Het bericht dat een Nederlandse vrouw het Verenigd Koninkrijk na 24 jaar moet verlaten |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dutch woman with two British children told to leave UK after 24 years»?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Kunt u bevestigen dat de betreffende mevrouw is verzocht het Verenigd Koninkrijk (VK) te verlaten nadat zij daar 24 jaar woonachtig is geweest, een Britse man en kinderen heeft en juist het Brits staatsburgerschap had aangevraagd? Kunt u toelichten waarom haar verzoek is afgewezen?
Nee, ik kan de inhoud van het krantenartikel niet bevestigen. In het artikel is als toelichting op de afwijzing opgenomen dat de door haar geleverde kopie van haar paspoort niet kwalificeerde als geldig identiteitsbewijs. De Britse Home Office zou daardoor niet in staat zijn geweest om de identiteit en nationaliteit van de aanvrager vast te stellen. Overigens maak ik uit het krantenartikel op dat het een aanvraag voor een permanente verblijfsvergunning betrof.
Heeft u contact gezocht met de Britse autoriteiten over deze zaak? Zo ja, wat is daar tot nu toe uitgekomen? Zo nee, waarom niet en bent u voornemens dit alsnog op korte termijn te doen? Bent u bereid daarbij aan de kaak te stellen dat de behandeling van de aanvraag en de nasleep daarvan als nogal ondoorgrondelijk en onbegripvol zijn ervaren door de mevrouw in kwestie?
Nederlanders worden geïnformeerd over de mogelijke gevolgen voor hun Nederlanderschap bij het vrijwillig verkrijgen van de Britse nationaliteit. Op de homepage van de Nederlandse ambassade in Londen wordt nadrukkelijk aangegeven waar informatie over mogelijke gevolgen van een Brexit kan worden gevonden (zie http://unitedkingdom.nlembassy.org/). Betrokkene noch de Britse Home Office hebben onderhavige zaak bij dit ministerie aangekaart. Uit het artikel kan worden opgemaakt dat betrokkene een nieuwe aanvraag heeft ingediend en inmiddels hebben de media gemeld dat haar een verblijfsvergunning is toegekend. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is niet automatisch betrokken bij immigratie of naturalisatie aanvragen van Nederlandse burgers in het buitenland.
Heeft u reeds contact gehad met de vrouw in kwestie? Zo ja, op welke wijze wordt zij bijgestaan? Zo nee, waarom niet en bent u voornemens dit alsnog op korte termijn te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben alle EU-burgers woonachtig in het VK eenzelfde «make-preparations-to-leave»-brief gekregen? Wat is hiervan de reden?
Mij is niet bekend of alle EU-burgers woonachtig in het VK eenzelfde «make-preparations-to-leave»-brief hebben gekregen. De brief lijkt te worden gegeven aan personen van wie niet aan de hand van het originele paspoort de nationaliteit kan worden vastgesteld en die derhalve ogenschijnlijk geen verblijfsrecht hebben in het VK.
Zijn er meer gevallen bij u bekend van Nederlanders die met hetzelfde probleem te maken hebben? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het? Heeft u met al deze personen contact?
Nee, de beschreven casus bevat een aantal specifieke kenmerken waardoor deze niet te veralgemeniseren is (gehuwd met een Brit, Brits – Nederlandse kinderen, paspoort niet kunnen bijvoegen, al geruime tijd woonachtig in VK). Het aantal Nederlanders dat woonachtig is in het VK ligt tussen 100.000 en 150.000. Hoeveel hiervan inmiddels een permanente verblijfsvergunning hebben aangevraagd, is onbekend.
Hoe beoordeelt u de volgende uitspraak van The Home Office in het licht van de Britse uittreding uit de EU en in het licht van de wijze waarop in de praktijk wordt omgegaan met aanvragen van EU-burgers voor staatsburgerschap: «The rights of EU nationals living in the UK remain unchanged while we are a member of the European Union. EU nationals do not require any additional documents to prove their status.»? Graag een toelichting.
De uitspraak van de Home Office is passend voor een EU-lidstaat.
Het maken van afspraken over de rechten van zowel EU-burgers in het VK als Britse paspoorthouders in de EU zal in principe onderdeel uitmaken van de onderhandelingen over de uittreding uit de EU van het VK, nadat het VK officieel de procedure voor uittreding heeft gestart (artikel 50 VEU). Dat zal tevens het moment zijn waarop aandacht zal worden gegeven aan de zorgen van Nederlandse burgers in het VK.
De opgepakte Syriëgangers in Turkije |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (VVD) |
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Twee Nederlandse Syriëgangers vast in Turkije»?1
Ja.
Deelt u inmiddels de visie dat uitgereisde jihadisten de toegang tot Nederland altijd moet worden ontzegd? Zo neen, waarom niet?
Nee, die visie deelt het kabinet niet. Elke onderkende terugkeerder wordt bij terugkeer voor verhoor aangehouden en het Openbaar Ministerie gaat, waar opportuun, over tot strafvervolging. De casuïstiek van onderkende terugkeerders wordt besproken in een multidisciplinair casusoverleg met het doel passende maatregelen te treffen. Op basis van een risico-inschatting wordt per geval bepaald welke maatregelen worden getroffen. Politie en AIVD maken bij onderkende terugkeerders een inschatting van de dreiging, houden hen daar waar mogelijk en noodzakelijk scherp in beeld en zijn alert. Onderkende uitreizigers zijn onder andere onderwerp van strafrechtelijk onderzoek en kunnen onderwerp zijn van inlichtingenmatig onderzoek. Het kan wenselijk zijn dat terugkeer naar Nederland wordt voorkomen. Ten aanzien van uitreizigers met een dubbele nationaliteit ligt een wetsvoorstel (Intrekken Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid, Kamerstuk 34.356 (R2064)) in de Eerste Kamer dat intrekking van het Nederlanderschap en tegelijkertijd tot ongewenst vreemdeling verklaren mogelijk maakt in het belang van de nationale veiligheid.
Bent u bereid expliciet niet om hun uitlevering te vragen aan Turkije?
Inzake strafrechtelijke onderzoeken doet het kabinet geen mededelingen over de instrumenten die het OM in het kader daarvan al dan niet wenst in te zetten. Dat geldt ook voor uitleveringsverzoeken. Of een uitleveringsverzoek wordt gedaan, is een beoordeling die per geval wordt gemaakt en waarover het kabinet geen uitspraken kan doen, omdat een zaak daarvan hinder kan ondervinden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het voorstel tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap 34356 (R2064), waardoor uitreizigers die zich vrijwillig aansluiten bij een terroristische strijdgroep het Nederlanderschap kunnen verliezen, en niet van rechtswege maar na een besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie?
De Eerste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 6 december 2016 het eindverslag uitgebracht. De plenaire behandeling vond plaats op 31 januari 2017.
De uitvoering van het VN-Vrouwenverdrag |
|
Vera Bergkamp (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de eerdere vragen over het uitvoeren van het VN-Vrouwenverdrag?1
Ja. De antwoorden op deze vragen heb ik op 14 december 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 777) aangeboden aan uw Kamer.
Deelt u de mening dat u geen antwoord heeft gegeven op vraag 3, over in hoeverre u de initiatieven die ontplooid worden niet laat beoordelen op resultaat? Kunt u in de beantwoording van deze vragen aangeven op welke wijze u initiatieven, die voortkomen uit het VN-Vrouwenverdrag, laat beoordelen op resultaat en zo ja, door wie? Zo nee, waarom doet u dit niet?
Nee, die mening deel ik niet.
In het antwoord op vraag 3 is uitgebreid ingegaan op welke wijze het kabinet het emancipatiebeleid monitort en rapporteert aan zowel de Tweede Kamer, UN Women en het Comité dat toeziet op naleving van het VN Vrouwenverdrag.
In hoeverre kijkt u met onbehagen terug op uw eigen conclusie om in het verleden de aanbeveling van het Comité naast u neer te leggen om vrouwen die in 2005 zijn bevallen en toen werkzaam waren als zelfstandige niet te compenseren? Deelt u de mening dat u er toen doelbewust voor heeft gekozen om het Verdrag naast u neer te leggen? Zo nee, hoe duidt u deze beslissing dan wel?
Het standpunt van het kabinet hierover is gecommuniceerd met uw Kamer op 19 september 2014 (Kamerstukken II 2014/2015 30 420, nr. 208). Dit standpunt is herhaald tijdens de sessie met het Comité op 10 november 2016. Bij de beantwoording van de eerdere vragen over het uitvoeren van het VN-Vrouwenverdrag zijn ook vragen over deze aanbeveling beantwoord. Er lopen nu enkele procedures bij de Centrale Raad van Beroep. Die uitspraken wacht het kabinet af. Deze gerechtelijke instantie heeft nu het laatste woord.
Hoe ziet u uw rol in het maatschappelijke debat rondom seksisme? Kunt u aangeven hoe u, in uw hoedanigheid als Minister van Emancipatie, concreet invulling geeft aan het tegengaan van seksisme?
In de eerste plaats zie ik mijn rol als agenda zettend en normen stellend. In overleg met uw Kamer, maar ook in het maatschappelijk debat. Daar waar mogelijk zie zal ik mijn visie uitdragen en het debat verder aanzwengelen.
Daarbij steun ik een Alliantie Genderdiversiteit, waarin verschillende organisaties samenwerken die zich bezighouden met emancipatie. Het doel is om meer flexibiliteit en diversiteit te bevorderen in de ideeën over hoe vrouwen en mannen zich zouden moeten gedragen. De alliantie zal een belangrijke bijdrage leveren aan zowel de vrouwenemancipatie en mannenemancipatie, als LHBTI-emancipatie in Nederland.
Ook financier ik een campagne van de organisatie Emancipator, om geweld tegen vrouwen tegen te gaan. De campagne richt zich expliciet op de rol van mannen.
Binnen het onderwijs gelden voor het primair en voortgezet onderwijs de zgn. kerndoelonderdelen seksualiteit en seksuele diversiteit. Dit omvat naast seksuele vorming in het algemeen, ook de seksuele weerbaarheid van leerlingen. Het gaat daarbij om het stellen en respecteren van grenzen en het maken van afspraken hierover door de schoolleiding met het personeel en de leerlingen; het creëren van een open leerklimaat op school; het ervoor zorgen dat leerlingen en personeel weten waar ze terecht kunnen bij incidenten en het aanleren van vaardigheden op het gebied van sociale weerbaarheid. In het kader van de Wet veiligheid op school voeren scholen in het funderend onderwijs een gericht preventiebeleid. Kinderen (veilig) leren omgaan met de digitale wereld is ook een belangrijk onderdeel van een toekomstgericht curriculum waaraan gewerkt wordt in het kader van Onderwijs2032. Scholen besteden in dit verband ook veel aandacht aan het tegengaan van sexting.
In het mbo past dit binnen de opdracht voor burgerschapsvorming. Burgerschapsvorming bereidt jonge mensen voor op wat het betekent te leven in een open, vrije en verbonden samenleving. Studenten oefenen met sociale vaardigheden als weerbaarheid, kritisch denken en inlevingsvermogen en gaan de dialoog aan over verschillen en overeenkomsten. Om structurele aandacht voor mensenrechten en het kritisch denkvermogen van studenten te vergroten, heb ik gezorgd voor verankering van deze thema’s in het kwalificatie-onderdeel Loopbaan en burgerschap. Deze aanvulling geldt voor studenten die instroomden op of na 1 augustus 2016.
Daarnaast zie ik een belangrijke rol voor universiteiten en hogescholen. Een universiteit kan welke vorm van geweld dan ook niet accepteren, en dat geldt ook stereotypering, ongewenst gedrag en seksuele intimidatie. Dit heb ik besproken met de vereniging van universiteiten (VSNU) en de Vereniging Hogescholen. Zij gaven aan dat het ook bij hen een belangrijk gespreksonderwerp is en dat op meerdere plekken de dialoog plaatsvindt over hoe hier in de toekomst mee moet worden omgegaan.
Bent u bereid in overleg te gaan met Transgender Netwerk Nederland en Nederlands Netwerk Intersekse/DSD om bij hen te informeren in hoeverre zorg voor transgenders of intersekse personen wordt geweigerd indien zij niet de behandeling willen ondergaan die de professional het liefste zou zien? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek? Zo nee, kunt u aangeven waarom u signalen uit de schaduwrapportage niet serieus lijkt te willen nemen?
In mijn antwoorden op de in vraag 1 genoemde vragen die ik op 14 december 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 777) heb aangeboden aan uw Kamer, heb ik aangegeven dat ik overleg voer met een verscheidenheid van partijen over zowel actuele thema’s betreffende de transgenderzorg als de zorg voor personen met een intersekse conditie. Daarbij zijn zowel het Transgender Netwerk Nederland als het Nederlands Netwerk Intersekse/DSD betrokken. De thema’s toegankelijkheid van zorg en het bevorderen van (landelijke) kennis en expertise staan daar onder meer op de agenda. Het doel van die overleggen is juist om knelpunten die onder meer door belangenorganisaties worden ervaren te kunnen signaleren, bespreken en oplossen. De deelnemende organisaties zullen worden uitgenodigd om, indien zij dat wensen, dit thema te agenderen voor de komende bijeenkomst. Voor de zomer van dit jaar organiseren VWS en OCW een vervolgbijeenkomst over intersekse waar de resultaten van een aantal themawerkgroepen zullen worden besproken. Ik zal u informeren over de uitkomsten van deze bijeenkomst.
Kunt u aangeven wanneer u de reactie van de Raad van State verwacht over het wetsvoorstel om de huisartsen de abortuspil te laten verstrekken?
De Raad van State heeft in december 2016 het advies afgegeven. Op basis van dit advies is het voorstel aangepast. Het wetsvoorstel, samen met het advies van de Raad van State en nader rapport, is op 1 februari 2017 aan uw Kamer aangeboden.
Is het u bekend, gezien uw antwoord op vraag 9 van de eerdere vragen, welke gemeenten gebruik maken van de registratieplicht voor sekswerkers? Zo ja, kunt u dit aan de Kamer rapporteren? Zo nee, kunt u dit onderzoeken?
Als het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) en de novelle Wrp worden aanvaard en de Wrp in werking treedt, hebben de gemeenten geen ruimte om een specifiek voor sekswerkers bedoelde registratie te voeren. De nieuwe wet kent geen registratieplicht. Dit is een bewuste keuze van de wetgever en die dient door de gemeenten te worden gevolgd. Ik ben niet bekend met welke gemeenten thans een registratieplicht voor sekswerkers hanteren. Gelet op het wetsvoorstel acht ik een onderzoek hiernaar op dit moment niet aangewezen. Ik ga ervan uit dat gemeenten conform de nieuwe wet, wanneer deze van kracht is, zullen handelen. Vijf jaar na inwerkingtreding van de wet volgt de evaluatie waarbij het aspect van registreren door gemeenten kan worden betrokken.
Deelt u de constatering dat met de behandeling van het wetsvoorstel Wet Regulering Prostitutie sinds 2011, het voeren van een gemeentelijke registratieplicht door beide Kamers is verworpen, aangezien deze plicht expliciet is geschrapt in de novelle van het Wetsvoorstel, en een meerderheid van de Tweede Kamer hier vervolgens mee akkoord is gegaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze democratisch tot stand gekomen beslissing communiceren naar de betreffende gemeenten die desondanks nog steeds de registratieplicht blijven voeren?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven op welke datum in februari 2017 de bijeenkomst met het Netwerk VN-Vrouwenverdrag zal zijn? Kunt u tevens aangeven in hoeverre deze bijeenkomst openbaar zal zijn? Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten van deze bijeenkomst/conferentie?
Op 9 februari vindt de conferentie over het VN-Vrouwenverdrag plaats naar aanleiding van de aanbevelingen van het CEDAW Comité. Het doel van deze bijeenkomst is om te bezien op welke wijze invulling kan worden gegeven aan deze aanbevelingen. Deelnemers zijn onder meer mensen van ministeries, gemeenten, wetenschappelijke bureaus van politieke partijen, de rechtsprekende macht, openbaar ministerie, juristen, nationale politie, vrouwenopvang, werkgevers- en werknemersorganisaties, mediapartijen en Ngo’s.
Ik zal u informeren over de uitkomsten van deze conferentie.
Het tekort aan materieel voor de missie in Mali |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Waarom moest de Kamer uit de krant vernemen over het materieeltekort bij de uitzending van nieuwe militairen voor de Koendersmissie?1 2
Er is sprake van een vertraagde levering van materieel. De taken van de Special Operations Land Task Group (SOLTG) in MINUSMA zijn eind december 2016 overgenomen door de Long Range Reconnaissance Patrol Task Group. Deze eenheid is groter dan de SOLTG en heeft een andere samenstelling en uitrusting. De benodigde uitrusting en het materieel voor de taakuitvoering van de eenheid zijn inmiddels in het operatiegebied aanwezig.
Was het materieeltekort begin december al bij u bekend, toen de Luchtmobiele Brigade de taken van de commando’s overnam? Zo nee, wanneer dan wel?
Zie antwoord vraag 1.
Schaamt u zich niet voor het feit dat een NAVO-leger kennelijk niet beschikt over voldoende basisgereedschap zoals nachtkijkers, jammers en scherfvesten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het weer op orde brengen van de krijgsmacht de hoogste prioriteit moet krijgen ver boven hulpmissies als de Koendersmissie?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u alsnog bereid de Koendersmissie te beëindigen en de Nederlandse militairen zo spoedig mogelijk naar huis te sturen?
Het kabinet heeft op 7 oktober jl. (Kamerstuk 29 521, nr. 327) besloten om de bijdrage aan MINUSMA met een jaar te verlengen tot eind 2017.
Het bericht ‘Italy’s cabinet approves Monte dei Paschi bailout’ in de Financial Times |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Italy’s cabinet approves Monte dei Paschi bailout»?1
Ja.
Kunt u, zodra deze informatie beschikbaar is, meer informatie verschaffen over de precieze invulling van deze reddingsoperatie? Hoe verhoudt deze reddingsoperatie zich tot de BRRD (Bank Recovery and Rescue Directive) en de staatssteunregels?
In antwoord op eerdere vragen van het lid Harbers heb ik uiteengezet wat de mogelijkheden zijn voor overheden om orde op zaken te stellen bij banken. Mijn brief van 6 juli jl. maakte onderscheid tussen enerzijds liquiditeitssteun en anderzijds kapitaalsteun, waarbij ik aangaf wat de voorwaarden hiervoor zijn en hoe deze worden toegepast door de bevoegde autoriteiten.2
Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of er bij maatregelen door een nationale overheid sprake is van staatssteun en zo ja of deze geoorloofd is. Zodra de Europese Commissie een formeel oordeel geeft over een steunmaatregel wordt dit gepubliceerd op haar website. Inmiddels is op de website van de Europese Commissie zichtbaar dat is besloten om geen bezwaar te maken tegen liquiditeitssteun aan de Italiaanse bank Monte dei Paschi di Siena.3
In het Financial Times artikel waar het lid Harbers naar verwijst wordt ook gesproken over kapitaalsteun aan Monte dei Paschi di Siena. Hierover is nog geen definitief oordeel door de Europese Commissie gegeven. Zoals beschreven in mijn brief van 6 juli jl. is voor preventieve herkapitalisatie goedkeuring van de Commissie op basis van de Europese staatssteunregels vereist. Hiervoor dient aan een aantal voorwaarden uit de BRRD te worden voldaan.4 Wanneer op grond van het oordeel van de toezichthouder en op basis van het herstructureringsplan van een bank door de Commissie toestemming wordt gegeven voor toepassing van preventieve herkapitalisatie dan kan het oordeel van de Commissie terug worden gevonden op de website van de Commissie.5
Kunt u bevestigen dat Italië zich volledig committeert aan het nakomen van de afspraken uit de Bankenunie, ondanks het eerdere verzet hiertegen?
Zie antwoord vraag 2.
Waaruit bestaat de uitzondering in de Europese regels ter bescherming van kleine beleggers waar Italië gebruik van lijkt te willen maken? Welke voorwaarden en eisen zijn daarop van toepassing? Wat wordt gekwalificeerd als een «kleine spaarder»? Wat bedoelt u met uw opmerking dat «»De Europese regels verzetten zich hier (het beschermen van kleine spaarders) ook niet tegen, maar dat kost natuurlijk wel veel geld»«?2
In antwoord op eerdere Kamervragen heb ik aangegeven dat autoriteiten in geval van «bail-in aanvullende maatregelen kunnen treffen ten behoeve van kwetsbare groepen.7 In het Financial Times artikel waar het lid Harbers naar verwijst staat dat Italiaanse ambtenaren zouden hebben gezegd dat sommige retail obligatiehouders worden gecompenseerd indien zij worden geraakt. De precieze vormgeving van een dergelijke compensatie is vooralsnog onbekend. De Europese regels voor banken kennen geen generieke uitzondering voor de «bail-in» van «kleine spaarders». Compensatie kan in sommige gevallen echter op zijn plaats zijn, bijvoorbeeld indien retail beleggers bij de aankoop van kapitaalinstrumenten niet goed geïnformeerd zijn over de risico’s. Uiteraard dient een eventuele compensatieregeling conform de staatssteunregels te zijn.
Kunt u bevestigen dat de Italiaanse overheid ervoor kiest om de zogenaamde «retail bondholders» te compenseren voor hun bijdrage aan de bail in? Is dit geen omzeiling van het principe dat de primaire lasten gedragen dienen te worden door investeerders en niet door de belastingbetaler?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt de bewering in het artikel dat de Europese Commissie al toestemming gegeven heeft voor het reddingsplan? Hoe kan de Commissie al akkoord zijn als de details van het plan nog niet bekend zijn? Wordt de toestemming van de Commissie, of de mogelijke bezwaren, openbaar gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft het plan consequenties voor de Italiaanse begroting, en zo ja, welke? Indien ja, valt deze steun onder enige vorm van «flexibiliteit» uit het Stabiliteits- en Groeipact?
De exacte uitwerking van een plan waar het Financial Times artikel over spreekt is nog onzeker. Hierdoor is ook niet zeker wat de exacte gevolgen zijn voor de Italiaanse begroting. In algemene zin verhoogt zowel een kapitaalinjectie in een financiële instelling als een eventuele compensatie van retail-beleggers de EMU-schuld van een lidstaat. In hoeverre dit impact heeft op het (structurele) EMU-saldo van een lidstaat, en daarmee de naleving van de preventieve arm, hangt af van de precieze vormgeving en de beoordeling hiervan door de Europese Commissie.
Kunt u toezeggen dat u zich er volledig voor zal inzetten om de (geloofwaardigheid van de) regels van de Bankenunie overeind te houden?
Ik blijf me inzetten voor een adequate en consequente toepassing van de Europese regels voor banken. Er zijn inderdaad nog stappen te zetten als het gaat om het verminderen van de risico’s in het Europese bankwezen, alvorens over te gaan tot verdere risicodeling. De routekaart voor de bankenunie, die tijdens het Nederlands voorzitterschap is afgesloten, is hierbij voor de regering leidend.8
Ziet u de huidige gang van zaken als extra steun voor de inzet van de Nederlandse regering om eerst tot substantiele risicoreductie in de financiële sector te komen alvorens er zelfs maar overgegaan kan worden tot mogelijke vormen van risicomutualisatie, bijvoorbeeld in relatie tot het Europees Depositogarantiestelsel?
Zie antwoord vraag 8.
Het handelsverdrag tussen de EU en Japan |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat er dit jaar mogelijk nog een akkoord wordt bereikt over het handelsverdrag tussen de EU en Japan?1
In 2016 is geen akkoord bereikt over een handelsakkoord tussen de onderhandelaars van de Europese Unie en Japan.
Is het denkbaar dat de EU overhaast een akkoord zou sluiten om aan de buitenwereld te laten zien dat het in staat is om zonder al teveel morren handelsakkoorden af te sluiten?
Nee. Onderhandelingen over handelsakkoorden voert de Europese Commissie op basis van een mandaat van de Raad. De Raad en het Europese parlement worden gedurende de onderhandelingen nauw betrokken bij de voortgang. Een uiteindelijk akkoord dient te worden goedgekeurd door de Raad en het Europese parlement. Indien de Europese Commissie de Europese belangen uit het oog zou verliezen om het bereiken van een akkoord te bespoedigen, is het ondenkbaar dat de Raad en het Europese parlement het uiteindelijke akkoord zullen goedkeuren.
Klopt het dat de EU in het verdrag met Japan inzet op een investeerdersbeschermingsclausule vergelijkbaar met het Investment Court System (ICS) in het handelsverdrag met Canada (CETA), maar dat Japan dit eigenlijk niet zit zitten?2
De EU zet in op het opnemen van het Investment Court System. Japan is ook voorstander van modernisering van investeringsbescherming. De onderhandelingen over het investeringshoofdstuk lopen nog.
Kunt u toelichten waarom een ICS-mechanisme in een handelsverdrag tussen twee hoogontwikkelde rechtsstaten nodig is?
Dat licht ik graag nogmaals toe. Het doel van afspraken over investeringsbescherming is het promoten en beschermen van investeringen. Nederlandse ondernemers behoren mondiaal tot de grootste buitenlandse investeerders. Hun investeringen zorgen voor economische groei en werkgelegenheid hetgeen zowel de Nederlandse als de lokale economie ten goede komt. Afspraken over investeringsbescherming zorgen voor een aantrekkelijk investeringsklimaat. Het Centraal Planbureau concludeert op basis van data van OESO-landen dat investeringsbeschermingsovereenkomsten leiden tot een stijging in investeringen. Op bilateraal niveau kunnen investeringen met ongeveer 30% toenemen (Tweede Kamer, Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 1934). Ondernemers nemen hierbij financiële risico’s, dat hoort bij ondernemen. Maar bij onrechtmatige schade door toedoen van het gastland, zoals onrechtmatige onteigening, oneerlijke behandeling, discriminatie en beperkingen voor het overmaken van kapitaal zou de ondernemer in de gelegenheid gesteld moeten worden om zich daartegen te verweren. Sinds 2014 zet het kabinet zich in om het traditionele regime van investeringsbescherming te verbeteren en te vernieuwen. Het resultaat is de nieuwe EU-inzet, het Investment Court System, waarin de rechten van investeerders en staten in balans zijn. In navolging daarop heeft Nederland aangegeven ook de bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten te herzien (zie de brief van 9 april 2016 in reactie op de motie Maij c.s. inzake de ratificatie van TTIP (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1481). Het nieuwe EU-model wordt de standaard voor lopende en toekomstige onderhandelingen. Daarnaast zijn er meerdere verdragen van kracht tussen onze EU-landen en de onderhandelingspartners, waarvan het wenselijk is dat deze vervangen worden. Nederland spant zich in om hierover te gaan heronderhandelen.
Klopt het dat de auto-industrie, de landbouwsector en data-protectie de laatste struikelblokken zijn in het EU-Japan akkoord? Kunt u de meningsverschillen nader toelichten en de stand van zaken geven omtrent de onderhandelingen?3
Japanse markttoegang voor landbouwproducten, in het bijzonder zuivel, vormt op dit moment het grootste discussiepunt tussen de twee onderhandelende partijen. De Europese Commissie heeft aangegeven dat een akkoord zonder additionele markttoegang voor Europese zuivelexporteurs niet mogelijk zal zijn. Verlaging van de Europese invoerheffingen op motorvoertuigen is de belangrijkste wens in de onderhandelingen van Japan. Indien Japan bereid is de invoerheffingen op Europese landbouwproducten te verlagen, zal de Europese Commissie naar verwachting eveneens bereid zijn de invoerheffingen op personenvoertuigen uit Japan stapsgewijs te verlagen. Daarnaast heeft de Europese Unie nog geen onderhandelingspositie ingenomen ten aanzien van grensoverschrijdende datastromen. Op vrijdag 27 januari 2017 heeft de Europese Commissie een concept-voorstel met de lidstaten en het Europese parlement gedeeld. Nederland beoordeelt momenteel het voorstel. Het is hierbij van cruciaal belang dat de gemaakte afspraken geen afbreuk doen aan het hoge niveau van bescherming van persoonsgegevens in de Europese Unie. Nederland zal er bij de Commissie op aandringen dit voorstel meteen na het inbrengen in de onderhandelingen met Japan openbaar te maken. Er is nog geen akkoord ten aanzien van investeringsbescherming.
Gaat u zich verzetten tegen een handelsakkoord dat niet voldoet aan de data-protectie-eisen van de EU?
Op dit moment heeft de Europese Unie nog geen onderhandelingspositie ten aanzien van grensoverschrijdende datastromen. Op vrijdag 27 januari 2017 heeft de Europese Commissie een concept-voorstel met de lidstaten en het Europese parlement gedeeld. Nederland beoordeelt momenteel het voorstel. Het is voor Nederland van cruciaal belang dat de gemaakte afspraken geen afbreuk doen aan het hoge niveau van bescherming van persoonsgegevens in de Europese Unie.
Op welke manier gaat u de onderhandelingen tussen Japan en de EU «resetten», zoals u zelf heeft bepleit?
Door middel van de reset van handelspolitiek beoogt het kabinet handelsakkoorden inclusiever, transparanter en duurzamer te maken.
Uit het Trade Sustainability Impact Assessment, dat is gepubliceerd in juni 2016,4 blijkt dat een handelsakkoord tussen de EU en Japan 440.000 extra banen zou kunnen opleveren in de Europese Unie. De studie voorziet geen negatieve gevolgen op de werkgelegenheid in specifieke sectoren in Nederland. Het kabinet zal de gevolgen van het handelsakkoord zorgvuldig blijven volgen, en indien noodzakelijk passende maatregelen nemen om kwetsbare groepen te ondersteunen.
De afgelopen jaren zijn de onderhandelingen over een handelsakkoord tussen de EU en Japan aanzienlijk transparanter geworden. Zo publiceert de Europese Commissie van iedere onderhandelingsronde een verslag op haar website.5 Ook heeft Europees Commissaris Malmström in veel van haar publieke optredens aandacht gevraagd voor het handelsakkoord tussen de EU en Japan.
Zoals het kabinet reeds meerdere malen aan uw Kamer heeft uiteengezet (zie bijvoorbeeld Aanhangsels Handelingen II, 2016/17, nr. 67) heeft Nederland – net als verscheidene andere lidstaten – bij de Europese Commissie veelvuldig aangedrongen om een ambitieus hoofdstuk over duurzaamheid en dierenwelzijn in het handelsverdrag tussen de EU en Japan op te nemen. Tot november 2016 stond Japan hier afwijzend tegenover. De Europese Commissie heeft haar zorgen hierover bij Japan meerdere malen onder de aandacht gebracht. Hierbij is benadrukt dat een handelsakkoord zonder een hoogwaardig duurzaamheidshoofdstuk niet op instemming van het Europese parlement en de lidstaten zal kunnen rekenen. Recentelijk heeft de Europese Commissie aangegeven dat Japan zich flexibeler opstelt ten aanzien van een duurzaamheidshoofdstuk, en dat de onderhandelingen zich in de richting van een ambitieus duurzaamheidshoofdstuk bewegen, zoals de EU ook in het handelsakkoord met Canada (CETA) heeft vastgelegd.
Kunt u een overzicht geven van de 41 «vergeten verdragen» waarover momenteel wordt onderhandeld? Op welke manier gaat u deze onderhandelingen «resetten»?
Het kabinet zendt uw Kamer ieder kwartaal een voortgangsrapportage met de laatste stand van zaken rondom de onderhandelingen over handels- en investeringsakkoorden. De meest recente versie is uw Kamer toegekomen op 1 november 2016 (Kamerstuk 21 501–02, nr. 1691. De rapportage bevat alle akkoorden waarvan de Europese Commissie tenminste de intentie heeft uitgesproken om met de handelspartner(s) onderhandelingen te willen aangaan.
In iedere onderhandeling zoekt het kabinet de ruimte om de hervormingen in het kader van de reset van de handelspolitiek optimaal te realiseren. Dat wil zeggen dat handelsakkoorden inclusiever, duurzamer en transparanter dienen te worden. Een belangrijke stap tot invulling van de reset, is de oprichting van het Breed Handelsberaad, waarin diverse belangengroepen zitting hebben. Het Breed Handelsberaad is op 25 januari 2017 voor het eerst bijeengekomen. In het Breed Handelsberaad kunnen belangengroepen vroegtijdig in het politieke proces hun perspectief op een onderhandelingsmandaat en lopende onderhandelingen kenbaar maken. Hierbij zal aandacht zijn voor alle lopende onderhandelingen.
Op welke manier gaat u onderzoeken of het opnemen van afdwingbare plichten voor bedrijven op het gebied van milieu en arbeidsnormen in het CETA-verdrag met Canada alsnog mogelijk is?4
CETA bevat drie hoofdstukken met duurzaamheidsafspraken. CETA verplicht Canada en de EU en haar lidstaten om hun beleid en wetgeving te verbeteren met als doel een hoog niveau van arbeidsbescherming tot stand te brengen en om hoge milieubeschermingsniveaus vast te leggen. Ook verbinden partijen zich aan bestaande internationale normen, zoals het Parijsakkoord en de fundamentele ILO-conventies. In de gezamenlijke interpretatieve verklaring zijn partijen overeengekomen de afdwingbaarheid van de duurzaamheidsafspraken te evalueren.
In dat kader laat het kabinet momenteel een onderzoek uitvoeren naar de mogelijkheden tot de versterking van het huidige systeem van geschillenbeslechting voor duurzaamheidsbepalingen die zijn opgenomen in handelsakkoorden. De uitkomsten van dit onderzoek worden besproken met de private sector, NGO’s en vakbonden. Op basis van deze consultaties bepaalt het kabinet zijn positie op dit onderdeel. Canada heeft aangegeven geïnteresseerd te zijn in de uitkomsten van het onderzoek. De nieuwe Canadese handelsminister Champagne heeft dit tijdens een bilateraal gesprek tijdens het World Economic Forum nogmaals bevestigd.
Het kabinet zet zich in om na totstandkoming van de kabinetspositie deze met EU-lidstaten, de Europese Commissie en Canada te bespreken om te verkennen of er overeenstemming mogelijk is over het versterken van de afdwingbaarheid van de duurzaamheidsafspraken.
In hoeverre kunt u CETA nog wijzigen? Op welke manier kunnen andere lidstaten en Canada CETA nog wijzigen?
Indien Canada en de EU en haar lidstaten wijzigingen van CETA overeenkomen nadat het in werking is getreden, dan dienen de goedkeuringsprocessen van partijen opnieuw te worden doorlopen. Voor de EU betekent dit dat de Raad en het Europees parlement moeten instemmen met de wijziging. Voor Nederland betekent dit dat het parlement de wijziging moet goedkeuren. In afwijking daarvan bepaalt artikel 30.2, lid 2, van het akkoord dat het CETA Gemengd Comité kan besluiten om de protocollen en een aantal bijlagen bij het akkoord te wijzigen.
Als u alsnog afdwingbare plichten voor bedrijven op het gebied van milieu en arbeidsnormen in CETA wilt krijgen, waarom bent u dan akkoord gegaan met het huidige CETA-verdrag?
Bent u bereid alle lopende onderhandelingen over handelsverdragen stop te zetten en te pleiten voor een volwaardige reset van deze onderhandelingen, in lijn met uw eerdere pleidooi voor meer transparantie en inspraak van vakbonden en NGO’s? Zo nee, waarom niet?5
Het kabinet beschouwt CETA het meest vergaande handelsakkoord op het gebied van duurzaamheid ooit. Dit laat onverlet dat als de verdragspartijen het eens zijn over verdere verbeteringen van het huidige akkoord, het akkoord gewijzigd kan worden.
De besteding van belastinggeld aan foute soja |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Round Table for Responsible Soy (RTRS) nu tien jaar bestaat? Bent u zelf eigenlijk tevreden over de resultaten die er in die tien jaar zijn geboekt op het gebied van verduurzaming van de sojateelt en het tegengaan van ontbossing?
De Round Table on Responsible Soy (RTRS; hierna genoemd de Rondetafel) is in 2006 opgericht en sindsdien uitgegroeid tot een organisatie met een stevige standaard en meer dan 200 leden uit ruim twintig landen. Daaronder bevinden zich 34 Nederlandse bedrijven en organisaties. In 2015 certificeerden boeren in acht landen (Brazilië, Argentinië, Paraguay, Uruguay, Verenigde Staten, Canada, China en India) ruim twee miljoen ton soja op 635.000 hectare. In 2016 is de hoeveelheid en het areaal net als in de jaren ervoor aanzienlijk toegenomen. De gecertificeerde sojaproducenten zijn zowel grootschalig als kleinschalig (vooral in landen als China en India).
Het kabinet constateert dat de Rondetafel de afgelopen jaren belangrijke stappen heeft gezet voor de verduurzaming van de sojateelt en het tegengaan van ontbossing. De Rondetafel heeft ertoe geleid dat er een aanzienlijke en groeiende groep verantwoorde en gecertificeerde sojaproducenten is. Deze groep werkt volgens de principes en criteria van de Rondetafel omtrent legaliteit en verantwoordelijk gedrag op gebied van arbeid, milieu, en landbouwpraktijken (RTRS-certificering). De Rondetafel-eisen gaan verder dan de nationale wetgeving en dragen daarmee bij aan verduurzaming en het tegengaan van ontbossing.
Echter, er is meer nodig dan certificeringen alleen om alle milieu en sociale kwesties in de soja industrie aan te pakken. De omvang van de uitdagingen vraagt inzet van alle betrokken partijen. Zo spelen bijvoorbeeld ook de overheden van producerende landen een grote rol in het vaststellen en handhaven van wetgeving over bijvoorbeeld ontbossing.
Hoeveel Nederlands geld is er in totaal sinds de start van de RTRS uitgegeven, inclusief de gelden van het zogenaamde Soy Fast Track Fund (SFTF) van het Initiatief Duurzame Handel (IDH) – een geldstroom gericht op het financieren van soja-producenten die deelnemen aan de RTRS -? Hoeveel geld wordt er komend jaar aan de RTRS en het SFTF uitgegeven?
In onderstaande tabel ziet u de betalingen die in de periode 2006–2016 aan de Rondetafel en het Soy Fast Track Fund zijn gedaan.
Ontvangende organisatie
Betalende organisatie
Bedrag
Jaar
Omschrijving
Ministerie van Buitenlandse Zaken
€ 46.550
2007
Ontwikkeling van deRound Table on Responsible Soy Development Group
Ministerie van Economische Zaken
€ 688.000
2008–2010
Proces van vaststelling van de Rondetafel-standaard
Initiatief Duurzame Handel
Ministerie van Buitenlandse Zaken
€ 6 miljoen
2011–2016
Fase I en II van het Soy Fast Track Fund, gericht op de verduurzaming en certificering van sojaproductie
Initiatief Duurzame Handel
Ministerie van Buitenlandse Zaken
€ 3 miljoen euro
2014–2017
Fase III van het Soy Fast Track Fund,gericht op de landschapsaanpak
Naast deze betalingen werkt het ministerie met diverse partners (zoals Initiatief Duurzame Handel en Solidaridad) samen aan de verduurzaming van soja, onder andere door boeren te trainen aan RTRS-certificering te voldoen.
Kunt u nog eens uitleggen wat precies het doel is van dit Soy Fast Track Fund, hoe precies wordt getracht dat doel te bereiken, en welke meetbare resultaten dit sinds de start heeft opgeleverd?
Het Soy Fast Track Fund is in 2011 opgericht door het Initiatief Duurzame Handel (IDH) om RTRS-certificering van sojaboeren in Argentinië, Brazilië en Paraguay te versnellen. Primair doel is om ontbossing te voorkomen. De eerste twee fases van het Soy Fast Track Fund (2011–2016) hadden tot doel om meer marktaanbod van soja met RTRS-certificering te genereren. Hiertoe ondersteunden (voornamelijk) producentenorganisaties en NGOs boeren met kennis over de verduurzaming en certificering van sojaproductie.
Het grootste deel van de verbeteringen op de boerenbedrijven is door henzelf betaald. Tegenover de 6 miljoen euro die Ministerie van Buitenlandse Zaken bijdroeg aan de eerste twee fases van het Soy Fast Track Fund stond 17,6 miljoen euro private cofinanciering.
De derde- en tevens slotfase van het Soy Fast Track Fund loopt tot komende zomer en draait om het testen van de zogenaamde landschapsbenadering voor soja en het ontwikkelen van een landschapsbenadering in de Braziliaanse deelstaat Mato Grosso.
Via het Soy Fast Track Fund is 469.235 hectare soja RTRS-gecertificeerd; 1.268.620 hectare is op het niveau van RTRS-certificering, maar nog niet gecertificeerd.
Kunt u een overzicht verstrekken dat inzichtelijk maakt welke bedrijven in de sojaketen geld hebben aangevraagd uit het Soy Fast Track Fund en hoeveel, en welke aanvragen vervolgens ook daadwerkelijk gehonoreerd zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie bijlage 1 voor de bestedingen van fase I en II van het Soy Fast Track Fund (zes miljoen via Initiatief Duurzame Handel).
Deelt u de mening dat het wenselijk is als ook voor regelingen als het SFTF inzicht gegeven wordt in de precieze besteding van de middelen en welke resultaten ermee geboekt worden? Zo ja, bent u bereid om ervoor te zorgen dat het in de toekomst wel mogelijk is om een adequate verantwoording van de besteding van de Soy Fast Track Fund-gelden af te leggen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vraagt van organisaties die subsidies ontvangen om te rapporteren over de te bereiken resultaten op het niveau van output, outcome en impact. Dit alles binnen de kaders van de subsidiebeschikking. Deze resultaatsverantwoording geeft adequaat inzicht in de besteding van de middelen, ook in het geval van het Soy Fast Track Fund.
Vindt u het te rechtvaardigen om Nederlands belastinggeld uit te geven aan soja-producenten die slechts aan zeer zwakke criteria hoeven te voldoen, terwijl deze criteria niet eens onafhankelijk gecontroleerd worden?
Het kabinet deelt de mening dat de Rondetafel-criteria zeer zwak zouden zijn niet. Deze criteria gaan bij elk van de vijf principes verder dan wat wettelijk vereist is, te weten op het gebied van:
Deze criteria worden met regelmaat aangepast. Zo staat de Rondetafel bijvoorbeeld geen ontbossing meer toe, ook als dat volgens de lokale wetgeving wel mogelijk is. Daarmee is de Rondetafel in Brazilië strenger dan de Braziliaanse Boswet. De Rondetafel wordt als de hoogste standaard voor verantwoorde soja in de sector beschouwd. Gecertificeerde boeren worden jaarlijks gecontroleerd door een onafhankelijke derde partij.
Bent u bereid om de financiële bijdrages aan RTRS te beëindigen, nu na tien jaar onvoldoende resultaat is geboekt op het gebied van werkelijke verduurzaming?
Het kabinet vindt het belangrijk dat de sojaproductie verduurzaamt en is positief over de resultaten die hiermee zijn bereikt. De Rondetafel heeft hierin een cruciale rol gespeeld. Het kabinet zal de komende jaren dan ook blijven investeren in verduurzaming en certificering van sojaproductie.
Solidaridad heeft de afgelopen jaren bijvoorbeeld positieve resultaten geboekt met programma’s voor de verduurzaming van sojaproductie van kleine boeren in India, China, Bolivia, Paraguay, Mozambique en Malawi. Deze programma’s bereikten zo’n 200.000 producenten en 47.000 landarbeiders met een areaal van 502.000 hectare onder duurzaam beheer. De verbeterde landbouwpraktijken hebben niet alleen RTRS-certificering mogelijk gemaakt, maar gemiddeld ook geleid tot twintig procent meer opbrengst.
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van Brandpunt op 20 december 2016, waarin aan het licht kwam dat een door coalitielanden gefinancierd mortuarium gebruikt zou zijn als jongensbordeel?
Ja.
Kunt u bevestigen dat gedurende de ISAF-missie duidelijk werd dat het gebouw verkeerd is gebruikt? Kunt u achterhalen wanneer dit exact is ontdekt en of er vervolgens maatregelen zijn getroffen?
Het kabinet beschikte gedurende de ISAF-missie niet over informatie waaruit bleek dat het mortuarium voor andere doeleinden werd gebruikt. Het kabinet vernam de informatie over het vermeende verkeerde gebruik van het mortuarium uit de desbetreffende uitzending van Brandpunt.
Het thema misbruik van kinderen en vrouwen werd met regelmaat door Nederland aan de orde gesteld tijdens gesprekken met lokale leiders, zoals gouverneurs en imams.
Klopt het dat dit mortuarium zich bevond op steenworp afstand van de militaire basis waar Nederlandse soldaten verbleven?
Ja. Het mortuarium bevond zich in de nabijheid van Kamp Holland (Tarin Kowt).
Is het gebouw, voor zover de regering heeft kunnen achterhalen, ook gebruikt voor het uitbuiten van zogeheten «bacha bazi», minderjarige Afghaanse jongens die onvrijwillig door lokale leiders werden misbruikt voor het verrichten van seksuele handelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Nederlandse regering inderdaad financieel bijgedragen aan de bouw van dit mortuarium?
Ja. In 2008 heeft Nederland door tussenkomst van het Nederlandse Provinciaal Reconstructie Team de bouw van het mortuarium op «Cemetery Hill» in Tarin Kowt gefinancierd. Hiermee was een bedrag gemoeid van bijna 15.000 euro. Het project is in samenwerking met de plaatselijke autoriteiten ontwikkeld en gerealiseerd om daarmee de plaatselijke bevolking beter in staat te stellen te voldoen aan de religieuze gebruiken bij overlijden.
De slag om Chora |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de documentaire «Onze missie in Afghanistan, de slag om Chora», waarin ooggetuigen melden dat veel burgers zijn omgekomen door het Nederlandse militaire optreden in juni 2007 in Afghanistan?1
Ja.
Acht u deze getuigenissen aanleiding om het officiële standpunt over het aantal burgerdoden als gevolg van het Nederlandse optreden bij Chora bij te stellen dan wel er nader onderzoek naar te doen?2 Zo nee, waarom niet?
Nee. Er zijn reeds diverse onderzoeken uitgevoerd na de slag om Chora. Het gaat om de volgende:
Is het waar dat Australië tegenstander was van de inzet van artillerie en er niet aan meegewerkt heeft? Zo ja, waarom was dat? Hadden de Australiërs een andere opvatting over de legitimiteit van de inzet van dit wapen?
De Australiërs hebben bij de Nederlandse commandant van Task Force Uruzgan (TFU) geen bezwaar gemaakt tegen de inzet van (zware) artillerie tijdens de gevechten rondom Chora in juni 2007. De Australische militairen hebben zich destijds beperkt tot ondersteunende taken. Dankzij deze Australische ondersteuning konden Nederlandse militairen worden vrijgemaakt voor de operatie.
Is het waar dat Australië gewaarschuwd heeft voor de mogelijke aanwezigheid van burgers in het gebied dat met artillerie werd beschoten? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
De Nederlandse TFU-commandant, zijn staf en zijn (Nederlandse en Australische) ondercommandanten waren op de hoogte van de aanwezigheid van burgers in het doelengebied. Zij hebben de aanwezigheid van burgers zorgvuldig meegewogen alvorens tot de inzet van artillerie te besluiten. Voor aanvang van de beschietingen is de bevolking op verschillende manieren gewaarschuwd. Op afstand is gevolgd of de bevolking gehoor gaf aan de oproepen om het doelengebied te verlaten.
Is het waar dat een onderzoek van de International Security Asistance Force (ISAF) heeft vastgesteld dat een deel van de inzet van artillerie niet in overeenstemming met het oorlogsrecht zou zijn geweest omdat daarbij onvoldoende onderscheid zou zijn gemaakt tussen militaire doelen en civiele objecten? Zo nee, wat is er dan geconcludeerd?
Zoals de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Defensie en de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking op 7 november 2007 in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Peters (GroenLinks) hebben gemeld (Vergaderjaar 2007–2008, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 612), stelde het rapport van COMISAF dat de inzet van artillerie gedurende ongeveer twee uur in de nacht van 16 op 17 juni, zonder volledige waarneming op het doelengebied, niet in overeenstemming met het oorlogsrecht zou zijn geweest, omdat daarbij onvoldoende onderscheid zou zijn gemaakt tussen militaire en civiele objecten. Op grond van de analyse van de juridisch adviseur van de Navo onderschreven SACEUR en de Secretaris-generaal van de Navo de conclusie van COMISAF echter niet. Volgens hen ondersteunde de feitelijke informatie in het rapport van COMISAF niet de conclusie dat het handelen van de Commandant van de TFU zou indruisen tegen het oorlogsrecht. Het rapport bevatte volgens hen geen aanwijzingen dat de Commandant van de TFU onjuist zou hebben gehandeld. Het rapport van COMISAF en de reactie van SACEUR en de Secretaris-generaal van de Navo hierop bevatten operationeel gevoelige informatie. Zij zijn derhalve gerubriceerd en worden niet openbaar gemaakt.
Klopt het dat een later NAVO-rapport een andere, tegengestelde conclusie heeft getrokken? Op basis waarvan is tot een andere conclusie gekomen? Kunt u dit rapport, desnoods vertrouwelijk, met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Geen kerstwensen Nederlandse ambassade in Berlijn |
|
Raymond Knops (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat de Nederlandse ambassade in Berlijn dit jaar besloten heeft slechts nieuwjaarswensen te versturen naar contacten en relaties, en geen Kerstwensen?1
Nederlandse ambassades zijn op geen enkele wijze verplicht om kerst- en/of nieuwjaarswensen te versturen. Deze wensen worden niet centraal gedicteerd. Creativiteit, diversiteit en eigen verantwoordelijkheid zijn waarden die het ministerie hoog in het vaandel heeft staan. Een aantal jaren geleden is op grond van milieu en kostenoverwegingen besloten om, mocht toch een eindejaarswens worden verstuurd, over te gaan op een digitale variant.
Ambassade Berlijn doet dat ook. Dit jaar is gekozen voor een digitale kaart met goede wensen voor 2017. Zo heeft de ambassadeur toegevoegd: «Monique van Daalen, Ambassadeur in Berlijn, wenst u prettige Kerstdagen en een gelukkig 2017 / Monique van Daalen, Botschafterin des Königreichs der Niederlande, wünscht Ihnen Frohe Weihnachten und einen guten Start ins Neue Jahr». Er is dus geen sprake van dat boodschappen worden gemeden.
Zo ja, waarom heeft de ambassade elke verwijzing naar Kerstmis gemeden? Is dit voor het eerst?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dit niet merkwaardig in een land als Duitsland, waar Kerstmis, met tienduizenden kerstmarkten, als belangrijkste feestdag van de kalender wordt gevierd?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er ook andere Nederlandse ambassades in Westerse landen die op soortgelijke wijze verwijzing naar Kerstmis mijden? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid te stoppen met deze politieke correctheid en weer als vanouds kerstwensen uit te doen gaan vanuit ambassades?
Zie antwoord vraag 1.
Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Mensonterende omstandigheden bij de teelt van koffie in Brazilië |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Deense organisatie Danwatch, die de koffieteelt in Brazilie heeft onderzocht en tot de conclusie kwam dat de koffie daar vaak onder mensonterende omstandigheden wordt geteeld, waarbij er sprake is van omstandigheden die op slavernij lijken, kinderarbeid, gevaarlijke pesticiden en werknemers die geen toegang hebben tot schoon drinkwater?1 Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het onderzoek en welke consequenties verbindt u eraan?
Het kabinet vindt de bevindingen in het rapport over de mensen- en arbeidsrechten in de koffiesector in Brazilië zorgwekkend. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij – op basis van de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen – onderzoek doen naar de risico’s in hun productieketen (due diligence). Deze risico’s moeten zij vervolgens aanpakken en terugdringen. In dit kader is ook naleving van lokale wetgeving één van de voorwaarden die bedrijven geacht worden te stellen en te controleren bij hun toeleveranciers.
Daarnaast hebben overheden van producerende landen de verantwoordelijkheid wet- en regelgeving over arbeidsomstandigheden en mensenrechten vast te stellen en te handhaven. De Braziliaanse overheid heeft uitbuiting van arbeid en slavenarbeid bij wet verboden. Ondanks – door de International Labour Organisation (ILO) erkende – verbetering van de arbeidsinspecties, blijkt Brazilië toch nog onvoldoende in staat de arbeidswetgeving overal adequaat te handhaven. Dit proces vergt tijd. Het is daarom goed dat er organisaties zijn zoals Danwatch die slechte arbeidsomstandigheden in de koffieketen in Brazilië aan het licht brengen en aan de kaak stellen.
Nederland draagt bij aan het aanpakken van slechte arbeidsomstandigheden in de Braziliaanse koffieketen via strategische partners IDH en Solidaridad, versterking van het lokale maatschappelijk middenveld, EU dialoog met lokale autoriteiten en deelname aan de IMVO-convenantenbesprekingen voor de Nederlandse voedingsmiddelensector.
Kunt u bevestigen dat er bij de teelt van koffie zeer gevaarlijke landbouwgifstoffen worden gebruikt, die een groot risico vormen voor de gezondheid van de werkers op de plantages? Deelt u de mening dat dit grootschalige gebruik van landbouwgif aangepakt moet worden? Welke rol ziet u daar voor u zelf weggelegd om dat te bereiken?
Bij de teelt van koffie wordt veel gebruik gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. Het gebruik van giftige gewasbeschermers moet inderdaad worden beperkt. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de koffieteelt in Brazilië is onderworpen aan wet- en regelgeving van de Braziliaanse overheid. Handhaving en naleving ervan is primair de verantwoordelijkheid van de Braziliaanse autoriteiten. Daarnaast steunt het kabinet duurzaamheidsinitiatieven in de koffiesector, die additionele criteria ten aanzien van het gebruik van gewasbeschermers stellen.
Op internationaal vlak is Nederland aangesloten bij internationale organisaties als ILO, FAO en de International Coffee Organization die richtlijnen hebben opgesteld voor het verbod van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen en het veilige gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Met steun van het kabinet heeft IDH daarnaast in Brazilië samen met lokale partners een National Sustainability Curriculum ontwikkeld, waarin best practices voor koffieboeren worden beschreven, inclusief het juiste gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Het Global Coffee Platform, waarbij ook Nestlé, Douwe Egberts en andere koffieproducenten zijn aangesloten, zal dit curriculum verder ontwikkelen en uitvoeren. In 2017 ontwikkelt het Global Coffee Platform een monitoring tool die de uitvoering van het National Sustainability Curriculum zal bijhouden.
Kunt u bevestigen dat twee grote koffieproducenten, Nestlé en Douwe Egberts, hebben toegegeven dat zij koffie hebben ingekocht van plantages waar deze zaken voorkomen?
Nestlé en Douwe Egberts hebben verklaard niet rechtstreeks van deze plantages koffie te hebben ingekocht. Wel geven zij aan dat er dieper in hun keten een link is aangetroffen met koffie afkomstig van genoemde plantages door levering via toeleveranciers.
Deelt u de mening dat producten die onder dit soort erbarmelijke en vaak ook illegale omstandigheden zijn geproduceerd, niet verkocht zouden mogen worden? Wat gaat u doen om te voorkomen dat consumenten in Nederland ongewild bijdragen aan het instandhouden van deze praktijken, en om ervoor te zorgen dat zij er gewoon vanuit kunnen gaan dat hetgeen zij kopen op een gezonde en legale wijze is geproduceerd?
Het kabinet is van mening dat bedrijven die met misstanden in hun keten geconfronteerd worden tijdens hun due diligence-proces een verantwoordelijkheid hebben zich in te spannen voor verbeteringen in plaats van hun orders meteen terug te trekken. Een beleid van engagement is belangrijk voor het realiseren van eerlijk werk in ontwikkelingslanden en de lokale economie. Dit is ook de inzet van de IMVO-convenanten. Als de inspanningen van de inkopende bedrijven tevergeefs blijken of als er geen medewerking wordt verleend, komt het niet langer continueren van de inkooprelatie in beeld. De consument die kiest voor meer zekerheid ten aanzien van de arbeidsomstandigheden van koffieboeren kan gecertificeerd duurzame koffie kopen.
Kunt u bevestigen dat zowel Nestlé als Douwe Egberts ethische richtlijnen hebben ondertekend die de gevonden praktijken op de plantages uitsluiten2 en dat deze vrijwillige codes dus verre van voldoende zijn om misstanden zoals slavernij en kinderarbeid uit te sluiten? Welke consequenties verbindt u hieraan, ook gezien uw eigen inzet om maatschappelijk verantwoord ondernemen via codes en convenanten te bevorderen in plaats van wettelijk af te dwingen?
Beide bedrijven verplichten hun leveranciers inderdaad met hun bedrijfsrichtlijnen om nationale wetten en internationale normen na te leven. Dit geldt ook voor alle verificatie-, certificerings- en duurzaamheidsprogramma’s waarbij de bedrijven zijn betrokken. De richtlijnen zijn toegerust met monitorings- en klachtmechanismen zoals Nestlé»s «Tell Us» en Douwe Egberts» «Alertline». Hier kunnen misstanden worden gemeld en de bedrijven dienen zich vervolgens in spannen om deze aan te pakken. Het aanpakken van ernstige misstanden als slavernij en kinderarbeid, zoals genoemd in het rapport van Danwatch, is echter een continu proces en vergt blijvende aandacht van koffieproducenten.
De ervaring van het kabinet is dat engagement leidt tot meer betrokkenheid van alle stakeholders en substantiële verbeteringen in verschillende risico’s in de keten. Vooralsnog wordt daarom ingezet op IMVO-afspraken op basis van vrijwilligheid. De afspraken zijn echter niet vrijblijvend, de partijen zijn er aan gebonden. In het geval dat die afspraken tot onvoldoende resultaten leiden, kunnen andere wegen worden overwogen, waaronder wetgeving.
Heeft u zicht op in hoeverre de inkoop van Nestlé, Douwe Egberts en andere koffieproducenten sinds dit onderzoek is veranderd? Kunnen de genoemde bedrijven nu wel uitsluiten dat hun koffie onder mensonterende omstandigheden is geproduceerd? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om wel inzicht te krijgen in de huidige situatie?
Nestlé heeft te kennen gegeven dat de betreffende plantages uit het Danwatch-onderzoek na bekendmaking van de beschuldigingen als voorzorgsmaatregel uit het inkoopprogramma van het bedrijf zijn geschorst. Douwe Egberts heeft verklaard sinds de publicatie van het Danwatch-rapport in maart 2016 het aandeel gecertificeerde koffie in haar inkoop te hebben uitgebreid.
Beide bedrijven hebben aangegeven inspanningen te leveren om de arbeidsomstandigheden te verbeteren in Brazilië door middel van samenwerking met lokale overheden, NGO’s en andere stakeholdersin Brazilië. Daarnaast zetten zij zich in via bedrijfsindividuele programma’s, uitbreiding van certificering, betrokkenheid bij het Global Coffee Platform en via de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Koffie en Thee bij het huidige IMVO-convenantentraject met de levensmiddelensector.
Sinds het Danwatch-onderzoek heeft Douwe Egberts laten weten een pilotte zijn gestart met leveranciers. Kennisuitwisseling en een gezamenlijke aanpak van de meest pertinente sociale en milieukwesties in de koffiesector staan hierbij centraal. Douwe Egberts werkt daarnaast aan een nieuw publiek-private partnerschap met speciale focus op arbeidsovertredingen op de Braziliaanse koffieplantages. In 2011 heeft Nestlé het Nescafe Plan in Brazilië geïntroduceerd met als doel het realiseren van duurzame koffielandbouw, -productie en - consumptie. Nestlé heeft aangegeven dat de uitkomsten uit het Danwatch rapport hebben bijgedragen aan het verder versterken van hun duurzaamheidsactiviteiten.
Zoals reeds aangegeven, dienen bedrijven op grond van hun due diligence-verplichting inzicht te hebben in hun gehele handelsketen. Het kabinet spreekt koffiebedrijven hierop aan en verwacht dat zij zich blijvend inzetten voor verduurzaming van de koffiesector. De complexiteit van de koffieketen maakt het echter nog niet mogelijk om alle koffie voldoende te traceren. Dit onderstreept de noodzaak voor de koffiesector om binnen de IMVO-convenantenbesprekingen tot goede afspraken te komen voor de verbetering van due diligence-beleid en het gezamenlijk aanpakken van IMVO-risico’s.
Op welke wijze wilt u bijdragen aan het zo spoedig mogelijk beëindigen van de mensonterende omstandigheden bij de koffieteelt in Brazilië? Kunt u bij het beantwoorden van deze vraag niet alleen ingaan op uw inzet voor projecten van Initiatief Duurzame Handel (IDH) en van Solidaridad, die immers maar een zeer klein deel van de koffieteelt bestrijken, maar juist ook op de gangbare koffieteelt, die immers in Nederlandse supermarkten en horeca belandt?
Nederland biedt ondersteuning aan de Braziliaanse autoriteiten in de naleving van goede arbeidsomstandigheden in de koffiesector. Nederland financiert sinds 2016 de NGO Reporter Brazil die ook betrokken was bij het Danwatch-rapport. Deze organisatie brengt in kaart waar in de koffieketen die gericht is op export naar Europa, mensenrechtenschendingen plaatsvinden (bijvoorbeeld oneerlijke arbeidsomstandigheden, slavernij en kinderarbeid). De bevindingen worden eind juni 2017 verwacht en zullen onderdeel zijn van de multistakeholder dialoog over verbeteringen van mensenrechten in de koffieketen met NGOs, werknemersorganisaties en de autoriteiten. De Nederlandse ambassade is daarnaast betrokken bij de jaarlijkse mensenrechtendialoog tussen de EU en Braziliaanse autoriteiten, waar onder meer arbeidsomstandigheden aan bod komen.
Het kabinet financiert via strategische partners Solidaridad en het Initiatief Duurzame Handel (IDH) projecten in Brazilië gericht op de verduurzaming van koffie. Dit doen ze bijvoorbeeld door boeren te trainen en publiek-private samenwerking met lokale autoriteiten, producenten en andere stakeholders om tot duurzame koffieteelt (inclusief goede arbeidsomstandigheden) te komen in Brazilië. Het kabinet ondersteunt inspanningen op internationaal vlak om de koffieketen te verduurzamen. Zo werkt IDH met relevante stakeholders via het Global Coffee Platform aan de opschaling van vraag en aanbod van duurzame koffie. De inspanningen van dit platform zijn gericht op continue verbetering van de positie van koffieboeren en een duurzame sector als geheel.
In Nederland zet de overheid actief in op het afsluiten van IMVO-convenanten door het bedrijfsleven in sectoren met een verhoogd risicoprofiel voor mensenrechtenschendingen en milieuschade. Het kabinet neemt als partij deel aan de IMVO-convenantenbesprekingen voor de voedingsmiddelensector. De Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) en Centraal Bureau Levensmiddelenhandel hebben aangegeven een IMVO-convenant af te willen sluiten. De Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Koffie en Thee waarvan Nestlé, Jacobs Douwe Egberts (Douwe Egberts) en andere koffiebranders/producenten lid zijn, is onderdeel van de FNLI. In dit convenant dienen nieuwe doelstellingen en ambities ten aanzien van due diligence en leverage (invloed op het voorkomen en aanpakken van een negatieve impact) voor de komende jaren te worden vastgelegd.
Antwoorden op eerdere vragen inzake de situatie van de heer Van Laarhoven |
|
Vera Bergkamp (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u zich uw antwoord op eerdere vragen van de leden Bergkamp en Sjoerdsma herinneren, waarin u stelt dat in oktober jl. en marge van uw bezoek aan Thailand op directeursniveau contact is geweest met het Thaise Ministerie van Buitenlandse Zaken over de situatie van de heer Van Laarhoven?1
Ja.
Op welke datum vond het in vraag 1 aangehaalde «contact op directeursniveau» plaats? Is er op andere momenten contact op directeursniveau geweest met het Thaise Ministerie van Buitenlandse Zaken over de situatie van de heer Van Laarhoven?
Er vonden twee contacten plaats op directeursniveau. Op 14 oktober 2016 en 26 oktober 2016.
Wat bedoelt u met het in vraag 1 aangehaalde «contact»? Was dit telefonisch, waren gesprekspartners fysiek aanwezig of vond dit plaats op een andere manier?
Het contact op 14 oktober 2016 was telefonisch. Het contact op 26 oktober 2016 was een ontmoeting in Seoul en marge van het Global Consular Forum.
Waarop baseert u de stelling dat zolang de Thaise rechtsgang nog niet geheel is doorlopen, geen sprake kan zijn van eventuele overbrenging naar Nederland? Hoe verhoudt die stelling zich tot de Thaise wetgeving, specifiek tot Section 4 van de Thaise Act on Mutual Assistance in Criminal Matters? Biedt die wet niet de ruimte om een verdachte die zich in Thailand in hechtenis bevindt, uit te leveren naar een andere staat op verzoek van die staat, ook al is de rechtsgang nog in de onderzoeksfase? Is deze mogelijkheid onderzocht? Zo ja, wat was de uitkomst? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Artikel 3 onder f. van het Verdrag tussen Nederland en Thailand inzake de overbrenging van gevonniste personen en de samenwerking bij de tenuitvoerlegging van strafvonnissen (Trb. 2004, 216) stelt de voorwaarde dat het vonnis onherroepelijk is en dat in de overdragende Staat geen gerechtelijke procedures in verband met het strafbare feit aanhangig zijn. Voor uitlevering kent Thailand, voor zover mij bekend, een afzonderlijke wet (de Extradition Act 2008). De door de vraagsteller genoemde «Section 4» ziet op vormen van wederzijdse hulp bij strafrechtelijke onderzoeken en heeft dan ook geen betrekking op uitlevering. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 5.
Klopt het dat het u als Minister van Buitenlandse Zaken te allen tijde vrij staat om de Thaise autoriteiten te verzoeken de heer Van Laarhoven aan Nederland uit te leveren? Is er ooit een dergelijke formeel of informeel verzoek gedaan? Zo ja, kunt u omschrijven wanneer en op welke wijze een verzoek is gedaan en wat de reactie hierop is geweest? Zo nee, waarom niet?
Uitleveringsverzoeken worden gedaan door de Minister van Veiligheid en Justitie, op verzoek van het Openbaar Ministerie (OM). Ik verwijs hiervoor naar het antwoord van de Minister van Veiligheid en Justitie d.d. 13 september 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3457) op vraag 4 van de leden Bergkamp en Sjoerdsma (beiden D66) over de brief van een Nederlandse politieliaison in Thailand aan de Thaise autoriteiten getiteld «Request for initiating an investigation in Thailand» (ingezonden 14 juni 2016). Het is aan het OM om de afweging te maken welke instrumenten het wanneer nodig acht in het kader van een lopend strafrechtelijk onderzoek. Ook het oordeel over de wenselijkheid van een uitleveringsverzoek is in de eerste plaats aan het OM. De Minister van Veiligheid en Justitie kan niet uit eigen beweging en zonder onderliggend verzoek van het OM een uitleveringsverzoek aan een andere staat doen. Tot op heden heeft het OM de Minister van Veiligheid en Justitie niet gevraagd om een uitleveringsverzoek aan Thailand te doen.
Klopt het dat de heer Van Laarhoven naar een andere gevangenis of een ander deel van de gevangenis wordt overgeplaatst? Bent u bekend met de reden hiertoe? Zo ja, kunt u deze toelichten?
De heer Van Laarhoven is in december 2016 naar een ander verblijf binnen de penitentiaire instelling overgebracht. Het verblijf waar hij aanvankelijk verbleef, betrof een aankomstverblijf. In de betreffende gevangenis is het de gebruikelijke procedure dat gedetineerden vanuit het aankomstverblijf op een gegeven moment worden overgebracht naar een ander verblijf. De Nederlandse ambassade in Bangkok heeft de gevangenisdirectie op 8 december 2016 gevraagd of de heer Van Laarhoven langer in het aankomstverblijf kon blijven. De gevangenisdirectie heeft evenwel besloten de heer Van Laarhoven toch over te plaatsen.
Hoe beoordeelt u de omstandigheden in deze nieuwe omgeving ten opzichte van de omstandigheden in de huidige omgeving van de heer Van Laarhoven? Zijn deze slechter? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te nemen om deze overplaatsing, ook met het oog op de gezondheid van de heer Van Laarhoven, te voorkomen? Waarom wel of waarom niet?
Thaise gevangenissen hebben elk een eigen regime waardoor ook de leefomstandigheden voor gedetineerden kunnen verschillen. Het gevangenisregime in het huidige verblijf van de heer Van Laarhoven is strikter dan in het eerdere aankomstverblijf. Naast het huidige verblijf van de heer Van Laarhoven zijn er in de betreffende gevangenis afdelingen met nog striktere gevangenisregimes en navenante zwaardere leefomstandigheden.
De Thaise autoriteiten beslissen waar de heer Van Laarhoven wordt ondergebracht en zij hebben in december besloten de heer Van Laarhoven naar een ander verblijf over te brengen, dit ondanks het Nederlandse verzoek om de heer Van Laarhoven langer in het aankomstverblijf te houden.
Bent u bereid deze vragen elk afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
De wapenopbouw van Hezbollah |
|
Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Joram van Klaveren (GrBvK), Raymond Knops (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Hezbollah maakt van zuiden Libanon een kruitvat»?1
Ja.
Klopt het dat Hezbollah in Zuid-Libanon grote hoeveelheden wapens in handen heeft gekregen, en dat Iran hier een aanzienlijke bijdrage aan heeft geleverd, ondanks het verbod door de VN-Veiligheidsraad op wapenleveranties aan Hezbollah?2
Het kabinet heeft met zorg kennisgenomen van de berichtgeving in de media maar kan geen uitspraken doen over de juistheid van deze informatie. Het inzetten van burgers als menselijk schild is volgens alle internationale regels verboden. Als Hezbollah zich hieraan schuldig zou maken zou het kabinet dit ten zeerste veroordelen.
In hoeverre deelt u de beweringen van de nieuwssite Jewish Press dat burgers nu een militair schild zouden vormen tegen mogelijk Israëlisch militair optreden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent de bewapening van Hezbollah voor de betrekkingen tussen Israël en Syrië en Libanon, en voor de vrede en stabiliteit in de regio?
De situatie in de regio is zeer volatiel en de verhoudingen reeds gespannen. De militaire tak van Hezbollah is door de EU geclassificeerd als een terroristische organisatie en dient conform resolutie 1701 van de VN-Veiligheidsraad te ontwapenen. Ook steunen strijders van Hezbollah het regime van Assad bij het bloedig onderdrukken van de eigen bevolking. Het behoeft geen betoog dat verdere bewapening van Hezbollah buitengewoon onwenselijk zou zijn en op geen enkele wijze zou bijdragen aan stabiliteit en goede verhoudingen in de regio.
In hoeverre is de constatering juist dat Israël zich genoodzaakt ziet om luchtaanvallen op Hezbollah uit te voeren om daarmee te voorkomen dat deze terreurbeweging luchtdoelraketten of zelfs chemische wapens in handen krijgt? Heeft u aanwijzingen dat Hezbollah dergelijke wapens daadwerkelijk in handen gekregen heeft?
Israël heeft het recht zijn bevolking tegen de dreiging van Hezbollah te beschermen met inachtneming van het internationaal recht. Het is niet aan het kabinet om de vraag te beantwoorden of Israël zelf noodzaak ziet tot luchtaanvallen op Hezbollah.
Welke mogelijkheden ziet u om Israël in internationaal verband te steunen in de strijd tegen het internationale terrorisme in het algemeen, en tegen Hezbollah en ISIS in het bijzonder?
Nederland en Israël hebben regelmatig contact over de strijd tegen het internationale terrorisme, bijvoorbeeld tijdens de bilaterale consultaties over terrorismebestrijding die op 2 november jl. plaatsvonden in Den Haag. Er zijn toen ervaringen uitgewisseld over het tegengaan van radicalisering en terrorismebestrijding, in het bijzonder het bevriezen van tegoeden die te herleiden zijn naar terroristische activiteiten. Ook liggen er mogelijkheden op het terrein van multilaterale samenwerking, zoals binnen het Global Counterterrorism Forum (GCTF), waar Nederland covoorzitter van is. Israël heeft recent deelgenomen aan een GCTF-bijeenkomst over het beschermen van kwetsbare doelen zoals cafés en restaurants.
Hoe duidt u de rol die Iran momenteel speelt in de strijd tegen ISIS en het al dan niet bereiken van vrede en stabiliteit in het Midden-Oosten?
De positie van Iran in de regio is versterkt door de ontwikkelingen in Syrië en Irak. De door de internationale gemeenschap verwachte constructieve opstelling van Iran in de regio, na het bereiken van het nucleaire akkoord, laat vooralsnog op zich wachten. Een voorbeeld hiervan zijn indicaties dat door Iran gesponsorde milities een akkoord over de evacuatie van burgers uit Aleppo tegenhielden. Het kabinet heeft met zorg kennisgenomen van deze berichten en op 12 december jl. de Iraanse ambassadeur ontboden om het land aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid voor de bescherming van burgers in Aleppo. Wel is Iran betrokken bij het bestrijden van ISIS, onder andere door hun steun aan de Popular Mobilisation Forces (PMF) die ISIS in Irak bestrijden.
Bent u bereid om, bij voortgaande wapenleveranties door Iran aan Hezbollah, in internationaal verband een veel hardere opstelling tegenover Iran te bepleiten, waaronder het opnieuw instellen van doelmatige sancties, teneinde het land te bewegen een constructieve in plaats van destructieve rol te spelen in de regio?
Het kabinet roept Iran in bilateraal en multilateraal verband consequent op een constructieve rol te spelen in de regio. Nederland zal in overleg met gelijkgestemde landen blijven werken aan mogelijkheden om het land te bewegen om die constructieve rol te vervullen. Het verhogen van diplomatieke druk is daar één van, zoals het ontbieden van de Iraanse ambassadeur over de situatie in Aleppo.
Bij het vergroten van de druk op Iran is het van belang onderscheid te maken tussen de verschillende sanctieregimes die reeds op Iran van toepassing zijn. Als onderdeel van het nucleaire akkoord (JCPOA) zijn een deel van de VN-sancties en autonome VS- en EU-sancties tegen Iran opgeschort. Sancties ingesteld vanwege het risico op proliferatie en mensenrechtenschendingen zijn nog altijd van toepassing. Enkele Iraniërs en de militaire tak van Hezbollah staan reeds op de EU terrorisme-sanctielijst.
Het kabinet is voorstander van een effectief en gericht sanctiebeleid. De bestaande sanctieregimes moeten niet vermengd worden met het optreden van Iran in de regio. Vermenging van sanctieregimes vermindert de effectiviteit en maakt het onduidelijk aan welke eisen voldaan moet zijn om aanspraak te kunnen maken op sanctieverlichting. Een nieuw sanctieregime jegens Iran in reactie op de rol in de regio is vooralsnog niet aan de orde. Wel houdt het kabinet de ontwikkelingen scherp in de gaten en blijft het kabinet met partners in gesprek over de mogelijkheden Iran te bewegen de constructieve rol te spelen die van hen verwacht wordt.
Het associatieverdrag met Oekraïne en de agenda van de Europese Top |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u 12 dagen voor de vorige Europese Top in oktober 2016 een agenda aan de Kamer stuurde?
Waarom is er nu, drie dagen voor aanvang van de Europese Top en minder dan 48 uur voor aanvang van het debat daarover nog geen geannoteerde agenda?
Kunt u alle onderliggende stukken, die betrekking hebben op Oekraïne en het associatieverdrag tussen de EU en Oekraïne, aan de Kamer sturen dan wel ter vertrouwelijke inzage leggen bij de Tweede Kamer?
Is een slotverklaring van een EU top juridisch bindend?
Is een gemeenschappelijke verklaring van de staatshoofden en regeringsleiders van de EU juridisch bindend?
Kunt u twee voorbeelden geven van een «juridisch bindend akkoord» of een «juridisch bindende verklaring» tussen staten (waarvan Nederland er een was), dat niet door de parlementen van die staten geratificeerd hoefde te worden?
Kunt u voor beide voorbeelden onder de laatste vraag aangeven hoe het akkoord of de verklaring afgedwongen kan worden voor een rechter, aangezien hij juridisch bindend is?
Herinnert u zich dat u voor het referendum gezegd heeft: «De tegenstanders zeggen ook dat het zou gaan om toetreding van Oekraïne tot de Europese Unie. Daar is geen sprake van. Daar is Nederland ook echt tegen. We hebben ook een veto, mocht men in de toekomst alsnog willen, om dat te kunnen tegenhouden», en «Deze stap van het associatieakkoord heeft niets te maken met de stappen die je moet zetten voor toetreding»?1
Staat u nog steeds achter de uitspraken onder 8?
Welk plan B hebben Oekraïne en de EU ontwikkeld indien het associatieverdrag niet doorgaat (bron: Oekraïense onderminister voor Europese Zaken Olena Zerkal in oktober in de Tweede Kamer: zij vertelde dat er gewerkt wordt aan een plan B)?
Op welke wijze heeft u in de Raad Algemene Zaken uitvoering gegeven aan de motie op Kamerstuk 21 501-02, nr. 1705, die vroeg om in de aanstaande Raad Algemene Zaken voor te stellen om een onderzoek in te stellen of EU-gelden direct of indirect gebruikt zijn voor marteling [bijvoorbeeld door de financiering van Turkse gevangenissen waar mogelijk marteling heeft plaatsgevonden]?
Kunt u deze vragen een voor een en vóór 13 december 22.00 uur beantwoorden?
Indien het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie treedt, dient er dan een aanvullend protocol of een wijzigingsverdrag op het EU/Oekraine verdrag ingediend te worden, dat door alle Lidstaten geratificeerd dient de worden?
Bent u op de hoogte van het bericht dat de Amerikaanse staat New York vier Nederlandse bedrijven op een zwarte lijst heeft gezet omdat zij Israël zouden boycotten?1
Ja.
Heeft u contact hierover gehad met de gouverneur van de staat New York? Zo nee, gaat u dat doen om te achterhalen waarom deze bedrijven op de zwarte lijst precies staan? Gaat u hoe dan ook achterhalen waarom deze bedrijven op deze zwarte lijst staan?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de lijst van de staat New York. Het kabinet vindt dat voor publicatie van een dergelijke lijst zorgvuldige hoor en wederhoor zou moeten plaatsvinden. De Nederlandse Ambassadeur in de Verenigde Staten heeft de kwestie aan de orde gesteld bij de autoriteiten van de staat New York en het belang van zorgvuldigheid onderstreept. Tevens heeft de Ambassadeur in het gesprek gewezen op de reacties van de vier betrokken Nederlandse bedrijven, waarin zij aangeven dat er geen sprake is van een boycot van Israël, en het kabinetsbeleid toegelicht. De autoriteiten van de staat New York verklaarden bereid te zijn kennis te nemen van de bezwaren van de betrokken bedrijven en op basis daarvan over te gaan tot een early review van hun plaatsing op de lijst.
Het kabinet benadrukt tegen een boycot van Israël te zijn en te streven naar versterking van de economische betrekkingen met Israël binnen de grenzen van 1967. De Nederlandse overheid ontmoedigt al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de Kamerbrief met de beantwoording van de feitelijke vragen van de vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken over de evaluatie van de bilaterale samenwerkingsfora met Israël en de Palestijnse Gebieden van 22 april 2015 (Kamerstuk nr. 23 432-396, antwoord op vragen 26, 27, 42, 45, 65, 90, 91 en 94). Het is uiteindelijk aan bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. In het kader van internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen wordt van Nederlandse bedrijven verwacht dat zij onder eigen verantwoordelijkheid, met inachtneming van de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen.
Wat vindt u ervan dat deze Nederlandse bedrijven op de zwarte lijst zijn geplaatst?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Nederlandse bedrijven samenwerking met Israël niet zouden moeten boycotten aangezien het Nederlandse beleid tegen een boycot van Israël gekant is en economische samenwerking met Israël stimuleert?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt de bewering in het bericht dat uw ministerie zelf het bedrijf Haskoning heeft geadviseerd haar betrokkenheid bij de bouw van een afvalwaterzuiveringsproject te staken omdat het project op de Westelijke Jordaanoever gelegen zou zijn? Zo ja, hoe verhoudt zich tot uw eigen beleid om Israël niet te boycotten?
Het betrof een eigenstandig genomen besluit van Royal HaskoningDHV. Verwezen wordt naar de beantwoording van de Kamervragen over deze kwestie van 16 september 2013 (Vergaderjaar 2012–2013, aanhangselnummer 3223) en van 8 oktober 2013 (Vergaderjaar 2013–2014, aanhangselnummer 206).
Gaat u deze Nederlandse bedrijven erop aanspreken Israël niet langer te boycotten, ook niet als het gaat om samenwerking met Israëlische bedrijven die activiteiten hebben op de Westelijke Jordaanoever, wanneer het samenwerkingsproject daar niets mee te maken heeft?
De vier betrokken bedrijven hebben aangegeven dat er geen sprake is van een boycot van Israël.
Bent u op de hoogte van het bericht op «The Allgemeiner» over het standpunt van de Duitse regeringspartij CDU ten aanzien van de Boycot, Desinvesteringen en Sancties (BDS)-campagne?2
Ja.
Bent u het eens met het standpunt van de CDU dat de BDS-beweging anti-Joods is?
Nee. De BDS-beweging is een organisatie die op zelf gekozen wijze politieke doelen tracht te verwezenlijken. Hierbij merkt het kabinet op dat uitlatingen of bijeenkomsten betreffende BDS worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering, zoals onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Indien er incidenten zouden plaatsvinden waarbij sprake is van discriminerende uitlatingen, dan neemt het kabinet daar nadrukkelijk afstand van en is het strafrecht van toepassing.
Het rapport van de Europese Rekenkamer over EU-bijstand aan Oekraïne |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «EU-bijstand aan Oekraïne» van de Europese Rekenkamer?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat de resultaten van een doeltreffende uitvoering van het anti-corruptiebeleid (FAC) «nog te bezien» vallen?2 Kunt daarbij ook reflecteren op het feit dat de meeste mensen die tegen het Oekraïneverdrag stemden dat deden vanwege de hoge mate van corruptie in het land3, en de uitspraken van de premier aangaande het belang van corruptiebestrijding in Oekraïne4?
De Europese Rekenkamer constateert vanaf het aantreden van de hervormingsgezinde regering in 2014 een duidelijke verbetering ten aanzien van de effectiviteit van de hulp en de gemaakte voortgang. Desondanks deelt het kabinet de zorgen over de mate van corruptie in Oekraïne, zoals deze ook in het debat voorafgaand aan het raadgevend referendum zijn geuit. Op Nederlands aandringen is dit dan ook een van de zaken waarover in het besluit van Staatshoofden en Regeringsleiders van de Europese Raad van 15 december een antwoord is geformuleerd. Dit besluit onderstreept dat corruptiebestrijding, als onderdeel van rechtsstaatsopbouw, een centraal element is van het associatieakkoord. Het kabinet is er van overtuigd dat de corruptiebestrijding in Oekraïne gebaat is bij inwerkingtreding van dit associatieakkoord. Zoals ook de Europese Rekenkamer in haar rapport stelt, is het van belang dat de Oekraïense regering zich niet alleen richt op het aannemen van nieuwe wetten maar ook op de daadwerkelijke uitvoering van hervormingen. In contacten met Oekraïne wijst het kabinet steevast op het behoud van het huidige momentum van hervormingen en het belang van implementatie.
Hoe oordeelt u over het feit dat er in 2014 een Europees steunpakket van 11,2 miljard euro beschikbaar is gesteld aan Oekraïne «zonder vooraf bepaalde strategie»?5 Erkent u dat ook in een noodgeval op korte termijn een strategie uitgedacht kan en moet worden? Waarom is dit niet gebeurd?
In hun reactie bij het Rekenkamerrapport, lichten de Europese Commissie en EDEO de dramatische gebeurtenissen toe die zich eind februari 2014 afspeelden waardoor een doortastende en snelle reactie geboden was. Het indicatieve pakket was bedoeld om tegen die achtergrond een krachtig signaal van politieke steun af te geven, met doorwerking op zowel de korte als lange termijn (2014–20). Het pakket bestond daarnaast deels uit bestaande toezeggingen en commiteringen, alsook leningen van de EBRD en de EIB. Bij de vaststelling van de nieuwe programma’s werden de gebruikelijke besluitvormingsprocedures gevolgd, inclusief annotatie en documentatie bij de voorstellen van de Commissie voor de wetgevingshandelingen, waarbij financiële risico’s en de activiteiten van andere donoren in aanmerking zijn genomen en gedocumenteerd.
Is er volgens u sprake van duurzame corruptiebestrijding in Oekraïne, al dan niet gesteund door de EU? Zo ja, kunt u daar voorbeelden van geven?
Oekraïne heeft de afgelopen twee jaar de nodige voortgang gemaakt op het gebied van hervormingen. Zo zijn ministeries transparanter gaan werken en zijn alle registers (land, eigendom) toegankelijk gemaakt. Er is een belangrijke stap gezet in de strijd tegen corruptie met de uitrol van een elektronisch declaratiesysteem gericht op de openbaarmaking van bezittingen en salarissen van overheidsfunctionarissen en politici. Tot aan de president toe zijn deze gegevens ingevoerd. Ook is er een speciale anticorruptie-eenheid opgericht die het mandaat heeft om omvangrijke corruptie te vervolgen. Dit bureau buigt zich momenteel over de gegevens die de invoer van het elektronische declaratiesysteem heeft opgeleverd.
Welke rol vervult het Oekraïense maatschappelijk middenveld in de corruptiebestrijding?
Het maatschappelijk middenveld in Oekraïne is nauw betrokken bij de vormgeving van en het toezicht op hervormingen. Zo hebben coalities van denktanks deelgenomen aan de voorbereiding van verschillende hervormingen, in het bijzonder met betrekking tot corruptiebestrijding. Het Civil Society Platform dat onder het associatieakkoord tot stand is gebracht vervult eveneens een belangrijke rol.
Kunt u reageren op het feit dat er tot op heden geen enkele significante impact van het handelsverdrag op de Nederlandse handel met Oekraïne waar te nemen valt, gezien het feit dat het kabinet meermaals gewezen heeft op de voordelen van het handelsverdrag voor het Nederlandse bedrijfsleven?6
De handel tussen de EU en Oekraïne is in de periode van oktober 2015 tot september 2016 gestegen met 7,5% ten opzichte van dezelfde periode in 2015 en 2016, aldus Eurostat. In hoeverre deze stijging verband houdt met de voorlopige toepassing van de handelsdelen (Deep and Comprehensive Free Trade Area – DCFTA) van de associatieovereenkomst is niet met zekerheid vast te stellen. Wel is het zo dat onder de DCFTA Oekraïne geleidelijk zijn standaarden in lijn moet brengen met die van de EU. Dat leidt tot minder administratieve lasten en meer voorspelbaarheid en betrouwbaarheid in het handelsverkeer tussen de EU en Oekraïne. Hier kan ook het Nederlands bedrijfsleven baat bij hebben.
Afspraken binnen de EU over het herplaatsen van migranten uit Griekenland |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe komt u tot de conclusie dat Nederland slecht circa 1.400 vluchtelingen hoeft te herplaatsen uit Griekenland, terwijl in de afspraken wordt uitgegaan van 3.797?
Op basis van de situatie op migratiegebied in Griekenland in 2015 is in de Raadsbesluiten1 van 14 en 22 september 2015 opgenomen dat in beginsel 66.400 asielzoekers worden herplaatst vanuit Griekenland naar de andere lidstaten. Uitgaande van dat aantal is vervolgens een verdeling gemaakt van het aantal personen dat lidstaten moet overnemen. Deze verdeling is opgenomen in bijlage bij een Resolutie2 van 22 juli 2015 en in bijlage II bij het Raadsbesluit van 22 september 2015. Voor Nederland ging het om maximaal ongeveer 3.800 personen uit Griekenland. De voorstellen voor de Raadsbesluiten waar deze afspraken (inclusief de verdeling) zijn vastgelegd, bevatten oorspronkelijk een verdeelsleutel. Hierover heeft het kabinet uw Kamer geïnformeerd naar aanleiding van het verschijnen van deze voorstellen.3 Dit is ook met uw Kamer uitgebreid besproken, onder meer tijdens de plenaire afronding van een Algemeen Overleg over de JBZ-Raad op 11 juni 2015.4 De verdeelsleutel bestond uit de volgende wegingsfactoren: 40% op basis van het bevolkingsaantal, 40% op basis van het BNP van de lidstaat, 10% op basis van het aantal spontane asielverzoeken en het aantal her vestigde personen per 1 miljoen inwoners over de periode 2010–14, en 10% op basis van het werkloosheidspercentage.
Het kabinet heeft destijds over deze verdeelsleutel opgemerkt er waarde aan te hechten dat de door de Europese Commissie voorgestelde verdeelsleutel meer rekening houdt met de absorptiecapaciteit in de lidstaten en meer rekening houdt met eerder gedane inspanningen op asielvlak. In antwoord op schriftelijke vragen van uw Kamer heeft het kabinet voorts geschreven het steeds van belang te vinden dat alle lidstaten op een evenredige manier bijdragen aan herplaatsing. Het kabinet betrekt de inzet van andere lidstaten bij het vaststellen van zijn eigen inzet.5 De wegingsfactoren zijn aangewend om vast te stellen wat een evenredige en redelijke bijdrage is van lidstaten aan herplaatsing, bij de invulling van de specifieke Raadsbesluiten.
Blijkens informatie van de Europese Commissie zijn er in Griekenland thans ongeveer 24.000 personen die in aanmerking komen voor herplaatsing. Daarbij heeft de Europese Commissie rekening gehouden met de informatie zoals die door de Griekse autoriteiten is aangeleverd rondom het totaal aantal migranten op het Griekse vasteland en op de Griekse eilanden en de samenstelling van die groep, in het bijzonder de nationaliteit van de betrokken migranten. Afgezet tegen dat aantal van 24.000 komt een evenredig Nederlands aandeel neer op de herplaatsing van ongeveer 1.400 personen. Indien Nederland zich nog steeds zou richten op het herplaatsen van 3.800 personen, zou het Nederlandse aandeel in herplaatsing de facto significant groter worden dan hetgeen eerder met uw Kamer is gedeeld, nu het aantal beschikbare herplaatsingskandidaten op dit moment lager is dan waar eerst werd vanuit gegaan.
Waar staat precies in de Europese afspraken dat het niet zou gaan om absolute aantallen in de verdeling, maar om relatieve aantallen, die afhankelijk zijn van het aantal mensen dat in aanmerking komt voor herplaatsing?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de afspraken over de verdeling van vluchtelingen gebaseerd op een verdeelsleutel? Zo ja, hoe is die tot stand gekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft Nederland onderhandeld over de invulling van zo’n eventuele verdeelsleutel? Zo ja, wat was de inzet van Nederland in die onderhandelingen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn precies de vereisten voor migranten om in aanmerking te komen voor herplaatsing? Waar exact staan deze vereisten in de Europese afspraken?
Het kabinet heeft uw Kamer bij brief van 9 juni 2015 geïnformeerd over de vereisten om in aanmerking te komen voor herplaatsing.6 In artikel 3 van beide herplaatsingsbesluiten staat de doelgroep van herplaatsing beschreven. Alleen asielzoekers die een nationaliteit hebben waarvoor geldt dat volgens de meest recente kwartaalgemiddelden die door Eurostat voor de gehele Europese Unie zijn vastgesteld, 75% of meer van de asielaanvragen heeft geleid tot een besluit tot verlening van internationale bescherming in eerste aanleg (het zogenaamde inwilligingspercentage), worden herplaatst. Daarnaast dienen de betreffende asielzoekers een asielaanvraag te hebben ingediend in Italië of Griekenland en dient het om een asielaanvraag te gaan waarvoor Italië of Griekenland krachtens de Dublinverordening7 verantwoordelijk zouden zijn geweest. Op basis van de cijfers van Eurostat over het tweede kwartaal van 2016 komen volgens de Europese Commissie de volgende nationaliteiten in aanmerking voor herplaatsing: Burundi, Eritrea, Mozambique, Bahrein, Bhutan, Qatar, Syrië en Jemen.8
Wanneer een asielzoeker een asielaanvraag indient in Griekenland, stellen de Griekse autoriteiten vast waar betrokkene vandaan komt en welke nationaliteit hij of zij heeft. Dit kan op basis van de verklaringen van de asielzoeker of op basis van identiteitsdocumenten, mits er documenten aanwezig zijn. Hetzelfde geldt trouwens ook in Italië.
Welke nationaliteiten vallen op dit moment onder het herplaatsingsmechanisme?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe worden de nationaliteiten van vluchtelingen in Griekenland bepaald?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe is de schatting tot stand gekomen dat er 24.000 mensen in Griekenland zijn met een nationaliteit, die in aanmerking komt voor herplaatsing?
Deze informatie is afkomstig van de Europese Commissie.9 De Europese Commissie heeft niet nader toegelicht op basis waarvan dit aantal is vastgesteld. De Europese Commissie werkt evenwel nauw samen met de Griekse autoriteiten en baseert zich op hun informatie, zoals bijvoorbeeld de informatie uit de massale pre-registratie10 die in Griekenland heeft plaatsgevonden. Dat de Europese Commissie informatie verstrekt over het potentiële aantal herplaatsingskandidaten is niet nieuw. Daarover heb ik ook eerder informatie aan uw Kamer verstrekt tijdens het Algemeen Overleg van 5 oktober dit jaar.11
Op welke manieren heeft de Turkijedeal, de vereisten om in aanmerking te komen voor herplaatsing, veranderd?
Aan de criteria om in aanmerking te komen voor herplaatsing heeft de EU-Turkije verklaring van 18 maart 2016 niets gewijzigd, maar het heeft de herplaatsingsbesluiten wel in een andere context geplaatst voor de migranten die na 20 maart 2016 op de Griekse eilanden aankomen. De EU-Turkije Verklaring voorziet immers in de terugkeer van alle irreguliere migranten en asielzoekers die vanuit Turkije naar de Griekse eilanden zijn gereisd na 20 maart 2016 en waarvan de asielaanvraag onontvankelijk of ongegrond is verklaard. Hoeveel personen dienen terug te keren, is afhankelijk van de uitkomst van de individuele beoordeling van het asielrelaas en de beoordeling door de bezwaarcommissies en de rechter. Aangezien asielaanvragen dus individueel worden beoordeeld, is daarover op voorhand geen exact cijfer te geven.
Hoeveel migranten die op dit moment in Griekenland verblijven zouden onder de Turkijedeal teruggestuurd moeten worden naar Turkije?
Zie antwoord vraag 9.
Betekent het persbericht van de Europese Commissie van 9 November 2016 dat met zekerheid gesteld kan worden dat 37.000 van de 61.700 migranten in Griekenland niet in aanmerking komen voor herplaatsing?
Zoals is geantwoord op vraag 8, baseert de Europese Commissie haar informatie over het aantal aanwezige migranten op het Griekse vasteland en de Griekse eilanden, op de cijfers van de Griekse autoriteiten. Nu nationaliteit een bepalend criterium is, kan op basis daarvan ook worden vastgesteld wie van die vreemdelingen in aanmerking komt voor herplaatsing. Een deel van de mogelijke herplaatsingskandidaten was al in beeld van de Griekse autoriteiten. Daarnaast heeft de massale preregistratie waar eerder naar is verwezen, nog andere potentiële herplaatsingskandidaten in beeld gebracht. Het is wel van belang dat die preregistratie nu verder resulteert in het indienen van de formele asielaanvraag omdat dit een voorwaarde is om in aanmerking te komen voor herplaatsing. Hier moet de Griekse asieldienst de komende maanden mee aan de slag zodat de herplaatsingen ook kunnen plaatsvinden.
Niet alle 61.700 migranten in Griekenland zijn geregistreerd; in hoeverre staat het vast dat mensen die nog niet geregistreerd zijn niet in aanmerking (zullen) komen voor herplaatsing?
Zie antwoord vraag 11.
Nederlandse bedrijven die door de staat New York op een zwarte lijst zijn geplaatst |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Staat New York zet Nederlandse bedrijven op zwarte lijst om Israël»?1
Ja.
Is het waar dat vier Nederlandse bedrijven in de Amerikaanse staat New York op een zwarte lijst zijn geplaatst omdat zij Israël zouden boycotten? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Ja.
Is het waar dat ook andere staten in de VS zo’n lijst hanteren met een of meer Nederlandse bedrijven erop of voornemens zijn een dergelijke lijst op te stellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In totaal hebben 26 staten in de VS Boycott, Divestment and Sanctions (BDS)-wetgeving aangenomen of in voorbereiding. Naast New York heeft voor zover bekend ook de staat Illinois een dergelijke lijst opgesteld, waar Nederlandse bedrijven op staan.
Deelt u de opvatting dat de in het artikel genoemde Nederlandse bedrijven Israël niet boycotten en daarom ten onrechte op de zwarte lijst terecht gekomen zijn? Zo nee, waarom niet?
De betrokken Nederlandse bedrijven hebben aangegeven dat er geen sprake is van een boycot van Israël. Het kabinet ziet geen enkele reden om hieraan te twijfelen.
Bent u bereid contact op te nemen met onder andere de staat New York om toe te lichten dat de Nederlandse bedrijven ten onrechte op de lijst terecht gekomen zijn? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse Ambassadeur in de Verenigde Staten heeft de kwestie aan de orde gesteld bij de autoriteiten van de staat New York. In het gesprek heeft de Ambassadeur gewezen op de reacties van de vier betrokken Nederlandse bedrijven, waarin zij aangeven dat er geen sprake is van een boycot van Israël, en het kabinetsbeleid toegelicht. De autoriteiten van de staat New York verklaarden bereid te zijn kennis te nemen van de bezwaren van de betrokken bedrijven en op basis daarvan over te gaan tot een early review van hun plaatsing op de lijst.
Het kabinet benadrukt tegen een boycot van Israël te zijn en te streven naar versterking van de economische betrekkingen met Israël binnen de grenzen van 1967. De Nederlandse overheid ontmoedigt al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de Kamerbrief met de beantwoording van de feitelijke vragen van de vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Zaken over de evaluatie van de bilaterale samenwerkingsfora met Israël en de Palestijnse Gebieden van 22 april 2015 (Kamerstuk nr. 23 432-396, antwoord op vragen 26, 27, 42, 45, 65, 90, 91 en 94). Het is uiteindelijk aan bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. In het kader van internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen wordt van Nederlandse bedrijven verwacht dat zij onder eigen verantwoordelijkheid, met inachtneming van de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen.
Een politie-inval in het hoofdkwartier van de Ahmadiyya Moslim Gemeenschap in Rabwah, Pakistan |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Pakistan arrests 4 Ahmadis during Rabwah Raid»?1
Ja.
Welke informatie heeft u over deze politie-inval in het hoofdkwartier van de Ahmadiyya Moslim Gemeenschap in Rabwah, Pakistan? Is er naar uw oordeel proportioneel geweld gebruikt bij de inval?
Volgens diverse berichten, onder andere van lokale mensenrechtenorganisaties en in lokale pers, heeft het Counter Terrorism Departement (CTD) van de provincie Punjab op 5 december een inval gedaan op het hoofdkwartier van de Ahmadiyya gemeenschap in Rabwah. De inval is gepaard gegaan met fors optreden van de anti-terrorisme eenheid die met 16 gewapende soldaten en 12 agenten in burger binnenviel. Men arresteerde de directeur zonder een arrestatiebevel te tonen, en confisqueerde zijn laptop en twee mobiele telefoons.
De anti-terrorisme eenheid zou op zoek zijn geweest naar de drukkerij van het Ahmadi maandblad Therek-e-Jadid. Dit maandblad wordt echter niet op het hoofdkwartier gedrukt. Naar verluidt vond daarom een half uur later een inval plaats bij de Zia-ul-Islam drukkerij. Bij deze twee acties werd tegen negen Ahmadi’s proces verbaal opgemaakt en vier van hen werden gearresteerd. De aanhoudingen werden verricht op basis van artikel 298-B en 298-C van het Pakistaanse Wetboek van Strafrecht, specifiek gericht op blasfemie door Ahmadi’s en andere gemeenschappen die niet als moslims worden beschouwd.
Is het waar dat er al meer dan een jaar een verbod geldt op bepaalde publicaties van de Ahmadi’s? Zo ja, waarom geldt dit verbod?
Ja, in 2014 vaardigde de provinciale regering van de Punjab een verbod uit op het verspreiden van Ahmadi-literatuur. Het verspreiden, publiceren of in bezit hebben van Ahmadi geschriften werd daarmee illegaal. Alle Ahmadi-geschriften worden geschaard onder haatzaaiende literatuur.
Ziet u deze inval als illustratie van de verslechterde situatie van de Ahmadi’s in Pakistan?
Uit rapportages van diverse mensenrechtenorganisaties blijkt dat de religieuze intolerantie jegens Ahmadi’s de laatste twee jaar is toegenomen en hun situatie is verslechterd. Het is moeilijk om volledig inzicht te krijgen in het precieze aantal incidenten dat de afgelopen periode heeft plaatsgevonden. Wel kan worden gesteld dat de positie van religieuze minderheden, zoals Ahmadi’s, al jaren zorgelijk is als gevolg van toenemende intolerantie, discriminatie, en geweld. Hun gebedsplaatsen mogen bijvoorbeeld geen moskee worden genoemd en aanvallen op hun gebedsplaatsen blijven voor het merendeel onbestraft. De Pakistaanse autoriteiten bieden religieuze minderheden in veel gevallen onvoldoende bescherming.
Wat doet u om bij de Pakistaanse autoriteiten de benarde positie van Ahmadi’s in Pakistan aan te kaarten? Zal dit ook een onderwerp zijn bij het toegezegde bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Pakistan?
Nederland stelt de positie van religieuze minderheden in Pakistan geregeld in bilateraal en multilateraal verband aan de orde en zal dit blijven doen. Dit gebeurt bijvoorbeeld via de jaarlijkse EU-mensenrechtendialoog met de Pakistaanse autoriteiten en tijdens de Universal Periodic Review van Pakistan in de VN-Mensenrechtenraad in november 2017. Daarbij wordt specifiek ingegaan op de intolerantie ten opzichte van, en geweld tegen, religieuze minderheden. Nederland wijst hierbij op de verantwoordelijkheid van de Pakistaanse autoriteiten om religieuze minderheden te beschermen. Dit onderwerp zal ook onderdeel uitmaken van het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Pakistan in de eerste helft van 2017.
De vervolging van een Griekse statisticus en de onafhankelijkheid van de Griekse statistiek |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Greek Court Acquits Ex-Statistics Chief Andreas Georgiou of Violating Duties» uit de Washington Street Journal van 6 december jl.?1
Ja.
Bent u bekend met de in het artikel genoemde incidenten waarbij de vrouw van de president van de Centrale Bank toevallig inspecties kreeg nadat hij een gepolitiseerde bankbenoeming tegenhield, Syriza «anti bail-out» rechters benoemt en rechters die de onafhankelijkheid van veilingen proberen te bewaken gechanteerd lijken te worden? Kunt u de gang van zaken rond deze drie incidenten beschrijven? Zijn deze incidenten, of soortgelijke incidenten, op politiek of diplomatiek niveau met Griekenland besproken?
Ik heb geen aanvullende informatie waarmee ik de gang van zaken nader in detail kan beschrijven.
Zijn er bij u nog meer van dit soort incidenten bekend waarbij de Syriza-regering naar haar mening onwelgevallige instituten of personen (lijkt) te willen intimideren? Hoe reageert u op de in de WSJ genoemde opmerking dat «[this] added to recent concerns in Greece that the government is using the justice system to go after political enemies.»?2
Ik hecht sterk aan de onafhankelijkheid van de rechtelijke macht, ook in Griekenland. De Griekse autoriteiten dienen deze onafhankelijkheid te borgen en te respecteren.
Ondervinden ook internationale instituties, zoals bijvoorbeeld de inspecteurs van de Trojka, dergelijke vormen van intimidatie?
De medewerkers van de instituties kunnen hun taken op adequate wijze uitvoeren.
Hoe verhoudt zich dit tot het streven, zoals benoemd in het derde economische steunprogramma, om de onafhankelijke instituties in Griekenland, zoals het eerder genoemde ELSTAT maar ook bijvoorbeeld de centrale bank, haar werk zonder inmenging te laten doen?
Over de onafhankelijkheid van ELSTAT heb ik u in antwoord op vragen van uw Kamer onlangs bericht3. Ik heb geen reden om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van de Griekse centrale bank, die onderdeel is van het Eurosysteem.
Wat zeggen deze incidenten over de inzet van de Griekse regering inzake een einde maken aan de corruptie en het nepotisme, één van de oorzaken waardoor Griekenland in de huidige crisis terechtkwam?
Griekenland heeft zich in het Memorandum of Understanding4 gecommitteerd aan maatregelen om corruptie te verminderen, het versterken van de onafhankelijkheid van instellingen en agentschappen en het depolitiseren van de Griekse ambtenarij. De uitvoering daarvan wordt door de instellingen beoordeeld5. Onderdeel hiervan is uitvoering van het geactualiseerde nationale strategische plan tegen corruptie. Een raamwerkwet voor anti-corruptie en een gedragscode voor leden van de regering zijn aangenomen. Wetgeving voor het opgeven van bezittingen is aangepast. Wetgeving om de onafhankelijkheid en effectiviteit van de Griekse mededingingsautoriteit te verzekeren is eveneens aangepast. Griekenland heeft zich gecommitteerd aan het volledig en tijdig implementeren van aanbevelingen die voortkomen uit internationale verplichtingen, waaronder aanbevelingen van de Group of States against Corruption van de Raad van Europa. Wetgeving is aangenomen om de beloningsstructuur binnen de overheid te stroomlijnen, de beoordelingssystematiek te moderniseren en een transparant, objectief en gedepolitiseerd proces in te voeren voor het aannemen van managers op de ministeries en voor hoge ambtenaren inclusief secretarissen-generaal.
Behoort Nederland tot de in het artikel genoemde groep landen die Griekenland bekritiseerd hebben voor het niet of onvoldoende opkomen voor de onafhankelijkheid van instituties zoals ELSTAT? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de bij het antwoord op vraag 5 genoemde brief aan uw Kamer is dit onderwerp aan de orde geweest bij de Eurogroep van 9 september jl. te Bratislava. De instellingen hebben hierbij hun zorgen geuit over de recente ontwikkelingen omtrent het gerechtelijk onderzoek naar Georgiou. Hierbij werd ook in herinnering gebracht dat Eurostat consistent de door ELSTAT vanaf 2010 geproduceerde begrotingsdata heeft gevalideerd. Verder is het nu zaak de onafhankelijke rechtsgang zijn beloop te laten.