Het bericht dat een groot deel van de Noordzee nauwelijks bevist wordt |
|
Roelof Bisschop (SGP), Roland van Vliet (Van Vliet), Elbert Dijkgraaf (SGP), Dion Graus (PVV), Barbara Visser (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Jaco Geurts (CDA), Joram van Klaveren (GrBvK), Eppo Bruins (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de onderzoeksresultaten die erop wijzen dat bijna 40% van de Noordzee niet of nauwelijks bevist wordt?1
Ik heb kennisgenomen van de publicatie in Visserijnieuws. Van de formele onderzoekresultaten zelf heb ik nog geen kennis kunnen nemen aangezien deze nog niet zijn gepubliceerd.
Hoe beoordeelt u de afspraak om minimaal 10% van de Nederlandse wateren te sluiten voor de bodemberoerende visserij en de voorgestelde uitvoering daarvan in het licht van de genoemde onderzoeksresultaten?
Nederland voert de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) uit. Doel van de KRM is het bereiken van een goede milieutoestand in 2020 en het realiseren van een samenhangend en representatief netwerk van beschermde gebieden op zee (art. 13.4 KRM). In de Nederlandse mariene strategie (Kamerstuk 33 450, nr. 1) is de ambitie opgenomen dat, om ecologisch waardevolle gebieden te beschermen, in 2020 10–15% van de Nederlandse Noordzeebodem niet noemenswaardig wordt beroerd. De door vragenstellers genoemde onderzoeksresultaten zijn niet gericht op de bescherming van ecologisch kwetsbare en waardevolle gebieden, waar de Nederlandse ambitie zich juist wel op richt.
Is Nederland met inachtneming van onder meer de genoemde onderzoeksresultaten nog juridisch verplicht om bovenop de gebiedssluiting in Natura 2000 gebieden 2.400 vierkante kilometer extra te sluiten?2
In antwoord op vraag 2 is gewezen op de juridische verplichting voor Nederland om een samenhangend en representatief netwerk van mariene beschermde gebieden te hebben. In de Mariene strategie deel 3 (Programma van maatregelen KRM; Kamerstuk 31 710, nr. 45) is aangegeven dat met uitvoering van de Natura2000-afspraken ca. 8% van de Nederlandse Noordzeebodem in ecologisch waardevolle gebieden niet noemenswaardig wordt beroerd. De in de brief van 10 juni 2016 (Kamerstuk 33 450, nr. 49) voorgestelde aanvullende gebiedsbescherming op het Friese Front en Centrale Oestergronden voegt hier 4% aan toe en is een invulling van de Kabinetsambitie om 10–15% van de Nederlandse Noordzeebodem niet noemenswaardig te beroeren. Dit staat los van de genoemde onderzoeksresultaten; hierin is geen relatie gelegd met waardevolle gebieden en deze kunnen hiermee dus niet in verband gebracht worden. De Staatssecretaris van Economische Zaken en ik hebben in ons voorstel geprobeerd maatwerk te leveren en een goede afweging te maken tussen bescherming en waar mogelijk herstel van waardevolle gebieden en het belang van de vissers. Ik ben van mening dat we, zoals in de brief van 10 juni aangegeven, er in geslaagd zijn de kosten voor de visserij te beperken.
Heeft u kennisgenomen van het nieuwe voorstel vanuit de visserijsector voor gebiedssluiting op het Friese Front en de Centrale Oestergronden?3
Ja.
Neemt u dit voorstel, met inachtneming van de moties Bisschop c.s. (Kamerstuk 33 750 J, nr. 14; Kamerstuk 27 625, nr. 370) en de genoemde onderzoeksresultaten, over?
In de brief van 10 juni (Kamerstuk 33 450, nr. 49) hebben de Staatssecretaris van Economische Zaken en ik aangegeven hoe we tot ons voorstel zijn gekomen om 2.400 km2 op FF en CO te beschermen. In het VAO van 7 juli heb ik de motie Bisschop (Kamerstuk 27 625, nr. 379) overgenomen met de toelichting dat ik die in het kader van het voorstel van de brief van 10 juni zal uitvoeren. Dit heeft geleid tot overleg met zowel natuurorganisaties als visserijorganisaties. Ik heb kennis genomen van het voorstel van de visserij en dit ook met hen besproken. Binnenkort zal ik, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, uw Kamer informeren hoe ik de motie Bisschop heb uitgevoerd.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Visserij voorzien op 12 oktober 2016?
Dit is helaas niet gelukt.
Het binden van handelsconsequenties aan de dolfijnslachtingen en illegale walvisvangst door Japan |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat Japan dit jaar 333 walvissen heeft gedood waarvan er 200 zwanger waren en dat in Taiji de jaarlijkse dolfijnslachtingen weer zijn begonnen?
Ja.
Op welke wijze gaat u tijdens uw economische missie naar Japan (18 t/m 22 oktober 2016) invulling geven aan het door de regering officieel ingenomen standpunt tegen Japanse dolfijnslachtingen en walvisjacht te zijn en de meermaals gedane toezegging zich daar blijvend tegen te verzetten?
Het kabinet is van mening dat het slachten van dolfijnen zoals dat gebeurt in Taiji onacceptabel is en dat alle walvisjacht verboden zou moeten zijn. Dit geldt ook voor walvisjacht voor wetenschappelijke doeleinden. Dit standpunt zal worden uitgedragen tijdens de 66e jaarvergadering van de International Whaling Commission die van 20 tot 28 oktober in Slovenië plaatsvindt. Het bezoek van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar Japan richt zich op sport en op innovaties in de zorg. De gesprekken die zijn voorzien bieden geen aanknopingspunten om het standpunt van het kabinet inzake dolfijnslachtingen en walvisvangst onder de aandacht te brengen.
Kent u het onlangs aangescherpte standpunt van het Europees parlement waarmee het beëindigen van de Japanse walvisjacht wordt gekoppeld aan de onderhandelingen die de EU momenteel voert met Japan over een strategische partnerschapsovereenkomst en een vrijhandelsovereenkomst?1
Het kabinet is bekend met de op 6 juli 2016 aangenomen resolutie van het Europees parlement ten aanzien van dit onderwerp.
In deze resolutie verzoekt het Europees parlement «de Europese Commissie, de Europese Dienst voor Extern Optreden en de lidstaten Japan met gebruikmaking van bilaterale en multilaterale kanalen, voortdurend aan te spreken op de kwestie van zogenaamd wetenschappelijke walvisvangst om een einde te maken aan deze praktijk».
Deze resolutie sluit aan op het kabinetsstandpunt over dit onderwerp.
In tegenstelling tot hetgeen wordt gesuggereerd in de vraag maakt het Europees parlement in deze resolutie geen koppeling tussen beëindiging van de Japanse walvisjacht en de onderhandelingen die de EU momenteel voert met Japan over een strategische partnerschapsovereenkomst en een vrijhandelsovereenkomst
De Europese Commissie, gesteund door de lidstaten, beoogt in het handelsakkoord met Japan een ambitieus duurzaamheidshoofdstuk op te nemen. De afspraken die in dit hoofdstuk worden gemaakt, bieden een aanknopingspunt om de problematiek rond dolfijnen- en walvisjacht in deze context te agenderen.
Japan staat hier tot nu toe afwijzend tegenover. De Europese Commissie heeft zijn zorgen daarover herhaaldelijk bij Japan geuit. Hierbij is benadrukt dat een handelsakkoord zonder een hoogwaardig duurzaamheidshoofdstuk niet op instemming van het Europese parlement en de lidstaten zal kunnen rekenen. Het kabinet steunt deze inzet van de Europese Commissie.
Vormt een einde aan de illegale Japanse walvisvangst, net als voor het Europees parlement, ook voor u een voorwaarde in de onderhandelingen over een strategische partnerschapsovereenkomst en een vrijhandelsovereenkomst? Bent u ook bereid om een einde aan de dolfijnslachtingen in Taiji als voorwaarde in de onderhandelingen mee te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘’Isla werkt aan concept gaspijp vanuit Venezuela’’ |
|
André Bosman (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Isla werkt aan concept gaspijp vanuit Venezuela»?1
Ja.
Welke kosten zijn er verbonden aan dit project?
Zie het antwoord op vraag 6.
In hoeverre worden de kosten voor dit project gefinancierd met publiek geld?
Zie het antwoord op vraag 6.
In hoeverre zorgt de aanleg van deze gasaansluiting voor een afhankelijkheid van Venezuela? Welke risico’s brengt dit met zich mee?
Zie het antwoord op vraag 6.
Wat gebeurt er als Venezuela na de aanleg van de gasleiding geen gas meer levert? Wie draait er op voor de kosten? Welke risico’s voor Nederland brengt dat met zich mee?
Zie het antwoord op vraag 6.
In hoeverre bent u het eens met de stelling dat Nederland niet mee mag betalen aan de aanleg van deze gasaansluiting?
Deze stelling onderschrijf ik. Onderhavig onderwerp betreft een landsaangelegenheid van het land Curaçao.
De berichten 'Europa botst met VS over zwaardere regels voor banken,' en 'Niet vreemd dat het wringt tussen Europa en VS' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Europa botst met VS over zwaardere regels voor banken» en «Niet vreemd dat het wringt tussen Europa en VS»?1
Ja
Klopt het dat de Amerikaanse en Europese onderhandelaars lijnrecht tegenover elkaar staan bij de onderhandelingen over extra strenge Bazelse eisen? Klopt het dat Europese onderhandelaars, inclusief De Nederlandsche Bank (DNB), pleiten de regels niet verder te versterken?
Op dit moment wordt binnen het Bazelse Comité gesproken over een aantal hervormingen die het vertrouwen in het risicogewogen kapitaaleisenraamwerk moeten vergroten.2 Deze initiatieven zien onder meer op de harmonisatie en inperking van het gebruik van interne modellen, die banken na goedkeuring van de toezichthouder kunnen gebruiken om kredietrisico’s in te schatten. Het gebruik van de interne modellenbenadering is in sommige regio’s meer gebruikelijk dan in anderen. In Europa mag de interne modellenbenadering – na goedkeuring door de toezichthouder – vaker gebruikt worden dan in de VS, waar het uitgangspunt is dat deze alleen gebruikt mag worden wanneer dit tot een hogere risicoweging leidt dan in de standaardbenadering. Dit verschillende uitgangspunt is een belangrijke reden waarom de discussies in het Bazelse Comité moeizaam verlopen.
De Nederlandse inzet is om ervoor te zorgen dat de interne modellenbenadering wordt verbeterd, zodat de onderliggende risico’s beter worden geschat en de uitkomsten tussen verschillende banken beter vergelijkbaar worden. Wanneer banken niet in staat zijn om de risico’s van bepaalde portefeuilles voldoende goed in te schatten, dan dient de ruimte om dit te mogen doen te worden ingeperkt. In het uiterste geval dient te worden teruggegrepen op de standaardbenadering voor het bepalen van de risicogewogen activa. Het raamwerk zal dus moeten worden aangescherpt, en dat is ook de inzet van DNB. Tegelijkertijd heb ik eerder aangegeven dat in het risicogewogen raamwerk de kapitaaleisen ook in redelijke verhouding moeten blijven staan tot de onderliggende risico’s en de prikkels voor het gebruik van interne modellen zo moeten worden vormgegeven dat zij een prudent risicomanagement bevorderen. Ik, alsmede DNB, acht het dan ook van belang om hier een goede balans in te vinden.
Hoe oordeelt u over het standpunt van de Amerikanen dat banken niet langer zelf hun risico's mogen bepalen, maar een standaardmodel moeten volgen? Deelt u het oordeel dat te zwaar leunen op de interne methode geknoei uitlokt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het standpunt van DNB om het advies van het Bazels comité te volgen dat aanpassingen niet mogen leiden tot een «algehele significante verhoging» van kapitaaleisen? Deelt u de mening dat zo'n standpunt onverstandig en ongewenst is tegen de achtergrond van de afgelopen crisis waarbij de Nederlandse belastingbetaler voor miljarden moest bijspringen bij slecht gekapitaliseerde banken? Deelt u de mening dat DNB juist zou moeten pleiten voor een verhoging van de kapitaaleisen? Bent u bereid om dit bij DNB aan de orde te stellen?
De kapitaaleisen voor banken zijn de afgelopen jaren fors verhoogd en de komende jaren dienen hier nog verdere stappen te worden gezet. Zo dienen in de EU nog definitieve afspraken te worden gemaakt over de leverage ratio en de zogeheten TLAC/MREL.4 Hierbij zal Nederland onder andere blijven inzetten op een leverage ratio van minimaal 4% voor systeemrelevante banken.
In aanvulling hierop zijn de hervormingen die op dit moment door het Bazelse Comité worden uitgewerkt gericht op het verbeteren van de manier waarop risicogewichten voor bankenactiva worden bepaald. Het doel van deze hervormingen is niet om over de hele linie de kapitaaleisen verder fors te laten stijgen. Dit heeft het Bazelse Comité benadrukt. De Ecofin van afgelopen juli heeft zich hier achter geschaard.5
Zoals gesteld in antwoord op vraag 2 en 3, moet het risicogewogen raamwerk niettemin worden verbeterd. Ook DNB deelt deze inzet. Ik heb eerder aangeven dat wanneer dit op onderdelen hogere kapitaaleisen tot gevolg heeft, dit op voorhand niet onwenselijk is.6 Een te grote stijging van de kapitaaleisen als gevolg van deze voorliggende voorstellen – waarbij de eisen in het risicogewogen raamwerk niet meer aansluiten op de onderliggende risico’s – dient echter te worden voorkomen.
Een stevige ongewogen kapitaaleis (de leverage ratio) is belangrijk voor de stabiliteit van het bankwezen en blijft daarnaast onverminderd van belang. Binnen het Bazelse Comité wordt gewerkt aan definitieve afspraken over de leverage ratio, die ook eind 2016 zouden moeten zijn afgerond.7 Inzet van DNB is daarbij om zo dicht mogelijk bij het kabinetsbeleid ten aanzien van de leverage ratio uit te komen.
In beantwoording op eerdere vragen stelde u dat ten behoeve van een goed gekapitaliseerde bankensector ook een «stevige ongewogen kapitaaleis (leverage ratio)» dient te worden geïntroduceerd2; deelt u de mening dat deze onderhandelingen nogmaals aangegrepen moeten worden om te pleiten voor een hogere leverage ratio? Deelt u de mening dat een hogere leverage ratio de beste manier is om geknoei met regels te voorkomen? Bent u nogmaals bereid DNB aan te gaan spreken om in het Bazels comité een hogere ongewogen kapitaaleis te gaan bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van het oordeel van het Bazels comité dat Europa als enige haar zaken «serieus niet op orde» heeft? Klopt dit en zo ja, wat onderneemt u in de Eurogroep en daarbuiten om de strengere regels zo spoedig en volledig mogelijk in wetgeving om te zetten?
In 2014 constateerde het Bazelse Comité inderdaad dat op enkele onderdelen de EU-implementatie niet conform de Bazelse standaarden is. Dit leidde tot het oordeel dat de EU de zaken «serieus niet op de orde» heeft met betrekking tot de volledige en correcte implementatie van de Bazel III standaarden.8 Recent is hier opnieuw aandacht voor geweest, naar aanleiding van een breder rapport van het Bazelse Comité aan de G20.9
Een grote meerderheid van de Bazelse standaarden is geïmplementeerd door middel van het Europese kapitaaleisenraamwerk (CRR/CRD-IV). Een aantal onderdelen echter niet, of materieel anders, en die worden de EU door het Bazelse Comité zwaar aangerekend. Aangezien CRR/CRD-IV ook van toepassing is op Nederlandse banken, heeft dit oordeel ook op hen betrekking.
Een onderdeel waar de EU materieel afwijkt van de Bazelse standaarden is bijvoorbeeld bij de behandeling van staatsobligaties. Wanneer banken interne modellen gebruiken voor het berekenen van de risicogewogen activa, moet voor staatsobligaties enig kapitaal worden aangehouden (een risicogewicht groter dan nul). De EU regels staan in deze gevallen echter altijd een nulweging toe voor EU-staatsobligaties. Een tweede voorbeeld waar de EU afwijkt is de risicoweging voor MKB-leningen, die lager is dan het Bazelse minimum.
Dit laat onverlet dat de EU op sommige onderdelen juist strenger is, omdat Bazel slechts minimumstandaarden voorschrijft. Een belangrijk voorbeeld hiervan is dat de EU de Bazelse standaarden toepast op de hele bankensector, en niet alleen op de grote internationaal actieve bankengroepen waar de Bazelse standaarden in principe voor bedoeld zijn. Ook kent de EU meer mogelijkheden voor het opleggen van (hogere) systeembuffers, waar Nederland actief gebruik van heeft gemaakt. In het eindoordeel van het Bazelse Comité wegen deze positieve elementen echter niet mee.
Wanneer de EU op onderdelen (materieel) afwijkt van Bazelse standaarden dienen daar naar mijn mening zwaarwegende redenen voor te zijn. Echter, bij de afwijking ten aanzien van de behandeling van staatsobligaties is daar geen sprake van. Deze afwijking dient te worden aangepakt. In EU-verband is hierover echter afgesproken dat eerst de lopende discussies in het Bazelse Comité over een nieuw Bazels raamwerk voor staatsobligaties worden afgewacht voordat in EU-verband besluiten zullen worden genomen.10
Op andere onderdelen biedt de aankomende herziening van het Europese kapitaaleisenraamwerk een kans om beter bij de Bazelse standaarden aan te sluiten. Het toetsen van de voorstellen van de Commissie aan de Bazelse minima zal dan ook een belangrijk element zijn bij mijn standpuntbepaling hierover. De verwachting is dat de Europese Commissie voor het einde van dit jaar voorstellen zal presenteren ter herziening van het Europese kapitaaleisenraamwerk, waarin onder meer de leverage ratio zal worden meegenomen.
Klopt het dat Europese politici de regels naar hun eigen wensen hebben bijgebogen? Klopt het dat er soms jaren wordt gesteggeld over precieze eisen en invoering van noodzakelijke wetgeving door dit gedraal wordt vertraagd? Kunt u aangeven of dit oordeel ook voor Nederlandse banken geldt? Wat onderneemt u zodat er spoedig, goede en strenge nieuwe kapitaalseisen worden ingevoerd?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met het bericht «Vereniging Behoud Twekkelo boos op Akzo: bomen lijden na leidingbreuk»1 en het bericht «OM onderzoekt of AkzoNobel met lekkages de wet overtreedt»?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat, na het bekend worden van de langjarige diesel-lekkage, opnieuw sprake is van een lekkage bij de zoutwinningproductie?
Ik vind dat, net als de Inspecteur-generaal der Mijnen, zorgwekkend. Ik denk daarom dat het onder verscherpt toezicht plaatsen van AkzoNobel Salt BV (hierna: AkzoNobel) door SodM een gepaste stap is.
Kunt u aangeven op welk moment de lekkage van brak water is ontdekt; hoe lang het heeft geduurd voordat er melding van is gemaakt bij het bevoegd gezag en wanneer er daarna vervolgens ook concrete acties zijn ondernomen?
Op 3 juli 2016 ontdekten omwonenden aan de Rougoorweg / Mensinkweg in het Hengelose deel van Twekkelo dat er op een akkerland (maïs) en in de omgeving daarvan waterplassen aanwezig waren. Dit is diezelfde dag om 17.35 uur aan AkzoNobel gemeld. AkzoNobel heeft vervolgens geconstateerd dat er een lekkage was in het horizontale buizenstelsel, waarmee «brak water» uit de zoutcaverne wordt getransporteerd. Na de melding is de pomp, waarmee het brakke water wordt verpompt, om 18.03 uur stopgezet en zijn afsluiters van de buisleiding dichtgezet. De tijd tussen ontvangst van de melding en de eerste actie daarop van AkzoNobel (het stoppen van de pomp en het sluiten van kleppen) bedroeg dus 28 minuten. Uit nader onderzoek door AkzoNobel is gebleken dat de lekkage op 3 juli 2016 vanaf 00.15 uur heeft plaatsgevonden en dat circa 1.400 m3 brak water is gelekt.
Het brakke water bestaat in hoofdzaak uit water met daarin opgelost steenzout. Steenzout bestaat in hoofdzaak uit natriumchloride (keukenzout) met kleine hoeveelheden mineralen zoals kalk. Door deze lekkage is bovengrondse schade zichtbaar. Planten kunnen verdrogen als er teveel zout in het grondwater terecht komt. De bladeren van verschillende bomen in de omgeving zijn bruin geworden en de bomen laten hun bladeren vallen. Ook is de maïs van het ondergelopen deel van het maïsland verwijderd. De overige (zout)verontreiniging zal door AkzoNobel moeten worden opgeruimd tot het niveau waarbij er geen risico’s zijn voor mens, natuur, drink- en grondwater. SodM en de gemeente Enschede hebben met AkzoNobel overleg gevoerd over de uit te voeren sanering.
Hoeveel brak water is in totaal gelekt uit de leidingbreuk? Hoeveel brak water is er gelekt tussen het moment van bekendwording van de lekkage, en het moment dat actie is ondernomen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gevolgen kan het lekken van brak water nog meer hebben voor milieu, natuur, bodem, waterkwaliteit, leefomgeving en gezondheid, naast de al bekende aangetaste bomen? Is er onderzoek gedaan of verdere consequenties zich hebben voorgedaan?
Het brakke water is uit de sloot verwijderd met behulp van een vacuümwagen. De toplaag van het maïsveld is tot een diepte van circa 25 cm afgegraven en de met brak water verontreinigde grond is afgevoerd naar een erkende verwerker. Het grondwater ter plaatse van het maïsveld is op 15 juli en op 26 juli jl. bemonsterd en in overleg met het bevoegde gezag wordt bekeken welke aanvullende maatregelen nodig zijn om eventuele negatieve milieueffecten te voorkomen. Vooralsnog worden geen andere negatieve effecten verwacht.
Wat is de reden dat de leidingbreuk is ontstaan? Indien het mogelijk te wijten is aan de constructie of aan de materialen van de leiding, kunt u dan aangeven waar nog meer vergelijkbare leidingen liggen? Welke acties worden ondernomen om ervoor te zorgen dat er elders zich geen herhaling kan voordoen?
De leidingbreuk is ontstaan door corrosie van een T-stuk in de leiding. Er bevinden zich nog vijf vergelijkbare T-stukken en bochten in deze leiding. Deze stonden al op de lijst bij AkzoNobel om vervangen te worden, maar op basis van een risico- inschatting werd aangenomen dat vervanging nog niet direct noodzakelijk was. Inmiddels is AkzoNobel in opdracht van SodM gestart met het zo spoedig mogelijk vervangen van deze T-stukken en bochten. Vooruitlopend op deze vervanging zijn er bij alle vijf punten peilbuizen geplaatst. Uit analyse van monsters uit deze peilbuizen blijkt dat er geen lekkages zijn op deze punten. Een eventuele lekkage op deze punten zal met de peilbuizen onmiddellijk worden opgemerkt. Eind oktober 2016 zullen alle vijf T-stukken en bochten vervangen zijn.
Hoe is de lekkage bij de Mensinkweg ontdekt? Op welke manier en met welke frequentie wordt de integriteit van de transportleidingen gecontroleerd?
De lekkage is ontdekt door omwonenden, zie verder het antwoord op de vragen 3 en 4. Het is de verantwoordelijkheid van AkzoNobel om te voldoen aan alle wettelijke eisen zoals die in de Mijnbouwwet en in de aan AkzoNobel verleende vergunningen zijn gesteld. AkzoNobel dient in dat kader al het noodzakelijke onderhoud op de leidingen te plegen. SodM houdt toezicht op het naleven van de wettelijke eisen.
Naar aanleiding van een verhoogd aantal pekel- en brakwaterlekkages heeft SodM er in 2014 bij AkzoNobel op aangedrongen om het onderhoud en de inspectie van pijpleidingen te verbeteren en om het aantal lekkages te doen verminderen. Daarop is in 2015 onder meer door AkzoNobel een lekkage-preventieteam ingesteld. Hoewel er sprake was een kleine daling in het aantal lekkende leidingen in 2015 (vijf ten opzichte van acht in 2014), heeft de aanpak van AkzoNobel nog niet tot het gewenste resultaat geleid. Naar aanleiding van het aantal lekkages in 2016 tot heden en de recente gebeurtenissen met de lekkages bij putten en pijpleidingen heeft SodM haar toezicht op AkzoNobel aanzienlijk geïntensiveerd. In augustus heeft SodM aan de directie van AkzoNobel aangekondigd dat AkzoNobel onder verscherpt toezicht zou komen te staan. Dit is vanaf nu het geval.
Deelt u de mening, nu er ook een lekkage in de transsportleiding is ontdekt, dat het voor de hand ligt om ook al deze leidingen onder de loep te nemen, aangezien het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) naar aanleiding van de diesel-lekkage besloten heeft dat alle AkzoNobel zoutboringen moet worden onderzocht omdat er toch lekkages mogelijk blijken te zijn die niet werden verwacht? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening.
Zo ja, hoe is het voorts mogelijk dat de verbetering van het onderhoud en inspectie van transportleidingen waar in 2014 al op is aangedrongen door de SodM nog niet tot het gewenste resultaat heeft geleid?
In de Mijnbouwwet is bepaald dat AkzoNobel de integriteit van haar pijpleidingen moet kunnen aantonen en overleggen. De wet is doel-voorschrijvend en legt geen gedetailleerde verplichting op ten aanzien van de manier waarop AkzoNobel de leidingen dient te monitoren. AkzoNobel heeft een monitoringssysteem waarin de pijpleidinggegevens staan en aan de hand van deze gegevens wordt op basis van een risicobeoordeling een inspectieprogramma voor de verschillende onderdelen van de pijpleiding opgesteld en uitgevoerd. Gezien het aantal lekkages dat bij de zoutwinning in 2015 en 2016 is opgetreden, vindt SodM dat er genoeg aanleiding is om de risicobeoordeling, waarop de inspectiefrequentie is gebaseerd, te herzien. AkzoNobel is daar inmiddels mee gestart.
Kunt u aangeven waarom er pas een maand na de ontdekking van de leidingbreuk in de media over de lekkage is bericht? Vindt u dat omwonenden en de lokale volksvertegenwoordiging sneller en actiever op de hoogte gebracht hadden kunnen worden? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Eén van de omwonenden heeft de lekkage ontdekt en aan AkzoNobel gemeld. AkzoNobel heeft deze vervolgens dezelfde avond rond 20.30 uur gemeld aan SodM en aan de gemeente Enschede. In hoeverre de melding van de lekkage via de gemeente is doorgegeven aan de lokale volksvertegenwoordigers en de media, is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat sinds 2014 zich in totaal 28 lekkages hebben voorgedaan op en buiten het fabrieksterrein en dat daardoor naar schatting 130 ton zout in het milieu terecht is gekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie vanuit de lokale, regionale en landelijke overheid staat daar dan tegenover?
Allereerst merk ik op dat de 130 ton zout die in het milieu terecht is gekomen door lekkage bij AkzoNobel, ook door AkzoNobel is verwijderd. Dat neemt niet weg dat ik de lekkages bij AkzoNobel afkeur en de maatregel van de Inspecteur-generaal der Mijnen, om AkzoNobel onder verscherpt toezicht te stellen, volledig ondersteun.
Deelt u de mening dat mensen in dit gebied erop moeten kunnen rekenen dat de overheid alles op alles zet om te voorkomen dat er bij een groot bedrijf zoals AkzoNobel überhaupt lekkages zich voordoen? Zo ja, bent u voorts van mening dat de overheid tot nu toe adequaat gehandeld heeft? Zo nee, waarom niet?
Ongeacht de omvang van het bedrijf moeten mensen erop kunnen vertrouwen dat er alles aan gedaan wordt om lekkages te voorkomen. De Mijnbouwwet en de Omgevingswet bieden hier de kaders voor. Ik zie vooralsnog geen aanleiding om het handelen vanuit de overheid niet adequaat te noemen. Ik constateer wel dat AkzoNobel steken heeft laten vallen en ga er vanuit dat het verscherpte toezicht door SodM daar verandering in zal brengen.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat omwonenden in Twente adequaat geïnformeerd worden over de zoutwinning en dat zij deze informatie tijdig, gebundeld en toegankelijk aangeboden krijgen?
Het melden van incidenten door AkzoNobel aan SodM behoeft verbetering. Het informeren van direct betrokkenen, zoals landeigenaren en pachters, is vooral een taak van AkzoNobel. Voor zover mij bekend zijn er op dit punt geen problemen. Ik zie het als een verantwoordelijkheid van AkzoNobel om openheid naar omwonenden en andere geïnteresseerden te betrachten. Ik zal AkzoNobel verzoeken om deze informatie nadrukkelijker en transparanter openbaar te maken op haar website.
Bent u op de hoogte van het bericht over de Groninger Bodembeweging en het Groninger Gasberaad, die niet meer met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) praten over de schades die door Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zijn veroorzaakt?1
Ja.
Kunt u reageren op de stelling dat er een grote hoeveelheid schades zijn afgewezen (de zogeheten C-schades)?
Het Centrum Veilig Wonen (CVW) geeft aan dat ten opzichte van het totaal aantal schaderapporten het percentage schaderapporten waarin niet-aardbevingsgerelateerde schades, zogenaamde c-schades, worden geconstateerd de afgelopen maanden is toegenomen van minder dan 50% in juli 2015 tot bijna 80% in juli 2016. Op mijn verzoek onderzoekt de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) momenteel de achtergronden van deze ontwikkeling. Daarnaast is de NCG een onderzoek gestart naar de mogelijke oorzaken van schade aan gebouwen in het hele gebied. Daarbij wordt enerzijds gekeken naar typen gebouwschade en een prioritering van deze gebouwschades naar de meest waarschijnlijke oorzaak, en anderzijds naar cumulatie van schade en welke soorten schades in samenhang optreden. Het doel van deze onderzoeken is om handvatten te creëren waarmee in de toekomst voor bewoners duidelijk wordt wat de oorzaak van schade aan hun woning is. De gegevens uit deze onderzoeken kunnen door de NCG worden gebruikt om de schadeafhandeling inhoudelijk en procesmatig verder te verbeteren. De resultaten van de onderzoeken worden in het eerste kwartaal 2017 verwacht.
Is het waar dat de bewoners van het aardbevingsgebied hierin nog steeds een te grote invloed van NAM zien?
Is het waar dat de bewoners vinden dat de NCG in de praktijk te weinig invloed heeft en daarom het niet langer zinvol achten om met hem te overleggen over het schadeprotocol?
Hoe kunnen u en de NCG zo snel mogelijk bewerkstelligen dat de invloed van de NAM en het Centrum Veilig Wonen (CVW) op de schadeafhandeling beëindigd wordt?
Deelt u de mening dat de NAM de dienst uitmaakt, de slager in dit geval zijn eigen vlees keurt, en het CVW in dit geval de zoon van de slager is?
Kunt u bewerkstelligen dat de bevoegdheden van de NCG verruimd worden en hem het schadeprotocol laten vaststellen?
Kunt u er bij de NAM en het CVW op aandringen om de schadecontourlijn helemaal op te heffen?
Op basis van de uitkomsten van het onderzoek van de TU Delft is geconcludeerd dat de door NAM vastgestelde schadecontourlijn niet houdbaar is en alle aangemelde schades alsnog individueel moeten worden beoordeeld (zie Kamerstuk 33 529, nr. 280). Dat geldt ook voor toekomstige schademeldingen in relatie tot het Groninger gasveld. Hiermee is er geen sprake meer van het hanteren van een contour. Op basis van de conclusies van het onderzoek heeft de NCG met NAM de afspraak gemaakt dat alle meldingen die tot 18 augustus 2016 zijn gedaan, per direct door het CVW in behandeling worden genomen. Hiervoor wordt een proef uitgevoerd met een nieuwe wijze van schadevaststelling, met behoud van de mogelijkheid tot contra-expertise en de gang naar de Arbiter Aardbevingsschade.
Kunt u reageren op de uitspraak van de NCG dat «de afhandeling van schade beter, eenvoudiger en transparanter moet worden voor de Groningers. Daar moeten stappen worden gezet»?2
Ik kan mij vinden in deze uitspraak. De NCG heeft mij laten weten dat hij met zoveel mogelijk betrokkenheid van alle relevante partijen wil kijken naar mogelijkheden om de schadeafhandeling te verbeteren en waarbij de bewoners centraal staan, zoals ook in het meerjarenprogramma is opgenomen. Ik ondersteun dit.
Het bericht ‘België verbiedt cfd's en binaire opties voor particulieren’ |
|
Erik Ronnes (CDA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «België verbiedt cfd's en binaire opties voor particulieren»?1
Ja.
Klopt het dat de Belgische toezichthouder een verbod heeft ingesteld op de verkoop van binaire opties en contracts for difference (cfd’s)? Is de Nederlandse toezichthouder (op Europees niveau) over dit aankomende verbod ingelicht? Zijn er meer Europese landen die een verbod hebben ingesteld op deze financiële producten?
In België is onlangs bij reglement van de Belgische Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA) een maatregel geïntroduceerd die het «commercialiseren» bij consumenten in België van bepaalde (categorieën van) afgeleide instrumenten, zoals binaire opties en cfd’s, die via een elektronisch handelssysteem worden verhandeld, verbiedt of beperkt.2 Onder commercialisering wordt in dit verband verstaan:
«het voorstellen van het product, ongeacht de wijze waarop dit gebeurt, om de cliënt of potentiële cliënt aan te zetten tot aankoop van, inschrijving op, toetreding tot, aanvaarding van, ondertekening van of opening van het betrokken product».3
Ter verduidelijking wordt opgemerkt dat het reglement van de FSMA geen productverbod behelst en evenmin een (absoluut) verbod bevat om bepaalde afgeleide instrumenten te «commercialiseren» bij consumenten in België. Zo vallen binaire opties of cfd’s die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt (beurs) of een multilaterale handelsfaciliteit (MTF) buiten het toepassingsbereik van het FSMA-reglement.4 Het reglement lijkt derhalve tot doel te hebben om het aanbieden van bepaalde afgeleide instrumenten aan consumenten in België te bemoeilijken door reclame-uitingen met betrekking tot die afgeleide instrumenten die (mede) zijn gericht tot consumenten te verbieden.
Het in het reglement neergelegde verbod ziet op het commercialiseren op Belgisch grondgebied. De vestigingsplaats van de onderneming die de hiervoor bedoelde afgeleide instrumenten «commercialiseert» bij consumenten in België, is daarbij niet van belang. Het verbod geldt derhalve ook voor financiële ondernemingen die op basis van een Europees paspoort hun bedrijf in België uitoefenen.
De FSMA heeft de AFM ingelicht over haar voornemen om in België een verbod op het commercialiseren van bepaalde afgeleide instrumenten bij consumenten in te voeren. Daarnaast is er contact geweest tussen de AFM en de FSMA over de beoogde werking van dat verbod.
Onlangs heeft de Franse toezichthouder, de Autorité des Marchés Financiers (AMF), bekendgemaakt dat zij voornemens is een verbod te introduceren op tot consumenten gerichte reclame-uitingen langs elektronische weg met betrekking tot bepaalde afgeleide instrumenten. Een daartoe strekkend concept-wetsvoorstel wordt thans openbaar geconsulteerd.5
Het artikel stelt dat de European Securities and Markets Authority (ESMA) in toenemende mate klachten ontvangt over cfd’s en binaire opties; kunt u een overzicht geven van het aantal klachten over deze financiële producten in Nederland?
Het aantal klachten over cfd’s en binaire opties die de AFM hebben bereikt in de periode 2014 tot op heden is in totaal ruim 50. Een groot gedeelte van deze klachten heeft betrekking op buitenlandse aanbieders van cfd’s of binaire opties en zien op de (vermeende) illegaliteit van die aanbieders, reclame-uitingen en het door consumenten niet kunnen terugvorderen van hun tegoeden.
In uw beantwoording van eerdere vragen stelde u dat veel aanbieders van binaire opties in Nederland via een Europees paspoort actief zijn; kunt u vertellen of de situatie in Nederland vergelijkbaar is met die in andere Europese landen, in het bijzonder in België?2
Vrijwel alle aanbieders van binaire opties of cfd’s in Nederland zijn actief op basis van hun Europees paspoort. In België en de meeste andere lidstaten van de Europese Unie doet zich een vergelijkbare situatie voor.
Voor de beantwoording van de vraag of de Belgische situatie vergelijkbaar is met die in Nederland, is het tevens van belang om de omvang van de markt voor binaire opties en cfd’s in beide landen in ogenschouw te nemen. In België wordt sinds 1 januari 2016 een meerwaardetaks geheven, indien natuurlijke personen binnen 6 maanden na verwerving van (bepaalde) beursgenoteerde financiële producten of daarvan afgeleide instrumenten met winst verkopen. De introductie van deze taks heeft onder meer geleid tot een vlucht van beleggers naar cfd’s omdat deze afgeleiden» instrumenten buiten het toepassingsbereik van die meerwaardetaks vallen.
Omdat een dergelijke fiscale prikkel in Nederland ontbreekt, is het beeld dat er voor consumenten in Nederland een minder sterke prikkel bestaat om cfd’s aan te gaan. Desalniettemin volgt de AFM de ontwikkelingen op de markt voor cfd’s nauwgezet, zodat vroegtijdig kan worden gesignaleerd of zich een vergelijkbare groei als in België voordoet. Voorts heeft de AFM sinds 2014 een beduidend minder aantal klachten over cfd’s en binaire opties ontvangen dan de FSMA.7
Geldt een verbod zoals dat van kracht is in België ook voor bedrijven die via een Europees paspoort actief zijn in België? Of kunnen deze bedrijven alsnog via de achterdeur de Belgische markt op?
Zie antwoord vraag 2.
In uw beantwoording van de genoemde eerdere vragen stelde u ook dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) deze kwestie op Europees niveau aangekaart heeft en toewerkt naar het verkleinen van verschillen in de toezichtspraktijk hierop; kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is in dit dossier?
De AFM heeft samen met onder andere de FSMA en de AMF in 2015 het initiatief genomen om de problemen rondom cfd’s en andere financiële instrumenten binnen ESMA aan te kaarten. Zo heeft de AFM haar cfd-rapport uit 2015 gepresenteerd aan het comité van ESMA dat verantwoordelijk is voor beleggersbescherming.8
ESMA heeft, mede naar aanleiding van deze signalen, een document gepubliceerd waarin vragen en antwoorden zijn opgenomen over de toepassing van het (huidige) MiFID-regime bij de verkoop van cfd’s en andere speculatieve beleggingsproducten aan niet-professionele beleggers.9 Dit document, dat regelmatig wordt geactualiseerd, moet ervoor zorgen dat de nationale toezichthouders op samenhangende en doeltreffende wijze toezicht houden op aanbieders van cfd’s en speculatieve producten, zodat niet-professionele beleggers beter worden beschermd. Voorts verduidelijkt het document de gedragsnormen en organisatorische eisen die deze aanbieders moeten naleven. Ook heeft ESMA recent een waarschuwing gepubliceerd voor niet-professionele beleggers voor bepaalde speculatieve beleggingsproducten, waaronder cfd’s en binaire opties.10
ESMA coördineert sinds medio 2015 de activiteiten van een groep van nationale toezichthouders die de Cypriotische toezichthouder ondersteunen in haar onderzoek naar negen op Cyprus gevestigde beleggingsondernemingen die op basis van hun Europees paspoort cfd’s en binaire opties in andere lidstaten aanbieden. In verschillende lidstaten, waaronder Nederland, waren er klachten over de handelwijze van deze beleggingsondernemingen. De AFM heeft een actieve bijdrage geleverd aan dit onderzoek. De Cypriotische toezichthouder heeft in het kader van dit onderzoek reeds verschillende toezichtmaatregelen getroffen, zoals het schorsen en intrekken van een vergunning en het opleggen van administratieve boetes.11
Deelt u de mening van de Belgische toezichthouder dat handelsplatformen voor cfd’s en binaire opties vaak «agressieve en ongepaste» verkooptechnieken gebruiken? Hoe oordeelt u over het verbod op deze verkooptechnieken dat in België is afgekondigd? Vindt u zo’n verbod ook wenselijk in Nederland?
De AFM heeft in haar cfd-rapport uit 2015 opgemerkt dat sommige marktpartijen die cfd’s aanbieden agressieve of ongepaste verkooptechnieken toepassen.12 Het gaat daarbij veelal om (vergunninghoudende) beleggingsondernemingen met zetel in een andere lidstaat die via hun Europees paspoort in Nederland actief. Indien dergelijke ondernemingen agressieve of ongepaste verkooptechnieken toepassen, biedt de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) handvatten aan de AFM om in individuele gevallen handhavend te kunnen optreden.
Voorts introduceert MiFID II, die per 3 januari 2018 moeten worden toegepast, nieuwe bevoegdheden op basis waarvan nadere eisen worden kunnen gesteld aan het productontwikkelingsproces van financiële instrumenten zoals binaire opties en cfd’s. Op basis van die bevoegdheden kan de vergunningverlenende toezichthouder ingrijpen als een financieel instrument wordt aangeboden aan een doelgroep waarvoor het financieel instrument niet geschikt is of indien de aanbieding plaatsvindt via een niet-passende distributiestrategie. Voorts wordt een bevoegdheid geïntroduceerd op grond waarvan de (nationale of Europese) bevoegde toezichthouder, indien aan de relevante voorwaarden is voldaan, het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van bepaalde financiële instrumenten kan verbieden of beperken. Het wetsvoorstel dat MiFID II implementeert in de Wft zal binnenkort worden ingediend bij uw Kamer.
Zoals hiervoor reeds toegelicht, introduceert het FSMA-reglement geen productverbod en is er geen verbod op de verkoop van (bepaalde) afgeleide instrumenten aan consumenten in België. Het reglement behelst een verbod op (bepaalde) reclame-uitingen. Ik acht het opportuun om een met de Belgische of Franse situatie vergelijkbaar verbod ook in Nederland te introduceren. Ik zal daarom in aanloop naar de nieuwe wettelijke regels voortvloeiende uit MiFID II samen met de AFM uitwerken hoe een dergelijk verbod moet worden vormgegeven en voor welke (bepaalde categorieën van) afgeleide instrumenten reclame-uitingen niet (mede) mogen worden gericht op consumenten in Nederland. Die maatregel zou moeten bewerkstelligen dat afgeleide instrumenten die onder het toepassingsbereik van het verbod vallen niet langer onder de aandacht van consumenten mogen worden gebracht.
In de eerdere beantwoording van genoemde eerdere vragen gaf u ook aan «dat binaire opties risicovol kunnen zijn omdat beleggers hun inleg binnen een korte tijdspanne en op vrij eenvoudige wijze kunnen kwijtraken»; voor de Belgische toezichthouder was een vergelijkbare constatering ten aanzien van cfd’s en binaire opties voldoende om een verbod op de verkoop hiervan af te kondigen; bent u bereid het voorbeeld van uw Belgische collega’s te volgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het door de NAM opzeggen van het vertrouwen in Leekster contra-expertisebureau |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) het vertrouwen heeft opgezegd in het contra-expertisebureau Vergnes Expertise uit Leek?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de NAM het vertrouwen opzegt in een van de grotere contra-expertisebedrijven, dat meer dan 2.000 Groningse aardbevingsschadedossiers naar tevredenheid van hun opdrachtgevers afgehandeld heeft en waarbij in 95% van de gevallen bleek dat de eerdere schadebeoordeling niet correct was?
NAM heeft vastgesteld dat er, in vergelijking met andere contra-expertisebureaus, over de werkzaamheden van Vergnes Expertise BV er een relatief groot aantal klachten is. Dit betreft met name klachten over de doorlooptijden en de kwaliteit van de contra-expertiserapporten. Het is van belang dat experts kwaliteit leveren en dat bewoners adequaat worden geholpen. Voor vertrouwen in kwaliteit en onafhankelijkheid is het van belang dat de gehanteerde kwaliteitscriteria om te komen tot een beoordeling vooraf, onafhankelijk en transparant worden vastgesteld. NAM is in overleg getreden met Vergnes Expertise BV om tot verbeteringen te komen, maar dit heeft niet tot het beoogde resultaat geleid.
De samenwerkingsrelatie tussen NAM en Vergnes betreft een samenwerking tussen twee private partijen waar de overheid geen partij in is en niet zonder meer in kan treden. In de samenwerkingsovereenkomst tussen het Ministerie van Economische Zaken, NAM en de NCG over de schadeafhandelingsprocedure is ook niet vastgelegd dat in een dergelijke situatie voorafgaand overleg met of toestemming van de NCG nodig zou zijn.
Wat vindt u van het feit dat de NAM eenzijdig bepaalt dat zij niet langer wensen te werken met een contra-expertisebureau dat met – voor de NAM – afwijkende conclusies komt? Is het überhaupt aan de NAM om een dergelijk besluit te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat – in lijn met eerder gestelde schriftelijke vragen van het lid Smaling – de NAM haar positie wederom lijkt te misbruiken door de bedrijfsvoering van het expertisebureau Vergnes Expertise ernstig te bemoeilijken door het traineren van de betaling van tonnen euro’s aan uitstaande nota’s voor geleverde contra-expertise?2
NAM laat weten bij de afhandeling van facturen van Vergnes dezelfde termijnen en procedures te hanteren als bij alle andere contra-experts. In het geval van onduidelijkheden wordt om nadere toelichting verzocht en vinden eventueel gesprekken plaats. Indien Vergnes van mening is dat NAM ten onrechte facturen niet betaalt kan zij naar de rechter gaan.
Wat vindt u van het feit dat geëist wordt te werken naar de inhoud van een zogenaamd aardbevingshandboek, opgesteld door de NAM, met als validatie een door de NAM ingehuurd schadetaxatiebureau? Bent u bereid het een en ander te (laten) toetsen in lijn met de toezegging naar aanleiding van het amendement van het lid Smaling betreffende de instelling van een onafhankelijk wetenschappelijk kennisprogramma?3
Het is van belang dat experts kwaliteit leveren en dat bewoners adequaat worden geholpen. Voor vertrouwen in kwaliteit en onafhankelijkheid is het van belang dat het Handboek Aardbevingsschade extern gevalideerd wordt. Dit gebeurt momenteel door de TU Eindhoven. Dit laat onverlet dat NAM wettelijk gezien aansprakelijk is voor het herstel van mijnbouwschade. Als onderdeel van die aansprakelijkheid heeft NAM ervoor gekozen het Handboek Aardbevingsschade te hanteren.
Hoe verhoudt het opzeggen van het vertrouwen door de NAM in het contra-expertisebureau zich naar uw mening tot uw brief over de validatie van het Arcadisonderzoek over de schademeldingen buiten de contour4, met als belangrijkste conclusie dat het door de NAM gebruikte rapport «onvoldoende basis is om schade aan woningen buiten de contour door beweging van de bodem als gevolg van gaswinning op voorhand uit te sluiten»?5
Tussen de beëindiging door NAM van de samenwerking met Vergnes en het validatieonderzoek van de TU Delft bestaat geen inhoudelijk verband.
Is het diskwalificeren van het genoemde contra-expertisebureau overlegd met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) of met uw ministerie? Zo ja, op welke wijze?
Het besluit om de samenwerking te beëindigen is een zelfstandig besluit van NAM. De samenwerkingsrelatie tussen NAM en Vergnes betreft een samenwerking tussen twee private partijen waar de overheid geen partij in is en niet zonder meer in kan treden. In de samenwerkingsovereenkomst tussen het Ministerie van Economische Zaken, NAM en de NCG over de schadeafhandelingsprocedure is ook niet vastgelegd dat in een dergelijke situatie voorafgaand overleg met of toestemming van de NCG nodig zou zijn. Wel heeft NAM de NCG op hoofdlijnen geïnformeerd over de ontwikkelingen in haar relatie met Vergnes.
Bent u bereid in het licht van eerder geconstateerde ongewenste gedragingen van NAM, waaronder de btw-kwestie6, de kwestie van de schadeafwikkeling en de sloop en nieuwbouw van de boerderij in Bedum7 etcetera, te besluiten de NAM verder op afstand te zetten bij de afhandeling van de aardbevingsschade? Kunt u uw antwoord toelichten?
NAM heeft geen bemoeienis met individuele schadedossiers. De afhandeling van reguliere schade en de vergoeding van een eventuele contra-expertise worden verricht door het Centrum Veilig Wonen. Bewoner is zelf opdrachtgever van de contra-expertise. Bij complexe schadezaken wordt de behandeling van het CVW overgeheveld naar de NCG. In de samenwerkingsovereenkomst tussen het Ministerie van Economische Zaken, NAM en NCG over de schadeafhandelingsprocedure is de monitorende rol van de NCG beschreven. Zoals ik uw Kamer heb gemeld bij brief van 28 juni 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 276) vind ik het daarnaast noodzakelijk dat de NCG een toezichthoudende rol op het CVW gaat vervullen. Verder heeft de NCG mij laten weten in de actualisatie van het meerjarenprogramma die eind dit jaar wordt vastgesteld te zullen komen met voorstellen voor vereenvoudiging van de afhandeling van kleine schades en de rolverdeling ten aanzien van de vaststelling van het schadeprotocol en het handboek voor experts.
Deelt u de mening dat het verder op afstand zetten van de NAM bij schadeafwikkeling bijdraagt aan het herstel van vertrouwen in Groningen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid tot nader onderzoek heeft plaats gevonden, opdracht te geven aan de NAM om contra-expertise door Vergnes Expertise toe te blijven staan? Gaat u er, eventueel via de NCG, zorg voor dragen dat de openstaande facturen met de meeste spoed worden voldaan?
NAM laat weten dat Vergnes, zodra de rapportages op niveau zijn, weer contra-expertises kan uitvoeren onder het protocol schadeafhandeling welke worden vergoed door NAM. Voor wat betreft de openstaande facturen verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
De NAM die niet meer wil samenwerken met een onafhankelijk contra-expertise bureau |
|
Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) die niet meer wil samenwerken met een onafhankelijk contra-expertisebureau, Vergnes Expertise?1 2
Ja.
Wat is volgens u de reden dat de NAM niet meer wil samenwerken met dit expertisebureau?
NAM heeft vastgesteld dat er, in vergelijking met andere contra-expertisebureaus, over de werkzaamheden van Vergnes Expertise BV er een relatief groot aantal klachten is. Dit betreft met name klachten over de doorlooptijden en de kwaliteit van de contra-expertiserapporten. Daarop is met Vergnes een verbetertraject gestart. NAM heeft tijdens dit traject geen verbeteringen kunnen constateren. Vergnes heeft op een later moment afstand genomen van het verbetertraject en aangegeven dat er geen kwaliteitsproblemen zijn met betrekking tot de opgeleverde rapportages. Daarop heeft NAM besloten met ingang van 1 september 2016 nieuwe contra-expertises van Vergnes niet langer te vergoeden.
Zijn er meer gevallen bekend waarin de NAM niet meer wil samenwerken met expertisebureaus?
Mij zijn geen andere gevallen bekend.
Kan de NAM zomaar de samenwerking opzeggen met een expertisebureau? Is hiervoor geen overleg vereist met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG)?
Ja. Het betreft een samenwerkingsrelatie tussen twee private partijen waar de overheid geen partij in is en niet zonder meer in kan treden. In de samenwerkingsovereenkomst tussen het Ministerie van Economische Zaken, NAM en de NCG over de schadeafhandelingsprocedure is ook niet vastgelegd dat in een dergelijke situatie voorafgaand overleg met of toestemming van de NCG nodig zou zijn.
Klopt het dat de NAM vindt dat de schadebedragen, waar sommige expertisebureaus op uit komen, in de ogen van de NAM te hoog zijn?
NAM laat weten dat zij als privaat bedrijf verantwoording aflegt aan haar aandeelhouders over haar handelen en financiële resultaten en zich tegen die achtergrond inspant voor een zorgvuldige en voor alle partijen rechtvaardige afhandeling van schade. Dit laat onverlet dat dit kan leiden tot een andere perceptie van bewoners.
Klopt het dan ook dat in de perceptie van bewoners de NAM nog steeds probeert de kosten van de schadevergoedingen te minimaliseren ten koste van de gedupeerden?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat in de perceptie van de bewoners aan de onafhankelijkheid van de contra-expertise nu afbreuk wordt gedaan, omdat nu gebleken is dat de NAM op ieder moment de samenwerking met expertisebureaus kan opzeggen?
Het is van belang dat experts kwaliteit leveren en dat bewoners adequaat worden geholpen. Voor vertrouwen in kwaliteit en onafhankelijkheid is het van belang dat de gehanteerde kwaliteitscriteria om te komen tot een beoordeling vooraf, onafhankelijk en transparant worden vastgesteld. NAM is in overleg getreden met Vergnes Expertise BV om tot verbeteringen te komen, maar dit heeft niet tot het beoogde resultaat geleid.
Toont dit in uw ogen niet andermaal aan dat de schadebeoordeling, en de second opinion daarop, zo snel mogelijk weg moet bij de NAM, en bij de NCG ondergebracht moet worden?
NAM heeft geen bemoeienis met individuele schadedossiers. De afhandeling van reguliere schade en de vergoeding van een eventuele contra-expertise, worden uitgevoerd door het Centrum Veilig Wonen. Bewoner is zelf opdrachtgever van de contra-expertise. Bij complexe schadezaken wordt de behandeling van het CVW overgeheveld naar de NCG.
In de samenwerkingsovereenkomst tussen het Ministerie van Economische Zaken, NAM en NCG over de schadeafhandelingsprocedure is de monitorende rol van de NCG beschreven. Zoals ik uw Kamer heb gemeld bij brief van 28 juni 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 276) vind ik het daarnaast noodzakelijk dat de NCG een toezichthoudende rol op het CVW gaat vervullen. Verder heeft de NCG mij laten weten in de actualisatie van het meerjarenprogramma, die eind dit jaar wordt vastgesteld, te zullen komen met voorstellen voor vereenvoudiging van de afhandeling van kleine schades en de rolverdeling ten aanzien van de vaststelling van het schadeprotocol en het handboek voor experts.
Kunt u bevestigen dat de lopende zaken die bij expertisebureaus ondergebracht zijn daar ook zullen worden afgewikkeld, ook als de NAM de samenwerking daarmee opzegt?
NAM vergoedt vanaf 1 september 2016 geen nieuwe contra-expertises door Vergnes. Reeds lopende contra-expertises door Vergnes zullen worden afgerond en vergoed.
Klopt het dat het om ongeveer 1.500 gevallen gaat? Kunt u helderheid aan deze mensen verschaffen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u met de NCG bespreken of, als de schadebeoordeling definitief bij de NAM weg is, de expertisebureaus waarvan de NAM afscheid had genomen weer opnieuw ingeschakeld kunnen worden bij de contra-expertise?
NAM laat weten dat Vergnes, zodra de rapportages op niveau zijn, weer contra-expertises kan uitvoeren onder het huidige protocol schadeafhandeling. Ook binnen de huidige rolverdeling is dit dus mogelijk.
Het bericht ‘NAM stuurt experts weg’ |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NAM stuurt experts weg»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) het vertrouwen heeft opgezegd in het contra-expertisebureau Vergnes Expertise dat door Groningers met aardbevingsschade veel geconsulteerd is?
NAM heeft vastgesteld dat er, in vergelijking met andere contra-expertisebureaus, over de werkzaamheden van Vergnes Expertise BV er een relatief groot aantal klachten is. Dit betreft met name klachten over de doorlooptijden en de kwaliteit van de contra-expertiserapporten. Daarop is met Vergnes een verbetertraject gestart. NAM heeft tijdens dit traject geen verbeteringen kunnen constateren. Vergnes heeft op een later moment afstand genomen van het verbetertraject en aangegeven dat er geen kwaliteitsproblemen zijn met betrekking tot de opgeleverde rapportages. Daarop heeft NAM besloten met ingang van 1 september 2016 nieuwe contra-expertises van Vergnes niet langer te vergoeden.
Kunt u toelichten wie de kwaliteitseisen heeft bepaald, waarnaar wordt gerefereerd in het bericht «NAM stuurt experts weg», die worden vastgesteld in de rapporten door de experts?
NAM stelt de kwaliteitseisen vast waar de contra-rapportages aan moeten voldoen om onder het schadeprotocol door NAM te worden vergoed.
Kunt u aangeven wat een goede onderbouwing van aardbevingsschade is en hoe het komt dat de NAM en het expertisebureau daar onenigheid over hebben?
NAM heeft een Handboek Aardbevingsschade vastgesteld waarvan de ingeschakelde eerstelijnsexperts en contra-experts worden geacht gebruik te maken voor de onderbouwing van schade door beweging van de bodem als gevolg van de exploitatie van het Groningenveld. NAM laat weten dat zij bij herhaling heeft moeten constateren dat deze onderbouwing ontbrak in rapportages van Vergnes Expertise BV.
Bent u bereid met beide partijen, de NAM en het expertisebureau, om de tafel te gaan om de onenigheid over de schadevaststelling en het al dan niet vergoeden van de schade te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Het betreft een samenwerkingsrelatie tussen twee private partijen waar de overheid geen partij in is en niet zonder meer in kan treden.
Deelt u de mening dat als het expertisebureau op verzoek van de NAM haar werkzaamheden neer moet leggen vele Groningers kunnen fluiten naar hun schadevergoeding? Bent u bereid er alles aan te doen te voorkomen dat de Groningers wederom de dupe worden?
Nee, die mening deel ik niet. Vergnes wordt geacht de lopende procedures af te handelen. Het huidige schadeprotocol blijft daarvoor onverkort van kracht. In het algemeen geldt dat als een bewoner zich niet kan vinden in het rapport van de eerstelijnsexpert, op kosten van NAM een contra-expertise kan worden uitgevoerd. Hiervoor zijn meerdere expertisebureaus beschikbaar. Het beëindigen van de samenwerking tussen NAM en Vergnes betekent dus niet dat bewoners geen contra-expertise meer kunnen laten uitvoeren. Indien na een contra-expertise onenigheid tussen de bewoner en NAM resteert, kan de bewoner een beroep doen op de Arbiter Aardbevingsschade.
De aangekondigde sluiting van de Windward Island Bank (WIB) op Saba |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), André Bosman (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat het bankfiliaal van de Windward Island Bank (WIB) op Saba per 31 oktober 2016 gaat sluiten? Zo nee, wat is dan de situatie? Wat vindt u van de aangekondigde sluiting van het bankfiliaal? Wat zijn de gevolgen van de sluiting voor Saba en haar bewoners en bedrijven?
Van Maduro & Curiel’s Bank N.V. (MCB), waarvan de WIB een dochteronderneming is, hebben wij begrepen dat het filiaal van de WIB op Saba per eind november 2016 zal sluiten. De geldautomaat van de WIB waar contant geld kan worden opgenomen, zal nog tot het eind van het jaar operationeel blijven. Ik bezie, in overleg met betrokken partijen, of er mogelijkheden bestaan om deze geldautomaat ook volgend jaar operationeel te houden.
Sluiting van het filiaal van de WIB op Saba betekent voor de rekeninghouders niet automatisch dat zij hun rekening bij de WIB zouden moeten opheffen. Zij kunnen hun rekening aanhouden en zoveel mogelijk overgaan op giraal en online betalen bij de WIB. De rekeninghouders die dit verkiezen, worden dan opgenomen in het klantenbestand van het WIB-filiaal op Sint Eustatius. Ook kunnen ze een nieuwe rekening openen bij de WIB op Sint Maarten (op Sint Maarten zit de zetel van de WIB). Tot slot kunnen ze ook ervoor kiezen om over te stappen naar een andere bank. Op Saba blijft nog een andere bank fysiek aanwezig in de vorm van een bijkantoor waar ook contant geld kan worden gestort, en een geldautomaat waar contant geld kan worden opgenomen, namelijk de Royal Bank of Canada (RBC).
Ik betreur het feit dat de WIB na 8 jaar vertrekt van het eiland en dat er daardoor nog maar een bank en (mogelijk) een geldautomaat op Saba fysiek aanwezig blijft. Als enig overblijvende bank op het eiland zou de RBC een monopoliepositie hebben. Dat kan onwenselijk zijn als dit negatieve gevolgen heeft, bijvoorbeeld voor wat betreft het niveau van de financiële dienstverlening op Saba. Tegelijkertijd merk ik op dat op een eiland met nog geen 1.000 potentiële rekeninghouders het economisch gezien mogelijk niet interessant is om actief te zijn met meer dan één speler. Het aantal aanbieders van bankdiensten zal dan ook inherent beperkt zijn.
Hoeveel banken c.q. bankfilialen zijn er na de sluiting van het bankfiliaal van de WIB op Saba nog actief op Saba? Hoeveel concurrentie en aanbod is er op Saba nog? Klopt het dat straks alleen nog maar de Royal Bank of Canada actief is op Saba? Wat vindt u hiervan? In hoeverre vindt u het wenselijk dat er eventueel een monopoliepositie ontstaat?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden voor de aangekondigde sluiting van het bankfiliaal van de WIB op Saba?
In de brief van het Bestuurscollege van Saba is genoemd dat in een gesprek dat het college had met de WIB naar voren kwam dat minder goede resultaten in combinatie met complexere en inhoudelijk verdergaande (toezicht)regelgeving de voornaamste redenen zijn van de sluiting van de WIB op Saba1 (bijlage 1). Uit een gesprek met het Bestuurscollege blijkt echter dat bij het Bestuurscollege het vermoeden bestaat dat de minder goede resultaten doorslaggevend zijn geweest voor het besluit tot sluiting van het filiaal. In het gesprek met de MCB, waarvan de WIB een dochteronderneming is, wordt bevestigd dat het besluit gebaseerd is op de tegenvallende resultaten. Vermeldenswaardig in dit verband is dat op Sint Eustatius, waar exact dezelfde toezichtregelgeving geldt, de WIB ook actief is, en daar is de WIB de enige actieve aanbieder van bankdiensten. Uit het gesprek met de WIB blijkt ook dat het economisch gezien niet aantrekkelijk is om op een klein eiland als Saba met twee banken actief te zijn.
Klopt het dat de reden voor de sluiting onder meer is complexere en inhoudelijk verdergaande (toezicht) regelgeving? Zo nee, wat is dan de reden?
Zie antwoord vraag 3.
Welke regelgeving is van toepassing op de BES-eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba)? Wat is het verschil in regelgeving op de BES-eilanden en op de ACS-eilanden (Aruba, Curaçao en Sint Maarten)?
Voor de banken op de BES-eilanden geldt eigen BES-regelgeving, onder meer de Wet financiële markten BES (Wfm BES). De ACS-eilanden zijn drie autonome landen binnen het Koninkrijk. Deze landen kennen voor banken ook eigen (toezicht)regelgeving. Met de Wfm BES heb ik regels willen stellen die zijn afgestemd op de lokale situatie, recht doen aan de bijzondere positie van de eilanden en proportioneel zijn, in die zin dat ze niet leiden tot een onnodige cumulatie van BES- en ACS-voorschriften en verplichtingen voor financiële ondernemingen.2 Als gezegd blijkt uit het gesprek met de MCB dat niet de BES-regelgeving maar de tegenvallende financiële resultaten reden zijn om het kantoor op Saba te sluiten.
Wat zijn de gevolgen voor de relatief kleinere markt op de BES-eilanden van een ander regulerend en inhoudelijk toezicht op de BES-eilanden dan op de ACS-eilanden? In hoeverre is de huidige regelgeving op de BES-eilanden proportioneel als het gaat om de financiële risico's? Waarom is de zwaardere regelgeving proportioneel in vergelijking met de ACS-eilanden?
Zie antwoord vraag 5.
Welk overleg heeft u met het Openbaar Lichaam Saba over de ontstane situatie? Wat is daar uit gekomen? Zo nee, waarom is hierover geen overleg (geweest)?
Er is overleg geweest met het Bestuurscollege van Saba over de bank die op Saba nog actief is, over de sluiting van de WIB op Saba en over de situatie die op het eiland zal ontstaan door de sluiting van het filiaal van de WIB. Het Bestuurscollege heeft in dit gesprek laten weten het wenselijk te vinden dat in ieder geval een tweede geldautomaat operationeel blijft op het eiland (in de Bottom). Wat de kosten zijn die daaraan zijn verbonden en welke partij deze geldautomaat operationeel kan houden, wordt momenteel nader uitgezocht. Daarnaast heeft het Bestuurscollege aangegeven dat het voornemens is een campagne te starten om internetbankieren te bevorderen, zodat de afhankelijkheid van contant geld als betaalmiddel op het eiland (en daarmee ook van een geldautomaat) afneemt.
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat het vertrek van WIB geen ongewenste maatschappelijke effecten heeft? Wat kunnen u en de toezichthouders doen om te zorgen voor (meer) concurrentie op Saba?
Op ambtelijk niveau is gesproken met de MCB, waarvan de WIB een dochteronderneming is, over de aangekondigde sluiting van het filiaal van de WIB op Saba. Eerder is ook door DNB gesproken met de WIB en heeft ook de Eilandraad van Saba gesproken met de WIB. Daarnaast is ambtelijk gesproken met de RBC, de bank die ook op Saba fysiek aanwezig is. Uit de gesprekken met de MCB en de RBC is gebleken dat de sluiting van de WIB op Saba definitief is en dat het economisch gezien niet aantrekkelijk is om op een klein eiland als Saba met twee banken actief te zijn. Wel vind ik het van belang dat de (basis) financiële dienstverlening op de BES behouden blijft. Omdat contant geld op Saba op dit moment nog een grote rol heeft, zet ik me er samen met de toezichthouders en het Bestuurscollege voor in om te zorgen dat er voldoende geldautomaten zijn voor de Sabanen en dat er tenminste een bank actief blijft op Saba. Voor de lange termijn onderschrijf ik het belang van het stimuleren van internetbankieren, waar het Bestuurscollege werk van wil maken.
Bent u bereid om met WIB in gesprek te gaan over de mogelijke sluiting? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Op 3 augustus 2016 heeft het Openbaar Lichaam Saba een brief aan het Ministerie van Financiën gestuurd over de sluiting van WIB op Saba; kunt u het antwoord op die brief samen met de antwoorden op deze vragen aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Het antwoord op de brief van het Bestuurscollege van Saba treft u aan in bijlage3 2.
Het mogelijk maken om een hypotheek met hoge rente stapsgewijs en boetevrij om te zetten in een hypotheek met een lager rentepercentage |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat vele bestaande eigenwoningbezitters nog een oude hypotheek hebben met een rentepercentage van 4% of 5% en dat zij er veel baat bij zouden hebben als zij het rentepercentage van hun hypotheek zouden kunnen verlagen tot de huidige marktrente, die rond de 2% ligt?
Het klopt dat veel consumenten zouden profiteren als zij kosteloos hun hypotheek konden oversluiten tegen een lagere hypotheekrente dan de rente waartegen zij hun hypotheek in het verleden hebben vastgezet. Dit is echter niet wat zij hebben afgesproken met de kredietverstrekker op het moment dat de overeenkomst werd gesloten. Door de rente voor langere tijd vast te zetten, hebben consumenten indertijd het risico van een rentestijging gedurende de looptijd afgedekt. De keerzijde is dat bij een dalende marktrente, zoals nu het geval is, de consument voor de resterende looptijd gebonden is aan het hogere afgesproken rentetarief. Voor de consument kan het in dat geval aantrekkelijk zijn om de rentevast periode voortijdig af te breken en de hypotheek tegen de lagere rente opnieuw vast te zetten.
Voor consumenten die een (bank-)spaarhypotheek hebben afgesloten is het niet altijd voordelig om de hypotheek tegen een lagere rente over te sluiten. De rente die zij betalen over de hypotheekschuld is immers gekoppeld aan de rente die zij ontvangen op hun spaardeel. Een lagere rente kan betekenen dat er meer premie of inleg moet worden betaald voor het spaardeel, waardoor de besparing door de lagere hypotheekrente teniet wordt gedaan.
Kredietverstrekkers kunnen aan klanten die vóór het aflopen van de rentevaste periode hun hypotheek willen aflossen een vergoeding vragen. De term boeterente is in dit kader een onjuiste term. Het gaat immers om een vergoeding voor het financiële nadeel van de kredietverstrekker als gevolg van het tussentijds openbreken van het contract. Deze vergoeding wordt bijvoorbeeld gehanteerd omdat de kredietverstrekker bij het afsluiten van de hypotheek mogelijk ook voor een langere periode financiering op de kapitaalmarkt heeft aangetrokken. De bank is in dat geval immers reeds bij het afsluiten van de hypotheek een langdurige verplichting aangegaan en maakt hier ook kosten voor. Indien een klant zonder vergoeding zijn hypotheek zou oversluiten, heeft de bank nog steeds dezelfde verplichtingen en zijn de kosten van de wijziging in de rente voor de bank. Kredietverstrekkers hebben aangegeven dat indien er geen vergoeding meer gevraagd mag worden als de consument eenzijdig de overeenkomst openbreekt, zij geen rentevaste periodes meer kunnen aanbieden. Consumenten zullen immers de hypotheek willen oversluiten als de marktrente daalt en willen vasthouden aan de afgesproken rente als de marktrente stijgt. Een rentevastperiode is in dat geval altijd ongunstig voor de bank. In dat geval zouden alleen nog variabele hypotheekrente worden aangeboden. Dit is nadelig voor consumenten die dan hun renterisico niet meer zouden kunnen afdekken, terwijl veel consumenten hier wel de voorkeur aangeven.
Wanneer de rentevasteperiode voortijdig wordt afgebroken omdat de klant zijn woning verkoopt, wordt er door de kredietverstrekker doorgaans geen vergoeding gevraagd voor de misgelopen rente. Dit risico is in dat geval door de kredietverstrekker al ingecalculeerd in het rentetarief.
Is u bekend dat voor veel mensen verhuizen de enige manier is om onmiddellijk de rente op hun hypotheek te verlagen en dat zij soms bij een dubbel zo hoge hypotheek nog steeds minder maandelijkse hypotheekrente betalen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het feit dat voor nieuwe hypotheken (vanaf juli 2016) de banken onder de nieuwe Europese richtlijn hypotheken (2014/17/EU) bij extra aflossen alleen nog werkelijke kosten in rekening mogen brengen en dat daardoor de boeterente fors beperkt is?
Ja, ik ben bekend met het feit dat voor nieuwe hypotheken de banken onder de nieuwe Europese richtlijn hypotheken bij extra aflossen alleen nog de werkelijke kosten in rekening mogen brengen. Op 14 juli 2016 is de nieuwe hypothekenrichtlijn van kracht geworden met de implementatie van de Mortgage Credit Directive (MCD) in onder andere de Wet op het financieel toezicht (Wft), het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo) en het Burgerlijk Wetboek. In de nieuwe wet- en regelgeving is opgenomen dat de vergoeding van een aanbieder voor vervroegde aflossing voortaan niet hoger mag zijn dan het werkelijk geleden financiële nadeel dat de aanbieder heeft bij vervroegde aflossing. Dit geldt zowel bij aflossen, oversluiten als rentemiddeling. Ook moet de berekeningswijze van de vergoeding voor de consument controleerbaar zijn. Deze laatste eis geldt zowel voor bestaande hypotheken, als voor hypotheken die na 14 juli 2016 zijn afgesloten.
Het is mogelijk dat de vergoeding voor vervroegde aflossing hierdoor lager uitvalt. Dit is afhankelijk van de wijze waarop aanbieders de vergoeding voor vervroegde aflossing berekenden voor de inwerkingtreding van de nieuwe richtlijn.
Bent u bekend met het feit dat deze beperking van de boeterente uit artikel 25 van de richtlijn («De lidstaten kunnen voorschrijven dat de kredietgever in voorkomend geval recht heeft op een eerlijke en objectief verantwoorde vergoeding voor mogelijke kosten die rechtstreeks aan vervroegde aflossing verbonden zijn; de consument kan evenwel geen boete worden opgelegd. De vergoeding overschrijdt in dit opzicht nooit het door de kredietgever geleden financiële nadeel») alleen van toepassing is op nieuwe hypotheken en niet op bestaande hypotheken?
Ja, het klopt dat de richtlijn enkel dwingend voorschrijft dat deze op nieuwe hypotheken van toepassing is. De stelling behoeft echter enige nuancering omdat op nationaal niveau ervoor is gekozen om enkele bepalingen ook op bestaande hypotheken van toepassing te verklaren. Daarbij moet een onderscheid gemaakt worden tussen de bepalingen die onder verantwoordelijkheid van de Minister van Veiligheid en Justitie in het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn geïmplementeerd en de bepalingen die in de Wet op het financieel toezicht (Wft) en Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (BGfo) zijn geïmplementeerd. De bepaling over vergoeding bij vervroegd aflossen is geïmplementeerd in zowel het BW, als in de het BGfo. De bepaling in het BW kan bij niet naleving een recht op schadevergoeding voor de consument opleveren, eventueel af te dwingen bij de civiele rechter. Deze bepaling in het BW werkt inderdaad enkel met betrekking tot overeenkomsten die zijn gesloten na inwerkingtreding van de wet. De bepaling stelt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) in staat om toezicht te houden op de naleving ervan en om eventueel handhavend op te treden. De bepaling in het BGfo is van toepassing op zowel bestaande overeenkomsten als nieuwe overeenkomsten.
Ik ben bekend met de informatie die de Vereniging Eigen Huis beschikbaar heeft gesteld over dit onderwerp. Alle verstrekkers van hypothecair krediet zijn op grond van de Wft en lagere regelgeving gebonden aan de nieuwe regels, voor zowel bestaande als nieuwe overeenkomsten. Hierdoor kan de AFM ook handhavend optreden wanneer de bepalingen niet worden nageleefd bij bestaande overeenkomsten. De AFM onderzoekt momenteel in welke mate de nieuwe regelgeving wordt nageleefd waarbij alle banken deze regels ook voor bestaande overeenkomsten moeten toepassen.
Bent u bekend met het feit dat een aantal banken deze nieuwe regel, die effectief de boete (die geen boete meer mag heten) bij vervroegd aflossen beperkt tot de werkelijke kosten van de bank, ook toepast op oude contracten en dat een aantal banken dit niet doet?1
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een overzicht geven welke banken die actief zijn op de Nederlandse hypotheekmarkt welke boeteformule hanteren, teneinde de transparantie van de markt te vergroten?
Er is op dit moment geen overzicht voorhanden waarin wordt weergegeven op welke wijze de verschillende hypotheekverstrekkers in Nederland de vergoeding bij vervroegde aflossing berekenen. De berekening van de vergoeding bij vervroegd aflossen is in de regel afhankelijk van een groot aantal factoren, waaronder de voorwaarden in de hypotheekovereenkomst en de resterende looptijd van de rentevastperiode. De vergoeding die kredietverstrekkers bij vervroegd aflossen in rekening brengen bij de consument mag niet hoger zijn dan het financiële nadeel van de kredietverstrekker. Daarnaast moet de berekening van deze vergoeding en de hypothesen die ten grondslag liggen aan de berekening eveneens aan de consument worden meegedeeld, zodat de berekeningswijze voldoende transparant is.
Om meer inzicht te krijgen in de berekening van de vergoeding bij vervroegd aflossen, heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) na implementatie van de MCD kredietverstrekkers gevraagd op welke wijze zij de vergoeding bij vervroegd aflossen berekenen en welke informatie zij hierover aan de klant verstrekken. De AFM verwacht hier in het najaar 2016 meer duidelijkheid over te hebben. Aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek bepaalt de AFM haar vervolgstappen en kan zij maatregelen treffen indien kredietverstrekkers niet voldoen aan de wettelijke bepalingen.
De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft aangegeven dat de regels uit de Mortgage Credit Directive (MCD) de bestaande Nederlandse praktijk bevestigen en dat deze materieel niet leiden tot verandering als het gaat om de berekening van de kosten bij extra aflossing van een hypotheek. Daarnaast hebben de Nederlandse hypotheekverstrekkers zich in de Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF) sinds de jaren »90 gecommitteerd om transparant te zijn over de berekening van de verschuldigde vergoeding bij extra of vervroegde algehele aflossing. De variabelen die bij de berekening van de vergoeding bij vervroegd aflossen gehanteerd worden, moeten door de consument te controleren zijn. Deze gedragscode blijft ook onder de MCD van toepassing.
Ik zou graag eerst de uitkomsten van het onderzoek van de AFM willen afwachten voordat ik concludeer of alle partijen zich aan de regels houden. Mocht uit het onderzoek van de AFM blijken dat er bij de berekening van de vergoeding bij vervroegd aflossen te hoge kosten in rekening worden gebracht, dan kan de AFM maatregelen treffen.
Kunt u aangeven welke banken zich ook voor oude hypotheken (afgesloten voordat de richtlijn inging) houden aan de maximaal verantwoorde vergoeding uit artikel 25 en dus geen onderscheid maken tussen nieuwe en oude hypotheken?
Zie antwoord vraag 6.
Indien u de informatie uit vraag 6 en 7 niet kunt verschaffen, kunt u dan toezichthouder AFM (Autoriteit Financiële Markten) vragen die informatie op te vragen en te publiceren?
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat banken niet meer kosten kunnen opleggen dan zij lijden als financieel nadeel?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat bijna alle hypotheken de mogelijkheid hebben om 10%, 15% of 20% van de originele hoofdsom jaarlijks boetevrij af te lossen?
Het percentage van de hypotheeksom dat de consument jaarlijks boetevrij af kan lossen is afhankelijk van de voorwaarden die de hypotheekverstrekker biedt. Doorgaans kan in ieder geval tot 10% van de oorspronkelijke hoofdsom jaarlijks boetevrij afgelost worden. Dit is ook vastgelegd in de Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF) die de Nederlandse kredietverstrekkers onderschrijven. De mogelijkheid om 10% of meer per jaar boetevrij af te lossen, zit doorgaans ingeprijsd in de rente die de consument betaalt. Hoe hoger het percentage dat boetevrij kan worden afgelost, hoe hoger de renteopslag die in rekening wordt gebracht.
Het is mogelijk om een hypotheek af te sluiten om een deel van de huidige hypotheek boetevrij af te lossen, zonder kosten voor vergoeding bij vervroegd aflossen aan de huidige hypotheekverstrekker te hoeven maken. Het tweede hypotheekdeel kan zowel bij de huidige als bij een nieuwe aanbieder worden afgesloten. In beide gevallen zal de consument wel advies- en afsluitkosten voor de hypotheek dienen te maken. Ook is er in beide gevallen waarschijnlijk een nieuwe hypotheekakte nodig, wat verdere kosten met zich meebrengt. De huidige hypotheekverstrekker heeft echter al een lopend contract met de consument en zal mogelijk geen aanleiding zien om het oversluiten in hypotheekdelen te faciliteren. Indien de verstrekker rentemiddeling aanbiedt, dient ook nagegaan te worden welke optie het aantrekkelijkst is voor de klant.
In de praktijk is stapsgewijs oversluiten van de hypotheek naar een nieuwe hypotheekverstrekker lastig uitvoerbaar. Bij het aangaan van de hypotheek heeft de consument de huidige hypotheekverstrekker de woning als zekerheid (onderpand) gegeven. Hierdoor heeft de hypotheekverstrekker in geval van financiële problemen bij de consument voorrang op andere schuldeisers die zich willen verhalen op het onroerend goed. In de regel zal de bank met het recht op eerste hypotheek toestemming moeten geven voor het vestigen van een tweede hypotheek. De bank kan deze toestemming weigeren of daar voorwaarden aan verbinden. Het bestaan van een tweede hypotheekhouder kan nadelig zijn voor de eerste hypotheekhouder waardoor de eerste hypotheekhouder niet altijd de vereiste toestemming zal geven. Dit grotere risico van de tweede hypotheekhouder kan hogere rentetarieven tot gevolg hebben, wat het product minder aantrekkelijk maakt. Daarnaast kan het zo zijn dat wanneer extra wordt afgelost op de huidige hypotheek en de loan-to-value (LTV) daalt, de risico-opslag die kredietvertrekker in rekening brengt voor hoge LTV’s kan dalen of geheel komt te vervallen. Dit kan ook een besparing voor de consument opleveren.
Klopt het dat het mogelijk is om voor al deze hyptheekbezitters hun hypotheek stapsgewijs in maximaal 10 jaar bij hun eigen bank dan wel bij een andere bank om te zetten naar een lager rentepercentage zonder dat daarbij extra kosten betaald hoeven te worden aan de huidige hypotheekverstrekker (een nieuwe hypotheek breng natuurlijk wel nieuwe afsluitkosten met zich mee)?
Zie antwoord vraag 10.
Is het mogelijk om één keer een hypotheekcontract aan te gaan waarbij je je verplicht om in 5 tot 10 jaar tijd de hele hypotheek over te sluiten naar een nieuwe hypotheekverstrekker, steeds in de porties van 10%, 15% of 20% van de originele hypotheeksom?
Wet- en regelgeving staan een dergelijk contract niet in de weg, maar voor zover bekend, wordt dit nu niet aangeboden. Afhankelijk van de wijze waarop een dergelijk contract wordt vormgegeven, kwalificeert het mogelijk als een financieel instrument. Indien dat het geval is, is ook de wet- en regelgeving met betrekking tot financiële instrumenten van toepassing
Kunt u aangeven welke fiscale regels van toepassing zijn als iemand zijn hypotheek stapsgewijs overzet naar een nieuwe contract? Klopt het dat hij gewoon zijn bestaande rechten op hypotheekrenteaftrek behoudt?
Iemand die een hypotheek voor eenzelfde bedrag stapsgewijs overzet in een nieuw contract bij een andere hypotheekverstrekker behoudt zijn bestaande recht op hypotheekrenteaftrek, uiteraard voor zover aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan. Dat houdt in dat voor gevallen vanaf 2013 de hypotheek binnen 360 maanden tenminste annuïtair moet worden afgelost (360 maanden vanaf het moment dat de oorspronkelijke hypotheek is gestart) en dat voor gevallen van vóór 2013 die onder het overgangsrecht vallen, maximaal 30 jaar hypotheekrenteaftrek mogelijk is (eveneens 30 jaar vanaf het moment dat de oorspronkelijke hypotheek is gestart).
Zijn er andere belemmeringen bij het stapsgewijs overstappen naar een lagere rente?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat één keer advies-en afsluitkosten (bij overstappen) of nul keer afsluitkosten (als je bij je eigen bank andere leningdelen krijgt) nodig is voor het hele traject en niet iedere keer een nieuw advies en een nieuw contract?
Bij het oversluiten van een hypotheek gaat de consument een nieuwe hypotheekovereenkomst aan, ook wanneer de hypotheek wordt overgesloten bij de eigen hypotheekverstrekker. Hypotheekverstrekkers hebben een zorgplicht en dienen zich bij advies er van te verzekeren dat de nieuwe hypotheek passend is bij de persoonlijke situatie van de consument. In de situatie waarbij er stapsgewijs wordt overgesloten kan er bovendien sprake van twee hypotheekverstrekkers. Dit maakt de situatie nog complexer dan wanneer er enkel sprake van één hypotheekverstrekker. De zorgplicht drukt zwaarder op de hypotheekverstrekker naarmate de situatie complexer wordt. Dit vereist zorgvuldig handelen van de hypotheekverstrekker. Het is niet te garanderen dat één keer advies- en afsluitkosten afdoende is voor het hele traject. Als de situatie van de consument verandert, bijvoorbeeld bij verkoop van de woning tijdens het traject, kan het nodig zijn dat er opnieuw advies wordt ingenomen waarvoor advieskosten in rekening wordt gebracht. Het is niet altijd in het belang van de consument om zich vooraf vast te leggen met een dergelijk traject. De hypotheekverstrekker beoordeelt daarom per geval of hypotheekadvies nodig is.
Zou u eventuele belemmeringen willen wegnemen en op internet willen publiceren hoe mensen stapsgewijs hun hypotheekrente kunnen verlagen en met het vrijkomende bedrag wellicht extra hun schuld kunnen aflossen, dan wel meer besteedbaar inkomen hebben?
Het aantal soorten hypotheekproducten loopt uiteen van aflossingsvrije hypotheken en spaarhypotheken tot annuitaire hypotheken, of een combinatie hiervan. Voor deze producten gelden sterk verschillende voorwaarden, rentetarieven en rentevastperiodes. Het is daarom onverstandig om een gestandaardiseerd stappenplan te publiceren, omdat dit onvoldoende aan zou sluiten op de individuele situatie van de consument.Een hypotheek is een impactvol en vaak complex product, en kan niet voor alle consumenten op dezelfde wijze geregeld worden. Bovendien zal het voorgestelde stapsgewijs omzetten van de hypotheek niet iedereen financieel voordeel opleveren. Het oversluiten in hypotheekdelen zorgt voor extra complexiteit en vereist een persoonlijke benadering, waarbij de consument, indien gewenst, advies kan inwinnen om te beoordelen of een dergelijke stap ook bij zijn of haar persoonlijke situatie en voorkeuren past.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk op vrijdag 2 september 2016 beantwoorden met het oog op het plenair debat dat waarschijnlijk op 6 september a.s. plaatsvindt naar aanleiding van het verslag van het Algemeen overleg (VAO) van 29 juni 2016 over hypotheekverstrekking?
De vragen zijn, waar relevant, gebundeld beantwoord en op 2 september aan de Kamer gezonden.
De hervatting van de injectie van productiewater in Twente |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) over de hervatting van de injectie van productiewater in Twente?1
Ja.
Is het waar dat de aanvoerbuizen met dit giftige afvalwater dwars door een Natura2000-gebied en door een waterwingebied lopen?
Op 29 april 2016 heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd dat het injectiewater conform de Europese regelgeving geclassificeerd wordt als «niet gevaarlijk». Het injectiewater bestaat uit 99,97% zout water en 0,03% andere componenten (zoals anti-corrosiemiddelen, antibacteriële middelen en componenten afkomstig uit de aardolie waarmee het injectiewater in de diepe ondergrond in Schoonebeek in contact was). De exacte samenstelling van het productiewater wordt jaarlijks door NAM gerapporteerd aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM). Deze rapportage is beschikbaar op de website van NAM.
Het leidingnetwerk en de injectielocaties zijn voor het grootste gedeelte gelegen op een afstand van 800 en 2.500 meter van Natura 2000-gebieden. Er zijn drie uitzonderingen:
Er zijn geen watertransportleidingen of locaties van NAM binnen de grenzen van de waterwingebieden en de grondwaterbeschermingsgebieden van Vitens. De desbetreffende gebieden van Vitens in Twente liggen meer dan 1 kilometer van de transportleiding en waterinjectielocaties.
Is het waar dat dit veel onrust veroorzaakt onder de bewoners van dit gebied?
Ja, ik heb begrepen dat er onrust bij bewoners in het gebied is.
Is het waar dat 30.000 bewoners een petitie hebben ondertekend, waarin gesteld wordt dat de injectie van productiewater in Twente niet moet worden hervat?
Ja.
Is het waar dat de NAM de productie wil hervatten, terwijl nog niet duidelijk is of de NAM de daarvoor benodigde vergunningen heeft?
Ik deel de mening dat NAM over de juiste vergunningen moet beschikken. NAM beschikt over de juiste vergunningen om olie te winnen in Schoonebeek en het productiewater te injecteren in Twente, ik heb u dit toegelicht in mijn brief van heden.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de benodigde vergunningen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de injectie van productiewater in Twente niet kan worden hervat zolang de benodigde vergunningen daarvoor niet zijn verstrekt?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaan u en het Staatstoezicht op de Mijnen hierop toezien?
Toezicht op de juiste uitvoering van de vergunningen valt onder de verantwoordelijkheid van SodM. Net als veel andere inspecties in Nederland, werkt SodM op basis van systeemtoezicht en risicosturing. Bij systeemtoezicht wordt door middel van inspecties onderzocht in hoeverre een bedrijf aantoonbaar zijn processen beheerst, waarbij de focus ligt op grote risico’s. Indien NAM niet voldoet aan hetgeen in de vergunningen is voorgeschreven, dan kan SodM hier tegen optreden.
De heropstart van de olieproductie in Schoonebeek en afvalwaterinjectie in Twente |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NAM: lozing afvalwater bijna hervat»?1
Ja.
Heeft de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) u op de hoogte gesteld van het voornemen om de lozing van afvalwater te hervatten? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
NAM heeft Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) op 19 juli 2016 het verzoek tot instemming met de nieuwe pijpleiding gestuurd en dit op 3 augustus 2016 aangevuld met het definitieve deskundigenrapport. Eind juli 2016 is mijn ministerie geïnformeerd dat NAM rond 8 augustus 2016 de winning zou willen hervatten.
Herinnert u zich dat u in de Kamer gezegd heeft: «Bij de waterinjectie in Twente gaat het om productiewater vanuit Schoonebeek. Dat is stilgelegd. Er was over anderhalf jaar een evaluatie voorzien van wat wij daar aan het doen zijn. Ik heb die evaluatie anderhalf jaar naar voren gehaald. Vervolgens is op die evaluatie een begeleidingscommissie gezet van bestuurders uit Overijssel en Drenthe, die die evaluatie helemaal volgt. Op het resultaat van die evaluatie laat ik weer een second opinion los van Deltares om te bezien hoe Deltares aankijkt tegen het werk dat gedaan is. Vervolgens ga ik het geheel bespreken met de bestuurders in Overijssel en Drenthe. Op grond van de evaluatie, de second opinion, de bevindingen van de begeleidingscommissie en het overleg met de bestuurders ga ik bekijken wat voor de toekomst het beste is, of het op deze manier kan of dat het op een aangepaste manier moet. Zo doen wij dat. Wij doen geen onverantwoorde dingen. Wij doen dingen nadat daar goed over is nagedacht en daartoe besloten is. Wij zijn ook voortdurend bereid om op grond van nieuwe ontwikkelingen en nieuwe signalen over problemen die zich voordoen zaken te evalueren en te bekijken of het beter kan. Daar ben ik ook in dit geval toe bereid. Tot dat moment ligt de injectie van productiewater stil. Tot dat moment ligt ook de oliewinning in Schoonebeek stil.»?2
Ja, dat herinner ik mij. Op het moment dat wij hierover met elkaar spraken, was de verwachting dat ik begin van de zomer een besluit zou nemen over de verwerkingsmethode en dat de pijpleiding pas na de zomer hersteld zou zijn. Er was daarom voldoende ruimte om eerst met elkaar van gedachte te wisselen. Enkele dagen later kreeg ik echter het advies van de commissie voor de m.e.r. om een tussenstap in te bouwen, zodat in overleg met de regio een nadere selectie van alternatieven kan worden gemaakt. Hierdoor is de besluitvorming naar eind van dit jaar geschoven, terwijl de planning van het herstel van de pijpleiding na de zomer lag. Zolang NAM opereert binnen de huidige vergunning en niet is aangetoond dat er onaanvaardbare risico’s zijn dan wel dat de injectie van het productiewater milieutechnisch niet aanvaardbaar is, heb ik geen wettelijke mogelijkheden het hervatten van de productie tegen te houden. Voor het overige verwijs ik u naar mijn brief van heden.
Kunt u de evaluatie, het rapport van Deltares en de notulen van de gesprekken met de Twentse bestuurders aan de Kamer doen toekomen?
NAM heeft op 28 juni 2016 het «Tussenrapport alternatievenafweging: Herafweging verwerking productiewater Schoonebeek» op haar website gepubliceerd. De begeleidingscommissie, bestaande uit bestuurders uit de regio, heeft geconcludeerd dat dit onderzoek helder en transparant is uitgevoerd en de zorgen in de regio adresseert. De Commissie voor de m.e.r. werkt op dit moment aan haar advies over dit tussenrapport en neemt daarbij de second opinion van Deltares mee. Ik verwacht het advies van de Commissie en de second opinion van Deltares begin september 2016 naar uw Kamer toe te sturen. Op basis van de uitkomsten van het tussenrapport en de verschillende adviezen ga ik eind september 2016 in overleg met de regio na welke alternatieven nog verdere uitwerking behoeven.
Welk besluit heeft u genomen over de oliewinning in Schoonebeek en wanneer heeft u dat besluit genomen?
In mijn brief van heden ben ik ingegaan op het proces rondom de reparatie van de pijpleiding en het evaluatieonderzoek dat plaatsvindt over de verwerkingsmethode.
Waarom heeft u de Kamer daar niet onmiddellijk van op de hoogte gesteld?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich de belofte om eerst met de Kamer van gedachten te wisselen over dit besluit alvorens het uitgevoerd zou worden?3
Ja, zie mijn antwoord bij vraag 3.
Waarom wacht u niet op de uitkomsten van de in voorbereiding zijnde milieueffectrapportage met betrekking tot de heroverweging van mogelijkheden van de verwerking van het afvalwater uit het Schoonebeekerveld?
Zoals in mijn brief van heden aangegeven kan NAM, na reparatie, op basis van de huidige vergunning de productie hervatten inclusief de injectie van het productiewater.
Kunt u deze vragen uiterlijk 24 uur voor aanvang van de hervatting van de afvalwaterinjectie beantwoorden?
Ja.
Schade aan huurwoningen door gaswinning |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over schade door gaswinning aan huurwoningen in Appingedam en dat er aan die schade niets is gedaan?1
Ja.
Waarom weigert de woningcorporatie Woongroep Marenland de schade te herstellen en de problemen te erkennen?
In de regel ga ik niet in op een individuele casus. Er is hier sprake van een conflict tussen een huurder en een woningcorporatie waarbij een gerechtelijke uitspraak aan de orde is.
De NCG heeft op mijn verzoek contact gehad met Woongroep Marenland. Marenland bericht dat in 2014 bevingsschade aan de betreffende woning is gemeld en onder regie van NAM is hersteld.
Recent is de betreffende woning geïnspecteerd als één van de 1500 woningen in het inspectieprogramma van de NCG. De tijdens deze inspectie geconstateerde schade is hersteld.
Welke acties gaan u en de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) ondernemen om dit recht te trekken voor de bewoners die het hier betreft?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat Woongroep Marenland geen belang had bij erkenning van de schade, omdat bekend was dat de bouwkundige versterking er aan zou komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat daar op is gewacht, zodat Woongroep Marenland niet zelf voor de kosten van achterstallig onderhoud zou opdraaien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat in alle geledingen van de overheid, maar ook in de woningcorporatiesector die taken voor de overheid uitvoert, de bewoners serieus moeten worden genomen, zeker als het gaat om problemen die te maken hebben met schade door gaswinning?
Ja.
De berichtgeving inzake Amerikaanse rivierkreeftjes |
|
Barbara Visser (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Ban op vangst is «vissertje pesten»?1
Ja.
Hoeveel subsidie is de afgelopen jaren door Europese, nationale en/of regionale overheden of organisaties verstrekt via of door het Ministerie van Economische Zaken, dan wel via de onder het ministerie vallende uitvoeringsorganisaties aan Nederlandse ondernemers om de commerciële vangst van Amerikaanse rivierkreeftjes (hierna: commerciële vangst) op te zetten?
De rijksoverheid heeft geen specifieke subsidieregeling voor visserij op rivierkreeften opengesteld. Wel is onder het Europese Visserijfonds in december 2010 ongeveer 74.000 euro subsidie verleend aan een project voor een krabbegoot voor rivierkreeft en 56.218 euro subsidie aan een onderzoek naar nieuwe vistuigen voor krabben en kreeften. Mogelijk worden door andere overheden of organisaties subsidies of bijdragen verstrekt. Deze zijn mij niet bekend omdat deze geldstromen niet door mijn ministerie worden geregistreerd.
Hoe beoordeelt u deze subsidie-uitgaven in relatie tot het aangekondigde Europese vangst- en visverbod (hierna: verbod) dat op 3 augustus 2016 ingaat? Deelt u de mening dat deze situatie erg vreemd te noemen is en er gesproken kan worden van kapitaalvernietiging, aangezien aan de ene kant subsidies worden verstrekt om de commerciële vangst mogelijk te maken terwijl aan de andere kant het verbod op 3 augustus 2016 ingaat? Zo ja, waarom is het Nederlandse beheerplan dan nog niet gereed? Zo nee, waarom niet?
Op de site van de NVWA kunt u mijn beleidslijn vinden. Deze lijn is onder de aandacht gebracht van de visserijsector. Mijn ministerie is samen met de visserijsector en de NVWA al vergevorderd met het opstellen van beheersplannen voor de rivierkreeft en de wolhandkrab. Deze zullen op niet al te lange termijn worden vastgesteld. Het vissen op deze soorten zal als beheersmaatregel worden opgenomen in deze beheersplannen. In de tussentijd zal de NVWA handelen in de geest van de aankomende beheersplannen. De huidige visserij op wolhandkrab en rivierkreeften kan doorgang vinden zoals dit tot nu toe gebruikelijk is. Er vindt derhalve geen kapitaalvernietiging plaats.
Was u bekend met het aanstaande verbod op 3 augustus 2016? Zo ja, waarom is het beheerplan dan nog niet gereed? Zo nee, hoe kan dat?
Ja. De Europese Exotenverordening geeft Nederland 18 maanden de tijd, nadat een invasieve uitheemse soort in de Unielijst is opgenomen, om te beschikken over beheersmaatregelen voor de voor de Europese Unie zorgwekkende invasieve uitheemse soorten die wijdverspreid zijn op Nederlands grondgebied. De beheersmaatregelen worden uitgewerkt in beheersplannen. Vanwege het economische belang voor de visserij heeft de uitwerking van de beheersplannen van de rivierkreeft en wolhandkrab voorrang gekregen boven de beheersplannen van andere exoten op de lijst. De beheersplannen worden opgesteld in overleg met de sector en andere betrokkenen om te komen tot goede afgewogen beheersplannen.
Deelt u de mening dat ondernemers niet gedupeerd mogen worden omdat er sprake is van een vakantieperiode? Zo ja, waarom is er nog steeds geen duidelijkheid of Nederlandse ondernemers gewoon Amerikaanse rivierkreeftjes kunnen vangen en vissen? Zo nee, waarom niet?
De sector is vanaf het begin af aan betrokken geweest bij het opstellen van de beheersplannen. Welke lijn mijn ministerie vanaf 3 augustus zou hanteren was bij de sectorvertegenwoordigers bekend. Toen vorige week bleek dat de individuele vissers behoefte hadden aan meer duidelijkheid heeft de NVWA de beleidslijn voor vissen op rivierkreeft en wolhandkrab op de site geplaatst. Die beleidslijn is onder de aandacht gebracht van de visserijsector.
Wanneer verwacht u duidelijkheid te kunnen geven aan de gedupeerde Nederlandse ondernemers of ze Amerikaanse rivierkreeftjes mogen vangen en vissen? Wat is er afgesproken met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) over een eventuele gedoogperiode? Gaat er actief worden gehandhaafd? Op welke wijze en wanneer gaat u de Nederlandse ondernemers hierover inlichten? Gebeurt dit nog voor 3 augustus 2016? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Herkent u zich in de uitspraken dat hier sprake is van «vissertje pesten»? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u dan de huidige gang van zaken en het feit dat er in het artikel door een woordvoerder van het ministerie wordt aangegeven dat bij meer vragen over wat, waar en wanneer inzake handhaving er alleen maar vagere antwoorden zullen komen?
Bij de totstandkoming van de lijst van invasieve exoten heb ik de belangen van de visserijsector meegenomen in de afwegingen. Op aandringen van Nederland is in Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1141 van de Commissie expliciet opgenomen dat bevissing een beheersmaatregel kan zijn om nieuwe introductie of verdere verspreiding van exoten op het grondgebied van de Europese Unie te voorkomen. Zie ook het antwoord op vraag 5 en 6 over de beleidslijn voor vissen op rivierkreeft en wolhandkrab.
Het bericht ‘Spaarpolis verzekeraar ongedekt.’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Spaarpolis verzekeraar ongedekt»?1
Ja.
Het bericht stelt dat veel spaarhypotheken in feite verkapte beleggingshypotheken zijn waarbij de bank of verzekeraar het beleggingsrisico op zich neemt; in hoeverre kan er bij spaarhypotheken daadwerkelijk worden gesproken van sparen? Klopt het dat spaarhypotheken voor een substantieel deel zijn afgesloten bij verzekeraars?
Een spaarhypotheek is een aflossingsvrije hypotheek in combinatie met een aan die hypotheek gekoppelde voorziening voor aflossing van de hypothecaire lening aan het einde van de looptijd. Het kan daarbij gaan om een spaarhypotheek met spaarhypotheekverzekering of om een bankspaarhypotheek met een zogenoemde spaarrekening eigen woning.
Een spaarhypotheekverzekering is een kapitaalverzekering. Gedurende de looptijd van de spaarhypotheekverzekering wordt premie betaald ten behoeve van een gegarandeerde uitkering op de afgesproken einddatum voor het aflossen van de hypothecaire lening. Bij een bankspaarhypotheek vindt vermogensopbouw plaats door te sparen bij een bank op een spaarrekening eigen woning. De inleg op de spaarrekening en het rendement daarop wordt zo bepaald dat ook hier aan het einde van de looptijd een saldo wordt bereikt dat gelijk is aan het bedrag van de gekoppelde hypothecaire lening.
Een spaarhypotheek met spaarhypotheekverzekering bestaat aldus uit een hypotheek met een voorziening voor de aflossing in de vorm van een verzekering. Deze verzekering wordt aangeboden door een verzekeraar. Er is in deze variant strikt genomen dus ook geen sprake van sparen; er vindt geen individuele vermogensopbouw plaats in een deposito. Dit is wel het geval bij een bankspaarhypotheek en een spaarrekening eigen woning; de spaarrekening eigen woning staat op naam van de huiseigenaar en kwalificeert als een deposito.
Wat betreft de vergelijking met beleggingshypotheken geldt het volgende. Spaarhypotheken met spaarhypotheekverzekering en beleggingshypotheken zijn beiden kapitaalverzekeringen die zijn gekoppeld aan een aflossingvrije hypotheek. In het geval van een spaarhypotheek beheert de verzekeraar het opgebouwde vermogen voor zijn rekening en risico, in het geval van een beleggingshypotheek belegt de verzekeraar het opgebouwde vermogen in effecten voor rekening en risico van de verzekerde. Bij een beleggingshypotheek loopt aldus de cliënt het risico op een tegenvallend beleggingsresultaat hetgeen aan het einde van de looptijd kan resulteren in een lager opgebouwd vermogen dan de omvang van de hypothecaire lening. Bij een spaarhypotheekverzekering staat de uitkering aan het einde van de looptijd vast; een tegenvallend beleggingsresultaat komt voor rekening en risico van de verzekeraar.
Klopt het dat de spaartegoeden die worden opgebouwd bij een bank in het kader van een spaarhypotheek onder het depositogarantiestelsel (DGS) worden gedekt tot € 100.000,–? Waarom valt dit onder het DGS?
Alleen deposito’s komen voor bescherming door het depositogarantiestelsel (DGS) in aanmerking. Een deposito is een tegoed dat wordt gevormd door op een rekening staande gelden of dat voortvloeit uit normale banktransacties en dat een bank onder de afgesproken voorwaarden dient terug te betalen. Het DGS garandeert deposito’s die worden aangehouden bij een bank tot een bedrag van € 100.000 per depositohouder per bank. Het DGS beoogt bankruns te voorkomen doordat het depositohouders het vertrouwen geeft dat hun tegoeden steeds beschermd zijn. Het beschermt daarmee zowel de financiële stabiliteit als depositohouders.
Een spaarrekening eigen woning kwalificeert als een deposito. Het saldo op een spaarrekening valt aldus onder het bereik van het DGS. Op bankspaardeposito’s eigen woning is daarbij een bijzonder regime van toepassing. Ingeval een bank failliet gaat, wordt een op de spaarrekening eigen woning opgebouwd tegoed automatisch verrekend met de uitstaande eigenwoningschuld. Hierdoor daalt de eigenwoningschuld met het via het bankspaardeposito gespaarde bedrag. Mocht in een uitzonderlijk geval het bankspaardeposito hoger zijn dan de verbonden eigenwoningschuld, dan is het meerdere gegarandeerd door het DGS tot het maximaal gegarandeerde bedrag.
Zoals in antwoord op vraag 2 is opgemerkt is bij een spaarhypotheek met spaarhypotheekverzekering geen sprake van sparen op een deposito. Er wordt door middel van een verzekering een voorziening getroffen voor aflossing van de hypotheekschuld. Om die reden valt een dergelijke spaarhypotheek niet binnen het bereik van het DGS. Dit is ook logisch nu het om twee andersoortige financiële producten gaat die kenmerkend van elkaar verschillen. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat er bij cliënten onduidelijkheid zou bestaan over de vraag of zij door middel van een verzekering dan wel een spaarrekening eigen woning een voorziening voor aflossing van hun hypothecaire lening hebben getroffen.
Klopt het dat spaarhypotheken die zijn afgesloten bij verzekeraars buiten het DGS vallen? Waarom wordt dit onderscheid gemaakt? Heeft u er zicht op of huiseigenaren met spaarhypotheken bij verzekeraars hiervan op de hoogte zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat door de huidige opzet van het DGS een onterecht onderscheid wordt gemaakt tussen twee groepen consumenten? Waarom wordt het gespaarde bedrag bij banken en verzekeraars niet gekoppeld aan de uitstaande hypotheek, beide zijn immers aan elkaar verbonden?
Zie antwoord vraag 3.
Mijnwaterschade in Limburg |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de Provincie Limburg, die teleurgesteld is over de vertraging van het onderzoek naar de mijnwaterschade?1
Ja.
Is het waar dat dit onderzoek rond deze tijd opgeleverd had moeten worden? Is het waar dat dit met u is afgesproken?
De oorspronkelijke planning van het onderzoek was gericht op afronding voor de zomer van 2016. In het debat van 23 maart 2016 en in de brief van 23 juni 2016 (Kamerstuk 32 849, nr. 77, blg-775494) heb ik uw Kamer reeds medegedeeld dat de resultaten van het onderzoek eind 2016 openbaar zullen worden.
Wat is de reden van de vertraging? Welk onderzoeksbureau verzorgt dit onderzoek?
Ingenieurbüro Heitfeld-Schetelig (IHS) verzorgt het onderzoek. Ik heb uw Kamer eerder in een brief van 20 juni 2014 (Kamerstuk 32 849, nr. 21) aangegeven dat een vijftal pilots onderdeel uitmaken van het onderzoek; deze lopen nog. In het onderzoek is een zogeheten peer review ingebouwd, waarna het definitieve rapport wordt opgeleverd. Deze peer review wordt nog uitgevoerd.
Kunt u bij dit bureau aandringen op meer spoed? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoeksbureau IHS levert het onderzoek zo snel als mogelijk op. Voorop staat echter de kwaliteit van het onderzoek en de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek gedaan wordt. Zoals aangegeven is in het onderzoek een peer review ingebouwd; deze acht ik voor de kwaliteit van het onderzoek zeer waardevol en deze moet dan ook op een goede manier gedaan kunnen worden.
Kunt u reageren op de stelling van gedeputeerde Daan Prevoo, dat u de problematiek in Limburg niet serieus neemt?
Ik neem de schade aan gebouwen in Limburg zeer serieus. Naar aanleiding van berichten die bij het Ministerie van Economische Zaken binnenkwamen, dat er schades aan woningen optreden in de voormalige mijnstreek waarvan de bewoners het idee hebben dat die het gevolg zijn van het stijgende mijnwater, heb ik een onderzoek geïnitieerd naar de gevolgen van het stijgende mijnwater, evenals naar oude schachten en oude winningen. Tevens ben ik in juni 2014 op bezoek gegaan in Limburg om zelf kennis te kunnen nemen van schade waarvan de bewoners dachten dat die gerelateerd was aan de voormalige steenkolenwinning. Medewerkers van mijn ministerie overleggen op regelmatige basis met de provincie Limburg en betrokken gemeenten over het onderzoek, de schades waarvan men denkt dat die te relateren zijn aan de voormalige kolenwinning en hoe wij hier gezamenlijk mee kunnen omgaan. In de provincie is een financiële voorziening in het leven heeft geroepen, de Stichting Calamiteitenfonds Mijn(water)schade Limburg, voor de vergoeding van schade in schrijnende gevallen waarbij de veiligheid van de hoofdwoning in het geding is ten gevolge van – hoogstwaarschijnlijk – voormalige mijnbouwactiviteiten. Het Rijk heeft 1 miljoen euro aan deze stichting bijgedragen.
Is het denkbaar dat in Limburg een vergelijkbare problematiek speelt als in Groningen, zoals gedeputeerde Daan Prevoo stelt?
De problematiek in Limburg is niet vergelijkbaar met Groningen. Er wordt in Limburg een groot onderzoek gedaan naar mogelijke na-ijlende effecten van de steenkolenwinning en met name naar mogelijke gevolgen van de stijging van het mijnwater. Op basis van dit onderzoek kan de problematiek in Limburg nader geduid worden. Eind van dit jaar zal ik u de resultaten van het onderzoek toesturen.
Is het Rijk verantwoordelijk voor de mijnbouwwaterschade, zoals gedeputeerde Daan Prevoo stelt? Of hebben de rechtsvoorgangers DSM, Umicore en Oranje-Nassau Groep hierin ook een rol?
Een mijnbouwonderneming draagt zorg en is verantwoordelijk voor een goede uitvoering van zijn mijnbouwactiviteiten en dient alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om te voorkomen dat door die activiteiten schade ontstaat. Mocht desondanks toch schade ontstaan, dan heeft de exploitant van een mijnbouwwerk op grond van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek een risicoaansprakelijkheid voor de eventuele schade, die na 1 januari 2003 bekend is geworden, door beweging van de bodem als gevolg van de exploitatie van dat werk, en dient deze schade in beginsel te vergoeden met inachtneming van de toepasselijke wet- en regelgeving. Voor schade, bekend geworden voor 1 januari 2003, vloeit een dergelijke verplichting voort uit artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (en de voorgangers van dat artikel). Na sluiting van het mijnbouwwerk rust de aansprakelijkheid op degene die de laatste exploitant was en diens rechtsopvolger.
Is het waar dat in 1994 besloten is om te stoppen met het oppompen van mijnwater?
In 1994 zijn de laatste mijnwaterpompen in Nederland in de schacht Beerenbosch stilgezet.
Wat was de reden van dit besluit en door wie is het genomen?
De Nederlandse steenkolenwinningen zijn in 1974 beëindigd. Eschweiler Bergwerks Verein AG (EBV) heeft de pompen in de schacht Beerenbosch tot 1994 laten pompen om de instroom van water vanaf de Nederlandse zijde in de Duitse mijnen te voorkomen. Aan de Duitse zijde van de grens zijn tot 1992 steenkolen gewonnen door de EBV. Daarna was het niet meer nodig om mijnwater te pompen.
Is het waar dat de verjaringstermijn van 30 jaar voor mijnbouwschade is beginnen te lopen in 1994 en dus pas eindigt in 2024? Zo nee, waarom niet?
De exploitant van een mijnbouwwerk heeft op grond van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek een risicoaansprakelijkheid voor de eventuele schade die ontstaat door beweging van de bodem als gevolg van de exploitatie van dat werk en na 1 januari 2003 bekend is geworden, en dient deze schade in beginsel te vergoeden met inachtneming van de toepasselijke wet- en regelgeving. Voor schade die bekend is geworden voor 1 januari 2003 vloeit die verplichting in beginsel voort uit artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (en de voorgangers van dat artikel). Na sluiting van het mijnbouwwerk rust de aansprakelijkheid op degene die de laatste exploitant was. Ingevolge artikel 3:310, tweede lid, BW verjaart de rechtsvordering tot vergoeding van schade die een gevolg is van beweging van de bodem door mijnbouwactiviteiten door verloop van 30 jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. Omdat de steenkolenwinning in Zuid-Limburg meer dan 30 jaar geleden is gestaakt (de laatste mijnen zijn in 1974 gesloten), zijn vorderingen tot vergoeding van de schade als gevolg van de kolenwinning verjaard.
De Italiaanse bankencrisis en plannen voor een EU-noodpakket van 150 miljard euro |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «EU moet 150 miljard in banken steken»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de zorgen van onze groep over de plannen van topeconoom David Folkerts-Landau (Deutsche Bank) om een EU-noodpakket van 150 miljard euro in het leven te roepen om de (Italiaanse) bankencrisis te bezweren?
Ik maak me geen zorgen over plannen die bankiers zelf presenteren, waarin zij stellen dat overheidsmiddelen nodig zijn om problemen bij banken op te lossen. Het kan misschien zo zijn dat bankiers naar de overheid kijken, maar er zijn geen Europese plannen voor een dergelijk EU-noodpakket en wat mij betreft komt dat er ook niet. Uitgangspunt van de bankenunie is namelijk dat niet langer automatisch naar de belastingbetaler wordt gekeken, maar dat banken allereerst zelf eventuele problemen dienen op te lossen.
Erkent u dat ondeugdelijk toezicht en falend beleid er de oorzaken van zijn dat Italië maar liefst 17% wanbetalende debiteuren kent t.o.v. bijvoorbeeld Nederland met slechts 2,6% en dat de Nederlandse belastingbetaler hier nooit (indirect) voor op mag draaien?
In hoeverre een hoog percentage wanbetalende debiteuren wordt veroorzaakt door toezicht en overheidsbeleid is moeilijk te bepalen. Deze problemen hangen vooral af van de staat van een economie. Wanneer het economisch slecht gaat, is het voor debiteuren moeilijker om leningen terug te betalen. Vervolgens is het aan banken zelf om deze leningen op enige wijze terug te krijgen. Als dat echter niet lukt of niet geheel lijkt te gaan lukken, is het aan banken om voorzieningen te treffen of verliezen te nemen. De oplossingen voor de problemen liggen dan ook allereerst bij banken zelf en niet bij overheden.
Wel kunnen overheden werken aan de versterking van de uitvoering van hun insolventiewetgeving, waardoor bijvoorbeeld insolventieprocedures sneller en met minder kosten voor alle betrokkenen doorgang vinden. Italië heeft op dit punt recent een hervorming doorgevoerd.2 Hierdoor kan op termijn het niveau van probleemleningen in de bankensector omlaag gaan. Ook de Europese Commissie komt eind van dit jaar met een wetgevingsvoorstel op het terrein van insolventiewetgeving teneinde insolventieprocedures effectiever te maken.3
Tot slot zijn er binnen de bankenunie meerdere waarborgen ingebouwd waardoor het risico dat overheden moeten betalen voor problemen bij banken flink is beperkt. Zo zijn er «bail-in» regels geïntroduceerd, die ervoor zorgen dat niet de belastingbetaler maar eerst de aandeelhouders en crediteuren opdraaien voor de verliezen bij banken en is er een door de banken zelf gefinancierd gemeenschappelijk afwikkelingsfonds opgezet dat o.a. ingezet kan worden voor afwikkelingsmaatregelen die niet (voldoende) middels «bail-in» gefinancierd kunnen worden.4
Bent u bereid, na uw eerdere uitlating dat Italië zich aan de Europese spelregels dient te houden bij de beteugeling van de bankencrisis, ook te garanderen dat u nooit akkoord zult gaan met de Italiaanse wens om een uitzondering op deze regels te maken?
Zoals ik ook in antwoord op eerdere vragen over dit onderwerp heb aangegeven, is er geen sprake van dat van de regels van de bankenunie wordt afgeweken.5 Ook binnen bijvoorbeeld de staatssteunregels6 en de richtlijn herstel en afwikkeling van banken (Bank Recovery and Resolution Directive, BRRD)7 zijn er genoeg mogelijkheden om orde op zaken te stellen. Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of er bij Italiaanse maatregelen voor de bankensector sprake is van staatssteun en zo ja of het geoorloofde steun is. Tegelijk is het aan toezichthouders om de regels toe te passen zoals deze zijn afgesproken.
Ziet u inmiddels in dat de euro vanwege het «one-size-fits-all-concept» structureel onevenwichtig is en ook zal blijven en dat daarom zo spoedig mogelijk gezocht moet worden naar een serieus alternatief?
Nee.
Wat is uw visie op het idee dat een land als Italië buiten de eurozone, dus zonder het Brusselse monetaire keurslijf, sneller en op eigen wijze in staat is haar specifieke problemen op te lossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dergelijke voorstellen zijn niet aan de orde. Een vertrek uit de muntunie is op geen enkele manier een oplossing voor de structurele uitdagingen waar landen in de eurozone voor staan, zoals het verhogen van het groeipotentieel, het omlaag brengen van de werkloosheid en het versterken van de financiële sector. Schijnbaar «makkelijke» oplossing als een devaluatie van de munt helpt niet de genoemde problemen aan te pakken. Inzet van het kabinet is daarom altijd geweest om de eurozone bij elkaar te houden. In reactie op de crisis zijn de nodige maatregelen genomen om de muntunie te versterken, zoals de oprichting van de bankenunie, de oprichting van het Europees Stabiliteitmechanisme (ESM) en de herziening van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP). Het is nu van belang om prioriteit te geven aan de implementatie van het raamwerk, om te komen tot beter economisch beleid in de lidstaten en daarmee het functioneren van de eurozone te versterken.
Hoe oordeelt u over de optie om Italië, en andere Zuid-Europese landen, te laten vertrekken uit de eurozone en een begin te maken met de formele verkenning van de neuro (waarbij de Noord-Europese landen verder gaan zonder de Zuid-Europese landen)?
Zie antwoord vraag 6.
De stakingen bij PostNL in Nijmegen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat bij stakingen bij PostNL in Nijmegen waar u in uw brief1 aan refereert, het werk is stilgelegd omdat, naast de genoemde onvrede, ook gestaakt is wegens het niet uitbetalen van gewerkte uren zoals in de media werd vermeld?2
Het klopt dat de media melding hebben gemaakt van het niet uitbetalen van de gewerkte uren als één van de redenen voor de staking.
Geldt volgens u dat werkgevers het gewerkte aantal uren moeten uitbetalen in plaats van het aantal ingeroosterde uren?
Het loon wordt doorgaans vastgesteld in een arbeidsovereenkomst of in een collectieve arbeidsovereenkomst. Uit de berichtgeving begrijp ik dat er een verschil van inzicht is over uitbetaling van gewerkte uren en ingeroosterde uren. Het is niet aan mij of de Minister van Economische Zaken maar aan de burgerlijke rechter om hierover een oordeel te geven.
Welke mogelijkheden heeft de Inspectie SZW om te controleren of sprake is van (structureel) verkeerde inroostering van werknemers en het niet uitbetalen van gewerkte tijd? Wordt hierbij gekeken naar omgang van leidinggevenden met werknemers en de verhoudingen tussen hen?
De Inspectie SZW heeft een toezichtverantwoordelijkheid op de Wet minimumloon en vakantiebijslag (Wml), de Arbeidstijdenwet (ATW), de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en handhaaft wanneer zij dat nodig vindt. De werkgever dient minimaal het wettelijk minimumloon te betalen. Als de werkgever dat niet doet, is er sprake van onderbetaling. In het inspectieprogramma Psychosociale arbeidsbelasting kijkt de Inspectie SZW of de werkgever beleid heeft inzake de omgang tussen leidinggevenden en werknemers, zoals een regeling voor het afhandelen van individuele conflicten bij de werkgever.
Werknemers kunnen een klacht indienen bij de Inspectie SZW als ze het vermoeden hebben dat hun werkgever zich niet aan de wet houdt. Indien er op basis van de klacht een vermoeden is van een misstand als het gaat om onderbetaling of een zware overtreding met betrekking tot de arbeidsomstandigheden kan de Inspectie een onderzoek instellen. Wanneer de Inspectie constateert dat een bedrijf de wet overtreedt, zal zij handhavend optreden.
Wanneer CAO-partijen vermoeden dat de cao ontdoken wordt, dan kunnen zij bij de Inspectie SZW op grond van artikel 10 van de Wet AVV (Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten) een verzoek indienen om een onderzoek in te stellen. De sociale partners kunnen de bevindingen uit het rapport van de Inspectie gebruiken in een civielrechtelijke procedure.
Welke mogelijkheden heeft de Inspectie SZW om hierbij handhavend op te treden en maakt zij gebruik van die mogelijkheden in dergelijke conflicten?
Zie antwoord vraag 3.