Het bericht dat Nederland nepverkiezingen in Syrisch rebellengebied financierde |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kloppen de berichten over gebruik van Nederlands geld voor financiering lokale verkiezingen in Syrisch rebellengebied Oost-Ghouta?1 2
Ja.
Kunt u tot op de euro nauwkeurig aangeven met hoeveel geld Nederland lokale verkiezingen in het Syrische rebellengebied Oost-Ghouta heeft gefinancierd?
Nederland heeft via het Local Development and Small Projects Support (LDSPS) programma de verkiezingen in Oost-Ghouta met 4800,- euro ondersteund.
Heeft Nederland ook elders in Syrië lokale verkiezingen gefinancierd? Zo ja, kunt u daarvan een overzicht geven en de bedragen kenbaar maken?
Nee.
Heeft de hulporganisatie die de verkiezingen organiseerde kunnen verantwoorden waar het geld aan is uitgeven? Zo ja, kunt u daar een overzicht van geven? Zo nee, waarom niet?
De rapportages van LDSPS zijn openbaar volgens de principes van het International Aid Transparency Initiative (IATI). De rapportages van Nederlandse subsidieontvangers worden gepubliceerd op https://www.openaid.nl. Het rapport met het meest recente overzicht van de resultaten van LDSPS is bijgevoegd3.
Deelt u de mening dat het heimelijk financieren van (lokale) verkiezingen in een door oorlog verscheurd land, een zware vorm van politieke inmenging is? Zo nee, waarom niet?
De lokale verkiezingen die plaatsvonden in Oost-Ghouta, werden geïnitieerd en georganiseerd door de lokale bevolking. De financiële steun die door Nederland is gegeven ten behoeve van lokale raden en lokale maatschappelijke organisaties, heeft het mogelijk gemaakt dat deze verkiezingen in moeilijke omstandigheden op een transparante en democratische manier konden plaatsvinden. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd over deze dubieuze praktijken en wordt slechts zeer algemeen gesproken over «capaciteitsopbouw»?
De Nederlandse steun aan LDSPS was onderdeel van de bredere Nederlandse inzet om enige vorm van stabiliteit en bestuur te ondersteunen in gebieden die niet (langer) onder controle van het Syrische regime stonden. In de brief van 23 januari jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 953) is het LDSPS-project specifiek vermeld en beschreven in het projectenoverzicht voor Syrië.
Wat dacht u te bereiken met het financieren van nepverkiezingen in een gebied waar het wemelde van de islamitische strijdgroepen waaronder Jaysh al-Islam: het leger van islam?
Het project dat LDSPS met Nederlandse steun uitvoerde beoogde de lokale leefomstandigheden in oppositiegebied te verbeteren door bij te dragen aan effectievere diensten en representatieve vertegenwoordiging. Het ondersteunen van de organisatie van lokale verkiezingen was een onderdeel van het project. Mede dankzij Nederlandse steun hebben op verschillende plaatsen in Oost-Ghouta verkiezingen kunnen plaatsvinden. De representativiteit en legitimiteit van lokale raden werd hierdoor versterkt en diende er juist toe om de invloed van extremistische groepen in te perken. Ook de steun van Frankrijk, Zwitserland en Zweden aan dit project heeft bijgedragen aan het bereiken van deze resultaten in verschillende delen van Syrië.
Kunt u uitsluiten dat het Nederlandse hulpgeld in handen is gekomen van één van de in Oost-Ghouta/Syrië actieve en onfrisse islamitische strijd- en terreurgroepen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen aanwijzingen dat de Nederlandse bijdrage aan LDSPS in verkeerde handen zou zijn gevallen. De monitoringsmechanismen van het project zijn adequaat en daarnaast beschikte Nederland in Oost-Ghouta ten tijde van de uitvoering van het project over lokale contacten in het veld die in aanvullende informatie voorzagen.
Heeft u spijt van deze absurde Nederlandse bijdrage aan lokale Syrische nepverkiezingen die niets met democratie te maken hadden, maar enkel tot legitimering dienden van lokale strijd- en terreur groepen en een allegaartje aan onfrisse figuren?
De Nederlandse bijdrage aan het LDSPS-project heeft Syriërs de kans gegeven om te participeren in lokaal bestuur en lokale verkiezingen. Dit creëerde een mogelijkheid voor Syriërs om het heft weer in eigen handen te nemen en weerstand te bieden tegen de onderdrukking van het regime en de invloed van extremistische groeperingen.
Bent u bereid alle nog lopende financiële hulp aan Syrische hulporganisaties per direct stop te zetten?
Behalve met humanitaire hulp is Nederland op dit moment niet actief in gebieden die gecontroleerd worden door het Syrische regime. Door de militaire winst van het regime is de ruimte om in Syrië activiteiten te ontplooien derhalve zeer ingeperkt. Programma’s gericht op het direct ondersteunen van gematigde oppositie, waaronder non-lethal assistance en AJACS, zijn dan ook geheel gestopt. Het kabinet zal via de VN en Dutch Relief Alliance (DRA) wel humanitaire hulp blijven geven aan Syriërs in nood. Waar mogelijk worden programma’s gericht op het verbeteren van lokale leefomstandigheden voor Syrische burgers en de ondersteuning van mensenrechtenverdedigers voortgezet.
Wilt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het steunprogramma aan de Syrische gewapende oppositie |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u aan de Kamer meedeelde dat het steunprogramma aan de Syrische gewapende oppositie doorlopend wordt gemonitord door Nederland en door de uitvoerders van de programma’s en dat een externe evaluatie heeft plaatsgevonden?1
Ja.
Wanneer heeft die externe evaluatie plaatsgevonden, wie heeft hem uitgevoerd, wat was de vraagstelling en wat waren de conclusies en aanbevelingen?
De externe evaluatie is uitgevoerd van november 2016 tot en met januari 2017. De organisatie die de evaluatie heeft uitgevoerd heeft expliciet verzocht om niet publiek bekend te worden gemaakt in verband met veiligheid van de medewerkers. Geëvalueerd is of: 1. geleverde goederen bij de juiste groepen aankwamen; 2. de groepen de juiste ondersteuning ontvingen (aansluitend bij behoeften) en; 3. het functioneren van het monitoring en evaluatiesysteem van het programma.
De goederen zijn tijdig bij de juiste groepen geleverd. De geleverde voedselpakketten, voertuigen en communicatieapparatuur werden door de groepen als noodzakelijk ondersteuning ervaren. Het rapport plaatste kanttekeningen bij de monitoring/evaluatie. Op basis daarvan is de monitoring verbeterd door meer steun via een andere uitvoerder te laten verlopen die beter zicht had op de situatie ter plekke en een beter lokaal netwerk had in Syrië.
De in de evaluatie aangekaarte aandachtspunten over monitoring/evaluatie had het kabinet in 2015 grotendeels ingecalculeerd aangezien dit programma in een hoog risico oorlogsgebied werd uitgevoerd -waar Nederland zelf geen permanente presentie heeft voor controle en evaluatie-, en waarbij ook politiek veel op het spel stond (namelijk het voortbestaan van een gematigde Syrische oppositie).
Eind januari 2018 heeft het kabinet besloten de onafhankelijke evaluatiedienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (IOB) een onderzoek te laten doen naar de monitoring van de Nederlandse programma’s in Syrië waaronder NLA. Deze doorlichting is thans gaande. De uitkomsten zal ik met de Kamer delen.
Kunt u de externe evaluatie aan de Kamer doen toekomen?
Informatie over dit project, zoals vermeld in de externe evaluatie zijn staatsgeheim. Dit in verband met de veiligheid van de betrokken partijen.
Aan hoeveel verschillende groepen is steun verschaft?
De VS heeft voor zover bekend in Syrië tenminste 70 groepen doorgelicht die in aanmerking kwamen voor steun. Van de door VS gescreende groepen heeft Nederland aan 22 groepen steun verleend. De groepen werden door Nederland geselecteerd op basis van additionele eigen screening en vastgestelde criteria. Dit betrof criteria om samenwerking met extremistische groepen uit te sluiten, om zeker te stellen dat groepen een inclusieve politieke oplossing nastreven en om te garanderen dat groepen gecommitteerd zijn aan de naleving van het humanitair oorlogsrecht.
Aanvullend werd gekeken naar de relevantie van de groepen op de grond, vertegenwoordiging in het politieke proces, en de behoeften van de groepen in relatie tot hetgeen zij van andere landen ontvingen.
Aan hoeveel groepen is de steun stopgezet omdat zij niet (langer) aan de voorwaarden voldeden? Kunt u aangeven aan welke voorwaarden zij niet langer voldeden?
De kamer is hierover per brief op 23 januari 2018 vertrouwelijk geïnformeerd.
Kunt u de overdrachtsbewijzen van goederen ter inzage leggen bij de Kamer? Zo nee, hoe kan de Kamer dan controle uitoefenen?
Informatie over dit project, waaronder de overdrachtsbewijzen, is staatsgeheim.
Nu het NLA programma is beëindigd, heeft het Kabinet de auditdienst Rijk gevraagd onderzoek te doen. Het kabinet zal de uitkomsten van het onderzoek vertrouwelijk met de Kamer delen in het najaar van 2018.
Hoeveel en wat voor een soort voertuigen zijn door Nederland aan de Syrische gewapende oppositie verschaft?
Via het NLA programma zijn 313 voertuigen geleverd sinds de start van het programma (1 mei 2015). Over details van geleverde producten doet het kabinet geen publieke uitspraken omdat de producten daarmee herleidbaar zouden kunnen zijn en de veiligheid van de betreffende groepen in gevaar zou kunnen worden gebracht.
Zijn er ooit voertuigen, die Nederland geleverd heeft, in handen gevallen van extremistische groepen? Zo ja, hoeveel?
Voor zover bekend is dit niet het geval.
Worden/zijn voertuigen die Nederland geleverd heeft aan de Syrische gewapende oppositie gebruikt door het Vrije Syrisch Leger, dat zij aan zij vecht met Turkije in Afrin en omgeving?
De gematigde gewapende oppositie heeft voertuigen in gebruik die door Nederland zijn geleverd. Uit veiligheidsoverwegingen maakt het kabinet echter geen informatie openbaar waaruit kan worden afgeleid welke groepen door Nederland werden gesteund of waar ze zich destijds of momenteel bevinden.
Welke doelen zijn bereikt met het steunprogramma aan de Syrische gewapende oppositie?
Steun aan de gewapende oppositie via Non-Lethal Assistance (NLA) was de afgelopen jaren onderdeel van geïntegreerd Nederlands beleid op Syrië. De kamer is gedurende de loop van het programma regelmatig via kamerbrieven en antwoorden op schriftelijke vragen geïnformeerd over het NLA-programma, de Nederlandse bijdragen en resultaten. De belangrijkste doelen van het programma waren het bieden van een alternatief voor extremistische groeperingen en te voorkomen dat de gematigde oppositie in verdrukking zou raken tussen het regime en extremistische groeperingen. Hiermee werd zorg gedragen voor enige voet aan de grond voor de oppositie ter ondersteuning van het politiek proces onder leiding van speciaal VN-gezant Staffan de Mistura. Daarnaast beoogde steun aan de gematigde gewapende oppositie gunstigere voorwaarden voor gematigd bestuur en stabilisatie-projecten in Syrië te creëren. Deze doelen zijn gedurende het NLA programma overeind gebleven. Het is evident dat de situatie in Syrië inmiddels zodanig is veranderd in het voordeel van het Syrische regime, dat de oppositie onvoldoende stand heeft kunnen houden.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Supermarkten doen te weinig tegen uitbuiting van boeren in ontwikkelingslanden' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Supermarkten doen te weinig tegen uitbuiting van boeren in ontwikkelingslanden»?1
Ja.
Bent u van mening dat (bepaalde) supermarkten in Nederland meer kunnen doen om uitbuiting van mensen in ontwikkelingslanden die ons eten produceren tegen te gaan? Zo ja, welke rol kunt u daarbij spelen? Zo nee, waarom niet?
De bevinding van Oxfam Novib dat (bepaalde) supermarkten in Nederland zich op de vier onderzochte thema’s – transparantie, arbeidsrechten, boeren en vrouwenrechten – onvoldoende inzetten, is teleurstellend. Het kabinet is van mening dat de supermarkten een actievere rol kunnen spelen om misstanden in hun waardeketens te voorkomen en tegen te gaan en verwacht dat het IMVO-convenant van de voedingsmiddelensector hen hierbij zal helpen. Alle elementen die Oxfam Novib belangrijk vindt, zijn in het IMVO-convenant van de voedingsmiddelensector opgenomen. Binnen dit convenant zullen de partijen samenwerken aan het tegengaan van discriminatie, kinderarbeid en gedwongen arbeid. Daarnaast legt het convenant vast dat de partijen in het eerste jaar starten met gezamenlijke projecten op het gebied van klimaat en leefbaar loon. De bevindingen uit het rapport van Oxfam Novib onderstrepen daarmee het belang van het convenant.
De overheid kan bedrijven ondersteunen bij het toepassen van maatschappelijk verantwoord ondernemen, bijvoorbeeld door kennis te delen over MVO-risico’s in de lokale context en door partijen van het convenant te koppelen aan bestaande programma’s in productielanden. Zo werkt het kabinet met organisaties als Solidaridad en Initiatief Duurzame Handel in productielanden om de productiviteit en kwaliteit van gewassen te verhogen. Deze projecten worden met de private sector uitgevoerd. Het kabinet ondersteunt het dan ook van harte als de supermarkten gebruik maken van de kennis en middelen van deze organisaties om dieper in de keten hun verantwoordelijkheid te nemen.
Is het waar dat de boeren in ontwikkelingslanden nu minder verdienen dan twintig jaar geleden? Zo ja, heeft u hiervoor een verklaring? Wat is uw mening hierover?
Uit het rapport van Oxfam Novib, dat zich baseert op een studie die nog dit jaar verwacht wordt, blijkt dat een kleiner deel van de euro die de consument voor het eindproduct betaalt bij de boer terechtkomt. Dit betekent niet noodzakelijkerwijs dat de boer minder verdient. Het rapport geeft geen inzicht in de ontwikkeling van de inkomens van boeren. Een leefbaar inkomen is niettemin voor veel (kleinschalige) boeren in productielanden helaas nog altijd geen realiteit. Factoren als hogere concentratie en marges aan het eind van handelsketens maken het mogelijk dat kosten kunnen worden gedrukt ten laste van de boer. De onderhandelingsmacht van boeren is veelal geringer doordat zij slechter georganiseerd zijn of minder toegerust voor effectieve belangenbehartiging. Het kabinet acht het dan ook van belang dat de stem van(kleinschalige) boeren aan het begin van de keten beter gehoord wordt en dat zij een leefbaar inkomen krijgen. Het IMVO-convenant van de voedingsmiddelensector start met prioriteit projecten op het gebied van leefbaar loon. Daarnaast steunt het kabinet verschillende organisaties die aandacht hebben voor het versterken van de positie van boeren in handelsketens.
Hoe relateert u de bevindingen van Oxfam Novib aan de Nederlandse uitgangspunten van duurzaam en verantwoord ondernemen?
De inhoudelijke bevindingen van Oxfam Novib ten aanzien van de vier onderzochte thema’s sluiten aan bij de Nederlandse uitgangspunten van duurzaam en verantwoord ondernemen. Het belang dat mensen, die aan het begin van de waardeketen staan een leefbaar loon hebben, is hier onderdeel van. Via de IMVO-convenanten zet de overheid in op het identificeren, voorkomen en aanpakken van risico’s, zoals arbeidsrechtenschendingen in de waardeketen, conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs). Ook zet de overheid in op transparantie over het IMVO-beleid en over de genomen maatregelen en uitkomsten om IMVO-risico’s in de waardeketen aan te pakken en te voorkomen. Hieronder vallen ook de thema’s die door Oxfam zijn onderzocht. Via het convenant zullen bedrijven met deze thema’s aan de slag gaan.
Welke verwachtingen heeft u van de convenanten-aanpak op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) om supermarkten aan te sporen hun productieketen eerlijker in te richten? Acht u dit afdoende om boeren te voorzien van een leefbaar inkomen en op welke termijn?
Met het IMVO-convenant van de voedingsmiddelensector wordt beoogd dat de Nederlandse voedingsmiddelenproducenten en supermarkten weten welke (mogelijke) risico’s voor mensen en milieu zich bevinden in hun waardeketen en dat deze risico’s worden voorkomen en/of aangepakt. Met het convenant gaan de supermarkten dan ook aan de slag met de aanbevelingen van Oxfam. Bedrijven krijgen met het convenant de kans te laten zien dat zij verantwoordelijkheid nemen en met plannen en maatregelen komen, die ook passen bij hun bedrijfsvoering en klanten. Zo worden er maatregelen ontworpen die haalbaar zijn in de praktijk en draagvlak hebben. Daarbij wordt er door de convenantspartijen op gelet dat de afspraken ook worden nagekomen. De afspraken zijn vrijwillig, maar niet vrijblijvend en worden geëvalueerd via jaarlijkse voortgangsrapporten en een tussentijdse evaluatie. Het doel is dat bedrijven druk uitoefenen op andere spelers in de keten om goede arbeidsomstandigheden en een leefbaar loon te garanderen voor mensen die aan het begin van de keten staan. Waar bedrijven gezamenlijk dezelfde voorwaarden voor goede arbeidsomstandigheden en een leefbaar loon aan hun toeleveranciers stellen, kan meer verandering en effect teweeg gebracht worden. Met de evaluatie van de IMVO-convenanten die eind 2019 van start gaat, zal licht geworpen worden op de vraag of dit voldoende is.
Gaat u de bevindingen van Oxfam met de Nederlandse supermarkten bespreken? Zo ja, op welke termijn en bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De bevindingen van Oxfam zullen door de partijen van het IMVO-convenant van de voedingsmiddelensector – waaronder de overheid – in de stuurgroep en relevante werkgroepen worden besproken. De partijen zullen ieder jaar rapporteren over het convenant, de voorzitter van het convenant zal deze rapportage delen met uw Kamer.
Op welke wijze gaat u de groep mensen die het aangaat, voornamelijk de boeren in ontwikkelingslanden, betrekken bij de verbetering van de actuele situatie waarin zij nog veel worden uitgebuit?
Het kabinet staat voor een waardig bestaan van mensen, ook aan het begin van onze handelsketens. Het kabinet steunt derhalve verschillende programma’s van partnerorganisaties Agriterra, Solidaridad, Initiatief Duurzame Handel en Rainforest Alliance (voorheen UTZ). Zij richten zich vooral op exportketens. Agriterra en Solidaridad werken ook met boeren die produceren voor lokale agroketens.
Deze organisaties hebben aandacht voor het versterken van de positie van boeren in handelsketens door ondersteuning van boerencoöperaties en het verder professionaliseren ervan. Sterke boerencoöperaties en -organisaties zorgen ervoor dat boeren gerespecteerde handelspartners worden in de keten. Zij kunnen zo betere prijzen verkrijgen voor hun producten en beter hun stem laten horen over factoren die het ondernemingsklimaat bevorderen, zoals betere dienstverlening en infrastructuur. Daarnaast richten partnerorganisaties zich onder meer op het uitbannen van kinderarbeid, bevorderen van een leefbaar loon/inkomen, verbeteren van de toegang tot financiering en het verhogen van de productiviteit en kwaliteit van gewassen.
Het kabinet verwacht dat supermarkten ook hun verantwoordelijkheid nemen en, samen met partnerorganisaties, convenantpartijen zoals FNV, CNV, IDH, ICCO, Woord en Daad en Global March, en andere belangenbehartigers, werken aan verbetering van de werkomstandigheden en inkomsten van boeren en werknemers aan het begin van de keten.
Op welke wijze speelt uws inziens de Europese handelspolitiek ten aanzien van landbouwproducten deze situatie in de hand?
Handelsakkoorden bevatten geen afspraken over het inkoopbeleid van supermarkten. Wel stimuleert de EU de export uit ontwikkelingslanden via handelspolitieke instrumenten. Voor ontwikkelingslanden geldt het Algemeen Preferentieel Stelsel, waarbij een groot aantal ontwikkelingslanden lage importtarieven wordt geboden als zij vooruitgang boeken in de naleving van internationale conventies ten aanzien van bescherming van mensenrechten, rechten van werknemers, milieu en goed bestuur. Daarnaast geldt voor de minst ontwikkelde landen het Everything But Arms-regime, waarbij alle producten (behalve wapens en munitie) tariefvrij en quotumvrij naar de EU geëxporteerd kunnen worden.
Het steunen van initiatieven die onder de ambities van het Bangladesh Akkoord duiken |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zorgen van de Schone Kleren Campagne op het Life and Building Safety (LABS) initiatief, mede gefinancierd door het Initiatief Duurzame Handel (IDH)?1
Ja.
Deelt u de mening dat het Bangladesh Akkoord voor Brand- en Gebouwveiligheid in Bangladesh een «game changing»-effect heeft gehad ten aanzien van het verduurzamen van productieketens? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat het Bangladesh Akkoord een belangrijke rol heeft gespeeld in de verbetering van brand- en gebouwveiligheid in kledingfabrieken in Bangladesh. Zo hebben meer dan 700 fabrieken 90 procent van hun verbeterpunten gerealiseerd. Bovendien kunnen aangesloten kledingmerken die zich niet aan de afspraken houden, voor het Permanente Hof van Arbitrage in Den Haag gedaagd worden. Inmiddels zijn twee schikkingen met kledingmerken binnen het Bangladesh Akkoord getroffen. Deze schikkingen stellen producenten die voor deze merken kleding maken in staat om de fabrieksveiligheid voor hun werknemers te verbeteren.
Voor een duurzame oplossing is het echter ook cruciaal dat in Bangladesh zelf voldoende capaciteit aanwezig is om fabrieksveiligheid op langere termijn te garanderen. Via de International Labour Organisation (ILO) draagt Nederland bij aan het ontwikkelen van die capaciteit bij overheid en fabrieken in Bangladesh.
Bent u van mening dat het hierboven bedoelde Bangladesh Akkoord navolging verdient? Zo ja, hoe draagt u hieraan bij? Zo nee, waarom niet?
Ja, ook in andere productielanden dan Bangladesh dient gewerkt te worden aan brand- en gebouwveiligheid van de textielfabrieken. De aanpak van het Bangladesh Akkoord met betrokkenheid van inkopende merken heeft zich bewezen. Het kabinet levert een bijdrage door bij initiatieven zoals LABS het belang van stevige afspraken en betrokkenheid van alle stakeholders, inclusief maatschappelijke organisaties en vakbonden, te benadrukken. Bovendien blijft het kabinet werken aan het versterken van zowel vakbonden in arme productielanden, als de inspectiecapaciteit van de lokale overheid.
Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen het hierboven bedoelde Bangladesh Akkoord en het LABS-initiatief?
Zowel het Bangladesh Akkoord als het LABS initiatief brengen publieke, private en maatschappelijke stakeholders uit de kledingsector bijeen om gezamenlijk te werken aan veiligere fabrieken en betere arbeidsomstandigheden voor fabrieksmedewerkers. Zowel het Bangladesh Akkoord als het LABS initiatief werken met een inspectieprogramma, trainingsprogramma’s en een vastomlijnd proces tot herstel (remediation process) met corrigerende actieplannen (Corrective Action Plans). Ook werken beide initiatieven met een klachtenmechanisme voor fabrieksmedewerkers.
Waar het LABS initiatief vanuit de kledingsector zelf is geïnitieerd, hebben internationale vakbondsorganisaties ook een grote rol gespeeld bij de totstandkoming en uitvoering van het Bangladesh Akkoord. Het Bangladesh Akkoord richt zich alleen op Bangladesh. Het LABS initiatief richt zich op landen in de regio (in eerste instantie Vietnam en India, en op termijn Pakistan en Cambodja) waar geen vergelijkbaar Akkoord bestaat en verbeteringen op het gebied van brand- en gebouwveiligheid in de kledingindustrie eveneens noodzakelijk zijn. Het Bangladesh Akkoord zorgt dat bedrijven hun afspraken nakomen via een juridisch bindende overeenkomst. Het LABS initiatief stimuleert het commitment van bedrijven op andere manieren, bijvoorbeeld door transparantie en contractuele voorwaarden voor deelname aan het programma.
Wat is uw reactie op de stelling van de Schone Kleren Campagne dat met het LABS-initiatief Nederland bijdraagt aan het verlagen van de lat en nadrukkelijk niet aanstuurt op initiatieven die minstens zo ambitieus zijn als het Bangladesh Akkoord?
Net als het Bangladesh Akkoord, heeft het LABS initiatief de ambitie om de brand- en gebouwveiligheid van kledingfabrieken te verbeteren. Het LABS initiatief werkt in de landen waar nog geen afspraken zijn gemaakt zoals het Bangladesh Akkoord. Het kabinet vindt het belangrijk dat ook in andere landen waar fabrieksveiligheid een urgent probleem is, wordt gewerkt aan verbetering. Bovendien streeft het kabinet naar een gelijk speelveld voor landen die kleding exporteren.
Ondanks een aantal verschillen tussen de initiatieven, neemt het LABS programma, mede op verzoek van het kabinet, wel maatregelen om goede uitvoering te waarborgen. Het LABS programma zal na haar officiële lancering dezelfde mate van transparantie hanteren als het Bangladesh Akkoord, om opvolging van verbeterpunten inzichtelijk te maken en na te leven. Een stuurgroep van deelnemende bedrijven zal controleren of de bedrijven zich aan hun commitment houden. Het kabinet verwacht van het Initiatief Duurzame Handel (IDH), de uitvoerder van LABS, dat het erop toeziet dat deze stuurgroep de monitoring en klachtenregeling goed uitvoert en signalen van belanghebbende partijen meeneemt in de besluitvorming.
Bent u van mening dat Nederlandse textielbedrijven er goed aan doen te participeren in het Bangladesh Akkoord? Zo ja, ziet u daarbij ook een rol voor uzelf weggelegd? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet roept partijen van het Convenant voor Duurzame Kleding en Textiel, inclusief nieuwe ondertekenaars die in Bangladesh inkopen, op het nieuwe Bangladesh Akkoord te steunen. In de jaarlijkse gesprekken met de Nederlandse kledingbedrijven over hun plan van aanpak bepleit ook het SER-secretariaat deelname aan het Akkoord.
Bent u bereid in gesprek te gaan met IDH over het toe-eigenen van de status Multistakeholder Initiative, terwijl vakbonden niet zijn aangesloten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt, ongeacht de definitie van een multistakeholder initiatief, de mening van de Schone Kleren Campagne dat vakbonden een belangrijke rol spelen in initiatieven voor fabrieksveiligheid. Uit eerdere gesprekken met IDH blijkt dat zij het belang van vakbonden ook erkennen en momenteel in gesprek zijn met lokale maatschappelijk organisaties en vakbonden om zitting te nemen in de nationale publiek-private platformen in de landen van uitvoering. Bovendien vervult de International Labour Organisation (ILO) een adviesfunctie in het initiatief.
Inhumaan optreden Franse grenspolitie jegens migrantenkinderen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Oxfam: Franse politie mishandelt migrantenkinderen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen in het rapport van Oxfam? Deelt u de opvatting dat dit ontoelaatbaar is en dat dit de geloofwaardigheid van het gehele migratiebeleid van de Europese Unie (EU) schaadt?
De bevindingen uit het rapport zijn zorgelijk. Het kabinet neemt dergelijke berichtgeving serieus en is doorlopend met andere lidstaten en Europese instellingen in gesprek om de verschillende uitdagingen die het migratievraagstuk met zich meebrengt te adresseren. Het kabinet volgt, zonder aannames, zowel de implementatie als naleving van het EU-acquis kritisch, en maakt gebruik van bilaterale en multilaterale kanalen om onze zorgen, waar opportuun, over te brengen.
Het EU-acquis geeft duidelijke richtlijnen voor de omgang met migranten en personen die om internationale bescherming verzoeken. Lidstaten zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het toezien op het optreden van hun grenswachten conform het EU-acquis. De Europese Commissie ziet toe op naleving van het EU-acquis en het is aan de Commissie, als hoeder van het Verdrag, om dit te beoordelen. Indien de Commissie naar aanleiding van dit soort berichten constateert dat van naleving geen of in mindere mate sprake is, of dat zelfs sprake is van schending, mag het kabinet van haar verwachten dat zij het betrokken land hierop aanspreekt en zo nodig vervolgstappen neemt.
Gaat u hierover in gesprek met uw Franse collega(»s)? Deelt u de mening dat de gestelde misstanden door de Fransen moeten worden onderzocht?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid naar aanleiding van deze situatie de bescherming van (kind)migranten op Europees niveau te agenderen?
Het kabinet is van mening dat in een Europese Unie zonder binnengrenzen moet worden gezocht naar Europese oplossingen voor de uitdagingen op het gebied van migratie. Zoals bekend staat dit ook hoog op de Europese agenda. Belangrijke onderdelen van deze oplossing zijn adequate afspraken over asielprocedures en minimumnormen voor opvang en terugkeer, die momenteel in het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS) worden herzien. Dergelijke afspraken dienen in samenhang met elkaar en in overeenstemming met internationale verdragen en standaarden gemaakt te worden. Deze afspraken zijn bindend en alomvattend, en dienen het onderling vertrouwen onder Europese lidstaten verder te verstevigen.
In de voorstellen voor de asielprocedureverordening, de kwalificatieverordening en de opvangrichtlijn, als ook in de huidige regelgeving is bijzondere aandacht voor de kwetsbare positie van minderjarige kinderen. Hierin zijn kind-specifieke waarborgen vastgelegd. Zoals u weet zijn de onderhandelingen over de herziening van het GEAS nog niet afgerond.
Uiteindelijk ziet de Europese Commissie toe op naleving van het EU-acquis en het is aan de Commissie, als hoeder van het Verdrag, om dit te beoordelen.
Wat betekenen deze bevindingen voor de onlangs gemaakte Europese afspraken over de opvang van migranten en vluchtelingen?2 Deelt u de mening dat dergelijke afspraken niet vrijblijvend mogen zijn? Zo ja, op welke wijze gaat u zich inzetten voor naleving?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre kunnen we aannemen dat deze situatie op zichzelf staat binnen de EU? Bent u bereid op Europees niveau een onderzoek te initiëren naar het optreden van grenspolities jegens migranten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om de eerlijke verdeling van migranten binnen de EU verder te brengen? Bent u bereid de Kamer te informeren over uw inzet?
De Kamer wordt doorlopend geïnformeerd over de inzet van het kabinet met betrekking tot de onderhandelingen over de herziening van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel. De verdeling van asielzoekers maakt hier onderdeel van uit. Nederland zet zich in voor een gemeenschappelijk Europees asielstelsel waarin iedere lidstaat zijn verantwoordelijkheid neemt.
Wat betekent de actuele (politieke) situatie in Italië voor de huidige Europese inzet ten behoeve van opvang in de regio?
De Italiaanse regering heeft aangegeven te willen inzetten op terugkeer, buitengrensbewaking en samenwerkingsverbanden met derde landen. De Italiaanse Minister van Binnenlandse Zaken Matteo Salvini heeft zich eerder uitgesproken voor opvangcentra van migranten buiten de EU.
In de Europese Raad van 28 juni jl. is afgesproken om meer in te zetten op samenwerking tussen de EU en derde landen. Om de kwaliteit van samenwerking met Afrika te verhogen is meer ontwikkelingsgeld nodig maar ook maatregelen tot instelling van een nieuw kader dat een forse verhoging van de particuliere investeringen van zowel Afrikanen als Europeanen mogelijk maakt. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar onderwijs, gezondheid, infrastructuur, innovatie, goed bestuur en empowerment van vrouwen.
Het kabinet blijft zich, overeenkomstig het Regeerakkoord en de integrale migratieagenda, in samenwerking met onze Europese partners inzetten voor adequate opvang in de regio.
De inning Eritrese diasporabelasting nadat de Tijdelijk Zaakgelastigde persona non grata is verklaard |
|
Sadet Karabulut (SP), Han ten Broeke (VVD), Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u zich herinneren dat uw voorganger de Tijdelijk Zaakgelastigde van het Eritrese ambassadekantoor in Den Haag op dinsdag 16 januari 2018 tot persona non grata heeft verklaard?
Ja.
Is sindsdien een nieuwe (Tijdelijk) Zaakgelastigde aangesteld?
Nee.
Is sindsdien de problematiek rondom de dwangmatige inning van diasporabelasting door de Eritrese overheid bij de Eritrese gemeenschap in Nederland toe- of afgenomen? Is het aantal aangiftes omtrent dergelijke praktijken toe- of afgenomen? Is het aantal zaken dat door het openbaar ministerie (OM) wordt opgepakt toe- of afgenomen? Kunt u dit cijfermatig onderbouwen?
Zoals aangegeven in het schriftelijk overleg (Kamerstuk 22 831, nr. 131) is het voor een inschatting van de problematiek van belang dat personen uit de Eritrese gemeenschap aangifte doen als ze dwang of bedreiging ervaren bij de inning van diasporabelasting. De politie registreert en onderzoekt de meldingen en stuurt ze (in geval van een aangifte van strafbare feiten) door naar het Openbaar Ministerie (OM), die vervolgens bepaalt of vervolging wordt ingesteld.
Er zijn in dat licht geen aanwijzingen dat gevallen van (vermeende) dwangmatige inning van diasporabelasting zijn toe- of afgenomen sinds het schriftelijk overleg hierover op 27 november 2017 (zie het verslag, Kamerstuk 22 831, nr. 131). Voor nadere informatie over de procedure en registratie van aangiften zij verwezen naar het genoemde verslag.
Het kabinet onderzoekt momenteel de mogelijkheden met betrekking tot een verbod op diasporabelasting in Nederland, conform de motie van de leden Karabulut en van Ojik (Kamerstuk 22 831, nr. 133). Op dit moment wordt gezocht naar een onderzoeksinstelling die het onderzoek kan verrichten. Het kabinet wil niet op het onderzoek vooruitlopen en zal de Kamer zo spoedig mogelijk informeren als de uitkomst van het onderzoek bekend is.
Indien u niet concreet kunt aangeven in hoeverre de problematiek rondom de dwangmatige inning van diasporabelasting is toe- of afgenomen, hoe monitort u dan het effect van een dergelijk zwaar diplomatiek middel dat afgelopen januari is ingezet?
In het verlengde van het antwoord op vraag 3 is moeilijk te beoordelen of de diplomatieke maatregel effect heeft gehad op de (vermeende) dwangmatige inning van diasporabelasting als er geen of zeer beperkt aangifte plaatsvindt.
Het kabinet nam de maatregel, die in het diplomatieke verkeer inderdaad geldt als een bijzonder zwaar middel, met als doel om een stevig diplomatiek signaal af te geven aan de Eritrese autoriteiten over de (vermeende) wijze waarop de diasporabelasting wordt geïnd. Het kabinet had in aanloop naar de maatregel al meerdere pogingen ondernomen om het begrip te vergroten bij de Eritrese autoriteiten voor de grote Nederlandse politieke en maatschappelijke onrust over onder meer de (vermeende) wijze waarop de diasporabelasting wordt geïnd.
Sinds de maatregel heeft er op diplomatiek niveau een aantal gesprekken plaatsgevonden en heeft de Eritrese overheid aanvullende informatie gedeeld over de diasporabelasting en de wijze van heffing en inning. In die gesprekken heeft Eritrea het standpunt herhaald dat zij met de heffing en wijze van inning binnen de kaders van de Nederlandse wet- en regelgeving opereert en bereidheid getoond om in gesprek te blijven over de Nederlandse zorgen. Aan het Nederlandse verzoek om geen hoge regeringsfunctionaris uit Asmara af te vaardigen naar twee Eritrese bijeenkomsten in Nederland heeft Eritrea gehoor gegeven. Het kabinet zal deze dialoog met Eritrea voortzetten en zal druk blijven uitoefenen op de Eritrese ambassade in Brussel (mede-geaccrediteerd in Nederland) om de onwenselijkheid van deze diasporabelasting te benadrukken.
Kunt u zich de brief van uw voorganger van 15 december 2016 herinneren, waarin werd gesteld dat er noodzaak is tot het vergroten van de aangiftebereidheid onder Eritreeërs en dat wantrouwen en onwetendheid van Eritreeërs jegens de politie hiertoe een belangrijke belemmering vormt? Op welke wijze voorziet u Eritreeërs in Nederland van informatievoorziening om de aangiftebereidheid te vergroten? Tot welk resultaat heeft dit sinds 15 december 2016 geleid?
Ja. Er is door het Kennisplatform Integratie en Samenleving in augustus 2017 een handreiking voor gemeenten gepubliceerd met informatie over de Eritrese gemeenschap. De handreiking adviseert gemeenten om de aangiftebereidheid binnen de Eritrese gemeenschap actief te stimuleren, indien blijkt dat daar gegronde aanleiding voor is. Daarnaast heeft de Expertise Unit Sociale Stabiliteit, conform de toezegging in de brief van 15 december 2016, een netwerk opgebouwd binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland. Gemeenten worden actief in contact gebracht met dit netwerk voor advies en informatie over zaken die leven binnen de Eritrese gemeenschap.
Bent u nog steeds van mening dat het niet wenselijk is een centraal meldpunt in te stellen voor Eritreeërs om problemen rondom dwangmatige belastinginning te kunnen melden, zoals bedreiging en afpersing? Zo ja, waarom?
Het Kabinet is nog steeds van mening dat een speciaal meldpunt voor Eritreeërs niet nodig is. De Ministeries van Justitie en Veiligheid en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid achten een dergelijk meldpunt geen zinvolle of doelmatige aanvulling op de bestaande mogelijkheden. In plaats van een nieuw meldpunt in het leven te roepen zetten de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Justitie en Veiligheid in op het wijzen op de mogelijkheden rondom de gang naar de politie. Met de in vraag 5 beschreven maatregelen willen de twee ministeries bewustwording en aangiftebereid vergroten binnen de Eritrese gemeenschap.
Het bericht dat Italië weigert CETA te ratificeren |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Italiaanse Minister voor landbouw, de heer Centinaio, van plan is het EU-Canada handelsakkoord (CETA) niet te ratificeren, omdat het onvoldoende bescherming biedt aan specialistische Italiaanse producten?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja. Het kabinet wacht op een nadere toelichting van Italië alvorens hier op te reageren.
Hoe kan het zijn dat er binnen de Europese Unie (EU) 221 Italiaanse specialiteiten worden beschermd, maar in het CETA-verdrag maar 41? Welke 180 Italiaanse producten zijn niet opgenomen en waarom?
Zonder handelsakkoorden worden regionale Europese specialiteiten (of geografische indicaties) niet beschermd in derde landen. CETA biedt regionale Europese specialiteiten aanvullende bescherming. De door CETA beschermde regionale Europese specialiteiten zijn opgenomen in Annex 20-A bij het akkoord. De lijsten met wederzijds te beschermen regionale specialiteiten vormen bij elk handelsakkoord een heikel punt van onderhandeling tussen de EU en het betrokken derde land. In de praktijk wordt vaak niet de volledige lijst met in de EU beschermde producten in een akkoord opgenomen. Derde landen noemen bijvoorbeeld als reden om producten niet op te nemen dat (delen van) namen te weinig specifiek zouden zijn omdat ze geen geografische herkomst dragen. Andere reden is dat er spanning bestaat tussen bestaande handelsmerken in het derde land (met een geografische component) en de regionale Europese specialiteiten.
Deelt u de mening dat als er binnen de EU wordt afgesproken dat sommige regionale specialiteiten enkel die naam mogen dragen als zij geproduceerd worden in de herkomstregio, dat ook zou moeten gelden voor de Canadese markt, omdat dit anders oneerlijke concurrentie betekent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens de EU-kwaliteitsregelgeving voor geografische bescherming moeten de te beschermen producten geproduceerd zijn in een bepaalde afgebakende regio of volgens een productie techniek die een minimale onveranderde herkomst heeft van ten minste 30 jaar. Net als veel andere landen kent Canada echter geen wettelijk systeem voor bescherming van dergelijke producten. De Europese Unie zet er daarom consequent op in om in handelsakkoorden afspraken te maken met derde landen over de erkenning van regionale specialiteiten. Het is evenwel niet noodzakelijk dat telkens alle regionale Europese specialiteiten ook in derde landen worden erkend. Een afweging in de onderhandelingen zal moeten worden gemaakt waarbij onder meer zal worden gekeken of het desbetreffende product wordt geëxporteerd naar het derde land.
Klopt het dat slechts twee2 van de veertien3 Nederlandse producten die in de EU beschermd worden ook dezelfde bescherming zullen genieten onder CETA? Kunt u de keuze hiervoor verklaren?
Gouda Holland en Edam Holland zijn opgenomen in de lijst met te beschermen benamingen in het kader van CETA. Hoewel er vanuit Nederland meer beschermde oorsprongsbenamingen en beschermde regionale specialiteiten zijn geregistreerd in de EU vormen Gouda Holland en Edam Holland de belangrijkste producten waar het gaat om export naar Canada.
Welke gevolgen heeft deze uitspraak van Minister Centinaio voor de verdere implementatie van het CETA-verdrag?
Het grootste deel van CETA wordt voorlopig toegepast sinds 21 september 2017. Bedrijven, consumenten en werknemers profiteren daardoor nu al van de voordelen van het akkoord. De voorlopige toepassing omvat mede de afspraken over regionale specialiteiten. Europese regionale specialiteiten worden daarmee ook in Canada beschermd. De uitspraak van Minister Centinaio heeft op dit moment geen gevolgen voor de voorlopige toepassing van CETA.
Deelt u de mening dat het hiermee wederom duidelijk wordt dat het CETA-verdrag niet in voldoende mate de Europese markt beschermt tegen oneerlijke concurrentie?
Nee. Zonder CETA worden Europese regionale specialiteiten niet beschermd in Canada. CETA zorgt juist voor een bescherming van 143 Europese regionale specialiteiten in Canada. Indien de EU en Canada dat wensen, kan de lijst van regionale specialiteiten worden uitgebreid (artikel 20.22 van de CETA-overeenkomst).
Gezamenlijke productie van S500-raketten door Turkije en Rusland |
|
André Bosman (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Turkey proposes Russia «joint production of S-500 missiles»»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Republiek Turkije een voorstel heeft gedaan aan de Russische Federatie om gezamenlijk S500-raketten – die onder andere ballistische raketten kunnen onderscheppen – te produceren?
Het betreft berichten in de Turkse media. Nederland noch de NAVO is over een dergelijk voornemen geïnformeerd. Het kabinet kan deze berichten daarom niet bevestigen en wil hier niet over speculeren.
Heeft de NAVO, bijvoorbeeld bij monde van de secretaris-generaal, of NAVO-bondgenoten reeds gereageerd op het Turkse voornemen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het Turkse voornemen zich tot in NAVO-verband gemaakte afspraken over ontwikkeling of productie van dergelijk materieel (met niet-bondgenoten)?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorg dat dergelijke samenwerking zowel de eenheid als de afschrikkingskracht van het NAVO-bondgenootschap zou kunnen ondermijnen?
De aanschaf van wapensystemen is een soevereine aangelegenheid. Ook in het NAVO-bondgenootschap blijft deze autonomie gewaarborgd. Er bestaat geen NAVO-regelgeving voor de aanschaf van wapensystemen voor nationale toepassing, noch heeft de NAVO de bevoegdheid om de aanschaf van wapensystemen tegen te houden. Wel wordt ernaar gestreefd de nationale wapensystemen van bondgenoten zoveel mogelijk op elkaar te laten aansluiten, onder meer met het oog op efficiency en interoperabiliteit.
Kunt u zich herinneren dat de ambtsvoorganger van de Minister van Buitenlandse Zaken op 15 november 2018 in antwoord op vragen van de Tweede Kamer over de S400-systemen liet weten dat «Nederland noch de NAVO formeel [is] geïnformeerd over een overeenkomst met Rusland»?2 Zijn de NAVO en/of Nederland inmiddels wel over de overeenkomst tussen Turkije en Rusland over de S400-systemen geïnformeerd?
Tot op heden is Nederland noch de Noord-Atlantische Raad formeel geïnformeerd over de overeenkomst. Het valt niet te zeggen of kritiek op de voorgenomen aanschaf al dan niet effect heeft gehad.
Heeft de Amerikaanse kritiek op de aanschaf van S400-systemen van de Russische Federatie door Turkije iets opgeleverd?3
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u zich herinneren dat uw ambtsvoorgangers op 28 augustus 2017 schreven dat het «nagenoeg [is] uitgesloten dat een S-400 luchtverdedigingssysteem, dat mogelijk door Turkije wordt aangeschaft, zal worden geïntegreerd met NAVO-systemen en entiteiten»?4 Kan ook (nagenoeg) worden uitgesloten dat de S400-systemen, zodra deze in Turkse handen zijn, niet worden bediend door Russisch personeel? Zo nee, is deze zorg enkel door de VS of ook door andere verdragspartijen aangekaart?
Voordat wapensystemen kunnen worden toegepast in NAVO-netwerken en systemen moeten deze aan de NAVO-eisen voldoen. Hier worden zowel technische specificaties als veiligheidsoverwegingen meegewogen, zoals het weglekken van technologie naar niet NAVO-landen. Het is daarom nagenoeg uitgesloten dat een S-400 luchtverdedigingssysteem zal worden geïntegreerd met NAVO-systemen en entiteiten.
De aanschaf van wapensystemen is een soevereine aangelegenheid. Ook binnen het NAVO-bondgenootschap blijft deze autonomie gewaarborgd. Er bestaat binnen de NAVO dan ook geen regelgeving voor de aanschaf van wapensystemen voor nationale toepassing, noch heeft de NAVO de bevoegdheid om de aanschaf van wapensystemen tegen te houden. Hetzelfde geldt voor de omgang met de wapensystemen wanneer deze in gebruik zijn genomen. Nederland doet geen uitspraken over standpunten van andere bondgenoten. Wel kan het kabinet delen dat meerdere bondgenoten hun zorgen hebben uitgesproken over de Turkse intentie om het S-400 systeem aan te schaffen. Ook Nederland heeft zorgen uitgesproken bij SG NAVO.
Het bericht dat president Erdogan de Turkse Nederlanders per brief oproept om op zijn partij te stemmen |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat president Erdogan per brief een stemoproep heeft gestuurd naar Turkse Nederlanders?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Het kabinet vindt het ongepast dat Nederlandse burgers een brief ontvangen van de Turkse president met een oproep om te gaan stemmen voor de Turkse parlements-en presidentsverkiezing. Dit zou namelijk opgevat kunnen worden als een impliciet stemadvies.
Hoe verklaart u dat dit opnieuw kan gebeuren, terwijl dit in 2017 en 2015 ook al gebeurde en de regering de Turkse ambassadeur hiervoor al in 2015 op het matje riep?
Er is sprake van een verschil in de boodschap van de brief van 2015 en de brieven van 2017 en 2018. In de brief van 2015 stond er een expliciete oproep om op President Erdogan te stemmen. Vanwege dit ongewenste stemadvies, werd de Turkse ambassadeur toen ontboden. Tijdens het referendum in 2017 werd er een brief verstuurd door de toenmalige premier van Turkije en partijleider van de Turkse AKP Yildirim met een algemene oproep om te gaan stemmen. De Turkse ambassadeur werd naar aanleiding van deze brief niet ontboden. Het verzenden van een dergelijke brief is toegestaan binnen de kaders van de Nederlandse wet. Ook in 2018 is er een soortgelijke brief verzonden, zonder expliciet stemadvies.
Op welke wijze zijn de AK-partij en de Turkse president aan de gegevens van Turkse Nederlanders gekomen? Is dit in strijd met artikel 8 van de Wet bescherming persoonsgegevens? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Turkse politieke partijen mogen, op grond van Turks recht en tegen betaling, lijsten van Turkse kiesgerechtigden opvragen bij het Turkse kiescollege. In 2015 heeft de College Bescherming Persoonsgegevens op basis van verkregen informatie dit ook geconcludeerd.
De Wet bescherming persoonsgegevens is vervangen door de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De Autoriteit Persoonsgegevens is de onafhankelijke toezichthouder en heeft aangegeven dat de AVG alleen geldt voor instanties buiten de Europese Unie als ze goederen of diensten aanbieden aan EU-burgers of als ze hun gedrag monitoren. Volgens de Autoriteit Persoonsgegevens lijkt het geven van stemadvies daar niet onder te vallen.
Is het waar dat in de brief verkiezingsslogans staan die door de AK-partij worden gebruikt en dat Erdogan daaronder schrijft dat hij de Turken uitnodigt om deze oproep te steunen?
De brief is ondertekend door de heer Erdogan in zowel zijn rol als president van Turkije als partijleider van de Turkse AKP. In de brief komen uitspraken terug die Erdogan gebruikt in speeches tijdens o.m. AKP-bijeenkomsten, en worden de lezers uitgenodigd om die uitspraken te steunen. Echter, in de brief wordt er geen oproep gedaan om op de Turkse president Erdogan of de AKP te stemmen. De boodschap betreft een algemene oproep om te gaan stemmen. Hoewel een dergelijke brief is toegestaan acht het kabinet het ongepast dat Nederlandse burgers een dergelijk brief ontvangen.
Vindt u het wenselijk dat de president op deze manier een schijn van neutraliteit opwekt, terwijl hij Turkse Nederlanders in feite oproept op zijn partij te stemmen?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het aanvaardbaar dat de Turkse president en zijn partij toegang hebben tot gegevens van Turkse Nederlanders en deze gebruiken voor verkiezingsdoeleinden? Zo nee, welke stappen gaat u zetten om dit in de toekomst te voorkomen?
Hoewel de adressen rechtmatig zijn verkregen, vindt het kabinet het ongepast dat Nederlandse burgers een dergelijke brief ontvangen, zoals aangegeven in het antwoord op vragen 4 en 5.
Het staat Turkije vrij banden te onderhouden met Turken die in het buitenland wonen, mits dit geschiedt op basis van vrijwilligheid. Een dergelijke internationaal geaccepteerde diasporapolitiek is ook in Nederland toegestaan, zolang deze past binnen de grenzen van onze rechtsstaat en de participatie van Nederlanders met een Turkse achtergrond niet belemmert.
Dit betekent dat de Turkse autoriteiten zich moeten onthouden van ongewenste bemoeienis met de keuzes die Nederlandse burgers maken. Wanneer het kabinet constateert dat de Turkse diasporapolitiek de grenzen van onze rechtsstaat overschrijdt dan wel participatie van Nederlanders met een Turkse achtergrond belemmert, zal het kabinet niet aarzelen de Turkse autoriteiten hierop aan te spreken.
Het bericht ‘Chinese betaaldienst Alipay komt twintig Europese landen veroveren’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Chinese betaaldienst Alipay komt twintig Europese landen veroveren» uit het Financieele Dagblad van 12 juni 2018?
Ja.
Is u bekend of Nederland bij deze twintig Europese landen hoort?
Uit het openbare register betaalinstellingen1 dat wordt bijgehouden door De Nederlandsche Bank (DNB) blijkt dat Alipay (UK) Limited (verder: Alipay) sinds 22 november 2017 in Nederland betaaldiensten mag aanbieden op basis van grensoverschrijdende dienstverrichting vanuit een andere EU/EER lidstaat (EU-paspoort). Volgens het register betaalinstellingen biedt Alipay haar diensten aan vanuit het Verenigd Koninkrijk.
Alipay geeft aan dat het doel van Alipay in Europa is om Chinese toeristen die Europa bezoeken de mogelijkheid te bieden om in Europa goederen en diensten te kopen. Volgens Alipay is zij op dit moment actief in 18 Europese landen, waaronder Nederland, en verwacht ze dit uit te breiden naar 20 Europese landen later dit jaar.
Wat zouden de effecten zijn van de introductie van dit grote Chinese bedrijf op de Nederlandse markt, zowel voor consumenten als voor de marktstructuur?
Alipay maakt, net als veel andere bedrijven van buiten de EU/EER, gebruik van de in Europese regelgeving geboden mogelijkheid om via een vergunning in een Europese lidstaat via grensoverschrijdende dienstverlening betaaldiensten aan te bieden in andere Europese lidstaten. Blijkens het register betaalinstellingen van DNB is het Alipay momenteel toegestaan haar diensten in Nederland aan te bieden vanuit het Verenigd Koninkrijk. Dit betekent dat Alipay beschikt over een in het Verenigd Koninkrijk afgegeven vergunning om betaaldiensten in de EU te mogen aanbieden en aan alle geharmoniseerde Europese eisen voor vergunningverlening moet voldoen.
In algemene zin betekent de introductie van nieuwe (buitenlandse) partijen op de Nederlandse betaalmarkt meer concurrentie en stimulering van het ontstaan van nieuwe, innovatieve betaaldiensten. Er zijn op dit moment geen uitspraken te doen over concrete effecten van de introductie van Alipay op de Nederlandse markt sinds 22 november 2017.
Biedt de huidige wetgeving, zowel op Europees niveau als op Nederlands niveau, voldoende waarborgen om marktvervuiling en oneerlijke concurrentie, bijvoorbeeld omdat de toezichtstandaarden op het gebied van financiële wetgeving lager zijn, tegen te gaan?
De naleving van regelgeving door betaaldienstverleners uit een andere lidstaat die in Nederland betaaldiensten (willen) verlenen wordt zowel gewaarborgd bij de vergunningverlening als in het doorlopende toezicht. Als een bedrijf dat buiten de EU is gevestigd in de EU betaaldiensten wil aanbieden, mag dat alleen als het bedrijf beschikt over een daarvoor in een EU-lidstaat afgegeven vergunning. De herziene richtlijn betaaldiensten (PSD2) eist in dat geval dat een deel van de werkzaamheden in de EU wordt verricht. Dat betekent dat het bedrijf altijd een vestiging in de EU moet hebben. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van vestiging verleent de vergunning.
Op grond van de thans geldende Nederlandse wetgeving2 kan een betaaldienstverlener met een vestiging in een andere EU-lidstaat in Nederland betaaldiensten verlenen via een agent of bijkantoor dan wel via grensoverschrijdende dienstverlening naar Nederland, als hij beschikt over een in die andere lidstaat verleende vergunning. Heeft hij die niet, dan mogen geen betaaldiensten in Nederland worden verleend.
Een betaaldienstverlener met een vestiging in een EU-lidstaat die in een andere EU-lidstaat (bijvoorbeeld Nederland) zijn diensten wil aanbieden (via een agent of bijkantoor), moet dit notificeren bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst. PSD2 stelt hieraan een aantal extra eisen.3 Zo dient het bedrijf in het kader van de notificatie een aantal gegevens te overleggen aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, waaronder gegevens over welke betaaldiensten het bedrijf voornemens is te gaan verlenen. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst legt de gegevens vervolgens ter beoordeling voor aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst (in Nederland De Nederlandsche Bank (DNB)). Als DNB tot een ongunstige beoordeling komt, en de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst is het eens met die beoordeling, dan gaat de autoriteit van de lidstaat van herkomst niet over tot inschrijving van de agent of het bijkantoor in het register betaalinstellingen.4 Zonder deze inschrijving kan de instelling haar diensten niet in Nederland aanbieden.
De toezichthouder in de lidstaat waar de vergunning is verleend, houdt toezicht op de betaaldienstverlener voor de diensten die in Nederland worden verleend. PSD2 regelt daarnaast dat als een in een andere lidstaat gevestigde betaaldienstverlener in Nederland betaaldiensten wil aanbieden, de toezichthouder van de lidstaat van ontvangst (in Nederland DNB) in bepaalde gevallen voorzorgsmaatregelen kan nemen als een betaaldienstverlener niet voldoet aan de eisen van PSD2.5 DNB kan in dergelijke situaties zo nodig de European Banking Authority (EBA) verzoeken om bijstand te verlenen.6 De EBA heeft daarbij de taak om harmonisatie van het toezicht op PSD2 te bevorderen.
Maakt Alipay gebruik van de bepalingen en de vrijheden die de herziene Europese richtlijn voor betaaldiensten (de zogeheten PSD2-richtlijn) aan dit soort bedrijven biedt of is zij voornemens dit te gaan doen?
Uit het register betaalinstellingen van DNB blijkt dat Alipay sinds 22 november 2017 in Nederland betaaldiensten 1 tot en met 7 uit de bijlage bij PSD1 mag aanbieden op basis van grensoverschrijdende dienstverrichting vanuit een andere EU-lidstaat (EU-paspoort). Het verlenen van de in PSD2 geïntroduceerde nieuwe betaaldiensten is momenteel in Nederland nog niet gereguleerd en vergt dus geen vergunning. Tot inwerkingtreding van de wetgeving ter implementatie van PSD2 kunnen betaaldienstverleners in Nederland de nieuwe diensten praktisch nog maar beperkt aanbieden, omdat pas na inwerkingtreding van die wetgeving het bijvoorbeeld verplicht wordt voor banken om betaaldienstverleners toegang tot een rekening te verlenen (als de rekeninghouder daarvoor toestemming geeft). Of Alipay voornemens is om in Nederland ook de nieuwe betaaldiensten aan te bieden is niet bekend.
Wat is het effect van het huidige «gat in de wetgeving» door de late implementatie van de PSD2-richtlijn op de marktintroductie van partijen zoals Alipay?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw visie op het samenspel tussen financiële instellingen en grote internetbedrijven?
Ik verwacht dat de opkomst van technologiebedrijven (zowel BigTech als startups) binnen de financiële sector grote impact zal hebben op de rol van traditionele financiële instellingen. Technologisch-innovatieve bedrijven zorgen voor innovatie en vernieuwing in de financiële sector wat kan leiden tot meer keuzemogelijkheden voor consumenten en bedrijven, alsmede tot lagere prijzen. Om competitief te blijven investeren traditionele financiële instellingen zelf ook steeds meer in technologische ontwikkelingen. Het Centraal Planbureau (CPB) schetst in haar Policy Brief «De toekomst van de Nederlandse financiële sector: FinTech en regulering»7 een aantal mogelijke toekomstscenario’s voor de financiële sector, onder meer als gevolg van de toenemende concurrentie van technologiebedrijven van buiten de traditionele financiële wereld. In één van de scenario’s concentreert financiële dienstverlening zich bij deze grote technologiebedrijven, in een ander scenario bij nationale banken. Bij de overige twee scenario’s concentreert financiële dienstverlening zich bij Fintech-bedrijven danwel Europese banken. In hoeverre één van deze scenario’s ook werkelijkheid wordt, is hoogst onzeker. Zeker is wel dat traditionele financiële instellingen strategische keuzes moeten maken om te kunnen (blijven) concurreren en/of om samen te werken met innovatieve FinTech bedrijven. Hierbij teken ik aan dat ook als een BigTech of FinTech-bedrijf bijvoorbeeld bancaire diensten wil aanbieden, dit aan dezelfde strenge eisen moet voldoen, een vergunning moet hebben en onder toezicht staat. De bescherming van consumenten en de vereiste soliditeit van ondernemingen die dergelijke diensten aanbieden staan buiten kijf.
Hoe wordt voorkomen dat we, onbedoeld, met de PSD2-richtlijn of door de introductie van dergelijke bedrijven, «Big Bank» inruilen voor «Big Tech»? Zijn de waarborgen in de PSD2-richtlijn scherp en concreet genoeg om te voorkomen dat het eigenlijke doel van de richtlijn, het stimuleren van Fintech, resulteert in vrij spel voor internetgiganten?
PSD2 biedt waarborgen voor het stimuleren van Fintech. Zo biedt PSD2, afgezien van de lidstaatopties, maximumharmonisatie. Dit betekent dat in alle EU-lidstaten dezelfde eisen gelden voor het verlenen van een vergunning voor het mogen verlenen van betaaldiensten in de EU. Big Tech bedrijven moeten – ook als deze afkomstig zijn van buiten de EU en een vestiging hebben in de EU – voldoen aan deze eisen en komen onder hetzelfde doorlopend toezicht te staan, net als andere aanbieders. Verder stelt PSD2 voor de vergunningverlening een aantal extra eisen op het gebied van beveiliging en wordt sterke cliëntauthenticatie geïntroduceerd als een belangrijke maatregel om de veiligheid in het betalingsverkeer te vergroten. Ook stelt PSD2 aanvullende eisen om de veiligheid van de gegevens van burgers te beschermen tijdens uitwisseling en verwerking, zoals de eis dat er niet meer gegevens worden verwerkt dan de gegevens die nodig zijn om de betaaldienst te kunnen verlenen. Zowel op nationaal als op Europees niveau zijn toezichthouders bovendien verplicht om met elkaar samen te werken. Ik verwijs voor de samenwerking tussen toezichthouders naar het antwoord op vraag 4. Als een partij op de Nederlandse markt actief is zonder dat deze over de juiste vergunning beschikt, kan de toezichthouder overgaan tot het nemen van handhavingsmaatregelen, waaronder het opleggen van boetes.
Daarnaast moeten ook Big Tech bedrijven zich houden aan de Europese gegevensbeschermingsregelgeving – vanaf 25 mei 2018 is dat de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) – en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving. Daarvoor verwijs ik naar de beantwoording van vraag 11.
Wat is de precieze rol van Alipay bij het opzetten van het Chinese «social credit system»?
Volgens het bericht zou de Chinese overheid voornemens zijn in 2020 een «sociaal kredietsysteem» in te voeren met daarin de mogelijkheid om burgers te scoren op gedrag en hier beperkingen aan te hangen. Hoe dit «sociaal kredietsystem» er uit komt te zien en welke rol bedrijven daarin gaan spelen is onbekend. Welke rol Alipay en andere bedrijven precies spelen bij het opzetten van het Chinese «sociaal kredietsysteem» is niet duidelijk. Volgens informatie van Alipay is noch Alipay noch enig ander met Ant Financial verbonden bedrijf betrokken bij de ontwikkeling van het Chinese «sociaalkredietsysteem». De ontwikkelingen ten aanzien van het «sociaal kredietsysteem» worden momenteel gevolgd.
Betekent marktintroductie van Alipay op de Europese markt ook dat elementen van dit Chinese sociale kredietsysteem geïntroduceerd zullen worden op de Europese markt? Zullen Europese klanten van Alipay bijvoorbeeld worden verplicht om te participeren in dit systeem, wanneer zij zaken doen in of handelen met China?
Op dit moment is niet duidelijk of Alipay een rol speelt bij het opzetten van het Chinese «sociaalkredietsysteem» en zo ja, welke rol precies. Volgens informatie van Alipay is noch Alipay noch enig ander met Ant Financial verbonden bedrijf betrokken bij de ontwikkeling van het Chinese «sociaalkredietsysteem».
Biedt het Europese toezicht voldoende soelaas om een dergelijk gevolg van de introductie van Alipay op de Europese markt te voorkomen? Zo nee, wat kan gedaan worden om dit te voorkomen? Deelt u de mening dat een dergelijk systeem ernstige risico’s zou kunnen opleveren voor de privacy van Europeanen?
De AVG is ook van toepassing op bedrijven die buiten de EU gevestigd zijn en persoonsgegevens verwerken van EU-burgers.8 Dit biedt belangrijke waarborgen om de privacy van Europeanen te beschermen. Naast de inhoudelijke normen die de AVG stelt op het gebied van rechtmatigheid van de verwerking, doelbinding, dataminimalisatie en het bieden van voldoende beveiliging van de verwerking, versterkt de AVG het toezicht door de verschillende nationale toezichthouder op het gebied van gegevensbescherming. Deze houden ook toezicht op bedrijven die (deels) vanuit een derde land opereren, zoals Alipay. Daarbij werken de nationale toezichthouders onderling samen. De AVG bepaalt verder dat de toezichthouder van de hoofdvestiging in principe leidend is in het toezicht.9 Wanneer een verwerker buiten de EU is gevestigd, is de hoofdvestiging in de EU de plaats waar de voornaamste verwerkingsactiviteiten in de EU plaatsvinden.10 Eventuele maatregelen, zoals boetes, kunnen in het land van vestiging geëffectueerd worden, afhankelijk van welke mogelijkheden het recht van de betreffende lidstaat daartoe biedt. De AVG voorziet in dit verband in samenwerking tussen toezichthouders.11 Is er sprake van een overtreding, bijvoorbeeld als gegevens onrechtmatig in een derde land zijn terechtgekomen, dan kan een boete worden opgelegd tot maximaal 4% van de wereldwijde jaaromzet.12 Ik verwijs verder naar de in artikel 58 AVG opgenomen bevoegdheden die elke Europese toezichthouder moet hebben.
Deelt u in bredere zin de zorg omtrent de verkoop van goederen door bedrijven als Alibaba/AliExpress en de gevolgen daarvan voor Nederlandse bedrijven wier producten aan strengere kwaliteitseisen dienen te voldoen?
Alle goederen die via internet worden gekocht door bedrijven of particulieren (e-commerce) en die in Nederland worden geïmporteerd dienen aan de EU-eisen te voldoen.
Hoe wordt voorkomen dat een gelijk speelveld verder wordt ondermijnd? Bent u van mening dat de goederen en verkoop ervan op dit moment voldoende kunnen worden gecontroleerd? Zo nee, in hoeverre acht u het wenselijk om deze problematiek in Europees verband aan te kaarten?
Door de opkomst van e-commerce komen steeds meer containers Nederland binnen, zowel via de lucht als de zee, met een groot aantal verschillende pakketten erin, besteld door evenzoveel verschillende bedrijven of particulieren. Voorheen bevatten containers meer dezelfde producten voor enkele kopers. Alle goederen die Nederland binnenkomen staan onder douanetoezicht. Dit geldt ook voor de e-commerce gerelateerde goederen. Gezien de omvang van de goederenstroom is het niet mogelijk om alle pakketjes te controleren. Daarom is het noodzakelijk dat er een selectie wordt gemaakt van de goederen die daadwerkelijk worden gecontroleerd. Deze selectie vindt plaats op basis van een risicoanalyse. De gevolgen van e-commerce zijn al enige tijd in verschillende internationale gremia opgepikt. Nederland doet bijvoorbeeld samen met de EU mee in de Internationale Douane Unie om onder andere te spreken over betere aansluiting van de douane controlesystemen. Daarnaast wordt in WTO-verband sinds dit jaar gesproken over het opstellen van gemeenschappelijke regels voor e-commerce. Ten slotte worden er in handelsakkoorden tussen de EU en derde landen ook afspraken gemaakt over e-commerce. Een voorbeeld hiervan is de binnenkort te ondertekenen EU-Japan Economic Partnership Agreement.
Terreurvlaggen Hezbollah bij de Tweede Kamer |
|
Arno Rutte (VVD), Martijn van Helvert (CDA), Chris van Dam (CDA), Han ten Broeke (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat zaterdag 9 juni 2018 een demonstratie van moslimfundamentalisten heeft plaatsgevonden voor het gebouw van de Tweede Kamer, in het kader van «International Quds Day»?
Er vond op 9 juni in Den Haag een demonstratie plaats in het kader van International Quds Day.
Is deze demonstratie (mede) georganiseerd door het Iraanse regime, dat openlijk oproept tot vernietiging van Israël? Zo nee, wie was dan de organisator?
De demonstratie werd georganiseerd door de Stichting Maukeb Shabbab Al Abbas, gevestigd te Zoetermeer.
Klopt het dat er tijdens deze demonstratie vlaggen van de terroristische organisatie Hezbollah werden getoond?1 Zo ja, zijn deze vlaggen te duiden als strafbare uitingen, vallend onder de Nederlandse strafwet? Zo ja, waarom is hier niet tegen opgetreden?
Ja, de politie heeft tijdens de demonstratie een vlag waargenomen, die achteraf de Hezbollah-vlag bleek te zijn. De interpretatie van de vlag heeft achteraf plaatsgevonden. De Nederlandse overheid heeft ten aanzien van Hezbollah het standpunt ingenomen Hezbollah als geheel als een terroristische organisatie te beschouwen. Met het tonen van de Hezbollah-vlag tijdens een demonstratie wordt de terroristische ideologie van deze organisatie uitgedragen. Het tonen van de Hezbollah-vlag zal in beginsel strafbaarheid op grond van artikel 131 Sr, opruiing, opleveren, een misdrijf tegen de openbare orde. Vanwege het ontbreken van harde opsporingsindicaties die konden leiden tot een concrete verdachte is in dit geval niemand aangehouden.
Is het waar dat er bij dezelfde demonstratie in de afgelopen jaren ook al gezwaaid is met terreurvlaggen, waarbij de politie niet ingreep en desgevraagd aangaf dat dit gewoon mocht?2
Deze demonstratie heeft drie keer eerder plaatsgevonden in Den Haag. Tijdens twee demonstraties, in 2013 en 2016, is de betreffende vlag getoond.
Deelt u de opvatting dat het demonstreren met terreurvlaggen van Hezbollah en andere jihadistische organisaties niet thuishoort in Nederland en al helemaal niet in Den Haag als stad van vrede en recht?
Met het tonen van de vlag van een terroristische groepering tijdens een demonstratie, wordt de terroristische ideologie van deze organisatie uitgedragen. Het tonen van een dergelijke vlag is strafbaar op grond van artikel 131 Sr. Het betreft een misdrijf tegen de openbare orde. Indien er harde opsporingsindicaties zijn, treden politie en OM op.
Herinnert u zich het kabinetsstandpunt3 in 2014 dat in een context van extremisme tonen van vlaggen of symbolen van organisaties die het plegen van geweld tegen bepaalde groepen andersdenkenden of mensen van een andere afkomst propageren, strafbaar is als het aanzetten tot haat en geweld tegen bepaalde groepen mensen wegens hun afkomst, dan wel groepsbelediging (artikelen 137c tot en met 137e Sr), en dat het tonen van vlaggen van gewelddadige organisaties in een demonstratie of andere publieke samenkomst zorgt voor een element van opruiing tot geweld of opruiing tegen het openbaar gezag (artikel 131 Sr), hetgeen ook strafbaar is?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich het kabinetsstandpunt dat met deze bestaande strafbepalingen voldoende kan worden opgetreden tegen het tonen van vlaggen van gewelddadige terroristische organisaties? Zo ja, waarom gebeurt dit kennelijk wel als het gaat om ISIS, maar al jaren niet als het gaat om Hezbollah?
Ik merk op dat elke zaak op zichzelf staat en dat in toekomstige zaken met inachtneming van het beoordelingskader van het Openbaar Ministerie steeds opnieuw zal worden geoordeeld. Er zal ook strafrechtelijk worden opgetreden indien de context daartoe aanleiding geeft. In dit geval is er niet opgetreden omdat er geen harde opsporingsindicaties waren.
Is aanpassing van het handhavingskader van het openbaar ministerie (OM) nodig om optreden tegen terreurvlaggen van Hezbollah mogelijk te maken? Zo ja, bent u bereid daartoe in overleg te treden met het OM?
Het kabinet is van mening dat het handhavingskader van het OM voldoet. Het is reeds mogelijk om op te treden tegen schending van artikel 131 Sr.
Bent u bereid zo snel mogelijk in overleg te treden met de lokale driehoek in Den Haag om voortaan wél op te treden tegen het tonen van Hezbollah-vlaggen?
Er zijn voldoende contacten met politie en OM in Den Haag. Optreden is mogelijk, echter staat elke zaak op zichzelf.
Bent u op de hoogte van het artikel over het uitbannen van Hezbollah in het Verenigd Koninkrijk?4
Ja, ik ben op de hoogte van dit artikel.
Klopt het dat het Verenigd Koninkrijk voornemens zou zijn om als organisatie Hezbollah te verbieden en of dat nog gevolgen heeft voor de Nederlandse pogingen Hezbollah op de EU-sanctielijst te plaatsen?
In het Verenigd Koninkrijk is enkel de militaire tak verboden en vooralsnog is er geen beleidswijziging aangekondigd.
De stijgende christenvervolging in China onder Xi Jinping |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de Rooms-Katholieke bisschop Guo Xijin die door de Chinese overheid gevangen werd gehouden tijdens Pasen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het nieuws dat Guo waarschijnlijk door de Chinese overheid gevangen gezet werd en plaats moest maken voor een bisschop (Zhan Silu) die wél door de Communistische Partij wordt goedgekeurd?2
Vrijheid van religie en levensovertuiging is een van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Bovendien is vrijheid van religie en levensovertuiging verankerd in verschillende internationale instrumenten zoals Artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Dit recht is universeel en geldt dus voor iedereen, overal – ook voor Guo Xijin. Over de officiële benoeming en goedkeuring van bisschoppen doet het kabinet geen uitspraken – dit is een kwestie die speelt tussen China en het Vaticaan.
Bent u er tevens van op de hoogte dat er op 1 februari nieuwe wetgeving is aangenomen die meer beperkingen oplegt aan de ongereguleerde activiteiten3, waarmee de greep van de Communistische Partij op Chinese christenvrijheid sterker wordt?
Ja.
Deelt u de zorgen van de Commissie voor de Rechten van het Kind van de Verenigde Naties over de vrijheid van godsdienst in China?4
De vrijheid van religie en levensovertuiging in China staat steeds meer onder druk. In september 2017 werd een aantal maatregelen afgekondigd om ongeautoriseerde activiteiten van religieuze groepen harder aan te pakken en de toch al grote mate van controle ten aanzien van christelijke groeperingen, moslimgemeenschappen en andere religieuze groepen aan te scherpen. Deze regelgeving ging per februari 2018 van kracht. Hiermee zal naar verwachting de nu nog aanwezige relatieve bewegingsruimte van ongeregistreerde (huis)kerken drastisch worden ingeperkt. Ook wil de Chinese overheid met deze regelgeving de buitenlandse invloed op religieuze aangelegenheden in China aan banden leggen en terrorisme en extremisme tegengaan.
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over deze ontwikkelingen. Vrijheid van religie en levensovertuiging is een prioriteit binnen het mensenrechtenbeleid. De Chinese pogingen om onofficiële religies aan banden te leggen en officiële religies te beheersen zijn in strijd met internationale mensenrechtenverdragen.
Heeft u daarnaast kennisgenomen van het feit dat China voornemens is het belijden van het autonome christendom verder in te kapselen, zoals geuit tijdens de Nationale Conferentie over Religieuze Zaken, waar autoriteiten verklaarden dat religies moeten dienen als een instrument van «nationale eenheid» en «maatschappelijke stabiliteit»?5
Zie antwoord vraag 4.
Hoe plaatst u toenemende beïnvloeding van religies in China in de «Sinificatie»-politiek zoals geambieerd door Xi Jinping?6
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid China aan te spreken op deze zorgwekkende ontwikkelingen, alsmede de verantwoordelijkheid om universele mensenrechten, in het bijzonder godsdienstvrijheid van christenen en andere minderheden te respecteren? Zo ja, op welke wijze?
De door het kabinet recent ondernomen stappen in bilateraal verband zijn als volgt. Op 20 juni jl. vond voor de 11e keer de bilaterale mensenrechtendialoog met China plaats. Tijdens de dialoog stelde de Mensenrechtenambassadeur de zorgwekkende ontwikkelingen in China met betrekking tot vrijheid van religie en levensovertuiging aan de orde. Specifiek ging hij in op een recent verbod op de online verkoop van bijbels, berichten over het vervangen van afbeeldingen van Jezus door die van president Xi Jinping en het door de Chinese autoriteiten monitoren en verhinderen van religieuze bijeenkomsten. Op 7 februari jl. heeft toenmalig Minister Zijlstra het onderwerp vrijheid van religie en levensovertuiging aangekaart in zijn gesprek met Minister Wang Yi van Buitenlandse Zaken. Ook premier Rutte heeft in zijn gesprek met premier Li Keqiang op 12 april jl. het belang van de mensenrechten onderstreept, inclusief de vrijheid van religie en levensovertuiging. De mensenrechten zijn ook op 20 mei jl. ter sprake gekomen in mijn gesprek met Minister Wang Yi en marge van de G20 bijeenkomst voor ministers van Buitenlandse Zaken.
In multilateraal verband zet Nederland zich actief in voor gemeenschappelijke EU-verklaringen. In de VN mensenrechtenraad kunnen onder item 4 van de agenda specifieke landensituaties worden aangekaart. Tijdens de laatste drie zittingen van de mensenrechtenraad (september 2017, maart 2018 en juni 2018) sprak de EU zich onder dit agenda item uit over de mensenrechtensituatie in China met specifieke aandacht voor vrijheid van religie en levensovertuiging. In november vindt er een Universal Periodic Review (UPR) van China plaats. Dit biedt tevens een gelegenheid om aanbevelingen te doen aan China op het gebied van mensenrechten.
Bent u bereid binnen nu en een maand de Kamer een overzicht te doen toekomen van de door u ondernomen en te nemen stappen, zowel bilateraal als multilateraal?
Zie antwoord vraag 7.
De agressieve retoriek en manoeuvres van Turkije richting Griekenland en Cyprus |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de toenemende spanningen tussen Griekenland en Turkije?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de (bijna) aanvaringen en agressieve manoeuvres van schepen van de Griekse- en de Turkse kustwacht op de Egeïsche Zee2 3, in het bijzonder het rammen van een Grieks kustwachtvaartuig door een Turkse patrouilleboot bij Imia?
Het kabinet is van mening dat de soevereiniteit en territoriale integriteit van landen moet worden gerespecteerd. Het kabinet is van mening dat de schending van elk luchtruim een ernstig feit op zichzelf is. De Voorzitter van de Europese Commissie Juncker sprak op 12 februari jl. zijn afkeuring uit over het rammen van een Grieks kustwachtvaartuig bij Imia, evenals de Voorzitter van de Europese Raad Tusk die Turkije de volgende dag opriep om de territoriale integriteit van EU-lidstaten te respecteren. Ook in de conclusies van de Europese Raad van 22 maart jl. en de Raad Algemene Zaken van 26 juni jl. wordt Turkije opgeroepen de territoriale integriteit en soevereiniteit van alle EU-lidstaten te respecteren. Nederland verwelkomt de uitspraken van beide Voorzitters en steunt de oproep in de Raadsconclusies.
Wat vindt u van de berichten dat Turkije stelselmatig het Griekse luchtruim schendt boven de Egeïsche Zee, met als «hoogtepunt» maar liefst 56 schendingen op één dag, te weten 22 mei jl.?4
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het neerstorten van een Grieks Mirage-gevechtsvliegtuig na het onderscheppen van twee Turkse F-16’s die het Griekse luchtruim schonden5?
Het kabinet beschikt over onvoldoende feitelijke informatie over de toedracht van dit ongeval om dit te beoordelen.
Hoe beoordeelt u binnen deze context de berichtgeving dat er Turkse straaljagers boven de helikopter van de Griekse president Tsipras gingen vliegen, de helikopterpiloot om zijn vliegplan vroegen die vervolgens de Griekse luchtmacht alarmeerde, die eveneens twee gevechtsvliegtuigen uitstuurde, waarna de Turkse toestellen de zone verlieten?6
Het kabinet is van mening dat de soevereiniteit en territoriale integriteit van landen moet worden gerespecteerd.
Het kabinet is van mening dat de schending van elk luchtruim een ernstig feit op zichzelf is. Het kabinet beschikt over onvoldoende feitelijke informatie om een uitspraak te doen over deze specifieke kwestie.
Herkent u een Turks patroon van agressieve luchtruim- en waterwegenschendingen? Waarom wel of niet?
Turkije en Griekenland hebben een lange en gecompliceerde geschiedenis met verschillende perioden van spanning. Veel van deze spanningen zijn veroorzaakt door een verschil van mening tussen beide landen over de precieze afbakening van lucht- en zeegrenzen. In dit verband is relevant dat Turkije geen partij is bij het VN-Verdrag inzake het recht van de zee. Nederland ziet graag dat dit verschil van inzicht wordt opgelost in overeenstemming met geldend internationaal recht.
Hoe beoordeelt u in dit licht de uitspraken7 van de Turkse president Erdogan dat Turkije de Griekse eilanden «heeft weggegeven» die «vroeger de onze waren» en «binnen gehoorafstand» en «daar zijn nog steeds onze moskeeën, onze heiligdommen», daarbij verwijzend naar de Ottomaanse bezetting van de eilanden? Hoe beoordeelt u bovendien het pleidooi8 van Erdogan om het Verdrag van Lausanne te herzien?
De uitspraken van president Erdogan lijken te passen in een patroon van verhoogde aandacht voor regionale situaties, omstandigheden en kwesties, waarbij het gebruik van retoriek niet wordt geschuwd. Nederland stelt zich op het standpunt dat internationaal recht te allen tijde dient te worden gerespecteerd. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 3.
Hoe beoordeelt u de dreigementen van Erdogan richting Cyprus, waarbij hij de Griekse Cyprioten waarschuwde «niet over de schreef te gaan», de Turkse «rechten» op de Egeïsche Zee en Cyprus van vergelijkbaar belang verklaarde met het (illegaal) door Turkije binnengevallen Afrin en dat «Turkse oorlogsschepen en veiligheidseenheden de ontwikkelingen op de voet volgen en alles zullen doen wat nodig is»?9
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat Turkije de Cypriotische regering het recht betwist om exploratie- en exploitatie-rechten te vergunnen aan gas- en oliebedrijven in de Exclusieve Economische Zone ten zuiden van het eiland?10
Op basis van het zeerecht heeft een kuststaat in zijn Exclusieve Economische Zone (EEZ) soevereine rechten ten behoeve van de exploratie en exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van de zeebodem en de ondergrond daarvan. Turkije heeft bezwaren tegen de omvang van de door Cyprus uitgeroepen EEZ die door de EU wordt erkend.
Begin februari jl. verhinderde een Turks marineschip de vrije doorvaart van een exploratieschip van de Italiaanse onderneming ENI dat proefboringen in de Cypriotische EEZ uit wilde voeren. Nederland moedigt tezamen met andere EU-lidstaten de betrokken partijen aan de herenigingsonderhandelingen te hervatten, zodat deze kwestie wordt opgelost.
Is het waar dat een exploratieschip van de Italiaanse onderneming ENI in februari van dit jaar zelfs de toegang tot deze zone werd ontzegd door de Turkse marine?
Zie antwoord vraag 9.
Is het waar dat de Europese Unie (EU) weliswaar protesteerde tegen deze provocatie, maar de facto de Turkse blokkade in de betwiste zone ondergaat?
President Tusk van de Europese Raad riep Turkije 13 februari jl. op om de territoriale integriteit van EU-lidstaten te respecteren. Deze oproep is tijdens de Europese Raad van 22 maart jl. en opnieuw tijdens de Raad Algemene Zaken van 26 juni jl. in raadsconclusies opgenomen tezamen met een veroordeling van de Turkse activiteiten. Het is niet zo dat de EU een Turkse blokkade de facto ondergaat. Nederland moedigt tezamen met andere EU-lidstaten de betrokken partijen aan de herenigingsonderhandelingen te hervatten, zodat deze kwestie wordt opgelost.
Waarom zwijgt de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) over de agressieve handelingen en retoriek van Turkije richting Griekenland en Cyprus en wordt er kennelijk geen enkele druk uitgeoefend op Turkije om ermee te stoppen? Wat bent u bereid hieraan te doen?
Kern van de NAVO is een gedeelde verantwoordelijkheid voor de collectieve verdediging van het NAVO-grondgebied. Turkije en Griekenland leveren hieraan een belangrijke bijdrage. Beide landen zijn gecommitteerd aan de NAVO en voldoen aan de NAVO-verplichtingen. Bilaterale problematiek strekt zich niet uit tot het NAVO-bondgenootschap. De twee NAVO-bondgenoten moeten in de eerste plaats zelf zekerstellen dat incidenten in de toekomst worden vermeden. Cyprus is geen lid van de NAVO. Nederland moedigt tezamen met andere EU-lidstaten betrokken partijen aan de herenigingsonderhandelingen te hervatten.
Bent u bereid de handelwijze en retoriek van Turkije ondubbelzinnig te veroordelen, druk uit te oefenen richting Erdogan om ermee te stoppen, zich solidair op te stellen richting Griekenland en Cyprus en dit te adresseren binnen de NAVO, de EU en de Verenigde Naties (VN)? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat de soevereiniteit en territoriale integriteit van landen moet worden gerespecteerd. Zoals reeds in het antwoord op eerdere vragen gesteld is het kabinet van mening dat de schending van elk luchtruim een ernstig feit is op zichzelf is. Nederland verwelkomt dan ook de raadsconclusies van de Europese Raad van 22 maart jl. en de Raad Algemene Zaken van 26 juni jl. waarin de EU Turkije oproept de territoriale integriteit van EU-lidstaten te respecteren. Nederland ziet graag dat dit verschil van inzicht wordt opgelost met respect voor geldend internationaal recht. Het ligt dan ook niet voor de hand dat Nederland in deze kwestie op dit moment een actieve rol speelt.
Bent u bereid binnen nu en een maand een overzicht naar de Kamer te sturen van daartoe genomen en te nemen stappen, zowel bilateraal als in diverse internationale gremia? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht 'News: Open letter for the release of Human Rights Defenders in Niger' |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «News: Open letter for the release of Human Rights Defenders in Niger»?1
Ja.
Wat gaat u doen met de bevindingen van Publish What You Pay, die concludeert dat mensenrechtenactivisten sinds 25 maart onterecht worden vastgehouden in gevangenissen in Niger, verspreid door heel het land?
De arrestatie van een aantal activisten van het maatschappelijk middenveld in Niger is in de hoofdstad Niamey onderwerp geweest van overleg tussen de EU-ambassades op 17 april jl. Ook heeft het Hoofd van de EU-delegatie op 26 april jl. in Niamey de Nigerijnse Minister van Justitie uitgenodigd voor een overleg met alle Europese ambassadeurs en hem daar van de zorgen van de Europese lidstaten op de hoogte gebracht. De Minister zegde daarbij toe dat de afhandeling van de betreffende rechtszaken geheel volgens de regels van het Nigerijnse recht zou verlopen. Hij zegde eveneens toe zich niet met de rechtsgang te zullen bemoeien omdat de scheiding der machten hem daartoe geen ruimte bood. Op 14 mei jl. zijn de rechtszaken begonnen. Inmiddels zijn 4 arrestanten in voorlopige vrijheid gesteld; sommige anderen hebben er, in overleg met hun advocaten, voor gekozen om geen verzoek tot voorlopige invrijheidstelling in te dienen. Op 21 juni jl. is de kwestie wederom door de EU-ambassadeurs besproken. Naar verwachting wordt er op 10 juli een gerechtelijke uitspraak gedaan. Nederland en de verschillende EU-vertegenwoordigingen blijven de ontwikkelingen van deze zaak op de voet volgen.
Bent u bekend met de ontwikkelingen die vooraf zijn gegaan aan de arrestaties, waarin de zogenoemde «Days of citizen action» protesten plaatsvonden, waarin geprotesteerd werd tegen de ontransparante Finance Law van 2018? Zo ja, hoe kijkt u aan tegen de arrestaties die op 25 maart en 15 april plaatsvonden en de sluiting van het Labari Televisiestation?2
Er zijn meerdere demonstraties voorafgegaan aan de bewuste (verboden) mars van 25 maart, die de aanleiding vormde voor de arrestaties. Voor die eerdere demonstraties werd steeds toestemming gevraagd en verkregen. Voor die van 25 maart werd geen toestemming gegeven, naar verluidt omdat deze plaatsvond kort na een terreuraanslag op slechts 40 km buiten Niamey. Deze aanslag leidde tot een periode van verhoogde waakzaamheid in de stad. De begrotingswet of de «Loi de Finances 2018» was onderwerp van onvrede bij de deelnemers van deze manifestaties. Activisten protesteerden onder andere uit angst tegen een verhoging in de prijzen van diverse primaire levensbehoeften. De wet zelf was al via parlementaire goedkeuring aangenomen in november 2017. Het televisiestation Labari dat de activisten had geïnterviewd werd op last van de politie gesloten, maar werd na een aantal dagen weer geopend als gevolg van een gerechtelijke uitspraak waarbij de sluiting als onwettig werd verklaard.
Welke mogelijkheden ziet u om het welzijn van de arrestanten te waarborgen die gevangen zitten in de Nigerese gevangenissen?
De gevangenissen in Niger hebben te kampen met overbevolking, slecht voedsel en slechte hygiënische omstandigheden. De EU en Frankrijk hebben projecten waarbij algehele verbeteringen van de gevangenisomstandigheden worden beoogd. Hiermee kan er eveneens meer aandacht gevraagd worden voor deze omstandigheden. In 2016 heeft UNODC met financiële steun van Nederland gewerkt aan het verbeteren van de veiligheid in een aantal gevangenissen in Niger. Nederland bekijkt tevens de optie om de programma’s die op het gebied van Veiligheid en Rechtsorde in Mali worden uitgevoerd uit te breiden en deze kwestie daarmee te adresseren.
In Niger is het overigens gebruikelijk dat gevangenen worden bijgestaan door familieleden die extra voedsel, zeep of schone kleding komen brengen. Het staat familie en sympathisanten van de betreffende arrestanten vrij om eveneens op deze wijze aan hun welzijn bij te dragen.
Bent u bekend met de «uranium-gate» van 2011 aangaande Niger en het Franse bedrijf Areva (nu bekend als Orena)? Zo ja, hoe beoordeelt u deze deal ten aanzien van het welzijn van de Nigerese bevolking en de economische welvaart van de Nigerese staat?3 4
Ja. «Uranium-gate» betreft een serie gecompliceerde financiële transacties met betrekking tot één bepaalde partij uranium(-erts). Het is onduidelijk wat de gevolgen van deze specifieke zaak zijn voor de volksgezondheid in Niger. Dit geldt eveneens voor de gevolgen voor de inkomsten van Niger uit de uraniumwinning of de rol van uranium als exportproduct voor de welvaart in Niger. Een enquêtecommissie van het Nigerijnse parlement concludeerde dat aan de Nigerijnse zijde van «uranium-gate» geen onregelmatigheden hebben plaatsgevonden. De Nigerijnse staat zou aan de transacties 800.000 dollar hebben verdiend.
Heeft u deze problematiek met uw Franse ambtsgenoot besproken? Zo nee, op welke termijn gaat u dat wel doen?
Nederland is hier geen direct belanghebbende en had ten tijde van deze zaak geen diplomatieke vertegenwoordiging in Niger. Sinds de opening van het ambassadekantoor begin 2018 heeft Nederland regelmatig overleg met de diverse EU-lidstaten in Niger. Eventuele onregelmatigheden worden in EU-verband besproken.
Bent u bereid de negatieve ontwikkelingen omtrent het recht op persvrijheid, het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van demonstratie te bespreken met uw Nigerese ambtsgenoot?
Nederland heeft begin 2018 een ambassadekantoor geopend in de hoofdstad Niamey. Dit kantoor opereert onder de verantwoordelijkheid van de Nederlandse ambassade in Mali. In zijn algemeenheid geldt dat conform het Nederlandse mensenrechtenbeleid altijd aandacht kan en moet worden gevraagd voor mensenrechtenkwesties, ook in Niger.
Met het vooruitzicht dat Nederland een ambassade gaat openen in Niger, bent u van plan om u uit te spreken tegen de mensenrechtenschendingen die plaatsvinden in Niger?
Zie antwoord vraag 7.
Met het vooruitzicht dat Nederland een ambassade gaat openen in Niger, bent u van plan om u in te zetten voor een verbetering van de werkomstandigheden voor de Nigerezen in de mijnen, en om de volksgezondheid in met name de gebieden dichtbij de mijnen beter te waarborgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Nederland is voornemens om de inzet in Niger vooral te intensiveren op de beleidsterreinen die zijn opgenomen in de nota Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de integrale migratieagenda en de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie. Deze inzet wordt momenteel nader uitgewerkt in de Meerjaren Landenstrategie voor Niger (2019–2022). Voor de intensivering zoekt Nederland ook aansluiting bij het werk van andere donoren, zoals EU-lidstaten, die al langer actief zijn in Niger. Concrete opties om een bijdrage te leveren aan de verbetering van werkomstandigheden en de volksgezondheid worden daarbij onderzocht.
Het mogelijk gebruik van Chroom-6 in de PI Ter Apel |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel over het mogelijke gebruik van Chroom-6 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel?1 Zijn er gevallen bekend van gezondheidsklachten die gerelateerd kunnen worden aan blootstelling aan Chroom-6, zowel onder (oud-)medewerkers als onder de (ex-)gedetineerden van de PI Ter Apel?
Het artikel over het mogelijke gebruik van Chroom-6 bij de arbeid in de PI Ter Apel is mij bekend. In verschillende penitentiaire inrichtingen wordt bij de arbeid hout bewerkt, zoals het in elkaar zetten van tuinschermen en tuinpoorten. Hout dat bewerkt wordt voor gebruik in de buitenlucht moet worden verduurzaamd om het bestand te maken tegen de invloeden van weer en wind. In sommige gevallen gebeurt dat met chroombestanddelen. De werkzaamheden betreffen onder meer het aan elkaar schroeven van houtdelen en in beperkte mate het verzagen ervan. Voor die laatste categorie bewerkingen van met chroombestanddelen verduurzaamd hout worden met het oog op de risico’s voor de gezondheid veiligheidseisen gesteld.
Ik kan mij goed voorstellen dat personeelsleden en gedetineerden die mogelijk betrokken zijn (geweest) bij de verwerking van met chroom verduurzaamd hout zich zorgen maken. Personeel en gedetineerden hebben recht op een veilige werkplek. Ik realiseer mij dat dit voor een extra onzekerheid zorgt bij het personeel dat in een vorig dienstverband in aanraking is gekomen met Chroom-6. Onzekerheid over de vraag of er eventuele gezondheidsrisico’s zijn geweest, en zo ja in welke mate, vind ik onwenselijk. Ik wil die onzekerheid dan ook zo snel mogelijk wegnemen.
Er zijn mij op dit moment geen gevallen bekend van gezondheidsklachten van (oud-)medewerkers of (ex-)gedetineerden van de PI Ter Apel specifiek met betrekking tot Chroom-6. Tot nu toe heeft één oud-medewerker uit de inmiddels gesloten PI Hoogeveen zich met gezondheidsklachten gemeld. Op dit moment is nog niet duidelijk of die klachten verband houden met blootstelling aan Chroom-6. Deze zaak is momenteel in behandeling. Ik kan daar geen nadere mededelingen over doen.
Behalve in de PI Ter Apel werd ook in de PI’s Vught, Leeuwarden en Middelburg gewerkt met hout dat is verduurzaamd met chroomhoudende bestanddelen. Uit voorzorg is inmiddels met de leveranciers afgesproken dat alleen hout wordt geleverd dat niet is verduurzaamd met chroombestanddelen. Verder is gebleken dat ook in de inmiddels gesloten penitentiaire inrichtingen in Hoogeveen en Breda in het verleden is gewerkt met verduurzaamd hout.
Deelt u de mening dat het extra wrang is dat er veel oud-defensiepersoneel werkt of werkte in de PI Ter Apel, mensen die in een vorig dienstverband al in aanraking zijn gekomen met Chroom-6, die hier nu nogmaals mee geconfronteerd lijken te worden?
Zie antwoord vraag 1.
Is van deze groep gedetineerden wel in de gaten te houden of mensen gezondheidsklachten krijgen, gelet op het feit dat het hier «Vreemdelingen in het Strafrecht (VRIS)» betreft? Hoe worden deze mensen die na hun straf uitgezet worden in de gaten gehouden?
Zoals aangegeven in het antwoord hierboven zijn mij geen gezondheidsklachten bekend met betrekking tot Chroom-6 van vreemdelingen die in de PI Ter Apel zijn of waren gedetineerd. Indien vreemdelingen zich alsnog melden met gezondheidsklachten die mogelijk het gevolg zijn van blootstelling aan Chroom-6, worden deze klachten onderzocht. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid volgt in zijn algemeenheid niet of vreemdelingen die inmiddels zijn teruggekeerd naar het land van herkomst of naar een ander land zijn vertrokken gezondheidsklachten krijgen.
Wordt er vandaag de dag nog steeds met hout gewerkt dat is verduurzaamd met Chroom-6? Zo ja, waarom? Welke gezondheidsrisico’s levert dat op voor de werknemers die in het buitenland dit hout moeten impregneren?
Uit voorzorg is inmiddels met de leveranciers afgesproken dat alleen hout wordt geleverd dat niet is verduurzaamd met chroombestanddelen. Op het verduurzamen van hout is de Europese Verordening «REACH» van toepassing.2 Deze verordening geldt voor alle bij de EU aangesloten landen en heeft tot doel de gezondheid van de mens en het milieu beter te beschermen tegen de risico's die chemische stoffen kunnen opleveren. Op grond van deze verordening zijn bedrijven verplicht de risico's die zijn verbonden aan de stoffen die zij in de EU vervaardigen of in de handel brengen te identificeren en te beheersen.
In een veiligheidsinformatieblad dienen bedrijven die het verduurzaamde hout leveren aan te geven hoe het hout veilig kan worden verwerkt en welke risicobeperkende maatregelen dienen te worden getroffen. Daarnaast zijn leveranciers van verduurzaamd hout in Nederland verplicht bij elke lading een KOMO-certificaat te verstrekken. Het KOMO-certificaat betekent dat een certificerende instelling bij het bedrijf dat het hout verduurzaamt, heeft getoetst of het betreffende bedrijf zich houdt aan wettelijke regels en milieunormen ten aanzien van het productieproces en de gebruikte verduurzamingsmiddelen.
Kunt u aangeven hoe wordt gecontroleerd of Chroom-6 aanwezig is in het hout dat gebruikt wordt tijdens de dagbesteding? Wordt elke lading hout op Chroom-6 gecontroleerd of gebeurt dit slechts steekproefsgewijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij binnenkomst van elke lading verduurzaamd hout in een PI dient te worden gecontroleerd of een vrachtbrief en een KOMO-certificaat zijn bijgevoegd. Het verduurzaamde hout wordt tevens steekproefsgewijs gecontroleerd op de aanwezigheid van Chroom-totaal, niet specifiek op Chroom-6. Het bewerken van hout dat verduurzaamd is met chroomhoudende bestanddelen is aan regels gebonden met het oog op het beperken van de gezondheidsrisico’s. Bij deze werkzaamheden wordt waar voorgeschreven gebruik gemaakt van afzuigingsinstallaties om blootstelling aan risicovolle stoffen te beperken. Daarnaast is het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals handschoenen en mondkapjes, verplicht.
Kloppen de resultaten uit het rapport dat in bovengenoemd artikel wordt genoemd, namelijk dat er te hoge doses Chroom-6 zijn aangetroffen in de PI Ter Apel? Zo ja, waarom is dit rapport nooit openbaar gemaakt? Zo nee, waarom niet?
In 2014 is in opdracht van de PI Ter Apel een zogeheten Aanvullende risico-inventarisatie- en evaluatie (RI&E) uitgevoerd naar aanleiding van wijzigingen in de wijze van houtbewerking in de PI Ter Apel. Dit is het rapport waarnaar in het artikel van De Telegraaf wordt verwezen. Onderdeel van deze RI&E was een onderzoek naar gezondheidsrisico’s die het gevolg kunnen zijn van het bewerken van met chroombestanddelen verduurzaamd hout. Uit de metingen bleek dat de blootstelling aan Chroom-totaal beneden de toenmalige grenswaarde van Chroom-6 lag. Niettemin heeft de PI Ter Apel op 18 november 2014 met de leverancier afgesproken dat voortaan geen hout meer zou worden geleverd dat is verduurzaamd met chroomhoudende bestanddelen. Op verzoek van de leverancier is de PI Ter Apel eind 2015 evenwel akkoord gegaan met het weer bewerken van hout dat is verduurzaamd met een chroomhoudend middel. Het ging hier om een verduurzamingsmiddel dat volgens de bijgeleverde «Geschiktheidsverklaring Houtverduurzamingsmiddel» in Nederland was toegestaan.
Op 18 november 2016 werd de PI Ter Apel geïnformeerd over de resultaten van een tweede Aanvullende RI&E die op grond van de arboregelgeving is uitgevoerd. Als onderdeel van deze RI&E zijn vier metingen gedaan naar de blootstelling aan Chroom-6 in de ademzone. Deze vier metingen waren lager dan de toen geldende grenswaarde voor Chroom-6 (10 microgram per m3), maar wel hoger dan de grenswaarde voor Chroom-6 die later – op 1 maart 2017 – van kracht zou worden (1 microgram per m3). Tevens bleek uit dit rapport dat adembeschermingsmiddelen en handschoenen niet in alle gevallen volgens voorschrift werden gebruikt. In aanvulling op dit rapport is ook een meting uitgevoerd naar de mate waarin chroomhoudende bestanddelen in het verduurzaamde hout voorkwamen. Omdat een te hoge concentratie Chroom in het hout werd aangetroffen, zijn de werkzaamheden tijdelijk opgeschort. Daarop is met de leverancier afgesproken om voortaan geen hout meer te leveren dat verduurzaamd is met chroomhoudende bestanddelen. Op 26 juni 2018 is evenwel bij een controlemeting gebleken dat het geleverde hout toch verduurzaamd was met chroomhoudende bestanddelen. Daarop heeft de PI Ter Apel de werkzaamheden opgeschort.
Gelet op de risico’s die kunnen voortvloeien uit het verwerken van met chroombestanddelen verduurzaamd hout, heeft DJI uit voorzorg besloten dat voortaan in geen enkele PI meer gewerkt zal worden met dit type hout. Hierover zullen scherpe afspraken worden gemaakt met leveranciers. De frequentie waarmee houtladingen worden gecontroleerd, zal voorlopig fors worden verhoogd. Indien blijkt dat een leverancier niet in staat is de verscherpte afspraken na te komen, zal ik in het uiterste geval de samenwerking beëindigen.
Een RI&E is een intern rapport dat bedoeld is om na te gaan in hoeverre voldaan wordt aan de arboregelgeving en welke verbetermaatregelen dienen te worden getroffen. Het is niet gebruikelijk om een dergelijk rapport actief openbaar te maken.
Begrijpt u de zorgen van het gevangenispersoneel, onder andere vanwege het feit dat de productie eerder ook al is stilgelegd, omdat er een gevaarlijke partij hout zou zijn aangetroffen? Hoe zit dit precies, om welke risico’s ging het hier?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, 2 en 11 kan ik mij goed voorstellen dat personeelsleden en gedetineerden die mogelijk betrokken zijn (geweest) bij de verwerking van met chroom verduurzaamd hout zich zorgen maken. Uit voorzorg is met de leveranciers afgesproken dat voortaan geen hout meer wordt geleverd dat is verduurzaamd met chroomhoudende bestanddelen. Desalniettemin kan ik niet uitsluiten dat het personeel en gedetineerden in het verleden zijn blootgesteld aan hogere doses Chroom-6 dan de hiervoor geldende norm. Ik vind het belangrijk om hierover duidelijkheid te verschaffen voor (oud-)medewerkers en (ex-)gedetineerden. Ik heb daarom het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) verzocht na te gaan of, en zo ja hoe, hier meer duidelijkheid over kan worden verschaft. Het RIVM heeft aangegeven dit onderzoek in september 2018 te kunnen beginnen. Het onderzoek zal naar verwachting van het RIVM een doorlooptijd hebben van circa zes maanden, waarna kan worden bepaald of een vervolgonderzoek mogelijk en noodzakelijk is. Zodra de uitkomsten bekend zijn zal ik uw Kamer hierover informeren.
Goede communicatie met medewerkers en gedetineerden acht ik van groot belang. Medewerkers kunnen met hun vragen in de eerste plaats terecht bij hun vestigingsdirecteur en bij arbodeskundigen binnen DJI. Daarnaast worden er voorlichtingsbijeenkomsten gehouden voor medewerkers en gedetineerden als daar behoefte aan is.
Is het waar dat het geïmporteerde hout vlak naast de gevangenis wordt bewaard, omdat dan het impregneermiddel goed zou kunnen opdrogen, zodat het later tijdens het zagen niet meer schadelijk is? Kunt u zich voorstellen dat hierover grote zorgen bestaan? Hoe zit dit precies?
In de PI Ter Apel wordt het aangevoerde verduurzaamde hout buiten opgeslagen en afgedekt. Dat is onderdeel van de veiligheidsvoorschriften. Gelet op de gezondheidsrisico’s van de blootstelling aan Chroom-6, kan ik mij voorstellen dat men zich zorgen maakt over de opslag van met Chroom verduurzaamd hout. De opslag van verduurzaamd hout zorgt echter niet voor gezondheidsrisico’s, omdat Chroom-6 niet verdampt, waardoor er geen Chroom-6 vrij komt tijdens de opslag. Chroom-6 wordt in hout grotendeels omgezet in Chroom-3. In met chroomverbindingen verduurzaamd hout is daarom voornamelijk Chroom-3 aanwezig. Anders dan Chroom-6 is Chroom-3 niet schadelijk voor de gezondheid.3
Kunt u het gevangenispersoneel en de gedetineerden geruststellen dat zij op dit moment niet blootgesteld worden aan hogere doses Chroom-6 dan uit gezondheidsoverwegingen veilig is? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u het (oud-)gevangenispersoneel en de (ex-)gedetineerden geruststellen dat zij in het verleden niet blootgesteld zijn aan hogere doses Chroom-6 dan uit gezondheidsoverwegingen veilig is? Zo ja, op welke manier? Zo nee, bent u bereid grondig en onafhankelijk te laten onderzoeken of in het verleden personeel en gedetineerden blootgesteld zijn aan te hoge doses Chroom-6?
Zie antwoord vraag 7.
Wordt of werd er ook in andere penitentiaire inrichtingen gewerkt met Chroom-6?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Meer dan 1 miljard euro voor het Europees solidariteitskorps |
|
Vicky Maeijer (PVV), Danai van Weerdenburg (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Europese Commissie wil Solidariteitskorps uitbreiden naar 350.000 jongeren»?1
Ja.
Kunt u een lijst verstrekken van de organisaties waaraan leden van het huidige Europees Solidariteitskorps deelnemen en/of deelgenomen hebben?
Op de website https://europa.eu/youth/volunteering/evs-organisation_en is een complete lijst beschikbaar van organisaties die een accreditatie hebben om jongeren te ontvangen en/ of jongeren uit te zenden. Dit zijn er in totaal ruim 6.200. Hiervan komen 82 organisaties uit Nederland. Het betreft accreditaties die verstrekt zijn voor deelname aan de «European Voluntary Service (EVS)», de voorloper van het Europees Solidariteitskorps. Deze accreditaties zijn ook geldig voor deelname aan het Solidariteitskorps. Er is geen lijst beschikbaar van organisaties waar jongeren op dit moment aan deelnemen of aan deelgenomen hebben.
Hoeveel Nederlanders hebben zich tot nu toe aangemeld voor het Europees Solidariteitskorps en aan welke projecten hebben zij gewerkt?
Op dit moment hebben zich ruim 1.500 Nederlandse jongeren geregistreerd op het online portal. Hiervan nemen op dit moment ruim 90 jongeren deel aan een project. Dit aantal zal de komende maanden verder stijgen. Bovengenoemde aantallen liggen in werkelijkheid naar verwachting hoger omdat (nog) niet alle plaatsingen online worden geregistreerd.
Op de website https://europa.eu/youth/volunteering/project_en staat het huidige aanbod van beschikbare vrijwilligersprojecten. Er is geen lijst beschikbaar van projecten waaraan Nederlandse jongeren hebben gewerkt
Hoeveel belastinggeld heeft het Europees Solidariteitskorps tot nu toe gekost en hoeveel daarvan kwam uit Nederland?
Onder het huidige MFK 2014–2020 is in totaal 378 miljoen euro (in vastleggingen, lopende prijzen) begroot voor het Europees Solidariteitskorps dat in 2017 van start is gegaan. Dit budget is grotendeels beschikbaar gesteld door overheveling van middelen uit andere programma’s binnen de EU-begroting en voor het overige deel vanuit ruimte binnen de onbenutte marges van het MFK. De Nederlandse BNI-sleutel voor de financiering van de EU-begroting bedraagt ongeveer 5%.
Vindt u het een taak van de Europese Unie om vrijwilligerswerk te sponsoren en mee te betalen aan de verspreiding van de ideologie van de linkse kerk? Zo ja, waarom?
Het Commissievoorstel voor het Solidariteitsfonds onder het nieuwe MFK is gepubliceerd op 11 juni jl. Binnen daarvoor afgesproken termijn ontvangt het parlement een kabinetsappreciatie van dit voorstel in de vorm van een BNC-fiche.
Deelt u de mening dat het uittrekken van meer dan een miljard euro voor dit EU-zendelingenkorps een volslagen idioot idee is? Zo ja, hoe gaat u dit plan tegenhouden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het opkopen van staatsobligaties door de ECB |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kunt u aangeven hoeveel staatsobligaties de Europese Centrale Bank (ECB) inmiddels van lidstaten heeft opgekocht ten einde de inflatie in de eurozone te doen stijgen? Kunt u ook een overzicht geven per lidstaat in verhouding tot de staatsschuld?1
Onder het PSPP worden overheidsobligaties opgekocht. Tabel 1 biedt per land een overzicht van de hoeveelheid aangekochte overheidsobligaties onder het Public Sector Purchase Programme (PSPP)2, de EMU-schuld en het percentage EMU-schuld dat is aangekocht door het Eurosysteem. Dit programma is onderdeel van het Asset Purchase Programme (APP), meer bekend als Quantitative Easing (QE). Het APP is gelanceerd om het risico op langdurige lage inflatie weg te nemen3.
Erkent u dat de ECB met het opkoopbeleid ook de kredietwaardigheid van landen beïnvloedt? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De kredietwaardigheid van landen hangt samen met de mogelijkheid van landen om uitgegeven staatsobligaties terug te betalen. Landen zijn hier zelf verantwoordelijk voor en kunnen hun kredietwaardigheid verbeteren door prudent begrotingsbeleid, structurele hervormingen en gerichte investeringen die het duurzame groeivermogen van de economie verbeteren.
Ook is het van belang dat beleggers vertrouwen hebben in het beleid en instituties van een land.
Op korte termijn kan door monetair beleid de rente afnemen en economische groei versterken en dat heeft een positief effect voor de schuldenlast van een land. Op die manier kan monetair beleid dus op de korte termijn bijdragen aan de kredietwaardigheid van een land.
Voor de kredietwaardigheid van landen is, zoals gezegd, echter vooral het budgettair beleid en het groeipotentieel op de lange termijn (de structurele groei) van belang. Hierop heeft het aankoopprogramma van de ECB geen wezenlijke invloed.
Hoe oordeelt u erover dat de ECB het opkopen van Italiaanse staatsobligaties extreem terugschroefde ten tijde van de formatiebesprekingen voor het nieuw kabinet?
Deze beeldvorming is mijn inziens onjuist.
Onder het aankoopprogramma koopt het Eurosysteem obligaties op en herinvesteert het Eurosysteem aflopende obligaties. Het Eurosysteem koopt obligaties op volgens de kapitaalverdeelsleutel7. Hierbij past het Eurosysteem, afhankelijk van marktomstandigheden, enige flexibiliteit toe om te zorgen voor een soepele implementatie van het programma. Hierdoor kunnen de maandelijkse aankopen door het Eurosysteem van maand op maand verschillen.
In april 2018 liep een groot aandeel Duitse obligaties af en ten behoeve van een soepele implementatie van het aankoopprogramma heeft het Eurosysteem ervoor gekozen om de herinvestering hiervan te spreiden over april en mei. Hierdoor kocht het Eurosysteem in april netto relatief weinig Duitse obligaties op en in mei relatief veel. Als gevolg hiervan kocht het Eurosysteem in april relatief meer overheidsobligaties uit andere landen, zodat voldaan werd aan de maandelijkse doelstellingen van het aankoopprogramma. In mei gebeurde het omgekeerde en kocht het Eurosysteem relatief minder obligaties uit andere landen. De ECB heeft dit op 14 juni ook aangegeven.8
Grafiek 29 laat dit zien. De aankoop van overheidsobligaties van andere landen, waaronder Nederland, Spanje en Frankrijk, nam in mei in vergelijkbare mate af als die van Italië. Deze afname leidde in die landen echter niet tot de rentebewegingen die in Italië zichtbaar waren. In absolute aantallen kocht de ECB in mei overigens meer Italiaanse overheidsobligaties dan in januari en in maart.
Gebeurt het vaker dat de ECB het opkopen van staatsobligaties tijdelijk extreem verlaagt tijdens onderhandelingen over een nieuw kabinet? Is dit bijvoorbeeld ook gebeurd toen er onderhandeld werd over het kabinet-Rutte III of de nieuwe coalitie in Duitsland?
De hoeveelheid aankopen door het Eurosysteem hangt niet samen met politieke cycli, maar met het door de ECB gevoerde monetair beleid, en de verhandelbaarheid en liquiditeit van de obligaties.
Grafiek 16 laat de maandelijkse aankoop van overheidsobligaties door het Eurosysteem zien onder het PSPP, waarbij het felgekleurde deel van de lijn samenvalt met de kabinetsformatie van Duitsland, Nederland en Italië en in het geval van Frankrijk de maanden van de eerste en tweede ronde van de presidentsverkiezingen. De grafiek laat zien dat de aankoop van Franse en Nederlandse overheidsobligaties door het Eurosysteem niet afnam t.o.v. andere eurolanden tijdens de kabinetsformatie dan wel presidentsverkiezingen. Wel nam vanaf april 2017 de totale omvang van de maandelijkse aankopen van de ECB onder het APP af van 80 naar 60 miljard per maand waardoor in alle landen een daling in de aankoop van obligaties zichtbaar is. De aankoop van Duitse overheidsobligaties nam tijdens de Duitse coalitieonderhandelingen sterk af, maar dat is te verklaren doordat de totale omvang van het APP per januari 2018 werd teruggebracht van 60 naar 30 miljard per maand. Dit laat zien dat de aankopen door het Eurosysteem niet afhangen van politieke cycli. Zie ook antwoord op vraag 5.
Klopt de indruk bij de Italiaanse regeringspartij Vijfsterrenbeweging dat de ECB met het terugschroeven van de opkoop van staatsobligaties de vorming van het kabinet heeft willen beïnvloeden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat het uit den boze is als de ECB via haar opkoopbeleid politiek bedrijft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen aanwijzingen dat de ECB via het aankoopbeleid politiek bedrijft. De ECB heeft een mandaat voor het handhaven van prijsstabiliteit en baseert hier het beleid op. De ECB moet bij het uitvoeren van het beleid wel rekening houden met ontwikkelingen op financiële markten. De uitvoering van het opkoopbeleid is aan de ECB die onafhankelijk is. Ik ben, volgens de Nederlandse traditie, een groot voorstander van deze onafhankelijkheid.
Erkent u dat de ECB via het opkopen van staatsobligaties een zeer groot risico aangaat doordat staatschulden geëuropeaniseerd worden en hiermee het risico van de staatschulden al gedeeld wordt door de Europese bevolking?
De risicodeling van het Public Sector Purchase Programme (PSPP) voor overheidsobligaties wordt door de vormgeving beperkt, zoals uitgebreid uitgelegd in de Kamerbrief risico's Nederlandse staat als gevolg van ECB-beleid10.
Op het grootste gedeelte van de aankopen binnen het PSPP, 80% van de omvang van het programma, is geen risicodeling van toepassing. Deze 80% bestaat volledig uit obligaties van centrale of lokale overheden of hieraan gelieerde instanties en deze worden direct opgekocht door de nationale centrale bank uit het betreffende land. Verliezen of winsten over deze 80% dienen de nationale centrale banken zelf op te vangen.
Over de overige 20% procent van de aankopen binnen het PSPP zijn de nationale centrale banken blootgesteld naar rato van de kapitaalsleutel van de ECB. Deze 20% bestaat voor ca. 9 procentpunt11 uit staatsobligaties van eurolanden die de ECB aankoopt. Nationale centrale banken zijn alleen indirect blootgesteld aan deze obligaties. Eventuele verliezen die voortvloeien uit deze obligaties zullen allereerst ten laste komen van de voorzieningen van de ECB en eventuele resterende verliezen zullen worden verdeeld conform de kapitaalsleutel. Hetzelfde geldt voor eventuele winsten die voortvloeien uit deze aankopen door de ECB.
Het Nederlandse aandeel in de kapitaalsleutel van de ECB is 5,7%. Dit betekent dat de indirecte blootstelling van DNB op staatsobligaties van andere eurolanden 5,7% van deze 9 procentpunt bedraagt. Dit is ca. 0,5% van de omvang van PSPP.
De overige ca. 11 procentpunt12 van deze 20% betreft de aankoop van obligaties van supranationale instellingen, zoals de Europese Investeringsbank (EIB) en het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM). Deze obligaties worden aangekocht door nationale centrale banken en eventuele winsten en verliezen worden direct verdeeld onder de nationale centrale banken conform de kapitaalsleutel, net zoals bij andere ECB-programma’s. Dit betekent dat de directe blootstelling van DNB op obligaties van supranationale instellingen 5,7% van deze 11 procentpunt bedraagt. Dit is ca 0,6% van de omvang van PSPP. Hierbij geldt overigens dat ook zonder PSPP nationale overheden in veel gevallen reeds delen in de risico’s van deze instellingen aangezien ze vaak aandeelhouder van deze instellingen zijn.
Deelt u de analyse van Hans-Werner Sinn dat door het opkoopbeleid van de ECB en Trans-European Automated Real-time Gross settlement Express Transfer system 2 (TARGET2) er feitelijk al een transferunie is ontstaan? Kunt u aangeven voor welk bedrag Nederland nu garant staat?3
Deze analyse deel ik niet. Zoals ook benoemd in de Kamerbrief risico’s Nederlandse staat als gevolg van ECB-beleid14, weerspiegelen TARGET2-saldi niet de schulden tussen eurolanden onderling en weerspiegelt het TARGET2-saldo van DNB ook niet de directe blootstelling van DNB op eurolanden met een negatief TARGET2-saldo. Net als alle andere vorderingen en verplichtingen van nationale centrale banken tegenover de ECB, zijn TARGET2-saldi feitelijk boekhoudkundige saldi die niet worden verrekend.
Een lasterlijk rapport van het Israëlische ministerie van Strategische Zaken |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «The Money Trail» van het Israëlische Ministerie van Strategische Zaken, waarin de Europese Unie (EU) wordt beschuldigd van het financieren van Palestijnse en Europese Niet-Gouvernementele Organisaties (ngo's) die banden zouden hebben met terreurorganisaties?1
Ja.
Deelt u de mening van de Europese Commissie dat beschuldigingen dat de EU terreur steunt «ongefundeerd en onacceptabel» zijn?2 Zo nee, waarom niet?
De EU financiert geen terrorisme. De reactie van de Europese Commissie (EC) uit 2017, waar u aan refereert, was geen reactie op het rapport van het Israëlische Ministerie van Strategische zaken. De toenmalige reactie van de EC betreft een beantwoording van een vraag gesteld door een van de leden van het Europese parlement over de steun van de EU aan de Palestijnse Autoriteit. Het rapport van het Israëlische Ministerie van Strategische Zaken is van april 2018. De reactie van de EC is om die reden niet één op één met het rapport te verbinden.
Deelt u de mening dat de EU dergelijke beschuldigingen krachtig en publiekelijk moet tegenspreken, zodat er geen onduidelijkheid kan ontstaan over wat de EU feitelijk doet en beoogt? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie en Europese Dienst voor Extern Optreden maken hun eigen afweging over woordvoering. De EU heeft niet publiekelijk gereageerd op het rapport van het Israëlische Ministerie van Strategische Zaken.
Deelt u de mening dat dergelijke agressieve en lasterlijke beschuldigingen niet passen binnen de relatie met een staat die door het kabinet wordt aangemerkt als «bevriende natie»? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland onderhoudt goede betrekkingen met Israël. Het kabinet besteedt – waar mogelijk in EU-verband – intensieve aandacht aan mensenrechtenonderwerpen in de dialoog met de Israëlische autoriteiten. Het kabinet benadrukt daarbij het belang van het werk van mensenrechtenorganisaties voor een vrije en pluriforme samenleving. Dit wordt ook nadrukkelijk aan de orde gesteld in de verschillende dialogen die de EU voert met de Israëlische autoriteiten, waaronder de jaarlijkse mensenrechtendialoog.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Israeli propaganda targets EU funds for NGOs»?3 Deelt u de mening van EUobserver dat het rapport «The Money Trail» moet worden aangemerkt als «information warfare» en doet denken aan de wijze waarop Rusland de publieke opinie in de EU probeert te manipuleren? Wilt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het kabinet heeft kennisgenomen van het bericht van EUobserver. Wat het kabinet betreft bevat het rapport geen reden om te concluderen dat de EU tegen diens eigen beleid handelt, wat gesteld wordt in het rapport. Zie ook de antwoorden in reactie op de vragen van de leden Voordewind, Van der Staaij, Ten Broeke, Van Helvert en de Roon, d.d. 8 juni 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2522). Echter, enkel op basis van dit rapport waarbij een verkeerde conclusie over het EU-beleid getrokken wordt, kan het kabinet niet de conclusie trekken dat er sprake is van ongewenste beïnvloeding van de publieke opinie in Nederland door statelijke actoren.
Herinnert u zich het kabinetsstandpunt dat uitlatingen en activiteiten in het kader van «BDS» (Boycot, Desinvesteringen en Sancties) worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering?4 Hoe beoordeelt u op grond van dat standpunt dat diverse Palestijnse en Europese NGO's in het rapport «The Money Trail» worden gebrandmerkt, simpelweg omdat zij BDS zouden steunen? Wilt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ja. Het kabinetsstandpunt ten aanzien van BDS is niet gewijzigd. Het kabinet is tegen een boycot van Israël en streeft naar versterking van de economische relaties met Israël binnen de grenzen van 1967. Het kabinet hanteert de strikte lijn dat Nederland geen activiteiten financiert die BDS tegen Israël propageren. Het feit dat organisaties de beweging die oproept tot Boycott, Divestment and Sanctions (BDS-beweging) ondersteunen is voor het kabinet geen afwijzingscriterium voor financiering van deze organisaties, aangezien uitlatingen of bijeenkomsten van de beweging worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering, zoals onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De inhoud van het rapport is de verantwoordelijkheid van de Israëlische regering. Het kabinet kan niet antwoorden voor diens afwegingen bij de samenstelling en conclusies van het rapport.
Deelt u de mening dat het kwalijk en misleidend is dat het Israëlische Ministerie van Strategische Zaken het onderscheid vertroebelt tussen activiteiten van ngo's gericht tegen de illegale Israëlische nederzettingen en anderzijds boycotacties tegen de staat Israël? Zo ja, bent u bereid dit keihard te veroordelen? Zo nee, waarom laat u zo over u heen lopen?
Het staat Israël vrij zijn eigen beleid te maken ten aanzien van BDS, binnen de grenzen van het internationale recht. De inhoud van het rapport is de verantwoordelijkheid van de Israëlische regering. Het kabinet kan niet antwoorden voor diens afwegingen bij de samenstelling en conclusies van het rapport.
Het Nederlands standpunt ten aanzien van BDS is ongewijzigd (zie antwoord op vraag 5), net zo min als het beleid ten aanzien van economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Voor een toelichting op dit beleid wordt verwezen naar de Kamerbrief over betrokkenheid van de Nederlandse ambassade bij een actiemaand van de Israëlische supermarktketen Shufersal van 4 december 2017 (Kamerstuk 23 432, nr. 443).
Veroordeelt u het dat het Israëlische Ministerie van Strategische Zaken militaire tactieken en clandestiene middelen inzet tegen vredesactivisten en mensenrechtenverdedigers die met vreedzame middelen campagne voeren tegen Israëls gewelddadige bezetting en grootschalige schendingen van het internationaal recht?
Het Kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie over een inzet van militaire tactieken of clandestiene middelen waar u naar verwijst en heeft daarom geen aanleiding om dergelijke berichten te bevestigen of te veroordelen.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Israëlische Ministerie van Strategische Zaken medewerkers op diverse ambassades heeft gestationeerd?5 Is op de Israëlische ambassade in Den Haag een medewerker van dat ministerie werkzaam?
Het artikel is bekend. Landen besluiten zelf welke medewerkers zij plaatsen op hun ambassades in andere landen. Slechts voor een beperkt aantal functies (met name die van de ambassadeur) is instemming van het ontvangende land vereist. Het is niet aan het ontvangende land om mededelingen te doen over de samenstelling van een team op een ambassade van een ander land.
Coördineert en/of coöpereert het Israëlische Ministerie van Strategische Zaken met pro-Israël organisaties in Nederland, zoals het Centrum Informatie Documentatie Israël (CIDI)? Zo ja, wilt u al uw informatie hierover met de Kamer delen?
Het kabinet heeft hier geen eigenstandige informatie over.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Israëlische bedrijf Israel Cyber Shield (ICS) de Amerikaanse-Palestijnse mensenrechtenactiviste Lina Sansour heeft bespioneerd om informatie te genereren die in een lastercampagne tegen haar gebruikt zou kunnen worden?6 Hoe beoordeelt u dergelijke spionagepraktijken, die in het geval van Sansour ook tegen haar familie waren gericht?
Het artikel is bekend. Het bericht betreft activiteiten die in de Verenigde Staten zouden hebben plaatsgevonden en niet gericht zouden zijn op een persoon in Nederland of Nederlands staatsburger. Het kabinet heeft hier geen eigenstandige informatie over.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Israëlische autoriteiten de strijd tegen «BDS» in toenemende mate voeren via private entiteiten, waaronder «Kella Shlomo», een bedrijf dat voor dat doel is opgericht?7
Ja, het artikel is bekend.
Bent u bereid om bij de Israëlische autoriteiten te informeren of zij, of entiteiten als «Kella Shlomo» die door haar worden gesteund, activiteiten ontplooien tegen Nederlandse burgers die met democratische en vreedzame middelen campagne voeren tegen Israëls bezetting en schendingen van het internationaal recht? Zo ja, wilt u de Kamer over de Israëlische reactie informeren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie die er op wijst dat er dergelijke activiteiten tegen Nederlandse burgers worden ontplooid en ziet daarom geen aanleiding hier bij de Israëlische autoriteiten over te informeren.
Wilt u zo vriendelijk zijn om alle vragen afzonderlijk en zo volledig mogelijk te beantwoorden?
Het kabinet heeft alle vragen beantwoord.
Het artikel ‘Klagers door Defensie nog altijd niet serieus genomen' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Klagers door Defensie nog altijd niet serieus genomen»?1
Ja.
Herkent en erkent u het in bedoeld artikel geschetste beeld dat Defensie, na alles wat er is gebeurd, nog steeds niet serieus en zorgvuldig met klachten van (voormalig) medewerkers omgaat? Zo nee, waarom niet?
In 2016 heeft de Nationale ombudsman in zijn rol als Veteranenombudsman uit eigen beweging onderzoek gedaan naar de klachtbehandeling door Defensie. In zijn rapport van 14 december 2016 constateert hij dat er sprake is van problemen op het gebied van klachtherkenning, de voortvarende behandeling van klachten, het persoonlijk contact met de indieners van klachten en de registratie van klachten.
Naar aanleiding van dit rapport heeft Defensie maatregelen genomen om de klachtbehandeling te verbeteren. Zo is er sinds 1 januari 2018 een nieuw klachtenregistratiesysteem operationeel. Dit systeem maakt het mogelijk om de voortgang en termijn aangaande het behandelen van klachten beter te bewaken. Daarnaast is er een digitaal klachtenformulier beschikbaar gemaakt via internet en intranet dat het indienen van een klacht laagdrempeliger maakt. Omdat dit klachtenformulier (semi-)automatisch wordt overgenomen in het klachtenregistratiesysteem, wordt voorkomen dat klachten verloren raken. Ook organiseert Defensie regelmatig bijeenkomsten met de centrale en decentrale coördinatoren over de uitvoering van de klachtenregeling en het klachtenregistratiesysteem. Tijdens deze bijeenkomsten wordt er kennis uitgewisseld en worden problemen waar men tegen aanloopt, besproken. Tot slot heeft het bureau Nationale ombudsman in het najaar 2016 voor de coördinatoren een presentatie gehouden over klachtherkenning en in het voorjaar van 2018 een voorlichtingsbijeenkomst gehouden met het thema «lastig klaaggedrag».
Toen Defensie begon met de ontwikkeling van het nieuwe klachtenregistratiesysteem, is aan de Nationale ombudsman gemeld dat zou worden bezien of ook mondelinge klachten geregistreerd konden worden in het nieuwe systeem. Echter, gedurende de ontwikkeling van het systeem is ervoor gekozen dit niet te doen. Elke medewerker van Defensie kan namelijk te maken krijgen met een mondelinge klacht en zou toegang tot het systeem moeten hebben om deze te kunnen registeren. Er is echter juist bewust voor gekozen om de groep gebruikers van het klachtenregistratiesysteem zo klein mogelijk te houden om enerzijds te zorgen dat de gegevens alleen toegankelijk zijn voor diegenen die betrokken zijn bij een klacht en anderzijds om te voorkomen dat het registratiesysteem vervuild raakt. Zonder het systematisch en secuur invoeren van gegevens, kunnen immers geen betrouwbare klachtenoverzichten gemaakt worden. Daarom hebben slechts de Centrale en Decentrale klachtencoördinatoren toegang tot het systeem; deze mensen hebben een gedegen training gevolgd en hebben een handleiding ontvangen teneinde uniforme registratie te bevorderen. Een klachtbehandelaar krijgt steeds voor de duur van de klachtbehandeling toegang tot het registratiesysteem en wordt ondersteund door de Decentrale Klachtencoördinator.
Uiteraard kunnen mondelinge klachten wel (bij de commandant) worden ingediend. Mondelinge klachten worden op alle niveaus bij voorkeur zo laagdrempelig mogelijk afgedaan. Indien de klager niet tevreden is met de afhandeling van de mondelinge klacht, kan de klacht door de klager alsnog schriftelijk worden ingediend.
Ik erken dat ondanks de gezette stappen, de klachtbehandeling binnen Defensie nog verder kan worden verbeterd. Om een verdere verbetering mogelijk te maken, zal een externe partij worden gevraagd een evaluatie van de klachtbehandeling uit te voeren. Hierbij zullen de constateringen van de Veteranenombudsman uiteraard meegenomen worden. Ook zal in deze evaluatie aandacht uitgaan naar de aanbevelingen over de meldingsbereidheid bij Defensie die zullen volgen uit het onderzoek van de commissie-Giebels (Kamerstuk 34 775 X, nr. 61).
Herkent en erkent u de in bedoeld artikel door de Veteranenombudsman verwoorde conclusie dat er na een eerder rapport van zijn hand uit 2016 «weinig is veranderd en Defensie op deze manier niet van zijn fouten leert»? Zo nee, waarom en/of op welke punten heeft de Veteranenombudsman het dan mis? Zo ja, welke verklaring heeft u daarvoor en op welke wijze waarborgt u dat dat nu wel gaat gebeuren? Garandeert u bijvoorbeeld dat de registratie van mondelinge klachten (waarop ook in 2016 al is aangedrongen) nu wel en op zo kort mogelijke termijn gaat plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze wordt gewaarborgd dat indieners van klachten een veilige omgeving ervaren en het indienen van klachten niet leidt tot ongewenste represailles?
Iedereen bij Defensie moet zich vrij voelen gedragingen en situaties te melden. Iedereen moet er ook op kunnen vertrouwen dat Defensie actie onderneemt bij meldingen en ingediende klachten. Dat melders hier nadien last van ondervinden is onacceptabel. De waarborgen voor indieners van klachten zijn vastgelegd in de Klachtenregeling Defensie en de Algemene wet bestuursrecht. Hierin is onder andere bepaald dat een indiener van een klacht die te goeder trouw is op geen enkele wijze in zijn positie mag worden benadeeld. Ook het feit dat in de Klachtenregeling is vastgelegd dat de indiener van een klacht de mogelijkheid heeft om bij ontevredenheid over de afdoening van de klacht, zich te wenden tot de Nationale ombudsman, is een belangrijke waarborg voor klagers. Medewerkers en oud-medewerkers van Defensie kunnen zich ook altijd wenden tot de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK). De IGK is onafhankelijk en kan bemiddelen als daar behoefte aan is.
Het verbeteren van de meldcultuur binnen Defensie krijgt in het plan van aanpak «Een veilige Defensieorganisatie» veel aandacht. Hierin worden maatregelen genoemd die de meldingsbereidheid moeten vergroten. Zo komt er een grotere verantwoordelijkheid bij commandanten te liggen en zullen leidinggevenden op alle niveaus actief communiceren over onder andere meldingen. Ook wordt het systeem melden van voorvallen zo ingericht dat het de meldingsbereidheid stimuleert, gebruiksvriendelijk is en (trend)analyse beter mogelijk maakt. Daarnaast komt er een campagne ter bevordering van de meldingsbereidheid en wordt de Gedragscode Defensie aangevuld, waarbij de meldingsbereidheid specifiek aandacht krijgt. Het Veiligheidscomité, waaraan ook de medezeggenschap deelneemt, maar ook de Directie Veiligheid zien in de toekomst toe op de uitvoering van bovenstaande maatregelen. Defensie heeft een uitgebreid systeem van nazorg voor medewerkers die ongewenst gedrag ervaren, bijvoorbeeld als gevolg van het doen van een melding. Zo heeft Defensie ongeveer 600 vertrouwenspersonen op de werkvloer, bedrijfsmaatschappelijk werkers en geestelijk verzorgers. Daarnaast loopt in dit kader het onderzoek van de commissie-Giebels naar de verbetering van het meldingssysteem (waaronder de afhandeling van meldingen), de meldingsbereidheid en de nazorg.
Wat doen gevolgtrekkingen als bovenbedoeld naar uw mening met het imago van Defensie richting de eigen (gewezen) medewerkers, alsook naar potentiële nieuwe medewerkers? Vindt u dat, onder meer gelet op de krapte op de arbeidsmarkt, een gewenste situatie? Hoe gaat u zorgen dat dat imago zowel in- als extern verbetert?
Uiteraard betreur ik deze negatieve berichtgeving. Echter, zoals ik hierboven heb benoemd werkt Defensie aan het verbeteren van de klachtafhandeling. De maatregelen uit het plan van aanpak «Een veilige defensieomgeving» en de bevindingen van de Commissie-Giebels zullen bijdragen aan een verdere verbetering.
Het rapport 'The Use of UN Sanctions to Address Conflict-Related Sexual Violence' |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «The Use of UN Sanctions to Address Conflict-Related Sexual Violence?»1
Ja.
Deelt u de conclusie van dit onderzoek dat huidige sanctieregimes vele zwakheden en inefficiënties vertonen op het gebied van sancties tegen seksueel geweld tegen vrouwen in conflictsituaties? Zo ja, wat betekent dat voor de Nederlandse inzet? Zo nee, waarom niet?
Seksueel geweld in conflictsituaties heeft dramatische vormen aangenomen. Dit is voor Nederland onaanvaardbaar. Daarom zet het kabinet zich actief in voor het voorkomen en bestrijden van seksueel geweld in conflictsituaties, inclusief door middel van het instellen van sancties. Uitgangspunten van deze aanpak zijn effectiviteit en impact. Nederland maakt actief gebruik van de mogelijkheden die de sanctieregimes bieden op dit terrein en wil deze mogelijkheden vergroten. Hierbij dienen de rapporten over conflict gerelateerd seksueel geweld van de Secretaris-Generaal, Speciaal Vertegenwoordiger van de SGVN Patten en de experts en monitors van de betreffende sanctiecomités, als leidraad.
Bestaande VN-sanctieregimes met de daaronder opgenomen mensenrechtencriteria bieden nu reeds de mogelijkheid plegers van seksueel geweld te sanctioneren, zoals in de sanctieregimes voor Zuid-Soedan en de Democratische Republiek Congo. In het regime voor de Centraal Afrikaanse Republiek is seksueel geweld inmiddels een eigenstandig criterium geworden. Dit is een hoopvolle ontwikkeling. Maar de explicitering van seksueel geweld zou systematischer moeten gebeuren. Daarnaast zijn de huidige criteria in de sanctieregimes niet eenduidig.
De inzet van het Koninkrijk heeft inmiddels geleid tot het versterken van de mogelijkheden om seksueel geweld te adresseren in het sanctieregime voor de Centraal Afrikaanse Republiek. Ook heeft het Koninkrijk, in vervolg op de aanbevelingen van Speciaal Vertegenwoordiger van de SGVN Patten, recentelijk in het VN-sanctiecomité voor DRC opgeroepen tot het nader onderzoeken van een aantal vermeende zaken van seksueel geweld. Hier is inmiddels – op aandringen van het Koninkrijk – mee ingestemd door het comité (zie https://www.un.org/press/en/2018/sc13363.doc.htm).
Welke mogelijkheden ziet u voor concrete actie op basis van de bevindingen van het rapport «The Use of UN Sanctions to Address Conflict-Related Sexual Violence»? Kunt u specifiek ingaan op uw voorgenomen acties op de volgende bevindingen van het onderzoek:
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u de bevindingen van dit rapport met uw Europese ambtsgenoten besproken? Zo nee, op welke termijn gaat u dat doen? Zo ja, zijn er in deze gesprekken afspraken gemaakt om in gezamenlijkheid maatregelen uit te werken om seksueel geweld in conflict effectiever te bestraffen in het kader van resoluties van de VN Veiligheidsraad?
In gesprekken met Europese partners over specifieke landensituaties komt seksueel geweld in conflict regelmatig aan de orde. Het opleggen van sancties, maar ook een doorverwijzing naar het ICC om accountability van daders te bevorderen, wordt bij gelegenheid besproken. Zo heb ik tijdens mijn recente bezoek aan New York op mijn initiatief uitgebreid met de leden van de Veiligheidsraad waaronder alle Europese leden, gesproken over het voortdurende seksueel geweld in Myanmar. Speciaal Vertegenwoordiger van de SGVN Patten was ook aanwezig bij de discussie en informeerde de leden over haar bezoek aan Bangladesh waar zij voor de tweede keer de vluchtelingenkampen had bezocht.
Daarnaast spreekt de Veiligheidsraad jaarlijks over seksueel geweld in conflict, meest recent op 16 april jl. De Secretaris-Generaal bracht voorafgaand aan dit open debat zijn rapport uit, waarin hij over 19 landensituaties in het bijzonder rapporteerde. Het Koninkrijk sprak zich nadrukkelijk uit voor het instellen van sancties ter preventie en bestrijding van seksueel geweld. Seksueel geweld in conflict krijgt daarnaast bijzondere aandacht in VN-discussies over landensituaties alsook binnen de Informal Expert Group on Women, Peace and Security van de Veiligheidsraad.
Bent u van plan om als lid van de VN Veiligheidsraad de bevindingen van dit rapport te bespreken binnen de raad, mogelijk samen met Europese leden van de Veiligheidsraad? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u mijn eerdere voorstel om te komen tot een wereldwijd, thematisch sanctieregime tegen seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes in het licht van de bevindingen van dit onderzoek? Bent u bereid om u in te zetten voor een wereldwijd thematisch sanctieregime tijdens het lidmaatschap van Nederland van de VN Veiligheidsraad in het licht van de conclusies uit dit rapport? Zo nee, waarom niet?
In eerdere antwoorden op kamervragen van het lid Ploumen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1853) en de leden Van den Hul en Ploumen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2604) gaf het kabinet reeds een inschatting over de haalbaarheid van een thematisch sanctieregime tegen seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes.
Zoals toegezegd in het AO RBZ van 20 juni jl. kom ik in september a.s. graag uitgebreider terug op het eerdere voorstel van het lid Ploumen, ook in het licht van de bevindingen van het door u aangehaalde onderzoek. Ik zal daarbij ook nader betrekken de positie van gelijkgezinde leden van de VN-veiligheidsraad.