netwerkkaarten verwerkt zijn, die niet of alleen tegen hele hoge kosten vervangen kunnen worden?
Ik ben er van op de hoogte dat consumentenelektronica uit veel verschillende componenten bestaat en dat sommige van deze componenten niet of slechts tegen hoge kosten vervangen kunnen worden als gevolg van keuzes van de fabrikant. Zo worden om ruimte te besparen chips gebruikt die permanent zijn bevestigd aan andere onderdelen.
Hoe verhoudt dit zich tot de regels voor productconformiteit van artikel 7:17 Burgerlijk Wetboek?
Artikel 7:17 van het Burgerlijk Wetboek gaat over conformiteit van een product, dat betekent dat een product moet voldoen aan de door de verkoper gewekte verwachtingen. Als een product niet voldoet aan de verwachtingen die de koper mag hebben (non-conformiteit), heeft de verkoper de plicht het product kosteloos te repareren of te vervangen. Het is voor de consument bij non-conformiteit dus niet relevant of vervanging slechts tegen hoge kosten mogelijk is.
Klopt het dat de winkelier in de eerste zes maanden wel degelijk eventuele mankementen moet vergoeden of vervangen en daarna ook nog voor de tijd van de economische en technische levensduur?
De eerste zes maanden na levering wordt aangenomen dat een defect product het gevolg is van een fout aan de kant van de verkoper. Ook na zes maanden heeft de verkoper de verplichting om non-conforme producten in conformiteit te brengen. Na deze zes maanden geldt dat de consument moet aantonen dat het gebrek bij de levering al bestond. De periode waarin een consument zich kan beroepen op non-conformiteit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, daarbij is leidend wat de verwachte levensduur van het product is.
Hoe lang is de economische en technische levensduur van de vraag een genoemde onderdelen? Welke jurisprudentie is hierover beschikbaar?
De wettelijke systematiek rondom conformiteit gaat over die van een product, niet van onderdelen. Er moet dus worden gekeken naar de verwachte levensduur van het product als geheel. Hoe lang de consument mag verwachten dat het product meegaat is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Een leidraad bij de bepaling van de verwachte levensduur bij consumentenelektronica is de door de verkopende sector zelf opgestelde UNETO/VNI tabel, https://www.uneto-vni.nl/onze-leden/waar-staan-onze-leden-voor/gebruiksduurverwachting. Het is uiteraard aan de rechter om in een concreet geval een uitspraak te doen over wat de consument mag verwachten.
Kunt u over deze problematiek in overleg treden met de fabrikanten van pc’s, laptops, tablets, smart-tv’s, slimme thermostaten en andere slimme apparatuur thuis? Zo nee, waarom niet?
Het is aan fabrikanten om keuzes te maken over de inrichting van hun productieproces. Zij mogen daarbij ook zelf kiezen wat zij rekenen voor reparaties buiten de conformiteitsperiode.
Kunt u de fabrikanten ertoe aansporen dat de hier bedoelde onderdelen tegen redelijke kosten vervangbaar zullen zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
ICT-problemen bij UWV |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de podcast De Echte Jan Radioshow over ICT-problemen bij Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?1 Wat is uw oordeel daarover?
Ja. In de podcast gaat de heer Roos in gesprek met het Kamerlid Van Dijk over onder meer de WW-fraude door arbeidsmigranten, de mogelijkheid om via de Polisadministratie van UWV fraudegevallen op te sporen en de uitgaven die UWV in het verleden heeft gedaan aan ICT. De bestrijding van WW-fraude en de mogelijkheden die UWV hiervoor heeft zijn belangrijke onderwerpen, waarover ik op 11 oktober jl. uitgebreid met uw Kamer heb gesproken en waarover ik u eind januari zal informeren.
Is het waar dat de digitale mogelijkheden om fraude met uitkeringen op te sporen door UWV uit het polisadministratiesysteem zijn gehaald? Zo ja, waarom is dit gedaan?
Nee. De digitale mogelijkheden om fraude met uitkeringen op te sporen zijn niet uit de Polisadministratie gehaald. De Polisadministratie is geen fraudesignaleringssysteem. Het is een database waarin inkomstengegevens (zoals loon, uitkeringen en arbeidscontracten) worden opgeslagen. De gegevens in de Polisadministratie bieden wel mogelijkheden om fraude op te sporen.
De Polisadministratie wordt gevuld via de loonaangifte door werkgevers. Toezicht op de aangeleverde loongegevens is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van UWV en de Belastingdienst. UWV en Belastingdienst markeren aan de hand van controles onjuist bevonden informatie in de Polisadministratie. Afnemers van de Polisadministratie kunnen zien dat gegevens als zodanig zijn aangemerkt.
UWV heeft aangegeven dat in de periode 2007–2008 voor de directie Handhaving een aparte functionaliteit is gebouwd, de zogenaamde Fraude Preventie en Onderzoek levering. Op basis van deze levering werden samenloopsignaleringen gedaan: samenloop tussen het hebben van werk en een werkloosheidsuitkering en samenloop tussen het hebben van werk en een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Deze levering was gebaseerd op de oude registraties van de toenmalige uitvoeringsinstellingen (GAK, SFB, USZO, Cadans, GUO) en heeft tot en met 2017 gedraaid. Daarna is de controle op samenloop ingebouwd in de primaire systemen van de divisie Uitkeren van UWV. De directie Handhaving heeft nu via een aparte applicatie voor gegevensanalyse toegang tot de Polisadministratie en kan daarmee analyses op de data uitvoeren ten behoeve van het signaleren van mogelijke fraude.
Is het waar dat UWV reeds in 2007 circa 250 miljoen euro heeft uitgegeven aan ICT? Zo nee, wat is het juiste bedrag?2
In 2007 heeft UWV, zoals vermeld in het jaarverslag, in totaal 258 miljoen uitgegeven aan automatisering.
Is het waar dat uw voorganger in 2011 meende dat de polisadministratie en loonaangifteketen niet alleen op orde zijn, maar dat «dit alles ook binnen het budget is gebleven»?
Per brief van 31 mei 20113 heeft de toenmalig Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uw Kamer de eindrapportage «Werking van de loonaangifteketen in 2010», de eindrapportage «plateau stabiele keten» en de veertiende halfjaarlijkse rapportage «Samenwerking UWV en Belastingdienst» toegezonden. De rapportages gingen vergezeld van een oordeel van Het Expertise Centrum en het rapport «UWV en Walvis, tiende rapportage» van de Inspectie Werk en Inkomen. In de brief schrijft mijn voorganger dat UWV en Belastingdienst goede resultaten hebben behaald in het reguliere proces rond het verwerken van loonaangiftegegevens en bij het treffen van de maatregelen voor de stabiele loonaangifteketen. In 2010 was, net zoals over 2008 en 2009, sprake van een werkende loonaangifteketen en is het plateau van de stabiele keten gerealiseerd.
In de veertiende halfjaarlijkse rapportage staat dat UWV tot en met maart 2011 voor de realisatie van de Polisadministratie en loonaangifteketen in totaal 339,6 miljoen euro heeft uitgegeven. Daarmee zijn de totale kosten binnen het budget van 348 miljoen euro gebleven. Met betrekking tot de kosten voor ICT was sprake van een overschrijding van het budget: in totaal is 202,1 miljoen uitgegeven terwijl 157,9 miljoen euro was begroot. Op andere posten, waaronder het sociaal plan, was sprake van een onderuitputting van het budget.
Deelt u de mening dat dit alleen mogelijk was door met budgetten te schuiven (van polisadministratie naar databeheer)? Zo nee, wat is de juiste weergave?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitsluiten dat geld voor ICT in dit verband ondoelmatig danwel inefficiënt is uitgegeven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan niet uitsluiten dat geld voor ICT deels ondoelmatig of inefficiënt is besteed. Bij de totstandkoming en inrichting van de Polisadministratie en de loonaangifteketen hebben zich immers tal van problemen voorgedaan waaronder ICT-technische problemen en is er meer geld aan ICT besteed dan oorspronkelijk begroot. Daarover is door mijn respectievelijke voorgangers diverse malen en uitvoerig aan uw Kamer gerapporteerd.
Bent u bereid deze zaak te onderzoeken, zodat alle feiten boven tafel komen?
Naar de ontwikkeling en inrichting van de loonaangifteketen en de Polisadministratie is in het verleden door verschillende toezichthoudende instanties, zoals de (toenmalige) Inspectie Werk en Inkomen en Het Expertise Centrum, uitgebreid en terugkerend onderzoek gedaan. Hierover is gerapporteerd aan uw Kamer.4 Ik zie dan ook geen aanleiding voor het doen van nader onderzoek.
Het feit dat ASML in België medische isotopen gaat ontwikkelen |
|
Maurits von Martels (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Belgen kapen Nationaal Icoon van ASML»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat, ondanks dat de Nederlandse overheid een kernafvalarme productiemethode van medische isotopen (Lighthouse) uitriep tot Nationaal Icoon en Nederland een vooraanstaande positie in de productie van medische isotopen heeft, de ontwikkeling van het project toch over de grens naar België verdwijnt?
Het kabinet vindt het positief dat een potentiële doorbraaktechnologie als die van Lighthouse verder tot ontwikkeling wordt gebracht. Het draagt daarmee bij aan het oplossen van wereldwijde opgaven. Bij de verdere ontwikkeling door het Belgische IRE spelen ASML en andere Nederlandse high-tech bedrijven een zeer grote rol. De Belgische overheid verleent hiervoor een subsidie van € 52 miljoen. Een eerste productielijn wordt vervolgens in België gerealiseerd. Het heeft uiteraard onze voorkeur dat Iconen in Nederland worden gerealiseerd, maar het belangrijkste is dat ze kwalitatief goede partners en investeerders vinden.
Zal Lighthouse de status van Nederlands Icoon behouden nu de ontwikkeling van het project over de grens verdwijnt? Zo ja, hoe zal dat nu in de praktijk eruit gaan zien?
Ja, Lighthouse behoudt de status van Nationaal Icoon. Het is een eretitel die door het kabinet is toegekend aan iconische technologieën, diensten of producten die in Nederland zijn bedacht of ontwikkeld. Daar verandert niets aan.
Wat is de reden dat het project Lighthouse tot op heden geen investering kon krijgen in Nederland?
Na de verkiezing tot Nationaal Icoon heeft de Nederlandse overheid samen met Lighthouse met diverse partijen gesproken over een mogelijke investering in het project. Ondanks dat er veel belangstelling was voor deze vernieuwende technologie en de toepassingsmogelijkheden daarvan, vonden deze partijen de risico’s van de benodigde investering te hoog, omdat de technische haalbaarheid door Lighthouse nog niet was aangetoond. Uit deze gesprekken werd duidelijk dat het in deze eerste fase lastig was in de markt de benodigde financiering te verkrijgen. Het Belgische IRE, sinds lange tijd actief in de productie van medische isotopen, heeft een andere afweging gemaakt.
Via welke financiële instrumenten is geprobeerd de investering los te krijgen en waarom lukte dat niet? Zijn er voldoende geschikte financiële instrumenten in Nederland om dit soort investeringen los te krijgen?
Het reguliere EZK-instrumentarium is gericht op (innovatieve) projecten die niet geheel uit eigen middelen of door de markt gefinancierd kunnen worden. Voor Lighthouse is er naar verschillende financiële instrumenten gekeken zoals de PPS-toeslag, de WBSO, het innovatiekrediet en vroege fase financiering van het Toekomstfonds. Voor de inzet van deze instrumenten voor een project van dergelijke omvang waarvan de technische haalbaarheid nog niet was aangetoond, is een aanzienlijke bijdrage van een private investeerder vereist. Private partners en investeerders in Nederland waren niet bereid in deze vroege fase de benodigde investering te doen. Met de nieuwe nationale investeerder Invest-NL ontstaat er een partij die dit type investeringen in nieuwe markten of technologieën, wel zou kunnen doen.
Lag het in het vooruitzicht dat op termijn het wel zou lukken om een investering rond Lighthouse in Nederland rond te krijgen?
Er was potentiële belangstelling voor financiering door Nederlandse investeerders in latere fasen van dit project. Voor de financiering van de vroege fase was, zoals ik al aangaf in antwoord op vraag 5, echter geen bereidheid van private partners en investeerders om de benodigde investeringen te doen.
Was de Nederlandse regering op de hoogte dat België ook interesse had in het project en was de inschatting dat België op korte termijn zou kunnen gaan toehappen? Zo ja, sinds wanneer kwamen deze signalen?
Vanaf de verkiezing van Lighthouse tot Nationaal Icoon is er veelvuldig en constructief overleg geweest tussen Lighthouse, ASML en de Nederlandse overheid. Ook is er overleg geweest met IRE, de Belgische partner. In januari 2018 is reeds bekend geworden dat ASML in het Belgische IRE een partner had gevonden voor de verdere ontwikkeling van de Lighthouse-technologie. IRE is reeds een grote speler op de markt van medische isotopen en heeft de fase van technische risicomitigatie zelf gefinancierd.
In mei 2018 hebben bovengenoemde partijen reeds de intentie uitgesproken dat na de verdere ontwikkeling de uiteindelijke bouw van de eerste productielijn in Wallonië op de site van IRE zal plaatsvinden. Daarbij is ook aangegeven dat men de verwachting had dat de Belgische overheid daar op korte termijn financiële steun voor zou verlenen.
Kunt u aangeven welke afspraken België gemaakt heeft voor levering van molybdeen-99 aan hun ziekenhuizen en welke mogelijkheden u ziet dat Nederland ook afspraken maakt met betrekking tot het leveren van molybdeen-99?
Net als in Nederland zijn er in België momenteel afspraken over de levering van molybdeen-99 aan het einde van de productieketen, namelijk tussen de farmaceuten en ziekenhuizen. Deze afspraken hebben onder andere betrekking op de hoeveelheden en momenten van levering. De vestiging en ontwikkeling van Lighthouse in België, zou een extra productiefaciliteit aan het begin van de productieketen betekenen. Dit is vooralsnog geen aanleiding tot wijziging van de staande afspraken tussen farmaceuten en ziekenhuizen.
Voldoen de afspraken tussen Lighthouse en de Belgische overheid aan de regels voor het geven van staatssteun?
De Nederlandse overheid heeft geen kennis over de eventuele afspraken tussen IRE, Lighthouse Isotopes B.V. en de Belgische overheid. Het is aan de Belgische overheid om te zorgen dat de afspraken voldoen aan de Europese staatssteunregels.
Heeft het besluit tot ontwikkeling in België gevolgen voor op welke manier de technologie in Nederland straks kan worden toegepast? Zo ja, welke?
De kennis blijft eigendom van ASML, die een samenwerking is aangegaan met IRE. IRE gaat de verdere ontwikkeling en bouw van de faciliteiten realiseren. De verdere toepassing van de technologie in Nederland hangt af van de intenties van ASML, en van de voorwaarden opgesteld voor deze samenwerking. Dat is aan beide partners in de overeenkomst.
Welke samenwerking had precies kunnen ontstaan tussen Lighthouse en Pallas? Kunt u aangeven in hoeverre de komst van Lighthouse net over de grens gevolgen kan hebben voor het aantrekken van een investeerder in Pallas?
Een samenwerking tussen het Lighthouse initiatief en de Stichting Pallas was in eerste instantie voor de hand liggend. De samenwerkingsmogelijkheden zijn ook door beide initiatieven uitvoerig besproken, waarbij ook diverse knelpunten aan de orde kwamen. Op initiatief van de hoogambtelijke werkgroep nucleair landschap is door het consultancybureau Strategy& onderzocht of samenwerking tussen beide partijen mogelijk zou zijn. Strategy& heeft geconcludeerd dat er weinig synergievoordelen zouden optreden wanneer beide initiatieven werden gebundeld. Dit komt doordat bij samenwerking tussen beide initiatieven er maar beperkt sprake is van kostenreducties of andere voordelen. Volgens Strategy& is een combinatie van Pallas en Lighthouse daarmee minder aantrekkelijk voor private financiers. Daarnaast was de verwachting van Strategy& dat integratie van beide initiatieven tot uitdagingen op het terrein van mededinging zou leiden (Kamerstuk 25 422, nr. 220. Vervolgonderzoeken hoogambtelijke werkgroep nucleair landschap).
Nu het Lighthouse initiatief net over de grens gerealiseerd zal worden in plaats van in Nederland maakt het in principe geen verschil voor het aantrekken van private investeerders. De markt voor diagnostische en therapeutische medische isotopen is internationaal en Pallas beoogt dan ook aan landen in Europa en daarbuiten te gaan leveren.
Wat is de stand van zaken rond investeringen van andere projecten die zijn uitgeroepen tot Nationale Iconen? Bestaat hier ook het risico dat deze over de grens zullen worden ontwikkeld?
De Nationale Iconen bevinden zich in verschillende fasen van ontwikkeling. Als het mogelijk is de Iconen vanuit Nederland hun bedrijvigheid te laten opbouwen, heeft dat uiteraard de voorkeur en daarop zijn de inspanningen van de overheid in eerste instantie ook op gericht. Aan de verkiezing tot Nationale Icoon zit echter geen additionele financiering verbonden. Wel kunnen Iconen, net als andere bedrijven, gebruik maken van het bestaande overheidsinstrumentarium (zoals subsidies, kredieten en garantstellingen). Als deze Iconen er in slagen om internationaal de aandacht op zich te vestigen en internationale investeerders aan te trekken, en daardoor tot verdere ontwikkeling te komen, is dat positief. Iconen worden immers mede geselecteerd op hun internationale potentie, het «risico» van over de grens gaan hoort daar dan bij.
Internet langs de grens in Schinveld (Onderbanken) |
|
Martijn van Helvert (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het nieuwsbericht over de afsluiting van internet door de Nederlandse overheid in huizen langs de Duitse grens in Schinveld (Onderbanken)?1
Ja
Deelt u de mening dat ook inwoners en bedrijven in de grensstreek toegang tot internet moeten kunnen hebben?
Ik deel de mening dat inwoners en bedrijven in de grensstreek over internettoegang moeten kunnen beschikken. Dit past ook in het beleid van het kabinet, zoals onder meer geformuleerd in het Actieplan Digitale Connectiviteit.2 Die toegang is nu wel beschikbaar, maar wat de snelheid betreft niet toereikend.
Kunt u aangeven waarom de Nederlandse overheid, ondanks verleende vergunningen, zonder overleg met gemeente of inwoners, ervoor heeft gekozen om de verbinding met internet te verbreken?
Omdat het in dit geval een Duitse aanbieder betreft, is het op basis van Nederlandse wetgeving niet zomaar mogelijk om het internet- en telefoonverkeer af te tappen. De lokale media hebben hieruit begrepen dat de internetverbinding op initiatief van het Ministerie van Justitie en Veiligheid zou worden verbroken.
Van het verbreken van de (bestaande) verbinding met internet door de Nederlandse overheid is echter geen sprake geweest, evenmin van een intentie daartoe.
In het kader van het tot stand brengen van een internetverbinding tussen Nederland en Duitsland heeft het Agentschap Telecom, vanuit zijn rol als toezichthouder op de Telecommunicatiewetgeving, voorlichting gegeven en gewezen op de voorwaarden waaraan een nieuw netwerk moet voldoen. Zo dienen er voorzieningen te worden getroffen om in de betreffende veiligheidsregio een ononderbroken toegang tot 112 te waarborgen. Daarnaast moet de verbinding in verband met de opsporing van strafbare feiten en de nationale veiligheid aftapbaar zijn.3
In hoeverre ondersteunt het kabinet het principe van de grensoverschrijdende oplossing die was aangedragen in deze casus?
Ik ben van mening dat de mogelijkheden die oplossingen bieden voor bewoners in de grensregio zoveel mogelijk benut zouden moeten kunnen worden, zoals ook de oplossing die in deze casus was aangedragen, binnen de geldende wettelijke kaders.
Deelt u de mening dat voor dit probleem een oplossing moet komen in het licht van de grensoverschrijdende samenwerking binnen Europa?
Dit kabinet is voorstander van grensoverschrijdende samenwerking en het pakken van kansen ten aanzien van economische ontwikkeling en leefbaarheid in de grensregio’s, ook op het gebied van de telecommunicatie. Verschillen tussen landen, bijvoorbeeld op het gebied van taal, cultuur, maar ook in wet- en regelgeving en technische systemen, zorgen er echter voor dat grensoverschrijdende oplossingen niet altijd makkelijk te realiseren zijn. Ik zet mij binnen het kabinet, waar mogelijk, in voor het wegnemen van dergelijke grensbelemmeringen.
Bent u bereid om met betrokken partijen in overleg te gaan om een oplossing te vinden voor deze ontstane situatie, met het doel dat de inwoners van Schinveld allemaal toegang krijgen tot internet?
Er vindt reeds overleg plaats tussen het Agentschap Telecom en de betrokkenen in Schinveld waarbij de mogelijke oplossingen worden verkend. Indien nodig voor het vinden van een oplossing zullen ook de Ministeries van JenV en BZK daarbij worden betrokken.
Zou u de Kamer over de voortgang willen informeren?
Ik zal in mijn eerstvolgende voortgangsbrief over Grensoverschrijdende Samenwerking die ik in januari zal versturen, ook op dit punt uw Kamer informeren over de voortgang.
Het bericht ‘Australische overheid verbiedt Huawei en ZTE apparatuur te leveren voor 5g’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Australische overheid verbiedt Huawei en ZTE apparatuur te leveren voor 5G» en de verklaring van de Australische overheid?1
Ja.
Onderschrijft u het grote economische en maatschappelijke belang van 5G op het gebied van connectiviteit en communicatie voor bedrijven en burgers, het belang van 5G voor vitale (toekomstige) systemen op het gebied van mobiliteit, elektriciteit en zorg en het belang voor de ontwikkeling van het Internet of Things?
Ja.
Aangezien zowel Australië als de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk hebben maatregelen genomen om de nationale veiligheid van dergelijke vitale infrastructuur te garanderen, bent u in contact met deze landen over de genomen besluiten en de informatie waarop deze besluiten zijn genomen? Is er aanleiding om een dergelijk besluit ook voor Nederland te nemen?
Uiteraard heeft het kabinet aandacht voor ontwikkelingen in technologieën en kwetsbaarheden daarin en voor de noodzaak scherp te blijven op de beveiliging hiervan. Ook de internationale ontwikkelingen rond Chinese technologiebedrijven worden door het kabinet gevolgd.
Nederland maakt een eigenstandige afweging. De Nederlandse overheid beziet de risico’s die verbonden zijn aan dergelijke producten en bedrijven op een zorgvuldige «case by case» basis, waarbij in ieder geval de volgende criteria worden betrokken:
Gezien de nationale veiligheidsbelangen en de belangen van het bedrijfsleven wordt niet vooruitgelopen of gespeculeerd over al dan niet mogelijke toekomstige maatregelen.
Wat is uw reactie op de vier eisen aan het 5G-netwerk die de Australische regering formuleert in haar verklaring over deze kwestie? Bent u het eens met de analyse van de Australische regering over het vervagen van grenzen tussen «rand» en «kern»-apparatuur bij 5G?
5G heeft inderdaad een architectuur die verschilt van die van de huidige generatie mobiele netwerken. Op basis van een analyse van de risico’s die dat met zich meebrengt wordt een afweging gemaakt van mogelijke toekomstige maatregelen. Ieder land maakt daarbij zijn eigen risico-afweging, zoals Australië dat heeft gedaan met zijn eisen, en de Nederlandse overheid eveneens een eigen afweging maakt.
In hoeverre valt de hardware van bedrijven als Huawei en ZTE binnen het in de brief over Kaspersky virussoftware geformuleerde kader (Kamerstuk 30 821, nr. 46), namelijk: a) diepgaande toegang tot ICT-systemen, b) een plicht tot het navolgen van buitenlandse wetgeving (in dat geval Russische) en c) een offensief cyberprogramma van dat betreffende land?
Gezien de nationale veiligheidsbelangen en de belangen van het bedrijfsleven wordt niet vooruitgelopen op of gespeculeerd over welke producten, diensten of bedrijven al dan niet een risico zouden kunnen vormen voor de nationale veiligheid en over al dan niet mogelijke toekomstige maatregelen.
Op welke manier geschiedt de besluitvorming om tot dergelijke besluiten, zoals met de antivirussoftware van Kaspersky, te komen? Ziet u reden om een uitgebreider kader op te stellen om dergelijke besluiten van nationale veiligheid te nemen?
De Nederlandse overheid beziet de risico’s die verbonden zijn aan dergelijke producten en bedrijven op een zorgvuldige «case by case» basis, waarbij in ieder geval de volgende criteria worden betrokken:
Omdat elke casus specifieke kenmerken heeft, biedt het huidige kader voldoende flexibiliteit om bij elke afzonderlijke casus een analyse naar de eventuele risico’s voor de nationale veiligheid uit te voeren.
Op wat voor manier vindt er Europese samenwerking op dergelijke kwesties van nationale veiligheid plaats? Vindt u het wenselijk als er ook op Europees niveau strategisch vanuit nationaal veiligheidsbelang gekeken wordt naar dergelijke kwesties?
Nationale veiligheid is een primaire verantwoordelijkheid van de lidstaten. Echter faciliteert de EU samenwerking tussen lidstaten op het gebied van veiligheid, bijvoorbeeld middels werkgroepen waarin kennis, informatie en «best practices» worden uitgewisseld over dergelijke onderwerpen. Nederland acht het van belang dat informatie en kennis wordt uitgewisseld over dergelijke onderwerpen in EU-verband, hierbij is het echter van belang dat de nationale competentie van nationale veiligheid wordt gerespecteerd.
Het bericht ‘Capgemini schikt ict-fiasco SVB voor 20,2 miljoen’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Capgemini schikt ict-fiasco SVB voor 20,2 miljoen»?1
Ja.
Bent u het eens dat, indien er geschikt wordt tussen een ICT-dienstverlener en een ministerie naar aanleiding van gefaalde ICT-projecten van miljoenen euro’s, transparantie geboden is?
Ik ben het met u eens dat transparantie in alle stadia van ICT-projecten geboden is. De schikking tussen SVB en Capgemini is bij brief van 21 augustus jl. aan uw Kamer gemeld door de Staatssecretaris van SZW.2 Specifiek over het delen van dergelijke schikkingsinformatie met uw Kamer zijn geen rijksbrede afspraken gemaakt. Ik ben het met u eens dat dit wel wenselijk is en zal de CIO-Rijk verzoeken om hierover afspraken te maken met de departementen. Een jaarlijks overzicht van door de departementen gemelde schikkingen met ICT-dienstverleners zal tevens voortaan jaarlijks worden meegenomen in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk.
Wordt de Kamer standaard over deze schikkingen geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe veel van dit soort schikkingen met ICT-dienstverleners hebben er de afgelopen vijf jaar plaatsgevonden?
Er zijn mij over de afgelopen vijf jaar, met uitzondering van het hierna volgende, bij BZK en andere departementen geen andere gevallen bekend van rechtszaken met ICT-dienstverleners die geresulteerd hebben in een schikking. Het Ministerie van OCW heeft mij laten weten dat door het Nationaal Archief in 2017 een schikking is getroffen met een ICT-dienstverlener ten behoeve van voortijdige beëindiging van een ICT-beheercontract, nadat een kort geding over deze zaak eerder in het voordeel van de Staat was beslecht3. Met deze schikking zijn over en weer geen kosten gemoeid geweest.
Kunt u middels een tabel inzichtelijk maken per schikking wat de totale kosten per ICT-project waren en voor welk bedrag er een schikking is getroffen met de ICT-dienstverlener?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in te voeren dat ministeries deze schikkingen moeten melden aan de CIO Rijk, die het overzicht van deze schikkingen in een jaarlijkse rapportage aan de Tweede Kamer kan doen toekomen?
Zie antwoord op vraag 2 en 3.
De partijdigheid van de evaluatie van de netneutraliteitsverordening |
|
Mahir Alkaya |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief aan de Europese Commissie van diversie belangenorganisaties, waaronder het Nederlandse Bits of Freedom, waarin zij hun bezwaren uiten over de aanstelling van onderzoeksbureau Bird & Bird voor het onderzoek naar de implementatie van de netneutraliteitsverordening?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze organisatie, die in het verleden Nederlandse wetgeving op het gebied van netneutraliteit aanvocht, onvoldoende in staat is om een onafhankelijke evaluatie uit te voeren waarbij de vraag of een strengere vorm van netneutraliteit in het belang is van burgers aan bod komt? Zo ja, heeft u deze mening over gebracht aan de Europese Commissie of gaat u dit nog doen?
De Europese Commissie volgt voor het verlenen van opdrachten de regels van de Financiële Verordening (Vo. (EU) 2015/1929 en uitvoeringsverordening Vo. (EU) 2015/2462). Die lijken sterk op de regels voor aanbestedingsprocedures zoals die gelden voor de lidstaten op basis van richtlijn 2014/24/EU en de daarop gebaseerde nationale regelgeving. Deze procedures beogen zorgvuldigheid en transparantie te creëren. De uiteindelijke selectie van de meest geschikte partij in een concreet geval is aan de Europese Commissie. Die selectie doet zij op basis van vooraf vastgestelde, openbare criteria. Voorbeelden hiervan zijn: vastgestelde ernstige beroepsfouten, frauduleuze handelingen of het tekortkomen in de nakoming van belangrijke verplichtingen. Kantoren worden niet per definitie uitgesloten van overheidsopdrachten op basis van het enkele feit dat ze ook voor partijen uit het bedrijfsleven werkzaam zijn. Dit geldt ook voor partijen die al dan niet betrokken zijn geweest via rechtszaken bij het aanvechten van wetgeving. Als de Commissie van oordeel is, dat er sprake is van conflicterende belangen kan zij de inschrijving terzijde leggen met als argument dat het kantoor niet over de vereiste beroepsbekwaamheid beschikt. De opdrachtnemers van het onderzoek, Bird & Bird en Ecorys, zijn gehouden aan de algemene voorwaarden voor opdrachtovereenkomsten van de Europese Commissie van januari 2016. In deze voorwaarden is onder andere vastgelegd dat de opdrachtnemer alle nodige maatregelen dient te nemen om elke situatie van belangenconflict te voorkomen. Als de Commissie van oordeel is dat er desalniettemin sprake is van conflicterende belangen kan zij de overeenkomst beëindigen. De objectiviteit en onpartijdigheid van het onderzoek zijn hiermee gewaarborgd.
Bent u bekend met de zorg van een deel van de samenleving dat zero-rating een inperking van netneutraliteit is? Zo ja, hoe gaat u deze zorg overbrengen in de evaluatie van de netneutraliteitsverordening?
Ik ben bekend met deze zorg. Mijn voorganger en uw Kamer hebben alle ruimte gezocht voor behoud van het verbod op prijsdiscriminatie. In Europa heeft Nederland zich ingezet voor het opnemen van een expliciet verbod op prijsdiscriminatie in de netneutraliteitsverordening. Dit is niet gelukt. De rechter heeft geoordeeld dat het Nederlandse verbod op prijsdiscriminatie in de Telecommunicatiewet niet in lijn was met de verordening. De Telecommunicatiewet is conform de rechterlijke uitspraak aangepast. Dit betekent niet dat alle vormen van zero-rating, oftewel positieve prijsdiscriminatie, nu mogelijk zijn. Het samenwerkingsverband van Europese telecom toezichthouders, BEREC, heeft op 30 augustus 2016 uitvoerige richtsnoeren vastgesteld over de toepassing van de netneutraliteitsverordening. Deze richtsnoeren geven een kader voor de wijze waarop toezichthouders een zero-rating casus dienen te beoordelen. Voor positieve prijsdiscriminatie staat in deze richtsnoeren dat dit mogelijk is, mits het niet strijdig is met het non-discriminatiebeginsel en de rechten van eindgebruikers niet worden beperkt. Onder omstandigheden kan het oordeel dus nog steeds zijn dat een specifieke vorm van zero-rating niet is toegestaan.
Welk beleid heeft u ten aanzien van het inschakelen van onderzoeksbureaus bij de evaluatie van regels en wetgeving die tevens betrokken zijn of zijn geweest bij het aanvechten van deze regels en wetgeving?
Voor Nederlandse aanbestedende diensten, zoals het Ministerie van EZK, geldt grosso modo hetzelfde als ik hierboven onder 2 geschetst heb voor de Europese Commissie. Tevens stelt de Aanbestedingswet 2012 dat de keuze voor het uitnodigen van ondernemer(s) die worden toegelaten tot een aanbestedingsprocedure op objectieve criteria moet plaatsvinden. Ik heb geen aanvullend inhoudelijk beleid voor dit soort situaties, omdat deze situaties naar mijn mening juist maatwerk en individuele afwegingen vragen. Daarbij speelt mee dat mijn ambtenaren gehouden zijn aan de Gedragscode Integriteit Rijk, ook bij het selecteren van leveranciers.
Bent u bereid zich er in Europees verband voor in te spannen dat bureaus die aantoonbaar betrokken zijn bij juridische procedures tegen nationale wetten en regels in de toekomst niet betrokken worden bij de evaluatie van richtlijnen of verordeningen waaruit die wetten en regels voortvloeien?
Ik zie geen aanleiding om actie te ondernemen in Brussel. Ik vertrouw op de procedures die belangenverstrengeling tegengaan en transparantie bevorderen, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Opinie 7/2018 van de Europese databeschermingsautoriteit (EDPS) over het voorstel om vingerafdrukken op ID-kaarten op te nemen |
|
Monica den Boer (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met Opinie 7/2018 van de Europese databeschermingsautoriteit (EDPS) over het EU-voorstel (2018/0104) over de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten door middel van het opnemen van vingerafdrukken?1
Ja.
Deelt u de mening dat gezichtsafbeeldingen en vingerafdrukken beschouwd moeten worden als gevoelige persoonsgegevens en daarom speciale bescherming verdienen?
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie van de EDPS dat het betreffende EU-voorstel niet voldoende rechtvaardigt waarom twee soorten biometrische data (gezichtsafbeelding en vingerafdrukken) op ID-kaarten opgeslagen moeten worden, terwijl het gestelde doel ook met minder indringende middelen bereikt kan worden?
Ik zie daarin steun voor het Nederlandse standpunt in de onderhandelingen om de proportionaliteit van dit onderdeel van het voorstel ter discussie te blijven stellen.
Bent u het met het oordeel van de EDPS eens dat het voorstel een vergaande impact zal hebben op honderden miljoenen Europeanen omdat zij aan de verplichte vingerafdrukeisen zullen worden onderworpen, terwijl veel landen deze vingerafdrukken niet kunnen uitlezen? Zo nee, waarom niet?
De EDPS neemt hetzelfde standpunt in als dat Nederland in de afgelopen periode heeft ingenomen met betrekking tot het opnemen van de vingerafdrukken op identiteitskaarten. Belangrijkste reden is het tot op heden beperkte gebruik van vingerafdrukken in paspoorten bij grenscontroles en de afwezigheid van grenscontroles binnen het Schengengebied vanwege het vrije verkeer van personen en goederen. Net als de EDPS heb ik de proportionaliteit van het opnemen van de vingerafdrukken in relatie tot het beperkte gebruik onder de aandacht gebracht en blijf ik daarvoor aandacht vragen.
Deelt u de mening dat de noodzakelijkheid en proportionaliteit van het verwerken van biometrische data zoals vingerafdrukken in deze context opnieuw tegen het licht zou moeten worden gehouden? Zo nee, waarom niet?
Ja, bij de komende Raadswerkgroep op 14 september zal ik onder verwijzing naar het rapport van het EDPS dit onderwerp opnieuw aan de orde stellen.
Wat is uw reactie op het voorstel van de EDPS dat vanwege het feit dat het beoogde doel van het voorstel niet de noodzaak rechtvaardigt voor de opslag van twee soorten biometrische data, het een alternatief is om alleen de opslag van de gezichtsafbeelding te handhaven en niet de vingerafdrukken?
Tijdens de onderhandelingen in de Raadswerkgroep, en later dit jaar in de Raad van de Europese Unie, zal Nederland blijven wijzen op de proportionaliteit van deze maatregel. Daarbij zal Nederland dan ook verwijzen naar de opinie van de EDPS op dit onderwerp.
Hoe kijkt u aan tegen het opnemen van een specifieke bepaling in de verordening dat lidstaten verplicht zijn de biometrische data die verwerkt zijn direct te verwijderen na het opslaan op de identiteitskaart en dat deze gegevens daarna in geen enkel geval voor andere doeleinden gebruikt mogen worden?
De verordening kent nu al een bepaling met daarin doelbinding voor het gebruik van de biometrische gegevens. Daarbij zijn de landen gebonden aan de grenzen van de verordening en hun nationale wetgeving. Voor het gebruik van de data acht ik die bepalingen met doelbinding voldoende.
De EDPS benadrukt verder dat voorkomen moet worden dat de lidstaten zelf vingerafdrukdatabases gaan ontwikkelen op basis van deze verordening. In de aankomende Raadswerkgroep zal ik specifieke aandacht vragen voor deze observatie van de EDPS.
Kunt u de antwoorden op deze vragen voorafgaand aan het plenaire debat naar aanleiding van het verslag van het algemeen overleg (VAO) Biometrie aan de Kamer doen toekomen?
Ja.
De gevolgen van het inreisverbod van de Verenigde Staten voor werknemers van ASML |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Trumps «moslimban» treft ook chipmachinemaker ASML: werknemers komen VS niet binnen»?1 wat is uw reactie daarop?
Ja.
Deelt u de mening dat het strenge inreisverbod van de Verenigde Staten, beter bekend als de «moslimban», verwerpelijk is, en dat Nederland hier op geen enkele wijze aan mee moet werken?
De Verenigde Staten zijn, net als alle andere landen, met inachtneming van hun internationaalrechtelijke verplichtingen, soeverein in het bepalen wie zij toelaten tot hun grondgebied.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat medewerkers van ASML en andere bedrijven op deze wijze worden behandeld door de Verenigde Staten, enkel en alleen gebaseerd op hun land van afkomst?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zich er van bewust dat meerdere bedrijven in Nederland hinder ondervinden van het strenge inreisverbod? Heeft u hierover al eens het gesprek gevoerd met ASML en (vertegenwoordigers van) andere werkgevers? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat in goed contact met het internationaal opererende Nederlandse bedrijfsleven. De door u geschetste zorgen zijn in deze gesprekken niet eerder met het ministerie gedeeld. Wel is het ministerie bekend met een aantal gevallen waarbij in het kader van de nieuwe regelgeving een visum vereist is. Hierbij speelt het ministerie normaliter geen rol. Wanneer bedrijven en / of individuen zich bij het ministerie melden zal, zoals te doen gebruikelijk, worden bezien of kan worden bemiddeld.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger samen met Duitsland om opheldering heeft gevraagd bij de Verenigde Staten over de gevolgen van het inreisverbod?2 Kunt u aangeven wat dit heeft opgeleverd?
Het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daags na de invoering van het inreisverbod, op aandringen van Nederland en andere (Europese) landen, verduidelijkt wat de gevolgen van het decreet zijn voor personen met een dubbele nationaliteit (bipatriden). Onder het decreet kunnen alle houders van Nederlandse paspoorten (ook zij die naast het Nederlanderschap de nationaliteit van één van de genoemde landen bezitten) toegang krijgen tot de VS indien hun Nederlandse paspoort een geldig visum bevat.
Voor de uitgebreidere kabinetsreactie verwijs ik graag naar de Kamerbrief betreffende het Amerikaanse inreisverbod d.d. 1 februari 2017 (Kamerstuk 34 550 V, nr. 65.
Bent u bereid om de hinderlijke gevolgen die Nederlandse werkgevers en werknemers ondervinden van de zogenaamde moslimban aan te kaarten bij de autoriteiten in de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet?
Indien bedrijven zich melden zal het ministerie uiteraard proberen te bemiddelen.
Zijn de problemen die Nederlandse werknemers en werkgevers ondervinden van de «moslimban» opgebracht tijdens de onderhandelingen met de Verenigde Staten (VS) over de mogelijke introductie van preclearance op Schiphol? Zo nee, waarom niet?
De Amerikaanse en Nederlandse soevereine bevoegdheid te bepalen wie op welke gronden worden toegelaten tot het eigen grondgebied is geen onderwerp van de onderhandelingen met de VS over preclearance op Schiphol.
Wanneer verwacht u resultaten naar het onderzoek over de vraag of «preclearance» in overeenstemming is met de Nederlandse Grondwet en de door Nederland getekende internationale verdragen?
Het kabinet is er altijd helder over geweest dat een eventuele overeenkomst met de Verenigde Staten inzake «preclearance» verenigbaar moet zijn met Nederlandse, Europese en internationale wet- en regelgeving, inclusief de mensenrechten. Om die reden blijft de Nederlandse inzet gedurende de onderhandelingen gericht op het eenzijdig kunnen opschorten van preclearance bij inbreuk op de Nederlandse, Europese of internationale wet -en regelgeving, ook in het licht van de voorwaarden die Nederland heeft gesteld bij de start van de onderhandeling (zie ook Kamerstuk 31 936, nr. 369 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2196). Zie ook de antwoorden op vragen gesteld door de leden Van den Hul en Kuiken (beiden PvdA) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Veiligheid en Justitie over het overdragen van sociale media data van gewone Nederlanders aan de Amerikaanse overheid, de Muslimban en de onderhandelingen over de Amerikaanse «preclearance» faciliteiten op Schiphol (ingezonden 18 augustus 2017).
Indien de «preclearance» in Nederland wordt ingevoerd, zou dit betekenen dat Amerikaanse douanebeambten dit discriminerend beleid tegen werknemers van ASML en andere bedrijven op Schiphol uitvoeren? Zo ja, vindt u dit een wenselijke situatie die past bij een vrije samenleving?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u helder en stapsgewijs uiteenzetten wat u de komende maanden concreet gaat doen om er voor te zorgen dat Nederlandse werknemers van ASML gewoon hun werk kunnen uitvoeren en de Verenigde Staten in mogen?
Zoals gesteld in antwoord op vraag 6; indien bedrijven zich bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken melden dan zal het ministerie uiteraard proberen te bemiddelen.
Het artikel ‘New defense bill bans the U.S. government from using Huawei and ZTE tech’ |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «New defense bill bans the U.S. government from using Huawei and ZTE tech»?1
Ja.
Deelt u de analyse van de Amerikaanse regering dat het gebruik van Chinese apparatuur van 2 bepaalde fabrikanten, daar waar het gaat om een «substantieel of essentieel onderdeel van een system, evenals technologie die gebruikt wordt voor het routeren of bekijken van gebruikersdata» een gevaar kan vormen voor de nationale veiligheid en daarom verboden wordt? Zo ja, welke maatregelen gaan er door u genomen worden en op welke termijn? Zo nee, waarom is de Nederlandse veiligheidsafweging anders dan de Amerikaanse veiligheidsafweging?
De Nederlandse overheid beziet de risico's die verbonden zijn aan dergelijke producten en bedrijven op een zorgvuldige 'case by case' basis, waarbij in ieder geval de volgende criteria worden betrokken:
Nederland maakt hierin een eigenstandige afweging. Gezien de nationale veiligheidsbelangen en de belangen van het bedrijfsleven wordt niet vooruitgelopen of gespeculeerd over al dan niet mogelijke toekomstige maatregelen.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het in het artikel genoemde verbod ook geldt voor Hytera, het bedrijf dat de technologie voor het netwerk en de portofoons voor C2000 levert?
Ja.
Als in de Verenigde Staten het gebruik van technologie van Hytera voor communicatiediensten van de overheid als een gevaar voor de nationale veiligheid wordt gezien, hoe kan de Nederlandse nationale veiligheid dan na ingebruikname van het nieuwe C2000 wél gewaarborgd zijn?
Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld2 wordt C2000 gebruikt voor de reguliere communicatie tussen de hulpverleningsdiensten: politie, brandweer, ambulance en Koninklijke Marechaussee. Het beveiligingsniveau voor deze gebruikersgroepen is bepaald op het niveau «departementaal vertrouwelijk». Ook het beveiligingsniveau van het vernieuwde netwerk zal als zodanig worden ingericht. De communicatie via het C2000-netwerk is versleuteld en maakt gebruik van afgeschermde verbindingen. Er zijn bij het classificatieniveau passende maatregelen genomen om sabotage te herkennen en te voorkomen. Versleuteling gebeurt door de leveranciers van de randapparatuur en deze versleuteling wordt door de politie in het netwerk gezet. Gebruikers bepalen zelf de leveranciers van de randapparatuur. Gebruikers kunnen extra versleuteling toepassen indien nodig.
Gelet op de vragen die zijn gerezen door de betrokkenheid van een Chinese aandeelhouder bij de ontwikkeling van C2000 heb ik Xebia gevraagd om een security audit uit te voeren op de technische ICT-oplossing die Hytera als onderdeel van de vernieuwing van C2000 realiseert. Daarnaast ben ik in gesprek met het Nationaal Bureau Verbindingsbeveiliging (NBV) van de AIVD om mij hierover te adviseren. Ik zal passende maatregelen nemen wanneer daartoe aanleiding is.
Uiteraard houd ik de veiligheid van de systemen die gebruikt worden goed in de gaten en heeft het kabinet aandacht voor ontwikkelingen in technologieën en kwetsbaarheden daarin, en de noodzaak scherp te blijven op de beveiliging hiervan. Ook de internationale ontwikkelingen rond Chinese technologiebedrijven worden door mijn departement gevolgd.
Overweegt u, in navolging op het verbod op Kaspersky software bij overheidsdiensten, ook in Nederland een verbod op het gebruik van essentiële diensten van Chinese makelij? Zo ja, welke consequenties heeft zo’n besluit voor de korte en de middellange termijn, in het bijzonder met het oog op C2000? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het dreigingsbeeld op het terrein van digitale risico’s heeft geleid tot een aangescherpte afweging ten aanzien van het gebruik van specifieke digitale producten en diensten. Nederland maakt hierin een eigenstandige afweging, op basis van factoren zoals deze ook bij het nemen van de voorzorgsmaatregel rondom Kaspersky antivirussoftware zijn gebruikt.