Het bericht ‘Overheveling van taken treft vooral zwakste gemeenten’ |
|
Eddy van Hijum (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Overheveling van taken treft vooral zwakste gemeenten»?1
Ja
Is het waar, dat gemeenten die nu al de grootste financiële problemen ervaren, vanaf volgend jaar het meeste nieuwe werk te doen krijgen als de jeugdzorg, de ouderenzorg en de jonggehandicaptenuitkering Wajong worden gedecentraliseerd?
De Volkskrant hanteert het begrip netto schuld als maat voor financiële problemen van een gemeente. De provinciaal toezichthouders richten zich met name op de mogelijkheid voor gemeenten om meerjarig een sluitende begroting te realiseren. Er zijn voor 2014 door de provinciale toezichthouders negen gemeenten onder preventief financieel toezicht geplaatst. Dat overzicht heb ik u eerder toegezonden.
Van de negen gemeenten die onder preventief financieel toezicht staan komt enkel de gemeente De Marne ook voor in het overzicht van de top tien van gemeenten die «Driedubbel zouden worden getroffen» volgens de Volkskrant.
Op basis van deze vergelijking concludeer ik dat er geen sprake is van een situatie dat de financieel zwakste gemeenten volgend jaar het meeste werk krijgen aan de decentralisaties.
Is de conclusie van het onderzoek van de Volkskrant en het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING) juist, dat veel gemeenten niet alle taken zullen kunnen uitvoeren die ze van het Rijk krijgen overgedragen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dat probleem op te lossen? Zo nee, kunt u aangeven op welk punt of op welke punten het onderzoek niet juist is?
Deze conclusie kan op dit moment niet getrokken worden. Het kabinet stelt dat gemeenten de verantwoordelijkheden in het sociaal domein binnen de financiële kaders kunnen realiseren door goed te kijken wat iemand op eigen kracht kan, bijgestaan door zijn sociale netwerk. Een vervolgstap is om te kijken welke bijdrage (goedkopere) algemene voorzieningen kunnen leveren. Doordat gemeenten verantwoordelijk worden voor het brede sociaal domein worden zij in staat gesteld nieuwe, meer doelmatige, integrale arrangementen te ontwikkelen. Ook kunnen gemeenten doelmatigheidswinst realiseren bij het aanbesteden van ondersteuning.
In de brief van de Staatssecretaris van VWS is uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het begrotingsoverleg langdurige zorg. In dit begrotingsoverleg is afgesproken dat gemeenten in 2015 extra budget ontvangen voor een zorgvuldige invoering van Jeugdwet en de Wmo 2015 en vanaf 2016 meer financiële ruimte voor de uitvoering van hun verantwoordelijkheden op grond van de Wmo 2015.
Om te voorkomen dat individuele gemeenten in de financiële problemen komen is het van belang dat er een goed verdeelmodel wordt ontwikkeld dat een zo nauwkeurig mogelijke voorspelling maakt van de kostenveroorzakers bij de uitvoering van de verschillende wetten, zoals de leeftijdsopbouw van de bevolking. In 2015 wordt gekozen voor het verdelen van het budget op grond van een historisch verdeelmodel, zodat in die gemeenten met een groot aantal rechthebbenden of ouderen de opgave niet zwaarder weegt dan voor gemeenten met minder rechthebbenden of ouderen.
Het artikel in de Volkskrant wekt ten onrechte de suggestie dat er geen rekening wordt gehouden met stijgende kosten voor bijvoorbeeld vergrijzing, zie ook antwoord op vraag 6.
Is het waar dat er een proefberekening is gemaakt, die voor de armste gemeenten erg nadelig uitpakt? Zo ja, wilt u die aan de Kamer sturen?
Van een proefberekening is geen sprake. Het objectieve verdeelmodel voor de nieuwe Jeugd- en Wmo-verantwoordelijkheden is nog in ontwikkeling. Voor het jaar 2015 worden de middelen overgeheveld op basis van een historische verdeling, waardoor er bij de verdeling van het geld zo goed mogelijk wordt aangesloten bij de zorg en ondersteuning op grond van de AWBZ, Zvw en Wet op de jeugdzorg in de afgelopen periode.
Wanneer krijgen gemeentebesturen duidelijkheid over de financiële middelen die het Rijk aan gemeenten in 2015 ter beschikking stelt voor de uitvoering van de taken die gedecentraliseerd worden?
Voor zowel de Jeugdwet als de Wmo2015 zijn gemeenten al geïnformeerd over de voorlopige verdeling van budgetten. Zo is er in januari 2014 een internetbericht2 verschenen waarin de opbouw van het macrobudget 2015 voor de Wmo2015 voor gemeenten is toegelicht. Hierbij is ook een voorlopige historische verdeling voor het jaar 2015 opgenomen; een actualisatie hierop volgt in de meicirculaire gemeentefonds 2014.
Over de budgetten per gemeente in 2015 voor de jeugdtaken zijn gemeenten afgelopen december voor het laatst geïnformeerd. De definitieve budgetten per gemeente voor 2015 worden komende Meicirculaire gepubliceerd. In december is tevens toegezegd dat het budget per gemeente in de Meicirculaire in negatieve zin niet meer dan 5% kan afwijken van het budget van december.
Op welke wijze wordt in het nieuwe verdeelmodel rekening gehouden met de combinatie van vergrijzing van de bevolking, overgedragen zorgtaken en schuld? Wanneer kan de Kamer het nieuwe verdeelmodel tegemoet zien?
De verdeelmodellen houden rekening met de relevante kenmerken van gemeenten, zoals leeftijd en sociale structuur. De modellen houden rekening met de kosten die gemeenten zullen gaan maken, zoals vastgelegd in de Financiële-verhoudingswet (kostenoriëntatie).
Er zal ook aandacht zijn voor de herverdeeleffecten die een objectieve verdeling met zich meebrengt en een manier om deze geleidelijk in te laten groeien. Het verdeelmodel zal geen rekening houden met de schuldpositie van gemeenten. Uitgangspunt van de verdeling is dat gekozen wordt voor verdeelmaatstaven die niet beïnvloed kunnen worden door gemeenten.
Welke maatregelen neemt u om de onzekerheid van gemeentebesturen, maar in de eerste plaats van burgers die zijn aangewezen op zorg en ondersteuning, weg te nemen?
In de Jeugdwet en de Wmo 2015 zijn diverse waarborgen opgenomen die ervoor zorgen dat mensen die daarop aangewezen zijn kwalitatief goede en passende ondersteuning zullen krijgen. Met de uitkomsten van het begrotingsoverleg krijgen gemeenten meer financiële ruimte om deze taken uit te voeren en een zorgvuldige overgang te realiseren. Gemeenten krijgen in de meicirculaire duidelijkheid over de budgetten per gemeente in 2015.
‘Spookstemmen’ en onregelmatigheden bij de gemeenteraadsverkiezingen 2014 |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het feit dat er in 235 gemeenten afwijkingen zijn geconstateerd tussen het aantal opgekomen kiezers en het aantal getelde stembiljetten, en dat er in totaal zo’n 7.387 spookstemmen zouden zijn uitgebracht?1
Ja.
Deelt u de verklaring van de secretaris-directeur van de Kiesraad dat de onregelmatigheden zijn veroorzaakt door het feit dat het tellen van de stemmen nog steeds met de hand gedaan wordt? Zo nee, bent u bereid om te laten onderzoeken hoe deze afwijkingen precies zijn veroorzaakt?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2, 4 en 5 van het lid Klein (50PLUS)2.
Deelt u de mening dat elektronisch stemmen de oplossing is ter voorkoming van deze afwijkingen, en zo ja, bent u bereid om, zodra dat technisch veilig kan, elektronisch stemmen zo snel mogelijk te herintroduceren om dergelijke fouten in de toekomst te voorkomen? Zo ja, bent u bereid om het traject naar elektronisch stemmen, zoals geschetst op pagina 7 van uw brief over elektronisch stemmen en tellen van 21 maart 2014 (Kamerstuk 33 829 nr. 3), waar mogelijk te versnellen?
Ik zie geen mogelijkheid om een ander tijdpad te volgen dan is weergegeven in het kabinetsstandpunt over het advies van de Commissie elektronisch stemmen in het stemlokaal (de commissie-Van Beek)3. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6 van het lid Klein (50PLUS).
Het aantal computers bij gemeenten die nog op basis van Windows XP werken |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten over computers die nog werken op basis van Windows XP, in het bijzonder bij Nederlandse gemeenten?1
Ja.
Heeft u inzicht in het aantal computers bij gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk die nog werken op basis van Windows XP? Zo ja, om hoeveel pc’s gaat het? Zo nee, wilt u de omvang van het probleem onderzoeken?
Dat inzicht heb ik gedeeltelijk. Overheidsorganisaties bij het Rijk, gemeenten, provincies en waterschappen zijn en blijven zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij passend invulling geven aan hun ICT- vervangingsbeleid. In interbestuurlijk verband heb ik mijn partners in het openbaar bestuur (te weten het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen) meermaals aangesproken op de beëindiging van de ondersteuning van Windows XP, Office 2003 en Exchange en is de urgentie ervan erkend. Het up to date houden van computersystemen is natuurlijk ook onderdeel van de Baseline in de verplichtende zelfregulering en de toetsen die daarop zijn of worden ingericht ter controle. Ook is het onderliggend onderdeel van de verantwoording bij het in control statement dat moet worden afgegeven.
Bij de Rijksoverheid ging het begin maart om 34.000 tot 40.000 werkplekken bij de verschillende ministeries en departementen.
Klopt het dat 2 op de 5 gemeenten nog computers hebben die Windows XP gebruiken en dat sommige gemeenten nog een jaar lang gebruik zullen maken van Windows XP? Zo nee, wat klopt daar niet aan?
Er zijn gemeenten die nog gebruik zullen maken van computers die draaien op Windows XP, Office 2003 en Exchange na 8 april aanstaande. Dit aantal vermindert, omdat de uitfasering bij gemeenten gaande is. De Informatiebeveiligingsdienst (IBD) heeft gemeenten geïnformeerd over de migratie van Windows XP, Office 2003 en Exchange en wijst gemeenten op haar verantwoordelijkheid passend invulling te geven aan de adviezen die zij samen met het NCSC uitbrengt.
Welke risico’s brengt het voortdurend gebruik van Windows XP met zich mee voor de dataveiligheid van betrokken overheidsinstellingen? Hoe worden deze risico’s beperkt?
Vanaf 8 april aanstaande staakt Microsoft de ondersteuning van Windows XP,Office 2003 en Exchange waarna er geen nieuwe beveiligingsupdates voor zullen worden uitgebracht. Het voortdurend gebruik van Windows XP, Office 2003 en Exchange brengt beveiligingsrisico’s met zich mee, met name op PC’s met een directe toegang tot het Internet. Deze PC’s zullen kwetsbaar worden voor aanvallen van buitenaf (zoals virussen waardoor een aanvaller toegang kan verkrijgen tot informatie op betreffende PC) en na besmetting kunnen aanhoudende aanvallen zich voordoen op het interne kantoornetwerk van een overheidsinstelling. Het risico van deze aanvallen in organisaties wordt aanzienlijk beperkt door het toepassen van gelaagde beveiliging, zoals het gebruik van antivirussoftware en een firewall uitgerust met Intrusion Detection/Prevention System (IDS/IPS). Dit zal echter niet alle aanvallen kunnen tegenhouden.
Bij een aantal organisaties van de Rijksoverheid zijn middels zogeheten Customer Support Agreement (CSA) afgesloten met Microsoft, het gaat dan om beveiligingsmaatregelen genomen voor kritische beveiligingslekken. Momenteel verkennen mijn partners in het openbaar bestuur (provincies, gemeenten en waterschappen) op welke wijze een CSA- regeling ook voor de medeoverheden kan worden bewerkstelligd.
Ook heeft het NCSC in oktober 2013, door middel van het publiceren van een factsheet, alle gebruikers en beheerders van computers met Windows XP met klem geadviseerd om over te stappen naar een ander besturingssysteem. Het NCSC heeft verder geschreven dat als het op korte termijn niet mogelijk is om over te stappen op een ander besturingssysteem, het dan belangrijk is om verbindingen met de buitenwereld, via internet, tot een minimum te beperken.
Worden op Windows XP draaiende computers ook nog ingezet om te communiceren met, of data te verwerken in, systemen die onder verantwoordelijkheid vallen van de Rijksoverheid, zoals de GBA, Suwinet of DigiD? Zo ja, welke risico’s brengt dit met zich mee? Zo nee, hoe wordt dit voorkomen?
Voor kritieke systemen die vallen onder de verantwoordelijkheid van de Rijksoverheid waarop Windows XP, Office 2003 en Exchange nog draait na 8 april aanstaande, geldt dat op deze computers een zogeheten Customer Support Agreement (CSA) van Microsoft is inbegrepen. Het komt erop neer dat kritieke patches nog worden bijgewerkt en dat de migratie naar een nieuw besturingssysteem zo snel als mogelijk plaatsvindt. Voor wat betreft de Basisregistratie Personen (BRP), voorheen GBA, geldt dat er geen computers in gebruik zijn die draaien op Windows XP. De koppelingen zijn op het niveau van het berichtenverkeer: een gemeente stuurt een bericht naar de BRP en de BRP stuurt een bericht terug. Voor de centrale voorziening van het Suwinet geldt eveneens dat Windows XP niet wordt toegepast in het berichtenverkeer en gegevensverwerking, evenals voor de DigiD- voorziening.
In het kader van de DigiD-assessments wordt bij organisaties die op DigiD aansluiten het patchmanagement beoordeeld, waaronder impliciet het gebruik van een actueel besturingssysteem.
Indien overheidsorganisaties gebruik maken van de Suwinet-Inkijkpagina’s in combinatie met Windows XP op de werkstations, dan is er bij deze organisaties sprake van een beveiligingsrisico en van groot belang dat deze organisaties passende maatregelen treffen. Hierop ga ik nader in bij vraag 10.
Welke eisen worden er gesteld aan de computersystemen van burgers en bedrijven bij het inloggen bij DigiD of eHerkenning? Vormt het gebruik van Windows XP hier ook een potentieel risico voor de integriteit van de dataverwerking?
De gebruiksvoorwaarden van eHerkenning vereisen dat de gebruiker van het eHerkenningsmiddel (dit kan een bedrijf zijn of een overheidsorganisatie) zorg draagt voor voldoende beveiliging van de netwerkverbindingen en systemen die onder diens verantwoordelijkheid vallen en die door het bedrijf of de overheidsorganisatie worden gebruikt om in te loggen met eHerkenning. Het gebruik van Windows XP vormt hierbij een potentieel risico voor de integriteit van de dataverwerking. Zo bestaat bijvoorbeeld het risico dat malware de inloggegevens afvangt of de waarden aanpast op het formulier dat wordt ingevuld (bv. het gevraagde subsidiebedrag of het rekeningnummer waarop de subsidie dient te worden overgemaakt). De dienstverlening van eHerkenning is en blijft echter veilig: de integriteit van het berichtenverkeer kan niet worden aangetast zonder dat dit binnen eHerkenning wordt opgemerkt. Indien de gebruiker dus na 8 april 2014 gebruik blijft maken van Windows XP, voldoet de gebruiker niet meer aan de gestelde eis van voldoende beveiliging. Op de website van eHerkenning wordt geattendeerd te stoppen met het gebruik van Windows XP. Daarnaast zullen de bij eHerkenning betrokken erkende aanbieders door Logius worden gevraagd om hun klanten te wijzen op de gestelde eis van voldoende beveiliging en dat zij na 8 april hier niet meer aan voldoen indien zij Windows XP gebruiken. De bij eHerkenning betrokken erkende aanbieders maken in het operationele netwerk eHerkenning geen gebruik meer van Windows XP.
Bij DigiD worden geen eisen gesteld aan de computersystemen van eindgebruikers. Wel wordt op de website van DigiD (en ook de website van MijnOverheid.nl) geattendeerd te stoppen met het gebruik van Windows XP. Daarnaast wordt er op de DigiD website een aantal tips gegeven hoe de burger zijn computer gezond kan houden. Zie: https://www.digid.nl/veiligheid/ (onder het kopje «Houd uw computer gezond»). Het gegevensverkeer van en naar DigiD is wel beschermd omdat gebruik wordt gemaakt van zogenaamde PKI overheidscertificaten bij eindgebruiker en DigiD zelf.
DigiD zelf gebruikt geen op Windows XP draaiende computers om te communiceren of data te verwerken en vormt hierbij geen potentieel risico voor de integriteit van dataverwerking.
Welke rol ziet u voor de overheid in het bevorderen van het gebruik van veilige computersystemen door burgers en bedrijven in Nederland?
Voor burgers en bedrijven in Nederland is het van groot belang dat zij -voor de veiligheid van hun persoonlijke gegevens/klantgegevens- zo spoedig mogelijk stoppen met het gebruik van Windows XP. Als burgers en bedrijven met Windows XP blijven werken, lopen ze op het internet een risico om slachtoffer te worden van cybercrime. Dat geldt bij allerlei soorten handelingen, of het nu gaat om internetbankieren, bestellen bij webwinkels, raadplegen van informatie of het doen van zaken met de overheid.
In de Nationale Cyber Security Strategie 2 (vergaderjaar 2013 – 2014, Kamerstuk 26 643, nr. 291) wordt van burgers een zekere basis-cyberhygiëne en bekwaamheid verwacht als zij ICT gebruiken, bijvoorbeeld bij het surfen op het web. Denk aan voorzichtig zijn met persoonlijke gegevens, het uitvoeren van updates, het gebruik van sterke wachtwoorden en het in evenwicht brengen van functionaliteit en cybersecurity. De overheid zet in op het vergroten van de digitale weerbaarheid van overheid, burgers en bedrijfsleven, bijvoorbeeld via het onderwijs.
Sinds wanneer waren gemeenten en andere overheden op de hoogte van het beëindigen van de ondersteuning van Windows XP door Microsoft? Hoe kan het zijn dat het niet gelukt is om tijdig de betrokken systemen aan te passen, zodat ondersteunde software gebruikt wordt?
Overheidsorganisaties zijn al enkele jaren op de hoogte van de voorgenomen beëindiging van de ondersteuning van Windows XP door Microsoft op 8 april aanstaande. Veel organisaties hebben dan ook de uitfasering van Windows XP opgenomen in het meerjarige beveiligingsplan. Op 3 juli 2013 is uw Kamer over de risico’s geïnformeerd in het Cyber Security Beeld Nederland – 3 (vergaderjaar 2012 – 2013, Kamerstuk 26 643, nr. 285). De vorig jaar opgerichte IBD heeft gemeenten in oktober 2013 op de hoogte gesteld en geattendeerd op de factsheet van het NCSC hieromtrent. Ook is gemeenten, die niet voor 8 april a.s. zullen migreren, dringend geadviseerd het bij antwoord 4 genoemde advies van het NCSC op te volgen en bij vragen de helpdesk van de IBD te bellen. Vervanging van besturingssystemen op de PC’s en servers gaat niet van de ene op de andere dag. Er zit veelal samenhang met applicaties en daardoor kunnen er grote vervangingstrajecten nodig zijn. Sommige overheidsorganisaties geven daarom aan dat het niet gaat lukken om voor 8 april a.s. over te stappen naar een ander besturingssysteem.
Deelt u de mening van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) dat gemeenten niet klaar zijn voor de grote hoeveelheid gevoelige gegevens die zij straks te verwerken krijgen? Zo nee, waardoor vindt u dat gemeenten hier wel klaar voor zijn? Zo ja, wat wordt gedaan om de gegevensbescherming te borgen en wat is de rol van het Cbp hierin?
De zorgen van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) begrijp ik. Er worden met de IBD/VNG en de Taskforce BID gezamenlijk stappen gezet om de informatieveiligheid bij gemeenten nader invulling te geven. Ook mijn collega’s van de bij de decentralisaties betrokken departementen zijn hier mee bezig. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 3 van het lid Van Toorenburg met kenmerk 2014Z04940. De rol van het Cbp is hierin onafhankelijk. Het Cbp heeft de mogelijkheid handhavend op te treden indien gemeenten niet voldoen aan de vereisten van de Wbp.
Deelt u de mening dat de langzame uitfasering van niet langer ondersteunde besturingssystemen een zorgelijk beeld geeft van de computerbeveiliging bij gemeenten en andere overheden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u de gehele Nederlandse overheid aansporen en ondersteunen bij het bij de tijd en veilig houden van de ICT-infrastructuur?
Er zijn overheden die gebruik maken van computers die draaien op Windows XP, ook na 8 april aanstaande. Dit aantal vermindert, omdat de uitfasering van Windows XP bij steeds meer overheden plaatsvindt. Vanuit mijn coördinerende verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het openbaar bestuur heb ik mijn partners in het openbaar bestuur er op aangesproken tijdig over te gaan naar een nieuwer besturingssysteem. Ook het Ministerie van Veiligheid & Justitie heeft middels de factsheet van het NCSC in oktober 2013 alle gebruikers en beheerders van computers (ook bij de overheid) met Windows XP met klem geadviseerd om over te stappen naar een ander besturingssysteem.
Gemeentelijk voorrangsbeleid bij het uitgeven van bouwkavels |
|
Eddy van Hijum (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Raalte in de fout met regels huisvesting»?1
Ja
Is het waar dat u nadere beperkingen oplegt aan de gemeente Raalte ten aanzien van het stellen van de eis dat gegadigden voor bouwkavels een sociale of economische binding met een dorp moeten hebben? Betreft de geconstateerde strijdigheid met landelijke huisvestingsregels vooral de juridische basis van het beleid of ook de inhoudelijke voorwaarden?
Het raadsbesluit van Raalte van 31 oktober 2013 bevat een aantal kaders die voor de uitgifte van woningbouwkavels en nieuwbouwwoningen gehanteerd kunnen worden. Overeenkomstig de vigerende Huisvestingswet mogen sociale of economische bindingseisen bij de uitgifte van kavels uitsluitend worden gehanteerd indien de gemeenteraad een huisvestingsverordening heeft vastgesteld waarin deze toewijzingscriteria zijn opgenomen. De Huisvestingswet bevat een uitputtende regeling ten aanzien van de verdeling van woonruimte. Dit betekent dat een gemeente geen andere regels mag stellen bij de verdeling van woonruimte, dan waartoe zij bevoegd is op basis van de Huisvestingswet. Volgens de Huisvestingswet kan de gemeenteraad besluiten tot het opstellen van een huisvestingsverordening indien dat noodzakelijk is ter bevordering van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van schaarse woonruimte.
Gebleken is dat er in de gemeente Raalte geen huisvestingsverordening is vastgesteld. De vastgestelde kaders staan daarom op gespannen voet met de Huisvestingswet.
Indien de gemeente alsnog sociale of economische bindingseisen wil stellen ten aanzien van de uitgifte van kavels en dit noodzakelijk is ter bevordering van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van schaarse woonruimte kan dit uitsluitend door middel van het vaststellen van een huisvestingsverordening. Er worden geen nadere beperkingen opgelegd aan de gemeente Raalte, anders dan de vereisten opgenomen in de Huisvestingswet, zoals die ook voor alle andere gemeenten gelden.
Bij brief van 6 maart 2014 (kenmerk: 2014–0000088953) heb ik het college van burgemeester en wethouders van Raalte gevraagd om aan te geven of zij voornemens is de sociale of economische bindingseisen bij de uitgifte van woningbouwkavels en nieuwbouwwoningen, zoals vastgesteld in het besluit van 31 oktober 2013 in een huisvestingsverordening op te nemen dan wel deze bindingseisen buiten toepassing te laten.
Bij brief van 19 maart 2014 (zaaknummer: 4963) heeft het college van burgemeester en wethouders van Raalte laten weten zich te zullen conformeren aan de geldende regelgeving.
Deelt u de visie dat het stellen van voorrangsregels bij de uitgifte van bouwkavels door gemeenten onderdeel is van gemeentelijke autonomie? Welke ruimte heeft de gemeente bij het opstellen van een huisvestingsverordening om desgewenst voorrangsbeleid te voeren? Klopt de suggestie in het artikel dat deze ruimte in plattelandsgemeenten beperkter is dan in grote steden met achterstandsproblemen?
Gemeenten zijn vrij om al dan niet kavels uit te geven. Echter bij de toewijzing van deze kavels zijn ze gebonden aan de Huisvestingswet. Uitgangspunt is de vrijheid van vestiging. Deze vrijheid van vestiging kan uitsluitend worden beperkt op basis van de Huisvestingswet indien dat noodzakelijk is ter bevordering van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van schaarse woonruimte. Dit is een algemene lijn die ook in de jurisprudentie is bevestigd.2 Indien de situatie op de woningmarkt dat vergt kan de gemeenteraad besluiten een huisvestingsverordening op te stellen binnen de kaders van de Huisvestingswet. In die huisvestingsverordening kunnen naast onder meer passendheids- en urgentiecriteria ook regels gesteld worden waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen woningzoekenden die al of niet een economische of maatschappelijke binding met de regio, gemeente of kern hebben. In de Huisvestingswet wordt geen onderscheid gemaakt tussen plattelandsgemeenten of grote steden.
Kunt u aangeven of u voornemens bent om de Huisvestingswet op dit onderdeel aan te passen en wat de toegestane ruimte wordt om bouwkavels toe te wijzen aan mensen met sociale of economische binding? Wat dient daarbij de verdeling tussen lokale, regionale en generieke uitgifte te zijn?
In de Tweede Kamer, is het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet, met als titel «Nieuwe regels met betrekking tot de verdeling van woonruimte en de samenstelling van de woonruimtevoorraad (Huisvestingswet 2014)» (Kamerstukken II, 32 271), op 3 maart 2014 uitvoerig besproken. Op 11 maart 2014 heeft de Tweede Kamer ingestemd met het wetsvoorstel en momenteel is het aanhangig in de Eerste Kamer. In dat wetsvoorstel is vrijheid van vestiging het uitgangspunt en kan deze vrijheid uitsluitend beperkt worden op basis van de in dat wetsvoorstel opgenomen maatregelen. Indien dit wetsvoorstel tot wet wordt verheven, is gemeentelijke (publiekrechtelijke en privaatrechtelijke) regelgeving inzake de toewijzing van bouwkavels en koopwoningen niet toegestaan.
Heeft u signalen dat meer gemeenten een groter deel van uitgifte van kavels met voorrang willen geven aan mensen met een sociale en economische binding met de gemeente? Zo ja, heeft dat gevolgen voor de voorgestane regelgeving?
Deze signalen zijn mij niet bekend.
Het bericht ‘Hoeder privacy: gemeente laks met veiligheid data’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Hoeder privacy: gemeente laks met veiligheid data»?1
Ja.
Is het waar dat twee op de vijf gemeenten nog gebruik maken van computers die draaien op Windows XP, ook als Microsoft geen updates meer levert vanaf 8 april a.s.?
Er zijn gemeenten die nog gebruik maken van computersystemen die voorzien zijn van Windows XP,Office 2003 en Exchange na 8 april aanstaande. Dit aantal vermindert, omdat de uitfasering van Windows XP bij gemeenten gaande is. De Informatiebeveiligingsdienst (IBD) heeft gemeenten geïnformeerd over de migratie van Windows XP en wijst gemeenten op de eigen verantwoordelijkheid passend invulling te geven aan de adviezen die zij samen met het NCSC uitbrengt.
Deelt u de zorgen van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) over de beveiliging van gegevens van burgers, te meer nu gemeenten steeds meer privacygevoelige gegevens in beheer krijgen door de decentralisatie van taken in het sociaal domein?
De zorgen van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) begrijp ik. Belangrijke zorgtaken worden naar gemeenten overgeheveld. Daarbij is informatieveiligheid een zeer belangrijk aandachtspunt. Dit kabinet hecht aan het belang van informatieveiligheid bij gemeenten.
De bescherming van persoonsgegevens heb ik hoog in het vaandel. Burgers moeten er te allen tijde op kunnen vertrouwen dat er zorgvuldig wordt omgegaan met persoonsgegevens. Om bestuurders en topmanagers in het openbaar bestuur hiervan te doordringen, mede in het licht van de decentralisaties in het sociaal domein en mijn ambitie om in 2017 zoveel mogelijk zaken met de overheid digitaal te regelen, heb ik de Taskforce Bestuur en Informatieveiligheid Dienstverlening (Taskforce BID) ingesteld per 13 februari 2013 (vergaderjaar 2012 – 2013, Kamerstuk 26 643, nr. 269).
In het kader van de discussie over Privacy heeft het Cbp gesuggereerd om een Privacy Impact Assessment (PIA) uit te voeren met betrekking tot de decentralisaties. In mijn brief aan de Kamer van 10 februari jl. (vergaderjaar 2013 – 2014, Kamerstuk 33 750 VII, nr. 45) heb ik aangegeven dat een PIA over het sociale domein mijns inziens het beste uitgevoerd kan worden op de gemeentelijke praktijk. De decentralisatiewetten bieden immers juist de ruimte aan gemeenten om dat domein zelf vorm te geven. Op dit moment wordt voor die gemeentelijke praktijk een beperkt aantal modellen ontwikkeld betreffende de wijze waarop gemeenten hun uitvoering organiseren. Het lijkt mij goed om wanneer deze wat meer concreet zijn, een PIA uit te (laten) voeren op deze modellen. Ik zal hierin het voortouw nemen.
Op dit moment legt een interdepartementale werkgroep, in samenwerking met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) de laatste hand aan een beleidsvisie op gegevensuitwisseling en privacy in het kader van de decentralisaties. Ik verwacht de visie dit voorjaar naar uw Kamer te kunnen sturen.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat de overheden in het algemeen, en gemeenten in het bijzonder, afhankelijk zijn van een softwareleverancier als Microsoft?
Autonome overheidsorganisaties, zoals de gemeenten, zijn zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij passend invulling geven aan hun ICT- beleid, alsook voor afspraken die zij maken met leveranciers van hun soft- en hardware. Groepen gemeenten maken soms gezamenlijk afspraken met leveranciers (de zogeheten gebruikersverenigingen).
Deelt u de stelling van de Informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten (IBD), dat gemeenten actief bezig zijn met de beveiliging van hun systemen? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, welke maatregelen neemt u om te bevorderen dat gemeenten meer prioriteit geven aan de beveiliging van hun systemen?
Ja, zowel de IBD, de VNG (en ook in samenwerking met gemeentelijke organisaties als VDP, NVVB, VGS, VIAG, et cetera) als de Taskforce BID werken er sinds begin vorig jaar samen naartoe informatieveiligheid bij gemeenten naar een hoger plan te tillen.
De IBD is begin vorig jaar opgericht door en voor gemeenten. De IBD is er voor alle gemeenten en richt zich op bewustwording en concrete ondersteuning om gemeenten te helpen hun informatieveiligheid naar een hoger plan te tillen. DeVNG heeft de Resolutie «Informatieveiligheid, randvoorwaarde voor de professionele gemeente» opgesteld en aan haar leden voorgelegd tijdens de Buitengewone Algemene Ledenvergadering eind vorig jaar. Uitkomst is dat deze Resolutie met bijna 95% van de stemmen is aangenomen. In grote lijnen betekent deze resolutie dat iedere gemeente zich heeft gecommitteerd aan de afspraak informatieveiligheidsbeleid vast te stellen aan de hand van een zogeheten basisnormenkader voor informatieveiligheid: de Baseline Informatiebeveiliging Gemeenten (BIG). Samen met de Taskforce BID wordt uitwerking gegeven aan de implementatie van de Resolutie van de VNG en de Taskforce adresseert het belang van informatieveiligheid aan de bestuurlijke tafels in het openbaar bestuur.
Het bericht ‘Afvalboete blijft bij gemeenten’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Afvalboete blijft bij gemeenten»?1
Ja.
Is het waar, dat een aantal gemeenten in Noord-Brabant een boete boven het hoofd hangt, omdat zij hun volumeplicht tegenover afvalverwerkingsbedrijf Attero niet nakomen?
Ja.
Is het waar, dat gemeenten hun volumeplicht niet kunnen nakomen, omdat burgers trouw hun afval scheiden?
Ja, althans voor zover gemeenten niet het gescheiden afval aan andere afnemers hebben verkocht of eigen verwerkingsinitiatieven hebben ontwikkeld, terwijl ze gehouden waren aan het contract met Attero.
Waarom heeft Attero tot nu toe geen boetes opgelegd?
Attero is een privaatrechtelijke samenwerkingsovereenkomst van provincies en gemeenten vallend onder het Burgerlijke Wetboek. Ik kan als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet treden in onderliggende overeenkomsten.
De vraag waarom Attero eerder geen boetes heeft opgelegd dient u bij het bedrijf neer te leggen. Naar ik heb begrepen hebben bedrijf en gemeenten gezocht naar oplossingen voor het probleem van onderlevering, en zou pas daarna overgegaan worden tot het sturen van nota’s. Daarom is in 2011 en 2012 wel kenbaar gemaakt dat er te weinig restafval is aangeleverd, maar zijn er geen facturen gestuurd. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Welke rol speelt de provincie Noord-Brabant in de naleving van de contracten tussen Attero en de gemeenten?
De naleving van de contracten is een aangelegenheid tussen de gemeenten en het bedrijf Attero. De provincie Noord-Brabant heeft hierin geen directe rol. Wel hebben Noord-Brabant en de overige aandeelhouders, voordat besloten is tot daadwerkelijke verkoop van aandelen aan Waterland, de gemeenten in staat gesteld om hun invloed te vergroten op Attero. Gemeenten zijn in de gelegenheid gesteld de vrijvallende aandelen over te nemen van de provincie Noord-Brabant en overige provinciale aandeelhouders met een inbestedingsvariant voor afvalverwerking. Indien hiertoe zou worden over gegaan, zou de aanleverplicht ophouden te bestaan. De gemeenten hebben hier van afgezien. Verder is gesproken tussen Attero en de Brabantse gemeenten over een andere mogelijkheid om van de leveringsclausule af te komen met gesloten beurzen door gebruik te maken van een langere contracttermijn voor gemeenten. Ook hier is geen gebruik van gemaakt waardoor het originele contract met leveringsclausule in stand blijft. Als de deal doorgang vindt (uiterlijk 5 mei dienen de aandeelhouders aan te geven of ze hun aandelen willen houden of verkopen), speelt de provincie Noord-Brabant geen enkele rol meer in de naleving van de contracten tussen Attero en de gemeenten. De provincie is dan geen aandeelhouder meer waardoor zij ook geen invloed meer kan uitoefenen.
Deelt u de mening, dat het algemeen belang niet is gediend met het ontmoedigen van afvalscheiding?
Ja. Opmerking hierbij is dat het contract met de onderaanleveringclausule is opgesteld in de jaren negentig en beleidsontwikkeling met betrekking tot gescheiden afval van een latere datum is. Hierdoor lijkt er nu sprake van een perverse prikkel maar is er eerder sprake van voortschrijdend inzicht en ontwikkelingen die niet zijn meegenomen in vroeger opgestelde privaatrechtelijke contracten. Overigens zal per 2017 er een nieuw leveringscontract in werking treden tussen Attero en de betrokken Brabantse gemeenten waarvoor de aanbesteding reeds is afgerond. In deze overeenkomst is er geen sprake meer van boetes bij onderaanlevering van (gescheiden) afval.
Turkse campagnes tijdens de gemeenteraadsverkiezingen 2014 |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «#GR2014 In Nederland spreken we Nederlands»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het belachelijke gegeven dat partijen als de PvdA voor Nederlandse gemeenteraadsverkiezingen campagne voeren in het Turks?
Ik verwacht van iedere burger in Nederland dat hij of zij zich inzet om actief mee te doen en een bijdrage te leveren aan de samenleving. Of je nu nieuwkomer bent of je familie al generaties lang in Nederland woont: iedereen heeft dezelfde rechten en plichten in Nederland. Het is daarom noodzakelijk dat mensen de Nederlandse taal spreken en weten hoe de Nederlandse samenleving in elkaar zit.
We moeten echter realistisch zijn; het vergt tijd om een nieuwe taal te leren. Niet iedere stemgerechtigde Nederlander is het Nederlands machtig. Dit doet niets af aan hun stemrecht. Het staat politieke partijen vrij deze mensen te bereiken en actief te betrekken bij onze democratie door middel van een campagne. Politieke participatie draagt bij aan integratie en participatie van nieuwkomers in Nederland.
Deelt u de visie dat immigranten zich aan dienen te passen aan de Nederlandse samenleving en niet de Nederlandse samenleving aan immigranten? Zo ja, kunt u bevestigen dat ook u vindt dat Nederlands de voertaal is in Nederland en dit ook dient te zijn bij verkiezingen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe geloofwaardig bent u eigenlijk als minister van integratie, die op papier wijst op het belang van de Nederlandse taal maar tijdens verkiezingen zelf campagne voerde in het Turks en daarnaast lid is van een partij die hier ook in 2014 vrolijk mee verder gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te zorgen dat campagnes voor Nederlandse gemeenteraadsverkiezingen gewoon gevoerd worden in het Nederlands?
Geen.
Het artikel 'Gemeente verhult grondverliezen met dubieuze boekhoudtrucs' |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «gemeente verhult grondverliezen met dubieuze boekhoudtrucs»?1
Ja.
Deelt u de constatering in het artikel dat veel gemeenten creatief omgaan met boekhoudregels om verliezen op hun grondposities te verhullen?
Voor zover ik kan beoordelen – op basis van de informatie die wij verkrijgen van de provinciale toezichthouders – handelen gemeenten binnen de kaders van de regelgeving. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven welke spelregels gemeenten in acht moeten nemen die te maken hebben met verliesgevende grondexploitaties? Kunt u op basis van informatie van provinciale toezichthouders aangeven in hoeverre gemeenten zich aan deze spelregels houden?
Ten eerste stelt de Minister van Infrastructuur en Milieu de eis dat bij de vaststelling van ruimtelijke plannen informatie beschikbaar is over de uitvoerbaarheid, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid. Dit is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, artikel 3.1.6 onder f. Het doel hiervan is te voorkomen dat gemeenteraden besluiten nemen over ruimtelijke plannen en de daarbij behorende grondexploitaties zonder dat inzicht bestaat in de financieel-economische risico’s.
Ten tweede stelt de Minister van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties eisen aan het financiële beheer van provincies en gemeenten, waaronder de verantwoording van de grondexploitatie. Het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV) vereist dat gemeenten in de begroting en de jaarrekening inzicht bieden in de financiële risico’s in de grondexploitaties. In de paragraaf grondbeleid geven gemeenten hiertoe een actuele prognose van de te verwachten resultaten van de totale grondexploitatie alsmede een onderbouwing van de geraamde winstneming.
Om een eenduidige toepassing van het BBV te bevorderen, is door de Minister van BZK een commissie BBV ingesteld. Deze commissie geeft aanbevelingen en doet stellige (leidende) uitspraken over de interpretatie van het BBV. Een drietal notities van de commissie BBV bevatten nadere richtlijnen voor de verwerking van de financiële consequenties van de grondexploitatie in de begroting en jaarrekening:2
Voor zover ik kan beoordelen op basis van informatie van provinciale toezichthouders, houden gemeenten zich aan de regels van het BBV en de uitleg van de commissie BBV. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Deelt u de waarneming dat sommige gemeenten verliezen maskeren door investeringen uit de grondexploitatie onder een andere post op de balans te zetten (vaste materiële activa), waardoor deze investeringen geleidelijk kunnen worden afgeschreven in plaats van als verlies te worden afgeboekt? Acht u een dergelijke tussentijdse «stelselwijziging» om financiële redenen met terugwerkende kracht verenigbaar met het Besluit Begroting en Verantwoording gemeenten en provincies (BBV)?
In de notitie «Toerekening kosten van bestedingen in de openbare ruimte aan grondexploitaties» geeft de commissie BBV nadere uitleg over het activeren van investeringen in de openbare ruimte.
Investeringen die direct gerelateerd zijn aan de grondexploitatie moeten worden toegerekend aan de grondexploitatie en kunnen niet worden geactiveerd onder vaste materiële activa. Ten aanzien van de indirecte kosten bestaat beleidsvrijheid inzake het wel of niet toerekenen aan de grondexploitatie.
Het is enkel onder voorwaarden toegestaan om investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut (alsnog) uit de grondexploitatie te halen, te activeren en de jaren erna door middel van afschrijvingen ten laste van de exploitatie te brengen. Het mag hierbij uitsluitend gaan om indirecte kosten en de stelselwijziging vereist een expliciet raadsbesluit en een begrotingsbesluit. Een dergelijke stelselwijziging brengt met zich mee dat bepaalde investeringskosten ten laste komen van de reguliere exploitatie en begroting. De financiële gevolgen en mogelijke risico’s hiervan, moeten binnen de reguliere begroting worden opgevangen.
Op basis van de bij mij beschikbare informatie houden gemeenten zich aan deze regels.
Over de casus Breda die in het artikel wordt genoemd zijn eind vorig jaar vragen gesteld aan de Minister van BZK door het lid van Raak (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2494). Ik heb daarbij duidelijk gemaakt, verwijzend naar de notities van de commissie BBV, onder welke voorwaarden sprake kan zijn van een zogenaamde stelselwijziging.
Daarbij vermeld ik dat de casus Breda betrekking had op een stelselwijziging in het begrotingsjaar 2012. In de loop van 2013 publiceerde de commissie BBV de betreffende notitie o.a. naar aanleiding van vragen uit de praktijk en antwoorden hierop van de commissie, hoe hier mee diende te worden omgegaan.
De provincie Noord-Brabant, als financieel toezichthouder, heeft de gemeente Breda voor het moment van besluitvorming kenbaar gemaakt onder welke voorwaarden investeringen uit de grondexploitatie gehaald kunnen worden. Op basis van het door de gemeenteraad van Breda op 15 april genomen besluit was de provincie van oordeel dat de verwerking in de jaarrekening 2012 niet rechtmatig was, vanwege het feit dat er sprake was van een besluit tot de stelselwijziging na 31 december 2012.
De provincie was daarnaast van mening dat het raadsbesluit te algemeen was geformuleerd. De onderbouwing voor het besluit (gewijzigde omstandigheden en inzichten) ontbrak. De accountant van Breda was echter van mening, dat de stelselwijziging rechtmatig verwerkt was in de jaarrekening 2012. Ten eerste omdat deze wel overtuigd was van de gewijzigde omstandigheden waarvan sprake moet zijn. Ten tweede omdat de notitie van de commissie BBV van 26 april 2013 in de ogen van de accountant op zijn vroegst relevant was voor het begrotingsjaar 2013 dan wel 2014.
De provincie Noord-Brabant was daarop van mening dat de gemeenteraad van Breda het oordeel toekomt om de redenering van de accountant al dan niet te volgen. De provincie was daarnaast van mening dat het College van B&W van Breda op een serieuze wijze een aanvang had gemaakt van de gezondmaking van het grondbedrijf. Daarom zag de provincie, kijkend naar de (meerjaren)begrotingspositie van Breda, geen aanleiding tot een interventie.
Deelt u de waarneming dat sommige gemeenten de rentekosten verlagen die zij toerekenen aan bouwprojecten? Klopt het dat de toegerekende rente voor langlopende projecten soms lager ligt dan de betaalde rente? Acht u dit verantwoord?
Ik heb er kennis van genomen dat gemeenten hun rentetarieven aanpassen. Voor zover ik kan beoordelen, handelen gemeenten binnen de kaders van het BBV.
De commissie BBV heeft in 2013 de eerder genoemde notitie «Rente» gepubliceerd. Deze notitie laat de gemeenten redelijk vrij in het bepalen van de toegerekende rente. Hierbij geldt dat een lage rekenrente geen verliezen met zich meebrengt zolang die rente ten minste gelijk is aan de rente die de gemeente betaalt.
Het is niet mijn verantwoordelijkheid om over individuele gevallen een oordeel te hebben. In algemene zin lijkt het verstandig dat gemeenten naar aanleiding van gewijzigde marktomstandigheden, hun rentebeleid gemotiveerd aanpassen. Dit draagt ook bij aan het meer transparant maken van de geldstromen rondom het grondbedrijf.
Deelt u de waarneming dat sommige gemeenten de periode oprekken waarin ze verwachten hun grond nog te kunnen verkopen? Welke spelregels gelden er ten aanzien van de tijdshorizon die gehanteerd moet worden?
Het BBV stelt geen strikte termijnen aan de periode waarin gemeenten verwachten hun grond te verkopen. In zijn algemeenheid kan ook niet worden gezegd dat het onverstandig is de exploitatietermijn van grondexploitaties te verlengen. Dat hangt af van het marktperspectief. In sommige regio’s zal de bouw- en vastgoedmarkt zich relatief snel herstellen wanneer de economische crisis ten einde komt. In andere regio’s zal ook economisch herstel geen uitkomst bieden en moeten gemeenten plannen schrappen of verkleinen. Colleges maken zelf de keuze en moeten deze motiveren. Gemeenteraden nemen op basis daarvan een beslissing.
Ook de provincie heeft in haar coördinerende en regisserende rol in het ruimtelijke domein een rol in het plannen en bij- en vaststellen van structuurvisies en bestemmingsplannen.
Binnen dit kader is het aan de accountants en de financiële provinciale toezichthouders om te beoordelen of de gemeente uitgaat van een reëel en met onderzoek onderbouwd marktperspectief.
Deelt u de waarneming dat een deel van de risico’s buiten de balans wordt gehouden door de deelname in publiek-private gebiedsontwikkelingsprojecten? Hoeveel van deze PPS-verbanden bestaan er en aan welke financiële risico’s staan gemeenten in dat kader bloot? Bent u van mening dat gemeenten ook deze risico’s zichtbaar zouden moeten maken in de jaarrekening?
Het BBV verplicht gemeenten niet om publiek-private samenwerkingsverbanden in de balans van de begroting op te nemen. Strikt genomen blijft daarmee een mogelijk risico buiten de balans.
Echter de informatie over de mogelijke risico’s moet wel bekend zijn. Het BBV vereist dat informatie over doel en aard van dergelijke samenwerkingsverbanden wordt opgenomen in de paragraaf verbonden partijen van de begroting en verantwoording. Daarnaast moeten gemeenten in de verplichte paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing informatie opnemen over de mogelijke hiermee gepaard gaande risico’s en hoe de weerstandscapaciteit van de gemeente zich daartoe verhoudt. Het Rijk beschikt niet over cijfers over het totaal aan PPS-verbanden.
Welke bedragen zullen gemeenten naar uw inschatting nog moeten afboeken op de waarde van de grond die zij in bezit hebben? Deelt u de inschatting van Deloitte (december 2013), die een extra afboeking raamt van 0,5 tot 2,7 miljard euro, exclusief publiek-private projecten? Deelt u de inschatting van hoogleraar Priemus die – inclusief publiek-private gebiedsontwikkeling – uitkomt op een afboeking van 3 tot 4 miljard euro (Reporter Radio, 5 januari)?
De Minister van I&M heeft, mede namens de Minister van Wonen en Rijksdienst en de Minister van BZK, met de brief van 20 december 2013 (TK, 2013–2014, 27 581 nr. 47) de kamer geïnformeerd over de resultaten van het door Deloitte Real Estate uitgevoerde vervolgonderzoek naar de financiële effecten van de financiële crisis bij gemeentelijke grondbedrijven. Ik verwijs u kortheidshalve naar deze brief. Er zijn op dit moment geen andere of nieuwe gegevens beschikbaar.
Het Rijk beschikt niet over informatie over PPS-constructies van decentrale overheden.
In hoeverre vullen provincies en accountants hun toezichthoudende rol richting gemeenten voldoende scherp in? Bent u van mening dat gemeenten voldoende worden aangespoord om verliezen in grondposities transparant te maken en ook daadwerkelijk direct te nemen?
Zoals hiervoor aangegeven is de Minister van BZK verantwoordelijk voor de wet- en regelgeving inzake het financiële beheer van provincies en gemeenten. Vanuit die hoedanigheid is er regelmatig vakoverleg met de provinciale financiële toezichthouders. In dit vakoverleg komen de financiële situatie bij gemeentelijke grondbedrijven en de verslaggevingregels herhaaldelijk aan de orde.
Ik heb het algemene beeld dat de financiële toezichthouders zich bewust zijn van de problematiek en de nodige aandacht besteden aan dit dossier in hun toezichtwerk. Zij wijzen de gemeenten daarbij op de juiste toepassing van het BBV. Het oordeel van de accountant wordt daarbij betrokken. Ook kan ik in dit verband vermelden dat er jaarlijks overleg is tussen de commissie BBV en de Nederlandse Beroepsgroep van Accountants om een eenduidige toepassing en uitleg van het BBV te bevorderen.
Voorts wil ik vermelden dat het rijk geen toezicht houdt op het toezicht houden van de provincies op gemeenten. De Wet revitalisering generiek stelt dat:
Welke gevolgen heeft deze extra afboeking voor de financiële positie van gemeenten in relatie tot de verplichting om een meerjarig sluitende begroting te hebben en de wens om de stijging van de lokale lastendruk te beperken? Acht u in dit kader de decentralisatie van taken op het gebied van de jeugdzorg, werk en ondersteuning – inclusief een bezuiniging van ruim 3 miljard euro – verantwoord?
Gemeenteraden dienen volgens de gemeentewet een sluitende begroting voor het komende jaar vast te stellen en indien dat niet mogelijk is dient in ieder geval het laatste jaar van de meerjarenraming weer structureel en reëel sluitend te zijn. Binnen dit algemene kader dient ook omgegaan te worden met verliezen van grondexploitatie.
Het afboeken van grondverliezen betekent niet direct dat gemeenten in financiële moeilijkheden komen. Dit hangt onder andere af van de reserves waarover gemeenten beschikken of de ombuigingsmogelijkheden binnen de begroting. Zoals in de brief van 20 december 2013 (TK, 2013–2014, 27 581 nr. 47) aangegeven, is de verwachting dat de meeste gemeenten de te verwachten verliezen kunnen opvangen uit de algemene reserve. Gemeenten zetten ook een scala van instrumenten in om de verliezen op grondexploitaties te beperken. De oplopende verliezen op gemeentelijke grondposities hebben niet geleid tot een toenemend beroep op een aanvullende uitkering uit het gemeentefonds (artikel 12).
Indien verliesnemingen leiden tot een negatieve algemene reserve, dan dient die negatieve algemene reserve binnen de termijn van de meerjarenraming (4 jaar) weggewerkt te worden. Lukt dat niet dan is dit reden voor Gedeputeerde Staten om de gemeente onder preventief toezicht te stellen. Gedeputeerde Staten kan besluiten een langere termijn van 10 jaar te hanteren wanneer de tekorten worden veroorzaakt door verliezen van grondexploitatie. Dit beleid waarborgt dat gemeenten een maximale eigen inspanning leveren in het oplossen van de problematiek. Dit kan betekenen dat gemeenten de OZB (verplicht) dienen te verhogen.
De verliezen van grondexploitatie staan los van de drie decentralisaties. Met deze decentralisaties wordt niet een vaststaand pakket aan taken, maar een samenstel van verantwoordelijkheden overgeheveld. Gemeenten hebben daarbinnen voldoende mogelijkheden om die verantwoordelijkheden in te kunnen vullen. Daarbij wordt een passend budget ter beschikking gesteld.
Bent u van mening dat burgers/belastingbetalers er recht op hebben om voor de raadsverkiezingen van maart 2014 te weten hoe hun gemeente er financieel voor staat? Deelt u de zorg dat sommige gemeenten een forse rekening naar de toekomst schuiven? Ziet u aanleiding om naar aanleiding van de berichtgeving over boekhoudtrucs actie te ondernemen, dan wel de Autoriteit Financiële Markten te vragen om nader onderzoek?
Uiteraard hecht ik groot belang aan inzichtelijke en actuele informatie voor de burgers over de staat van de gemeentelijke financiën in hun gemeente. De basis daarvoor ligt besloten in de gegevens in de jaarrekening, jaarverslag en begroting. Vrijwel elke gemeenten maakt er werk van om die gegevens voor hun inwoners op eenvoudige, begrijpelijke en beknopte wijze ter beschikking te stellen. Waarmee dit zijn functie kan hebben in het lokale debat.
Het kabinet realiseert zich daarbij dat grondbeleid en grondexploitatie één van de meer complexe dossiers is. Ik wijs er daarom op dat het kabinet samen met de VNG eind 2013 een handreiking grondbeleid voor raadsleden heeft gepresenteerd. Het kabinet hoopt daarmee dat dit in de toekomst kan bijdragen aan een verder versterkende kaderstellende en controlerende rol van de gemeenteraad in dit dossier.
Voor wat betreft de vraag over het mogelijk doorschuiven van de financiële problematiek door gemeenten, merk ik op dat het eerder genoemde onderzoek van Deloitte er van uit gaat dat er nog een te nemen verlies te verwachten is. De brief van 20 december van de Minister I&M meldt dat de onderzoekers van Deloitte Real Estate van mening zijn dat gemeenten vooral te optimistisch zijn over de bouw in de jaren 2013 en 2014 en het daarmee te behalen resultaat. Het kabinet verwacht dan ook dat sommige gemeenten over 2013 en 2014 nog verliezen zullen moeten nemen.
Het geheel overziend zie ik dan ook geen aanleiding tot nadere acties of onderzoek al dan niet door instanties zoals de AFM.
Het afwijzen van een geboorteakte van het geadopteerde kind van een homostel |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problematiek die homostellen ondervinden als zij een geboorteakte van een geadopteerd kind willen inschrijven in Nederland?1
Ik ben bekend met de zaak zoals deze in de krant is beschreven. Het probleem is niet gelegen in het feit dat het kind geadopteerd is door twee mannen, maar in het feit dat de naam van de biologische moeder niet op de geboorteakte van het kind staat vermeld.
Betreft deze problematiek alleen de geboorteaktes van kinderen uit Florida of geven andere staten van de VS of andere landen een geboorteakte af waar de biologisch moeder niet op vermeld staat?
In die staten van de Verenigde Staten en andere landen waar kinderen uit geadopteerd worden naar Nederland, wordt verschillend omgegaan met de vermelding van de biologische moeder of de adoptiefouders op de geboorteakte. Het gaat hierbij om zowel paren van gelijk geslacht als om paren van niet-gelijk geslacht. In Florida wordt, na afronding van de adoptieprocedure, de originele geboorteakte met de naam van de biologische moeder vervangen door een nieuwe geboorteakte waarop beide adoptiefouders vermeld staan.
Deelt u de mening van de adoptiefouders dat er sprake is van een «weeffout» in de wet? Zo nee, waar ligt dan het probleem? Zo ja, gaat u de wet aanpassen?
Er is in mijn optiek geen sprake van een weeffout in de wet. Artikel 22, lid 1, van Boek 1 BW bepaalt uitdrukkelijk dat de geboorteakte de afstammingsrelatie tussen kind en moeder bewijst. Uitgangspunt is dat de vrouw die het kind baart altijd de juridische ouder van het kind is.
De desbetreffende geboorteakte is in Florida rechtsgeldig opgesteld. De ambtenaar van de burgerlijke stand te Den Haag moet bij verzoeken tot inschrijving van buitenlandse akten ook toetsen of de Nederlandse openbare orde zich al dan niet tegen inschrijving verzet. Als dat het geval is, moet hij de inschrijving weigeren (artikel 25g, lid 1, van Boek 1 BW). De verzoekers van de inschrijving kunnen vervolgens op grond van artikel 27, van Boek 1 BW beroep instellen bij de rechtbank.
In casu blijkt dat betrokkenen langs digitale weg een geboorteakte zonder vermelding van de moeder hebben toegezonden aan het bureau Landelijke Taken met de vraag of tot inschrijving kon worden overgegaan. Hierop is langs digitale weg aangegeven dat inschrijving van een geboorteakte zonder moedergegevens strijd oplevert met de Nederlandse openbare orde. Het is niet gekomen tot een formeel verzoek waarop de ambtenaar een formeel besluit heeft kunnen nemen. Er is dan ook geen sprake geweest van een formele weigering waartegen betrokkenen op grond van artikel 27, van Boek 1 BW beroep hadden kunnen instellen bij de rechtbank.
Bent u van mening dat de geboorteakte van Norah rechtsgeldig is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom leidt deze geboorteakte tot problemen op het moment dat de akte ingeschreven wordt bij Landelijke Taken?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke momenten kan deze geboorteakte nog meer tot problemen leiden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is er nog geen officieel verzoek tot inschrijving ingediend en kan niet worden aangegeven of dit tot mogelijke problemen zal leiden. In algemene zin zal een geboorteakte moeten worden overgelegd voor de aangifte van een huwelijk en van de registratie van een partnerschap. Het ontbreken van een geboorteakte kan desalniettemin worden ondervangen door een akte van bekendheid of een beëdigde verklaring (zie artikel 45, van Boek 1 BW).
Hoeveel kinderen zijn, sinds de wijziging van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka), geadopteerd door een homo-echtpaar?
De seksuele geaardheid van adoptiefouders wordt niet geregistreerd. Wel wordt het geslacht van de adoptiefouders geregistreerd. Sinds 1 januari 2009, de datum waarop paren van gelijk geslacht samen kunnen adopteren, zijn er tot en met 2013 46 kinderen door paren van gelijk geslacht geadopteerd.
Wat zijn de taken van «Landelijke Taken»?
Bij de gemeente Den Haag is een aantal centrale taken van gemeenten op het terrein van de burgerlijke stand belegd bij «het bureau landelijke taken». Zo kunnen buitenlandse akten van de burgerlijke stand worden ingeschreven in een speciaal register van de burgerlijke stand. Het gaat dan om geboorteakten, huwelijksakten, akten van registratie van een partnerschap en overlijdensakten. Een afschrift of uittreksel van die akten kan, na inschrijving, rechtstreeks worden aangevraagd bij de ambtenaar van de burgerlijke stand te Den Haag. De rechthebbende op het afschrift of uittreksel hoeft zich dan niet meer te wenden tot de buitenlandse autoriteit die de akte heeft opgemaakt, om een afschrift of uittreksel te verkrijgen. Het bureau landelijke taken toetst, alvorens tot de inschrijving over te gaan, of de akte in kwestie voldoet aan de eisen van het Nederlandse recht. Met name wordt bezien of er sprake is van strijd met de Nederlandse openbare orde, oftewel met fundamentele waarden van de Nederlandse rechtsorde, waardoor inschrijving niet mogelijk is.
Het bericht op de site van de VNG waarin een handleiding aan gemeenten wordt aangereikt ten behoeve van de inkoop van (specialistische) jeugdzorg |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de handleiding op de site van de VNG over de inkoop van (specialistische) jeugdzorg?1 Is hierover overleg met u gepleegd?
Ik heb kennis genomen van het initiatief van vijf grote gemeenten, die het voortouw hebben genomen bij het opstellen van deze handreiking. Dit om gemeenten te helpen bij de stappen die zij in 2014 moeten zetten. De partijen hebben samenwerking gezocht met de transitiebureaus VWS/VNG Jeugd en Wmo en uiteraard is inhoudelijk meegelezen vanuit Transitiebureaus/VWS en VNG.
Deelt u de mening dat deze handreiking zich primair richt op de financiële sturing en bekostigingsprikkels? Dienen gemeenten zich, naast kostenbeheersing en sturing aan de poort, ook op kwaliteit en samenwerking te richten?
Deze handreiking beoogt gemeenten richting te geven bij het inrichten van het stelsel voor Wmo en Jeugd. Uitgangspunt is dat de keuzes die gemaakt worden rond sturing en bekostiging moeten aansluiten bij het beleid van gemeenten, waar ook kwaliteit en samenwerking onder vallen. Door deze keuzes in samenhang te bezien kunnen gemeenten de publieke belangen beschikbaarheid, kwaliteit en betaalbaarheid waarborgen.
Heeft u kennisgenomen van hoofdstuk 6, waarin het toegangsbesluit tot de tweedelijnshulp zoveel mogelijk neergelegd wordt bij generalistische, sociale wijkteams, en waarbij opgemerkt wordt dat zo voorkomen kan worden dat andere basisvoorzieningen in het gemeentelijke domein (lees: de jeugdarts) naar de tweede lijn verwijzen? Heeft u gezien dat daarin geadviseerd wordt dat het sociale wijkteam altijd toestemming moet geven, alvorens de tweedelijns aanbieder betaald wordt? Deelt u de mening dat dit in strijd is met uw toelichting op de wet, waarin u tijdens de plenaire behandeling van de Jeugdwet aangaf dat een gemeente een verwijzing door een huisarts niet mag weigeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u er aan doen?
In de Jeugdwet is opgenomen dat een jeugdige via twee wegen toegang kan krijgen tot jeugdhulp: via de gemeentelijke toegangspoort zoals het sociaal wijkteam, en via de huisarts, jeugdarts of medisch specialist, een verwijzing geeft direct toegang tot jeugdhulp.
Vervolgens bepaalt de jeugdhulpverlener welke behandeling de jeugdige nodig heeft. De gemeente moet een passend jeugdhulpaanbod ingekocht hebben dat daaraan tegemoet komt.
Sturing zal plaats vinden op een meer geaggregeerd niveau door middel van zorginkoop en afspraken over het leveren van spiegelinformatie en benchmarkgegevens tussen de gemeenten en de zorgaanbieders. Dit is vergelijkbaar met zoals nu door verzekeraars gedaan wordt binnen de Zvw.
De handreiking, die zowel voor het domein van de Wmo als voor het domein van de Jeugdwet is opgesteld, geeft op dit punt onvoldoende duidelijk aan dat bij de doorverwijzing door een huisarts het Sociaal Wijkteam (SWT)» niet als tussenschakel door een cliënt moet worden doorlopen. Ik heb daarom de stellers gevraagd de tekst (par. 6.3.2.) in de handreiking te wijzigen in de volgende passage:
In de wet is opgenomen dat de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts direct kunnen doorverwijzen naar jeugdhulp en dat gemeenten hier met deze artsen en zorgverzekeraars afspraken over maken. De gemeente kan hier niet interveniëren door er een extra stap tussen te zetten bijvoorbeeld in de vorm van een diagnostisch team. De gemeente heeft invloed door duidelijke afspraken bij de inkoop te maken met jeugdhulpaanbieders over de voorwaarden waaronder zij jeugdhulp mogen verlenen en hoe/wanneer zij afstemmen met het SWT. Daarnaast is het voor alle (zowel verwijzende als behandelende) partijen van belang dat zij onderling afspraken maken over de uitvoering volgens het 1-gezin, 1-plan, 1-regisseursprincipe. Ook is het belangrijk dat de huisarts, medisch specialist en jeugdarts weten wat de gemeente heeft ingekocht, en dat zij dus inzicht hebben in de zogenaamde «sociale kaart». De gemeente moet hierbij voorzien in een passend aanbod. Voor benodigde jeugdhulp die de gemeente niet heeft ingekocht geldt dat de gemeente dit alsnog kan inkopen of een pgb beschikbaar kan stellen. Specifiek bij de huisarts kan de gemeente ook afspraken maken over de inzet van een praktijkondersteuner voor jeugd. Dit kan een goede verbinding tussen huisarts en gemeentelijke toegang bevorderen.
Daarnaast wordt de volgende passage in par. 6.2.2 geschrapt.: het uitgangspunt is dat er toestemming moet zijn vanuit het SWT voordat een 2e-lijn betaald wordt.
Het feit dat de gemeente geen directe invloed kan uitoefenen op de verwijzing door de professional, wil niet zeggen dat de gemeente geen afspraken dient te maken met de huisarts en zorgverzekeraar. Enerzijds betreffen deze afspraken bijvoorbeeld de samenwerking tussen huisarts en sociaal wijkteam, anderzijds kunnen zij op basis van spiegelinformatie het gesprek voeren over patronen in de doorverwijzing.
De gemeente kan zelf de huisarts vragen benchmarkgegevens te registreren, maar ook afspraken met de huisarts maken om inzicht te krijgen in de geanonimiseerde gegevens die de huisarts op verzoek van verzekeraars ook al registreert. Een belangrijke parameter waar de zorgverzekeraar de huisarts op beoordeelt, is zijn doorverwijsgedrag. Verwijzingen inzake de jeugd-ggz maken daar nu ook deel van uit. Met deze benchmarkgegevens kan de gemeente verwijsgedrag van huisartsen vergelijken met het aantal doorverwijzingen van andere huisartsen.
Bij grote verschillen kan de gemeente met de huisarts in gesprek gaan over de mogelijke oorzaak hiervan. Hieruit kan bijvoorbeeld blijken dat de populatie van deze huisarts zodanig is dat de doorverwijzingen daardoor verklaard kunnen worden, dat in deze buurt eventueel meer inzet op preventie gewenst is, of dat de huisarts onvoldoende inzicht heeft in het gemeentelijke aanbod.
De gemeente kan er als dat nodig is voor kiezen de huisarts ondersteuning te bieden vanuit samenwerking met een sociaal wijkteam of een praktijkondersteuner.
De verzekeraar is en blijft de financier van de huisarts. De gemeente kan daarover het gesprek met de zorgverzekeraar aangaan. Zo wordt in de nieuwe huisartsenbekostiging ook aandacht besteed aan het leveren van samenhangende zorg in de wijk. De verzekeraar kan de huisarts voor hoge kwaliteit van deze samenwerking extra belonen, de gemeente kan hierbij aansluiten. Ook over de inzet van de POH-GGZ, die Zvw-gefinancierd blijft, kunnen aanvullende afspraken worden gemaakt.
De in deze vragen genoemde passages uit de handreiking doelen op dit type afspraken. De stellers van de handreiking hebben de bovenstaande zienswijze bij navraag vanuit mijn departement bevestigd: «Onze passage heeft geenszins de bedoeling gehad om de onafhankelijke positie van de huisarts te betwisten.» Met de genoemde aanpassingen is beter recht gedaan aan deze bedoeling.
Heeft u kennisgenomen van paragraaf 8.2.2, waarin het toekomstplaatje geschetst wordt waarin het sociale wijkteam toegang geeft tot alle specialistische hulp? Deelt u de mening dat in de praktijk, en ingevolge de Jeugdwet zoals die nu bij de Eerste Kamer ligt, jeugdigen ook worden verwezen naar de (gespecialiseerde) jeugd-ggz door de huisarts/jeugdarts of een andere medisch specialist? Is het waar dat dit in de Handreiking als een risico wordt gezien, en dat daarom wordt geadviseerd met zorgverzekeraars afspraken te maken, zodat verzekeraars bij de inkoop de huisarts kunnen binden aan verwijsafspraken die aansluiten bij de beleidsdoelen van de gemeente? Deelt u de mening dat dit in strijd is met uw toelichting op de wet, zoals door u gegeven tijdens de plenaire behandeling van de Jeugdwet met betrekking tot de professionele standaard die de huisarts, jeugdarts en medisch specialisten bij verwijzing hanteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u er aan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat verzekeraars voor de jeugd-ggz ondersteuning gaan bieden bij de inkoop gedurende drie jaar? Hoe staat het momenteel met de samenwerking tussen zorgverzekeraars en gemeenten bij de inkoop van de jeugd-ggz in de jaren 2015–2017? Welke stappen onderneemt u in deze om de beoogde transitie per 1 januari 2015 te realiseren?
Zoals blijkt uit de brief die ik op 10 februari naar uw kamer heb gestuurd (Kamerstuk 31 839, nr. 344) hebben de VNG en Zorgverzekeraars Nederland afspraken gemaakt over de zachte landing van de jeugd-GGZ in het nieuwe stelsel. De kern van deze afspraken houdt in dat:
Ik acht deze gezamenlijke afspraak een belangrijke stap in het proces. Het vervolg op deze stap zal ik blijven volgen.
Is het waar dat uit de handreiking voortvloeit dat de bekostiging van de toegang (het sociale wijkteam) in de komende jaren doorontwikkeld zal moeten worden tot een model van populatiebekostiging, met financiële prikkels voor sociale wijkteams om toegangsbesluiten te nemen op kwaliteit en gepaste zorg? Is populatiebekostiging ook geschikt voor kleinere doelgroepen met een specialistische zorgbehoefte? Zo ja, hoe ziet u dit dan? Is de schaal van de samenwerkingsregio's hier geschikt voor, of is deze eigenlijk te klein?
In de handreiking zijn systematisch alle relevante sturings- en bekostigingsvraagstukken van de decentralisaties AWBZ en Jeugd bij het zetten van de benodigde stappen voor de inrichting, aansturing en bekostiging van specialistische ondersteuning in nauwe samenhang met de nulde- en eerstelijn verkend en uitgediept. Dit om gemeenten te helpen bij de stappen die zij in 2014 moeten zetten. Popluatiebekostiging is daarbij genoemd als een van de mogelijkheden, waarvan de voor- en nadelen zijn geschetst. Populatiebekostiging is bijvoorbeeld in theorie een geschikte oplossing als de aanbieders van tweedelijnszorg een rol krijgen bij het verlenen van toegang, dit geldt ook voor kleinere doelgroepen met een specialistische zorgbehoefte. Het overzicht met voor- en nadelen helpt gemeenten bij het maken van de juiste keuzes over financiële prikkels en de inrichting van het opdrachtgeverschap.
Bent u ervan op de hoogte dat tijdens de najaarsledenvergadering van de VNG bindende afspraken zouden worden gemaakt tussen gemeenten, bijvoorbeeld via een representatieafspraak, voor specialistische zorg voor die inwoners die zorg nodig hebben die door de desbetreffende gemeenten niet gecontracteerd is? Is dit inmiddels gebeurd? Zo ja, hoe zien deze er uit? Hoe kunnen burgers daar een beroep op doen?
Tijdens de najaarsledenvergadering van de VNG zijn er afspraken gemaakt over randvoorwaardelijke functies, die apart gefinancierd worden zoals de Kindertelefoon. De afspraken over specialistische zorg die niet door de betreffende gemeente is ingekocht, bijvoorbeeld de representatie-afspraak, worden in VNG-verband nader afgestemd met de branche-organisaties. Besluitvorming hierover vindt plaats in de bestuurlijke commissie Jeugd van de VNG.
Past het naar uw mening bij de doelgroep van kwetsbare kinderen en gezinnen, dat de handreiking de nadruk legt op marktprikkels, kostenbeheersing en sturing aan de poort? Zo nee, wat gaat u doen om gemeenten te overtuigen dat de focus alleen op marktprikkels en kostenbeheersing bij de inkoop een te beperkte is?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Kunt u deze vragen voor 10 februari 2014 beantwoorden, in verband met de behandeling van de Jeugdwet in de Eerste Kamer?
De beantwoording is helaas vertraagd.
Het bericht dat stemgedrag van raadsleden praktisch niet te achterhalen is |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stemgedrag gemeenteraadsleden praktisch onvindbaar»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat goed functioneren van de lokale democratie vereist dat notulen van raadsvergaderingen, besluitenlijsten van de gemeenteraad en stemgedrag van raadsleden algemeen toegankelijk en goed vindbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, in het kader van de Open Overheid is het uitgangspunt dat de overheid transparant is. Hoe dat in de praktijk wordt vormgegeven door overheidsorganisaties, kan verschillen. De gemeenten vormen een autonome bestuurslaag. Op basis van de Gemeentewet kunnen gemeenteraden binnen de kaders van de Gemeentewet een reglement van orde opstellen, waarin onder meer wordt geregeld hoe de raad haar burgers informeert over hetgeen in de raad besproken en besloten wordt. De Gemeentewet laat zich wel uit over een verslag en een besluitenlijst (artikel 23 Gemeentewet), maar niet over de mate waarin de raad informatie verschaft over het stemgedrag van raadsleden.
Aangezien de gemeenten een autonome bestuurslaag zijn, is het belangrijk dat met name de gemeenten de opvatting delen dat de raad informatie over haar functioneren beter beschikbaar kan stellen. De gemeenten zijn hier zelf aan zet.
Hoe beoordeelt u de conclusies van Open State en de Universiteit Utrecht dat notulen van raadsvergaderingen, besluitenlijsten van de gemeenteraad en stemgedrag van raadsleden op dit moment onvoldoende openbaar worden gemaakt en/of toegankelijk zijn, en een uniforme en gebruiksvriendelijke aanbieding van deze informatie in iedere gemeente de norm zou moeten worden?
Zie antwoord op vraag 2.
Wat gaat u ondernemen om gemeenten aan te sporen tot een volledige en gebruiksvriendelijke informatievoorziening over vergaderingen van de gemeenteraad?
In het kader van het Actieplan Open Overheid2 wordt op diverse terreinen meer openheid nagestreefd, in partnerschap met andere overheidsorganisaties.
Zo wordt gekeken naar de behoefte van burgers bij het actief ontsluiten van informatie en de haalbaarheid (organisatorisch, juridisch en financieel) aan de kant van de overheid. Er wordt dit voorjaar onderzoek gedaan naar de categorieën van overheidsinformatie die actiever beschikbaar gesteld kunnen worden. Een ander actiepunt is dat gemeenten maar ook andere overheden hun website kunnen verbeteren en informatie beter vindbaar kunnen maken. Dat kan door onderzoek te doen naar zoekgedrag van bezoekers van de gemeentelijke website (toptaken benadering, actiepunt in actieplan Open Overheid) en/of via de lijn van de webrichtlijnen. De webrichtlijnen hebben als uitgangspunt dat websites voor alle gebruikers goed doorzoekbaar zijn (zoekmachines, mobiele telefoons, blinden en slechtzienden). De webrichtlijnen stellen eisen aan de manier waarop informatie beschikbaar wordt gesteld en dat er alternatieven worden aangeboden, bijvoorbeeld een schriftelijk verslag, naast een videoverslag.
Op deze verschillende terreinen vindt een dialoog plaats met de VNG over hoe bij gemeenten verder gestalte wordt gegeven aan open overheid en in hoeverre goede voorbeelden tussen gemeenten onderling en van andere overheidsorganisaties stimulerend kunnen werken.
Bent u bereid om een landelijk model op te zetten voor het verstrekken van toegankelijke en gebruiksvriendelijke informatie over de gemeenteraad, waaronder ten minste het verstrekken van notulen van raadsvergaderingen, besluitenlijsten van de raad en het stemgedrag van raadsleden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben dit nu niet van plan. Zoals aangekondigd in het actieplan open overheid zal ik eerst onderzoeken aan welke informatie de grootste behoefte bestaat (zie antwoord vraag3. Mocht het zo zijn dat hier informatie over het functioneren van de gemeenteraad onder valt dan kan ik in overleg met betrokken partijen de mogelijkheden voor verbetering van de ontsluiting meenemen.
Onduidelijkheid omtrent de gehandicaptenparkeerkaart |
|
Martine Baay-Timmerman (50PLUS) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Meldpunt!, d.d. 12 december 2013, waarin gesteld wordt dat bij relatief veel bezitters van een gehandicaptenparkeerkaart onduidelijkheid bestaat rondom het parkeren en het betalen daarvoor, omdat in iedere gemeente andere regels gelden?
Ja, de inhoud van deze uitzending is mij bekend.
Herinnert u zich de motie Dijksma cs. waarin de landelijke overheid verzocht wordt om in overleg te treden met lokale overheden en particuliere eigenaren van parkeergelegenheden, teneinde afspraken te maken over eerlijk betalen en betaalgemak?1
De inhoud van deze motie is mij bekend.
Herinnert u zich uw daarop volgende brief aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten met het verzoek aan gemeenten om betalen van parkeergelden zo makkelijk mogelijk te maken en daarbij ook rekening te houden met de gehandicapte gebruiker?2
De inhoud van de brief van mijn ambtsvoorganger is mij bekend.
Kunt u aangeven wat de staat is van de gevraagde overleggen? Zijn de partijen nog met elkaar in gesprek en wat is daar tot op heden het resultaat van?
In reactie op de motie Dijksma c.s., genoemd onder 2, heeft mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer een brief3 gezonden. In deze brief wordt gesteld hoe de motie Dijksma is afgehandeld. De inhoud van de motie is middels de brief genoemd onder 3 en een soortgelijke brief aan de Vexpan, als platform voor het parkeren in Nederland en particuliere eigenaren van parkeergelegenheden, bekend gemaakt. In deze brieven is het verzoek gedaan bij de prijsstelling rekening te houden met het belang van transparante tariefstelling en ruimere betaalmogelijkheden.
Deelt u de mening dat er momenteel nog te weinig sprake is van transparante en eerlijke tarieven voor houders van een gehandicaptenparkeerkaart?
Houders van een gehandicaptenparkeerkaart kunnen in alle gemeenten in Nederland gratis parkeren op de daarvoor aangewezen gehandicaptenparkeerplaatsen. Indien deze plaatsen niet beschikbaar zijn en zij gebruik moeten maken van reguliere parkeerplaatsen dan geldt er inderdaad niet in iedere gemeente hetzelfde regime. Vaak kan bekendmaking van het geldende parkeerbeleid ten aanzien van houders van een gehandicaptenparkeerkaart ter plaatse veel vragen en problemen voorkomen. In brief aan de gemeenten van 6 december 2011 heeft mijn ambtsvoorganger de gemeenten verzocht rekening te houden met de houders van een gehandicaptenparkeerkaart, door de regels die gelden ter plaatse duidelijk te communiceren. Dit kan bijvoorbeeld door bebording ter plaatse.
Deelt u de mening dat gemeenten en particuliere eigenaren van parkeergelegenheden inmiddels, drie jaar na uw toezegging, voldoende tijd hebben gehad om te komen tot transparante en eerlijke tarieven, ook voor gehandicapten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben met u van mening dat een heldere uitleg van de ter plaatse geldende regels een hoop vragen kan voorkomen. Gemeenten bezitten een autonome bevoegdheid tot het vaststellen van het ter plaatse geldende parkeerbeleid en de daarbij behorende te heffen parkeerbelasting. Ik kan dan ook niet anders dan gemeenten verzoeken duidelijk te communiceren over de geldende regels ter plaatse op de parkeerplaats zelf. Het is uiteindelijk de gemeente die dit dient uit te voeren, ik kan hen daartoe niet dwingen.
Deelt u de mening dat, om mobiliteitsbeperkingen terug te dringen, landelijk dezelfde regels aan de gehandicaptenparkeerkaart verbonden zouden moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Voor houders van een gehandicaptenparkeerplaats zijn zoals gezegd in iedere gemeente gehandicaptenparkeerplaatsen beschikbaar waarop gratis kan worden geparkeerd. Voor het parkeren op overige plaatsen bestaat in de gemeenten verschil in beleid. De meeste vragen kunnen worden ondervangen door heldere bebording ter plaatse.
Bent u bereid om, nu de eerder genoemde partijen er samen niet uit lijken te komen, te komen tot landelijk geldende regels ten aanzien van het parkeren voor gehandicapten teneinde mobiliteitsbeperkingen weg te nemen?
Tijdens de behandeling van het «Voorstel van wet van het lid Van Dijken houdende wijziging van de Gemeentewet in verband met een vrijstelling van parkeerbelastingen voor houders van een gehandicaptenparkeerkaart»4 is door de Eerste Kamer besproken dat het doel, duidelijkheid voor de houder van de gehandicaptenparkeerkaart, eenvoudiger kan worden bereikt, namelijk door communicatie op de parkeerplaats zelf. Zo wordt niet ingegrepen in de autonome heffingsbevoegdheid van gemeenten. Vooral om die redenen is het voorstel verworpen door de Eerste Kamer in 2010. Zoals ik hierboven reeds voldoende heb aangegeven is communicatie ter plaatse het meest geëigende middel om vragen en problemen te voorkomen.
Het verstrekken van persoonsgegevens uit de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) aan de Stichting Interkerkelijke Ledenadministratie (SILA) |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de publicatie «Waarom krijgt de kerk bericht verhuizing»?1
Ja.
Bent u bekend met het dwingende advies van de Raad van State dat het leveren van data uit het GBA aan SILA strijdig is met de wet omdat de historische argumentatie onvoldoende is?2
Ik ben bekend met het advies van de Raad van State, waarin de Afdeling advisering van de Raad adviseert te motiveren waarom de gegevensverstrekking aan de SILA past binnen de voorwaarden van artikel 3.3, tweede lid, van de Wet basisregistratie personen (Wet BRP) en zo nodig het voorstel aan te passen.
Bent u van mening dat een inbreuk op de bescherming van persoonsgegevens altijd goed gemotiveerd moet plaatsvinden, uitgaande van een actuele noodzaak? Zo nee, waarom niet?
Deze mening onderschrijf ik, zoals ook blijkt uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel basisregistratie personen en de nota van toelichting bij het Besluit basisregistratie personen.
Kunt u verduidelijken waarom de plaatsing van de SILA in de bijlage op de lijst van gerechtigden tot het systematisch verkrijgen van persoonsgegevens uit het GBA op dit moment een gewichtig maatschappelijk belang dient?
De plaatsing van de SILA in bijlage 4 van het Besluit basisregistratie personen als gerechtigde voor systematische verstrekking van gegevens uit de basisregistratie is in eerste instantie al verduidelijkt in de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit dat, zoals u bekend, in het kader van de wettelijk voorgeschreven voorhangprocedure bij aanbiedingsbrief van 6 september 2013 aan de Tweede Kamer werd overgelegd.3 Daarin wordt zeer uitvoerig ingegaan op de gerechtvaardigdheid van de verstrekking van gegevens uit de basisregistratie aan de SILA. In het kader van deze voorhangprocedure zijn geen reacties ontvangen. Vervolgens is het ontwerpbesluit voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. In het nader rapport van 25 november 2013 is, naar aanleiding van het advies van de Afdeling de motivering van de gegevensverstrekking aan de SILA in de nota van toelichting van het ontwerpbesluit aangevuld. De relevante passage uit het nader rapport luidt als volgt. «De gegevensverstrekking aan de Stichting Interkerkelijke Leden-Administratie (SILA) is gerechtvaardigd tegen de achtergrond van de rol die de overheid decennialang heeft gespeeld in het kader van de bijhouding van de ledenadministraties van de betrokken kerkgenootschappen en andere genootschappen op geestelijke grondslag. In het verleden werden de voor de ledenadministraties benodigde gegevens rechtstreeks door de overheid verstrekt. Zoals in de nota van toelichting is uiteengezet, is er bij de totstandkoming van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA) voor gekozen om niet langer de godsdienst of levensbeschouwing van de ingeschrevene op te nemen in de bevolkingsadministratie, mede vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het vervallen van dit gegeven had echter wel aanzienlijke gevolgen voor de betrokken (kerk)genootschappen, die tot dan toe hun ledenadministraties bijhielden met behulp van de gegevens uit de bevolkingsadministratie. Om hieraan tegemoet te komen werd, met steun van de overheid, door de SILA een koppelcentrum ingericht. Gelet op deze overheidsbemoeienis met de ledenadministraties, zowel in het verleden als via de gegevensverstrekking aan de SILA op grond van de Wet GBA, is een voortzetting van de gegevensverstrekking aan de SILA op grond van artikel 3.3, tweede lid, van de Wet BRP gerechtvaardigd.»
Bent u van mening dat de kerkgenootschappen en andere genootschappen op geestelijke grondslag die op dit moment nog niet zelfstandig hun ledenadministraties kunnen bijhouden, zij dat zo spoedig mogelijk zonder overheidssteun moeten kunnen? Zo nee, waarom beschouwt u het bijhouden van hun ledenadministraties als een overheidstaak?
De kerkgenootschappen en andere genootschappen op geestelijke grondslag hebben destijds met hulp van de overheid de SILA opgericht om hun ledenadministraties op efficiënte wijze te kunnen bijhouden. In het antwoord op vraag 4 is uiteengezet waarom ook op dit moment verstrekking van gegevens uit de basisregistratie personen aan de SILA gerechtvaardigd is.
Verwacht u dat een rechtszaak tegen het (systematisch) verstrekken van persoonsgegevens uit de GBA aan de SILA succesvol zal zijn?
Het is niet aan mij de afloop van rechtszaken te voorspellen.
Bent u bereid de SILA te schrappen als derde aan wie persoonsgegevens uit het GBA verstrekt kunnen worden?
In het licht van het gestelde in de nota van toelichting bij het Besluit basisregistratie personen, waarin met het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State rekening is gehouden, zie ik op dit moment geen aanleiding de mogelijkheid van verstrekking van gegevens aan de SILA te beëindigen.
De financiële ondersteuning van verboden wietclubs door de gemeente Utrecht |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u het bericht gelezen dat de gemeente Utrecht de oprichtingskosten en juridische adviezen van twee bij wet verboden wietclubs heeft betaald?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat een gemeente op deze manier het landelijk drugsbeleid ondermijnt en zelfs bewust tegenwerkt?
Ik stel voorop dat er, voor zover ik uit de mediaberichtgeving kan opmaken, geen sprake lijkt te zijn van overtreding van de Opiumwet. Er is een stichting opgericht die een ontheffing heeft aangevraagd op grond van de mogelijkheid die de Opiumwet daartoe biedt. Deze aanvraag is nu in behandeling. Als er echter een teeltexperiment zou plaatsvinden zonder ontheffing dan zal het openbaar Ministerie daartegen optreden, omdat er dan vermoedelijk wel sprake is van een strafbaar feit. Verder is de besteding van gemeentemiddelen een zaak voor het gemeentebestuur en de gemeenteraad van Utrecht. Hetzelfde geldt voor de vraag of het mogelijk is de betaling van de oprichtingskosten en juridische adviezen ongedaan te maken.
Gaat u de gemeente Utrecht aanspreken op haar handelswijze? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het mogelijk dat de betaling van de oprichtingskosten en juridische adviezen door de gemeente Utrecht ongedaan wordt gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u in de door u beloofde brief aan de Kamer over de standpunten van diverse burgemeesters en uw reactie hierop aandacht geven aan dergelijke ongeoorloofde financiële steun? 2
De antwoorden op deze schriftelijke vragen behelzen mijn reactie op het bericht. Dit onderwerp zal ik dan ook niet opnemen in de door u bedoelde brief, die ik zoals eerder toegezegd voor januari 2014 aan uw Kamer zal zenden.
Wanneer kan de Kamer deze brief verwachten?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u de uitzending gezien over een 77-jarige vrouw uit Valkenswaard die tienduizenden euro’s moet betalen omdat vaten gif op haar terrein zijn gestort door criminelen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de inschatting van de betreffende gemeenteambtenaar van Valkenswaard dat deze eigenaresse niet alles heeft gedaan om haar terrein te beschermen tegen dergelijke ongewenste stortingen?
Het storten of dumpen van chemisch afval kan ernstige gevolgen hebben voor de omgeving van de dumpplaats en risico’s inhouden voor mens, dier en milieu. Dergelijke stortingen dienen zoveel mogelijk te worden teruggedrongen en de criminelen dienen verantwoordelijk te worden gehouden voor het opruimen en herstellen van de gevolgen en op te draaien voor de kosten hiervan.
De gemeente is zelf bevoegd met betrekking tot de betreffende milieu-aspecten. Ik kan daarom geen mening geven omtrent inschattingen die de betreffende gemeenteambtenaar heeft gemaakt met betrekking tot de specifieke casus in Valkenswaard. Daar waar het gaat om het aanpakken van de verontreinigingen van het milieu en het voorkomen van verdere verspreiding is de gemeente in mijn ogen voortvarend opgetreden. De inschatting in hoeverre de eigenaresse alles heeft gedaan, ligt niet in mijn bevoegdheden en ik heb daar ook geen zicht op.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat deze vrouw zelf voor de kosten moet opdraaien van de vervuilende goederen die criminelen hebben gedumpt op haar terrein? Zo ja, bent u bereid om in gesprek te gaan met de gemeente Valkenswaard om deze onrechtvaardigheid te bespreken?
In het algemeen gezien – en zoals gezegd – ben ik van mening dat de criminelen/vervuilers dienen op te draaien voor de kosten. Echter, zoals aangegeven is het in casu de gemeente die een afweging dient te maken omtrent deze specifieke casus.
Op betreffende locatie gaat het om cans met – naar alle waarschijnlijkheid – afvalproducten van synthetische drugs, zijnde chemisch afval en gevaarlijk voor de volksgezondheid. Op grond van de Wet milieubeheer is het niet toegestaan zich door afgifte aan een ander van gevaarlijke afvalstoffen te ontdoen, tenzij het aan bevoegde inzamelaars en verwerkers wordt afgegeven. Het college van B&W heeft tot taak dit verbod ten aanzien van gevaarlijke afvalstoffen bestuursrechtelijk te handhaven.
De gevaarlijke stoffen zijn tevens in de bodem terecht gekomen waarbij er sprake was van een acuut gevaar voor natuur/milieu en de volksgezondheid. Op grond van de Wet bodembescherming dient een dergelijke verontreiniging of aantasting en de directe gevolgen daarvan te worden beperkt en zoveel mogelijk ongedaan gemaakt te worden door de overtreder dan wel degene die het feitelijk in zijn of haar macht heeft om de verontreiniging te beëindigen en te voorkomen. In het kader van de toepassing – door de gemeente – van de relevante (zorgplicht)bepaling is het mogelijk een afweging te maken als het gaat om redelijkheid van het toepassen van bestuursdwang. Zo ook als het gaat om het verhalen van gemaakte kosten bij die bestuursdwang.
Deelt u de mening dat het juist in dit soort gevallen de taak van de gemeente is om de helpende hand te bieden, in plaats van burgers te laten opdraaien voor schade waar ze zelf geen enkel aandeel in hebben?
Ik ben van mening dat de gemeente uit dient te gaan van het geldende wettelijke kader en verantwoordelijk is voor het toepassen hiervan.
Hoe denkt u over het instellen van een hardheidsclausule in de wet of het instellen van een speciaal fonds bij gemeenten, zodat in dit soort schrijnende gevallen de kosten niet worden verhaald op onschuldige burgers?
Het wettelijk kader biedt voldoende mogelijkheden om het illegaal dumpen van afval aan te pakken. Ik zie geen meerwaarde in het wijzigen van het wettelijk kader.
Ik waardeer het initiatief van de provincie Noord Brabant die enkele maanden geleden een werkgroep heeft gevormd met vertegenwoordigers van gemeenten, politie, brandweer, waterschappen, OM en omgevingsdiensten. In dit verband is een plan van aanpak opgesteld met afspraken en maatregelen om het aantal dumpingen terug te dringen.
Er zijn, in dit initiatief, tevens richtlijnen ontwikkeld over hoe te werk te gaan na het aantreffen van drugsafval. Ook worden mogelijkheden verkend om de kosten voor het opruimen van het drugsafval en het schoonmaken van het terrein terug te dringen. In dit verband onderzoekt de provincie de wenselijkheid en haalbaarheid van een waarborgfonds waaruit de kosten van het opruimen kunnen worden betaald. Ik zal graag de uitkomsten van de werkgroep ontvangen om te zien welke zaken in meer generieke zin door de rijksoverheid zouden kunnen worden opgepakt om belemmeringen te voorkomen.
De bevoegdheden van burgemeesters voor het opleggen van maatregelen aan (ex-)justitiabelen |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 18 november jl. waarin de Rechtbank een gebiedsverbod vernietigt dat door de burgemeester van Veenendaal werd opgelegd aan een justitiabele?1
Ja. De uitspraak is inmiddels gepubliceerd.2 Ik wijs er voor de volledigheid op dat het een voorlopige voorziening betreft.
Kan de burgemeester op grond van artikel 172 van de Gemeentewet alleen een gebiedsverbod opleggen aan een (ex-)justitiabele wanneer er een concrete aanwijzing bestaat dat er moet worden gevreesd voor een verstoring van de openbare orde?
Ja.
Heeft de betreffende burgemeester tot tweemaal toe tevergeefs geprobeerd in het belang van de openbare orde maatregelen te treffen? Wat vindt u er van dat dit niet gelukt is?
Ja. In beide gevallen is de rechter niet meegegaan in de onderbouwing van de burgemeester voor het aanwezig zijn van een actuele en concrete verstoring van de openbare orde of van concrete aanwijzingen dat daarvoor ernstig moet worden gevreesd. Het past mij niet om te oordelen over deze rechterlijke uitspraak.
Wat blijft er gegeven deze omstandigheden over van de exclusieve bevoegdheid van burgemeesters om maatregelen te treffen bij de terugkeer van bijvoorbeeld zedendelinquenten?
De bevoegdheid van de burgemeester om een gebiedsverbod in te stellen in het kader van de handhaving van de openbare orde is niet in geding. De uitspraak van de rechter van 18 november jl. benadrukt dat vrijheidsbeperkende maatregelen, zoals een gebiedsverbod, goed onderbouwd moeten worden.
Deelt u de mening dat uit deze uitspraak blijkt dat een conflict tussen de bevoegdheid van enerzijds de burgemeester en anderzijds de rechter blijkt dat de burgemeester nauwelijks zijn zelfstandige bevoegdheid kan uitoefenen? Is het dan niet wenselijk dat de burgemeester in een eerder stadium een adviesfunctie krijgt?
Ik deel niet de mening dat een burgemeester nauwelijks zijn zelfstandige bevoegdheid kan uitoefenen wanneer een rechter zijn onafhankelijke oordeel daarover velt. De situatie die zich heeft voorgedaan moet ook niet worden gezien als een conflict tussen bevoegdheden. Een burger heeft het recht bezwaar te maken tegen een beslissing van een overheidsinstantie en het is de rol van de bestuursrechter om de besluitvorming van overheden desgevraagd te toetsen.
Een geformaliseerde adviesfunctie acht ik niet wenselijk. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoorden op vragen 8 en 10 van de eerdere vragen van de leden Van der Steur en Dijkhoff over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 645).
Bestaat er bij gemeenten voldoende kennis en ervaring om maatregelen die zij aan (ex-)justitiabelen op leggen op grond van artikel 172 Gemeentewet afdoende te motiveren zodat zij stand houden bij de rechter?
Veel gemeenten worden zelden geconfronteerd met situaties als de onderhavige en dus hebben niet alle gemeenten hier ervaring mee. Maar ook zonder ruime ervaring kan de afweging of, en zo ja welke, maatregelen nodig zijn zorgvuldig verlopen. Uit het eindonderzoek «Doelbereik pilot BIJ» en het advies «Beter richten» van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming blijkt dat nadat de burgemeester via BIJ werd geïnformeerd over de terugkeer van justitiabelen in 90% van de gevallen geen maatregelen zijn ingezet. Om de kennis en ervaring van ervaren burgemeesters ter beschikking te stellen voor andere burgemeesters, is in september van dit jaar het handelingskader BIJ gelanceerd. Dit is een digitale leeromgeving om kennis en ervaringen uit te wisselen, achtergrondinformatie te raadplegen en concrete voorbeelden te vinden.
Is het nodig om dergelijke kennis en ervaring te vervatten in een model dat als leidraad kan dienen voor gemeenten zoals de Raad voor Strafrechtstoeppassing en Jeugdbescherming in zijn rapport aanbeveelt?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen samen met de eerder hierover gestelde vragen beantwoorden?2
De antwoorden op de eerdere vragen zijn reeds op 28 november 2013 naar uw Kamer gestuurd.
Het bericht dat gemeenten massaal adviesbureaus inhuren voor hulp bij decentralisaties |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Vindt u het wenselijk dat veel gemeenten tonnen besteden aan dure adviesbureaus voor hulp bij decentralisaties? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?1
Gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid om zich voor te bereiden op de decentralisaties, ontvangen hiervoor invoeringsbudget en bepalen zelf wat zij nodig hebben om zich goed voor te bereiden. Het staat gemeenten en ook andere partijen vrij om met commerciële bureaus in zee te gaan bij de voorbereiding van de transitie.
Ik weet dat er regio’s zijn die vanuit deze middelen een regionale transitiemanager vanuit een adviesbureau hebben aangesteld om de transitie te begeleiden. Dat kan natuurlijk een prima keuze zij omdat met de transitie extra inspanningen nodig zijn die niet altijd gemakkelijk met de staande organisatie verricht kunnen worden.
Om kennisoverdracht en ondersteuning te faciliteren hebben we samen met de VNG een transitiebureau jeugd ingericht. Dit bureau is niet commercieel en werkt samen met de sector zelf. Zo zijn er kennisateliers georganiseerd voor gemeenten waarin zorginstellingen maar ook bijv. de partijen in de jeugdbeschermingsketen hun kennis vanuit de bestaande praktijk hebben gedeeld met gemeenten. In oktober j.l. vond het jeugdfestival plaats juist om kennis over transitie/transformatie te delen. Zie verder mijn brief van 10 oktober 2013 in reactie op de amendementen Jeugdwet (Kamerstuk II 33684, nr. 78) waarin ik ben ingegaan op eerdere vragen van de SP-fractie over de inzet van dure adviesbureaus door gemeenten bij de decentralisatie.
Hoe verklaart u deze wildgroei aan adviesbureaus? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit circus van adviesbureaus direct een halt toegeroepen moet worden? Zo ja, bent u bereid dit nu wel te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit verspilling van geld is en dat gemeenten beter advies kunnen vragen aan de echte experts, namelijk zorgbehoevende mensen en zorgverleners? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel met u het belang dat gemeenten in de voorbereiding advies vragen aan zorgbehoevende mensen en zorgverleners. Ik weet dat dit ook gebeurt. Daarnaast hebben gemeenten bij de voorbereiding van de decentralisaties ook andere vormen van expertise nodig waarbij het nodig kan zijn deze extern in te huren.
Hoeveel geld is er inmiddels door gemeenten besteed aan adviesbureaus? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer daarover te informeren?
Gegeven de gemeentelijke verantwoordelijkheid bij de decentralisatie en mijn antwoorden op de vorige vragen acht ik een onderzoek naar de inhuur van adviesbureaus door gemeenten niet nodig.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het wetgevingsoverleg Jeugdzorg op 25 november 2013?
Ja.
De financiële problemen van gemeenten met hun grondpositie onder andere naar aanleiding van de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu van 14 oktober 2013 |
|
Albert de Vries (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het in de rede ligt dat de actuele situatie met betrekking tot financiële gevolgen van de crisis bij gemeentelijke grondbedrijven aanmerkelijk ernstiger is dan naar voren is gekomen in de meest recente rapportage (een steekproef over de effecten tussen 2009 en 2011) die u in oktober 2012 naar de kamer zond?1 Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt door de onderzoekers de laatste hand gelegd aan de rapportage over het vervolgonderzoek naar de financiële effecten van de financiële crisis bij de gemeentelijke grondbedrijven. Zoals ik al in mijn brief van 14 oktober heb gemeld en zoals ook in het VAO van 12 november heb toegezegd, zal dit rapport in december mede namens mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan uw Kamer worden aangeboden. Daarin zal ook een meer uitgebreide beschouwing mijnerzijds over het grondbeleid zijn opgenomen.
Voor de decentralisaties in het sociale domein zal het kabinet de ontwikkelingen gaan monitoren. Er is in de decentralisatiebrief van 19 februari (Kamerstukken 2012–2013, 33 400 VII, nr. 59) afgesproken dat het Rijk met gemeenten afspraken zal maken over een intensieve monitoring van de bereikte resultaten, en daarbij de gemeentelijke uitgaven over het geheel van het brede sociaal domein door te meten en te benchmarken.
Deelt u de mening dat een toenemend aantal gemeenten zich, door de problematiek met hun grondpositie in combinatie met andere financiële opgaven, geplaatst ziet voor draconische maatregelen waardoor het zorg- en voorzieningenniveau ernstig kan worden aangetast en/of het belastingniveau op forse wijze wordt beïnvloed? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om gemeenten met een relatief zeer hoge afschrijvingstaakstelling zoals Lansingerland meer ruimte te geven om de problemen op te lossen? Bent u bijvoorbeeld bereid mee te werken aan onderstaande oplossingsrichtingen zoals de gemeente Lansingerland voorstelt? Zo ja, welke voorwaarden stelt u aan medewerking aan deze voorstellen? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn mening biedt de huidige regelgeving voldoende mogelijkheden om de problemen op te lossen. Ten aanzien van de door u genoemde voorbeelden geldt daarbij het volgende.
Afwaardering van grondposities gaat ten laste van de algemene reserve, activeren van een daardoor ontstaan tekort is conform het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) niet toegestaan. In geval dat afwaardering van grondposities leidt tot een negatieve algemene reserve, dient deze binnen de termijn van 4 jaar van de meerjarenbegroting te worden weggewerkt.
In de handleiding artikel 12 Financiële verhoudingswet, is vastgelegd dat voor tekorten die worden veroorzaakt door tekorten van de grondexploitatie en/of stads- en dorpsvernieuwing, een langere periode van -in de regel- maximaal 10 jaar kan gelden. In dat geval zal er ook sprake zijn van preventief toezicht door de provinciale toezichthouder. In het geval de gemeente de artikel 12-status heeft, kan in bijzondere gevallen door de inspecteur van BZK, ook een langere saneringstermijn worden voorgesteld. Dit is gedaan om te voorkomen dat daarmee te snel, of in geval van grote risico’s die door de gemeente zelf zijn aangegaan, een te groot beroep gedaan moet worden op een aanvullende uitkering uit het gemeentefonds (artikel 12 Financiële verhoudingswet) en daarmee de collectiviteit van de gemeenten aangesproken wordt2.
De handleiding artikel 12 is m.i.v. 2013 op dit punt geactualiseerd, in die zin dat deze mogelijkheid die er van oudsher al langer was, expliciet is herbenoemd. Uit de praktijk blijkt dat dit werkt bij de enkele gemeenten waar deze problematiek nu speelt. Ik heb dan ook geen aanleiding om deze termijn aan te passen.
Los van de hierboven beschreven situatie die ingaat op uw voorbeeld in de vraagstelling, is er soms ook sprake van grondexploitaties waarvan investeringen met een maatschappelijk nut onderdeel uitmaken (bijvoorbeeld de ringweg die niet alleen voor de ontsluiting van een aan te leggen wijk zorgt). Dit soort bovenwijkse investeringen kunnen onder bepaalde condities ook apart worden geactiveerd, (met bijvoorbeeld een andere looptijd voor de afschrijvingen) waardoor grondexploitaties geheel of gedeeltelijk worden ontlast. Maar daarmee komen die kosten ten laste van de reguliere begroting.
In het Besluit Begroting en Verantwoording is vastgelegd dat activa zoals bijvoorbeeld de genoemde aandelen Eneco, dienen te worden gewaardeerd tegen de verkrijgingsprijs. De reden daarvan is dat aandelen worden aangehouden vanwege het publieke belang. Zolang geen concreet voornemen bestaat om de aandelen te verkopen is het onverstandig en daarom ook niet toegestaan, om een nog niet gerealiseerd resultaat in te zetten om tegenvallers op te vangen.
Indien gemeenten zoals Lansingerland een lening willen afsluiten bij een andere decentrale overheid, dan kan dat binnen de bepalingen van de wet Financiering decentrale overheden.
Meer in het algemeen wil ik benadrukken dat de provincies in hun rol als financieel toezichthouder, primair aan zet zijn om te beoordelen in hoeverre de begroting 2014 van de gemeenten structureel en reëel sluitend is. Indien dit naar het oordeel van de provincie niet het geval is, dan zal zij de gemeente onder zogenaamd preventief toezicht stellen.
Indien u bereid bent mee te werken aan de eerstgenoemde oplossingsrichting, wat zou dan de maximale termijn voor het afschrijven van de te hoge boekwaarde kunnen zijn?
Zie het antwoord bij vraag 3.
Bent u bereid mee te denken als provincies zoals Overijssel en Gelderland plannen voorleggen om gemeenten te hulp te schieten bij het afschrijven op hun grondposities in een periode langer dan vier jaar, waarbij de financiële verantwoordelijkheid uiteindelijk door de gemeenten zelf wordt genomen? Zo nee, waarom niet?
De minister van Binnenlandse Zaken is in gesprek met provincies zoals Overijssel en Gelderland over de door hun ontwikkelde plannen. De plannen zoals die tot op heden zijn ontwikkeld, dragen echter niet bij tot een verbetering van de financiële positie van gemeenten omdat in die plannen de kosten van de afwaardering alsmede de rentelasten nog steeds volledig voor rekening van de gemeenten komen. Hierdoor verandert de financiële positie van gemeenten niet en krijgen ze net als wanneer ze zelf de gronden afwaarderen, te maken met een negatieve algemene reserve, die binnen de meerjarenbegroting weer positief moet zijn. Een langere periode is mogelijk (zie het antwoord op vraag 3) maar dan komt de betrokken gemeente onder preventief toezicht van de provincie. Gemeenten blijven dus ook bij preventief toezicht zelf verantwoordelijk voor een gezonde financiële huishouding. De provincie ziet hier als toezichthouder op toe dat gemeenten de noodzakelijke maatregelen nemen om weer financieel gezond te worden.
Bent u het, gegeven de financiële stapeling van grondproblematiek en decentralisatieopgaven in de komende jaren, eens met de redenering van deze beide provincies dat met het te hulp schieten van gemeenten invulling wordt gegeven aan de toezichthoudende taak van de provincies op de gemeentelijke financiën, en dat invulling wordt gegeven aan de ruimtelijke ordeningstaak van de provincies om overcapaciteit aan bouwbestemmingen te (helpen) voorkomen c.q. te saneren? Zo nee, waarom niet?
Het is van belang om beide rollen die de provincie vervult goed te scheiden. Bij de beantwoording van vraag 5 ben ik ingegaan op de rol die provincies vervullen op het terrein van het financieel toezicht. Wanneer provincies in het kader van hun ruimtelijke ordeningstaak bereid zijn om overcapaciteit aan bouwbestemmingen te (helpen) voorkomen c.q. te saneren, dan kunnen zij daartoe verschillende mogelijkheden verkennen. In de eerste plaats kunnen provincies er voor kiezen ruimtelijk- en maatschappelijk gewenste bouwprojecten te stimuleren. Dat kan ook financieel, door gericht subsidie te verstrekken aan bijvoorbeeld binnenstedelijke herstructurering, transformatie van kantoren naar woningen of energiezuinig/duurzaam bouwen. Een tweede mogelijkheid is dat provincies bouwgrond van gemeenten kopen en vervolgens afwaarderen naar landbouwgrond zonder dat ze aan gemeenten aanvullende voorwaarden stellen. Daarbij is het wel de verantwoordelijkheid van de provincie om bij dergelijke constructies te voldoen aan de mededingingsregels, waaronder die voor staatssteun.
Deze constructie leidt op de korte termijn tot een daling van het eigen vermogen van provincies. Wellicht dat de provincies in de toekomst wanneer de markt weer aantrekt, deze gronden weer terug kunnen verkopen aan de gemeenten. Door geen voorwaarden aan de aankoop van gronden te stellen, neemt de provincie de risico’s van de gemeenten over. Hierdoor wordt de financiële positie van gemeenten wel verbeterd en is preventief toezicht misschien niet nodig.
Bent u bereid om met gemeenten waar bouwprojecten in voorbereiding dan wel in uitvoering zijn, waarbij het Rijk via lopende contracten dan wel via lopende subsidievoorwaarden mede partij is, afspraken te maken over het wijzigen van afspraken/voorwaarden opdat de bouwcapaciteit kan worden gereduceerd en ook afspraken te maken hoe op de betreffende gronden dan (samen) kunnen worden afgeschreven?
De door u geopperde gedachte om lopende subsidiecontracten tussen Rijk en gemeenten aan te passen, met als doel dat daarmee bouwcapaciteit kan worden gereduceerd en/of gronden kunnen worden afgewaardeerd, doet zich niet meer voor. Het Rijk is hier geen partij meer in: de laatste rijkssubsidies om woningbouw te stimuleren zijn in 2010 beëindigd. Wel bestaat er nog het breder inzetbare Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) dat na 2014 eindigt. Het ISV is echter per 1 januari 2011 gedecentraliseerd waardoor er sprake is van een grote mate van eigen bestedingsvrijheid.
Het bericht ‘Rekenkamer vreest slechte controle geld gemeentetaken’ |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rekenkamer vreest slechte controle geld gemeentetaken»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over lokale rekenkamers?2
Ja.
Deelt u de mening dat de positie van lokale rekenkamer(-commissies) moet worden versterkt? Zo ja, welke concrete stappen hebt u daartoe genomen of gaat u binnenkort nemen? Zo ja, welke stappen heeft u ondernomen om gemeenten te overtuigen van het belang van de lokale rekenkamers? Zo nee, waarom niet?
Een goede werking van de horizontale, gemeentelijke verantwoording is cruciaal voor het proces van de decentralisatie. Bij de controlerende taak van de gemeenteraad speelt de rekenkamer of rekenkamercommissie – naast de jaarlijkse accountantscontrole – een belangrijke rol. De rekenkamerfunctie vormt een wezenlijk onderdeel van het gemeentelijke bestel en is gericht op onderzoek naar de doelmatigheid, doeltreffendheid en de rechtmatigheid van het financiële beheer. De rekenkamerfunctie levert een bijdrage aan het vertrouwen in de verantwoorde uitgave van middelen. Zeker in het licht van de decentralisatie acht ik dit van groot belang. Goed functionerende rekenkamer(commissie)s zijn essentieel voor adequaat toezicht op de besteding van decentralisatiegelden. Gemeenteraden moeten kunnen beoordelen of het geld efficiënt is aangewend en of datgene is geleverd waarvoor het was bestemd. Bij de implementatie van de decentralisatie dient de verantwoording dus goed georganiseerd te zijn.
Uit de evaluaties van de provinciale en gemeentelijke rekenkamers blijkt dat men in het algemeen positief is over hun functioneren. Alle gemeenten en provincies beschikken in principe over een goed functionerende rekenkamerfunctie. De 15 gemeenten met een structureel inactieve rekenkamercommissie zijn door mij aangeschreven en de Nederlandse Vereniging van Rekenkamers en Rekenkamercommissies (NVRR) heeft zich bereid getoond deze gemeenten waar nodig bij te staan. Het is aan gemeenten om de rekenfunctie goed toe te rusten. Het verheugt me dat de NVRR hier ook ondersteuning biedt en bijdraagt aan de discussie over wat bij intergemeentelijke samenwerkingsverbanden een goede publieke verantwoording kan betekenen en hoe dit moet worden georganiseerd.
Met het oog op de decentralisatie zullen gemeenten immers hun bestuurlijke, ambtelijke en financiële krachten bundelen in de vorm van samenwerkingsverbanden. Dat is ook van betekenis voor de verantwoording. Het kabinet ziet samen met de VNG toe op de voortgang van de vorming van samenwerkingsverbanden. Door de VNG zijn criteria geformuleerd aan de hand waarvan de samenwerkingsverbanden zullen worden beoordeeld. Het kabinet heeft hier een aantal criteria aan toegevoegd waarbij het uitgangspunt is dat de samenwerkingsverbanden worden vormgegeven op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen (WGR). Ik acht dit ook in het belang van de horizontale verantwoording met inbegrip van de rekenkamerfunctie.
Deelt u de mening dat een goed functionerende lokale rekenkamer essentieel is om toezicht te houden op de besteding van decentralisatiegelden als op 1 januari 2015 een groot aantal taken aan het gemeentelijke takenpakket wordt toegevoegd? Zo ja, welke gevolgen verbindt u hier aan? Zo nee, waarom niet, en wie kan dan wel zorgen dat gemeentebesturen zicht krijgen op de besteding van decentralisatiegelden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in het kader van de versterking van de invloed van raden op gemeenschappelijke regelingen de lokale rekenkamers (of rekenkamercommissies) meer (onderzoeks-)bevoegdheden te geven?3 Zo ja, welke, en gaat u dit nog voor 1 januari 2015 doen? Zo nee, waarom acht u dit niet nodig?
De bevoegdheden van een gemeentelijke rekenkamer zijn geregeld in artikel 184 van de Gemeentewet. Het voornemen is dat deze bevoegdheden ook onverkort toekomen aan een gemeentelijke rekenkamercommissie. In het Algemeen Overleg van 30 oktober jl. heb ik aangegeven de bevoegdheden van rekenkamercommissies gelijk te willen trekken met die van rekenkamers. Bij nota van wijziging is inmiddels geregeld dat aan rekenkamercommissies dezelfde onderzoeksbevoegdheden worden toegekend als rekenkamers die hebben.5 Dit betekent dat rekenkamers en rekenkamercommissies over dezelfde bevoegdheden zullen beschikken en dat rekenkamercommissies ook onderzoeksbevoegdheden hebben ten aanzien van de samenwerkingsverbanden. Voorts beziet de regering nog de mogelijkheid tot verdere aanpassing van de bevoegdheid van de rekenkamer(commissie)s op het punt van privaatrechtelijke samenwerkingsverbanden, dit naar aanleiding van de bij de begrotingsbehandeling aangenomen motie Toorenburg c.s.
Is het waar dat een rekenkamercommissie geen bevoegdheden heeft inzake gemeenschappelijke regelingen zoals een rekenkamer die heeft op grond van artikel 184 Gemeentewet?4 Zo ja, bent u bereid de gemeentewet nog voor 1 januari 2015 op dit punt aan te passen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaande aan de behandeling van de begroting van uw ministerie voor het jaar 2014?
Neen, dit is helaas niet mogelijk gebleken.
Het ontslag na melding misstanden moskee-internaten |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Klokkenluider moskee-internaten ontslagen»?1
ja.
Hoe duidt u het gegeven dat een medewerker die ernstige misstanden heeft gemeld bij een moskee-internaat, vervolgens gehinderd werd bij de uitvoering van zijn wettelijke taak, uiteindelijk ontslagen is?
Over de rechtspositionele situatie van individuele ambtenaren en de afwegingen die daarbij door het betreffende bevoegd gezag zijn gemaakt kunnen geen mededelingen worden gedaan. De uiteindelijke beoordeling van de in deze zaak door de gemeente Rotterdam genomen rechtspositionele besluiten is aan de rechter. Het past mij als minister niet om commentaar te geven op het feitencomplex in deze zaak. Het is de gemeente Rotterdam die het ontslagbesluit heeft genomen en het is nu aan de rechter om dat ontslag te beoordelen.
Als het rapport van Bureau Integriteit Nederlandse Gemeenten (BING) naar mogelijke misstanden in de deelgemeente Feijenoord door de rechter in dit verband relevant wordt geacht, zal hij dat bij zijn beoordeling van het ontslag betrekken.
Ik verwijs u verder naar de eerdere beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Klaveren (ingezonden 2 juli 2013), Vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel nr. 2954
Hoe verhoudt het ontslag van deze dappere medewerker zich tot de bevindingen in het rapport van het Bureau Integriteit Nederlandse Gemeenten dat er sprake was van PvdA-cliëntelisme, machtsbederf en intimidatie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u het inzicht dat deze medewerker geen ontslag, maar juist extra waardering verdient voor het aan de kaak stellen van zowel veiligheidsproblemen bij de illegale poldermadrassa als bestuurlijke misstanden in het stadsdeel? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de betreffende ambtenaar zijn baan terug te geven en de verantwoordelijke bestuurder aan te pakken voor de misstanden?
Ik ben niet voornemens te interfereren in een zaak die tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeente Rotterdam moet worden gerekend.