Het bericht dat steeds meer gemeenten honderden euro’s vragen voor het registeren van gastouders |
|
Manja Smits , Paul Ulenbelt (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht dat steeds meer gemeenten honderden euro’s vragen voor het registeren van gastouders?1
Ik heb bezwaar tegen het heffen van leges waarvan men de hoogte zou kunnen beschouwen als buitensporig hoog. De huidige wet- en regelgeving (Gemeentewet en Europese Dienstenrichtlijn) staat wel toe dat een gemeente leges vraagt voor te verstrekken diensten, zoals de registratie van een gastouder door een gastouderbureau. Tevens is wettelijk geregeld, dat een gemeente de hoogte van de legestarieven zelf mag bepalen, maar alleen indien de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde lasten: de tarieven mogen maximaal kostendekkend zijn. De leges betreffen de afhandeling van een aanvraag tot exploitatie. Hiertoe behoren de inname en controle van documenten door de gemeente, de aanvangsinspectie door de GGD en de verdere administratieve afhandeling. De gemeente mag geen leges heffen voor het structurele vervolgtoezicht.
Bent u op de hoogte van het groeiend aantal gemeenten dat steeds hogere leges vraagt? Zo ja, hoeveel gemeenten heffen leges? Hoe hoog zijn de kosten? Zo neen, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo neen, waarom niet?
Door een inventarisatie van de Brancheorganisatie Kinderopvang ben ik op de hoogte welke gemeenten leges heffen aan gastouderbureaus die hun gastouders aanmelden. Uit deze inventarisatie lijkt er sprake te zijn van een minderheid van in totaal 73 gemeenten die leges heffen voor de registratie van gastouders. Drie gemeenten (Blaricum, Eemnes en Laren) heffen leges (circa € 1.000,–), die men zou kunnen beschouwen als buitensporig hoog. Zevenentwintig gemeenten lijken volgens de hoogte van de leges (circa € 500,–) als uitgangspunt te hanteren, dat de kosten van de eerste GGD-controle volledig worden vergoed door het heffen van leges. Van de overige 43 gemeenten is bekend dat ze een lager bedrag aan leges (vanaf circa € 25,–) heffen.
Welke gemeenten heffen leges voor mutaties in het register en welke gemeenten berekenen de kosten van de eerste GGD-controle volledig door? Hoe hoog zijn deze kosten?
Van tien gemeenten is bekend dat er sprake is van leges voor het doorvoeren van wijzigingen in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP). Een eigenaar van een gastouderbureau is verplicht wijzigingen van de registratie in het LRKP door te geven aan de gemeente. Als hij dat niet doet, kan de gemeente een boete opleggen. Vervolgens is het aan de gemeente om die wijzigingen in het LRKP te verwerken. Hiervoor leges heffen baart mij zorgen, omdat dit een drempel vormt voor het doorgeven van wijzigingen. Dat maakt het vervolgens moeilijk om het LRKP actueel te houden. Dat is onwenselijk, onder meer omdat er onnodige toezichtkosten gemaakt worden. De GGD meldt zich dan bijvoorbeeld op een adres waar geen actieve gastouder meer gevestigd is. Daarom ben ik van plan om het heffen van leges in dergelijke gevallen te gaan verbieden. Dit is opgenomen in het voorstel voor een Wijzigingswet kinderopvang, dat op 7 februari jl. aan de Tweede Kamer is aangeboden.
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 staat aangegeven zijn er 27 gemeenten die volgens de hoogte van de leges (circa € 500, -) als uitgangspunt lijken te hanteren, dat de kosten van de eerste GGD-controle volledig worden vergoed door het heffen van leges.
Deelt u de mening van uw ambtsvoorganger dat hoge legeskosten voor potentiële gastouders een drempel kunnen betekenen om in de kinderopvang aan de slag te gaan? Deelt u ook zijn mening dat dit een ongewenst effect is, gezien de waardevolle opvangvorm die gastouderopvang is? Zo neen, waarom niet?2
Excessief hoge leges van circa € 1.000, – zoals de drie hiervoor genoemde gemeenten heffen, acht ik ongewenst. Bij dergelijk hoge leges rijst het vermoeden dat het bedrag van de leges meer bedraagt dan de feitelijke kosten. Het heffen van leges ter hoogte van circa € 500, – waarbij de gemeenten de kosten van de eerste GGD-controle in rekening brengen en het al dan niet verrekenen van het bedrag in het gemeentefonds, vind ik ter afweging aan de individuele gemeenten. Gemeenten ontvangen via het gemeentefonds weliswaar de middelen om toezicht en handhaving op het gebied van de kinderopvang in te richten en uit te voeren, maar indien een gemeente er niet in slaagt met die middelen uit te komen (bijvoorbeeld door relatief grote aantallen gastouders), is het niet in strijd met de gemeentewet om aanvullend leges te heffen om op die manier kostendekkend te kunnen werken. De gemeenteraad is hierbij de democratisch controlerende instantie. Het is een voorwaarde dat de gemeente bij bezwaar tegen de hoogte van de leges transparantie moet kunnen bieden over de in rekening gebrachte kosten.
Deelt u de mening dat het verzoek in 2012 van uw ambtsvoorganger om de legesheffing voor wat betreft de registratie van gastouders te heroverwegen, onvoldoende effect heeft gehad? Zo ja, welk effect zou u wel wenselijk vinden en hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo neen, waarover en op welke gronden bent u dan tevreden?
De twee gemeenten (Leusden en Woudenberg) die in 2012 excessief hoge leges (circa € 1.000,–) hieven voor de registratie van gastouders, hebben inmiddels de hoogte van de leges neerwaarts bijgesteld. In die zin heeft het verzoek van mijn ambtsvoorganger effect gehad. Vandaar dat ook ik de drie gemeenten (Blaricum, Eemnes en Laren) die dergelijke hoge leges vanaf het jaar 2013 heffen, individueel heb aangeschreven met het verzoek om hun leges te heroverwegen. Het aanschrijven door mijn ambtsvoorganger van die gemeenten die circa € 500,– aan leges berekenen, heeft geen effect gehad. Deze gemeenten heb ik dan ook niet aangeschreven.
Zou de rijksfinanciering, bedoeld voor bekostiging van toezicht en handhaving in de kinderopvang (die via het gemeentefonds door gemeenten wordt ontvangen), volgens u voor alle gemeenten toereikend moeten zijn?
Volgens mij is op macroniveau het budget voldoende. Dat hoeft overigens niet te betekenen dat individuele gemeenten niet aan het aan hen toebedeeld budget tekort kunnen komen. Met de VNG zijn in 2011 afspraken gemaakt over het budgettaire kader tot en met 2014 ten behoeve van toezicht en handhaving kinderopvang en de verdeling van de middelen in het gemeentefonds. Deze afspraken zullen vanaf medio 2014 worden geëvalueerd. Bij deze evaluatie zal ook de heffing van leges worden betrokken. De evaluatie zal uiterlijk begin 2015 worden afgerond.
Welke gemeenten kunnen de kosten voor toezicht en handhaving in de kinderopvang niet volledig betalen vanuit het door de rijksoverheid gefinancierde budget? Hoe verklaart u dat er gemeenten zijn die zeggen dat deze bijdrage «echt onvoldoende» is en dat er tegelijkertijd gemeenten zijn die wel rondkomen met de bijdrage?
Op dit moment wordt het budget voor toezicht en handhaving kinderopvang verdeeld volgens een aantal verschillende verdeelsleutels. Het al langer bestaande budget van circa € 12 mln. wordt verdeeld volgens de maatstaven bijstandsontvangers (50%), inwoners (40%) en minderheden (10%). Daarnaast wordt op verzoek van de VNG het per 2012 toegevoegde budget van circa € 12,5 mln. verdeeld volgens de verdeelsleutel jongeren (75%), oppervlakte land (10%) en kernen (15%). Het kan vóórkomen dat een bepaalde verdeelsleutel voor een individuele gemeente ongunstig uitwerkt en die gemeente er niet in slaagt met die middelen uit te komen (bijvoorbeeld door relatief grote aantallen gastouders). Welke gemeenten dit betreft is mij niet bekend. Dit onderdeel zal worden betrokken bij de hiervoor genoemde evaluatie van de met de VNG gemaakte financiële afspraken.
Worden door alle gemeenten bij de vaststelling van legeskosten de bijdrage van de rijksoverheid verrekend? Zo neen, bent u voornemens dit van gemeenten te gaan eisen?
De VNG adviseert de gemeenten om bij de vaststelling van de leges de bijdrage van de rijksoverheid te verrekenen. Gezien de verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk en gemeente lijkt het mij niet opportuun om op dit punt eisen te gaan stellen aan gemeenten. Wel zal ik zoals hiervoor is aangegeven de financiële afspraken met de VNG gaan evalueren.
Vindt u het een goed idee om de hoogte van de leges voor inschrijving in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP) landelijk vast te leggen en al dan niet te maximeren? Zo ja, hoe gaat u dit regelen? Zo neen, waarom niet?
Ik ben gezien de verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk en gemeente niet van plan om de leges te gaan maximeren.
Wat is uw reactie op het voorstel van de Vereniging GastOuderBranche (VGOB) en het KennisNetwerk Gastouderopvang (KNGO) om de Rijksbijdrage (bedoeld voor bekostiging van toezicht en handhaving in de kinderopvang) te oormerken, zodat duidelijk is of gemeenten werkelijk tekort komen? Waarom vindt u dit wel/geen goed idee?
Vanaf 2007 is het kabinetsbeleid dat de decentralisatie naar gemeenten sterk zal worden bevorderd. In dat kader is besloten om het aantal doeluitkeringen sterk te verminderen. Er wordt uitgegaan van een vertrouwen in de eigen verantwoordelijkheid van de decentrale overheden en de democratische controle die daar plaatsvindt. Vanwege deze redenen wordt het budget voor toezicht en handhaving niet geoormerkt.
Bent u voornemens van gemeenten te eisen dat zij altijd transparantie bieden over de in rekening gebrachte kosten en niet alleen indien bezwaar wordt gemaakt? Zo ja, hoe gaat u dit regelen? Zo neen, waarom niet?
Ik ben niet van plan om van gemeenten te gaan eisen, dat zij in alle gevallen transparantie gaan bieden over de in rekening gebrachte kosten. Het heffen van leges wordt geregeld in de gemeentewet en betreft meerdere gemeentelijke onderwerpen. Legesheffing is een zaak tussen de gemeente en de betreffende voorziening. De politiek aan te spreken partij is de gemeenteraad in de betreffende gemeente. De gemeenteraad stelt immers de hoogte van de leges via een verordening vast.
Vindt er controle plaats of de hoogte van legestarieven van gemeenten maximaal kostendekkend zijn? Zo ja, waaruit bestaat deze controle? Zo neen, bent u voornemens hier werk van te maken?
Er vindt vanuit de rijksoverheid geen systematische controle plaats of de legestarieven voor de registratie van kinderopvangvoorzieningen of peuterspeelzaalwerk maximaal kostendekkend zijn. Als een kindercentrum, gastouderbureau of peuterspeelzaal van mening is dat de leges op een meer dan kostendekkend tarief zijn vastgesteld, kan de betreffende voorziening na een bezwaarprocedure bij de gemeente naar de rechter gaan.
Is het waar dat het niet is toegestaan dat er meer dan één gastouder werkzaam is op het woonadres van een gastouder en dat een partner of huisgenoot van een gastouder zich niet kan registreren als gastouder? Zo ja, wat zijn hiervoor de redenen?3
Op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) artikel 1.1 is het niet toegestaan om op het woonadres van de gastouder meer dan één voorziening voor gastouderopvang te vestigen. Dit hangt samen met het risico op overschrijding van het toegestane maximum aantal tegelijkertijd op te vangen kinderen (maximaal 6 kinderen) en onduidelijkheid in de verantwoordelijkheidstoebedeling gastouders. Wanneer wordt toegestaan om meerdere gastouders op het woonadres van een gastouder te registreren kan dit in de praktijk leiden tot een overschrijding van het maximum aantal van 6 kinderen, wanneer de twee gastouders tegelijkertijd opvangen. Iedere gastouder mag namelijk in totaal 6 kinderen tegelijkertijd opvangen. Opvang op het gastouderadres van meer dan 6 kinderen tegelijkertijd dient echter aangemerkt te worden als een kindercentrum. Daarbij geldt dan dat aan alle kwaliteitseisen van een kindercentrum moet zijn voldaan. De beperking om niet meer dan één gastouder te registeren op het adres van een gastouder houdt ook verband met de aan de gastouder toebedeelde verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de gastouderopvang. Als er meerdere gastouders staan ingeschreven op het adres van de gastouder is het voor de toezichthouder in de praktijk niet mogelijk om te onderscheiden welke gastouder verantwoordelijk is voor de kwaliteit.
Overigens ga ik onderzoeken of de beperking om niet meer dan één gastouder te registeren op het adres van een gastouder gehandhaafd dient te blijven.
Deelt u de zorgen van (gast)ouders dat dit gevolgen heeft voor de kwaliteit en continuïteit wanneer een gastouder kortdurend of langdurig afwezig is wegens bijvoorbeeld ziekte, zwangerschap, vakantie of scholing? Zo ja, bent u bereid de regels aan te passen? Zo neen, wat adviseert u gastouders in een dergelijk geval?
Deze zorg deel ik gedeeltelijk. De gastouder dient zich bij kortdurende of langdurige afwezigheid te laten vervangen door een andere geregistreerde gastouder. De gastouder kan er voor kiezen om steeds met dezelfde gastouder de vervanging te regelen zodat hiermee de continuïteit ook voldoende wordt geborgd. Wel is het vaak zo dat de partner van de gastouder die mogelijk ook bij de opvang betrokken is (en die ook de opleiding tot gastouder met goed gevolg heeft afgelegd) de geregistreerde gastouder niet kan vervangen op de opvang locatie. Aangezien ik de zorg gedeeltelijk deel, zal ik, zoals bovenstaand aangegeven, onderzoeken of de beperking om niet meer dan één gastouder te registeren op het adres van een gastouder gehandhaafd dient te blijven.
Kunt u garanderen dat bij economisch herstel en een stijgende vraag er sprake zal zijn van een kwalitatief hoogwaardig en breed aanbod van kinderopvang, waaronder flexibele, kleinschalige gastouderopvang?
Ik geef geen garanties af voor het voortbestaan van kleinschalige gastouderopvang. Ik zie echter ook geen reden om aan dit voortbestaan te twijfelen. Net als in de landen om ons heen, voorziet ook in Nederland de gastouderopvang in een behoefte van ouders die kiezen voor een kleinschalige, meer huiselijke vorm van opvang. Ook onder de huidige moeilijke omstandigheden vindt, ondanks de bestaande uitstroom van gastouders, ook een instroom van nieuwe gastouders plaats. Bij economisch herstel en een stijgende vraag naar opvang, zullen de mogelijkheden voor de gastouderopvang weer toenemen.
Het bericht “VNG wil overleg kabinet over bezuinigingen” |
|
Gerard Schouw (D66), Renske Leijten (SP), Esther Ouwehand (PvdD), Jesse Klaver (GL), Gert-Jan Segers (CU), Norbert Klein (50PLUS), Elbert Dijkgraaf (SGP), Teun van Dijck (PVV), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «VNG wil overleg kabinet over bezuinigingen», waarin de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) pleit voor een onderzoek naar de gevolgen van de stapeling van bezuinigingen en efficiencykortingen voor gemeenten?1
Ja.
Waarom bent u tot dusverre niet bereid om samen met de VNG een onderzoek te starten naar de haalbaarheid van de grote decentralisatieopgave voor gemeenten, in het licht van de financiële opgave waarvoor gemeenten staan?
In het overhedenoverleg is de wens van de VNG voor nader onderzoek door het CPB besproken. Het kabinet zag geen aanleiding voor een onderzoek, mede omdat de uitwerking van de maatregelen nog vorm moet krijgen. Daarom heeft het Kabinet in het overhedenoverleg afgesproken de VNG goed te betrekken bij de uitwerking van de decentralisaties en de decentralisaties intensief te monitoren op de bereikte resultaten en de gemeentelijke uitgaven over het geheel van het brede sociaal domein. Het kabinet is van mening dat met de monitoring zoals aangekondigd in de decentralisatiebrief voldoende is gewaarborgd dat ongewenste gevolgen tijdig kunnen worden gesignaleerd.
Uw kamer heeft inmiddels in een motie van het lid Schouw aan de regering verzocht door een onafhankelijke partij een onderzoek te laten doen naar de financiële risico’s en uitvoeringsrisico’s van de decentralisaties (33 400-B, 33 400-C, nr. 13). Het kabinet vindt een onderzoek zoals in de motie Schouw wordt gevraagd een mogelijke tussenweg om enerzijds de decentralisaties niet te vertragen en anderzijds tegemoet te komen aan de zorgen van de VNG over de decentralisaties. In het licht van de motie van het lid Schouw is het kabinet voornemens overleg te voeren met de VNG over opzet van een dergelijk onderzoek. Ik zal uw kamer, zoals uw Kamer naar aanleiding van de motie heeft gevraagd, per brief op de hoogte stellen van de uitkomsten van dit overleg.
Bent u bereid om voorafgaand aan de afzonderlijke decentralisaties (jeugdzorg, participatie, AWBZ en de regeling chronisch zieken) inzicht te verschaffen in de haalbaarheid in termen van taken, geld, mensen en tijd? Bent u bereid om de aannames te laten toetsen door een onafhankelijke instantie, zoals de Algemene Rekenkamer?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat de VNG – als reactie op de afhoudende reactie van het kabinet – inmiddels zelf aan het Centraal Planbureau (CPB) heeft verzocht om een onderzoek uit te voeren naar de haalbaarheid van de decentralisaties? Bent u bereid om de uitkomsten van dit onderzoek te betrekken bij de wetgeving, om een zorgvuldige overdracht te waarborgen? Zo ja, op welke wijze?
Zie het antwoord op vraag 2
Deelt u de zorgen over het geringe weerstandsvermogen van grote gemeenten in relatie tot de financiële risico’s die zij nu reeds lopen?2 Bij hoeveel gemeenten in totaal is de balans tussen risico en reserves niet in evenwicht? Hoeveel gemeenten staan er momenteel onder provinciaal toezicht (preventief of repressief) en/of hebben de «artikel 12» status?
Mijn waarneming tot nu toe is dat gemeenten hun verantwoordelijkheid nemen en zich maximaal inspannen om hun begroting sluitend te krijgen en als dat niet lukt, in meerjarenperspectief sluitend te maken. Deze waarneming is mede gebaseerd op de waarnemingen van de provinciale toezichthouders. De provincies zijn volgens de wet de financieel toezichthouder. Zij beoordelen of de begroting structureel en reëel sluitend is en bezien daarbij of de risico’s in voldoende mate zijn afgedekt met voorzieningen, (bestemming-) of algemene reserves. De regelgeving in het Besluit Begroting en Verantwoording is daarvoor de basis. Dit monitoren en eventueel preventief toezicht heeft uiteindelijk als doel te voorkomen dat een gemeente een beroep moet doen op artikel 12 steun. Het behoort niet tot mijn verantwoordelijkheid en taak om gemeentelijke begrotingen te toetsen dan wel overzichten bij te houden van de financiële positie van gemeenten.
Voor het jaar 2013 staan 9 gemeenten onder preventief toezicht, twee daarvan hebben ook een beroep gedaan op een artikel 12 uitkering (de aanvragen zijn in behandeling). Daarnaast ontvangt de gemeente Loppersum in 2013 voor het laatste jaar een art 12 uitkering. De gemeente Lelystad ontvangt daarnaast al sinds medio jaren ’90 een aanvullende uitkering op basis van art. 12, op grond van de uitkomsten van de indertijd ingestelde Interdepartementale Commissie Lelystad naar aanleiding van de achterblijvende groei van de gemeente ten opzichte van de door het Rijk ontworpen fysieke infrastructuur.
Op welke wijze wordt gemonitord in hoeverre gemeenten door de stapeling van efficiencykortingen bij decentralisaties, nieuwe bezuinigingen op het Gemeentefonds en financiële opgaven (zoals afwaardering van grondposities) in staat zijn om de nieuwe taken op een verantwoorde manier uit te voeren? Welke inhoudelijke toetsingscriteria worden hierbij gehanteerd?
Het onderwerp komt met regelmaat aan de orde in bestuurlijk overleg tussen Rijk en VNG om daar tot gezamenlijke conclusies te leiden. Het is niet een onderwerp dat zich laat vertalen in simpele rekensommen, maar het vergt een bestuurlijk afgewogen oordeel, gebaseerd op gedeelde informatie en taxaties. Ter beschikking aan de bestuurlijke partijen staat het instrument van het Financieel overzicht gemeenten: in de gemeentefondsbegroting wordt jaarlijks volgens een vaste methode de financiële positie van gemeenten in kaart gebracht als kwantitatieve ondersteuning van het vorengenoemde bestuurlijke oordeel.
Op welke wijze vindt monitoring plaats van de cumulatie van maatschappelijke effecten bij kwetsbare groepen, zoals risicogezinnen, risicojongeren, jonge mensen met een verstandelijke beperking en/of psychiatrische problematiek, en zorgbehoevende ouderen? Bent u bereid om een coördinerend bewindspersoon deze cumulatie in beeld te laten brengen?
Uw Kamer heeft twee moties aangenomen waarin de regering wordt verzocht om de cumulatie-effecten bij kwetsbare groepen van maatregelen in het sociale domein te monitoren (motie Heerma en Van Weyenberg (33 400-XV, nr. 42) en Karabulut (33 400 XV, nr. 79). De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal als verantwoordelijk minister voor inkomensbeleid de effecten van de verschillende maatregelen in samenhang in kaart brengen. De koopkrachteffecten van maatregelen worden jaarlijks in de bijlage bij de SZW-begroting gepresenteerd. Er wordt in samenwerking met gemeenten een integraal databestand gemaakt om in kaart te brengen hoeveel mensen met verschillende regelingen in het sociale domein te maken hebben. Daarvoor worden gegevens van de domeinen zorg, sociale zekerheid en onderwijs met elkaar gecombineerd. Later dit voorjaar zal de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uw Kamer nader informeren over de manier waarop het kabinet de moties zal uitvoeren.
Het niet meer verstrekken van gegevens van gedecoreerde inwoners aan gemeenten |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gemeenten kunnen gedecoreerden niet meer uitnodigen»?1
Ja.
Is het waar dat het Agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten (BPR) geen gegevens aan gemeenten meer verstrekt over gedecoreerde inwoners? Zo ja, waarom verstrekt BPR deze gegevens niet meer? Zo nee, wat is er niet waar aan de inhoud van het bericht?
Er is een nieuwsbrief met deze strekking uitgegaan vanuit het ministerie van BZK. De aanleiding voor de nieuwsbrief was dat de centrale verstrekkingenvoorziening de verstrekking overgenomen heeft van gemeenten. Het gegeven aan welke instantie wordt verstrekt is daardoor slechts bekend bij de centrale voorziening en niet meer beschikbaar in de gemeentelijke voorziening. De gemeenten hebben de gegevens aan het Agentschap BPR gevraagd als beheerder van de centrale voorziening. De afweging die is gemaakt om niet te verstrekken is dat hier niet gaat om een publiekrechtelijke taak van gemeenten in het kader van de GBA en de verstrekking van de gegevens als een disproportionele inbreuk kan worden ervaren op de privacy van de burger.
Bent u het met de burgemeester van Venlo eens dat het van belang is dat gemeenten deze gegevens in de toekomst weer aangeleverd krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit weer mogelijk te maken? Welke wet- en regelgeving moet worden aangepast om deze gegevens in de toekomst weer aan gemeenten te kunnen verstrekken?
In eerste instantie is bezien of het uitnodigen van gedecoreerden tot de publiekrechtelijke taken van een gemeente behoren zoals omschreven in de wet GBA. De conclusie is dat dit niet het geval is. Naar aanleiding van het signaal van de gemeente Venlo en andere gemeenten is opnieuw bezien of er sprake is van een gerechtvaardigd belang van gemeenten om gedecoreerden uit te kunnen nodigen voor festiviteiten op Koninginnedag. Gemeenten hebben in hun reactie toegelicht op welke wijze ze de gevraagde gegevens willen gebruiken. Aan dit belang van gemeenten blijkt op grond van de Wet Bescherming persoonsgegevens invulling te kunnen worden gegeven, zonder dat dit een wetswijziging vergt. Ik acht verstrekking onder de Wet bescherming persoonsgegevens daarom wel gerechtvaardigd. Ik zal dit aan gemeenten berichten en zorgen dat vóór de aanstaande Koninginnedag de benodigde gegevens ter beschikking worden gesteld.
Deelt u de mening dat het bijhouden van alternatieve schaduwbestanden door gemeenten onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt toezicht gehouden op (de rechtmatigheid van) deze systemen?
Het ligt in de rede dat bestuursorganen administraties bijhouden van gegevens over personen waarmee ze in contact komen. De gegevens in zo’n administratie kunnen in voorkomende gevallen overlappen met de gegevens in de basisregistratie personen en op grond daarvan aangeduid worden als «schaduwadministratie». Een dergelijke eigen administratie is niet verboden omdat er goede redenen voor kunnen zijn. In voorkomende gevallen heeft een organisatie meer gegevens nodig dan die in de basisregistratie voorkomen. In de eigen administratie worden dan de gegevens uit de basisregistratie opgenomen en deze worden aangevuld met de gegevens die bij uitstek van belang zijn voor de betrokken organisatie. Een tweede reden voor een organisatie om over te gaan tot het aanleggen van een eigen administratie wordt gevormd door de eisen die gesteld worden aan de snelheid waarmee deze kan reageren op verzoeken van bestuursorganen.
Het CBP (College Bescherming Persoonsgegevens) houdt toezicht op het juist gebruik en opslag van de persoonsgegevens in de GBA, en de registratie van persoonsgegevens in het algemeen.
Het besluit van gemeente Assen om zelf sociale huurwoningen te bouwen |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de gemeente Assen zelf sociale huurwoningen gaat bouwen, omdat woningcorporaties in Assen weinig tot niets meer doen in de sociale woningbouw?1
Ja.
In hoeverre ziet u het zelf bouwen van sociale huurwoningen als een kerntaak van gemeenten? Deelt u de mening dat het ongewenst is dat gemeentelijke gelden en reserves worden aangesproken voor de realisatie van sociale woningbouw? Zijn er bij u meer van dergelijke initiatieven vanuit de gemeenten bekend?
Er zijn geen beletsels in de rijksregelgeving die verhinderen dat gemeenten zelf sociale huurwoningen bouwen, mits zij aan alle regels voor aanbesteding en mededinging (staatssteun) voldoen. Naar mijn opvatting is het bouwen van sociale huurwoningen echter geen kerntaak van gemeenten. Ook niet als de gemeente zelf beschikt over bouwgrond. Bij de meeste gemeenten is onvoldoende kennis van de bouw en projectontwikkeling voorhanden. Van belang is ook dat de gemeente beseft dat zij daarmee financieel risico loopt, hetgeen ten koste kan gaan van de gemeentelijke reserves als de risico’s zich daadwerkelijk manifesteren. Het verdient de voorkeur als de gemeente tot overeenstemming komt met één of meerdere woningcorporatie(s) over de bouw van sociale huurwoningen. Als de gemeente toch zelf wil bouwen dan moet zij goed weten waar zij aan begint, want de corporatie kan geen gedwongen afnemer van het project zijn in de toekomst. Als verhuurder worden gemeenten overigens ook zelf geconfronteerd met de verhuurderheffing.
Voor zover mij bekend laten slechts enkele gemeenten, zoals bijvoorbeeld de gemeente Edam-Volendam, zelf woningen bouwen. Daarentegen voert een aanzienlijk aantal gemeenten een actief grondbeleid; die gemeenten zoeken in overleg met andere partijen naar mogelijkheden om woningbouw te stimuleren. Gemeenten zouden in ieder geval een bewuste keuze moeten maken tussen het voeren van een meer actief of een meer faciliterend grondbeleid. Bij een actief grondbeleid zijn de financiële risico’s voor de gemeente relatief groot. Daarnaast worden er hogere eisen gesteld aan de bestuurlijke transparantie als de gemeente naast haar publieke rol ook de private rol van grondeigenaar vervult.
Hoe vindt u dat deze ontwikkeling zich verhoudt tot de prestatieafspraken die gemeenten en woningcorporaties jaarlijks maken over de woningvoorraad en de rol die gemeenten hebben in de garantstelling via het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW)?
Het verdient mijns inziens de voorkeur als gemeenten en woningcorporaties prestatieafspraken maken over de bouw van sociale huurwoningen. In mijn brief over het rapport van de Commissie Hoekstra wordt aangegeven dat in de achtervangovereenkomsten tussen WSW en achtervangers (Rijk en gemeenten) nadere bepalingen worden opgenomen over de aan borging te stellen eisen en informatievoorwaarden.
Hoe beoordeelt u de realisatie van sociale woningbouw door gemeenten in relatie tot de kerntaken van woningcorporaties? Deelt u de mening dat het volstrekt ongewenst is dat woningcorporaties hun kerntaken, zoals opgenomen in het Besluit Beheer Sociale Huursector, naast zich neer kunnen leggen? Zo ja, op welke wijze kunnen woningcorporaties aangesproken worden om hun kerntaken uit voeren, zowel op rijks- als op lokaal niveau? Vindt u dat er voldoende instrumenten zijn en zo nee, bent u van plan om aanvullende instrumenten te ontwikkelen?
De kerntaak van woningcorporaties is gelegen in een adequate huisvesting van de doelgroep, door de bouw en verhuur van (voldoende) sociale huurwoningen. Dat neemt echter niet weg dat ook andere partijen woningen met een lage huur kunnen realiseren, maar zoals eerder aangegeven is het de vraag of de bouw door een gemeente nu voor de hand ligt. In het regeerakkoord is opgenomen dat de rol en positie van gemeenten jegens corporaties zal worden versterkt. In het wetsvoorstel voor herziening van de Woningwet is voorzien in een versterking van de positie van de gemeenten richting de corporaties. Corporaties worden geacht straks in elke gemeente waarin zij werkzaam zijn in een «bod» aan te geven welke bijdrage zij beogen te leveren aan de uitvoering van het volkshuisvestingsbeleid in de betreffende gemeente. Bij voorkeur mondt dit uit in prestatieafspraken. Wanneer partijen daar niet uitkomen kan de minister eventueel een bemiddelende rol spelen. De begin dit jaar door de VNG ingestelde Commissie Dekker komt nog met een advies waarin ook deze rol van gemeenten wordt belicht. Ik zal deze adviezen betrekken bij de nadere invulling van deze rol.
Deelt u de mening dat gemeenten door het zelf laten realiseren van sociale woningbouw, wat een kerntaak is van woningcorporaties, de woningmarkt verder zullen verstoren?
Een verstoring van de woningmarkt is alleen aan de orde als de verkeerde producten op de verkeerde plaats en de verkeerde tijd worden neergezet. Indien een gemeente en een woningcorporatie het niet eens worden over nut en noodzaak van sociale woningbouw dan kunnen zij, zoals eerder aangegeven, het geschil voor bemiddeling aan mij voorleggen. Daarnaast zal de gemeente zich rekenschap moeten geven van de regels voor overheden die marktactiviteiten ondernemen.
De vermogensgrenzen van de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat de verruiming van de bevoegdheid van de raad, provinciale staten en het algemeen bestuur om kwijtschelding van belastingen te verlenen niet is geëffectueerd voor mensen met een uitkering? Kunt u dit toelichten?1 2
Met dagtekening 2 maart 20123 heeft mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer over deze verruiming een brief gezonden. Over dit onderwerp vindt nog overleg plaats binnen het Kabinet, waarbij zorgvuldig zal worden gekeken naar de uitgangspunten uit de brief van 2 maart 2012.
Ziet u mogelijkheden om alsnog tegemoet te komen aan de wens om bij gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van belastingen en heffingen die door gemeenten, provincies en waterschappen worden geheven, de vermogenstoets in zijn geheel gelijk te stellen aan de vermogenstoets die wordt gehanteerd in artikel 34 van de Wet werk en bijstand, zoals bedoeld in het amendement Spekman?3 Zo nee, wat is hiervan de reden?
Ik ben niet voornemens om een gelijkstelling van de vermogenstoets bij kwijtschelding aan de vermogenstoets die wordt gehanteerd in de Wet werk en bijstand, dwingend aan de decentrale overheden voor te schrijven. Hiermee zou sprake zijn van een ongewenste inperking van de beleidsvrijheid van de decentrale overheden.
Acht u het wenselijk dat de vermogensgrens voor kwijtschelding van gemeentelijke belastingen, vanwege een ongelukkig peilmoment, door gemeente of provincie niet wordt toegekend, omdat mensen op het peilmoment net bijzondere bijstand, langdurigheidstoeslag of een teruggave van de Belastingdienst op de rekening gestort hebben gekregen en daardoor teveel vermogen op de bankrekening hebben staan? Zo nee, welke maatregelen gaat u ondernemen om dit in de toekomst te voorkomen en ervoor te zorgen dat mensen aanspraak kunnen maken op hun recht op kwijtschelding van gemeentelijke heffingen?
Bij de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen geldt als peilmoment de datum waarop het verzoek om kwijtschelding wordt ingediend. Belastingschuldigen bepalen zelf wanneer zij het verzoek indienen. De kwijtscheldingsregeling stelt hiervoor geen termijn.
De verkoop van het voormalig MOB-complex in Deurne |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de artikelen in het Eindhovens Dagblad over het MOB-complex in Deurne?1 Kent u eveneens het onderzoeksrapport van Hordijk & Hordijk «Memorandum onderzoek MOB-complex» van 18 februari 2013?
Ja.
Is het waar dat de dienst Domeinen € 125.000 (via de burgemeester van Deurne) heeft aangeboden aan een bezwaarmaker, zoals gesteld wordt in het rapport van Hordijk & Hordijk (p.21)? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, wat is er niet waar?
Het is juist dat de burgemeester de dienst Domeinen in juli 2008 heeft benaderd met een voorstel om de koopprijs van de koopovereenkomst die Domeinen en de gemeente Deurne in 2000 hadden gesloten met € 100.000 te verlagen. De dienst heeft daarop aan de burgemeester te kennen gegeven er in beginsel positief tegenover te staan, indien de dienst daarmee binnen een termijn van enkele maanden het terrein zou kunnen overdragen aan de gemeente. De dienst Domeinen zou dan acht jaar na de koopovereenkomst het terrein kunnen leveren tegen de (hogere) nieuwe bestemmingswaarde.
Bent u het eens met de bezwaarmaker in kwestie dat het hier ging om «omkopingspraktijken»? Zo nee, hoe zou u de praktijken kwalificeren?
De dienst Domeinen heeft de vraag niet als omkopingspraktijk ervaren. Terugblikkend zou de dienst Domeinen terughoudender kunnen zijn geweest. Het voorstel werd door de dienst echter bezien in de context van het zeer langdurige traject. In 2000 was de koopovereenkomst gesloten tussen de gemeente Deurne en het Rijk (dienst Domeinen). In de koopovereenkomst was bepaald dat Domeinen aan de gemeente zou leveren, nadat de bestemming zou zijn gewijzigd van militair terrein naar bedrijventerrein. Het voltooien van de transactie zou echter pas in 2010 plaatsvinden vanwege de ingestelde bezwaar- en beroepsprocedure. In zijn algemeenheid heeft het de voorkeur om de bestuursrechtelijke weg te volgen en bezwaren inhoudelijk af te handelen.
Het risico bestaat anders dat het voeren van juridische procedures financieel wordt beloond doordat het staken van de procedure aanspraak geeft op financiële vergoedingen. Dat is niet de bedoeling.
Wat vindt u van het feit dat de burgemeester dit aanbod geheim heeft willen houden?
De gang van zaken met betrekking tot de email van de burgemeester roept vragen op. Blijkens het onderzoeksrapport Hordijk & Hordijk heeft de oud-burgemeester het aanbod aan de advocaat van de bezwaarmaker gedaan met een vertrouwelijk mailbericht vanaf zijn privé mailadres. Het voorstel zou vertrouwelijk zijn en niet verder bekend mogen worden gemaakt, noch bij zijn medebestuurders noch bij ambtenaren in Deurne of Helmond. In een fase van onderhandelingen kan vertrouwelijkheid vereist zijn. De bewoordingen in de email van de oud-burgemeester roepen echter een beeld op van een heimelijkheid die niet past bij een betrouwbare overheid. Er dient op een heuse en transparante wijze te worden omgegaan met medeverantwoordelijke bestuurders, gemeenteraad en ambtelijk apparaat. Overigens is mij gebleken dat het (huidige) college van B&W heeft aangegeven achteraf wel op de hoogte te zijn gesteld van het voorstel.
Komt het vaker voor dat rijksdiensten, al dan niet samen met gemeenten en/of provincies, bezwaarmakers geld aanbieden om hun bezwaar in te trekken? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over het beleid terzake en hierbij antwoord geven op de vraag hoe dit zich verhoudt tot de Algemene Wet Bestuursrecht?
Uit de mij beschikbare informatie blijkt niet dat dergelijke gevallen bij de rijksdiensten vaker aan de orde zijn. Ik zou dat ook onwenselijk vinden. Bij het antwoord op vraag 3 heb ik reeds aangegeven welke risico’s de afkoop van beroepsprocedures met zich mee kan brengen.
De grondverliezen van gemeenten |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Echte problemen grondverliezen komen pas na de verkiezingen»?1
Het is mij bekend dat gemeenten de negatieve financiële gevolgen merken van de financiële- en bouwcrisis in hun grondexploitatie. De minister van I&M heeft mede namens mijn ambtsvoorganger in oktober 2012 uw Kamer de derde vervolgrapportage naar de financiële effecten van de crisis bij gemeentelijke grondbedrijven toegestuurd (TK 27 581, nr 43).
Eén van de belangrijkste conclusies van de onderzoekers van Deloitte was dat het cumulatief genomen verlies van gemeenten tot en met 2011 was opgelopen tot ca. € 2,9 miljard en dat nog een verwacht verlies te nemen valt van ca € 1 tot € 1, 5 miljard. Van dat totaal hebben gemeenten in 2011 voor € 2 miljard aan verliezen genomen. Dat is een flinke toename ten opzichte van de
€ 900 miljoen over 2010. De minister van I&M en ik gaan ervan uit dat gemeenten, ondersteund door de VNG de komende jaren hun verantwoordelijkheid zullen blijven nemen en door gaan met afwaarderen, voorzieningen treffen, de grondprijs aanpassen aan de residuele waarde en plannen te herprioriteren.
In de rapportage werd – in tegenstelling tot de voorgaande rapportages – geen uitspraak meer gedaan over het aantal gemeenten dat mogelijkerwijs als gevolg van deze ontwikkelingen een beroep gaat doen op artikel 12 van de Financiële verhoudingswet. Deloitte heeft geconstateerd dat gemeenten in de praktijk op tijd reageren en – al dan niet met ondersteuning van de provinciaal toezichthouder – zelf oplossingen vinden ter voorkoming van preventief toezicht en een mogelijk daarop volgend beroep op artikel 12.
Dit laatste komt overeen met het beeld dat ik heb, mede gebaseerd op het feitelijk – geringe – beroep op artikel 12 en de informatie van de provinciale toezichthouders.
Net als vorige jaren let ook de accountant er op dat de boekwaarde van gronden tegen een reële waarde door de gemeente in de jaarrekening wordt verantwoord. Accountants houden daarbij geen rekening met gemeenteraadsverkiezingen.
De informatie dat het rijk en de provincies de voorwaarden voor artikel 12 hebben aangescherpt, en dat gemeenten (genoemde voorbeeld Apeldoorn) er daardoor geen beroep op hebben kunnen doen, klopt niet.
In 2011 heeft BZK, in overleg en overeenstemming met de VNG, IPO en de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv), de norm om toegelaten te worden tot artikel 12, v.w.b. het OZB tarief weer hersteld op minimaal 120% van het feitelijk landelijk gemiddelde. Door rekentechnische redenen was die al jaren geldende drempel, lager komen te liggen. Daardoor konden gemeenten al een beroep doen op artikel 12, terwijl hun eigen aandeel in het oplossen van het probleem middels bijvoorbeeld een hogere OZB dan gemiddeld, niet nodig was.
Vorig jaar is eveneens in overeenstemming met de koepels en de Rfv, de handleiding artikel 12 vervolgens verduidelijkt op het punt van hoe om te gaan met de negatieve algemene reserve veroorzaakt door grondexploitatietekorten.
Overigens wordt van de zijde van beide Ministeries ook al enige jaren bepleit dat gemeenten de afweging tussen het voeren van een actief grondbeleid (met de nodige risico’s) en faciliterend grondbeleid bewuster moeten maken. De handreiking voor raadsleden wordt geactualiseerd om gemeenteraden meer inzicht te geven in het grondbeleid, zodat ze beter kunnen sturen op prestaties en risico’s daarbij.
Deelt u de zorgen dat de uitvoeringskracht van gemeenten verder in het geding komt als gevolg van mogelijke grondverliezen – bovenop de door u geconstateerde «forse eisen» die de komende decentralisaties reeds aan de uitvoeringskracht stellen?2 Zo ja, ziet u aanleiding om maatregelen te treffen? Zo ja, welke maatregelen betreft het? Zo nee, waarom niet?
De decentralisaties stellen forse eisen aan de uitvoeringskracht van gemeenten. Zoals ik u reeds berichte in mijn brief van 19 februari jl. over aanpak decentralisaties, is het kabinet van mening dat de uitvoeringskracht van gemeenten op korte termijn moet worden versterkt via het aangaan van samenwerkingsverbanden tussen gemeenten. In genoemde brief heb ik u ook geschreven dat het Rijk na de decentralisaties verantwoordelijk blijft voor de werking van het stelsel. Hiertoe zal het Rijk met gemeenten afspraken maken over een intensieve monitoring van de bereikte resultaten en de gemeentelijke uitgaven over het geheel van het brede sociaal domein door te meten en te benchmarken.
Ook de ontwikkelingen op het gebied van de financiële gevolgen van de vastgoedcrisis voor gemeenten blijf ik nauwlettend volgen. Het voornemen bestaat om ook dit jaar en in overleg met de provinciale toezichthouders, weer een vervolgonderzoek te laten plaatsvinden.
Hoe beoordeelt u de relatie van deze problematiek tot de huidige marginale toetsing van de provincie op de gemeentefinanciën en de beperkte invulling van de RO-taak van de provincies? Ziet u aanleiding maatregelen te treffen? Zo ja, welke maatregelen betreft het? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn mening is er geen sprake van een marginale toetsing door de provincie van de gemeentefinanciën, noch van een beperkte invulling van de RO taak.
De provincie beoordeelt de mate waarin de begroting van de gemeenten sluitend is. Een en ander is vastgelegd in wet- en nadere regelgeving. Bovendien hebben de provincies als toezichthouders op de gemeenten – en ik als toezichthouder op de provincie – in de afgelopen twee jaar volgens afspraak in de toezichtcyclus extra aandacht besteed aan de beoordeling van de resultaten van grondexploitaties.
Uitgangspunt van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is dat samenwerkende gemeenten verantwoordelijk zijn voor de regionale verdeling van woningen, bedrijfsruimte en andere ruimtelijke functies. Dat is ook de basis van de ladder duurzame verstedelijking. De provincie kan echter vanuit provinciale belangen een actieve rol vervullen. Provincies stellen integrale ontwikkelingsvisies op waarmee gemeenten rekening houden bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. Provincies kunnen ook een stimulerende rol vervullen bij de totstandkoming van regionale samenwerking tussen gemeenten. Het is van belang dat alle betrokken partijen deze opgave rondom regionale samenwerking en programmering oppakken. Zo vinden op dit moment al in de regio’s Amersfoort en Arnhem-Nijmegen pilots plaats met regionale programmering. Het Ministerie van BZK ondersteunt deze pilots. Voor zover nodig, sturen provincies tot slot via de provinciale verordening. De provincies hebben daarmee een sterke positie doordat zij niet alleen verantwoordelijk zijn voor het financieel toezicht op gemeenten, maar ook fungeren als gebiedsregisseur.
Ziet u aanleiding om in het licht van de grondverliezen en het effect hiervan op de uitvoeringskracht van gemeenten vooruit te lopen op het aangekondigde nieuwe Beleidskader gemeentelijke herindelingen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening, gezien de terugkerende problematiek rondom negatieve grondexploitaties, dat het geheel aan plannen en grondexploitaties al geruime tijd niet op realistische aannames gestoeld is? Zo nee, waarom niet?
Ziet u in het voorgaande aanleiding om nadere aanwijzingen aan gemeentelijke accountants te geven, aanvullend op het bet Besluit accountantscontrole decentrale overheden? Zo ja, op welke wijze gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Daar is op dit moment geen aanleiding voor. De ontwikkelingen op het gebied van grondexploitatie heeft in februari 2012 geleid tot bijstelling van de notitie grondexploitatie van de commissie Besluit Begroting en Verantwoording (BBV). De taak van deze commissie is om een eenduidige toepassing van het BBV te bevorderen. De commissie heeft door middel van deze aangepaste notitie een nadere verduidelijking gegeven op het verwerken van de financiële consequenties in begroting en jaarrekening. Ten opzichte van de vorige versie van deze notitie van januari 2008 zijn een aantal verduidelijkingen / aanscherpingen doorgevoerd. De commissie BBV schrijft onder meer voor dat bij een geprognosticeerd verlies op een grondexploitatie direct een afboeking plaats vindt of een voorziening wordt getroffen ter grootte van dit volledige verlies.
Mede op basis van deze uitspraken van de cie BBV is vorig jaar ook de handleiding artikel 12 van de Financiële verhoudingswet verduidelijkt op het punt hoe om gegaan dient te worden met het wegwerken van een negatieve algemene reserve in geval dit veroorzaakt wordt door grondexploitatieproblematiek (zie ook mijn antwoord bij vraag 1).
De aangifte tegen een klokkenluider |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gemeente Rotterdam doet aangifte van lekken informatie»?1
Ja.
Bent u van mening dat een ambtenaar op wie politieke druk is uitgeoefend om de wet niet te handhaven, en met deze misstand naar buiten treedt, niet het slachtoffer mag worden van het falende stadsbestuur? Zo nee, waarom niet?
Een ambtenaar die een misstand aan de orde stelt, mag daar niet het slachtoffer van worden. Een goed functionerende overheid is een integere en transparante overheid. Als zich bij de overheid misstanden voordoen, is het van groot belang dat deze aan de orde worden gesteld opdat de organisatie geëigende maatregelen kan treffen. Medewerkers die vermoedens van een misstand kenbaar willen maken, dienen dat te doen volgens de procedure, neergelegd in een zogenoemde klokkenluidersregeling. Op grond van de Ambtenarenwet dienen ook gemeenten een klokkenluidersregeling te hebben.2 De VNG heeft daartoe een modelregeling opgesteld die gemeenten kunnen vaststellen.
Uitgangspunt bij de klokkenluidersregelingen is dat men eerst intern, eventueel vertrouwelijk, meldt. Als een melding niet naar tevredenheid wordt opgepakt of als zwaarwegende belangen zich tegen intern melden verzetten, kan men zich tot een externe commissie wenden die de zaak dan onderzoekt. In Rotterdam kan men zich in dat geval tot de gemeentelijke ombudsman wenden.
De Ambtenarenwet bevat ook een algemeen benadelingsverbod.3Ambtenaren die te goeder trouw een vermoeden van een misstand volgens de procedure in de klokkenluidersregeling melden, mogen niet wegens de melding worden benadeeld.
Het melden van een misstand overeenkomstig de daarvoor gelden klokkenluidersregeling dient onderscheiden te worden van het lekken van informatie. De gemeente Rotterdam heeft bij de politie aangifte gedaan van het lekken van informatie en het heimelijk opnemen van gesprekken tussen ambtenaren tijdens een vergadering over de moskee-internaten. Het gaat hier dus uitdrukkelijk niet om een melding volgens de klokkenluidersregeling. Het lekken van overheidsinformatie is strafbaar.
In hoeverre bent u van mening dat een wethouder zijn geloofwaardigheid verliest als er druk op ambtenaren is uitgeoefend om de wet niet te handhaven?
Bestuurders dienen de wet te handhaven en erop toe te zien dat ook het ambtelijk apparaat zich daarop toelegt.
Op welke wijze wordt de ambtenaar, die naar buiten is getreden met zo’n enorme misstand beschermd?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2, wordt bescherming geboden aan een ambtenaar die overeenkomstig de klokkenluidersregeling een misstand meldt. Daarbij geldt ook een benadelingsverbod. Het lekken van informatie is echter strafbaar gesteld.
Het vooruitlopen van diverse gemeenten op mogelijke wijziging van de Winkeltijdenwet |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat diverse gemeenten besluiten of besloten hebben om de Winkeltijdenwet niet langer te handhaven en overtreding van de regels te gedogen?1 Vindt u dit een gewenste ontwikkeling?
Gemeenten dienen de wet na te leven en de regels te handhaven als winkeliers de wet niet naleven. Gemeenten die in dat opzicht vooruit lopen op wetswijzigingen handelen mogelijk in strijd met de huidige wetgeving. Dat vind ik geen gewenste ontwikkeling.
Deelt u de opvatting dat handhaving van de huidige Winkeltijdenwet noodzakelijk is, zolang er geen wetswijziging in werking is getreden?
Ja.
Bent u bereid gemeenten erop te wijzen dat er geen wijziging van de Winkeltijdenwet heeft plaatsgevonden en dat het daarom niet toegestaan is om meer koopzondagen in de gemeente te hebben dan de wet toestaat?
Gemeenten weten dat de Winkeltijdenwet nog niet gewijzigd is en dat zij op dit moment gehouden zijn de huidige Winkeltijdenwet na te leven en te handhaven. Ik zie dan ook geen reden om gemeenten hier nog extra op te wijzen.
Welke mogelijkheden heeft u om gemeenten die in strijd met rechtelijke uitspraken gedogen dat winkels op zondag open zijn, erop aan te spreken dat dit niet is toegestaan? Bent u bereid van die mogelijkheden gebruik te maken?
Ik heb geen middelen tot mijn beschikking om ervoor te zorgen dat gemeenten handhavend optreden. Gemeenten hebben echter wel een plicht tot handhaving. Belanghebbenden kunnen een handhavingsverzoek doen bij een gemeente. In de gemeente Tilburg is dat bijvoorbeeld ook gebeurd. De gemeente Tilburg heeft naar aanleiding van het handhavingsverzoek besloten om de Winkeltijdenwet alsnog te handhaven. Indien een gemeente een handhavingsverzoek afwijst en dus niet alsnog gaat handhaven, kunnen belanghebbenden dat besluit door de bestuursrechter laten toetsen om handhaving door de gemeente af te dwingen.
Heeft u de indruk dat gemeenten die vooruitlopen op een wetswijziging die in de Eerste Kamer ligt, bij hun besluiten en de handhaving van het beleid wel oog hebben voor het belang van de zondag als collectieve rustdag en het belang van werknemers en kleine winkeliers? Op welke manier wegen zij die belangen in hun besluitvorming?
Zolang de wetswijziging (het initiatiefwetsvoorstel van de leden Verhoeven en Van Tongeren) niet in werking is getreden, dienen gemeenten bij het nemen van een besluit inzake het verlenen van vrijstellingen en ontheffingen belangen af te wegen conform het huidige wettelijke kader van de Winkeltijdenwet. Indien de bedoelde wetswijziging in werking is getreden dienen gemeenten bij het nemen van besluiten volgens de Algemene wet bestuursrecht alle betrokken belangen af te wegen. Dat betekent dat zij op basis hiervan ook het belang van de zondag als rustdag en het belang van werknemers en kleine winkeliers in hun afweging moeten betrekken. Daarnaast spelen echter ook de belangen van de lokale economie en werkgelegenheid. Hoe gemeenten de afweging van belangen precies maken, is aan gemeenten zelf.
Welke uitwerking geeft u aan uw toezegging bij de behandeling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie dat druk zal worden gehouden op gemeenten om daadwerkelijk rekening te houden met het belang van de zondagsrust en het belang van de werknemers en kleine winkeliers in de afweging van de wensen om te komen tot extra koopzondagen?2 Welke inspanningen heeft u hier tot op heden voor gedaan? Hoe gaat u de druk op alle gemeenten opvoeren, vooral voor gemeenten die nu al besluiten om te gedogen?
Het ministerie van Economische Zaken is in overleg getreden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om ervoor te zorgen dat gemeenten alle betrokken belangen afwegen. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft aangegeven dat het afwegingskader onderdeel zal gaan uitmaken van een door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten op te stellen leidraad Winkeltijden.
Het bericht dat zijn ‘fusiebonus’ om gemeentelijke herindelingen te stimuleren, in strijd is met de wet |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Fusiebonus» Plasterk in strijd met de wet»?1
Ja
Kent u ook het artikel «Vermeende rem op gemeentefusies bestaat niet»?2
Ja
Wat is uw reactie op de constatering dat er bij gemeentelijke fusies geen sprake is van de door u gesuggereerde «negatieve prikkel»?
Gemeenten verliezen na herindeling een aantal maal het vaste bedrag; bijvoorbeeld drie gemeenten die fuseren ontvangen voorafgaand aan de fusie elk het vaste bedrag en na herindeling nog eenmaal. Deze gemeenten verliezen derhalve tweemaal het vaste bedrag door te fuseren. Dit is een negatieve prikkel tot opschaling.
Recent onderzoek van professor Allers suggereert dat er wellicht ook andere prikkels zijn die dit effect (deels) zouden kunnen compenseren.
Wat is uw reactie op de constatering dat u een «positieve prikkel» wilt invoeren om gemeentelijke fusies te bespoedigen en dat dit in strijd zou zijn met de Financiële verhoudingswet?
Op dit moment doe ik onderzoek naar het gewenste systeem van financiële prikkels. Mocht de uitkomst hiervan betekenen dat wetswijziging noodzakelijk is, dan zult u vanzelfsprekend een daartoe strekkend voorstel ontvangen.
Wat is uw reactie op de constatering dat de vaste voet onbelangrijk is voor de vaststelling van de hoogte van de totale uitkering die gemeenten ontvangen?
Ik kan mij niet vinden in de constatering dat het vaste bedrag onbelangrijk is voor de vaststelling van de hoogte van de totale uitkering die gemeenten ontvangen. De term vast bedrag geeft aan dat elke gemeente voor dit deel van de algemene uitkering hetzelfde bedrag ontvangt3. In 2013 is dit ongeveer € 400.000 per gemeente. Dat is zeker voor kleine gemeenten geen onbelangrijk bedrag.
Bent u, ondanks de constatering dat er geen sprake is van significante verlaging van uitkeringen na herindelingen, nog steeds van mening dat van het verdeelsysteem van de algemene uitkering een negatieve financiële prikkel tot herindeling uitgaat? Zo ja, waarom?
Zie antwoord 3
Hoe beantwoordt u de door de onderzoekers voorgelegde vraag «of opschaling nastrevenswaardig is» in het geval negatieve prikkels alleen zijn te voorkomen door opgeschaalde gemeenten permanent een hogere uitkering te laten ontvangen?
De vraag die de onderzoekers opwerpen over de nastrevenswaardigheid van opschaling heeft een financiële aanleiding. Het kabinet kiest echter niet primair op financiële gronden voor opschaling van gemeenten, maar veeleer vanuit de noodzaak dat gemeenten de steeds zwaardere taken ook daadwerkelijk moeten kunnen uitvoeren in het belang van de burger. Het artikel biedt voor het kabinet dan ook geen aanleiding om af te zien van de beoogde opschaling.
Uitspraken zijn uitspraken over overheveling van zorgtaken naar gemeenten |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom streeft u ernaar dat gemeenten geen verantwoording hoeven af te leggen per overgeheveld onderdeel, wanneer deze gemeenten de verantwoordelijkheid krijgen voor nieuwe (zorg/begeleiding/ondersteuning/jeugd) taken die nu onder de verantwoordelijkheid vallen van een andere overheid?1
Een belangrijk argument om gemeenten geheel verantwoordelijk te maken voor de activiteiten op het gebied van ondersteuning, begeleiding en verzorging, zoals afgesproken in het Regeerakkoord, is dat gemeenten goed in staat zijn om verbindingen te leggen met andere relevante gemeentelijke beleidsterreinen. Deze verbindingen kunnen zowel binnen het sociaal domein (o.a. het welzijnsbeleid, de participatiewet, de schuldhulpverlening, de Jeugdwet), als daarbuiten ontstaan (o.a. het woonbeleid, openbare orde en veiligheid). De gezamenlijke decentralisaties in het sociale domein bieden daarom het perspectief op de totstandkoming van een integrale, vraaggerichte en op de mogelijkheden en behoeften van de burger toegesneden ondersteuning en dientengevolge een doelmatige inzet van de beschikbare middelen. Financiële verantwoording vragen per onderdeel zou deze gewenste integrale benadering onnodig frustreren. Bovendien zouden gemeenten worden geconfronteerd met onnodige administratieve verplichtingen.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat gemeenten «geen verantwoording per onderdeel» hoeven af te leggen zich tot de uitspraken van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, tevens coördinerend bewindspersoon voor de decentralisaties, dat gemeenten dit wel moeten doen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Op 19 februari heeft de minister van Binnenlandse Zaken namens het kabinet de decentralisatiebrief aan de Tweede Kamer gezonden. In deze brief kiest het kabinet ervoor om in stappen de budgetten in het sociale domein te bundelen. Het perspectief is een zo breed mogelijke integraal budget voor het sociaal domein binnen het gemeentefonds. Bij financiering van taken via het gemeentefonds is het uitgangspunt dat de verantwoording door gemeenten is gericht op het adequaat informeren van de gemeenteraad. Mijn uitspraken in Binnenlands Bestuur sluiten hier naadloos bij aan.
Kunt u uitleggen hoe u gaat volgen hoe het gaat met de overgehevelde taken, als er geen geen omschreven (zorg/begeleiding/ondersteuning/jeugd) taken zijn voor gemeenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de decentralisatiebrief heeft het kabinet aangekondigd om met gemeenten afspraken maken over een intensieve monitoring van de bereikte resultaten en de gemeentelijke uitgaven over het geheel van het brede sociaal domein (en dus niet per onderdeel) door te meten en te benchmarken. Doel van deze monitor is drieledig: Ten eerste biedt de monitor het kabinet inzicht in het functioneren van het stelsel zodat het kan worden aangepast indien het stelsel niet tot de juiste resultaten leidt. Ten tweede biedt de monitor inzicht aan gemeenten in hun eigen prestaties ten opzichte van andere gemeenten om van elkaar te leren en het horizontaal verantwoordingsproces te ondersteunen. Ten derde biedt de monitor de informatie voor de Tweede Kamer over de behaalde resultaten in het sociaal domein. Deze monitor houdt nauw verband met het voornemen van het kabinet om een verkenning uit te voeren naar verdere stroomlijning van de interbestuurlijke informatie in het sociaal domein, waardoor deze beter aansluit bij de behoefte van zowel Rijk als gemeenten.
Ziet u ook risico’s wanneer u zorgtaken niet zult omschrijven? Hoe ziet u persoonlijke verzorging en/of begeleiding een gemeentelijke taak worden zonder omschrijving en hoe verhoudt zich dat tot de verschillende kwaliteitsnormen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eind maart zal ik de Tweede Kamer per brief infomeren over de hoofdlijnen van de hervorming van de langdurige zorg. In deze brief zal ik ook de hoofdlijnen van de decentralisatie naar gemeenten toelichten.
Wat bedoelde u concreet met uw uitspraken bij «Jeugdpoort», toen u zei dat u gemeenten wil «afrekenen op beleidsresultaten»? Hoe gaat u dit doen? Hoe ontstaan beleidsresultaten zonder verantwoording hoeven af te leggen?3
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Wat bedoelde u met de zin die u uitsprak tijdens Jeugdpoort: «Desnoods geven we groene, gele en rode stoplichten aan gemeenten»? Betekent dit dat mensen in een gemeente met een rood, oranje of groen stoplicht kunnen komen te wonen? Wat betekent dat voor de rechtsgelijkheid van de inwoners van Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Jeugdpoort heb ik aangegeven dat we nu alle energie moeten stoppen in de voorbereiding van de implementatie van het nieuwe jeugdstelsel en dat gemeenten en jeugdhulpaanbieders tijdig gereed zijn voor hun nieuwe taken. Dit in het belang van jeugdigen en hun ouders en de continuïteit van zorg tijdens de transitie. In Jeugdpoort heb ik gemeenten ook aangemoedigd hun eigen prestaties te vergelijken met andere gemeenten. Door te benchmarken en te vergelijken weet je waar je als gemeente staat en hoe je presteert. Het biedt gemeenten bovendien de mogelijkheid om te leren van andere gemeenten. De te ontwikkelen monitor over het brede sociale domein (zie vraag 3) draagt bij aan dit proces.
In welke «schuttersputjes» bevinden gemeenten zich? Zijn de aangekondigde forse bezuinigingen op de (jeugd)zorg een methode om hen daaruit te krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De beeldspraak over de «schutterputjes» heb ik gebruikt ter illustratie van mijn indruk dat gemeenten in algemene zin nog te terughoudend zijn om hun prestaties te vergelijken met andere gemeenten en daarvan te leren (zie ook mijn antwoord op vraag 6).
Hoe zou u uw vertrouwen in gemeenten omschrijven als u spreekt van «schuttersputjes» en als de VNG in haar brief zelf aangeeft «zeer grote risico’s» te zien met betrekking tot de decentralisaties? Kunt u uw antwoord toelichten?4
In de slotparagraaf van de decentralisatiebrief spreekt het kabinet het vertrouwen uit in de gemeenten. Het kabinet realiseert zich dat gemeenten voor een forse opgave staan, maar gaat er van uit dat zij, mede door de voorgestelde maatregelen gericht op het versterken van de uitvoeringskracht van gemeenten, in staat zullen zijn om de nieuwe taken goed op te pakken.
In het overhedenoverleg is uitvoerig stilgestaan bij de risico’s en kansen met betrekking tot de decentralisaties. Deze risico’s zijn ook benoemd in de brief van de VNG. Het kabinet en de medeoverheden hebben hierover afgesproken om de komende maanden intensief overleg te voeren over de decentralisaties. De door het kabinet ingestelde ministeriële commissie voor de decentralisaties zal regelmatig in overleg treden met de VNG over voortgang en (financiële) consequenties van de decentralisaties.
Welke criteria hanteert u om te komen tot de woorden dat de bezuinigingen op de zorg «fors, maar niet onmogelijk zijn»? Wanneer zijn volgens u bezuinigingen wel onmogelijk?
In de brief over de hoofdlijnen van de langdurige zorg die ik eind maart aan de Tweede Kamer zal zenden zal ik uiteenzetten op welke wijze ik de noodzakelijke hervorming van in de langdurige zorg realiseerbaar acht.
Kunt u het verslag van het overhedenoverleg naar de Kamer sturen? Heeft u het verzoek van de VNG voor een onderzoek gehonoreerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer is dat onderzoek gereed?
Het overhedenoverleg is een informeel overleg tussen het kabinet en de koepels van medeoverheden waarvan geen verslag wordt vastgesteld. In het overhedenoverleg is afgesproken dat er geen onderzoek komt naar de voorwaarden waaronder decentralisaties op het gebied van jeugdzorg, werk en ondersteuning kunnen worden gerealiseerd. Het kabinet en de medeoverheden hebben wel afgesproken om de komende maanden intensief overleg te voeren over de decentralisaties. De door het kabinet ingestelde ministeriële commissie voor de decentralisaties zal regelmatig in overleg treden met de VNG over voortgang en financiële consequenties van de decentralisaties. Verder zal het kabinet met gemeenten afspraken maken over een intensieve monitoring van de bereikte resultaten en de gemeentelijke uitgaven over het geheel van het brede sociaal domein (zie mijn antwoord op vraag 3). Ik heb er kennis van genomen dat de VNG het cpb om een onderzoek wil vragen.
Wat is uw reactie op de grote risico’s die de VNG benoemt? Op welke wijze past u het beleid ten aanzien van de verschillende decentralisaties daarop aan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de motie Slob (Kamerstuk 33 410, nr. 19) heeft de Tweede Kamer het kabinet opgeroepen bij de uitwerking van het regeerakkoord de sociale partners en organisaties in het binnenlands bestuur, de zorg en het onderwijs actief te betrekken bij de verdere invulling van de gemaakte afspraken en in de gelegenheid te stellen alternatieven en verbetervoorstellen aan te dragen. Ik heb aan deze motie gehoor gegeven door een bestuurlijke regiegroep in het leven te roepen waaraan, naast de VNG, ook de zorgverzekeraars, aanbieders en patiënten- en cliëntenorganisaties deelnemen. In deze regiegroep wil ik met partijen tot een gedeelde visie op de langdurige zorg komen en heb ik partijen in de gelegenheid gesteld om alternatieve voorstellen te doen. In mijn brief over de hoofdlijnen van de langdurige zorg die ik eind maart aan de Tweede Kamer zal sturen worden de resultaten van de regiegroep verwerkt.
Op welke wijze gaat u garanderen dat mensen geen hulp of zorg verliezen tijdens en na de decentralisaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn brief over de hervorming van de langdurige zorg zal ik de Tweede Kamer nader informeren over de verdere uitwerking van de maatregelen ten aanzien van de langdurige zorg. Juist om de langdurige zorg houdbaar te maken, ga ik niet garanderen dat alle zorg die burgers onder de AWBZ ontvingen in de toekomst in gelijke mate beschikbaar is. Daarnaast stuur ik op korte termijn de eerste rapportage van de Transitiecommissie Jeugd naar de Tweede Kamer, waarin ik in de aanbiedingsbrief zal ingaan op de voortgang van de transitie van de stelselwijziging jeugd.
Wat zullen de gevolgen zijn voor de arbeidsmarkt en de medewerkers die werkzaam zijn in de sectoren die te maken hebben met de decentralisaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb in overleg met sociale partners besloten een arbeidsmarkt-effectrapportage (AER) uit te laten voeren. De eerste resultaten daarvan verwacht ik in mei. Uiteraard zal ik de Tweede Kamer over de uitkomsten informeren.
Houdt u rekening met ontslagen? Zo ja, hoeveel? Wat doet u eraan om ontslag te voorkomen? Kunt u uw antwoord uitsplitsen per sector?
Zie mijn antwoord op vraag 13
Bent u bereid de snelheid van het doorvoeren van de decentralisaties te vertragen als gemeenten, zorginstellingen of zorgmedewerkers aangeven niet op tijd klaar te kunnen zijn om de zorgtaken over te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben daar op voorhand niet toe bereid. De hervorming van de langdurige zorg dient met voortvarendheid ter hand genomen te worden. Bovendien zijn in het Regeerakkoord besparingen ingeboekt die samenhangen met de voorgenomen decentralisaties. De transitiebureau’s, waarin VWS en VNG samen werken aan de voorbereiding van de implementatie van de decentralisaties op het terrein van jeugd en Wmo, zijn aan de slag om gemeenten en alle betrokken veldpartijen voor te bereiden op de aanstaande decentralisaties.
Het uitschrijven van mensen uit de GBA wanneer zij langer dan zes maanden elders verblijven |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ik pas niet in het systeem»?1
Ja.
Is het waar dat het huidige systeem niet toegerust is om mensen die langer dan zes maanden per jaar van huis zijn, ingeschreven te houden in de Gemeentelijke Basisadministratie?
De in- en uitschrijving van personen in de bevolkingsadministratie geschiedt op basis van de voorschriften in de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA).
Uitschrijving is verplicht indien de ingezetene naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derden van de tijd buiten Nederland zal verblijven. Deze periode hoeft niet aaneengesloten te zijn. Dit criterium is zo gekozen dat enerzijds zoveel mogelijk wordt tegemoet gekomen aan de wens om een zo doelmatig mogelijke basisregistratie te bereiken, en anderzijds de burger zo weinig mogelijk te belasten met aangifteverplichtingen. Bepalend is dat het verblijf van de ingezetene in Nederland als bestendig kan worden gekwalificeerd. Deze bestendigheid van het verblijf is van doorslaggevend belang om iemand als ingezetene aan te kunnen merken. Aan het ingezetenschap worden door vele overheidsinstanties gevolgen verbonden, bijvoorbeeld voor de toekenning van uitkeringen of het heffen van belastingen. Iemand die hier feitelijk niet woont (ook al bezit hij meerdere huizen) hoeft bepaalde belastingen niet te betalen, maar heeft ook geen recht op bepaalde diensten van de overheid. Het loslaten van het criterium van bestendig verblijf als voorwaarde voor inschrijving als ingezetene in de GBA zou de juiste uitvoering van een aanzienlijk aantal overheidstaken ernstig bemoeilijken.
Hoeveel personen worden per jaar uitgeschreven omdat zij langer dan zes maanden elders dan op het geregistreerde adres verblijven?
Het criterium voor uitschrijving wegens vertrek naar het buitenland is de redelijke verwachting dat de betrokkene gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten Nederland zal verblijven. Indien de betrokkene zelf geen aangifte wil doen van vertrek, wordt deze ambtshalve uitgeschreven. Het aantal personen dat per jaar om deze reden ambtshalve wordt uitgeschreven, is op centraal niveau niet te achterhalen. Daarvoor zou een rondgang bij alle gemeenten moeten worden gedaan.
Welke consequenties heeft het niet langer ingeschreven staan in de Gemeentelijke Basisadministratie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te onderzoeken of personen, die vanwege bijvoorbeeld werk veel van huis zijn, toch in de GBA ingeschreven kunnen blijven op hun thuisadres? Zo ja, wanneer rapporteert u hierover aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor is uiteengezet zijn de regels voor in- en uitschrijving van een persoon als ingezetene in de GBA van essentieel belang voor de uitvoering van taken door vele overheidsinstanties. Die regels zijn dan ook overgenomen in het voorstel Wet basisregistratie personen dat op dit moment ter behandeling in de Tweede Kamer ligt. Indien het genoemde wetsvoorstel wordt aangenomen, zullen ook over niet-ingezetenen gegevens worden bijgehouden. De betrokken personen blijven daardoor in beeld voor die overheidsinstanties voor wie dat in verband met de uitvoering van hun taken van belang is.
Het bericht de dhr. Van Rey de documenten die door het Openbaar Ministerie zijn gevorderd bij de gemeente Roermond heeft ingezien |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving dat de heer Van Rey, voormalige wethouder van Roermond, de documenten die door het Openbaar Ministerie (OM) zijn gevorderd bij de gemeente Roermond heeft ingezien en tevens documenten over bouwprojecten heeft opgevraagd en gekregen van de gemeente Roermond?1
Ja.
Wat is uw oordeel over deze gang van zaken?
Het college van B&W van Roermond heeft na het aftreden in oktober 2012 van de heer Van Rey als wethouder een praktische werkwijze met hem afgesproken voor de behandeling van zijn verzoeken om aan hem informatie ter beschikking te stellen. Deze afspraken zijn in januari 2013 op verzoek van de heer Van Rey in een brief door het college bevestigd. Op verzoek van de media is die brief door het college openbaar gemaakt. Uit contact met de gemeente is gebleken dat de verzoeken van de heer Van Rey door het college worden aangemerkt als verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het is aan de gemeente om een besluit te nemen naar aanleiding van de verzoeken. Uiteindelijk biedt de Algemene wet bestuursrecht mogelijkheden aan de verzoeker en eventuele derdebelanghebbenden om een dergelijk besluit door de rechter te laten toetsen.
Zijn er afspraken over de wijze waarop gemeenten om dienen te gaan met een strafrechtelijk onderzoek naar een voormalig bestuurder, waarbij tevens de gemeente onderwerp van onderzoek is, en over hoe de gemeente om dient te gaan met een verzoek van een voormalig bestuurder, die ook nog object van een strafrechtelijk onderzoek is, naar de informatie die het OM heeft verstrekt?
Nee.
Wat is uw oordeel over het feit dat deze voormalig wethouder alle documenten heeft opgevraagd en gekregen aangaande bouwprojecten waar hij als wethouder bij betrokken was?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is over de opgevraagde informatie, zoals de doen gebruikelijk, conform de legesverordening leges betaald door de genoemde voormalige wethouder aan de gemeente Roermond?
Uit eerdergenoemde door het college openbaar gemaakte brief blijkt dat de heer Van Rey leges zal moeten betalen.
De explosieve stijging van lokale lasten |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Forse stijging van lokale lasten»?1
Ja.
Bent u bereid om grenzen te stellen aan de mate waarin gemeenten de lokale lasten kunnen laten stijgen, te meer omdat veel mensen al stevig door de crisis zijn getroffen? Zo nee, waarom niet?
De CBS cijfers tonen een ander beeld dan de analyse van de cijfers van de grote gemeenten door het Coelo en eerdere berichtgeving door Vereniging Eigen Huis (VEH), die beiden een veel gematigder ontwikkeling van de onroerende zaakbelasting (OZB) lieten zien. Op 20 december 2012 zond ik uw Kamer een brief over de ontwikkeling van de lokale lasten in 2013 en in het bijzonder de OZB2. In maart/april zal het Coelo, dit jaar voor het eerst en mede op basis van de cijfers van het CBS, de definitieve cijfers over de ontwikkeling van de OZB en andere lokale heffingen presenteren in de zogenoemde uniforme monitor lokale lasten. Dit is een monitor in opdracht van het Rijk en de medeoverheden waarin de cijfers worden gepresenteerd over de ontwikkeling van de lokale lasten ten aanzien waarvan Rijk en medeoverheden bestuurlijk met elkaar hebben afgesproken dat zij zich aan die cijfers committeren. Indien uit deze cijfers zou blijken, dat de ontwikkeling van de OZB in 2013 overeenkomt met de ontwikkeling zoals deze thans door het CBS is gepresenteerd, dan zou er sprake zijn van een forse overschrijding van de voor 2013 geldende macronorm OZB. Als dit het geval blijkt te zijn dan zal dit door het Rijk aan de orde worden gesteld in het reguliere Bestuurlijke overleg financiële verhoudingen (Bofv) met medeoverheden in het voorjaar. Daar kan ook worden besloten tot eventuele sancties.
De macronorm onroerende zaakbelasting betreft een afspraak over de maximale stijging van de opbrengst van de onroerende zaakbelasting tussen twee jaren. Voor het jaar 2013 betreft deze maximale stijging 3% ten opzichte van het voorgaande jaar. In 2012 is tijdens het Bofv afgesproken dat de overschrijding van 2012 moet worden gecompenseerd in 2013, zodat de feitelijke macronorm voor 2013 afgerond 2,7% bedraagt. Daarnaast kennen de rioolheffing, de afvalstoffenheffing en de rechten (waaronder de leges) een maximum. Voor deze heffingen mag de begrote opbrengst op het niveau van de verordening de begrote kosten niet overschrijden. Een verdere begrenzing van de lokale lasten lijkt mij op dit moment niet opportuun. De ontwikkeling van de lokale lasten heeft mijn aandacht en is onderwerp van gesprek tijden het Bofv.
Bent u bereid om gemeenten die lokale lasten laten stijgen te dwingen om per direct te stoppen met ontwikkelingshulp, duurzaamheidsprojecten, kunstsubsidie en andere vormen van geldverspilling met perverse bijwerkingen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten hebben een autonome verantwoordelijkheid voor het vaststellen van hun begroting. Dit geldt voor de inkomsten en uitgaven, behoudens hogere regelgeving en bestuurlijke afspraken. Ik ben niet van plan om in deze autonome verantwoordelijkheid van gemeenten te treden.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat de onroerendezaakbelasting (OZB) met meer dan vijf procent stijgt, terwijl huizenprijzen dalen?
Het vaststellen van de tarieven voor de OZB is, binnen de grenzen die de wetgever heeft gesteld, een autonome bevoegdheid van gemeentebesturen. Daarnaast wordt voor de OZB, zoals aangegeven onder 2, ieder jaar een percentage vastgesteld waarmee de totale OZB-opbrengst in het daaropvolgende jaar maximaal mag stijgen. De wet en de bestuurlijke macronorm OZB vormen voor mij als minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de kaders waaraan ik de ontwikkeling van de OZB toets. Binnen deze kaders is het de autonome bevoegdheid en verantwoordelijkheid van gemeenteraden om een oordeel te vellen over de hoogte van de OZB-tarieven, mede ook in relatie tot de ontwikkeling van de huizenprijzen die (met enige vertraging) tot uitdrukking komt in de WOZ-waarde van woningen die de heffingsgrondslag vormt voor de OZB.
Mogelijke financiële chantage van gemeenten |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Wat bedoelt u precies met uw opmerking dat u gemeenten een financiële «prikkel» wilt geven om over te gaan tot herindeling?1
Het kabinet is van mening dat gemeenten moeten opschalen tot een niveau van tenminste 100.000 inwoners. Eén van de mogelijke instrumenten om dit te bereiken is een financiële prikkel. Eén van de te verkennen mogelijkheden zijn de (zwaarte van de) verschillende maatstaven die worden gehanteerd bij de verdeling van de algemene uitkering van het Gemeentefonds.
Deelt u de mening dat steeds meer gemeenten door een combinatie van meer taken en minder geld de komende jaren in financiële problemen zullen komen?
Gemeenten staan voor moeilijke financiële tijden. Op een investeringsbron als grondexploitatie kan steeds minder een beroep gedaan worden en ook het eigen vermogen van gemeenten daalt macro gezien. Tegelijkertijd staan de gemeenten voor een grote veranderingsopgave, namelijk de decentralisaties.
In 2013 zijn er geen gemeenten bijgekomen die gebruik maken van een extra bijdrage uit het Gemeentefonds op basis van artikel 12 Financiële Verhoudingswet. Op dit moment staan 9 gemeenten onder verscherpt financieel toezicht door de provinciale toezichthouder. Provincies en het rijk monitoren of dit mogelijk verandert.
Deelt u de mening dat herindeling geen oplossing is voor financiële problemen van gemeenten, omdat een proces van herindeling de nieuwe gemeente vaak vele jaren geld kost?
Een herindeling gaat vaak gepaard met tijdelijke frictiekosten. Om deze reden wordt bij herindeling tijdelijk een herindelingsbijdrage verstrekt vanuit de algemene uitkering van het Gemeentefonds.
Wilt u herindelingen faciliteren, nadat gemeenten zelf hebben besloten tot een herindeling, of wilt u herindelingen bevorderen, door meer middelen in het vooruitzicht te stellen als gemeenten tot een herindeling overgaan?
Ik wil opschaling van gemeenten bevorderen, en denk na over verschillende mogelijkheden om dit te bereiken. Positieve financiële prikkels kunnen hier onderdeel van uitmaken.
Kunt u verzekeren dat u geen financiële chantage zult plegen door herindeling van gemeenten te belonen met extra financiële middelen, bijvoorbeeld via het Gemeentefonds?
Ik zal geen financiële chantage plegen. Ik wil opschalen van gemeenten bevorderen en denk na over verschillende mogelijkheden om dit te bereiken. Positieve financiële prikkels kunnen hier onderdeel van uitmaken.
Het bericht dat ‘Eindhoven een miljoen verspilt bij verplaatsing woonwagenkamp’ |
|
Sietse Fritsma (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eindhoven verspilt een miljoen bij verplaatsing woonwagenkamp»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat het lokaal bestuur 2,2 miljoen euro aan vergoedingen niet kan verantwoorden?
Uit de raadsinformatiebrief van het college van burgemeester en wethouders van 15 januari jl. blijkt dat als gevolg van vermoedelijke valsheid in geschrifte door de toenmalige medewerker € 2.235.000 is betaald als vergoeding voor transport, verhuiskosten en schade, maar dat niet is te achterhalen wat de werkelijke vergoeding had moeten zijn. Dat valt uiteraard te betreuren. De gemeente heeft inmiddels aangifte gedaan tegen de voormalige medewerker wegens valsheid in geschrifte en/of oplichting.
In hoeverre klopt het dat de verantwoordelijke PvdA-bestuurders mogelijk miljoenen euro’s meer betaald hebben dan strikt noodzakelijk was?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om de financiële schade in deze kwestie te beperken en hoe wilt u in de toekomst deze excessen voorkomen?
De afhandeling van deze kwestie is de verantwoordelijkheid van de gemeente Eindhoven. Het college heeft aanleiding gezien onderzoek te laten verrichten naar de administratieve processen en organisatorische zaken, en zal naar aanleiding van de conclusies en aanbevelingen verdere maatregelen ter verbetering van de professionaliteit van die van de medewerkers en de organisatie treffen. De verantwoording over deze kwestie dient op lokaal niveau plaats te vinden, en ik zie dan ook geen aanleiding voor generieke maatregelen van mijn kant.
De charitatieve kledinginzameling |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Is het bericht waar dat steeds meer gemeenten geld verdienen door het openbaar aanbesteden van inzameling van tweedehandskleding? Onderkent u dat hier een prijsopdrijvend effect vanuit gaat en het dus nadelige effecten heeft voor charitatieve instellingen?1
Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen van het lid Dik-Faber (CU) over kledinginzamelaars heb aangegeven, weet ik van de afzonderlijke gemeenten in Nederland niet wat hun beleid is voor textielinzameling. Daarom heb ik geen overzicht van inzamelmethoden, aanbestedingen, kosten en inkomsten.
Kunt u aangeven hoe de inzameling van tweedehandskleding in Nederland is georganiseerd en welke rol de gemeenten daarin spelen?
De gemeente is op grond van de Wet milieubeheer en het Landelijk afvalbeheerplan 2009–2021 (LAP) verplicht om de (gescheiden) inzameling van textiel te organiseren. De wijze waarop men aan die verplichting uitvoering geeft, behoort tot de autonome bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de gemeente. Vanwege die autonomie heb ik geen totaalbeeld over hoe de inzameling van textiel is vorm gegeven.
Kunt u aangeven wat het verschil is tussen inzameling van kleding door charitatieve instellingen en commerciële inzamelaars?
Charitatieve instellingen en commerciële inzamelaars moeten allen toestemming hebben van de gemeente om op het grondgebied van de gemeente textiel te mogen inzamelen. Het vormgeven van een overeenkomst tussen gemeenten en inzamelaar en het in rekening brengen van de kosten die met de inzameling zijn gemoeid, is een verantwoordelijkheid van de afzonderlijke gemeenten.
Er is geen verschil in inzamelmiddelen, omdat allen gebruik kunnen maken van dezelfde typen verzamelcontainers, zakken voor huis-aan-huis inzameling, voertuigen, enz.
Er kan wel een verschil zijn in personeel: charitatieve instellingen maken vaak gebruik van vrijwilligers, terwijl commerciële inzamelaars in het algemeen gebruik maken van betaalde arbeidskrachten.
Uiteraard zit er een duidelijk verschil in de bestemming van de opbrengst van de ingezamelde kleding: een charitatieve instelling zal de opbrengst ten goede laten komen aan het belang van een ander (een goed doel), terwijl een commerciële inzamelaar de opbrengst ten goede zal laten komen aan het eigen voortbestaan.
Op grond van welke wetten en regels is ingezamelde kleding een afvalstof? Bent u bereid tot heroverweging van de definitie van afval voor kleding die voor hergebruik wordt ingezameld? Zo nee waarom niet?
Op grond van de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen (2008/98/EG) en de Wet milieubeheer zijn alle stoffen, preparaten of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen, afvalstoffen.
Omdat deze definitie in Europese regelgeving is vastgelegd, is het niet zo maar mogelijk daar als lidstaat van af te wijken en een bepaalde afvalstof ineens niet meer als afvalstof te benoemen. In het kader van het verder vorm geven aan de circulaire economie, zal ik bezien wat de mogelijkheden zijn om afval steeds meer als grondstof te gaan benoemen.
Vindt u het een achtenswaardige manier om de inkomsten van gemeenten te verhogen ten koste van charitatieve instellingen? Zo nee, welke middelen heeft u ter beschikking om gemeenten tot een ander beleid voor inzameling van kleding te bewegen?
Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen van het lid Dik-Faber over kledinginzamelaars heb aangegeven, ben ik van mening dat een gemeente aan derden een vergoeding in rekening mag brengen die noodzakelijk is voor het voldoen van de kosten die de gemeente moet maken. Dat geldt dus ook voor textielinzameling. Ik vind het niet gepast dat voor textielinzameling een vergoeding in rekening wordt gebracht, waarmee ook andere kosten van de gemeente worden voldaan.
Verder heb ik in de genoemde antwoorden aangegeven dat het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hierover in overleg zal treden met de VNG en de Kamer over het resultaat zal informeren.
Bent u bereid gemeenten te verplichten aan hun inwoners kenbaar te maken hoe in de betreffende gemeente wordt omgegaan met inzamelen van kleding en aan wie de opbrengsten ten goede komen?
Nog afgezien van de vraag of ik een dergelijke verplichting kan opleggen, wil ik die verplichting niet opleggen vanwege de autonomie van de gemeenten op dit punt.
Ik ga er overigens vanuit dat gemeenten hun inwoners actief informeren over hoe de afvalinzameling in de gemeente is geregeld, want anders weten de burgers immers niet hoe en wanneer ze hun afvalstoffen voor inzameling moeten aanbieden.
Het bericht Gemeente verdient aan kledinginzamelaars |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gemeente verdient aan kledinginzamelaars»?1
Ja, daarvan heb ik kennis genomen.
Is het u bekend dat gemeenten via aanbesteding inkomsten genereren voor het plaatsen van inzamelingscontainers voor kleding? Kunt u aangeven om hoeveel gemeenten het gaat?
De gemeente is op grond van de Wet milieubeheer en het Landelijk afvalbeheerplan 2009–2021 (LAP) verplicht om de (gescheiden) inzameling van textiel te organiseren. De wijze waarop men aan die verplichting uitvoering geeft, behoort tot de autonome bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de gemeente. De eventuele kosten en baten van het door de gemeente ingestelde textielinzamelsysteem kunnen door de gemeente worden verwerkt in de gemeentelijke afvalstoffenheffing die de burgers moeten betalen.
Ik weet van de afzonderlijke gemeenten in Nederland niet wat hun beleid is voor textielinzameling en heb daarom geen overzicht van inzamelmethoden, aanbestedingen, kosten en inkomsten. Uit navraag bij de VNG en de NVRD (Koninklijke vereniging voor afval- en reinigingsmanagement) blijkt dat zij die informatie ook niet hebben.
Is het inderdaad zo dat gemeenten structureel inkomsten genereren door een deel van de opbrengst van het ingezamelde textiel af te romen, terwijl zij slechts eenmalig de kosten voor plaatsing van de containers hebben?
Vanwege de autonomie van de gemeenten op dit punt, heb ik geen zicht op hoe zij omgaan met de inkomsten van textielinzameling. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u de hoogte van de (jaarlijkse) bijdrage voor de plaatsing van containers in relatie tot de daadwerkelijke kosten van gemeenten en in relatie tot de opbrengst van textiel?
De afzonderlijke gemeenten zijn verantwoordelijk voor het in rekening brengen van vergoedingen voor de plaatsing van containers. Het is mij niet bekend hoe hoog die vergoedingen zijn en hoe zich die verhouden tot de opbrengst van textiel. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de opbrengst van textiel, door de consument ingezameld voor een goed doel, niet gebruikt mag worden om de gemeentelijke begroting sluitend te maken?
Ik ben van mening dat een gemeente aan derden een vergoeding in rekening mag brengen die noodzakelijk is voor het voldoen van de kosten die de gemeente moet maken. Dat geldt dus ook voor textielinzameling. Ik vind het niet gepast dat voor textielinzameling een vergoeding in rekening wordt gebracht, waarmee ook andere kosten van de gemeente worden voldaan.
Bent u bereid hierover in overleg te treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)?
Ja, het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal hierover in overleg treden met de VNG en de Kamer over het resultaat informeren.
Voor de volledigheid merk ik op dat over de vergoeding die gemeenten vragen aan goede doelen voor de inzameling van textiel al eerder overleg is geweest met de VNG. Dat is gebeurd naar aanleiding van een op 20 april 2009 ingediende motie (30 872, nr. 35), waarin de regering onder meer wordt verzocht om in overleg met de gemeenten te komen tot een afschaffing van de inzamelvergoeding voor kleding voor goede doelen. Tijdens het algemeen overleg op 23 maart 2010 (30 872, nr. 61) heeft toenmalig minister Huizinga-Heringa van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu geantwoord dat dit onderwerp is besproken met de VNG en dat de VNG zich niet bereid toonde om op genoemd onderwerp verder actie te ondernemen richting de gemeenten. Het argument hiervoor was dat goede doelen soms ook een commerciële kant hebben.
Het gebrek aan dranktoezicht van de gemeenten |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat het drankentoezicht van gemeenten niet op orde zou zijn voor de de ingangsdatum van de decentralisatie van het toezicht per 1 januari 2013?1
Dat bericht is mij bekend.
Wat is uw oordeel over het feit dat nog maar 30 van de mogelijk benodigde 400 BOA's tot nu toe hun diploma hebben gehaald hiervoor?
De komende periode is sprake van een overgangssituatie, waardoor lokale toezichthouders die nog geen diploma hebben direct aan de slag kunnen, onder de voorwaarde dat ze binnen een jaar na aanstelling met goed gevolg het examen toezichthouder Drank- en Horecawet hebben afgelegd. Ik ga ervan uit dat gemeenten hun verantwoordelijkheid op dit punt zullen nemen en dat gedurende het jaar voldoende lokale controleurs zullen worden opgeleid. De komende maanden zal ik de ontwikkelingen omtrent de decentralisatie van het toezicht op de voet volgen.
Kunt u de Kamer een overzicht sturen van gemeenten die wel hun toezicht op orde hebben en welke gemeenten niet en wanneer deze gemeenten dan wel denken dat het toezicht en dus de benodigde BOA's actief kunnen zijn om het toezicht over te nemen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), ook omdat nu snel de verhoging van de alcoholleeftijd naar 18 jaar zal volgen?
Zie antwoord vraag 2.
Voorziet u, net als Koninklijke Horeca Nederland2, dat dit kan leiden tot meer drankmisbruik in bijvoorbeeld keten en hokken of dat de jongeren door een gebrek aan toezicht gemakkelijker onder de toegestane leeftijd alcohol kunnen kopen?
Ik deel deze verwachting niet. De gedachte achter de decentralisatie van het toezicht is juist dat gemeenten het beste zicht hebben op de plekken waar de problemen – waaronder het onder de toegestane leeftijd kopen van alcohol – zich voordoen en waar de beschikbare instrumenten, waaronder handhaving, zo effectief mogelijk kunnen worden ingezet. Om gemeenten hierbij te ondersteunen is ten aanzien van de hokken en keten in 2010 een handleiding hokken en keten opgesteld, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende typen keten (commercieel / niet commercieel). Daarnaast is ook een handreiking en een gedragscode voor ouders en keeteigenaren ontwikkeld. Met deze handleiding kunnen gemeenten aan de slag, zeker nu ze alle benodigde bevoegdheden hebben.
In hoeverre is de NVWA nog in staat om in de overgangsfase deze controle uit te voeren en tot wanneer duurt de overgangsfase?
Per 1 januari 2013 is het toezicht op de naleving van de Drank- en Horecawet overgegaan van de NVWA naar de burgemeester, behoudens enkele uitzonderingen. In 2013 blijft de leeftijdgrenzenpoule van de NVWA beschikbaar om gemeenten te ondersteunen met de nieuwe toezichtstaak tijdens specifieke risicovolle evenementen. Een afgeleid doel van dit team is het overdragen van de expertise van de NVWA aan gemeenten.
Deelt u de mening dat toezicht van cruciaal belang is voor het welslagen van de nieuwe maatregelen die nu (per 1 januari 2013) worden ingevoerd naar aanleiding van de wijzigingen in de Drank- en Horecawet?
Die mening deel ik, met de kanttekening dat de primaire verantwoordelijkheid voor het naleven van de wettelijke bepalingen rust bij de verstrekkers van alcoholhoudende dranken. Het kan niet zo zijn dat wettelijke bepalingen alleen worden nageleefd als er voldoende toezicht op wordt gehouden.
Wat gaat u doen om gemeenten ertoe aan te zetten haast te maken met het opleiden van de ambtenaren tot de BOA's, zodat zij hun wettelijke taak vanaf 2013 kunnen gaan uitvoeren?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 3.
Controle op uitgaven door gemeenten |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Slaaprekenkamer is verkrachting wet»?1
Ja.
Wat is uw mening over het in het genoemde bericht gestelde dat «gemeenten over steeds meer geld (gaan), maar de controle op een doelmatige uitgave ervan er niet mee in de pas» loopt?
Decentralisatie-uitkeringen vormen (net als de integratie-uitkeringen) onderdeel van het Gemeentefonds, waarbij geldt dat gemeenten bestedingsvrijheid hebben en verantwoording horizontaal plaatsvindt. Deze uitkeringsvorm is vooral geschikt voor medebewindstaken die op termijn naar de algemene uitkering overgeheveld worden en voor het bieden van maatwerk. Dit is bijvoorbeeld het geval bij middelen die niet passend verdeeld kunnen worden via de bestaande verdeelmaatstaven. Controle op doelmatige en rechtmatige besteding vindt op lokaal niveau plaats. Op rijksniveau kan wel beleids- en toezichtsinformatie opgevraagd worden, voor zover die nodig is vanuit de systeemverantwoordelijkheid van de minister, maar geen informatie over de rechtmatigheid van bestedingen. Het betreft immers geen geoormerkt geld. Vanuit het oogpunt van heldere scheiding van verantwoordelijkheden tussen rijk en medeoverheden is het ook onwenselijk als ministeries langs andere wegen, zoals prestatieconvenanten en regelgeving, sturen op de wijze waarop decentralisatie-uitkeringen lokaal besteed worden.
Deelt u de in het artikel geuite mening dat de controle op een doelmatige besteding van decentralisatie-uitkeringen «slecht geregeld» is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, hoe is die controle geregeld en waaruit blijkt dat door die controle wel volledig zicht kan worden gehouden op de besteding van de decentralisatie-gelden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is de taakverdeling tussen de centrale en gemeentelijke overheid als het gaat om de controle op decentrale uitkeringen?
De taakverdeling tussen centrale en gemeentelijke overheid is helder geregeld waar het gaat om de controle op rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op lokaal niveau. In het jaarverslag en de jaarrekening legt het college verantwoording af over het gevoerde beleid.2 De jaarrekening en de jaarlijkse accountantscontrole stellen de gemeenteraad in staat het gevoerde financieel beheer te beoordelen. Daarnaast beschikt de raad over andere controle-instrumenten, zoals de lokale rekenkamer. Als sluitstuk is er het financieel toezicht door de provincie.
Is het waar dat u een wetsvoorstel in voorbereiding hebt om de evaluatieverplichting van gemeentelijke rekenkamers uit de wet te schrappen? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer dit wetsvoorstel verwachten?
Evaluaties van de lokale rekenkamers hebben plaatsgevonden in 2007 (voorlopig) en in 2011.3 Aangenomen wordt dat in de vraagstelling wordt gedoeld op het aangekondigde schrappen van de verplichte periodieke beleidsevaluatie. Op grond van artikel 213a van de Gemeentewet dient het college periodiek onderzoek te verrichten naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur. De raad stelt hier bij verordening regels over en het college brengt schriftelijk verslag uit over de resultaten van het onderzoek. Bij de evaluatie van de dualisering bleek dat de toegevoegde waarde van de voorgeschreven beleidsevaluaties twijfelachtig is. Het is geen «levend» instrument. Gelet op de decentralisatie en de daarmee gepaarde gaande overgang van budgetten acht ik het toegezegde schrappen van de evaluatieverplichting voorbarig. Een heroverweging is aangewezen. Bestaande instrumenten stellen gemeenteraden in staat invulling te geven aan hun controlerende taak; ook waar het de decentralisiatiemiddelen betreft. Zeker nu de gemeentelijke budgetten gaan toenemen dienen controlemogelijkheden te worden benut.
Deelt u de mening dat het afschaffen van de wettelijke verplichting een rekenkamer te hebben ongewenst is? Zo nee, waarom niet?
De verplichting tot het hebben van een lokale rekenkamer of rekenkamercommissie is onderwerp van discussie. De VNG heeft aangegeven dat de verplichting tot het instellen van een rekenkamer voor gemeenten wel afgeschaft zou kunnen worden. Daarbij verwijst men naar het oorspronkelijke advies van de Staatscommissie dualisering gemeentebestuur waarbij raden op autonome wijze kunnen besluiten tot de instelling van een rekenkamer. Het gaat wat de VNG betreft om het afschaffen van de verplichting, niet van het instrument. De VNG betuigt zich voorstander van het rekenkamerinstrument. Gemeenten zouden echter zelf moeten kunnen kiezen of zij het inzetten.
Naar mijn oordeel vormen de rekenkamer en de rekenkamerfunctie echter een wezenlijk onderdeel van het gemeentelijke – en provinciale – bestel. Deze opvatting wordt versterkt door het proces van de decentralisatie en het daarvoor benodigde vertrouwen in de gemeentelijke financiële verantwoording. Een lokale rekenkamer of rekenkamercommissie kan een belangrijke rol spelen bij de invulling van de controlerende taak van de gemeenteraad. Door de decentralisatie neemt het belang van goed toegeruste rekenkamers toe. Uit de evaluaties van de provinciale en gemeentelijke rekenkamers blijkt overigens dat men in het algemeen positief is over hun functioneren. Daar waar gemeenten niet de omvang hebben om een goede rekenkamer te hebben, zal men dienen te besluiten tot een gemeenschappelijke rekenkamer.
Geeft de evaluatie van de provinciale en gemeentelijke rekenkamers2 enige reden tot het willen afschaffen van deze rekenkamers? Zo ja, welke redenen zijn dit?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u inmiddels zicht op het aantal «slapende» rekenkamers, dat wil zeggen rekenkamer(commissie)s met geen of een minimaal budget die niet actief zijn? Zo ja, wat is daarvan het resultaat? Zo nee, op welke termijn is dat wel het geval?
Door de Nederlandse Vereniging voor Rekenkamers en Rekenkamercommissies (NVRR) is onderzoek verricht naar de zogenoemde «slapende rekenkamers». Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek zodra de bevindingen bekend zijn. Daarop vooruitlopend kan ik wel zeggen dat ik het wettelijk opleggen van een begrotingspost voor de rekenkamerfunctie – zoals wel wordt gesuggereerd – een te grote inbreuk acht op het gemeentelijk begrotingsrecht. Ik houd echter wel vast aan het bestaan van een (actieve) rekenkamer.
Met de VNG en het IPO wil ik in overleg treden over de uitkomsten van het onderzoek. Voorop staat dat er op lokaal niveau sprake moet zijn van deugdelijke financiële verantwoording en controle. Het overleg zou er wat met betreft gericht moeten zijn op de invulling van deze randvoorwaarde en de rol die de lokale rekenkamer(commissie) hierbij kan vervullen.