Het respect voor Europese waarden in Hongarije |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hongarije heeft Rusland nodig»?1
Ja.
Deelt u de in het bericht genoemde zorgen van een aantal EU-landen over het feit dat Hongarije in tijden van grote spanning tussen Rusland en de EU de banden met het Rusland van Poetin aanhaalt? Hoe verklaart u deze handelwijze van Hongarije?
De lidstaten van de Europese Unie hebben gezamenlijk het Russische handelen in de context van de crisis in Oekraïne veroordeeld en hebben, met unanimiteit, besloten tot drukmaatregelen om dit Russische handelen te beïnvloeden. Het kabinet heeft geen reden om aan te nemen dat Hongarije voornemens zou zijn tegenstrijdig met het sanctieregime te handelen of zich te distantiëren van de eerder aangenomen gemeenschappelijke standpunten van de Unie t.a.v. het Russisch handelen in Oekraïne.
Het kabinet onderschrijft het grote belang van een eensgezinde stellingname van de EU tegen de schendingen van de Oekraïense territoriale integriteit en soevereiniteit door Rusland. Het kabinet bepleit hierbij een combinatie van drukmiddelen, waaronder sancties, met een inzet om via dialoog tot een duurzame politieke oplossing voor het conflict te komen.
Alle sanctiemaatregelen en gemeenschappelijke standpunten van de EU m.b.t. de Russische inmenging in Oekraïne zijn aangenomen met unanimiteit. Ondanks publieke uitspraken van premier Orbán en het bezoek van president Poetin, constateert het kabinet niet dat Hongarije gezamenlijk EU-optreden op dit punt belemmert.
Deelt u de mening dat het gezien de huidige spanningen tussen de Europese Unie en Rusland van groot belang is dat de landen van de Europese Unie juist gezamenlijk jegens Rusland optrekken? In hoeverre vormt de relatie tussen Hongarije en Rusland hierbij een complicerende factor? Op welke wijze zet de regering zich binnen Europa in om een gesloten front te vormen richting Rusland?
Zie vraag 2.
Klopt het dat de Hongaarse premier Orban het Russische model als alternatief voor het EU-model heeft genoemd? Zo ja, in hoeverre strookt deze opvatting van de Hongaarse premier volgens u met de Europese waarden en regels in relatie tot democratische processen, de rechtstaat en de bescherming van mensenrechten?
Premier Orbán heeft aangegeven dat er naast de Westerse democratieën ook andere systemen zijn die – volgens hem – succesvol kunnen zijn, zoals in Rusland, Turkije of Singapore. Deze andere systemen zijn door hem omschreven als «illiberale democratieen». Voor zover dit concept is uitgewerkt, betreft het een grotendeels economisch concept (minder marktwerking, meer staatsinvloed). Het Russische model staat hierin niet centraal voor Orbán, noch biedt het een alternatief voor het EU-model. Het kabinet en verschillende Europese regeringsleiders, waaronder Bondskanselier Merkel, delen de visie van de Hongaarse premier niet.
Handelt de Hongaarse regering in uw waarneming ook naar deze opvatting? Welke maatregelen zijn er genomen door de Nederlandse regering en op Europees niveau om Hongarije te wijzen op de Europese waarden en regels? Zijn deze volgens u voldoende effectief gebleken? Zo niet, welke aanvullende maatregelen zouden volgens u doeltreffend kunnen zijn?
Het kabinet zet zich in op de volgende terreinen om de Europese waarden en regels te benadrukken.
Ten eerste gebeurt dit in EU-verband in het kader van het rechtsstatelijkheidsinitiatief dat in 2013 in EU-verband startte met een brief van Nederland, Denemarken, Duitsland en Finland aan de Commissie. Hierin werd de Commissie opgeroepen een aanvullend mechanisme te creëren om bedreigingen van de rechtsstaat in lidstaten effectief te kunnen adresseren in aanvulling op reeds bestaande instrumenten zoals art. 7 VEU en het Justitieel Scorebord. De Europese waarden neergelegd in art. 2 VEU vereisen immers continue bescherming, ook na toetreding. Voor een overzicht van de bestaande instrumenten op dit terrein verwijs ik u naar de Kamerbrief van 4 juli 2014 (Kamerstuk 33 877, nr. 23, Toezeggingen n.a.v. het Algemeen Overleg Rechtsstatelijkheid op 14 mei 2014).
In reactie op het initiatief publiceerde de Europese Commissie in maart 2014 de Mededeling «Een nieuw EU-kader ter versterking van de rechtsstaat» COM(2014)158 waarin zij een pre-artikel 7 mechanisme uiteenzet voor ad hoc situaties die een systeembedreiging van de rechtsstaat in een lidstaat inhouden (Kabinetsappreciatie rechtsstatelijkheid, Kamerstuk 33 877, nr. 19, d.d. 24 april 2014). Tot op heden heeft de Commissie het nieuwe mechanisme nog niet geactiveerd. Verantwoordelijk Commissaris Timmermans heeft evenwel al meermaals aangegeven niet te zullen schromen het nieuwe mechanisme te gebruiken indien daartoe aanleiding is.
Daarnaast heeft Nederland zich in de Raad actief ingezet om de rol van de Raad op dit terrein te versterken. Resultaat hiervan is dat tijdens de Raad Algemene Zaken op 16 december 2014 conclusies zijn aangenomen waarin de rol van de Raad op het terrein van rechtsstatelijkheid wordt vastgelegd. Hiermee wordt binnen de Raad de mogelijkheid gecreëerd om reguliere politieke dialogen te organiseren over ontwikkelingen op het gebied van rechtsstatelijkheid in de lidstaten. De eerste dialoog in dit verband zal waarschijnlijk plaatsvinden rond de zomer.
Ook pleit het kabinet voor een EU-interne mensenrechtenstrategie, gelijk aan het Strategisch Raamwerk en Actieplan voor Mensenrechten en Democratie dat de EU hanteert in haar externe optreden. Met de Raadsconclusies van de Raad van Justitie en Binnenlandse Zaken van 6 juni 2014 over de toepassing van het EU Handvest van de Grondrechten is een opstap gecreëerd voor een dergelijke strategie.
Ten tweede heeft de Raad van Europa en met name de Venetië Commissie een belangrijke rol gespeeld in de discussie over Hongaarse (grond-)wetswijzigingsvoorstellen tussen de Europese Commissie, de Europese Raad, het Europees parlement en Hongarije. De Venetië Commissie heeft op diverse voorstellen kritische opinies uitgebracht. Nederland heeft zich in debatten in het Comité van Ministers van de Raad van Europa altijd uitgesproken voor een belangrijke rol voor de Venetië commissie en aangedrongen op het overnemen van de adviezen van de Venetië Commissie. Hongarije heeft toegezegd de adviezen van de Venetië commissie deels op te volgen en de nationale wetten dienovereenkomstig aan te zullen passen.
Ten derde spreekt Nederland geregeld bilateraal over het waarborgen van de Europese waarden en regels. Zo wordt het onderwerp rechtsstatelijkheid opgebracht in contacten de autoriteiten. Ook loopt er een Nederlands regionaal initiatief betreffende justitiesamenwerking dat zich uitstrekt tot Hongarije. Door middel van dit initiatief wordt getracht een bijdrage te leveren aan het functioneren van het rechtssysteem van Hongarije.
Deelt u de mening dat onder de lidstaten van de huidige Europese Unie het handelen naar de gemeenschappelijke Europese waarden, vastgelegd in de Kopenhagencriteria, minstens net zo sterk afgedwongen moet worden als bij de lidstaten die mogelijk in de toekomst toe zouden kunnen treden tot de EU? Welk mechanisme is er binnen de Europese Unie om lidstaten aan te spreken op handelen in strijd met Europese waarden? In hoeverre is dit mechanisme volgens u voldoende effectief?
Zie beantwoording vraag 5.
Welke rol speelt de Eurocommissaris met de portefeuille rechtsstatelijkheid en het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie bij de waarborging van Europese waarden door de huidige lidstaten? Bent u bereid om in dit kader de handelwijze van de Hongarije regering te bespreken met Eurocommissaris Timmermans?
Zie beantwoording vraag 5.
Politieke ontwikkelingen in Zuid-Afrika |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Zuid-Afrika is inmiddels meer dan 20 jaar een democratie; hoe beoordeelt u de staat van de democratie en rechtsstaat in Zuid-Afrika? Hoe beoordeelt u in het bijzonder het leiderschap van de Zuid-Afrikaanse president Zuma?
De transitie naar een democratisch Zuid-Afrika is relatief vreedzaam verlopen. Het land kent sterkte instituties, een levendige democratische rechtsstaat, een goed werkende bureaucratie en er is voldoende steun onder de bevolking voor democratisering. De rechtsstaat wordt gewaarborgd in de Grondwet van 1996, die door de rechterlijke macht en in de Grondwet gevestigde, onafhankelijke instanties wordt gegarandeerd. De wetgeving in Zuid-Afrika is progressief en kent een hoge maatstaf op het gebied van mensenrechten. Er is echter wel vaak een verschil tussen wetgeving en realiteit.
President Zuma heeft zijn positie versterkt door invloedrijke personen om zich heen aan te stellen, zoals Cyril Ramaphosa (vice president) en Jeff Radebe (Minister in the Presidency). Zijn leiderschap wordt, zoals in iedere democratie, beoordeeld door het parlement van Zuid-Afrika en de bevolking bij de volgende verkiezingen.
Ondanks de afschaffing van het Apartheidssysteem, lijkt racisme geenszins verdwenen uit de Zuid-Afrikaanse samenleving; kunt u een appreciatie geven van de inspanningen van de Zuid-Afrikaanse regering in de strijd tegen discriminatie? Is er in Zuid-Afrika sprake van discriminerende wetgeving?
Er komen inderdaad incidenten van racisme en spanning tussen bevolkingsgroepen voor. Deze incidenten zijn echter niet wijdverspreid of systematisch. Recent geweld tegen immigranten in Soweto toont volgens het Zuid-Afrikaanse Institute for Security Studies (ISS) aan dat de negatieve houding van vele Zuid-Afrikanen ten aanzien van immigranten onveranderd is sinds het geweld in 2008. Menig burger, van werkloze tot de politieke elite, is volgens ISS ervan overtuigd dat de (Afrikaanse) immigranten de banen van de Zuid-Afrikanen «stelen» omdat zij de informele sector domineren. Dit is volgens ISS echter onterecht.
Hoewel de reactie van de overheid sneller en beter gecoördineerd was dan in 2008 en president Zuma het recentelijk geweld tegen immigranten in Soweto veroordeelde lijkt dit vooralsnog niet het gewenste effect te hebben. De reacties van verscheidene kabinetsleden geven geen geruststellende signalen af over de houding van de regering ten opzichte van immigranten. De reactie van de overheid is te relateren aan een bredere trend van protectionisme. Ook de aangescherpte visum- en immigratieregelingen kunnen in dit licht worden bezien.
Er is echter geen sprake van discriminerende wetgeving in Zuid-Afrika. Met de Grondwet, wetgeving, vele onafhankelijke organen en speciaal opgerichte instituten werkt de overheid aan het bestrijden van racisme en het verbieden van discriminatie. Voorbeelden van zulke wetgeving zijn de Employment Equity Act en de Promotion of Equality and Prevention of Unfair Discrimination Act. De laatstgenoemde wet heeft de equality courts in het leven geroepen. Iedere burger die zich oneerlijk behandeld voelt kan naar de rechtbank stappen om in het kader van bovengenoemde wetsteksten herstel of gerechtigheid te krijgen.
De regering heeft tevens een beleidsplan tegen racisme en andere haatmisdaden opgesteld, het National Action Plan Against Racism, Racial Discrimination, Xenophobia and Related Intolerance (NAP).
Bent u bekend met berichten dat positieve discriminatie in Zuid-Afrika op zo'n manier wordt toegepast dat veel jonge blanken geen toekomst meer zien in hun land en massaal emigreren? Kunt u dit bevestigen, en zo ja, hoe beoordeelt u deze berichten?
De officiële (internationale) cijfers over emigratie uit Zuid-Afrika zijn niet opgesplitst per bevolkingsgroep. Het is dus niet bekend of een Zuid-Afrikaanse emigrant blank of zwart is. Er is ook geen officiële wetgeving die positieve discriminatie afdwingt in Zuid-Afrika. Wel is er beleid dat de negatieve discriminatie in het verleden tracht recht te zetten, voornamelijk op het gebied van economische kansen: de Broad Based Black Economic Empowerment Act (2003), de Broad-Based Black Economic Empowerment Amendment Act (2013) en de Employment Equity Act (1998). De Employment Equity Act schrijft geen harde quota voor, maar bemoedigt wel een divers personeelsbestand. De Broad Based Black Economic Empowerment Act tracht met een aantal maatregelen het aandeel van de zwarte bevolking in de economie te bevorderen.
Wat is de stand van zaken rondom de door de Europese Raad geïnitieerde mensenrechtendialoog met Zuid-Afrika?
De EU-ZA mensenrechten dialoog heeft inmiddels twee keer plaatsgevonden: op 27 mei 2013 in Zuid-Afrika en op 28 november 2014 in Brussel, als onderdeel van de succesvolle EU-ZA week (24–28 november 2014). De mensenrechtendialoog werd gevoerd op hoog ambtelijk niveau in een open en oprechte atmosfeer. Met erkenning van bepaalde verschillen van inzicht is er o.a. gesproken over samenwerking in multilaterale fora, racisme, handel en mensenrechten, economische, sociale en culturele rechten en het internationaal Strafhof. Er is tevens afgesproken dat in 2015 naast de mensenrechtendialoog een Civil Society Seminar wordt georganiseerd.
Hoe beoordeelt u de rol die Zuid-Afrika in de regio speelt, bijvoorbeeld in de Afrikaanse Unie en de mate waarin Zuid-Afrika deelneemt aan vredesmissies? Is deze volgens u in de afgelopen jaren veranderd?
Sinds Mandela voert Zuid-Afrika een rights-based buitenlands beleid met sterke focus op mensenrechten, internationaal recht en rechtvaardige wereldorde. Deze overtuiging wortelt mede in de idealen van de strijd tegen kolonialisme en Apartheid. Zuid-Afrika laat zich daarbij steeds meer leiden door allianties met andere sterke ontwikkelingslanden in plaats van een door normen en waarden gedreven agenda. Onder Thabo Mbeki werd de toon gezet door een sterk panafrikanisme (o.a. African solutions for African problems). Onder president Zuma zijn de ideologische drijfveren niet meer zo geprononceerd aanwezig en wordt getracht de buitenlandse inzet in lijn te brengen met de eigen belangen. Zuid-Afrika hecht veel belang aan het spelen van een prominente rol op het Afrikaanse continent en in de Afrikaanse Unie alsmede het onderhouden van goede relaties met buurlanden en andere leden van de BRICS.
Zuid-Afrika ziet onder president Zuma nog steeds zijn toegevoegde waarde in bijdragen aan vredesmissies en in conflictbeslechting (op Afrikaanse bodem). Het land is succesvol geweest met de benoeming van Nkosazana Dlamini-Zuma als voorzitter van de AU Commission, de bemiddelingen in Madagaskar, het (in MONUSCO-verband) verslaan van M23 in Oost-DRC en de langstaande bijdrage aan UNAMID in Sudan.
Wel heeft de Zuid-Afrikaanse overheid opdracht gegeven een beleidsevaluatie op het gebied van defensie uit te voeren, de South African Defence Review 2014. Het rapport schetst een beeld van de huidige staat van het defensie apparaat en blikt vooruit naar de toekomst. Het rapport stelt kritische vragen over de inzet en haalbaarheid van toekomstige missies.
De aanschaf van Chinese ‘Patriots’ door Turkije |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat Turkije mogelijk kiest voor de aanschaf van een Chinees luchtverdedigingssysteem en bij het verwervingsproces de Armeense genocide zou betrekken?1
Ja.
Klopt het dat op dit moment een luchtverdedigingssysteem van de Chinese fabrikant CPMIEC als beste kandidaat uit het materieelverwervingsproces van het Turkse Ministerie van Defensie naar voren komt, boven alternatieven van Europese en Amerikaanse fabrikanten?
De onderhandelingen tussen Turkije en mogelijke leveranciers van een lucht- en raketverdedigingssysteem lopen nog. Het is niet bekend wanneer Turkije een besluit over de aanschaf zal nemen.
Heeft Turkije al een definitief aanschafbesluit genomen, of wordt dit over de datum van de honderdjarige herdenking van de Armeense genocide heen getild?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat vanuit het Westen druk uitgeoefend is op Turkije om af te zien van de aanschaf van het Chinese luchtverdedigingssysteem, en te kiezen voor een systeem dat past binnen de NAVO?
NAVO-bondgenoten, inclusief Nederland, hebben aan Turkije duidelijk de zorgen overgebracht over de interoperabiliteit van een Chinees lucht- en raketverdedigingssysteem met vergelijkbare systemen die in gebruik zijn bij andere NAVO-landen. De Turkse autoriteiten zijn zich ervan bewust dat de keuze voor een bepaald lucht- en raketverdedigingssysteem gevolgen kan hebben voor de interoperabiliteit.
Heeft Nederland zich bij deze druk aangesloten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u het effect van deze druk tot dusver?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de druk op te voeren en deze kwestie bilateraal richting Turkije en in NAVO-verband te adresseren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid Turkije daarbij te wijzen op het statement over raketverdediging dat de NAVO op de Top in Wales in 2014 aangenomen heeft: «Missile defence will become an integral part of the Alliance's overall defence posture and contribute to the indivisible security of the Alliance»?2
Turkije heeft als NAVO-bondgenoot uiteraard deelgenomen aan de Top in Wales en de verklaring over raketverdediging medeondertekend. De inhoud daarvan mag dus bekend worden verondersteld.
Hoe beoordeelt u in het licht daarvan de verklaring van de Turkse Minister van Defensie dat Ankara het luchtverdedigingssysteem niet zal integreren binnen de systemen van de NAVO?3
Deze verklaring van de Turkse Minister van Defensie is inmiddels tegengesproken door de woordvoerder van de Turkse president.
Klopt het tevens dat Turkije de wijze waarop verschillende landen zich opstellen ten aanzien van de herdenking van de Armeense genocide op 24 april a.s., betrekt bij het verwervingsproces?
Het is aan Turkije om een besluit te nemen over de aanschaf van een lucht- en raketverdedigingssysteem. Zoals gesteld in antwoord op de vragen 2 en 3 is niet bekend wanneer Turkije dit besluit zal nemen.
Zo ja, hoe beoordeelt u dat? Vindt u een dergelijke handelwijze een NAVO-bondgenoot waardig?
Zie antwoord vraag 10.
Indien u deze berichtgeving zelf niet kunt verifiëren, bent u dan bereid opheldering te vragen bij Turkije?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt de Minister van Buitenlandse Zaken het standpunt van de Minister van Defensie dat Turkije «geen gemakkelijke bondgenoot» is?4
Turkije is een gewaardeerde en strategisch belangrijke bondgenoot. Dat wil niet zeggen dat bondgenoten geen kritiek op elkaar kunnen hebben.
Het bericht “Fout bij 1 op 12 EU-subsidies” |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht in de Boerderij «Fout bij 1 op 12 EU-subsidies»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht in de Boerderij. De Europese Rekenkamer heeft een foutenpercentage van 8,2 procent geconstateerd bij de uitvoering van subsidiemaatregelen in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO). Het foutenpercentage is gebaseerd op een steekproef genomen uit de gehele begroting van de Europese Commissie op het gebied van het ELFPO. Het geeft daarmee een indicatie van de wijze waarop het geld in de lidstaten is besteed en het zegt iets over de juistheid van de gevolgde procedures door de betaalorganen en eventuele fouten geconstateerd door de Europese Rekenkamer bij de begunstigde. Het rapport is niet gebaseerd op controles door de Europese Rekenkamer in alle 28 lidstaten. Zoals is aangegeven in de Raadsconclusies van de Landbouw- en Visserijraad van 15 en 16 december 2014 (EU-doc 16229/14) vreesde de Raad reeds of het halen van de 2 procent norm realistisch is voor het plattelandsbeleid. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 15 en 16 december (Kamerstuk 21 501-32, nr. 818). Het risico op fouten bij het plattelandsbeleid is hoger, met name omdat het gaat om maatwerkmaatregelen, die zijn afgestemd op de regio’s, en omdat het zeer diverse, relatief kleine maatregelen betreft.
Echter, zoals ook erkend door de Raad, moet er gezocht worden naar een balans tussen het verwezenlijken van beleidsdoelstellingen enerzijds en de rechtmatigheid van de uitgaven anderzijds. Er moet oog zijn voor het evenwicht tussen evenredigheid van kosten voor de lidstaten en de verwachte voordelen van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie. Ik heb dan ook unaniem met mijn Europese collega’s voor de Raadconclusies conform de tekst van EU-doc 16229/14 gestemd.
Daarmee geef ik tevens uitvoering aan motie Schouw, (Kamerstuk 28 625 nr. 193), die de regering verzoekt om zich in Europees verband hard te blijven maken voor een nuttige besteding van plattelandsontwikkelingsbudgetten.
Overigens, zoals ook aangegeven in de Raadsconclusies, geeft een foutenpercentage van de Europese Rekenkamer geen informatie over de feitelijke omvang van fraude, onrechtmatigheid of schade voor het fonds.
Bent u bekend met het rapport van de Europese Rekenkamer «Errors in rural development spending: what are the causes, and how are they being addressed»?2
Ja.
Kunt u aangeven bij welk percentage van de uitgekeerde subsidies in Nederland fouten zijn gemaakt? Ligt dit boven of onder het Europese gemiddelde?
Binnen de Europese subsidiestromen worden diverse methoden voor het berekenen van foutenpercentages gebruikt, die allen een ander doel dienen.
Het foutenpercentage in dit rapport van de Europese Rekenkamer komt mede tot stand omdat niet in alle gevallen aan te tonen is of door het betaalorgaan de juiste procedure is gevolgd om te komen tot de betaling van de plattelandsontwikkelingssubsidies. Bovendien is het foutenpercentage van de Europese Rekenkamer gebaseerd op drie jaren (2011, 2012 en 2013) door middel van een steekproef over alle uitgaven in het kader van het ELFPO. In 2011 en 2012 zaten er geen Nederlandse betalingen in deze steekproef van circa 180 betalingen EU-breed. In 2013 zaten 5 Nederlandse betalingen in deze steekproef van circa 180 betalingen EU-breed.
Het gemiddelde foutenpercentage over de jaren 2011–2013 in het kader van het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma 2007–2013 (POP2), ontleend aan de rapportages van de Algemene Rekenkamer bij de Nationale Verklaring
(Kamerstuk 33 942, nr. 1), bedraagt, uitgedrukt in financiële termen, 4,59 procent.
Dit betreft de door RVO.nl geconstateerde fouten gemaakt door de begunstigden bij de voor aselecte controle ter plaatse van geselecteerde dossiers. Het zegt niets over de juistheid van de door het betaalorgaan gevolgde procedures. Het percentage is daarmee dus niet vergelijkbaar met het percentage zoals opgenomen in het rapport van de Europese Rekenkamer.
Ik hecht eraan aan te geven dat het foutenpercentage zoals opgenomen in het ERK-rapport niet per definitie weergeeft dat plattelandsontwikkelingssubsidies onrechtmatig zijn besteed. Er kunnen namelijk verschillende oorzaken voor fouten zijn. In het geval bijvoorbeeld de voorgeschreven administratieve procedures niet aantoonbaar zijn gevolgd, kan de uitkering van de plattelandsontwikkelingssubsidie nog steeds doelmatig en rechtmatig zijn.
Indien uit controles en audits door de autoriteiten echter blijkt er sprake is van onrechtmatig uitgekeerde steun of fraude, dan zal ik overgaan tot terugvordering van subsidie. Uiteraard is het mijn streven om de uitvoering van de toekenning van subsidies zo optimaal te laten zijn, waardoor het aantal fouten afneemt.
Ik heb geen overzicht beschikbaar van de kosten die gemaakt zijn door deze fouten bij het uitkeren van plattelandsontwikkelingsgelden. Zoals aangegeven betreft het rapport van de Europese Rekenkamer een steekproef over alle uitgaven in het kader van het ELFPO en niet aan Nederland toe te rekenen kosten.
Kunt u aangeven welke kosten er gemaakt zijn door deze fouten bij het uitkeren van plattelandsontwikkelingsgelden?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de constatering van de Europese Rekenkamer dat boeren zich niet gestimuleerd voelen aan de regels te voldoen, er te weinig gecontroleerd wordt en de sancties (te) laag zijn?
Ik herken mij niet in de constateringen van de Europese Rekenkamer. Ik zie dat de landbouwer zich hard inzet voor het agrarisch natuurbeheer en voor het naleven van de regels daaromtrent. Ik erken echter wel dat het agrarisch natuurbeheer ingewikkeld en op punten complex van aard is en dat dit eenvoudiger kan. Zoals aan uw Kamer is gemeld (Kamerstuk 28 625, nr. 220), heb ik samen met de provincies besloten om per 2016 het agrarisch natuurbeheer op collectieve leest te schoeien. De verwachting is dat deze bundeling voor de individuele landbouwer eenvoudiger is en tot minder fouten gaat leiden.
Zoals ook in het rapport van de Europese Rekenkamer staat aangegeven zal, in de context van het adresseren van de oorzaken van de fouten, een gepaste balans gezocht moeten worden tussen onder meer de complexiteit van regelgeving en de rechtmatigheid van de uitgaven. Ik verwacht niet dat het invoeren van meer controles en hogere sancties effectief zal zijn. Ik zal in Europees verband blijven pleiten voor minder complexe en duidelijker regelgeving, dat vormt de oplossing.
Deelt u de mening dat bovengenoemde constatering van de Europese Rekenkamer ook op de Nederlandse situatie van toepassing is? Zo ja, bent u voornemens stappen te ondernemen naar aanleiding van deze uitkomsten van het onderzoek van de Europese Rekenkamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke maatregelen bent u, conform de aanbevelingen om preventieve maatregelen te nemen op zeker drie gebieden: de openbare aanbesteding, de doelbewuste omzeiling van regels en de betalingen voor milieuvriendelijke landbouw, voornemens te nemen?
De insteek van mijn diensten is om ervoor te zorgen dat de uitgekeerde subsidies doelmatig en rechtmatig zijn. De aanbevelingen die de Europese Rekenkamer in dit speciale rapport geeft, neem ik dan ook uiterst serieus. Ik ben dan ook regelmatig in gesprek met de diensten van de Europese Commissie en Europese Rekenkamer om te bevorderen dat de plattelandsontwikkelingssubsidies doelmatig en rechtmatig worden uitgekeerd.
Voor de nieuwe programmaperiode (2014–2020) geldt overigens dat de Europese regelgeving verbeterd is door onder andere de invoering van de zogeheten «ex ante toets», waarbij lidstaten vooraf nagaan of de maatregelen binnen het ELFPO controleerbaar zijn. Dit zou er aan bij moeten dragen dat binnen de Europese Unie de doelmatigheid en rechtmatigheid van de subsidies verder verbetert.
Daarnaast werk ik aan vereenvoudigingsvoorstellen, onder meer op het vlak van plattelandsbeleid, zoals ik in mijn brief van 24 februari jl. aan uw Kamer (Kamerstuk 28 625, nr. 221) heb bericht.
Maatregelen na de falende visumaanpak inzake extremistische imams |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Aanpak jihadisme faalt»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het in vredesnaam mogelijk is dat verschillende extremistische imams eerst een visum krijgen dat vervolgens terecht weer wordt ingetrokken?
Voor sprekers die visumplichtig zijn, wordt bij de visumaanvraag bij de ambassade of het consulaat een check gedaan op grond van het Schengen Acquis. Het Schengen Acquis biedt de mogelijkheid visa af te wijzen of toegang te weigeren indien sprake is van een bedreiging voor de openbare orde, nationale veiligheid en/of internationale betrekkingen. Bij de beoordeling hiervan is grote zorgvuldigheid geboden met het oog op de rechtsstatelijkheid. Een spreker die in het verleden haat of geweld gepredikt heeft, kan op grond van bovengenoemde criteria een visum geweigerd worden. Bij de visumverlening aan de drie imams is in de procedure niets fout gegaan. De visa zijn verleend volgens de reguliere procedure die daarvoor geldt. Bij de beoordeling van de aanvragen zijn de personen getoetst aan de reguliere registers maar daar kwamen deze personen niet in voor. Er waren op dat moment ook verder geen aanwijzingen die visumverlening in de weg stonden. Indien een visum reeds is verleend, bestaat de mogelijkheid deze op basis van nieuwe informatie of omstandigheden in te trekken. Bijvoorbeeld omdat er (nieuwe) aanwijzingen zijn dat sprake is van een bedreiging van de openbare orde en/of de nationale veiligheid. De visa van drie sprekers op het beoogde evenement in Rijswijk zijn in een later stadium ingetrokken, met het oog op de openbare orde, tegen de achtergrond van de maatschappelijke onrust, zoals verwoord in een brief van de NCTV.
Erkent u dat het huidige visumsysteem aangepast dient te worden teneinde dit soort gevaarlijke fouten in de toekomst te voorkomen? Kunt u hier een toelichting op geven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ervoor zorgen dat naast uitbreiding van de zwarte lijst ook iedere aanvraag individueel getoetst zal worden, zeker in het geval van islamitische predikers? Zo nee, hoe gaat u de gaten in het huidige systeem dan dichten?
Voor sprekers die visumplichtig zijn, wordt bij de visumaanvraag bij de ambassade of het consulaat een check gedaan op grond van het Schengen Acquis. Het Schengen Acquis biedt de mogelijkheid visa af te wijzen of toegang te weigeren indien sprake is van een bedreiging voor de openbare orde, nationale veiligheid en/of internationale betrekkingen. Hierbij is grote zorgvuldigheid geboden met het oog op de in een rechtsstaat vereiste proportionaliteit en subsidiariteit. Waar nodig wordt een visumaanvraag voor een bindend advies voorgelegd aan de IND. Een spreker die in het verleden haat of geweld gepredikt heeft, kan op grond van bovengenoemde criteria een visum geweigerd worden.
Ter ondersteuning van de beoordeling van visumaanvragen worden de behandel(risico) profielen verrijkt met informatie over predikers waarvan door de daartoe bevoegde en geëquipeerde instanties wordt geoordeeld dat zij (op grond van hun boodschap) niet in Nederland zouden moeten prediken. De behandel(risico)profielen zijn behulpzaam bij het onderkennen van potentieel risicovolle visumaanvragen. Aanvragen van mogelijke predikers/sprekers, die op basis van deze profielen worden gedetecteerd, worden ter toetsing voorgelegd aan de partners in de vreemdelingenketen. Het streven is om -als daar aanleiding toe is- al bij de visumaanvraag een blokkade op te werpen, met als nadrukkelijke optie om reeds verstrekte visa -desnoods te elfder ure- in te trekken als nieuwe informatie beschikbaar komt die de toelating van een prediker tot ons land ongewenst maakt.
Welke stappen worden er verder gezet jegens de organisator van het jihadgala de Stichting Rohamaa, dat deze geweldspredikers naar Nederland wilde halen?
Vrijheid van meningsuiting is de essentie van democratie. In onze rechtsstaat worden dergelijke vrijheden voor iedereen beschermd. Het organiseren van een evenement zoals in Rijswijk, dat volgens de organisatie bedoeld was om geld in te zamelen voor liefdadigheidsactiviteiten in landen als Marokko, Tunesië, Egypte en Turkije, is niet verboden en in het geval van Rijswijk ook niet vergunningplichtig. Echter, de vrijheid van meningsuiting is niet onbeperkt. Deze wordt begrensd als de vrijheden van anderen in het geding komen, als mensen haat of geweld prediken of als de veiligheid in het geding komt.
De stichting heeft naar aanleiding van de ontstane maatschappelijke onrust en het intrekken van de visa van enkele predikers besloten om het evenement niet door te laten gaan in de oorspronkelijke opzet, maar middels een livestream. De organisator heeft te kennen gegeven dat het liefdadigheidsdoel van hun bijeenkomst, door de uiteenlopende gebeurtenissen en berichtgevingen, volkomen op de achtergrond is geraakt.
Kunt u aangeven of er behalve de Stichting Rohamaa nog andere organisaties zijn met een Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI)-status die geweldspredikers faciliteren? Bent u bereid dit soort organisaties de ANBI-status te ontnemen?
Berichtgeving in de media en signalen uit de samenleving kunnen voor de Belastingdienst aanleiding zijn om een onderzoek in te stellen naar de activiteiten van een instelling om te beoordelen of de feitelijke activiteiten aan de ANBI-status in de weg staan. Indien dit het geval is kan een ANBI-status worden ingetrokken, onder omstandigheden met terugwerkende kracht. Dit is dan zichtbaar op de openbare ANBI-lijst die te raadplegen is via de website van de Belastingdienst.2 Op de website van de Belastingdienst staat duidelijk aangegeven wat de criteria zijn voor de ANBI-status.3 Als het vermoeden bestaat dat daaraan niet meer wordt voldaan, kan een nader onderzoek worden ingesteld.
Het bericht “EU doneert 234 miljoen aan Zimbabwe” |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU doneert 234 miljoen aan Zimbabwe»?1
Ja.
Welk percentage van deze donatie bestaat uit begrotingssteun? Is dat algemene of sectorale begrotingssteun?
Het National Indicative Program (NIP) 2014–2020 voor Zimbabwe is op 20 november 2014 door het comité van het Europees Ontwikkelingsfonds – waarin alle lidstaten zijn vertegenwoordigd – aangenomen, nadat de opschorting van de hulprelatie tussen de EU en Zimbabwe die sinds 2002 van kracht was in het kader van artikel 96 van de Partnerschapsovereenkomst tussen de EU en de landen in Afrika, Cariben en Stille Oceaan (Verdrag van Cotonou), per 1 november 2014 was verlopen. Het besluit de opschorting van de hulprelatie per 1 november 2014 te laten verlopen werd door de Raad genomen op 19 februari 2014, onder de voorwaarde dat er geen serieuze verslechtering van de bestuurs- en mensenrechtensituatie zou plaatsvinden2.
Vanuit het programma wordt geen begrotingssteun verstrekt. Het NIP geldt voor de periode 2014–2020; richt zich op de sectoren gezondheidszorg en rurale ontwikkeling en wordt geïmplementeerd in samenwerking met niet-gouvernementele partners en internationale organisaties. Daarnaast bevat het programma een onderdeel voor het verbeteren van het bestuur in Zimbabwe en voor versterking van het maatschappelijk middenveld. De EU heeft aangegeven dat begrotingssteun als hulpmodaliteit niet in aanmerking komt tot in ieder geval ná de mid-term review van het programma in 2017, en dan alleen als het beheer van publieke middelen zichtbaar is verbeterd en met instemming van lidstaten.
De EU houdt bij de keuze van hulpmodaliteiten rekening met de politieke situatie in het land en de staat van (goed) bestuur, mensenrechten, rechtsstaat en democratisering. In het geval van Zimbabwe heeft de EU besloten geen begrotingssteun toe te kennen. Dit is conform de geldende benadering ten aanzien van begrotingssteun, waarover ik de Kamer op 9 februari jl. informeerde.
Welke voorwaarden zijn aan deze overheidssteun verbonden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat de EU 234 miljoen euro ontwikkelingsgeld uitgeeft aan de overheid van een land, waaraan nog steeds sancties zijn opgelegd? Dit ontwikkelingsgeld is toch immers deels afkomstig van Nederlandse bijdragen aan het EOF? Deelt u de mening dat regimes, waaraan sancties zijn opgelegd, geen ontwikkelingsgeld zouden dienen te ontvangen?
Zoals hierboven vermeld is de opschorting van de hulprelatie met Zimbabwe per 1 november 2014 verlopen. Dit heeft de toegang van Zimbabwe tot het Europees Ontwikkelingsfonds opnieuw mogelijk gemaakt. De steun komt ten goede aan de bevolking van Zimbabwe en niet rechtstreeks aan de overheid. Dit is voor het kabinet een belangrijk punt.
De sancties van de EU tegen Zimbabwe betreffen – naast een wapenembargo en een verbod op de export van repressieve middelen – reisrestricties en bevriezing van tegoeden van twee personen (president Mugabe en zijn echtgenote) en één entiteit (Zimbabwe Defence Industries). Deze sancties sluiten niet uit dat er steun aan de bevolking van Zimbabwe wordt verleend. In het algemeen kan ook niet worden gesteld dat doelgerichte sancties de hulprelatie tussen de EU en het betreffende land in de weg moeten staan.
Hoe schat u de kans in dat genoemde donatie wordt gevolgd door een versoepeling van de sancties tegen het regime, en in het bijzonder tegen president Mugabe?
De bestaande sancties zijn op 20 februari jl. met de periode van één jaar verlengd.
Heeft de Zimbabwaanse Minister van Financiën gezegd dat de relatie ondanks de donatie van de EU «vergiftigd en onproductief» blijft, zolang president Mugabe sancties opgelegd krijgt? Is dit voor u aanleiding bij de EU te pleiten de EU-bijdrage aan Zimbabwe op te schorten, dan wel in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het EU-hulpprogramma komt ten goede aan de Zimbabwaanse bevolking. De hervatting van de hulprelatie staat los van de sancties tegen president Mugabe en hoe deze door (leden van) de regering van Zimbabwe worden beoordeeld. Met de hervatting van de hulprelatie wordt ook de politieke dialoog tussen de EU en Zimbabwe in het kader van artikel 8 van de Partnerschapsovereenkomst tussen de EU en de landen in Afrika, Cariben en Stille Oceaan (Verdrag van Cotonou) hervat. Een eerste dialoog is voorzien voor het eerste kwartaal van 2015.
Bent u bekend met het bericht: «In de houding, stáát, brengt groet»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de mening dat het totaal ongepast is dat de van een zedenmisdrijf verdachte Joris Demmink was uitgenodigd bij de nieuwjaarsborrel van de Gouverneur der Residentie en zodanig zelfs door een erewacht met sabels werd begroet?
Alle genodigden voor de nieuwjaarsreceptie van de gouverneur der Residentie zijn op dezelfde manier ontvangen. Er wordt hierin geen onderscheid gemaakt. De betrokken oud-ambtenaar van het Ministerie van Veiligheid en Justitie is weliswaar onderwerp van een strafrechtelijk onderzoek, maar in onze rechtsstaat geldt dat een ieder voor onschuldig wordt gehouden totdat het tegendeel in rechte is komen vast te staan.
Kunt u aangeven of u tijdens het borrelen contact heeft gehad met de heer Demmink? Zo ja, waar bestond dit contact uit? Heeft u met de heer Demmink gesproken over het lopende strafrechtelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u niet dat u gepaste afstand moet houden van de heer Demmink gedurende het strafrechtelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u de Commandant Koninklijke Marechaussee al aangesproken op deze enorme misser op zijn gastenlijst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De terreuraanslag in Kopenhagen tijdens een debat over de vrijheid van meningsuiting |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Schoten bij bijeenkomst Mohammed-tekenaar Kopenhagen»?1
Ja.
Bent u, na deze zoveelste aanslag op de westerse vrijheid, inmiddels bereid fors extra te gaan investeren in de veiligheidsdiensten? Zo nee, waarom niet?
De optimale inzet van inlichtingendiensten, politie en defensiecapaciteiten heeft voortdurend de aandacht. In de brief van het kabinet aan uw Kamer van 5 februari jongstleden heb ik uitgebreid aandacht besteed aan de intensivering van de inspanningen van alle inlichtingen- en veiligheidsdiensten en lokale overheden op het gebied van terrorismebestrijding. Op 27 februari 2015 is uw Kamer per brief geïnformeerd over de versterking van de veiligheidsketen, met het oog op het langdurige karakter van het huidige dreigingsbeeld. Zoals gemeld in de brief gaat het om een pakket van in totaal 128,8 mln. euro structureel, dat in een oplopende reeks wordt gerealiseerd.
Ziet u – waar dat na de aanslagen in Parijs door dit kabinet niet werd genoemd – nu wel de relatie met de Islam, zeker vanwege het geschreeuw van «Allahoe akbar» tijdens de aanval? Zo nee, hoe lang blijft u dit gegeven nog ontkennen?
De aanslag in Kopenhagen, bevestigt, evenals de aanslagen in Parijs, de reeds eerder geconstateerde dreiging tegen Europa en dus ook tegen Nederland vanuit het jihadisme. Het Actieprogramma Integrale Aanpak richt zich op deze jihadistische dreiging. In antwoord op vragen van uw Kamer van 20 januari 2014 (leden Bontes en Van Klaveren) heb ik u laten weten dat «jihad» een islamitische term is, en dat er in die zin een relatie is. De term kent vele betekenissen in verschillende historische contexten. Over het algemeen gaat het om het leveren van een morele strijd, waarbij de mens zich moet inzetten voor het goede en om het kwade te bestrijden, zowel op het persoonlijke als op het sociaal-maatschappelijke niveau. Over de aard en wijze van deze «strijd» verschillen zoals gemeld in de beantwoording van de genoemde vragen de meningen onder moslims sterk. Binnen het huidige reëel existerende (mondiaal) jihadisme zeggen jihadisten zich te beroepen op de islam en claimen het alleenrecht op de interpretatie daarvan. Hun gewelddadige opvattingen en daden vormen echter een geperverteerde vorm van religie, zoals er ook geperverteerde vormen zijn van andere religies en/of ideologieën.
In hoeverre ziet u in dat de groeiende invloed van het islamitisch extremisme in Europa de vrijheid van meningsuiting steeds verder onder druk zet?
Vanuit het mondiaal jihadistische gedachtengoed worden andersdenkenden bedreigd. Hierdoor kunnen mensen belemmerd worden zich vrij te uiten. Dit is een zeer zorgelijke ontwikkeling. De vrijheid om een mening te koesteren en die te uiten, binnen kaders die bij wet zijn voorzien, en daarbij gevrijwaard te blijven van enige vorm van pressie of geweld, is een belangrijke voorwaarde voor en onderdeel van onze democratische rechtsorde. Dit geldt niet alleen in de verhouding tussen staat en burger, maar ook tussen burgers onderling. De overheid treedt waar mogelijk actief op om de grondrechten van burgers te beschermen.
Welke mogelijkheden ziet u om islamkritische geluiden in brede zin (dus naast beleidsmakers, ook columnisten, kunstenaars en andere publieke figuren) beter te beschermen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht “VN roepen op tot reddingsplan” |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «VN roepen op tot reddingsplan»?1
Het artikel vraagt terecht aandacht voor de serieuze problematiek van illegale immigratie en de incidenten die hiermee gepaard gaan op de Middellandse Zee. De incidenten, waarbij vaak overvolle en niet zeewaardige boten zijn betrokken, bewijzen dat mensensmokkelaars op een nietsontziende manier tewerk gaan. Daarom ben ik van mening dat deze problematiek integraal op EU-niveau aangepakt moet worden. Tevens moet de EU ervoor waken mensensmokkelaars te faciliteren in hun praktijken door dicht bij de Noord-Afrikaanse kust te patrouilleren. In de beantwoording van de onderstaande vragen ga ik nader in op elementen uit het desbetreffende krantenartikel.
Wat is uw reactie op de bewering dat de operatie Mare Nostrum niet tot een zogenaamde «aanzuigende werking» geleid heeft?
De Italiaanse operatie Mare Nostrum duurde van 18 oktober 2013 tot en met 31 december 2014 (einde afbouwfase) en concentreerde zich op het redden van mensenlevens op de Centrale Middellandse Zeeroute tussen Libië en Italië. De gezamenlijke Frontex-operatie Triton begon op 1 november 2014 en richt zich primair op grensbewaking. In de grafiek hieronder zijn de meest recente cijfers over de instroom aan de buitengrenzen weergegeven.2 De verhoogde instroom via de Centrale Middellandse Zeeroute in 2014 (t/m derde kwartaal) is goed zichtbaar. Tussen 1 november 2014 en februari 2015 zijn volgens Frontex circa 22.300 migranten aangetroffen op deze route.3
Instroomcijfers alleen geven geen volledig beeld van de gevolgen van een reddingsoperatie als Mare Nostrum. Illegale immigratiestromen zijn afhankelijk van vele factoren die soms nauwelijks beïnvloedbaar zijn door de lidstaten. Hierbij valt te denken aan de politieke en sociaaleconomische situatie in derde landen of de weersomstandigheden. De aanwezigheid van reddingscapaciteit is dus slechts één van de factoren. Daarnaast heeft de praktijk getoond dat patrouilles dichtbij de Noord-Afrikaanse kust misbruikt kunnen worden door mensensmokkelaars. Zij passen hun modus operandi aan om een maximaal aantal mensen te kunnen smokkelen en hieraan te verdienen. Door dicht bij de Libische kust te patrouilleren zou de EU bovendien het verkeerde signaal afgeven dat de illegale en gevaarlijke overtocht veilig(er) is geworden. Daarbij moet niet vergeten worden dat ook ten tijde van operatie Mare Nostrum incidenten hebben plaatsgevonden waarbij honderden migranten zijn omgekomen.
Kunt u uiteenzetten in een tabel hoeveel bootvluchtelingen per maand de oversteek waagden ten tijde van de operatie Mare Nostrum en ten tijde van de operatie Triton?
Zie antwoord vraag 2.
Bent van mening dat het mandaat van de operatie Triton, en daarmee de middelen van de operatie, moeten worden uitgebreid teneinde meer levens te kunnen redden?
Operatie Triton wordt momenteel uitgevoerd conform het mandaat van Frontex dat primair ziet op het ondersteunen van het grensmanagement van lidstaten. Een eventuele uitbreiding van middelen moet daarom passen binnen deze doelstelling en gebaseerd zijn op de behoefte van het agentschap. Taken ten aanzien van opsporing en redding op zee vallen primair onder de verantwoordelijkheid van staten. Deze verantwoordelijkheid komt voort uit internationale regelgeving (SAR en SOLAS verdragen) waar ook de lidstaten aan gehouden zijn. Gezien het bovenstaande ben ik geen voorstander van een mandaatverruiming voor operatie Triton. Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat internationale verplichtingen ten aanzien van redding op zee ook tijdens Frontex-operaties gelden. Bij noodsituaties kunnen schepen en vliegtuigen die ingezet worden in Frontex-operaties, op verzoek van de verantwoordelijke autoriteiten in de lidstaten, deelnemen aan reddingsoperaties. Zo zijn sinds de aanvang van operatie Triton op 1 november 2014 meer dan 7000 migranten gered door schepen die ingezet worden in deze Frontex-operatie.4
Bent u bereid tijdens de aankomende JBZ-raad dit aan de orde te stellen bij uw Europese ambtsgenoten?
Nederland heeft tijdens de afgelopen JBZ-Raad aangegeven voorstander te zijn van een integrale aanpak van illegale migratie en mensensmokkel. Daarnaast moet in het oog worden gehouden dat operatie Triton een grensbewakingsmissie is en geen reddingsoperatie. Met betrekking tot Frontex gaf Nederland verder aan dat Frontex-operaties versterkt zouden moeten worden door onder andere intensievere informatie-uitwisseling met Europol.
Bent u bereid deze vragen voor 11 maart 2015 te beantwoorden?
De vragen zijn zo snel en zorgvuldig mogelijk beantwoord.
De mogelijke bewapening van Nederlandse onbemande vliegtuigen (drones) |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat bij de VS is verzocht om een onderdeel aan te schaffen (Multi-Spectral Targeting Systems (MST)-B), waardoor de vier Amerikaanse Reapers die u wilt aanschaffen, bewapend kunnen worden?1
Zoals beschreven in de B-brief van 21 november 2013 (Kamerstuk 30 806, nr. 16) wil Defensie een Medium Altitude Long Endurance Unmanned Aerial Vehicle (MALE-UAV) systeem aanschaffen. Defensie heeft de intentie een dergelijk systeem van «de plank» te kopen. De MQ-9 Reaper voldoet als enige aan de eisen in de behoeftestelling. Daarom heeft Defensie in de Verenigde Staten informatie gevraagd over vier Reaper toestellen en bijbehorende middelen in de standaard «van de plank» configuratie. In die configuratie beschikt een Reaper over een Multi-spectral Targeting System (MTS-B) dat voorziet in de vereiste daglicht- en infraroodcamera functionaliteit. Het MTS-B systeem kent daarnaast andere functies zoals afstandsmeting met behulp van laser of laseraanwijzing van objecten. Het feit dat de Reaper in een standaardconfiguratie beschikt over een MTS-B met alle daarin opgenomen functionaliteiten doet niet af aan het feit dat de Nederlandse behoefte geen betrekking heeft op een MALE-UAV als wapendrager. Mocht daaraan in de toekomst alsnog behoefte zijn, informeer ik u daarover.
Kan het (MTS)-B onderdeel gebruikt worden om raketten af te vuren? Zo ja, waarom wilt u dit aanschaffen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich uw uitspraak dat u niet voorziet dat de Nederlandse drones de komende 15 jaar bewapend zullen worden? Hoe rijmt u dat met bovenstaande?3
Bewapening van de MALE-UAV is momenteel niet aan de orde.
Klopt het dat Nederlandse militairen nog dit jaar in de VS gaan trainen in het gebruik van drones? Zo ja, kunt u uitsluiten dat deze militairen betrokken raken bij targeted killings door Amerikaanse drones?4
Met oog op de tijdige beschikbaarheid van de capaciteit, heeft Defensie bij de Amerikaanse overheid vier MQ-9 opleidingsplaatsen aangevraagd om kennis en expertise ten aanzien van het opereren met deze klasse onbemande vliegtuigen op te bouwen. Als die worden toegewezen, zullen twee piloten en twee sensor-operators de opleiding gaan volgen. Deze opleidingsplaatsen worden niet uit het projectbudget bekostigd. Het is uitgesloten dat deze militairen tijdens hun opleiding betrokken raken bij wapeninzet.
Valt de door u gewenste aanschaf van vier Reapers minstens 50 miljoen euro duurder uit? Wat is hiervan de oorzaak? Wat worden de totale kosten voor aanschaf?5
Defensie is nog in afwachting van Amerikaanse informatie over het product en de prijs. Ik verwacht dat Defensie die informatie binnen afzienbare tijd ontvangt, waarna die zal worden beoordeeld. Naar verwachting kan ik de Kamer in de loop van 2015 informeren over de gecombineerde C/D-fase. Verder verwijs ik u naar mijn reactie – die u gelijktijdig ontvangt – op het verzoek van de vaste commissie voor Defensie over hetzelfde onderwerp (ingezonden op 12 februari jl. met kenmerk 2015Z02322/2015D05276).
Het bericht dat de krijgsmacht niet klaar is voor een situatie van oorlogsdreiging |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Leger niet klaar voor oorlogsdreiging»?1
Ja.
Begrijpt u dat de voorzitter van de vereniging van marineofficieren aan de bel trekt over de staat van de krijgsmacht, waar al jaren sprake is van een tekort aan goed materieel, zelfs brandstof, een grotere uit- dan instroom en een «braindrain»? Graag een toelichting.
Defensie kan op dit ogenblik grotendeels voldoen aan de inzetbaarheids- doelstellingen, zoals vermeld in de nota «In het belang van Nederland». Zoals ik de Tweede Kamer op 9 oktober jl. heb gemeld, is de inzetbaarheid van de krijgsmacht echter aan enkele belangrijke beperkingen onderhevig (Kamerstuk 33763, nr. 57. De beperkingen betreffen vooral de (gevechts)ondersteuning (Combat Support en Combat Service Support), het voortzettingsvermogen en de geoefendheid van de krijgsmacht. Ook de lage beschikbaarheid van diverse (wapen)systemen vormt een knelpunt. Het tekort aan brandstof herken ik echter niet. Met de extra middelen die vanaf 2015 aan de begroting van Defensie zijn toegevoegd, richt Defensie zich op het verbeteren van de inzetbaarheid en het voortzettingsvermogen van de krijgsmacht.
De defensieorganisatie krimpt planmatig tot 2016. Daarbij past een hogere uitstroom dan instroom, ook voor militairen. De vulling van de organisatie is in 2014 toegenomen. In de personeelsrapportage over 2014 zal ik de Kamer hierover nader informeren. De toekomst van de krijgsmacht is mede afhankelijk van een goede personeelssamenstelling, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin. Het knelpunt zit vooral in de schaarstecategorieën, met name technisch geschoold personeel.
Het zorgen voor de noodzakelijke aanwas en vooral ook de ervaringsopbouw, is van groot belang. Defensie verricht dan ook grote inspanningen om onnodige uitstroom zoveel mogelijk te beperken. De uitstroom van militair personeel week in 2014 nauwelijks af van de planning.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat liefst 20% van de militairen solliciteert naar een functie buiten de defensieorganisatie? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Defensie houdt sinds enige jaren in de monitor werkbeleving de trends bij van het sollicitatiegedrag van defensiepersoneel. Uit deze informatie blijkt dat in 2014 tien procent van de militairen gesolliciteerd heeft op een baan buiten Defensie. Dit is aanmerkelijk lager dan het genoemde percentage in het artikel. Bij de militairen in vaste dienst is dit nog lager. In de jaren 2011–2012 was er wel sprake van een lichte verhoging van het percentage militairen dat solliciteerde naar een baan buiten Defensie als gevolg van de aangekondigde reorganisatie.
In hoeverre begrijpt u dat de (terechte) onvrede van het defensiepersoneel samenhangt met de jarenlange nullijn, het AOW-gat, het wegvallen van oefentoelages en de slechts gedeeltelijke compensatie van de Wet uniformering loonbegrip (WUL)?
Ik begrijp dat het defensiepersoneel de gevolgen van verschillende ontwikkelingen van de afgelopen jaren niet als positief heeft ervaren. Om de Rijksbegroting weer op orde te brengen is onder meer een «nullijn» voor de salarisontwikkeling van overheidspersoneel gevolgd. Het gevolg daarvan is dat niet alleen militairen, maar ook andere werknemers binnen de rijksoverheid de afgelopen jaren geen loonontwikkeling hebben ervaren. Voor 2015 is er beperkte ruimte voor salarisontwikkeling. Dit maakt deel uit van de lopende CAO-onderhandelingen met de centrales van overheidspersoneel.
Bent u bereid eindelijk een collectieve arbeidsovereenkomst af te sluiten en te zorgen voor een loonsverhoging van 10% voor het defensiepersoneel, om daarmee de enorm verslechterde arbeidsomstandigheden van de afgelopen jaren enigszins recht te trekken?
Voor Defensie is een goed pakket arbeidsvoorwaarden essentieel. Defensie voert op dit moment onderhandelingen met de centrales van overheidspersoneel over een nieuwe CAO. Een mogelijke salarisstijging moet binnen de beschikbare onderhandelingsruimte en in samenhang met overige onderwerpen binnen de CAO-onderhandelingen worden bezien. De onderhandelingen zijn complex en veelomvattend. Dit onderhandelingsproces heeft tijd en ruimte nodig. Het is derhalve niet opportuun om hier nu inhoudelijk op in te gaan.
Bent u bereid om met de Minister van Ontwikkelingssamenwerking te kijken hoe de gelden in diens portefeuille waarvoor geen juridische verplichtingen zijn aangegaan ingezet kunnen worden voor de gevraagde loonsverhoging van 10%? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht aan de afspraken die zijn gemaakt in het regeerakkoord en zal geen wijziging voorstellen in de portefeuille van het Ministerie van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Ziet u het belang in van het nakomen van de afgesproken navo-norm van 2%, en daarmee de noodzaak van het verhogen van het defensiebudget met minimaal 5 miljard euro?
De internationale situatie en de noodzaak van een stabiele ontwikkeling van de krijgsmacht vergen een meerjarig perspectief dat berust op brede politieke overeenstemming.
In deze context zijn ook de afspraken en intenties relevant die het resultaat zijn van de recente Navo-top in Wales, waarover u op 30 september per brief bent geïnformeerd (Kamerstuk 28 676, nr. 210). Bondgenoten hebben onder meer afgesproken de trend van dalende defensie-uitgaven te stoppen en te trachten de uitgaven in reële bedragen te laten stijgen. Hierbij is beklemtoond dat niet uitsluitend naar de uitgaven moet worden gekeken, maar ook naar een effectievere inzet hiervan. Bij de afweging van het kabinet naar aanleiding van de motie-Van der Staaij c.s. (Kamerstuk 34 000, nr. 23) zullen ook deze afspraken worden betrokken. Het kabinet zal het parlement in het voorjaar van 2015 op de hoogte stellen van de uitkomsten van zijn beraadslagingen.
Het bericht dat er kritiek is op de Europese grensbewaking naar aanleiding van een nieuwe ramp met een migrantenschip |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Kritiek op Europese reddingsmissie na nieuwe ramp Lampedusa»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat zeker 29 vluchtelingen zijn omgekomen door onderkoeling op twee marineschepen onder de vlag van de EU-beschermingsoperatie Frontex?
Volgens de berichtgeving over het desbetreffende incident hebben de Italiaanse autoriteiten, naar aanleiding van een noodoproep van de migranten zelf, op zondag 8 februari jl een opsporings- en reddingsoperatie gestart ten zuiden van Lampedusa. Aan deze operatie namen ook twee schepen deel die ingezet werden in de Frontex operatie Triton. Internationale verplichtingen ten aanzien van redding op zee blijven ook tijdens een Frontex operatie bestaan en staten zijn verplicht om hun verantwoordelijkheid op dit punt te nemen. De reddingsoperatie resulteerde in de redding van meer dan honderd migranten. Helaas zijn bij de reddingsactie en de terugreis naar Italië 29 migranten omgekomen. Ik vertrouw erop dat de Italiaanse autoriteiten het incident grondig onderzoeken. Het overlijden van de migranten op de Middellandse Zee is een afschuwelijke gebeurtenis. Het laat wederom zien dat mensensmokkelaars op een nietsontziende manier tewerk gaan. Zij maken misbruik van de situatie van migranten door hen op overvolle boten de Middellandse Zee op te sturen. Het incident onderstreept wederom het belang van de integrale aanpak van illegale immigratie en georganiseerde mensensmokkel op EU niveau.
Deelt u de kritiek van de UNHCR dat deze gebeurtenis in verband staat met het vervangen van de Mare Nostrum-missie met de beperktere Triton-missie? Zo nee, waarom niet?
Allereerst wil ik duidelijk maken dat operatie Triton een door Frontex gecoördineerde operatie is die, conform het mandaat van het agentschap, zich primair richt op het ondersteunen van de grensbewaking aan de buitengrenzen en niet op redding op zee. Triton is gestart sinds november 2014 en zal voortgezet worden gedurende het gehele jaar 2015. Operatie Mare Nostrum was een nationale Italiaanse operatie die primair gericht was op het redden van mensen in de Middellandse Zee, vaak dichtbij de Noord-Afrikaanse kust. Deze operatie is vanaf november 2014 afgebouwd en sinds begin januari 2015 beëindigd. Het functioneren van de Frontex-operatie Triton en de inzet van materieel en personeel hierin, dient beoordeeld te worden op basis van het doel dat deze operatie heeft, namelijk grensbewaking. Het zijn de staten die primair verantwoordelijk zijn voor reddingstaken die voortkomen uit internationale regelgeving (SAR en SOLAS verdragen). Daarbij moeten lidstaten ervoor waken dat mensensmokkelaars gefaciliteerd worden in hun praktijken. Door in het kader van reddingsoperaties dicht bij de Noord-Afrikaanse kust te patrouilleren, wordt het verkeerde signaal afgegeven dat de illegale en gevaarlijke overtocht naar de EU veilig(er) wordt. Tegelijkertijd moet niet vergeten worden dat ook ten tijde van operatie Mare Nostrum incidenten plaats hebben gevonden waarbij honderden migranten zijn omgekomen. De Middellandse Zee blijft een gevaarlijk terrein voor overvolle boten die bovendien vaak niet zeewaardig zijn.
Ten slotte wil ik benadrukken dat internationale verplichtingen ten aanzien van redding op zee ook tijdens Frontex operaties geldig zijn. Bij noodsituaties kunnen schepen en vliegtuigen die ingezet worden in Frontex operaties, op verzoek van verantwoordelijke autoriteiten, deelnemen aan reddingsoperaties. Volgens Frontex zijn sinds 13 februari jl. alleen al ruim 3000 migranten op zee gered dankzij deelname van varende en vliegende middelen die participeren in operatie Triton.2
Deelt u de constatering van de UNHCR dat het materieel dat wordt ingezet voor patrouillering in het kader van de Triton-missie niet geschikt is voor het uitvoeren van reddingsoperaties?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid naar aanleiding van deze berichtgeving in overleg te treden met uw Europese collega’s om tot een humanere Europese grensbewaking rond de Middellandse Zee te komen, waarbij het voorkomen van sterfgevallen onder vluchtelingen op de Middellandse Zee tot absolute prioriteit wordt verheven en de bijbehorende adequate middelen worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
De bewaking van de Europese buitengrenzen en bestrijding van mensensmokkel zijn al langer onderwerp van discussie binnen de Europese Unie. Incidenten op zee tonen het belang aan van Europese samenwerking en een integrale aanpak van deze problematiek. Eind 2013 is dan ook de Taskforce voor het Middellandse Zeegebied (TFM) opgericht, en zijn in een actieplan concrete maatregelen opgenomen die betrekking hebben op bijvoorbeeld samenwerking met derde landen, grensbewaking, regionale beschermingsprogramma’s, hervestiging, legale migratie en aanpak van georganiseerde migratiecriminaliteit. Daarnaast werkt de Europese Commissie aan een EU plan van aanpak tegen mensensmokkel.
Bent u bereid extra materieel of middelen beschikbaar te stellen om zo de Frontex-operatie toe te rusten met meer capaciteit, zodat de actieradius voor het redden van vluchtelingen kan worden vergroot? Zo nee, waarom niet?
Als het agentschap voor de buitengrenzen bepaalt Frontex, mede op basis van risicoanalyse, welke middelen nodig zijn om operaties uit te voeren. Op basis van de behoefte van Frontex leveren lidstaten materieel en personeel voor de diverse operaties. Zoals ik hierboven heb aangegeven voert Frontex de gezamenlijke operaties uit conform het mandaat dat primair ziet op grensbewaking. Dit bepaalt mede het materieel dat het agentschap nodig heeft. Nederland zal in april 2015 voor operatie Triton een kustwachtvliegtuig inzetten.
Het bericht dat dat de Cypriotische regering Rusland heeft aangeboden vlieg- en marinebases te openen op Cyprus |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Cyprus Rusland heeft aangeboden vlieg- en marinebases te openen op haar territorium?1
Ja, dit persartikel is mij bekend.
Heeft Cyprus in EU-verband bekend gemaakt dat een officiële overeenkomst over militaire samenwerking tussen de twee landen wordt ondertekend, naar verwachting al op 25 februari 2015?
Nee.
Is het waar dat Cypriotische en Russische bewindslieden vaker hebben gewezen op de stevige betrekkingen en intensieve militaire samenwerking tussen beide staten? Hoe ziet de Russisch-Cypriotische defensiesamenwerking eruit?
De Cypriotische Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 9 februari publiekelijk verklaard dat er géén sprake is van Russische militaire bases op Cyprus en dat Rusland een dergelijk verzoek ook niet gedaan heeft. De Minister noemde de mogelijke verlenging van een bestaande militaire samenwerkingsovereenkomst met Rusland, over onderhoud van eerder geleverd Russisch materieel en de aankoop van reserveonderdelen middels lopende contracten.
Gezien het feit dat Cyprus één van de 28 lidstaten van de Europese Unie is die met sancties tegen Rusland heeft ingestemd in reactie op de betrokkenheid bij de militaire escalatie in Oekraïne: is een dergelijk aanbod of de huidige vorm van militaire samenwerking verenigbaar met het Europese sanctiepakket?
De Europese Unie heeft het Russische optreden in de context van de crisis in Oekraïne veroordeeld en heeft met unanimiteit besloten tot drukmaatregelen om het Russische beleid te beïnvloeden. Het EU-sanctieregime omvat onder meer een wapenembargo tegen Rusland. Dit betreft een regulier, volledig wapenembargo dat export en import van alle wapens van en naar Rusland verbiedt, inclusief de daarbij behorende technische en financiële assistentie. Het wapenembargo heeft geen terugwerkende kracht. Daarnaast zal de import van bepaalde onderdelen en diensten die van essentieel belang zijn voor de veiligheid van Europese defensiesystemen toegestaan blijven. Ook bestaat er een inreisverbod voor bepaalde Russische personen en entiteiten, waaronder ook een aantal personen werkzaam voor het Russisch Ministerie van Defensie en de Russische strijdkrachten.
Het kabinet heeft geen reden om aan te nemen dat Cyprus voornemens zou zijn in strijd met het sanctieregime te handelen of zich te distantiëren van de eerder aangenomen gemeenschappelijke standpunten van de Unie over het Russische optreden in Oekraïne.
Ziet u de aanleiding om de Cypriotische autoriteiten in EU-verband aan te spreken op deze mogelijk te sluiten overeenkomst met Rusland?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u kennisgenomen van de rapportages waaruit blijkt dat de EU honderden woningen laat verrijzen voor Palestijnen in de zogenaamde C-gebieden op de West Bank?1 Hoe beoordeelt u de rechtmatigheid van deze ontwikkeling?
Ja, ik ben bekend met het artikel. Het is gebaseerd op een rapport van Regavim, een Israëlische NGO die financiering heeft ontvangen van onder meer gemeenteraden van Israëlische nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever.
De EU ondersteunt uit humanitaire overwegingen lokale Palestijnse gemeenschappen in Area C. Het rapport verwijst met name naar de situatie van bedoeïenen. Deze gemeenschappen staan onder grote druk van gedwongen verhuizing naar andere delen van de Westelijke Jordaanoever, onder meer door stelselmatige afwijzingen van bouwvergunningen. Als gevolg van het ontbreken van de vergunningen staan de gemeenschappen bloot aan een verhoogd risico op sloop van hun huizen en tenten en andere basisvoorzieningen. Het kabinet is, zoals de EU en de VN, zeer bezorgd over het hoge aantal gevallen afgelopen jaar waarin is overgegaan tot sloop van huizen van Palestijnen in de Palestijnse Gebieden. In 2014 zijn in Area C en Oost Jeruzalem 590 Palestijnse gebouwen gesloopt, waardoor 1177 mensen hun huis kwijtraakten, het hoogste aantal sinds 2008.
Israël biedt de bedoeïenen in Area C een alternatieve locatie aan voor hervestiging, in een stedelijke omgeving. Die locatie is echter niet verenigbaar met de traditionele manier waarop bedoeïenen leven. Door de omstandigheden waarin zij nu leven kunnen zij bovendien niet vrij beslissen of zij willen blijven op de plek waar zij nu wonen of te verhuizen. De EU biedt in overleg met de betrokkenen simpele behuizing en andere installaties om de gemeenschappen in staat te stellen in hun basisbehoeften te blijven voorzien op de plek waar zij wonen. Via diplomatieke en politieke contacten dringt de EU aan op waarborgen van de rechten van Palestijnse gemeenschappen in bezet gebied.
Deze voorzieningen voor de Palestijnse bevolking zijn in lijn met het internationaal recht. Area C maakt onderdeel uit van de door Israël bezette gebieden. Israël heeft als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht specifieke verplichtingen jegens de Palestijnse bevolking. Zo is gedwongen verplaatsing van de burgerbevolking van het bezette gebied niet toegestaan. In de Oslo akkoorden was voorzien dat Israël voor een periode van 5 jaar de verantwoordelijkheid voor civiel bestuur en veiligheid in Area C zou hebben, maar deze laten Israëls verplichtingen op basis van het bezettingsrecht onverlet.
Kunt u nader uitleggen welke betrokkenheid de EU precies heeft bij deze bouwwerken? Op welke wijze wordt deze bouw gesteund (financieel, diplomatiek of anderszins) door de EU? Hoeveel geld heeft de EU hieraan reeds gespendeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de betreffende bouwwerken niet evident in strijd met het internationaal recht én in strijd met de Oslo-akkoorden die aan Israel de volledige bestuurlijke verantwoordelijkheid hebben gegeven over de C-gebieden op de West Bank?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het bericht dat het hier gaat om permanente woonstructuren, die zelfs voorzien zijn van het EU-logo?
Het gaat om verschillende soorten bouwwerken die noodzakelijk zijn om te kunnen blijven leven. De EU plaatst er een logo op, om de humanitaire hulp door de EU zichtbaar te maken.
Creëert de EU hiermee geen eenzijdige «feiten op de grond», een verwijt dat de EU ook regelmatig in de richting van Israël maakt? Acht u dit wenselijk en bevorderlijk voor het vredesproces?
Hiermee worden geen nieuwe feiten gecreëerd. Het gaat immers om Palestijnse groepen die er al woonden. Juist door de hulp te geven wordt voorkomen dat er nieuwe feiten gecreëerd worden. Hiermee draagt de EU bij aan het voorkomen van een verdere verslechtering in de Palestijnse Gebieden en daarmee is het bevorderlijk voor het vredesproces.
Ziet u aanleiding om genoemde illegale bouwwerken in Europees verband aan te kaarten en te bevorderen dat de EU onmiddellijk haar medewerking, indien bewezen, aan het creëren van feiten op de grond stopt?
Nee
EU-steun voor guerrilla’s in Guatemala |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel ««EU Nations Fund Guerrilla Violence in Guatemala»?1
Ja.
In hoeverre kunt u uitsluiten dat de bijna € 2,5 miljoen die Nederland in 2013 en 2014 gaf aan Guatemala (deels) terecht is gekomen bij marxistische guerrilla’s?
Ik ga er vanuit dat u doelt op de jaarlijkse € 2,5 miljoen van het regionaal mensenrechtenfonds uit het Midden Amerika Programma (MAP). Het regionaal mensenrechtenfonds, dat wordt uitgevoerd in alle landen van Midden-Amerika, wordt beheerd door de organisatie ICCO. Uit het fonds worden zeven maatschappelijke organisaties gevestigd in Guatemala gefinancierd (ICCPG, SODEJU, SOTZIL, MADRE SELVA, CALDH, UDEFEGUA en LAMBDA). De organisaties houden zich bezig met het versterken van rechten voor inheemse bevolking, herstelrecht voor jongeren en transitional justice in verband met het binnenlands conflict dat in 1996 ten einde kwam. Het kabinet heeft geen kennis over steun aan marxistische guerrilla’s.
Kunt u een overzicht geven van de niet-gouvernementele organisaties (NGO's) die actief zijn in Guatemala en vanaf 1996 subsidie ontvingen van de Nederlandse overheid?
In 2013 heeft Nederland een evaluatie uitgegeven die betrekking heeft op de periode 2004–2010. De IOB-evaluatie «Op zoek naar nieuwe verhoudingen evaluatie van het Nederlandse buitenlandbeleid in Latijns-Amerika» en de bijbehorende deelstudie «Evaluacion de la Politica de los Paises Bajos en Apoyo a la Paz los Derechos Humanos en Guatemala» zijn beide volledig beschikbaar via http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2013/08/01/op-zoek-naar-nieuwe-verhoudingen.html en http://www.iob-evaluatie.nl/sites/iob-evaluatie.nl/files/Deelstudie%20Mensenrechten%20Guatemala%20(Spaans).pdf
Hoeveel van de meer dan € 10 miljoen die Nederland in het kader van het Midden-Amerika Programma uitgeeft, is bestemd voor NGO's in Guatemala? Graag een uitsplitsing per NGO, per land.
Het Midden Amerika Programma (MAP) heeft een budget van € 44 miljoen voor de periode 2013–2016 voor programma’s op het terrein van burgerveiligheid, justitie en mensenrechten.
Guatemala is één van de focuslanden van het MAP. Op de website van de ambassade in San Jose, van waaruit het MAP wordt beheerd, en de website van ICCO staat een overzicht van de partners die via het MAP programma worden gesteund (zie ook: http://costarica.nlambassade.org/producten-en-diensten/midden-amerika-programma en www.iccoca.org/fhdh).
Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van alle financiële steun die in EU-verband naar NGO’s in Guatemala gaat?
De EU heeft verschillende programma’s van waaruit financiering wordt gegeven aan Guatemala. De belangrijkste component is de landenallocatie uit het Development Cooperation Instrument (DCI). Voor de periode 2014–2020 bedraagt deze € 187 miljoen. Het DCI zet in op de sectoren voedselveiligheid, conflict resolutie, vrede en veiligheid en het verbeteren van de concurrentievermogen van het MKB.
Daarnaast financiert de EU uit het DCI een subregionaal (Midden-Amerika) en een regionaal (Latijns-Amerika) programma met een totale waarde van € 925 miljoen voor de periode 2014–2020. Hiervoor komen projecten in 18 Latijns-Amerikaanse landen in aanmerking. Een gedeelte van dit bedrag zal gedurende deze periode ook Guatemala ten goede komen, de precieze omvang is moeilijk te bepalen en zal afhangen van de projectaanvragen die in dit verband worden ingediend en gehonoreerd.
De Europese Commissie heeft ook fondsen beschikbaar uit het European Instrument for Democracy and Human Rights (EIDHR). Voor het country-based support gedeelte van het EIDHR worden de gelden beheerd door de EU-delegatie in Guatemala. In de periode 2007–2015 is er € 6.361.792,21 uitgegeven aan projecten in Guatemala. De EU-delegatie heeft nog 19 lopende programma’s (€ 2.788.165,00) op verschillende mensenrechten thema’s (vrouwen, kinderen, inheemse bevolking, toegang tot het recht en mensenrechtenverdedigers).
Het bericht ‘Hulp aan gewonde oud-militair die met Koerden vocht tegen ISIS’ |
|
Mona Keijzer (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de noodkreet van de heer Leo Jansen om zijn zwaargewonde zoon Richard Jansen terug te halen uit Syrië/Irak?1
Ja.
Klopt het dat Richard Jansen naar Syrië/Irak afgereisd is om met de Koerden te strijden tegen de terreurbeweging ISIS? Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat hij dankzij «moedig optreden in het heetst van de strijd het leven van veel kameraden heeft gered»?2
Het is bekend dat betrokkene naar Syrië is afgereisd. Over zijn optreden daar is geen informatie beschikbaar, anders dan via de media bekend.
Klopt het dat Richard Jansen oud-(dienstplichtig) Nederlands militair is? Is hij tevens veteraan?
De heer Jansen is dienstplichtig militair geweest. Hij is niet uitgezonden geweest en voldoet daarmee niet aan de criteria zoals opgenomen in de Veteranenwet.
Kunt u aangeven hoe ernstig de verwondingen van Richard Jansen zijn? Klopt het dat hij granaatscherven in zijn hoofd heeft en deels verlamd is? Verkeert hij in levensgevaar als hij niet snel geopereerd wordt?
Betrokkene is begin februari van Syrië naar Noord-Irak overgebracht, alwaar hij voor behandeling werd opgenomen in een ziekenhuis. Tijdens een bezoek van de Nederlandse vertegenwoordiging in Erbil aan betrokkene bleek dat er sprake was van een zorgelijke situatie, maar geen direct levensgevaar. Betrokkene heeft intussen Noord-Irak verlaten.
Kunt u aangeven of Richard Jansen overgebracht is naar Erbil, in het Koerdische deel van Irak? Zijn de medische voorzieningen daar dusdanig dat hij adequaat geopereerd en verzorgd kan worden?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de Nederlandse overheid dan wel de zorgverzekeraar van Richard Jansen weigert voor diens behandeling en revalidatie te betalen? Zo ja, waarom?
Met in achtneming van het veiligheidsaspect is aan betrokkene de gebruikelijke consulaire bijstand verleend.
Volgens mijn informatie had betrokkene geen zorgverzekering en/of reisverzekering afgesloten. Bij het ontbreken van een afgesloten en dekkende ziektekosten- en reisverzekering is er voor een Nederlandse verzekeraar geen verplichting financieel borg te staan voor medische behandelingen in het buitenland danwel het zorgdragen van een verantwoorde professionele repatriëring naar Nederland.
De overheid financiert doorgaans geen ziekenhuisopname en medische behandelingen bij het ontbreken van een adequate verzekering. De overheid verstrekt evenmin leningen hiervoor.
Bent u bereid de noodkreet van Leo Jansen serieus te nemen en de mogelijkheden te onderzoeken om met spoed hulp te verlenen aan zijn zoon, zoals repatriëring naar Nederland, opname in een ziekenhuis, het verlenen van noodzakelijke medische zorg en financiering van de noodzakelijke operaties en behandelingen, in Irak dan wel in Nederland? Zo nee, waarom niet en wat bent u bereid dan wel te doen?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze kunnen de Nederlandse militairen die in Erbil en omstreken aanwezig zijn helpen?
Er was geen rol weggelegd voor de Nederlandse militairen van de trainingsmissie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken bleef de zaak echter nauwlettend volgen.
Bent u bereid deze vragen met spoed te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de Europese Commissie grootschalig data van vliegtuigpassagiers wil opslaan |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «European counter-terror plan involves blanket collection of passengers» data»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Europese ministers van Binnenlandse Zaken het grotendeels eens zouden zijn over de anti-terreurplannen van de Commissie, en dat er een «workable compromise» zou zijn bereikt over het voorstel van de Commissie? Kunt u aangeven wat het standpunt van de Nederlandse regering is ten aanzien van deze plannen?2 3
Er is geen nieuw voorstel gedaan door de Europese Commissie en er is dan ook geen standpunt op ingenomen door de lidstaten. Zoals ik u eerder informeerde worden momenteel tussen de Europese Commissie en het Europees parlement gesprekken gevoerd over de afronding van de EU PNR richtlijn.
De Commissie is voornemens het voorstel aan te passen met waarborgen voor gegevensbescherming en bepalingen die recht doen aan de uitspraak Hof over de dataretentie-richtlijn.9 Een vergroting van de waarborgen voor de fundamentele rechten is wat Nederland betreft alleen maar positief.
Zoals afgesproken met de Kamer wachten wij het proces af en zetten geen stap zonder de Kamer te informeren. Graag verwijs ik u naar mijn brief van 9 februari jl. met het verslag van de informele JBZ Raad van 29 januari waarin ik het Nederlandse standpunt bevestig. De Kamer wordt nader geïnformeerd over de voortgang en de positie van andere landen daarbij, als onderdeel van de voorbereidingen van de JBZ-raden.
Is het waar dat volgens de plannen niet alleen de meest basale gegevens, maar ook bankgegevens en adressen tot maximaal vijf jaar mogen worden opgeslagen? Ziet u bezwaren tegen de opslag van deze data, omdat het mogelijk in strijd zou zijn met internationale richtlijnen aangaande gegevensbescherming van Europese burgers?4
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is het volgens u wenselijk en proportioneel om dergelijke gegevens op te slaan? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u betreffend voornemen in lijn met artikel 8 EVRM, artikelen 7 en 8 van het Europees Handvest en bijbehorende jurisprudentie als het gaat om het opslaan van persoonsgegevens?
Zie antwoord vraag 2.
Is het verzamelen van gegevens van vliegtuigpassagiers toegestaan, gezien de uitspraak van het Europees Hof d.d. 8 april 20145 over het niet ongericht mogen verzamelen van gegevens, waarvan de Raad van State6 heeft aangegeven dat dit arrest ziet op de opslag van gegevens voor strafrechtelijke doeleinden waarbij aanwijzingen van betrokkenheid bij strafbare feiten ontbreken? In hoeverre werkt dit arrest derhalve door, vooral waar het gaat om de belangenafweging die gemaakt dient te worden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van organisaties ter bescherming van burgerrechten dat het aangepaste voorstel betreffende persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) van de Commissie weliswaar betere regels op het gebied van gegevensbescherming en safeguards bevat, maar nog altijd een schending van de privacy van Europese burgers impliceert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraken van de Jan Philipp Albrecht, de vicevoorzitter van de commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van het Europees parlement: «The commission plans are an affront to the critics of the European parliament and the European court of justice who have said that data retention without any link to a certain risk or suspicion isn’t proportionate. It is an open breach of fundamental rights to blanketly retain all passenger data» en «Depersonalisation does not make the data anonymous. All they have to do is ask a senior officer for the identity to be revealed.»?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat volgens het voorstel van de Commissie elke lidstaat zelf zou mogen bepalen of het nieuwe systeem toegepast wordt op alle vluchten? Zo ja, bent u van plan het systeem in Nederland toe te passen op alle vluchten? Zo nee, op welke niet?7
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat er alsnog binnen twee jaar een Europa-brede overeenkomst kan komen over het uitwisselen en opslaan van PNR-gegevens?8
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de geuite zorgen over het voorstel van de Commissie ter tafel te brengen tijdens de eerstvolgende JBZ-Raad?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de plannen voor te leggen aan het College Bescherming Persoonsgegevens alvorens akkoord te gaan met het voorstel van de Commissie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de plannen voor te leggen aan de Tweede Kamer alvorens akkoord te gaan met het voorstel van de Commissie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor de eerstvolgende JBZ-Raad?
Zie antwoord vraag 2.
Gebruik van chroomverf bij Defensie |
|
Jasper van Dijk (SP), Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hoe kan het dat er ook in 2008 nog steeds onveilig werd gewerkt met de giftige chroomverf bij Defensie?1
Defensie streeft ernaar chroomvrij te werken, tenzij de fabrikant het gebruik van chroomhoudendeverf voorschrijft vanwege bijvoorbeeld de (vlieg)veiligheid.
Zoals ik ook heb gemeld in mijn brief van 18 september jl. (Kamerstuk 34 000 X, nr. 4), zijn bij Defensie sinds 2001 maatregelen omtrent het werken met chroomhoudende verf verder verscherpt om te voldoen aan de normen. Zo zijn, waar mogelijk, chromaatvrije verfsystemen ingevoerd. Ook wordt het schuren en slijpen aan voertuigen, waarop mogelijk chroomhoudende verf is aangebracht, beperkt tot het hoogstnoodzakelijke. Bij het bewerken van (oudere) voertuigen waarop mogelijk chroomhoudende verven zijn aangebracht, zijn persoonlijke beschermingsmiddelen in combinatie met ruimtelijke afzuiging en bronafzuiging verplicht.
Ondanks de aanscherpingen van de regelgeving en aanpassingen van de werkwijze blijven nieuwe voorvallen mogelijk. Dat kan niet op voorhand volledig worden uitgesloten. Belangrijk is om in dat geval meteen het werk neer te leggen en adequate maatregelen te treffen alvorens het werk te hervatten.
Kunt u in het licht van deze nieuwe onthullingen concreet aangeven wat de betekenis en waarde is van de eerder gedane uitspraak dat de maatregelen zijn verscherpt sinds 2001?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat, ondanks dat het probleem en het gevaar van werken met chroomverf bekend is, hier niet naar wordt gehandeld en persoonlijke beschermingsmiddelen niet beschikbaar zijn, zoals medewerkers aangeven?3
Nee, zie ook antwoord op de vragen 1, 2, 4 en 8. In het specifieke geval waaraan u refereert, is gebleken dat de desbetreffende medewerker niet volledig op de hoogte was van de vernieuwde aanvraagprocedures. Hierdoor verkeerde hij in de veronderstelling dat er geen persoonlijke beschermingsmiddelen aanwezig waren. In het gesprek met de medewerker is de procedure opgehelderd en bij de medewerker is inmiddels bekend dat er voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen op zijn werklocatie aanwezig zijn.
Wat is de reden dat er ook nu geen nieuwe voorvallen zijn uit te sluiten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven, gezien de gebeurtenissen in Mali waar onderhoud plaatsvond aan een Apache en personeel is blootgesteld aan deze giftige stof, op welke wijze het gevaar van werken met chroomverf aan het personeel, dat nu met deze verf werkt, wordt gecommuniceerd?
Op werkplekken waar gewerkt wordt met chroomhoudende verf, is het personeel voorgelicht over de van toepassing zijnde werkinstructies, inclusief het gebruik van beheersmaatregelen zoals luchtafzuiging, hygiënevoorschriften en het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. In werkbesprekingen en in het werkoverleg met het personeel, wordt gesproken over de risico’s die verband houden met het werken met chroomhoudende verf. Het management dient daarnaast zorg te dragen voor en toezicht te houden op juiste uitvoering van de werkzaamheden, inclusief het gebruik van de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen in beheerste omstandigheden (bijvoorbeeld met afzuiging en adembescherming).
Het gebruik van chroomhoudende verf bij vliegtuigen of onderdelen hiervan komt ook civiel nog steeds voor. Bij onderhoudswerkzaamheden hieraan moet worden verondersteld dat gewerkt wordt met chroomhoudende verf, tenzij het nadrukkelijk en consistent niet zo is. Daarom gaan vliegtuigschilders en plaatwerkers, die als specialist zijn opgeleid, er altijd van uit dat sprake is van chroomhoudende verf bij het verrichten van bijvoorbeeld schuurwerkzaamheden.
Het werken met gevaarlijke stoffen, waaronder chromaten, maakt al deel uit van de basisopleiding van het onderhoudspersoneel. In Mali was het verrichten van verf- en schuurwerkzaamheden niet een hoofdtaak, zoals gebruikelijk in Nederland, maar een neventaak. Daarbij gingen betrokkenen er niet van uit dat gewerkt werd met chroomhoudende verf. Voor dit personeel wordt nu aanvullend een aparte taaktraining verzorgd. Instructie over het werken met (mogelijk) chroomhoudende verf en de te nemen beschermende maatregelen, is een verplicht onderdeel van deze taaktraining.
Ook wordt ter verhoging van het veiligheidsbewustzijn op het gebied van gevaarlijke stoffen (waaronder chroomhoudende verf) en bedrijfsrisico’s onderzocht of een periodieke opfrissing van de in de basisopleiding verstrekte informatie wenselijk is. Overigens moet worden voorkomen dat er een algemeen beeld ontstaat dat het gevaarlijk is om aan vliegtuigen te werken. Het gaat erom dat men bij het uitvoeren van werkzaamheden, zoals schuren en verven, de juiste voorzorgsmaatregelen treft voor zichzelf en voor de omgeving.
In aanvulling op genoemde maatregelen in de lijn, organiseert Defensie ook voorlichtingsbijeenkomsten voor zowel het huidige als voormalig defensiepersoneel. Defensie zal in de tweede helft van dit jaar een nieuwe reeks voorlichtingsbijeenkomsten organiseren.
Welke maatregelen en voorlichtingsactiviteiten zijn er, naar aanleiding van de onthullingen over de fouten in het verleden over werken met chroomverf, genomen ten aanzien van de plekken waar nu nog steeds wordt gewerkt met deze verf?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat, indien blijkt dat ook nu nog steeds niet de juiste voorzorgsmaatregelen zijn genomen op plekken waar met chroomverf wordt gewerkt, het werk per direct stil wordt gelegd? Hoe vaak en waar heeft zich dit al voorgedaan?
Ja, dit klopt. Dit is ook gedaan in 2008 op Maritiem Vliegkamp De Kooy en recent nog in Mali. Op dit moment zijn mij geen andere recente gevallen bekend.
Kunt u toezeggen dat vanaf nu veilig wordt gewerkt met chroomverf? Zo nee, wilt u het gebruik van chroomverf dan stopzetten in verband met de enorme risico's?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de enquête door (oud-)werknemers zelf naar de gezondheidsschade door het werken met chroomverf?4 Bent u bereid deze enquête en de resultaten daarvan te betrekken bij de verdere onderzoeken naar het werken met chroomverf?
Ja, hiermee ben ik bekend. Ik waardeer het initiatief. De enquête is gehouden onder collega’s en hiermee zijn verdere zorgen van (oud-)defensiemedewerkers naar voren gekomen. Dit is waardevolle informatie die reeds ter beschikking is gesteld aan het RIVM om te betrekken in het lopende onderzoek.
Het dreigingsniveau in Mali |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Dreigingsniveau rond Nederlandse militairen in Mali verhoogd»?1
De dreiging van Improvised Explosive Devices (IED’s) voor de stad Gao is in december jl. verhoogd van matig naar significant. De algemene dreigingsniveau’s voor de stad en de regio Gao blijven significant. De recente incidenten, die waren gericht tegen MINUSMA-militairen of doelwitten in Gao, passen vooralsnog in dit dreigingsbeeld. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er een specifieke directe dreiging bestaat tegen Nederlandse militairen in Mali.
Zijn de Nederlandse militairen in Mali voldoende uitgerust om stand te bieden tegen deze verhoogde dreiging?
De veiligheid van de Nederlandse militairen in Mali heeft voortdurend de aandacht. Naar aanleiding van het verhoogde dreigingsniveau zijn aanvullende maatregelen genomen. Het gaat hierbij om maatregelen ter beveiliging van kamp Castor en maatregelen als Nederlandse militairen zich buiten het kamp begeven.
Wat is uw reactie op de MNLA die nu excuses en schadevergoeding eisen voor de beschieting van een voertuig door een Nederlandse Apache-helikopter?2 Gaat u een onderzoek instellen naar het voorval?
De VN volgen de gebruikelijke procedures voor het onderzoeken van het gebruik van geweld door VN-troepen. Aangezien MINUSMA in dit geval uit zelfverdediging handelde, ziet de missie – zonder daarbij vooruit te willen lopen op de uitkomst van het onderzoek – geen aanleiding om excuses en schadevergoeding aan te bieden aan de MNLA.
Wat is uw reactie op het feit dat de MNLA de samenwerking met Minusma heeft opgeschort naar aanleiding van de beschieting door de Nederlandse Apache-helikopters?
Na de inzet van de Nederlandse Apache-helikopters door MINUSMA op 20 januari bij Tabankort, verklaarden lokale vertegenwoordigers van de MNLA dat deze groepering de samenwerking met MINUSMA tot nader order zou opschorten. De leiding van MINUSMA heeft direct daarna contact opgenomen met de MNLA om de situatie onder controle te brengen. Dit overleg verliep constructief, met als resultaat dat de politieke leiding van de MNLA in Algiers een verklaring uitgaf met de boodschap dat de MNLA gecommitteerd blijft aan het onderhandelingsproces. Op dit moment neemt MNLA in Algiers deel aan de besprekingen over Noord-Mali.
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat de MNLA weer gaat samenwerken met Minusma en deelneemt aan de vredesbesprekingen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op het feit dat er twee burgers zijn omgekomen bij protesten in Gao?3 Bent u bereid er bij de VN op aan te dringen een onderzoek in te stellen naar dit voorval, teneinde vast te stellen hoe de burgers zijn omgekomen?
Op 27 januari escaleerde een demonstratie bij het VN-sectorhoofdkwartier Oost in Gao. Demonstranten gooiden met stenen en molotovcocktails naar het VN-kamp. In de daarop volgende situatie verloren enkele burgers het leven en vielen gewonden. De VN laten momenteel onafhankelijk onderzoek uitvoeren naar deze gebeurtenissen. MINUSMA heeft geassisteerd bij het vervoer van de gewonden en nauw samengewerkt met de Malinese autoriteiten en lokale leiders om de situatie te stabiliseren. Op 29 januari jl. heeft de Malinese president een bezoek afgelegd aan Gao, waarbij hij het belang van de samenwerking met MINUSMA benadrukte.
Klopt het dat Minusma voornemens is een bufferzone in te stellen in Noord-Mali, beheerst door Minusma? Zo ja, is Minusma dan nog in staat neutraal op te treden?4
Er wordt geen bufferzone ingesteld in Noord-Mali. MINUSMA werkt aan andere oplossingen om de betrokken partijen het staakt-het-vuren te laten respecteren.
Is het in Mali nog mogelijk voor Nederlandse militairen om gedegen inlichtingen te verzamelen, nu het geweld oplaait?
Het is voor de Nederlandse eenheden nog steeds goed mogelijk om inlichtingen te verzamelen. De luchtdreiging voor de Nederlandse helikopters is niet gewijzigd. Verplaatsingen op de grond kosten vanwege de verhoogde IED-dreiging meer tijd, maar zijn nog wel mogelijk. Niettemin zijn de Nederlandse eenheden voldoende uitgerust om hun taken te blijven uitvoeren.
Is het in Mali nog mogelijk politieke verzoening te bewerkstelligen, nu het geweld oplaait?
De situatie in Noord-Mali is zeer complex. Het verzoeningsproces zal een lange adem vergen en de uitkomst is onzeker. Desalniettemin is een breed gedragen politiek akkoord de enige weg tot een duurzame oplossing voor het conflict. De onderhandelingen in Algiers zijn op 16 februari formeel hervat.
Het is echter belangrijk om te benadrukken dat de onderhandelingen slechts een eerste stap zijn in het vredesproces in Mali. Op de lange termijn zal ook moeten worden gewerkt aan de verzoening tussen de partijen op lokaal niveau. Dit is een boodschap die Nederland in de verschillende fora dan ook consequent uitdraagt.
De economische missie naar Abu Dhabi |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u van plan bent om van 22 tot en met 26 februari 2015 leiding te geven aan een economische missie naar Abu Dhabi gericht op de veiligheids- en defensieindustrie?1
Ja, net als bijvoorbeeld mijn collega’s van Frankrijk, Griekenland, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk.
Klopt het dat deze economische missie gericht is op wapenexport en investeringen in de wapenindustrie?
De economische missie is er, binnen het kader van de Defensie Industrie Strategie (Kamerstuk 131 25, nr. 20, 13 december 2013), op gericht de Nederlandse defensie- en veiligheidsindustrie te ondersteunen.
Deze handelsmissie strookt met het kabinetsbeleid om een Europees en internationaal level playing field te bevorderen, respectievelijk de Nederlandse defensie- en veiligheidsgerelateerde industrie internationaal te positioneren.
De deelnemende bedrijven opereren veelal zowel op de civiele als defensiemarkt.
Waarom is ervoor gekozen om dit jaar met zo’n zware delegatie af te reizen naar Abu Dhabi en de IDEX defensiebeurs?
Er zijn jaarlijks drie internationale defensiebeurzen, waarbij per geval de opportuniteit van deelneming vanuit Nederland en van een bewindspersoon wordt beoordeeld. Wat de IDEX betreft, hebben het economische en politieke belang van de bilaterale relatie met de Verenigde Arabische Emiraten – een coalitiepartner uit de regio in de strijd tegen ISIS – ook meegewogen in deze beoordeling (zie ook het antwoord op vraag 9).
Hoe schat u het risico in dat het stimuleren van wapenexport en investeringen in de wapenindustrie in de regio Midden-Oosten en Noord-Afrika (MENA) bijdraagt aan verdere destabilisering van deze regio waar al zoveel complexe gewelddadige conflicten zijn?
Hoe voorkomt u dat deze economische missie direct of indirect bijdraagt aan verdere escalatie van conflicten, interne repressie van de bevolking en schending van mensenrechten in het Midden-Oosten en Noord-Afrika?
Hoe gaat u voorkomen dat in de toekomst hetzelfde gebeurt als in 2011 in Egypte en Bahrein, toen de regering door Nederland geleverde tanks inzette om de eigen bevolking te onderdrukken?2
Hoe beziet u deze missie in het kader van de OESO-richtlijnen waarin opgenomen is dat ondernemingen manieren moeten zoeken «om ongunstige effecten op mensenrechten te voorkomen of te verminderen wanneer deze effecten direct verbonden zijn aan hun bedrijfsactiviteiten, producten of diensten via een zakelijke relatie, zelfs als zij zelf niet bijdragen aan deze effecten»?
Wat is uw visie op het Duitse besluit ten aanzien van wapenexport naar Saudi-Arabië vanwege instabiliteit in de regio? Is het niet verstandig dat Nederland zich hierbij aansluit?
Dit bericht blijkt onjuist te zijn, zie de antwoorden van de Minister van Buitenlandse Zaken op vragen over dit onderwerp van 11 februari 2015 (Aanhangsel Handelingen TK 2014–2015, nr. 1284).
Bent u bereid het bezoek aan de IDEX defensiebeurs te heroverwegen in het kader van de huidige conflicten in de MENA-regio?
Neen. Deelneming staat niet haaks op het kabinetsbeleid ten aanzien van wapenexport. Daarnaast biedt dit bezoek een nuttige gelegenheid om de brede bilaterale betrekkingen met een relevante politieke en economische partner in de regio, de Verenigde Arabische Emiraten, aan te halen.