Het Faillissement van Imtech |
|
Martijn van Helvert (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
|
|
![]() |
Wat zijn de gevolgen van het faillissement van Imtech voor de Nederlandse staatskas?
Wat zijn de gevolgen van het faillissement van Imtech voor de leveranciers, specifiek de MKB-bedrijven?
Is het bericht van de curator van Imtech Duitsland waar dat de wanbetaling door het Nederlandse moederbedrijf de directe aanleiding was voor het bankroet van Imtech Duitsland?
Kunt u per relevant contract waar de Nederlandse overheid bij betrokken is aangeven door wie het wordt uitgevoerd, of het wordt onderbroken en hoe geborgd is dat het project geen financiële risico’s en risico’s op vertraging voor de Nederlandse overheid oploopt?
Kunt u specifiek een overzicht verstrekken van de infrastructuurprojecten die van rijkswege (direct of indirect) gefinancierd worden en waarbij Imtech betrokken is?
Wat is de financiële omvang van deze betrokkenheid en op welke wijze worden de financiële risico’s afgedekt?
Zijn er projecten waarbij een faillissement van Imtech naast financiële gevolgen ook technische of procedurele gevolgen kan hebben?
Welke acties (en sinds wanneer) heeft u ondernomen om risico’s voor het Rijk te beperken of te voorkomen?
Kunt u aangeven of er belemmeringen in de Nederlandse of Europese faillissementswetgeving zijn die de doorstart van Imtech moeilijk maken?
Het bericht ‘NAM mag druk onder Langelo opvoeren, ondanks kans op zwaardere bevingen’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NAM mag druk onder Langelo opvoeren, ondanks kans op zwaardere bevingen»?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) eind juli het verzoek heeft ingediend om meer gas te mogen opslaan in de gasopslag bij Norg en dat u op 6 augustus 2015 hiervoor toestemming heeft verleend?
Nee, dat is niet helemaal juist. Het verzoek van NAM om meer gas te mogen opslaan in de gasopslag bij Norg dateert uit 2014. Met het instemmingsbesluit van 26 juni 2014, kenmerk DGETM-EM/14102640, is ingestemd met een wijziging van het opslagplan voor Norg, waarbij het maximale werkvolume is uitgebreid van 3 miljard Nm³ naar 7 miljard Nm³ en aanvullende voorwaarden en beperkingen zijn opgelegd.
De reden voor de wijziging van het vigerende opslagplan van 6 augustus jl. is dat in het instemmingsbesluit van 26 juni 2014 beperkingen zijn opgelegd voor de berekende gemiddelde reservoirdruk, die niet alleen voor de gehele opslag gelden maar ook voor de individuele compartimenten. De beperkingen vinden hun oorsprong in de beoordeling van het seismisch risico. Het opleggen van uniforme beperkingen leidt voor compartiment 2, waarin de meeste injectie- en productieputten zich bevinden, tot een reductie van de mogelijke inzet van de ondergrondse gasopslag. Deze reductie wordt vermeden bij een differentiatie van de beperkingen voor de individuele compartimenten. Het seismisch risico verandert met deze aanpassing volgens Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) niet. Toch is er naar aanleiding van advies van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) voor gekozen om na een jaar een moment in te bouwen, om op basis van metingen het seismisch risico opnieuw te evalueren.
Zijn de belanghebbenden (zoals omwonenden, gemeenten en provincie) betrokken bij de besluitvorming en geïnformeerd over dit besluit?
De gemeenten en provincie zijn geïnformeerd over dit besluit. De omwonenden zijn niet separaat geïnformeerd.
Waarom is het nodig om meer gas op te slaan in de gasopslag Norg? In welk beleidskader past het besluit de volledige capaciteit van de gasopslag van 7 miljard m3 te gebruiken?
De vraag naar laagcalorisch gas en daarmee de vraag naar Groningengas kent een sterk seizoensbepaald karakter: in de winter is er een hoge vraag en in de zomer een lage vraag. Om dit verschil op te vangen zijn gasopslagen noodzakelijk. Gasopslagen maken het mogelijk om gas in de zomer te produceren en dit vervolgens op te slaan voor gebruik in de winter. Weliswaar is het Groningenveld in staat om flexibel te produceren – dat wil zeggen meer productie in de winter en minder in de zomer – maar deze mogelijkheid neemt sterk af doordat als gevolg van de winning de opwaartse druk in het veld terugloopt. Om onder deze omstandigheid toch de leveringszekerheid van laagcalorisch gas te kunnen garanderen, is uitbreiding van de opslagcapaciteit noodzakelijk.
De feitelijke inzet van de opslagcapaciteit van Norg zal worden bepaald door de omvang van de gasvraag in de winterperiode gecombineerd met het winningsniveau dat is vastgesteld voor het Groningenveld en de inzet van andere middelen die beschikbaar zijn om te voorzien in de vraag naar laagcalorisch gas. Daarbij geldt uiteraard dat het gas dat uit het Groningenveld wordt gewonnen om te worden opgeslagen in Norg meetelt onder het vastgestelde winningsniveau.
Waaruit blijkt dat door de nieuwe manier van werken op drie kilometer diepte geen grotere drukverschillen ontstaan en de kans op meer en zwaardere aardbevingen niet toeneemt?
Sinds het begin van de productie uit het voorkomen Norg zijn twee lichte bevingen geregistreerd met een magnitude van respectievelijk 1,5 (1993) en 1,1 (1999) op de schaal van Richter. De eerste beving vond plaats bij een gemiddelde reservoirdruk in compartiment 2 van 222 bar(a). De tweede beving vond plaats bij een gemiddelde reservoirdruk van 330 bar(a). NAM heeft berekend dat door de verhoging van de capaciteit van de opslag de berekende gemiddelde drukken in compartiment 2 zich zullen begeven tussen de 225 en 347 bar(a). Deze gemiddelde drukken zijn de afgelopen 16 jaar eerder opgetreden zonder dat daarbij verdere aardbevingen zijn waargenomen. Op basis daarvan en op basis van een eerdere studie en risicoanalyse acht NAM het seismisch risico van de ondergrondse gasopslag Norg nog steeds zeer beperkt. Desondanks kan NAM het optreden van bevingen met een magnitude boven 1,5 op de schaal van Richter in de toekomst niet geheel uitsluiten. SodM en TNO onderschrijven de uitkomsten van de analyses en studies van NAM. Om de seismiciteit nauwkeurig te monitoren en beter te kunnen beheersen heb ik in mijn instemmingsbesluit een voorschrift opgenomen dat NAM een passief monitoringsnetwerk moet installeren, bestaande uit een drietal geofoons in combinatie met een drietal versnellingsmeters. Naast het netwerk zal, in samenspraak met SodM, een seismisch risicobeheerssysteem worden opgesteld. Het netwerk en het risicobeheerssysteem kunnen, naar verwachting van NAM, op 31 januari 2016 operationeel zijn.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er door meer gas op te slaan in de gasopslag bij Norg een groter risico op meer en zwaardere aardbevingen ontstaat?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel “Laat kleine verzekeraar niet verdwijnen” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Laat kleine verzekeraar niet verdwijnen»?1 Wat vindt u van de inhoud van dit artikel?
Ja, ik ben bekend met de inhoud van het artikel. Zoals aangegeven in mijn antwoorden van 29 mei jl. op eerdere vragen van het lid De Vries2 zitten de knelpunten voor kleine (onderlinge) verzekeraars met name in de toezichtkosten.
Naar mijn oordeel kan toepassing van alle eisen uit de richtlijn solvabiliteit II op alle verzekeraars inderdaad als niet proportioneel en knellend worden beschouwd. In de Nederlandse implementatie van de richtlijn solvabiliteit II is daarom op verschillende manieren rekening gehouden met de aard, omvang en complexiteit van de risico’s van verschillende categorieën verzekeraars. Teneinde de toezichtkosten zo veel mogelijk te beperken, zijn verschillende versoepelingen aangebracht in het nieuwe toezichtregime voor kleine verzekeraars. In mijn beantwoording van 29 mei jl. heb ik deze versoepelingen uiteengezet.
Verzekeraars met een beperkte risico-omvang (kleine verzekeraars) die niet onder de richtlijn zullen vallen, kunnen onder solvabiliteit II Basic of de Vrijstellingsregeling Wft vallen. Voor levensverzekeraars van beperkte risico-omvang is volledige vrijstelling van DNB-toezicht niet mogelijk.
Hoe moet dit artikel gezien worden in relatie tot de antwoorden van 29 mei 2015 op eerdere Kamervragen van de VVD over het bericht «Kleine verzekeraars vechten voor voortbestaan»? Hoe beoordeelt u uw eigen gegevens; uit deze antwoorden blijkt dat het aantal kleine verzekeraars is afgenomen en er nauwelijks nieuwe kleine verzekeraars zijn bijgekomen sinds 2011?
Zoals eerder aangegeven, staat de Nederlandse verzekeringsmarkt al jaren onder druk. Dat is bijvoorbeeld te zien aan de krimp van het premievolume in zowel de leven- als schademarkt. Naar verwachting krimpt de vraag naar, onder andere, individuele levensverzekeringen ook de komende jaren nog en blijft het premievolume dalen. Mijn eerdere antwoorden moeten in het licht van deze precaire situatie worden bekeken. Consolidatie kan bijdragen aan het realiseren van kostenbesparingen om deze ontwikkelingen het hoofd te bieden. Consolidatie door fusies en overnames of het beëindigen van de activiteiten kunnen de afname van het aantal kleine verzekeraars verklaren. Daarnaast kan toetreding tot deze markt door de krimpende omvang en concurrentie als niet aantrekkelijk worden ervaren, hetgeen het kleine aantal toetreders kan verklaren.
Door middel van regelgeving en het toezicht daarop wordt gestreefd naar een gezonde, stabiele en concurrerende verzekeringsmarkt. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van 29 mei jl. kunnen kleine verzekeraars een waardevolle bijdrage leveren aan een diverse en concurrerende verzekeringsmarkt. Dit wordt mogelijk gemaakt door het toezicht zo in te richten dat de polishouder goed beschermd kan worden, maar de regels kleine verzekeraars niet onnodig beperken in hun bedrijfsvoering. Solvabiliteit II biedt die betere bescherming, ook voor polishouders van kleinere verzekeraars. Aan proportionaliteit is vorm gegeven via de diverse versoepelingen die voor kleine verzekeraars zijn aangebracht. Deze proportionele invulling geldt zowel voor bestaande verzekeraars als nieuwe potentiële toetreders.
Komt er met Solvency II en Solvency Basic (inclusief de vrijstellingsregeling) in feite een einde aan de traditie van onderling verzekeren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Bij het toezicht op verzekeraars is het uitgangspunt proportionaliteit. Daarom zijn kleine onderlinge schadeverzekeraars momenteel uitgezonderd van een aantal prudentiële toezichteisen en vallen zij onder een lichter toezichtsregime. Zij behoeven voor hun werkzaamheden niet te beschikken over een vergunning van DNB, maar kunnen daarvoor volstaan met een verklaring van DNB. Zoals het aangehaalde krantenartikel ook stelt, vormen onderlinge schadeverzekeraars vanwege het ontbreken van bepaalde eisen een laagdrempelige en toegankelijke manier voor burgers en ondernemingen om risico’s te delen. De invoering van de richtlijn solvabiliteit II en het Basic regime voor verzekeraars met beperkte risico-omvang per 1 januari 2016 leidt tot een verdere professionalisering en versterking van het toezicht op verzekeraars. Dat kan betekenen dat kleine onderlinge schadeverzekeraars die nu met een verklaring van DNB werken dan een Wft-vergunning (Solvency II Basic-vergunning of Solvency II-vergunning) nodig hebben, of dat zij onder de Vrijstellingsregeling Wft vallen en niet langer onder DNB-toezicht staan.
Het aantal schade- en natura-uitvaartverzekeraars dat op basis van de huidige gegevens vanaf 1 januari 2016 onder de Vrijstellingsregeling Wft valt (en dan niet langer onder toezicht van DNB valt) is ongeveer 70. Dit betreft grotendeels onderlinge waarborgmaatschappijen die deels met een verklaring en deels met een Wft-vergunning werken
Van de ruim 40 verzekeraars die vanaf 1 januari 2016 zullen vallen onder solvabiliteit II Basic betreft het grootste deel eveneens onderlinge waarborgmaatschappijen. Daarnaast zijn er diverse middelgrote onderlinge waarborgmaatschappijen die onder solvabiliteit II zullen vallen.
In hoeverre vindt u dit een wenselijke ontwikkeling, aangezien onderlinge verzekeraars toch prima passen in het streven naar een participatiesamenleving? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat onderlinge verzekeraars verdwijnen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke regelgeving knelt of gaat knellen voor onderlinge verzekeraars? In hoeverre is de regelgeving en de bijkomende bureaucratische verplichtingen proportioneel?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wordt de toezegging in de memorie van toelichting bij de Implementatiewet richtlijn solvabiliteit II (33 273) dat nog wordt bezien in hoeverre aan verzekeraars met beperkte risico-omvang die niet aan genoemde voorwaarden voldoen, maar zich wel volledig herverzekeren, ook een gehele of gedeeltelijke vrijstelling kan worden verleend, niet nagekomen?
In de memorie van toelichting bij het voorstel voor de Implementatiewet richtlijn solvabiliteit II is aangekondigd dat nog zou worden bezien in hoeverre ook aan verzekeraars met beperkte risico-omvang die niet voldoen aan de voorwaarden inzake de hoogte van het premie-inkomen, de technische voorzieningen en de omvang van de dekking, maar die zich volledig herverzekeren, een gehele of gedeeltelijke vrijstelling kan worden verleend. Die nadere beoordeling heeft intussen plaatsgevonden. Geconcludeerd is dat het enkele feit dat een verzekeraar volledig is herverzekerd onvoldoende reden is om de verzekeraar vrij te stellen van prudentieel toezicht. De herverzekering verkleint weliswaar de risico’s voor de verzekeraar, maar neemt die niet volledig weg. Wanneer de herverzekeraar op zeker moment in gebreke blijft kan dat tot gevolg hebben dat polishouders en begunstigden niet de uitkering krijgen waarop zij hadden gerekend of hun schade niet volledig vergoed krijgen. Om de polishouder te beschermen, is daarom in de conceptvrijstellingsregeling niet voorzien in een vrijstelling voor volledig herverzekerde verzekeraars. Voor de volledigheid zal daarover in de toelichting bij de regeling een passage worden toegevoegd.
Volgens opgave van de Nederlandsche Bank is slechts een enkele verzekeraar werkzaam die volledig is herverzekerd. Wat de huidige regeling betreft: kleine onderlinge waarborgmaatschappijen komen op dit moment slechts in aanmerking voor een verklaring als bedoeld in artikel 2 van het Besluit reikwijdtebepalingen Wft – waarmee de Wft grotendeels niet op hen van toepassing is – indien de bij hen verzekerde risico’s «op genoegzame wijze zijn herverzekerd», tenzij DNB herverzekering niet nodig acht. Die eis komt te vervallen: vrijstelling zal niet afhankelijk zijn van de mate waarin de herverzekeraar al dan niet is herverzekerd, maar alleen van de in de conceptvrijstellingsregeling opgenomen criteria, die overwegend betrekking hebben op de aard en de omvang van de activiteiten van de verzekeraar.
Waarom komt deze vrijstelling niet terug in de concept-regeling die momenteel tot eind augustus ter consultatie voorligt? In hoeverre betekent dit dat de vrijstelling er niet komt en wat zijn de gevolgen daarvan? Bent u bereid om deze vrijstelling alsnog op te nemen in de regeling? Zo nee, waarom niet? Hoeveel verzekeraars zouden naar schatting onder deze definitie van volledig herverzekeren kunnen vallen bij een mogelijke vrijstelling? Is de huidige eis van volledig herverzekeren wel redelijk? Wordt hiermee de huidige definitie van genoegzaam herverzekeren vervangen door de definitie van volledig herverzekeren? Zo ja, waarom en wat is hiervoor de aanleiding en wat zijn hiervan de gevolgen voor kleine verzekeraars?
Zie antwoord vraag 6.
Wat doen het ministerie en de toezichthouders om kleine verzekeraars een kans te geven om in de toekomst ook een rol te blijven vervullen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doen het ministerie en de toezichthouders om nieuwe (kleine) verzekeraars en andere (financiële) startups een reële mogelijkheid te geven toe te treden tot de markt, want zij kunnen zorgen voor concurrentie, (regionaal) maatwerk, innovatie en soms zelfs op een goede manier «disruptive» zijn? Welke belemmeringen zijn daarbij? Wat wordt er gedaan om deze belemmeringen weg te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre worden de ontwikkelingen c.q. de gevolgen van de invoering van Solvency Basic gemonitord, zodat bij onwenselijke ontwikkelingen tijdig kan worden ingegrepen? Wanneer wordt Solvency Basic geëvalueerd?
Er is niet voorzien in een formeel evaluatiemoment van het Basic regime, maar er zal vanzelfsprekend voortdurend oog zijn voor eventuele niet beoogde of ongewenste effecten.
Bent u bereid de Tweede Kamer nader te informeren over inhoud van de vrijstellingsregeling Solvency Basic en de uitkomsten van de internetconsultatie?
Daartoe ben ik bereid. De uitkomsten van de internetconsultatie worden, zoals gebruikelijk, besproken in de toelichting bij de regeling.
Het bericht “Verdere selectie van zakenbanken voor de voorgenomen beursintroductie van ABN AMRO” |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verdere selectie van zakenbanken voor de voorgenomen beursintroductie van ABN AMRO», dat op de website van NL Financial Investments (NLFI)1 geplaatst is?
Ja.
Kunt u beschrijven welke rol u heeft bij de selectie van de banken die ABN AMRO naar de beurs brengen? Kende u de contractvoorwaarden en heeft u daarmee ingestemd?
Na de afronding van de bespreking in de Tweede Kamer van de voorgenomen beursgang van ABN AMRO heb ik goedgekeurd dat NLFI de selectie van de zakenbanken voor de voorgenomen beursgang van ABN AMRO zou uitvoeren (met inbegrip van de onderhandeling over contractvoorwaarden). NLFI heeft het Ministerie van Financiën geïnformeerd bij belangrijke stappen in het selectieproces.
Kunt u de contractvoorwaarden (zoveel mogelijk) openbaar maken?
Bij doorgang van de voorgenomen beursgang van ABN AMRO zullen de belangrijkste elementen van de contractvoorwaarden (onder meer zoals beschreven in de antwoorden onder vragen 4 en 5), zoals die zijn opgenomen in de zogenoemde underwriting agreement, worden vermeld in de prospectus en daarmee openbaar worden. De contractvoorwaarden zal ik vertrouwelijk ter inzage beschikbaar stellen.2
Zijn er naast de transactiekosten in het persbericht nog andere kosten die de bank of de staat betaalt aan de banken?
De prijsafspraken behelzen:
Zijn er andere tegenprestaties?
In het contract met de banken zijn verschillende afspraken vastgelegd, bijvoorbeeld over aansprakelijkheid en vrijwaringen. Er zijn geen andere tegenprestaties afgesproken dan genoemd in het antwoord onder 4.
Kunt u precies aangeven of de banken nog andere mogelijkheden krijgen in het contract waarmee zij geld verdienen of kunnen verdienen aan de deal, zoals bijvoorbeeld een green shoe? Zo ja, kunt u de details daarvan verschaffen?
Er zijn geen mogelijkheden in het contract waarmee de zakenbanken geld kunnen verdienen aan de deal. Zie voor eventuele winsten behaald bij stabilisatie eveneens het antwoord op vraag 4.
Zijn er afspraken gemaakt over de toedeling van aandelen? Mogen banken impliciet of expliciet een tegenprestatie vragen voor deze toewijzing?2 Zo nee, hoe is dat dan gegarandeerd?
NLFI/de staat stelt de toedeling vast, in samenspraak met ABN AMRO. De toedeling van aandelen zal plaatsvinden met inachtneming van een aantal vooraf vastgelegde uitgangspunten en criteria. Daarbij is in beginsel de geboden prijs leidend, maar ook andere criteria, zoals de kwaliteit van de investeerder en het tonen van interesse in een vroeg stadium, kunnen worden meegewogen.
De zakenbanken mogen zich uiteraard niet bedienen van onrechtmatige praktijken. Als extra waarborg is in de overeenkomst vastgelegd dat de banken zich bij (het voorstel voor) de toedeling van aandelen niet mogen bedienen van oneigenlijke praktijken. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om een toewijzing die zou worden gedaan voor het bevorderen van ongerelateerde fees of een toewijzing die voorwaardelijk zou zijn aan toekomstige orders of te verlenen diensten.
Op welke wijze wordt bevorderd dat een deel van de aandelen onderhands geplaatst wordt, bijvoorbeeld bij institutionele partijen in Nederland?
De zakenbanken zullen in overleg met NLFI institutionele beleggers benaderen, waaronder institutionele beleggers in Nederland. Het plaatsen van de certificaten bij Nederlandse institutionele partijen zal echter geen doel op zich zijn.
Meetgegevens op het Nederlandse olie-en gasportaal |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat bij het veld Rossum-Weerselo-2 in oktober 2014 de in het wetenschappelijke onderzoek in Science genoemde kritische grens van 300.000 barrels injectie per maand overschreden is bij put ROW-2 en dat daar 60.407 m3 ofwel 379.918 barrels afvalwater geïnjecteerd zijn?1
In mijn antwoorden van 13 juli jl. op vragen over productiewaterinjectie heb ik verwezen naar de gemiddelde waterinjectievolumes per maand gebaseerd op het jaarvolume. Dit gemiddelde maandvolume ligt voor alle jaren dat injectie plaatsvindt beneden de 300.000 bbl per maand. Het is correct dat in 2014 in een aantal injectieputten het absolute injectievolume groter was dan 300.000 bbl per maand. Ik publiceer deze waarden maandelijks op www.nlog.nl.
Zoals ik in mijn antwoorden van 13 juli jl. heb aangegeven, is het in het artikel in Science aangehaalde niveau van 300.000 barrels per maand niet zomaar toepasbaar op de Nederlandse situatie. Ten eerste zijn de opbouw en eigenschappen van de Nederlandse ondergrond niet vergelijkbaar met de VS en ten tweede wordt in Nederland het water geïnjecteerd in reservoirs waaruit geproduceerd is. Deze reservoirs hebben een lagere druk. In de VS vindt het grootste deel van de waterinjectie plaats in waterlagen, die nog hun originele druk hebben. Ik heb naar aanleiding van het genoemde artikel in Science TNO en SodM gevraagd de relevantie van dit artikel te beoordelen voor de Nederlandse situatie. Ik verwacht uw Kamer hier eind september over te kunnen informeren.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer schreef: «De injectie per put per maand varieerde tussen 160 bbl (25 m3) en 280.000 bbl (44.500 m3).» en dat dit wellicht geldt als je het gemiddelde neemt, maar niet wanneer je naar het maximum per maand kijkt?2
Zie antwoord vraag 1.
Ben u ervan op de hoogte dat de kritische grens van 300.000 barrels per maand een grens is die het maximum in enige maand betreft en niet het maandgemiddelde in een jaar?
Het desbetreffende artikel praat niet over een maximum, maar geeft aan dat dit niveau in de specifiek onderzochte omstandigheden in de Verenigde Staten een kritische grens zou zijn. Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 1 en 2 heb ik TNO en SodM gevraagd de relevantie van dit artikel in Science te beoordelen voor de Nederlandse situatie. Ik verwacht uw Kamer hier eind september over te kunnen informeren.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer meedeelde dat het niveau van 300.000 bbl per maand in uw ogen niet van toepassing bij de Nederlandse wijze waarop productiewater wordt geïnjecteerd3
Zie het antwoord op de vragen 1 en 2.
Bent u ervan op de hoogte dat dit standpunt bestreden wordt door dr. J. Van Huisstede (Vrije Universiteit)?4
Dr. J. van Huisstede heeft in generieke termen in een artikel opmerkingen gemaakt over de relatie tussen waterinjectie en het mogelijke verhogen van aardbevingsrisico’s. Hij is daarbij niet ingegaan op de specifieke ondergrondse condities in Twente dan wel de voorwaarden die in Nederland aan waterinjectie gesteld worden.
Wanneer verwacht u een antwoord van TNO en Staatstoezicht op de Mijnen op de relevantie van dit artikel «High-rate injection is associated with the increase in U.S. mid-continent seismicity» voor de Nederlandse situatie? Wilt u dat antwoord met de Kamer delen?
Ik verwacht eind september een antwoord van SodM en TNO en zal uw Kamer hier dan over informeren.
Bent u ervan op de hoogte dat, in tegenstelling tot het antwoord van vraag 7 en 8, wel degelijk door inwoners in de nabije omgeving van put ROW2 meerdere keren trillingen zijn ervaren?5
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. Ik acht het onwaarschijnlijk dat deze trillingen door bewegingen in de ondergrond zijn ontstaan. De aanwezige geofoons ten noorden en ten zuiden van Twente registreren alle trillingen met een kracht boven de 1,5 op de schaal van Richter, ook in Twente. Deze KNMI-geofoons zijn sinds 1974 en 1995 actief en hebben nog nooit trillingen gemeten.
Klopt het dat de dichtsbijzijnde echofoons zich op dit moment in de Achterhoek (Winterswijk) en in Salland (Hardenberg) bevinden, 40 kilometer van de putten, waarin water wordt geïnjecteerd?
Ja, dat is correct. Zoals ik uw Kamer al eerder heb laten weten zal het geofoonnetwerk in Twente in het komende halfjaar met zeven geofoons worden uitgebreid. Dit zal met name de nauwkeurigheid van de plaatsbepaling van een eventuele aardbeving verbeteren. Dat de geofoons zich op afstand van Twente bevinden, betekent niet dat zij geen trillingen kunnen waarnemen vanuit het gebied van de waterinjectie. Vanaf een magnitude van 1,5 op de schaal van Richter zijn de bevingen ook op die afstand meetbaar. Daarbij merk ik op dat bevingen met een magnitude kleiner dan 2,0 op de schaal van Richter volgens het KNMI doorgaans niet door mensen worden gevoeld.
Wat is de minimale aardbeving op put-2 in Weerselo die de ecofoons zouden kunnen waarnemen?
Het huidige geofoonnetwerk van het KNMI meet kleine bevingen met een magnitude vanaf 1,5 op de schaal van Richter in heel Twente, maar laat alleen geen accurate plaatsbepaling toe. Op basis hiervan is met zekerheid te stellen dat er sinds het begin van waterinjectie in Twente geen voelbare bevingen zijn geregistreerd. Om ook hele kleine bevingen (met een magnitude onder 1,5 op de schaal van Richter) te kunnen registreren en tot een betere plaatsbepaling te komen, wordt in de tweede helft van 2015 het netwerk uitgebreid van 2 naar 9 geofoonstations.
Deelt u de mening dat het in het kader van het voorzorgsprincipe verstandig is om de grens van 300.000 barrels per maand wel te hanteren totdat er meer duidelijkheid is over de Nederlandse situatie?
Het algemeen geldende voorzorgsprincipe dat wij voor waterinjectie in Nederland hanteren is dat de druk in het reservoir ten gevolge van waterinjectie beneden de originele druk moet blijven die het reservoir had voor het begin van de gas- of oliewinning. In de VS wordt geïnjecteerd in waterlagen, die nog op de originele druk zijn, en door de waterinjectie wordt deze originele druk direct overschreden. Zoals in het antwoord op de vragen 1 en 2 is aangegeven, is de situatie in Nederland en de VS niet zomaar vergelijkbaar. Ik zie vooralsnog dan ook geen reden om een ander voorzorgsprincipe te hanteren.
Kunt u alle risico’s schetsen die het injecteren van afvalwater in de grond kan hebben?
Ik heb de mogelijke risico’s weergegeven in mijn brief van 23 maart jl. aan uw Kamer en in mijn beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer van 22 juni jl. (Aanhangsel van de Handelingen nr. 2894). Daarnaast zijn in de milieueffectrapportage Herontwikkeling olieveld Schoonebeek de verschillende risico’s en de daarbij horende mitigerende maatregelen geschetst. Kortheidshalve verwijs ik dan ook naar deze stukken.
Het hanteren van fors hogere tarieven van banken voor kwetsbaren die onder bewindvoering staan |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Bankieren duurder voor kwetsbaren»?1
Deze vraag wordt samen met de onder 3 genoemde vragen beantwoord.
Wat was de reactie van de Minister van Financiën op de brief van 16 april 2015 van de Branchevereniging Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI)2? Welke stappen heeft de Minister van Financiën genomen richting ABN AMRO en andere banken die dit beleid hanteren?
Deze vragen worden samen met de onder 3 genoemde vragen beantwoord.
Deelt u de mening van de BPBI dat het «te gek voor woorden» is dat juist de ABN AMRO bank, die in overheidshanden is, met een dergelijke tariefsverhoging komt, waardoor burgers die een beschermende maatregel nodig hebben op deze manier gestraft worden en zij aanzienlijk meer geld kwijt zijn aan bankkosten dan andere burgers? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
In deze vraag lijkt ervan uit te worden gegaan dat sprake is van een bank die een tariefverhoging doorvoert ten koste van kwetsbare mensen die een beschermende maatregel nodig hebben. De brief van BPBI was voor mij aanleiding om ABN AMRO te vragen om nadere informatie over dit onderwerp. Naar ik van ABN AMRO heb begrepen hanteerde deze bank vóór 1 mei 2015 diverse tarieven voor bewindvoerders. Per 1 mei 2015 zijn de tarieven voor rekeningen die worden beheerd door bewindvoerders gelijk getrokken als gevolg van het door deze bank hanteren van één uniforme wijze van klantbediening. Het gaat hier volgens ABN AMRO dan ook om een harmonisatie van tarieven die in rekening worden gebracht bij bewindvoerders voor betaalrekeningen die op professionele basis worden beheerd voor personen wier goederen onder bewind zijn gesteld (rechthebbenden). Dit heeft ertoe geleid dat sommige bewindvoerders vanaf 1 mei 2015 een hoger tarief betalen en andere een lager tarief. Volgens opgave van ABN AMRO hanteert zij voor bewindvoerders nu de volgende tarieven aan de hand van staffels:
1–50 cliënten EUR 27,00 per maand
51–200 cliënten EUR 127,00 per maand
201–600 cliënten EUR 227,00 per maand
601–1.000 cliënten EUR 327,00 per maand
meer dan 1.000 cliënten EUR 427,00 per maand
Of een bewindvoerder per 1 mei 2015 een hoger of een lager tarief verschuldigd is, houdt volgens de bank geen verband met een bepaalde staffel. Ook zouden de tarieven lager zijn dan die voor reguliere zakelijke klanten die van deze betaaldiensten van de bank gebruik maken.
De tarieven die in rekening worden gebracht bij de rechthebbenden zelf zijn volgens ABN AMRO ongewijzigd gebleven.
Ik ben mij ervan bewust dat de tariefverhoging voor de bewindvoerders indirect gevolgen kan hebben voor de diensten van deze bewindvoerders. Vooropgesteld moet echter worden dat de tariefstelling bij banken een aangelegenheid is waarvoor de banken zelf verantwoordelijk zijn. Ik zie daarom geen aanleiding om maatregelen te nemen. Het feit dat de Staat aandeelhouder is van ABN AMRO maakt dit niet anders. Ik heb de brief van de BPBI dienovereenkomstig beantwoord.
Bent u bereid om ABN AMRO en andere banken die dit beleid hanteren aan te spreken ten einde de hogere banktarieven terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd is de brief van BPBI voor mij aanleiding geweest om ABN AMRO te vragen om nadere informatie. ABN AMRO heeft uitgelegd waarom zij haar tarieven heeft gewijzigd. Het lijkt mij van belang dat de banken met de bewindvoerders en hun brancheverenigingen in gesprek gaan/blijven om eventuele gesignaleerde knelpunten, die het gevolg zijn van de tariefverhoging, te bespreken.
Kunt u nader ingaan op kostenefficiëntie door het gebruik van het automatiseringssysteem? Waarom zijn de kosten dan toch hoger wanneer gebruik wordt gemaakt van een automatiseringssysteem?
Naar ik begrijp van ABN AMRO worden rekeningen van rechthebbenden aan de bewindvoerder ontsloten via een elektronisch betaalpakket. Hierdoor kunnen meerdere rekeningen van rechthebbenden aan één bewindvoerder worden ontsloten waardoor alle door hem of haar beheerde rekeningen op uniforme wijze kunnen worden aangestuurd. Volgens het artikel in Trouw, waarnaar in vraag 1 wordt verwezen, is het voor een bewindvoerder omslachtiger om individuele rekeningen van rechthebbenden te beheren.
ABN AMRO heeft aangegeven dat de tarieven voor bewindvoerders lager zijn dan die voor reguliere zakelijke klanten die van de betaaldiensten van de bank gebruik maken, hoewel sprake is van extra werkzaamheden in het geval van bewindvoerders. De tarieven voor de Elektronische Betaaldiensten voor bewindvoerders zijn volgens ABN AMRO zowel vóór 1 mei 2015 als daarna niet kostendekkend. De vraag of sprake is van kostenefficiëntie bij bewindvoerders hangt in belangrijke mate af van de bedrijfsvoering van de individuele bewindvoerder. Ik heb daarin geen inzicht.
Deelt u de mening dat het hanteren van zakelijke tarieven voor organisaties die hulp bieden aan mensen in een kwetsbare situatie leidt tot een extra belasting van het toch al krappe budget van deze doelgroep? Zo ja, gaat u de banken aanspreken op de maatschappelijke rol die zij vervullen en deze organisaties lagere tarieven aanbieden om juist de mensen in een kwetsbare situatie te helpen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening niet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 betreft de tariefwijziging de kosten die in rekening gebracht worden bij klanten die op professionele basis rekeningen beheren voor rechthebbenden. Het gaat dus niet om de kosten voor particuliere relaties. De tarieven die voor bewindvoering in rekening mogen worden gebracht zijn door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie vastgelegd in de Regeling «beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren». Het betreft hier gemaximeerde tarieven.
Het bericht over vermeende overtreding van regels rondom de beursgang van ABN Amro |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over mogelijke overtreding van regels rondom de beursgang van ABN AMRO?1
Ja.
Klopt het dat een medewerker van het staatsagentschap NLFI2, die betrokken is bij de beursgang van ABN AMRO, en een topman van de Amerikaanse zakenbank JP Morgan gezamenlijk hebben gedineerd?
De voorzitter van NLFI, de heer M. Enthoven heeft mij gemeld dat hij eind maart 2015 een uitnodiging van JP Morgan Chase & Co heeft geaccepteerd voor een diner waar circa vijftien bestuurders en commissarissen van grote Nederlandse ondernemingen – waaronder financiële instellingen – aanwezig waren. Bij het diner was ook de heer J. Dimon (Chairman en CEO van JP Morgan Chase & Co) aanwezig. Het diner heeft plaatsgevonden op 30 juni 2015 in Amsterdam.
Indien dit het geval is, is dit contact wettelijk toegestaan of zijn er regels omtrent de beursgang van ABN AMRO overtreden?
Ik heb geen aanwijzing dat gehandeld zou zijn in strijd met een wettelijk voorschrift of regels omtrent de beursgang.
Welke acties heeft u, gezien uw verantwoordelijkheid voor het NLFI, genomen naar aanleiding van de genoemde publicatie?
Naar aanleiding van de publicatie is de heer Enthoven gevraagd om een toelichting te geven op de in de publicatie omschreven zaken. De heer Enthoven heeft in zijn toelichting aangegeven dat hij de uitnodiging voor het diner achteraf gezien beter niet had kunnen accepteren gezien het lopende selectieproces voor zakenbanken bij de voorgenomen beursgang van ABN AMRO.
Uit publicaties in dagbladen3 komt het beeld naar voren dat er Nederlandse banken gepasseerd zijn bij de beursgang van ABN AMRO; vindt u dit een wenselijke situatie, in overweging nemende de eisen die wij nationaal stellen aan banken op onder andere het gebied van beloning?
NLFI heeft een open, transparant en non-discriminatoir proces gevoerd voor de selectie van zakenbanken bij de beoogde beursgang van ABN AMRO. Dat heeft geleid tot de benoeming van drie zakenbanken in de rol van global coordinator, waaronder een Nederlandse bank. NLFI heeft primair geselecteerd op kwaliteit. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om hoge kennis- en ervaringseisen op het gebied van grote effectentransacties, zogenoemde Equity Capital Market (ECM)-transacties, en beursintroducties. Ook zijn hoge eisen gesteld aan onderzoeksvaardigheden van de analisten en de competenties van het voorgestelde core deal team. Het beloningsbeleid is ook meegenomen als een van de selectiecriteria. NLFI heeft bij de selectie geen onderscheid gemaakt naar de vestigingsplaats van de zakenbanken.
Zijn de zaken zoals ze zich nu ontwikkelen rondom de selectie van banken voor de rol van Global Coördinator bij de beursgang van ABN AMRO aanleiding om het proces opnieuw op te (laten) starten?
Nee.
Een conflict tussen PostNL en zijn pakketbezorgers |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over een conflict tussen PostNL en zijn pakketbezorgers?
Ja.
Wat is de aard en inhoud van dit conflict? Welke rol spelen hierin de vergunning van de Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO-vergunning), het onderhandelingsakkoord, de voorgestelde tarieven, de voorwaarden voor indiensttreding en de kosten van de bestelbussen?
Het is een conflict tussen PostNL en een aantal pakketbezorgers. Het kabinet is hierin geen partij. Het is aan de betrokken partijen zich uit te spreken over de aard en inhoud van het conflict en om te zoeken naar een oplossingsrichting. Van de betrokken partijen heb ik begrepen dat de door u genoemde onderwerpen daarbij een rol spelen.
Waarom is dit conflict geëscaleerd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u betrokken geweest bij de totstandkoming van het onderhandelingsakkoord? Zo ja, op welke manier?
Ik ben geen partij bij de totstandkoming van het onderhandelingsakkoord. Ik acht dit een zaak van individuele partijen. Om de ontwikkelingen in de pakketsector beter te kunnen volgen, heb ik een verkenner aangesteld. Het rapport van de verkenner stuur ik u heden toe.
Wanneer wordt het toegezegde rapport over de pakketmarkt naar de Kamer gestuurd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat pakketbezorgers die op allerlei manieren gebonden zijn aan PostNL geen zelfstandigen zijn? Hoe vertaalt dit zich door in het al dan niet verlenen van een Beschikking Geen Loonheffingen (BGL)?
Het is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individuele geval of een pakketbezorger als zelfstandige wordt aangemerkt. Het is aan de Belastingdienst om te toetsen of van zelfstandig ondernemerschap sprake is. Ook kan een belanghebbende de rechter om een oordeel vragen.
Het voorstel om te komen tot een Beschikking Geen Loonheffingen is ingetrokken en vervangen door het inmiddels door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel Deregulering beoordeling arbeidsrelaties.
Het bericht over de overdracht van schadeafhandeling door de NAM aan het Centrum voor Veilig Wonen (CVW) |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gefaseerde overdracht schadeafhandeling naar CVW van start»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze overdracht van schademeldingen van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) naar Centrum voor Veilig Wonen (CVW) afwijkt van uw eerdere antwoord over deze kwestie zoals door u gegeven in het schriftelijk overleg over het instemmingsbesluit met het gewijzigde winningsplan voor de gaswinning uit het Groningenveld (Kamerstuk 33 529 nr. 95) (vraag 51 en 95)?
In het aangehaalde schriftelijk overleg heb ik geantwoord dat een situatie waarin partijen naar elkaar wijzen moet worden voorkomen en dat een overdracht van de schadeafhandeling van NAM aan het CVW de kans op fouten zou kunnen vergroten. Er zijn na het schriftelijk overleg enkele ontwikkelingen geweest. Ten eerste bleek dat het CVW een kortere doorlooptijd van schademeldingen wist te realiseren (zie ook Kamerstuk 33 529, nr. 172). Vanaf het moment dat een claimant de schade bij het CVW meldt, duurt het 6–8 weken totdat deze een rapport ontvangt. Dit is aanmerkelijk korter dan de doorlooptijd van de afhandeling van schadegevallen door NAM. Claimanten waarderen het CVW bovendien met een hoge tevredenheid. Daarnaast was er een brede maatschappelijke wens om de schadeafhandeling niet door NAM zelf uit te laten voeren. Een zorgvuldige overdracht van schadeafhandeling van NAM aan het CVW kan dan ook mogelijk verbetering in de schadeafhandeling met zich mee brengen.
Kunt u toelichten waarom het niet langer het geval is dat, zoals u in bovengenoemd antwoord stelt, overdracht van schadeafhandeling van de NAM naar het CVW de afhandeling zou verstoren en zou leiden tot fouten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel zaken worden er overgedragen van NAM naar CVW?
Per 1 augustus waren er bij NAM nog 4.300 dossiers in behandeling waarbij er nog geen akkoord is bereikt met de individuele schademelder. Hiervan zal het CVW 2.300 dossiers overnemen. De dossiers die bij NAM blijven, betreffen schademeldingen waarbij er contra-expertises zijn aangevraagd, schade is aan een rijksmonument of wanneer sprake is van een complex geval. Schade aan mestkelders blijft ook onder beheer van NAM. Ongeveer 2.000 dossiers blijven op basis van deze criteria nog onder beheer van NAM.
Kunt u per zaak toelichten om welke redenen NAM deze zaken overdraagt en hoe lang geleden deze schades al gemeld zijn?
Omwille van het grote aantal zaken is dit niet mogelijk. Ten aanzien van de vraag hoe lang geleden de schades gemeld zijn, kan ik melden dat NAM gemiddeld genomen na 5 tot 6 maanden een akkoord heeft bereikt met de claimant. Van alle zaken die momenteel bij NAM liggen zijn er 140 schademeldingen waarbij de melding meer dan 12 maanden geleden gedaan is.
Zijn de schades die worden overgedragen complexe schadegevallen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De complexe schadegevallen worden niet overgedragen aan het CVW. NAM heeft aangegeven dat zij alle complexe schadegevallen die zij in beheer heeft voor het einde van dit jaar zal afhandelen. In augustus stonden hiervan nog 80 zaken open.
Heeft u toestemming gegeven voor de overdracht van deze zaken van NAM naar CVW?
De overdracht van deze zaken is in goed overleg gegaan tussen NAM en het CVW. Door de overdracht komt NAM meer op afstand van de schadeafhandeling te staan. Daarmee komt NAM tegemoet aan de breed gedragen wens in Groningen om de schadeafhandeling niet door NAM zelf uit te laten voeren. Door de overdracht wordt het CVW ook beter gepositioneerd als loket voor bewoners voor schadeherstel. Voor bewoners is er nu één duidelijk loket waar schade gemeld, beoordeeld en hersteld kan worden. Ik ben over het verloop van het proces op de hoogte gehouden.
Kunt u toelichten waarom er toch besloten is tot de overdracht van deze schadegevallen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de NAM deze complexe schades niet voortvarend heeft opgepakt en nu de problemen overdraagt aan het CVW?
Nee. Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u toelichten of dit tot vertragingen leidt van de behandeling van schades van inwoners?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u garanderen dat met de overname van deze complexe schades door het CVW, deze complexe schades voor het einde van het jaar nog worden afgehandeld, zoals toegezegd tijdens het notaoverleg op 1 juli jl.?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u toelichten of zettingsschade veroorzaakt kan worden door bodemdaling ten gevolge van gaswinning? Is er volgens u onderscheid te maken tussen zettingsschade veroorzaakt door bodemdaling in verband met gaswinning en andere oorzaken?
Door gaswinning kan bodemdaling ontstaan. De onafhankelijke commissie bodemdaling beoordeelt of er sprake is van schade naar aanleiding van bodemdaling door gaswinning. De commissie stelt dat uit onderzoek blijkt dat er geen gebouwschade te verwachten is door bodemdaling door gaswinning en dat een oorzakelijk verband ook in de praktijk in de provincie Groningen niet is geconstateerd.
Wordt zettingsschade, veroorzaakt door bodemdaling in verband met gaswinning, vergoed net zoals schade veroorzaakt door aardbevingen wordt vergoed? Zo nee, waarom niet?
Als beoordeeld wordt dat de schade het gevolg is van bodemdaling of door bodembeweging als gevolg van gaswinning dan wordt de schade vergoed. Zie ook het antwoord op vraag 12.
De afsluiting van het kreeftenvang-seizoen in de Oosterschelde |
|
Albert de Vries (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat inmiddels het kreeftenvisseizoen op de Oosterschelde voorbij is?1
Ja.
Is het waar dat in de laatste week door een select aantal schepen dag en nacht wordt gevist om nog zoveel mogelijk kreeft binnen te halen?
Op basis van het VIRIS-registratiesysteem is te zien dat met name door de sleepnetvisserij aan het eind van het seizoen intensiever is gevist. Niet uitgesloten wordt dat hiervoor ook ’s nachts is gevist, hetgeen op grond van de vigerende wet- en regelgeving overigens niet verboden is.
Is het waar dat de prijs voor kreeft (mede) hierdoor keldert?
Voor de kreeftenvisserij geldt geen veilplicht, waardoor niet alle opgeviste kreeft wordt verhandeld via de afslagen. Het is niet ongebruikelijk dat de prijzen aan het begin van het kreeftenseizoen doorgaans hoger liggen dan aan het eind van het seizoen. Uit gegevens van de visafslag te Colijnsplaat blijkt dat de kiloprijs voor kreeft in de maanden april en mei fluctueerde tussen € 20,– en € 29,–. In de maanden juni en juli fluctueerde de kiloprijs voor kreeft tussen € 13,– en € 15,–.
Is het waar dat door het intensieve vissen in de laatste weken «een slagveld» is ontstaan op de bodem van de Oosterschelde, omdat veel kreeften niet worden opgevist maar bijvoorbeeld met hun scharen in de netten blijven hangen waardoor ze in stukken worden gescheurd?
Uit navraag bij zowel de visafslag te Colijnsplaat als de kwaliteit-beoordelende NVWA-controleurs is niet gebleken dat de aangevoerde kreeft gedurende de laatste weken van het kreeftenseizoen meer beschadigd was dan in de voorliggende periode.
Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is deze intensieve vorm van vissen op kreeften in de laatste periode van het visseizoen te stoppen om daarmee onnodig dierenleed te voorkomen, mede gezien het feit dat de prijs voor kreeft sterk daalt en daarmee de winst ook weer teniet wordt gedaan?
Er zal altijd een laatste week van het kreeftenseizoen zijn, ook indien zal worden besloten tot een verbod op de kreeftenvisserij tijdens de laatste week van het reguliere kreeftenseizoen. Daarnaast kan de marktprijs voor vis – en dus ook voor kreeft – geen argument zijn om over te gaan tot een verbod van de visserij. Uitsluitend bestandsoverwegingen en natuurbelangen zijn hiervoor bepalend, zoals ik uw Kamer reeds heb medegedeeld met mijn brief d.d. 26 maart 2015 over de kreeftenvisserij in de Oosterschelde (Kamerstuk 29 675, nr. 179).
Inspraak en betrokkenheid van burgers, provincies en gemeenten bij plannen voor gasboringen in Assen, Blijham en Saaksum |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Boren woonwijk Assen gaat door», «Proefboring in Blijham gaat door» en «Fracken bij gaswinning leidt tot onrust» over gasboringen in Saaksum?1
Ja.
Is het waar dat de NAM mag boren naar gas onder de wijk Marsdijk in Assen en het dorp Loon, zonder actualisatie van de geldende vergunningen en het winningsplan? Hoe staat dit in verhouding tot de toezeggingen van de Staatssecretaris van Financiën, die namens u in het mondeling vragenuur op dinsdag 16 juni jl. aangaf dat het nog niet zeker is of de boringen plaatsvinden omdat het afhangt van de nieuwe procedures naar aanleiding van de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid?
Voor het zetten van een boring is zowel in de Mijnbouwwet als in de Wet Ruimtelijke Ordening vastgelegd welke procedures gevolgd moeten worden en welke vergunningen nodig zijn. Dit geldt ook voor de boring op de Vries-1 locatie, waarnaar in de vraag gerefereerd wordt. Indien NAM op basis van de boring besluit het gas te willen gaan produceren, zal het vigerende winningsplan aangepast moeten worden. Daarbij dient ook een risicoanalyse uitgevoerd te worden. Dit gewijzigd winningsplan zal conform mijn reactie op de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) de uitgebreide voorbereidingsprocedure met mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen volgen. Ook zal het gewijzigde winningsplan ter advies voorgelegd worden aan de betrokken gemeenten en provincie. Op basis van deze adviezen, het advies van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en het advies van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) zal ik dan over het gewijzigde winningsplan een besluit nemen.
Voor de Vries-1 locatie is door NAM ook een wijziging van de vigerende omgevingsvergunning aangevraagd voor aanpassingen in de installatie. Voor het opstellen van het ontwerpbesluit is de aanvraag van NAM voorgelegd aan de gemeente Assen, de provincie Drenthe en het Waterschap Hunze en Aa’s. Het ontwerpbesluit betreffende deze wijziging zal in september ter inzage worden gelegd met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.
Handelt u in lijn met deze toezeggingen, namelijk dat bij de voorgenomen plannen in Drenthe de omgevingsvergunning moet worden gewijzigd, een nieuw winningsplan moet worden opgesteld, een risicoanalyse moet worden uitgevoerd, een adviesaanvraag moet komen aan gemeente en provincie en omwonenden met een zienswijze moeten kunnen komen?
Ja. Zie het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat de NAM begin juli van start wil gaan met het doen van een boring in Blijham? Is het waar dat de NAM in het najaar in Saaksum wil gaan boren? Is het waar dat provincie, gemeente en omwonenden recent geen inspraak hebben gehad, omdat de NAM op beide locaties opereert onder reeds lopende vergunningen? Zijn er voor de boorlocaties in Saaksum en Blijham recente risicoanalyses gemaakt waarbij de nieuwe bevindingen van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) over het verband tussen gaswinning en aardbevingen zijn meegenomen?2
De boring bij Blijham is inmiddels afgerond. Ik wil benadrukken dat het hier ging om het opsporen van aardgas door middel van een proefboring en niet om het winnen van aardgas. De boring bij Blijham heeft niet het gewenste resultaat opgeleverd en het aangeboorde Langebrugveld zal niet verder ontwikkeld worden. De put zal geabandonneerd worden.
De boring bij Blijham is uitgevoerd binnen de vigerende winningsvergunning Groningen. In de Mijnbouwwet is vastgelegd dat op basis van een winningsvergunning ook opsporingswerkzaamheden verricht mogen worden. Daarbij moet voldaan worden aan de bepalingen in het Besluit algemene regels milieu mijnbouw (Barmm) ten aanzien van de bescherming van bodem, water, lucht en geluid. Hiermee wordt beoogd de omwonenden en de omgeving te beschermen. NAM heeft met het oog hierop op 1 juni 2015 de wettelijk vereiste melding gedaan aan mijn ministerie op grond van artikel 7 van het Barmm. De melding ging vergezeld van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA). Verder geldt dat de opsporingsactiviteiten dienen te voldoen aan de bepalingen in bijvoorbeeld het Mijnbouwbesluit die met name toezien op veiligheid tijdens de uitvoering van de boorwerkzaamheden. Onder meer is bepaald dat de uitvoerder van de boring voorafgaand aan de boring een werkprogramma moet voorleggen aan de Inspecteur Generaal der Mijnen (IGM) en dagelijks over de voortgang van de boring moet rapporteren aan de inspecteur.
Bij Saaksum gaat het niet om het boren van een nieuwe put, maar om het optimaliseren van de bestaande productie door middel van fracken. Fracken is hier, anders dan bij de winning van schaliegas, niet de methodiek van winning, maar één van de methodieken om een teruglopende of tegenvallende winning te verbeteren. NAM moet voorafgaand aan het uitvoeren van het fracken een melding op grond van het Barmm doen aan mijn ministerie, waarin de installaties en werkzaamheden, chemicaliëngebruik en mogelijke milieueffecten worden beschreven.
Hanteert u het beleid dat bij nieuwe boringen naar gas moet worden gehandeld «in de geest van» de voorgenomen wijzigingen in de Mijnbouwwet die 19 juni 2015 zijn gepubliceerd?3 Deelt u de analyse dat onder de nieuwe Mijnbouwwet voor de boringen in Assen, Loon, Saaksum en Blijham nieuwe inspraakprocedures hadden moeten plaatsvinden? Is het waar dat ook in Saaksum en Blijham gewerkt wordt onder oude winningsplannen van voor het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid?
Zoals aangegeven in mijn antwoorden op de vragen 2 en 4 zal in alle gevallen waarbij op basis van boringen besloten wordt om gas te gaan winnen, een nieuw of gewijzigd winningsplan ingediend moeten worden. Dit winningsplan zal behandeld worden volgens de procedure als omschreven in mijn antwoord op vraag 2, overeenkomstig de voorgenomen wijzigingen van de Mijnbouwwet. De boringen bij Blijham en Vries geven geen automatisch recht op winning. Daarvoor is een goedgekeurd winningsplan nodig, waarin de mogelijke bodembeweging en de risico’s daarvan zijn beschreven.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 valt het fracken bij Saaksum onder het vigerende winningsplan.
Hebben gemeenten en provincies ook adviesrecht over boringen, of alleen over winningsplannen? Deelt u de mening dat het plaatsen van boorinstallaties grote impact heeft op de omgeving en omwonenden en dat het daarom wenselijk is dat burgers en lokale overheden ook hierbij versterkt adviesrecht hebben? Hanteert u het beleid dat het boren naar gas zonder een actuele risicoanalyse en zonder directe formele betrokkenheid van burgers en overheden niet mag plaatsvinden?
De omgevingsvergunning, die benodigd is voor een boring, wordt voor nieuwe locaties afgegeven door de gemeente en voor bestaande locaties door mijn ministerie, waarbij advisering door onder andere de gemeente onderdeel van het proces is. De risicoanalyse maakt onderdeel uit van het winningsplan. De procedure die ik volg voor het winningsplan is beschreven in het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat wettelijk gezien geen onderscheid is tussen «proefboringen» en «boringen»? Zo ja, deelt u dan de mening dat de NAM dit ook duidelijk moet maken in de communicatie, bijvoorbeeld bij de boringen in Blijham?
In Nederland worden drie typen boringen onderscheiden:
De vergunningprocedures benodigd voor het uitvoeren van de drie typen boringen zijn vergelijkbaar. In de vergunningprocedures wordt altijd het type boring vermeld.
Deelt u de mening dat de opmerking van de NAM dat de kans op aardbevingen in Loon heel klein zijn, «omdat het gasveld ook klein is» niet voldoende onderbouwing geeft over de risico’s voor de veiligheid van bewoners? Hoe staat deze opmerking in verhouding tot eerder geconstateerde bevingen bij onder meer Eleveld? Erkent u dat ook bij winning uit kleine velden bodemdaling en bevingen kunnen ontstaan, zoals ook recent is aangetoond in Noord-Holland?4
Conform de procedure zoals beschreven bij het antwoord op vraag 2 zal NAM een wijziging van het winningsplan moeten indienen, waarin de kans op bodembeweging inclusief een risicoanalyse moet worden beschreven. Dit winningsplan zal ik aan SodM, Tcbb, lokale overheden en de Mijnraad ter advies voorleggen.
Omdat ook bij de winning uit kleine velden bodemdaling en bevingen kunnen ontstaan, laat ik nu het risico op bevingen voor alle kleine velden op land door TNO in kaart brengen. Deze studie zal conform mijn toezegging eind dit jaar afgerond en aan uw Kamer toegezonden worden.
Het verschoningsrecht van advocaten en notarissen |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Beroepsgeheim advocaten en notarissen is doorgeschoten»1, het bericht «Alsof advocaten zich verschuilen. Echt niet»2 en herinnert u zich de eerdere vragen over het verschoningsrecht van bedrijfsjuristen3 en over de rol van advocaten en accountants bij fraudeonderzoeken?4
Ja.
Betrekken bedrijven of personen advocaten of notarissen in correspondentie, email en dergelijke met de bedoeling om daarmee gegevens aan de openbaarheid te kunnen onthouden? Zo ja, in hoeverre worden hierdoor strafrechtelijke onderzoeken bemoeilijkt?
Het professionele verschoningsrecht is een in Nederland algemeen erkend rechtsbeginsel, dat dient ter waarborging dat burgers zich vrijelijk en zonder vrees kunnen wenden tot een professioneel verschoningsgerechtigde. Dit vanuit de gedachte dat, voor waar het gaat om advocaten en notarissen, een rechtszoekende zonder belemmering advies moet kunnen inwinnen over zijn juridische positie en zich in rechte kan doen laten bijstaan.
De geïnterviewde officier van justitie heeft in het bedoelde artikel toegelicht waarom het Openbaar Ministerie (OM) van oordeel is dat de uitoefening van het verschoningsrecht in voorkomende gevallen de fraudebestrijding belemmert. De officier van justitie stelt in het artikel dat er in zijn ogen door advocaten en notarissen steeds vaker een beroep wordt gedaan op het verschoningsrecht voor activiteiten die naar zijn oordeel in de kern niet vallen onder het verschoningsrecht.
Navraag bij het OM leert dat er geen cijfers beschikbaar zijn over het aantal zaken waarin door een advocaat of notaris een beroep op het verschoningsrecht wordt gedaan.
Een geval waarin twijfel kan bestaan of een beroep op het verschoningsrecht gerechtvaardigd is – en waarvoor de geïnterviewde officier van justitie aandacht vraagt – betreft het door bedrijven of personen opnemen van advocaten of notarissen in correspondentie, email en dergelijke met de bedoeling om daarmee gegevens aan de openbaarheid te kunnen onthouden. Dit kwam aan de orde in een zaak van de rechtbank Amsterdam.5 De rechtbank Amsterdam oordeelde dat, nu de geheimhouder in de e-mailwisseling niet de geadresseerde of afzender was van de e-mails, geen sprake was van een vertrouwelijk document. Daardoor kon er geen beroep worden gedaan op het verschoningsrecht.
Tijdens het algemeen overleg over fraude op 8 april jl. is over het verschoningsrecht gesproken. De Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de Minister) heeft bij die gelegenheid gesteld dat onze rechtsstaat groot belang heeft bij het verschoningsrecht van bijvoorbeeld advocaten en notarissen, maar dat de geheimhouding en het daarop gebaseerde verschoningsrecht niet misbruikt mag worden om de opsporing van fraude te bemoeilijken. Net als in de meest recente voortgangsrapportage over de rijksbrede aanpak van fraude heeft de Minister bij die gelegenheid ook gemeld dat vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie samen met het OM gesprekken zijn en nog worden gevoerd met de Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie.6 Daarbij komt onder meer aan de orde dat de dienstverlening van notarissen en advocaten zich over een steeds breder terrein is gaan uitstrekken. Daaruit vloeit vervolgens de vraag voort in hoeverre het domein, dat wordt bestreken door het sectorale beroepsgeheim, zich daardoor verder heeft verbreed en in hoeverre het spanningsveld tussen het belang van geheimhouding en het daaraan verbonden verschoningsrecht enerzijds en het belang van effectieve fraudebestrijding anderzijds, daardoor is vergroot. Conform de toezegging tijdens het debat zal de Minister uw Kamer na de zomer informeren over de uitkomsten van dit overleg.
Overigens merk ik op dat met ingang van 1 maart 2015 in artikel 98 van het Wetboek van Strafvordering de procedure, waarin een rechterlijke beoordeling van een beroep op het professionele verschoningsrecht plaatsvindt, nader is geregeld. Daarbij zijn onder andere termijnen opgenomen om de procedure te versnellen. In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering die thans in voorbereiding is, zal bezien worden of er aanleiding bestaat verdere procedurele verbeteringen voor te stellen.
Deelt u de mening van de in het eerste bericht genoemde officier van justitie dat de regels voor het verschoningsrecht, met name daar waar het om commerciële activiteiten gaat, nu onduidelijk zijn en dat dat tot oneigenlijk gebruik en misbruik leidt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aan de hand van jurisprudentie waarin het verschoningsrecht van advocaten en notarissen aan de orde was, voorbeelden geven waaruit blijkt dat er sprake was van het in de ogen van de rechter ten onrechte beroep doen op verschoningsrecht? Ziet u hierin een bepaalde ontwikkeling? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat u na overleg met het openbaar ministerie en de beroepsorganisaties van advocaten, notarissen en accountants tot een visie op de toekomst van het verschoningsrecht zou kunnen komen? Zo ja, waarom en op welke termijn kan de Kamer uw visiestuk tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De berichten dat verzekeraars miljarden investeren en beleggen in controversiële wapenhandel |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de Case Study: Controversial Arms Trade van de Eerlijke Verzekeringswijzer, dat werd gepubliceerd op 18 juni 2015?
Ja.
Vindt u dat investeringen in bedrijven die wapens leveren aan landen waar onder meer mensenrechten worden geschonden of die corrupt zijn, zoals Saudi Arabië, bekend om de ernstige mensenrechtenschendingen die er plaatsvinden en dat onlangs nog verboden clustermunitie gebruikte1 in Jemen, in strijd zijn met maatschappelijk verantwoord ondernemerschap van verzekeraars?
Op dit moment geldt er een verbod op het investeren in bedrijven die betrokken zijn bij de productie van clustermunitie en verder zijn er geen andere wettelijke belemmeringen voor het investeren of beleggen in bedrijven. Nederland, en veel andere landen met ons, heeft een goed ontwikkeld wapenexportbeleid, dat er specifiek op gericht is om te voorkomen dat wapenhandel bijdraagt aan mensenrechtenschendingen of instabiliteit in fragiele regio’s.
Binnen het Europese wapenexportbeleid ten aanzien van Saoedi-Arabië wordt op basis van de toets van de acht criteria van het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport zorgvuldig gekeken of de aard van de goederen, het eindgebruik en de eindgebruiker een direct negatief effect kunnen hebben op deze acht criteria, waaronder de mensenrechtensituatie en de regionale veiligheid. Er geldt momenteel geen VN of EU wapenembargo voor Saoedi-Arabië.
Van verzekeraars wordt verwacht dat zij invulling geven aan hun responsibility to respect onder de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) en dat zij zich houden aan de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en aan nationale, Europese en internationale regelgeving. Als blijkt dat de bedrijven waarin de verzekeraars hebben belegd deze regelgeving overtreden en zich niet houden aan de IMVO richtlijnen, behoren verzekeraars, conform de OESO-richtlijnen, stappen te ondernemen om dat effect af te wenden of te voorkomen.
Bent u ermee bekend dat sommige verzekeraars bewust niet investeren in dergelijke omstreden wapenbedrijven, zoals verzekeraar ASR?
Ja.
Bent u bereid verzekeraars die wel dergelijke investeringen hebben in bedrijven die wapens leveren aan controversiële eindbestemmingen hierop aan te spreken en aan te moedigen investeringen in dergelijke bedrijven uit te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben reeds in gesprek met het Verbond van Verzekeraars over het IMVO beleid van de sector. Onder dit beleid valt onder andere hoe verzekeraars om moeten gaan met het beleggen en investeren in bedrijven die zijn betrokken bij productie van of de handel in wapens. Via het Verbond zijn de individuele verzekeraars aangesloten.
In het kader van het IMVO-convenantentraject zet ik mij in voor een convenant binnen de verzekeringssector, conform het SER advies «IMVO-convenanten». Dit advies beschrijft een aantal kernelementen van effectieve IMVO-convenanten. Eén van deze elementen is dat een convenant gebaseerd moet zijn op een identificatie van risico’s in het due diligence-proces. In multi-stakeholder verband zullen vervolgens afspraken moeten worden gemaakt om deze risico’s aan te pakken en te voorkomen in de toekomst. Als bedrijven die wapens leveren aan controversiële eindbestemmingen een hoog risico vormen voor de verzekeringssector, dan zal dit risico onderdeel moeten zijn van dit multi-stakeholder dialoog.
Deelt u de aanbeveling uit het rapport dat verzekeringsgroepen veel transparanter kunnen en moeten zijn over hun investerings- en engagementpraktijken?
Zoals gezegd verwacht de overheid van verzekeraars dat zij invulling geven aan hun responsibility to respect onder UNGPs en dat zij zich houden aan OESO-richtlijnen. Openbaarheid van gegevens en transparantie over risico management, naleving van wetten, normen en gedragscodes zijn onderdeel van de OESO-richtlijnen.
In de Code Duurzaam Beleggen, waarbij wordt gewerkt volgens het principe «comply or explain», heeft de verzekeringssector transparantieafspraken vastgelegd. Volgens de Code moeten onder andere UN Principles for Responsible Investments (UNPRI) worden nageleefd, deze principes bevatten een rapportageverplichting.
Uit het onderzoek van de Eerlijke verzekeringswijzer komt naar voren dat de verzekeraars nog stappen kunnen zetten op het gebied van transparantie, onder andere over het uitsluitingsbeleid. Via het IMVO-convenantentraject biedt de overheid ondersteuning aan de verzekeringssector om in multi-stakeholder verband te bespreken waar de Code Duurzaam Beleggen verder versterkt kan worden. Hierbij worden de kernelementen voor een IMVO-convenant van het SER advies gevolgd, transparantie en rapportage zijn daar onderdeel van.
Het kabinet heeft de financiële sector aangemerkt als een van de 13 hoge risicosectoren die in 2016 tot een IMVO-convenant zouden moeten komen; tot nu toe heeft u in dit kader alleen de kabinetsverwachtingen ten aanzien van de bankensector publiek kenbaar gemaakt; vindt u, mede gezien dit onderzoek en voorgaande onderzoeken van de Eerlijke Verzekeringswijzer, dat ook de verzekeringssector in 2016 een IMVO-convenant zou moeten afsluiten? Zo nee, waarom niet?
De bancaire sector heeft aangegeven een IMVO-convenant te willen afsluiten en heeft de SER gevraagd om dit proces te begeleiden. De SER heeft na een verkenning besloten om hiermee akkoord te gaan en dit proces is inmiddels gestart. Het Verbond bekijkt momenteel de mogelijkheid om een IMVO-convenant af te sluiten en heeft daarnaast aangegeven te willen onderzoeken hoe de Code Duurzaam Beleggen zich verhoudt tot een IMVO-convenant conform het SER advies.
Hoe valt te verklaren dat ondanks een als restrictief te boek staand EU-wapenexportbeleid bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk toestaat dat BAE Systems gevechtsvliegtuigen en bijbehorende raketten levert aan Saudi Arabië, ondanks langlopende spanningen in de regio en de slechte mensenrechtensituatie binnenslands, en ondanks dat Saudi Arabië al maanden die wapens inzet bij bombardementen (onder meer met verboden clustermunitie) in buurland Jemen, waarbij op grote schaal burgers omkomen?
Alle EU-lidstaten hanteren de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt bij het beoordelen van vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen naar niet-EU-lidstaten en niet-NAVO-bondgenoten zoals Saoedi-Arabië. De beslissing om de vergunningaanvraag af te wijzen of toe te kennen is echter de verantwoordelijkheid van de individuele lidstaten. Het kabinet kan geen inhoudelijke toelichting geven op een door een andere EU-lidstaat afgegeven vergunning of de beslissing die daaraan voorafging.
Het bericht ‘Onduidelijkheid over ingestorte boerderij Bedum’ |
|
Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onduidelijkheid over ingestorte boerderij Bedum»?1
Ja.
Welke stappen zijn er sinds de antwoorden op onze eerdere vragen d.d. 23 juni 2014 (een jaar geleden) genomen in de casus van de boerderij in Bedum?2
Ten algemene ben ik terughoudend met het reageren op individuele gevallen. Het past mij als Minister niet om in het publieke debat uitlatingen te doen over persoonlijke situaties. Gelet op de informatie die reeds openbaar is gemaakt door betrokkenen zelf zal ik in dit specifieke geval op hoofdlijnen aangeven welke stappen zijn genomen.
Op 7 oktober 2014 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de oorzaak van het instorten van de schuur (Aanhangsel Handelingen II 2014/15 nr 193).
Sinds 7 oktober 2014 is er tussen de bewoners en NAM op diverse momenten contact geweest, waarbij de gemeente Bedum is opgetreden als procesregisseur. In het eerste gesprek in augustus 2014 spraken bewoners de wens uit voor een bescheiden nieuwbouwwoning op de locatie van hun woonboerderij, zodat zij hun leven weer snel op konden pakken.
Enkele weken daarna is aan de bewoners het schaderapport van NAM verstrekt. Bij de schadetaxatie bleek dat er op grote schaal sprake was van asbest. De bewoners hebben vervolgens een contra-expertise uit laten voeren. De oplevering van deze contra-expertise nam enkele maanden tijd in beslag. Na het verschijnen hiervan is er in mei van dit jaar contact geweest tussen de bewoners, de gemeente en NAM. Tijdens deze gesprekken is de optie sloop en nieuwbouw besproken, waarbij de verdeling van kosten voor de nieuwbouw een punt van discussie was. Eind mei hebben de bewoners een eerste schets tot nieuwbouw verstuurd naar de gemeente en NAM. Naar aanleiding daarvan is er wederom contact geweest tussen de gemeente en de bewoners. In dat overleg is overeengekomen dat er vanuit de bewoners opdracht zou worden gegeven tot sloop van alle opstallen en sanering van het asbest. Deze opdracht is enkele weken later formeel door de bewoners ondertekend. De sloop- en saneringswerkzaamheden zijn inmiddels begonnen.
Partijen zijn op dit moment in overleg om tot een oplossing te komen voor nieuwbouw op de oorspronkelijke locatie. Ik heb de Nationaal Coördinator Groningen gevraagd om met de betrokken partijen contact op te nemen indien zij er binnen afzienbare tijd samen niet uitkomen.
Is, zoals toegezegd in de antwoorden op onze vragen d.d. 23 juni 2014, binnen een maand duidelijkheid gegeven over de oorzaken van de instorting?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft het lang geduurd tot er in deze casus een contra-expertise plaats heeft plaatsgevonden? Wat is de gemiddelde termijn voor contra-expertises bij complexe schadegevallen?
Het moment dat een gedupeerde een contra-expertise aanvraagt, kan per geval verschillen. Door een late reactie van de schademelder kan de contra-expertise later dan verwacht plaatsvinden.
Ook de doorlooptijd van een contra-expertise kan per geval verschillen. De afronding van het eerste schaderapport kan langer duren dan gedacht. Mogelijk is er meer tijd nodig voor de contra-expertise dan was verwacht. Een andere vertraging kan ontstaan indien er discussie is tussen de eerste en de tweede expert. In geval van asbest op de locatie kan een taxatieprocedure pas worden vervolgd als het asbest door de schademelder is verwijderd.
In deze casus hebben de bewoners ervoor gekozen om een contra-expertise uit te laten voeren. Nadat NAM zich hiermee begin oktober 2014 akkoord verklaarde, duurde het vijf maanden voordat het rapport werd opgeleverd door het bureau dat de contra-expertise uitvoerde. Het rapport werd half maart 2015 opgeleverd.
Vindt u het wenselijk dat bij dit soort complexe schadegevallen maandenlang niet over de status van de schadeaanvraag wordt gecommuniceerd door de NAM?
Het is onwenselijk dat bij schadegevallen maandenlang niets over de status van de aanvraag wordt gecommuniceerd. In deze casus was er sprake van meer oorzaken van de schade dan aardbevingen alleen. Naast NAM was er, vanwege het element stormschade, ook een verzekeraar betrokken bij de gesprekken voor een oplossing. Om te voorkomen dat het proces stil zou vallen, heeft de gemeente Bedum de procesregie op zich genomen. NAM heeft op verschillende momenten contact gehad met de gemeente en de familie. Er zijn vele contacten geweest tussen de behandelend ambtenaar van de gemeente en de gedupeerde familie dan wel haar vertegenwoordiger.
In hoeverre is de psychische en financiële ondersteuning van bewoners bij de afhandeling van complexe schadegevallen voldoende geregeld?
Bij de afhandeling van complexe schade stelt NAM op dit moment aan bewoners een casemanager ter beschikking. NAM biedt op diverse vlakken extra begeleiding indien bewoners daar behoefte aan hebben, zoals bouwbegeleiding of het inschakelen van een vertrouwenspersoon.
Gemeenten bieden inwoners sociaal-maatschappelijke hulpverlening aan. Dit kan uiteindelijk leiden tot financiële en psychische ondersteuning.
Indien er sprake is van schrijnende psychische of financiële problematiek bij bewoners dan kunnen zij zich wenden tot de Commissie Bijzondere Situaties. De Commissie is bedoeld voor mensen die als gevolg van de aardbeving in Groningen in medische, psychische, sociale en/of financiële nood verkeren.
Op dit moment wordt bekeken of de nu voor dit doel beschikbare middelen voldoende zijn. Ik heb de NCG gevraagd of hij dit punt mee wil nemen in zijn «Meerjarenprogramma Kansrijk en Aardbevingsbestendig Groningen».
De berichten dat verzekeraars en pensioenfondsen miljarden investeren en beleggen in wapenhandel |
|
Arnold Merkies , Sharon Gesthuizen (GL), Jasper van Dijk |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de Eerlijke Verzekeringswijzer en het onderzoek van de Volkskrant onder vijf grote pensioenfondsen?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat verzekeraars en pensioenfondsen niet zouden moeten investeren in bedrijven die wapens leveren aan controversiële landen, zoals Saoedi-Arabië en Bahrein? Zo ja, kunt u aangeven welke stappen u gaat ondernemen om de portefeuilles van deze verzekeraars te verduurzamen?
Voor investeringen in clustermunitie geldt er een wettelijk verbod, verder zijn er geen andere dwingende wettelijke belemmeringen voor het investeren in bedrijven door verzekeraars en pensioenfondsen. Voor militaire goederen geldt verder dat soevereine staten op basis van het VN handvest het recht hebben zichzelf te verdedigen en voor die verdediging militaire goederen mogen verwerven. Nederland, en veel andere landen met ons, heeft een goed ontwikkeld wapenexportbeleid, waarbij specifieke aandacht is voor het voorkomen van mensenrechtenschendingen of instabiliteit in fragiele regio’s als gevolg van wapenhandel. Daarnaast produceren veel van de in het onderzoek van de Eerlijke Verzekeringswijzer genoemde bedrijven niet alleen voor de defensiemarkt, maar ook voor civiele doeleinden.
De overheid kan ondersteuning bieden voor een verdere verduurzaming van de investeringsportefeuilles door te faciliteren en te katalyseren. Met het IMVO-convenantentraject biedt de overheid bijvoorbeeld ondersteuning met kennisopbouw over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Was u ervan op de hoogte dat acht van de tien grote verzekeraars in Nederland 7 miljard euro hebben uitstaan bij bedrijven die onder meer tanks, bommen, radarsystemen en kruisraketten leveren aan controversiële landen?3
Het onderzoek van de Eerlijke Verzekeringswijzer geeft aan dat de tien grootste verzekeringsgroepen die actief zijn in Nederland in totaal 6,8 miljard euro hebben geïnvesteerd in bedrijven die zowel voor militaire als civiele doeleinden produceren. In een reactie op dit onderzoek zegt het Verbond van Verzekeraars dat het merendeel van deze 7 miljard euro betrekking heeft op de wereldwijde investeringen van internationaal opererende spelers, en niet afkomstig van de Nederlandse onderdelen van deze verzekeraars.
Bent u ervan op de hoogte dat tweederde van de Nederlanders het beleggen in dergelijke wapenhandel zeer onwenselijk acht? Zo ja, hoe laat u deze meting meewegen in uw aanpak inzake de investeringsportefeuille van verzekeraars?4
Ik ben bekend met het opinieonderzoek dat Motivaction heeft uitgevoerd in opdracht van PAX. Uit dit onderzoek komt onder andere naar voren dat Nederlanders niet negatief zijn over bedrijven die militaire goederen produceren maar het wel bezwaarlijk vinden als bedrijven militaire goederen leveren aan landen waartegen een wapenembargo geldt of aan landen die corrupt zijn.5
Van verzekeraars en pensioenfondsen wordt verwacht dat zij invulling geven aan hun verantwoordelijkheid om de mensenrechten te respecteren onder de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs), en dat zij zich houden aan de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Voor de invulling van haar plicht om de mensenrechten te beschermen heeft de Nederlandse overheid de Sector Risico Analyse (SRA) laten uitvoeren om sectoren te identificeren waarin de productie-gerelateerde maatschappelijke risico’s hoog zijn en het bedrijfsleven versterking behoeft. De financiële sector is in de SRA benoemd als één van de sectoren waar IMVO risico’s hoog zijn. De overheid ondersteunt de financiële sector door in te zetten op kennisopbouw over IMVO en door de sectoren in gesprek te brengen met het maatschappelijk middenveld, vakbonden en andere stakeholders. Deze multi-stakeholder aanpak moet leiden tot het afsluiten van IMVO-convenanten, de overheid zet hierop ook in voor de verzekeringssector.
Kunt u bevestigen dat APG 1,1 miljard euro heeft geïnvesteerd in wapenhandel? Bent u bereid om in gesprek te gaan met APG aangezien veel overheidsambtenaren bij APG sparen voor hun pensioen?5
Besturen van pensioenfondsen, waaronder ook het ABP, zijn primair zelf verantwoordelijk voor het gekozen beleggingsbeleid. Naast wettelijke kaders, die voor alle beleggers gelden, laten besturen zich daarbij leiden door het belang van de deelnemer, welke vertegenwoordigd zijn in het bestuur. APG, die werkt in opdracht van het ABP, heeft in een reactie op het rapport bevestigd dat het bijna 1 miljard euro investeert in bedrijven die naast civiele ook defensie activiteiten ontplooien en dat deze bedrijven zich aan de wet houden.
Klopt het dat het IMVO-convenant voor de financiële sector zich momenteel beperkt tot de banken, en dat de pensioenfondsen en verzekeraars tot nu toe niet de bereidheid hebben getoond om deel te nemen? Bent u bereid om in te zetten op een breed convenant dat ook de verzekeraars en pensioenfondsen insluit, conform het SER-advies?6 Of bent u bereid om, indien de sectoren niet voor een gezamenlijk convenant zijn, de druk op te voeren op de verzekeringssector en de pensioensector om zelf IMVO-convenanten op te stellen met het SER-advies als basis? Zo nee, kunt u uw antwoord onderbouwen?
De bancaire sector heeft aangegeven een IMVO-convenant te willen afsluiten en heeft de SER gevraagd om dit proces te begeleiden. De SER heeft na een verkenning besloten om hiermee akkoord te gaan en dit proces is inmiddels gestart. Het Verbond van Verzekeraars bekijkt momenteel de mogelijkheid om een IMVO-convenant af te sluiten en heeft daarnaast aangegeven te willen onderzoeken hoe de Code Duurzaam Beleggen zich verhoudt tot een IMVO-convenant. Zowel de bancaire sector als de verzekeringssector hebben de voorkeur aangegeven voor IMVO-convenanten binnen de eigen sector en niet binnen de financiële sector als geheel, vanwege de specifieke IMVO vraagstukken per sub-sector. De pensioenfondsen zijn ook door de overheid uitgenodigd om in gesprek te gaan om te bekijken welke stappen inhoudelijk en procesmatig richting een IMVO-convenant genomen zouden kunnen worden.
Het opnieuw in de fout gaan van visverwerker Foppen |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het feit dat visverwerker Foppen jarenlang het verboden middel natriumnitriet in visworsten verwerkte?1
Ik heb kennis genomen van het genoemde bericht.
Waarom is Foppen in 2010 gewaarschuwd voor het gebruik van deze stof, en is pas in 2014 opnieuw hierop gecontroleerd?
In 2010 heeft de NVWA tijdens een audit bij Foppen het conserveermiddel natriumnitriet (E250) aangetroffen. Het daadwerkelijk gebruik van dit middel voor de productie van visproducten werd niet geconstateerd. Het op voorraad hebben van nitriethoudend zout is op zich geen overtreding. Daarom is Foppen in 2010 gewezen op de betreffende regelgeving en op het feit dat dit middel in de visverwerking een niet toegelaten additief is.
In november 2014 heeft de NVWA tijdens een audit vastgesteld dat Foppen natriumnitriet op voorraad had en daadwerkelijk gebruikte bij de productie van zalmworst. Dit is een overtreding. In de Kamerbrief over de situatie bij Foppen, die u separaat ontvangt, licht ik toe dat uit de risicobeoordeling bleek dat er geen sprake was van een risico voor de volksgezondheid. Het terughalen van de zalmworst uit de winkelschappen was niet aan de orde. Foppen heeft de partijen die het bedrijf op voorraad had vernietigd.
Mede omdat het bedrijf eerder in 2010 erop was gewezen dat het middel voor toepassing in visproducten niet was toegestaan heeft het bedrijf direct de maximale boete van € 1.050,– gekregen.
Is het jarenlang gebruik van natriumnitriet, ondanks een waarschuwing, reden het beleid van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op dit gebied te herzien? Zo ja, welke veranderingen zullen plaatsvinden, en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het interventiebeleid van de NVWA houdt in dat na een geconstateerde overtreding vervolginspecties plaatsvinden om zeker te stellen dat de geconstateerde tekortkomingen zijn verholpen. Het is niet uit te sluiten dat een bedrijf opnieuw in dezelfde fout vervalt. Ook in dat geval neemt de NVWA maatregelen conform het geldende interventiebeleid.
Ik heb eerder aangegeven dat ten algemene het interventiebeleid van de NVWA scherper moet. De NVWA werkt hieraan. De Staatssecretaris van Economische Zaken en ik stellen een toezichtkader op. Dit moet richting geven voor het aan te scherpen interventiebeleid. Daarnaast is recent het wetsvoorstel dat het boeteplafond optrekt naar een veel hoger niveau door het parlement goedgekeurd.
Kunt u reageren op de reactie van Foppen op het nieuws «Foppen heeft op dit gebied de wetgeving verkeerd geïnterpreteerd, omdat Foppen ervan uitging dat het gebruik van natriumnitriet verboden was in visproducten en het in dit geval halffabricaat betrof» en daarbij in ogenschouw nemen dat de NVWA hiervoor in 2010 al waarschuwde?
De additievenwetgeving verbiedt geen additieven, maar staat deze voor specifieke producten toe. Ze maakt daarbij geen onderscheid tussen de toegelaten stoffen voor halffabricaten of eindproducten. Natriumnitriet is in combinatie met visproducten niet toegelaten. Iedere andere interpretatie van deze wetgeving is niet correct. De NVWA heeft Foppen al in 2010 gewezen op het feit dat de toepassing van deze stof in visproducten niet is toegestaan. Het bedrijf beschikte dus al sinds 2010 over de kennis dat het gebruik van het middel natriumnitriet voor visverwerking niet was toegelaten.
Ligt de fout voor het gebrek aan kennis bij Foppen over het gevaar van natriumnitriet bij deze toepassing bij de NVWA of bij Foppen? Welke stappen zullen worden genomen om dit en soortgelijke kennishiaten in de toekomst, ongeacht de oorzaak, bij Foppen en andere bedrijven te voorkomen?
De producent heeft de wettelijke verantwoordelijkheid om over voldoende kennis over zijn producten en productieprocessen te beschikken. De NVWA neemt deze verantwoordelijkheid niet over.
NVWA heeft regelmatig overleg met het bedrijfsleven over de toepassing van de regelgeving. Hiermee helpt de NVWA de bedrijven met het up-to-date houden van de kennis over de relevante regelgeving. De regelgeving over de toepassing van natriumnitriet is duidelijk en niet nieuw.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg NVWA voorzien op 30 juni a.s.?
Ja.
De betrokkenheid van het bedrijf NXP Semiconductors (NXP) bij conflicten met vakbonden in Thailand en de Filipijnen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u reageren op het artikel «NXP intimideert vakbonden in Thailand en Filipijnen»?1
Ja.
De Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO) constateert dat NXP vakbondsleden intimideert, cao-onderhandelaars heeft ontslagen en personeel heeft gedwongen op nationale feestdagen te werken en overuren te maken; kunt u aangeven hoe u deze praktijken beoordeelt?
De conclusies uit het onderzoek «Unable to connect» van SOMO, aangehaald in het artikel in NRC Handelsblad («NXP in conflict met lokale vakbonden in Thailand en Filipijnen», 2 juni 2015) zijn verontrustend en vragen om nader onderzoek. De Nederlandse ambassades in Bangkok en Manilla zullen naar aanleiding van het rapport contact opnemen met de lokale vakbonden. NXP dient de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen in de gehele keten na te leven. Het respecteren van vakbondsvrijheid en fatsoenlijke werkuren zijn daarbij essentieel. Tegelijkertijd weten we dat de gebruikelijke praktijk ten aanzien van arbeidsomstandigheden in productielanden als Thailand en de Filipijnen vaak te kort schiet. NXP en andere multinationale ondernemingen dragen echter de verantwoordelijkheid streng toe te zien op de omstandigheden in hun keten.
De Thaise en Filipijnse wetgeving schrijven een 48-urige werkweek voor, conform de ILO-normen; beide laten echter veel overwerk toe en in Thailand is volgens SOMO bij NXP inmiddels sprake van een 12-urige werkdag; kunt u aangeven of u er waarde aan hecht dat een Nederlands bedrijf zich in andere landen aan de ILO-normen houdt, ook als deze strenger zijn dan de daar geldende wetgeving?
Ik hecht hier veel waarde aan. De IMVO-convenanten baseren zich onder andere op de UN Guiding Principles on Business and Human Rights, waar de fundamentele ILO-conventies onderdeel van uitmaken. Bij gebrek aan regelgeving of naleving daarvan in productielanden, stellen de internationale richtlijnen de norm voor multinationals, die geacht worden die norm te realiseren voor hun werknemers. Vakbonden mogen NXP hieraan houden en kunnen werknemers informeren over de internationale normen ten aanzien van arbeidstijden en vakbondsvrijheid.
NXP heeft aangegeven dat het in gesprek wil gaan met de Thaise vakbond2; over de Filipijnse vakbond, wiens cao-onderhandelaars door NXP werden ontslagen, heeft NXP geen toezeggingen gedaan; bent u bereid NXP aan te spreken op de omgang met de rechten van werknemers en de omgang met vakbonden?
Ik spreek alle bedrijven aan op naleving van de OESO-richtlijnen, dus ook NXP. Het is goed dat NXP in gesprek gaat met de Thaise vakbond. De Nederlandse ambassade in Bangkok is al langer in contact met NXP Thailand en heeft ook naar aanleiding van het SOMO-rapport met NXP gesproken. NXP heeft ondertussen SOMO uitgenodigd voor een bedrijfsbezoek en gesprek naar aanleiding van het rapport. De ambassade zal dit volgen. In de Filipijnen is voor zover bekend nog geen contact geweest tussen NXP en SOMO met betrekking tot een concrete vervolgstap. De Nederlandse ambassade zal contact opnemen met de Filipijnse afdeling van NXP.
De ambassades in Manilla en Bangkok zullen waar wenselijk de lokale vakbonden betrekken bij de mogelijke stappen die NXP naar aanleiding van de bevindingen in het SOMO-rapport neemt. Indien deze onvoldoende zijn, zal in overleg met de verschillende partijen worden nagedacht over effectieve vervolgactie(s).
Is NXP betrokken bij het opstellen van het convenant voor de sector Metaal & Elektronica? Bent u, als dit niet het geval is, bereid het bedrijf alsnog bij de onderhandelingen over dit convenant te betrekken?
Ja, NXP is betrokken via de FME, de ondernemersorganisatie voor de technologische industrie. Het proces om te komen tot IMVO-convenanten loopt via vertegenwoordigende organisaties als brancheverenigingen. De reden hiervoor is dat wordt gestreefd naar het maken van afspraken met zo breed mogelijk draagvlak. Via de schaal die breed gedragen IMVO-convenanten biedt kunnen bedrijven hun invloed (leverage) vergroten om risico’s op negatieve effecten van hun daadwerkelijke of mogelijke handelen aan te pakken. FME heeft aangegeven in de tweede helft van 2015 initiatieven op dit vlak te gaan ontplooien.
Rentemiddeling waardoor hypotheekbezitters kunnen profiteren van een lagere hypotheekrente |
|
Henk Nijboer (PvdA), Wouter Koolmees (D66) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met «rentemiddeling», waarbij de eerder afgesproken rente wordt gemiddeld met de actuele marktrente en de boete voor het aanpassen van de lopende vaste rente wordt berekend over een langere periode?
Ja.
Klopt het dat de meeste banken de mogelijkheid van rentemiddeling niet aanbieden? Hoeveel banken bieden deze mogelijkheid op dit moment wel aan?
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de cijfers van Vereniging Eigen Huis, die aangeeft dat zes banken rentemiddeling aanbieden.
Deelt u de mening dat het zou getuigen van dienstbaar bankieren als banken klanten de mogelijkheid bieden om te profiteren van de lage rente? Deelt u de mening dat rentemiddeling daarvoor een goede manier kan zijn?
Consumenten die willen profiteren van de lage hypotheekrente kiezen er vaak voor om hun rentevastperiode af te breken om deze tegen een lagere rente opnieuw vast te zetten. Banken rekenen hiervoor een vergoeding (boeterente) als compensatie voor de misgelopen rente omdat het contract tussentijds wordt opengebroken.
Rentemiddeling is een van de mogelijkheden voor consumenten om te profiteren van de lage rente. Daarnaast kan oversluiten of overstappen naar een andere aanbieder in bepaalde gevallen voordeel opleveren.
Rentemiddeling houdt in dat de boeterente niet in één keer hoeft te worden betaald, maar feitelijk wordt «uitgesmeerd» over de nieuwe rentevastperiode. De boeterente wordt verdisconteerd in de nieuwe rente middels een opslag. Of het in individuele gevallen voordelig is om van rentemiddeling gebruik te maken, is afhankelijk van verschillende factoren zoals de resterende looptijd van de rentevastperiode, de hypotheekvorm, de specifieke hypotheekvoorwaarden, eventuele bijkomende advies- en administratiekosten, etc. Het aanbieden van de mogelijkheid van rentemiddeling is een van de manieren om klanten keuzemogelijkheden te bieden en dienstbaar te zijn. Het staat overigens niet op voorhand vast dat rentemiddeling in alle gevallen leidt tot lagere lasten en dus voordeliger is voor de consument.
Bent u bereid hierover met de bankensector in gesprek te gaan en de Kamer te informeren over de uitkomsten van dit gesprek, zodat iedereen gebruik kan maken van de mogelijkheden die de lage rente biedt?
Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven, hangt het af van de specifieke situatie van de klant of rentemiddeling leidt tot een verlaging van de maandlasten. Kredietverstrekkers moeten de ruimte krijgen om hypotheekproducten te ontwikkelen en voorwaarden te introduceren waarvan zij verwachten dat die aansluiten bij de behoefte van de consument. Ik zal de sector, middels een brief, verzoeken om rentemiddeling als optie aan te bieden, waarbij in individuele situaties moet worden bezien of rentemiddeling in het belang is van de klant. De Staatssecretaris van financiën en ikzelf zijn uiteraard bereid om eventuele onduidelijkheden bij de uitvoering van de (fiscale) regels weg te nemen.
Bent u daarnaast bereid de berekening van de boete(rente) en de kosten voor rentemiddeling in dit gesprek met de bankensector te betrekken, zodat banken inzichtelijk maken hoe deze bedragen tot stand komen?
Het belang van de klant moet bij de berekening van de boeterente centraal staan. Dit houdt onder meer in dat de berekening van de netto contante waarde gebeurt op een transparante manier en op basis van een passende rente, zonder dat verrekeningen van kortingen of onjuiste afrondingen het klantbelang schaden. Dit geldt ook voor de berekening van de kosten van rentemiddeling. Of kredietverstrekkers zich hieraan houden valt onder het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). In 2016 wordt de berekening van de boeterente bij hypotheken verder gereguleerd bij de implementatie van de richtlijn inzake woningkredietovereenkomsten (de Mortgage Credit Directive). In deze richtlijn wordt onder meer voorgeschreven dat de boete die de hypotheekverstrekker rekent nooit hoger mag zijn dan het financiële nadeel dat de hypotheekverstrekker leidt. Ook dit zal de klant beter beschermen.
375 ontslagen bij FrieslandCampina in Beilen en Leeuwarden |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over het ontslag van 375 werknemers bij FrieslandCampina, waarvan 230 banen verdwijnen in Beilen?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Deelt u de mening dat de ontslagronde een forse klap is voor de werkgelegenheid in Beilen en Leeuwarden?
Op 4 juni heeft FrieslandCampina bekend gemaakt dat vanaf begin dit jaar in Beilen (Drenthe) en Leeuwarden (Friesland) is gestart met het verhogen van de efficiëntie en het verlagen van kosten. FrieslandCampina voorziet dat daardoor in de komende drie jaar in Beilen tussen de 210 en 230 van de huidige 767 arbeidsplaatsen zullen vervallen. Het gaat hierbij om 80 tot 90 FrieslandCampina werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en 115 tot 125 uitzendkrachten en tijdelijke contracten. De overige circa 15 arbeidsplaatsen betreffen natuurlijk verloop. Bij FrieslandCampina in Leeuwarden zullen de komende drie jaar tussen de 125 en 145 van de huidige 852 arbeidsplaatsen vervallen. Het gaat hierbij om 60 tot 70 FrieslandCampina werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, 40 tot 45 uitzendkrachten en tijdelijke contracten en circa 25 arbeidsplaatsen betreffen natuurlijk verloop. Dit is een forse klap voor de betrokkenen.
Uit navraag is gebleken dat FrieslandCampina, inspelend op de afschaffing van het melkquotum en steeds verder toenemende kwaliteitseisen, de afgelopen jaren fors heeft geïnvesteerd in uitbreiding van de productiecapaciteit, kwaliteitsverbeteringen en veiligheid. Van de totale € 1,8 miljard die het bedrijf de afgelopen zes jaar geïnvesteerd heeft in Nederland, ging € 100 miljoen naar de vestiging in Beilen en € 137 miljoen naar Leeuwarden. Met deze investeringen is het netto aantal banen gegroeid. Vergeleken met 2009 (voorafgaand aan de investeringen), toen er 370 fte in Beilen werkten, is er een tijdelijke toename van bijna 400 fte geweest. Na de voorgenomen ontslagronde resteert er een structurele toename van werkgelegenheid van 170 tot 190 fte. In Leeuwarden hebben de investeringen geleid tot een tijdelijke toename van het aantal fte, maar structureel is hier sprake van een krimp van 125 tot 145 fte.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de ontslagronde als een «volslagen en vooral pijnlijke verrassing» kwam voor het College van B&W in Beilen?2 Wanneer was het kabinet op de hoogte van het aankomende ontslag van 375 werknemers bij FrieslandCampina?
De vestigingsmanagers van FrieslandCampina in Leeuwarden en Beilen hebben donderdagochtend 4 juni jl., voorafgaande aan de aankondigingen, persoonlijk de burgemeesters van Leeuwarden en Beilen geïnformeerd. Het kabinet is op dezelfde dag geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat de verschillende overheden (rijksoverheid, provinciale overheid en lokale overheid) eerder op de hoogte zijn en eerder betrokken worden bij een ontslagronde met een dergelijk grote impact op de regio en werknemers? Zou niet veel eerder actie ondernomen moeten worden vanuit de overheid en arbeidsmarktregio’s? Zo ja, op welke manier wilt u hier verbetering in aanbrengen?
Nee. De ervaring leert dat een bedrijf eerst de interne besluitvorming afrondt en vervolgens het eigen personeel en alle andere stakeholders informeert. Aan een dergelijk voorgenomen besluit zitten namelijk ook andere belangrijke zaken vast, bijvoorbeeld de concurrentie- en of koersgevoeligheid van informatie, waar een onderneming rekening mee dient te houden. FrieslandCampina heeft dan ook deze route gevolgd (zie antwoord 3).
Op welke manier worden de ontslagen werknemers van werk naar werk begeleid, nu de mogelijkheden voor interne herplaatsing beperkt zijn? Welke actie onderneemt de arbeidsmarktregio in deze situatie? Wordt ook grensoverschrijdende arbeid onderdeel van de plannen om mensen van werk naar werk te begeleiden?
De werkgever en de sociale partners zijn primair verantwoordelijk om de mensen van werk naar werk te begeleiden. FrieslandCampina is daarover in gesprek met zowel de vakorganisaties als de regionale bestuurders.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ondersteunt trajecten naar werk in sectoren en regio’s via de sectorplannen. De sectorplannen versterken en versnellen de mogelijkheden voor baanwisselingen van met ontslag bedreigde werknemers en werklozen naar andere werkgevers in sectoren en regio’s waar juist banen ontstaan of moeilijk vervulbare vacatures zijn.
De arbeidsmarktregio Drenthe plus Hardenberg heeft onlangs het sectorplan «Vierkant voor werk» ingediend. Dit plan is nu in de beoordelingsfase en bevat ook een voorstel voor grensoverschrijdende arbeid.
Spelen de sectorplannen een rol in een oplossing voor werkgelegenheid, bijvoorbeeld het sectorplan «Grenzeloos werken»? Zo ja, op welke manier?
De sectorplannen bieden scholing aan werknemers in combinatie met inzet van de WW, die als brug kan fungeren tussen huidig en toekomstig werk, of tussen werkloosheid en werk. De brug-WW verruimt de mogelijkheden om noodzakelijke scholing te volgen met behoud van een uitkering op grond van de WW en vermindert de werkgeverskosten voor de niet-productieve scholingsuren van de nieuwe werknemer.
Bent u bereid om een taskforce op te richten voor het begeleiden van mensen van werk naar werk, waarbij concreet wordt hoeveel nieuwe banen beschikbaar zijn en in welke kansrijke sectoren mensen weer aan het werk kunnen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Welke gevolgen heeft het verdwijnen van 375 banen in de zuivelsector voor de ambities voor Dairy Chain Friesland en het daaraan verbonden onderzoek en onderwijs?
De vooruitzichten voor de afzet van zuivel op de wereldmarkt zijn gunstig. De verwachting is dat de Nederlandse melkproductie tussen 2010 en 2020 met gemiddelde 2% per jaar zal gaan stijgen. De zuivelindustrie en melkveehouderij hebben hierop geanticipeerd door fors te investeren in capaciteitsuitbreiding. Naast de investeringen van FrieslandCampina omvat dit onder andere ook investeringen in een kaas- en ingrediëntenfabriek van de A-ware Food Group en het Nieuw-Zeelandse zuivelbedrijf Fonterra, en een nieuwe zuivelfabriek van AusnutriaHyproca (beide in Heereveen).
De investeringen in de zuivelindustrie leiden er toe dat de vraag naar personeel in de zuivelbedrijven zal toenemen. Daarbij zal de zuivelindustrie de komende jaren te maken krijgen met een verhoogde uitstroom van oudere werknemers. Het zuivelbedrijfsleven, de lokale en regionale overheden en de onderwijsinstellingen hebben daarom het programma Dairy Chain Friesland opgezet met als doel meer studenten en schoolverlaters op te leiden voor de zuivelsector. De afspraken in het kader van Dairy Chain hebben betrekking op zowel het MBO, HBO als ook op het Universitaire niveau (University Campus Fryslân). Het programma opereert nu onder de naam Dutch Dairy Chain en bedient daarmee een ruimer gebied dan Friesland.
De ambities van de Dutch Dairy Chain blijven onveranderd overeind en worden niet beïnvloed door de ontslagen bij FrieslandCampina. Naast genoemde investeringen van de zuivelindustrie en de daardoor toegenomen werkgelegenheid in de zuivel is er ook vanuit de totale foodsector in Noord Nederland vraag naar nieuw en beter geschoold personeel. Er blijft daarom de komende tijd voldoende vraag naar goed geschoold personeel.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de directie van FrieslandCampina, CNV, FNV, de provincies Fryslan en Drenthe en de lokale overheden over de doelstelling om werknemers snel weer aan het werk te krijgen?
Ik heb er vertrouwen in dat FrieslandCampina zich actief, samen met de betrokken partijen als de vakorganisaties en de regionale overheden, zullen inzetten om werknemers van werk naar werk te begeleiden (zie antwoord 5). De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik zullen deze ontwikkelingen actief volgen.
De gevolgen van de onlangs ingevoerde aanpassing van de Opiumwet (nieuw art. 11a) voor Nederlandse ondernemers in de hennepzaadindustrie en in de aanverwante industrieën |
|
Kees Verhoeven (D66), Magda Berndsen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het nieuwsbericht «Veel zaden in beslag genomen bij actie tegen growshops»?1
Ja.
Is bij u bekend of de verkoop van hennepzaad kan vallen onder de strafbaarstelling van artikel 11a Opiumwet, zoals onlangs ingevoerd via een wijziging van de Opiumwet in verband met de strafbaarstelling van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt?
Hennepzaad is uitgezonderd van de lijst van stoffen waarvoor de verboden handelingen van artikel 3 van de Opiumwet gelden en kan als zodanig worden aangemerkt als een legaal product. Het sinds 1 maart 2015 geldende artikel 11a van de Opiumwet ziet op de strafbaarstelling van handelingen die illegale beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt of illegale teelt van grote hoeveelheden hennep voorbereiden en bevorderen. Daaronder wordt onder meer verstaan het voorhanden hebben, het aanbieden en verkopen van legale producten, waartoe dus ook hennepzaden behoren, ten behoeve van die illegale hennepteelt, indien de verkoper weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn voor de hierboven beschreven illegale hennepteelt. Van strijd met het legaliteitsbeginsel met betrekking tot hennepzaden is derhalve geen sprake.
Uit het enkele feit dat hennepzaad niet is genoemd tijdens de behandeling van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de invoering van artikel 11a van de Opiumwet kan niets worden afgeleid. De in het kader van die behandeling genoemde voorwerpen zijn steeds bij wijze van voorbeeld genoemd. Daarbij is nooit de indruk gewekt van een uitputtende opsomming.
Bij de strafbaarstelling van artikel 11a Opiumwet gaat het om beroeps- en bedrijfsmatige teelt of teelt van grote hoeveelheden en de hoeveelheid zaad zal daaraan gerelateerd zijn. Daarbij moet worden bedacht dat onder omstandigheden ook vijf planten onder bedrijfsmatige teelt kunnen vallen.
Ten slotte wordt er voor de goede orde op gewezen dat artikel 11a niet het begrip ernstig vermoeden hanteert, maar ernstige reden om te vermoeden.
Weegt u in uw antwoord op vraag 2 mee dat in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel waarin het nieuwe artikel 11a werd toegelicht, wordt gesproken van plantenbakken, potaarde, groeilampen, stekken en apparatuur, maar niet van hennepzaad?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u van oordeel bent dat de verkoop van hennepzaad kan vallen onder de strafbaarstelling van artikel 11a Opiumwet, is dan ook bij u bekend boven welke hoeveelheid hennepzaad de verkoper zonder meer een ernstig vermoeden moet hebben, zoals bedoeld in artikel 11a Opiumwet? Zo ja, acht u, gelet op het feit dat hennepzaad uitdrukkelijk is uitgesloten van de onder de in de Opiumwet opgenomen strafbaarstellingen, artikel 11a in strijd met het legaliteitsbeginsel? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er bij u bekend over de economische omvang van de hennepzaadindustrie in Nederland? Hoe verhoudt die Nederlandse industrie zich ten opzichte van de hennepzaadindustrieën van andere landen? Hoe verhoudt de mogelijke strafbedreiging zich tot de Green Deal voor Bevordering Groene Maakindustrie, waarbinnen de ambitie is uitgesproken om de hennepteelt opnieuw tot een gangbaar rotatiegewas in de Nederlandse landbouw te laten uitgroeien?
De economische omvang van de vezelhennepzaadindustrie in Nederland, voor legale toepassingen zoals vezels en zaden, is gering en werkt uitsluitend met volgens de Europese rassenlijst goedgekeurde rassen. In andere landen zoals Frankrijk is de teelt omvangrijker.
De omvang van de vezelhennepteelt (uitgedrukt in hectare) in Europa geeft het volgende beeld:
Frankrijk 7.300
Nederland 1.600
Oostenrijk 900
Roemenië 400
Litouwen 400
België 300.
De Opiumwet laat ruimte voor vezelhennepzaadindustrie (artikel 12 van het Opiumwetbesluit) en dus ook voor de twee Green Deals (GD Natuurvezels en GD Grassen en Gewassen) die de rijksoverheid heeft afgesloten voor de bevordering van de groene maakindustrie.
Voor welke legale toepassingen wordt het uit de hennepzaadindustrie afkomstige hennepzaad gebruikt?
Op grond van artikel 12 van het Opiumwetbesluit gelden de verboden, gesteld in artikel 3, aanhef en onder B, van de wet, niet voor hennep die kennelijk bestemd is voor de winning van vezel of de vermeerdering van zaad voor de productie van vezelhennep, met dien verstande dat de uitzondering van het verbod op het telen van hennep slechts geldt voor zover de teelt plaatsvindt in de volle grond en in de open lucht. Het voor deze doeleinden gebruikte hennepzaad moet aan bepaalde eisen voldoen. Het moet hennepzaad betreffen van een Europees ras en bovendien zijn goedgekeurd door een Europees keuringsstation. In Nederland is dat de Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen (NAK). Verder zijn er hennepzaden van rassen waarmee hennep legaal voor olie wordt geteeld, inclusief het gebruik als vogelvoer, visvoer of als humaan levensmiddel.
Lopen betrokkenen in de hennepzaadindustrie het risico te worden uit- of overgeleverd als gevolg van verkoop van hennepzaad, terwijl diezelfde verkoop in Nederland niet tot een strafrechtelijke veroordeling zou leiden?
Binnen de Europese Unie (EU) is hennepteelt voor landbouwkundige doeleinden erkend en zelfs lange tijd gesubsidieerd, mits deze teelt gebeurde met specifieke zaden en er werd voldaan aan andere voorschriften die erop waren gericht, teelt voor illegale doeleinden tegen te gaan. Er is derhalve geen aanleiding te veronderstellen dat deze teelt onder een strafbepaling zal vallen. Het Hof van Justitie te Luxemburg heeft enige jaren geleden zelfs een door Zweden ter zake van die gesubsidieerde teelt doorgevoerde strafbaarstelling onverenigbaar geacht met de EU regelgeving. Het ligt daarom niet voor de hand dat er in de EU een Europees aanhoudings- of arrestatiebevel wordt uitgevaardigd voor een verkoper van deze typen hennepzaad.
Voor de overige zaden kan er sprake zijn van omstandigheden dat de verkoop ervan onder de wetgeving inzake verdovende middelen valt. Dit kan ook in Nederland het geval zijn, zoals blijkt uit artikel 11a Opiumwet. Alsdan is er geen sprake van omstandigheden die in Nederland niet tot een strafrechtelijke veroordeling zouden leiden.
Is bij u bekend hoeveel rechtshulpverzoeken Nederland heeft ontvangen die te maken hadden met de handel in hennepzaad?
Het is niet bekend of, en zo ja, hoeveel rechtshulpverzoeken Nederland heeft ontvangen die te maken hadden met handel in hennepzaden, aangezien de registratie van rechtshulpverzoeken niet plaats vindt op basis van de delicten die aan de verzoeken ten grondslag liggen.
Bent u tevreden over de duidelijkheid omtrent de reikwijdte van artikel 11a Opiumwet ten aanzien van hennepzaad en de daarmee samenhangende rechtszekerheid voor de betrokkenen?
Ja, ik verwijs daarvoor naar het antwoord op de vragen 2 tot en met 4, in het bijzonder de eerste alinea daarvan.
Kent u het bericht «Politie en OM gaan zelf wiet kweken»?2
Ja, ik ken dit bericht, maar het stemt niet overeen met de feiten. De zaden zijn in beslag genomen tijdens een landelijke actiedag tegen growshops.
Van deze zaden zal door het NFI een DNA bepaling worden gedaan om uit te sluiten dat er sprake is van hennepzaad bedoelt voor de legale hennepteelt.
Van het opkweken van hennepzaden door politie en OM is geen sprake.
Heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een ontheffing verleend voor het mogelijk kweken van wiet zoals daar in dit bericht melding van wordt gemaakt? Zo ja, op welke grond? Zo nee, hoe verhoudt dit kweken zich dan tot de verboden in de Opiumwet?
Zie antwoord vraag 10.