De afgifte van een vergunning voor export militair materieel naar Egypte. |
|
Sadet Karabulut |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Kunt u aangeven op welk Egyptisch fregat de vergunde apparatuur wordt geplaatst?1 Is het juist te veronderstellen dat het om de Gowind gaat? Zo niet, welk fregat is het dan? Kunt u dat toelichten?
De huidige vergunning heeft geen betrekking op de Gowind. Verder kunnen er geen uitspraken worden gedaan over de details van de aanvraag. Dat betreft bedrijfsvertrouwelijke informatie.
Kunt u bevestigen dat de door u afgegeven vergunning voor de firma Thales Nederland is? Zo nee, welk bedrijf levert dan de vergunde apparatuur?
Er kunnen geen uitspraken worden gedaan over de details van de aanvraag. Dat betreft bedrijfsvertrouwelijke informatie.
Hebt u met andere EU-partners overleg gevoerd over de gevoeligheid of de noodzaak van deze exportvergunning? Zo ja, met wie?
Bij iedere aanvraag voor een exportvergunning voor militaire goederen wordt nagegaan of EU-partners in de afgelopen drie jaar een vergelijkbare aanvraag hebben afgekeurd. Dat is niet het geval voor deze aanvraag. Nederland wisselt in de Raadswerkgroep COARM regelmatig kennis en informatie uit met andere EU-lidstaten die relevant is voor het exportcontrolebeleid jegens gevoelige bestemmingen. In het afgelopen jaar is kennis uitgewisseld over onder andere Egypte, Jemen, Libië, VAE en Saoedi-Arabië. Al deze discussies waren door Nederland geïnitieerd, met uitzondering van de discussie over Saoedi-Arabië. Uit deze besprekingen zijn geen bijzonderheden gebleken die de afgifte van deze aanvragen in de weg zouden staan.
Hebt u, indien het om de Gowind gaat, overlegd met de Franse autoriteiten om deze order mogelijk te maken? Kunt u dat toelichten?
Zie ook het antwoord op vraag 1. In het kader van deze aanvraag voor een exportvergunning is er geen overleg geweest tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Franse autoriteiten.
Indien het om een fregat gaat dat ooit afkomstig was uit een ander land dan Frankrijk, heeft U dan overlegd met de autoriteiten van dat land om deze order mogelijk te maken? Kunt u dat toelichten?
In het kader van de vergunningverlening is geen overleg geweest tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en andere landen dan Frankrijk, anders dan in algemene zin zoals genoemd onder vraag 3.
Hebt u kennisgenomen van een recent rapport, uit maart 2020, van de International Maritime Organization, waarin onomwonden wordt gesteld dat Egypte nog steeds een fundamentele rol heeft in de blokkade van Jemen?2 Kunt u toelichten waarom u de analyse van deze gerenommeerde organisatie van de internationale scheepvaart negeert bij uw beoordeling van de wapenexportvergunning?
Het rapport waarnaar wordt verwezen is opgesteld in het kader van een educatieve oefening van de Model United Nations van een scholengemeenschap in Mexico en lijkt niet afkomstig van de International Maritime Organization (IMO). Er is ons geen vergelijkbaar rapport van de International Maritime Organizationbekend. Naar aanleiding van de Kamervragen is navraag gedaan bij de IMO die bevestigde dat het rapport niet van het IMO afkomstig is.
Tot juli 2019 is een aangepast toetsingskader in de vorm van een presumption of denial van kracht geweest op aanvragen naar Egypte in verband met mogelijke betrokkenheid van de Egyptische marine bij de maritieme blokkade van Jemen. Dit is in juli 2019 aangepast. U bent hierover op 16 juli 2019 geïnformeerd (Kamerstuk 22 054, nr. 312). De situatie in en rond Jemen wordt voortdurend en nauwkeurig gemonitord. Op basis van beschikbare informatie is er op dit moment geen aanleiding om dit beleid weer terug te draaien. Ook een recent rapport van het Europese parlement dat in juli 2020 is aangenomen door de Commissie voor Buitenlandse Zaken legt – anders dan voor Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten – geen direct verband tussen Egypte en mensenrechtenschendingen in Jemen.3
Hebt u kennisgenomen van de analyse van Amnesty International dat de mensenrechtensituatie in Egypte steeds slechter wordt en dat het een openluchtgevangenis is voor critici?3
De mensenrechtensituatie in Egypte is en blijft een belangrijk onderdeel van gesprek met de Egyptische autoriteiten. Het kabinet maakt zich in toenemende mate zorgen over de mensenrechtensituatie in Egypte, met name over de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging, de vrijheid van vergadering en de positie van mensenrechtenverdedigers en journalisten in Egypte. Het kabinet kaart deze zorgen aan en onderstreept de noodzaak van verbeteringen op dit gebied. Zo deed secretaris-generaal Joke Brandt dit tijdens haar bezoek aan Egypte in februari 2020. Daarbij brengt de Nederlandse ambassadeur in Cairo deze zorgen regelmatig over in zijn contacten met de Egyptische autoriteiten. Ook in Den Haag worden de zorgen van het kabinet over de mensenrechtensituatie regelmatig met de Egyptische ambassadeur besproken. Nederland overlegt consequent met gelijkgezinde landen over onze inzet op mensenrechtengebied. Nederland heeft recent met een groep gelijkgezinde landen aandacht gevraagd voor de risico's die gevangenen in Egypte lopen vanwege de uitbraak van het Coronavirus.
De vergunning is afgegeven na zorgvuldige toetsing van de aanvraag op basis van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake Wapenexport. Daarbij wordt, onder criterium twee, ook gekeken in hoeverre de betreffende goederen (in dit geval radar- en C3-systemen) kunnen worden ingezet voor mensenrechtenschendingen en interne repressie. Indien dat het geval is, zou dat vanwege de zorgen van het kabinet over de mensenrechtensituatie in Egypte tot een negatieve uitkomst leiden. Er zijn geen aanwijzingen dat de eindgebruiker van deze goederen, de Egyptische marine, betrokken is geweest bij dergelijke mensenrechten-schendingen. Deze goederen (radar- en C3-systemen) lenen zich er qua aard en eigenschappen ook niet voor om ingezet te worden bij dergelijke mensenrechtenschendingen.
Deelt u de opvatting dat deze wapenvergunning als ondersteuning van de Egyptische buitenlandpolitiek zal worden ervaren, zeker na het dreigement van de Egyptische president Sisi dat hij militair zal ingrijpen als de regering van Libië gewapenderhand tracht de stad Sirte in te nemen, die onder controle staat van de opstandige leider Haftar?4 Zo ja, waarom hebt u deze argumenten niet opgenomen in de beoordeling van de wapenexportvergunning, omdat Egypte met een militaire escalatie dreigt in Libië?
De vergunning is afgegeven na zorgvuldige toetsing van de aanvraag op basis van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake Wapenexport. Daarbij is met name in de toetsing aan criterium vier ook grondig gekeken naar het risico dat de transactie een risico vormt voor de regionale stabiliteit in en rond Libië.
Sisi heeft, ten tijde van de toetsing, aangegeven dat er wat hem betreft een rode lijn is bij Sirte/al-Jufra. Het kabinet heeft dit element meegewogen en kwam tot de conclusie dat er geen sprake was van concrete stappen richting militair interveniëren. Bovendien was er geen indicatie dat de Egyptische marine deze radar- en C3-systemen op een destabiliserende of ongeoorloofde wijze in zou zetten in de regio, noch waren er duidelijke intenties om dit op afzienbare termijn te doen. Toetsing aan criterium vier werd daarom positief beoordeeld.
Op dit moment is onduidelijk in hoeverre de ontwikkelingen in Egypte daadwerkelijk zullen resulteren in militaire acties in Libië en zo ja, welke vorm van militaire inzet het zou betreffen (directe of indirecte hulp en met inzet van welke strijdkrachten en welk materieel). Het is daarom te vroeg om te spreken van een duidelijk risico op een ongewenste inzet van deze goederen. De situatie wordt voortdurend en zeer nauwlettend gemonitord.
Hebt u kennisgenomen van de toegenomen samenwerking van de marines van Saoedi-Arabië en Egypte?5 Deelt u de opvatting dat een dergelijke samenwerking bijdraagt aan een verhoging van de spanningen in het Midden-Oosten en dat een wapenvergunning voor de Egyptische marine bijdraagt aan die verhoging van de spanningen? Deelt u daarom de opvatting dat de wapenvergunning niet opportuun is? Kunt u dat toelichten?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft kennisgenomen van de gemeenschappelijke maritieme oefening van Egypte en Saoedi-Arabië in de Rode Zee in februari 2020. Deze informatie is meegewogen bij de beoordeling van de vergunningaanvraag. De aanvraag voor de exportvergunning is getoetst op basis van het huidige wettelijke kader, het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport (2008/944/GBVB). Onder criterium vier van het EU Gemeenschappelijk Standpunt worden aanvragen voor exportvergunningen voor militaire goederen getoetst op het risico dat de transactie de regionale stabiliteit negatief beïnvloedt. Negatieve toetsing aan criterium vier vereist het bestaan van een duidelijk risico dat de goederen worden gebruikt voor agressie jegens een ander land of het met kracht bijzetten van territoriale aanspraken. Het is niet aangetoond dat de gemeenschappelijke oefening van Egypte en Saoedi-Arabië is gericht op agressie jegens een ander land of het met kracht bijzetten van territoriale aanspraken. Egypte heeft duidelijke veiligheidsbelangen in het Rode Zee gebied, zoals terrorismebestrijding en het beveiligen van commerciële vaarroutes. Er is geen informatie die erop wijst dat de Egyptische marine de goederen uit deze vergunningaanvraag (radar- en C3-systemen) op dit moment in de regio inzet omwille van agressie jegens een ander land of voor het met kracht bijzetten van territoriale aanspraken. Er is daarmee geen sprake van een duidelijk risico en toetsing aan criterium 4 is positief. De ontwikkelingen in de regio worden doorgaand en zorgvuldig gemonitord.
Bent u bereid de wapenvergunning om bovenvermelde redenen tot nader order op te schorten?
Nee. Vanuit het beginsel van rechtszekerheid heeft de vergunninghouder het recht om een eenmaal afgegeven vergunning ook daadwerkelijk te gebruiken. De gronden waarop een vergunning kan worden ingetrokken zien vooral op de situatie dat de vergunning is verstrekt op onjuiste of onvolledige gegevens die door de aanvrager zijn verstrekt of de situatie dat de vergunningsvoorschriften niet in acht zijn genomen. Hiervan is geen sprake. De vergunningaanvraag is zeer zorgvuldig getoetst op basis van het geldende toetsingskader: het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Er is op dit moment geen reden ter heroverweging van deze toetsing.
Nalatigheid bij de NVWA bij ingrijpen in slachthuizen waar onvoldoende maatregelen werden genomen tegen de verspreiding van het coronavirus |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Hoe voelde u zich toen u de uitzending zag van Nieuwsuur van afgelopen zondag, waarin duidelijk werd dat toezichthoudend dierenartsen al vanaf het begin van de uitbraak van het coronavirus in Nederland tevergeefs binnen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) aan de bel trokken en op 23 maart aan het management van de NVWA schreven: «We werken op plaatsen waar zieke mensen aan het werk zijn. Waar onvoldoende beschermingsmiddelen beschikbaar zijn. Wij voelen ons (op alle mogelijke manieren) in de steek gelaten door ons management»?1
In het begin van de coronacrisis heeft het kabinet de voedselvoorziening aangewezen als vitale sector. Om de voedselzekerheid en voedselveiligheid te garanderen moeten toezichthouders van de NVWA en officiële assistenten van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) hun werkzaamheden in slachthuizen kunnen uitvoeren. De NVWA is verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden voor deze medewerkers vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever. Vanuit deze rol heeft het management van de NVWA zo veel als mogelijk gedaan om te zorgen medewerkers van de NVWA en KDS veilig hun werk kunnen doen.
Het management van de NVWA heeft instructies gemaakt voor haar werknemers over welke maatregelen zij zelf moeten nemen, werkinstructies gewijzigd en beleid gemaakt over hoe te handelen in onveilige situaties. Eind april kwamen er bij het management op basis van contacten met medewerkers signalen binnen dat dierenartsen de 1,5 meter in slachthuizen niet (kunnen) naleven. Naar aanleiding van deze signalen en aansluitend op de signalen die de FNV heeft afgegeven, heeft het management van de NVWA, om extra voeling te houden, aan drie ervaren senior toezichthoudend dierenartsen (pluimvee, roodvlees en levend vee) gevraagd om deze signalen kwantitatief en kwalitatief te duiden. Daartoe zijn zij op 29 april een interne enquête gestart. Gelijktijdig is op 28 april opdracht gegeven tot uitvoering van een arbeidshygiënisch onderzoek op zeven slachthuizen. Naar aanleiding van bovenstaande signalen van medewerkers, de resultaten van de interne enquête en vooruitlopend op de uitkomst van dit arbeidshygiënisch onderzoek heeft de NVWA besloten om vanaf 11 mei jl. alle dierenartsen op slachthuizen de beschikking te laten hebben over mond- en neuskapjes. Deze persoonlijke beschermingsmiddelen alsmede ruimzichtbrillen worden gebruikt in die situaties waarin het niet mogelijk is om 1,5 m afstand te houden.
Sinds het begin van de crisis, vanaf 23 maart, heeft de NVWA meermaals schriftelijk aan de slachthuizen kenbaar gemaakt wat er nodig is voor een veilige werkomgeving voor haar toezichthouders en de officiële assistenten van KDS. Vrijwel dagelijks is er contact tussen de NVWA en de slachterijen. Incidentele afwijkingen van de bedrijfsprotocollen worden besproken waarna slachthuizen het verzoek krijgen eventuele noodzakelijke aanvullingen daarop te doen. De NVWA heeft onder andere in een brief van 23 maart 2020 alle slachterijen opgeroepen tot het nemen van maatregelen. Op 23 mei 2020 heeft de NVWA samen met de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW) slachterijen per brief nogmaals nadrukkelijk gewezen op hun verantwoordelijkheid om het werk conform de RIVM-richtlijnen uit te voeren. Ook ben ik op 26 mei jl. zelf met de brancheorganisaties van de slachthuizen in gesprek geweest om hen te wijzen op hun verantwoordelijkheden ten aanzien van de naleving van de coronamaatregelen en het toezicht daarop.
Daar waar desondanks de door de slachterijen genomen maatregelen niet conform de RIVM-richtlijnen kan worden gewerkt, heeft de NVWA de mogelijkheid om het slachtproces per direct te stoppen, totdat aan deze onveilige situatie een einde is gekomen en bedrijven er werk van hebben gemaakt om de naleving van de RIVM-richtlijnen beter te implementeren. Dit heeft er de afgelopen vier maanden toe geleid dat de NVWA haar werkzaamheden op vier slachthuizen tijdelijk heeft opgeschort.
Daarnaast heeft de NVWA informatie over de naleving door slachthuizen van de RIVM-maatregelen doorgegeven aan de Inspectie SZW, die op basis hiervan, samen met dierenartsen uit de praktijk, een selectie heeft gemaakt, en inspecties op verschillende slachthuizen heeft uitgevoerd. Het kabinet heeft op 3 juli jl. een reactie gegeven op de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Kamerstuk 29 861, nr. 52). Er is gewerkt aan het oprichten van het Samenwerkingsplatform arbeidsmigranten en COVID-19 en een Landelijke Regietafel. Veiligheidsregio’s, landelijke inspectiediensten zoals ISZW en NVWA, GGD en het RIVM zijn deelnemers in het samenwerkingsplatform. Het doel is het ontwikkelen van een integrale en gecoördineerde operationele aanpak om tijdig bij (potentiële) besmettingshaarden te kunnen interveniëren met het oog op de volksgezondheid. Uitgangspunten daarbij zijn informatie-uitwisseling en samenwerking. Het samenwerkingsplatform is vanaf 1 september operationeel. De deelnemende partijen hebben zowel op landelijk als regionaal niveau contact en werken, waar nodig, samen. Via de Landelijke Regietafel, waar diverse departementen onderdeel van uitmaken, vindt de strategische afstemming plaats.
De interim Inspecteur-generaal van de NVWA hecht aan een veilige werkrelatie. Naar aanleiding van de Nieuwsuur-uitzending is hij in gesprek gegaan met de betrokken freelance dierenartsen en het management. Ik betreur het ten zeerste als medewerkers zich in deze moeilijke omstandigheden niet of onvoldoende gehoord voelen, maar ik herken mij niet in het beeld dat de NVWA onverschillig of nalatig heeft geopereerd.
Zou u dit willen kwalificeren als falen van de NVWA, van uw ministerie of van allebei?
Nee.
Hebben de signalen van de werkvloer over de onveilige werksituatie u ook bereikt? Zo ja, wanneer en waarom heeft u hiervan geen melding gedaan, bijvoorbeeld in de beantwoording van de schriftelijke vragen van de Partij voor de Dieren op 24 maart, 6 mei en 8 mei, waarbij u wel schreef dat de NVWA het toezicht zal staken wanneer de richtlijnen van het RIVM niet adequaat worden opgevolgd, dat de NVWA dagelijks meldingen en signalen bespreekt binnen het managementteam en dat er actie wordt ondernomen als daar aanleiding toe is?2 3
Vanaf het begin van de coronacrisis zijn de NVWA, mijn ministerie en de sectoren met elkaar in gesprek over de continuering van het slachtproces en over de wijze waarop dit binnen de kaders van de RIVM-richtlijnen kan plaatsvinden.
Op 23 maart jl. heeft de NVWA mij geïnformeerd over de brief waarin aan de slachthuizen een dringend beroep werd gedaan op het uitvoeren van de RIVM-richtlijnen. In de beantwoording van de door het lid Ouwehand aangehaalde Kamervragen van 24 maart, 6 mei en 8 mei jl. ben ik ingegaan op de signalen die ik zowel van de NVWA als van FNV heb ontvangen. Zo heb ik uw Kamer op 26 maart jl.4 bericht over bovengenoemde brief vanwege vragen die toezichthoudende dierenartsen van de NVWA hebben gesteld over de veiligheid van hun werk in verband met het coronavirus.
Op 20 mei en 4 juni jl.5 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de situatie op de slachthuizen dagelijks binnen de NVWA wordt besproken. Daarbij heb ik aangegeven dat, om extra voeling te houden, een groep van drie ervaren dierenartsen gevraagd is om signalen die zij vanuit het werkveld ontvingen onder de aandacht van het management te brengen. Daarbij heb ik onder meer ook gemeld dat er naar aanleiding van signalen van NVWA-medewerkers een arbeidshygiënisch onderzoek is uitgevoerd. Op 4 juni jl.6 is uw Kamer tevens geïnformeerd over signalen ten aanzien van de kwetsbare positie van arbeidsmigranten. Ook heb ik tijdens het plenaire debat op 10 juni jl. met uw Kamer gesproken over de manier hoe is omgegaan met signalen van medewerkers.7
Als u deze signalen niet kende, hoe is dat mogelijk, na alle keren dat u in de afgelopen jaren door de Kamer bent gewezen op de signalen en zelfs uit onderzoeksrapporten bleek dat het management niet ingrijpt bij misstanden, signalen van medewerkers negeert of haar eigen medewerkers zelfs tegenwerkt? Heeft u een poging gedaan om mensen van de werkvloer zelf te spreken?
Dit is niet het geval. Indien er in een slachterij een situatie ontstaat die een bedreiging voor de volksgezondheid vormt, zal daar onmiddellijk actie op worden ondernomen door de Veiligheidsregio, met betrokkenheid van de GGD en desgewenst met hulp van de Inspectie SZW en de NVWA. Dat kan een tijdelijke sluiting van een slachterij zijn, zoals is gebeurd bij Van Rooi Meat of het opleggen van maatregelen, zoals het doen van een health check aan de poort en het meewerken aan steekproeven onder de medewerkers. De te nemen maatregelen hangen altijd af van de situatie die wordt aangetroffen en zullen dan ook per geval kunnen verschillen. Vlees maakt onderdeel uit van het voedingspatroon van veel mensen. Het is van belang dat ook in deze coronatijd voedsel geproduceerd wordt, uiteraard binnen de richtlijnen van de RIVM.
Hoe is het mogelijk dat u op 20 mei aan de Kamer schreef «uit navraag bij de NVWA bleek niet dat de RIVM-richtlijnen op grote schaal niet worden nageleefd», terwijl er op dat moment al 12 dagen een verslag lag met zorgwekkende resultaten van een enquête die is uitgevoerd onder NVWA-medewerkers naar de naleving van de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?4
Ik heb op 20 mei jl. in het antwoord op vraag 8 van het lid Ouwehand9 geschreven: «Uit navraag bij de NVWA bleek niet dat de RIVM-richtlijnen op grote schaal niet worden nageleefd. Daar waar er wel sprake was van niet naleving van de RIVM-richtlijnen is door de NVWA handelend opgetreden.» Uit dit antwoord zou onbedoeld verondersteld kunnen worden dat de NVWA toezicht houdt op de naleving van de RIVM-maatregelen door slachthuizen. Dat is niet het geval. De NVWA gaat niet over arbeidsomstandigheden in slachthuizen; daar gaan de slachthuizen over. Ten aanzien van de arbeidsomstandigheden is de Inspectie SZW de toezichthouder. De NVWA is vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever verantwoordelijk dat haar toezichthouders en de officiële assistenten van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) veilig hun werk kunnen doen.
Ik heb uw Kamer op 20 mei jl. eveneens gemeld dat naar aanleiding van signalen van medewerkers een arbeidshygiënisch onderzoek is gestart bij een aantal slachthuizen, en dat de NVWA in afwachting van de uitkomsten besloten heeft om alle dierenartsen op slachthuizen de beschikking te laten hebben over mondmaskers. De resultaten van de interne enquête zijn bij dit besluit meegewogen. In aansluiting hierop heeft de NVWA samen met de Inspectie SZW mede naar aanleiding van dit arbeidshygiënisch onderzoek op 23 mei jl. een brief aan de slachthuizen gestuurd waarin zij nogmaals nadrukkelijk gewezen zijn op hun verantwoordelijkheid om het werk conform de RIVM-richtlijnen uit te voeren. Vanuit haar werkgeversrol volgt de NVWA de (wetenschappelijke) ontwikkelingen en voert zij risico-inventarisaties uit. Met ingang van 24 augustus heeft de NVWA op basis van het voorzorgprincipe de draagplicht voor FFP2-maskers uitgebreid naar werkzaamheden die worden verricht in gekoelde productieomgevingen waar groepen mensen aan het werk zijn. Het gaat om werkzaamheden in koelruimtes in slachthuizen, op schepen en in de vlees-, vis-, groente- en fruitverwerkende industrie.
Heeft de NVWA de resultaten van deze enquête gedeeld met uw ministerie? Zo ja, wanneer en had u hiervan bij het beantwoorden van de vragen op 20 mei al kennisgenomen?
Op 8 mei jl. is mijn ministerie op de hoogte gesteld dat de NVWA naar aanleiding van signalen van medewerkers een arbeidshygiënisch onderzoek uitvoert op zeven slachthuizen. Voorts heeft de NVWA mij op 8 mei jl. laten weten dat er vanaf maandag 11 mei 2020 mond- en neuskapjes aan alle dierenartsen op slachthuizen ter beschikking gesteld werden. Dit besluit is mede genomen naar aanleiding van signalen van medewerkers, waarin tevens de resultaten van de interne enquête en de voorlopige resultaten uit het arbeidshygiënisch onderzoek zijn meegewogen. Tijdens het plenaire debat van 10 juni jl. over COVID-19 bij nertsen, waarin ook de situatie in slachthuizen aan de orde is gekomen, heb ik uw Kamer gemeld dat er door middel van een enquête bij NVWA-medewerkers actief is uitgevraagd waar zij tegenaan lopen en dat de punten die daaruit kwamen ook weer actief zijn opgepakt. De NVWA heeft de resultaten van deze interne enquête op 9 juli jl. gedeeld met mijn ministerie.
Erkent u dat deze enquête, waarin bijna de helft van de deelnemers zegt dat ze regelmatig geen anderhalve meter afstand kunnen houden en dat twee derde stelt dat afstand houden in de vleessector onmogelijk is, juist wel laat zien dat de RIVM-richtlijnen op grote schaal niet worden nageleefd?
De situatie op de slachthuizen wordt dagelijks binnen de NVWA besproken. Op basis van contacten met medewerkers kwamen er bij het management van de NVWA signalen binnen dat dierenartsen de 1,5 meter in slachthuizen niet altijd kunnen naleven. Om extra voeling te houden heeft het management van de NVWA aan drie ervaren senior toezichthoudend dierenartsen (pluimvee, roodvlees en levend vee) gevraagd om deze signalen kwantitatief en kwalitatief te duiden. Daartoe zijn zij op 29 april een interne enquête gestart. Hierop hebben 135 medewerkers gereageerd; dat is circa 1/3 van de medewerkers die in slachthuizen ten behoeve van keuringen en/of voor exportcertificering kunnen worden ingezet.
De interne enquête geeft net als het arbeidshygiënisch onderzoek aan dat de RIVM-maatregelen niet altijd kunnen worden nageleefd binnen slachthuizen. Zo gaf circa de helft van de dierenartsen aan regelmatig in situaties te komen waarbij de 1,5 meter niet gehandhaafd kan worden. Bijna 15% gaf aan zelfs vaak in zo’n situatie terecht te komen. Dit speelde met name bij de grotere roodvleesslachthuizen en in mindere mate bij pluimveeslachthuizen.
Naar aanleiding hiervan heeft het management van de NVWA maatregelen genomen. Zo heeft het management naar aanleiding van bovenstaande signalen van medewerkers, de resultaten van de interne enquête en vooruitlopend op de uitkomst van het arbeidshygiënisch onderzoek besloten om vanaf 11 mei jl. alle dierenartsen op slachthuizen de beschikking te laten hebben over mond- en neuskapjes. Deze persoonlijke beschermingsmiddelen alsmede ruimzichtbrillen worden gebruikt in die situaties waarin het niet mogelijk is om 1,5 m afstand te houden. Zie ook antwoord 1 voor de overige maatregelen die in dit kader zijn genomen.
Erkent u dat de verhalen van toezichthoudend dierenartsen van de NVWA in de uitzending van Nieuwsuur van 5 juli 2020 laten zien dat het helemaal niet klopt dat de NVWA handelend heeft opgetreden daar waar er sprake was van niet naleving van de RIVM-richtlijnen, zoals u wel beweerde in uw antwoord op Kamervragen op 20 mei?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 1, 3 en 7.
Erkent u dat u de Kamer verkeerd heeft geïnformeerd? Zo ja, welke verklaring heeft u daarvoor?
Nee.
Deelt u de mening dat u de situatie in de slachthuizen uit de hand heeft laten lopen? Zou u dit willen kwalificeren als falen van de NVWA, van uw ministerie of van allebei?
Nee.
Voelt u zich verantwoordelijk voor de mensen die ziek zijn geworden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Werkgevers zijn verantwoordelijk voor het creëren van een gezonde en veilige werkomgeving. Vanuit de overheid worden daarvoor regels opgesteld. In het geval van COVID-19 zijn er aanvullend daarop richtlijnen opgesteld voor het voorkomen van besmetting met het coronavirus, zoals het houden van 1,5 meter afstand en een goede handhygiëne. Deze richtlijnen zijn algemeen geldend. Daarnaast heeft de vleesverwerkende industrie protocollen opgesteld voor op de werkplek. Werkgevers en werknemers zijn zelf verantwoordelijk voor de naleving van de algemene richtlijnen en de protocollen.
Kunt u bevestigen dat uit een arbeidshygiënisch onderzoek dat in mei is uitgevoerd op een aantal slachthuizen, bleek dat in slechts twee van de zeven onderzochte slachterijen de maatregelen goed op orde waren en dat bij de overige vijf slachterijen verbeteringen «mogelijk of noodzakelijk» zijn?5
Ja.
Hoe is het mogelijk dat u op 4 juni opnieuw schreef dat de NVWA de mogelijkheid heeft om het slachtproces per direct te stoppen als geconstateerd wordt dat niet kan worden gewerkt volgens de RIVM-richtlijnen, zonder hierbij te noemen dat zowel uit de enquête onder NVWA-medewerkers als uit het arbeidshygiënisch onderzoek bleek dat er zeer regelmatig en in een aantal slachthuizen stelselmatig niet volgens de richtlijnen werd gewerkt, ook niet door NVWA-medewerkers?6
Het management van de NVWA heeft zowel de sector als individuele slachthuizen verschillende keren gewezen op hun verantwoordelijkheid om de RIVM-maatregelen na te leven. Het is aan het slachthuis om deze RIVM-maatregelen te vertalen naar een veilige werkomgeving. De NVWA voert dagelijks gesprekken met de slachthuizen om waar nodig aanvullende maatregelen te bepalen. Om extra voeling te houden is een groep van drie ervaren dierenartsen gevraagd om de signalen die zij vanuit het werkveld ontvingen onder de aandacht van het management te brengen. Naar aanleiding van signalen van NVWA-medewerkers is daarnaast een arbeidshygiënisch onderzoek uitgevoerd om te inventariseren welke praktische verbeteringen nodig zijn om medewerkers van de NVWA en hun officiële assistenten van KDS in staat te stellen om op een veilige manier hun toezichthoudende taken in slachthuizen uit te voeren.
Het stilleggen van het slachtproces is een uiterst escalatiemiddel dat de NVWA kan gebruiken in een voor hen onveilige situatie. Dat middel is ook gebruikt.
Erkent u dat u de Kamer deze informatie heeft onthouden?
Nee.
Klopt het dat de GGD Hart voor Brabant geen steekproeven meer uitvoert bij medewerkers van Vion Boxtel, omdat «Een positieve testuitslag bij iemand zonder klachten [niet] wil zeggen dat iemand recent besmet is geraakt en ook niet dat hij/zij op dat moment besmettelijk is», een stelling die het RIVM verwerpt?7 8
Het is aan de voorzitter van de veiligheidsregio in het kader van infectieziektebestrijding om per geval de meest geëigende (beheers)maatregelen te nemen. De voorzitter van de veiligheidsregio wordt hierover geadviseerd door de GGD. Zoals de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in antwoorden van 8 juli 2020 op Kamervragen van de leden Moorlag en Gijs van Dijk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3521) heeft aangegeven, heeft het bedrijf een breed scala aan maatregelen genomen, waaronder een dagelijkse gezondheidscheck bij de poort.
Heeft u gezien dat bij Vion Boxtel, waar bij de meest recente steekproef een op de drie medewerkers besmet bleek, nu slechts bij de ingang wordt gecontroleerd of medewerkers klachten hebben of symptomen vertonen van het coronavirus?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u bevestigen dat dit strijdig is met uw eerdere verzoek aan de GGD om alle medewerkers in slachthuizen te testen, al dan niet met steekproeven?9
Nee. Omdat het gaat om een grote beroepsgroep van bijna 25.000 personen, is de aanpak risicogericht en gefaseerd, zoals ik in mijn brief van 4 juni 2020 (Tweede Kamer, 25 295, nr. 386) heb aangegeven. Per regio zullen de slachthuizen steekproefsgewijs worden getest.
Heeft u gezien dat de 43 medewerkers van een visverwerkingsbedrijf in Twello die besmet zijn of waren, allemaal geen of lichte klachten hadden?10
Ik heb het bericht gelezen.
Heeft u gelezen dat wetenschappers stellen dat besmettingen door mensen zonder ziektesymptomen een belangrijke rol kunnen spelen bij de verspreiding van het coronavirus en dat hun onderzoek laat zien hoe belangrijk het is op grote schaal te testen en geïnfecteerde personen te isoleren?11
Ja.
Worden er bij andere bedrijven in de vleessector nog steekproeven uitgevoerd? Zo ja, hoe vaak, bij welke slachthuizen en wat waren per steekproef de uitkomsten? Zo nee, erkent u dat u hiermee welbewust de situatie laat voortbestaan dat bedrijven in de vleessector grote brandhaarden blijven voor het coronavirus?
Zoals ik al aangaf in mijn antwoord op vraag 17 test de GGD risicogericht en gefaseerd. Ik heb op dit moment geen aanwijzingen dat er andere brandhaarden in de vleessector zijn dan degenen die al bekend zijn.
Wanneer gaat u afdwingen dat de RIVM-richtlijnen wel worden nageleefd, waar de Kamer u al op 7 mei toe opriep middels de aangenomen motie van de leden Van Esch en Ouwehand (Kamerstuk 25 295, nr. 345)?
In de brief van 4 juni jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 386, p. 32–34) is het kabinet ingegaan op de wijze hoe invulling is gegeven aan de motie van de leden Van Esch en Ouwehand.
Wanneer kan de Kamer het nationale plan van aanpak om de uitbraak van het coronavirus in en rond slachthuizen tegen te gaan verwachten, zoals u heeft aangekondigd naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 28 286, nr. 1109), die opriep om landelijk de regie te nemen bij het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus in de vleesindustrie?
In de brief van de Minister van VWS aan uw Kamer van 4 juni 2020 (Kamerstuk 25 295, nr. 386) is een plan van aanpak aangekondigd dat tevens uitvoering geeft aan de aangenomen motie Ouwehand. Dit plan is inmiddels ten uitvoer gebracht.
De veiligheidsregio’s hebben samen met de landelijke toezichthouders en de meest betrokken departementen een samenwerkingsplatform opgericht bij het Landelijk Operationeel Team Corona (LOT-C). In dat platform vindt op landelijk niveau afstemming plaats tussen de operationele partners. Het LOT-C maakt mogelijk dat er op landelijk niveau op één plek, informatie kan worden gedeeld en analyses kunnen worden uitgevoerd, bijvoorbeeld om sectoren met een hoog risico op besmetting met het coronavirus te identificeren. Het landelijke samenwerkingsplatform zal daarbij – met respect voor de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende partijen – een gecoördineerde inzet op het regionale niveau voorbereiden om snel te kunnen optreden bij een uitbraak in een bedrijf of een sector, zoals recentelijk bij slachterijen. Om potentiële brandhaarden in risicosectoren te voorkomen zal het platform preventieve acties coördineren. Het risicogericht en gefaseerd testen van medewerkers door de GGD-en maakt onderdeel uit van de werkzaamheden. Gezien de grensoverschrijdende aspecten van arbeidsmigratie zal het samenwerkingsplatform ook contacten onderhouden met buitenlandse autoriteiten, in het bijzonder de Duitse regionale overheden.
De bestrijding van brandhaarden wordt vervolgens ten uitvoer gebracht door zogenoemde «vliegende brigades» in de regio waaraan zowel landelijke inspecties als regionale partijen deelnemen.
Zoals beschreven in de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 juli jl., wordt er om de inrichting van het samenwerkingsplatform te begeleiden er een landelijke regietafel ingericht onder het Directeurenoverleg COVID-19 (DOC-19) (Kamerstuk 29 861, nr. 52). Evenals het DOC-19 staat de landelijke regietafel onder voorzitterschap van de directeur van het programma Samenleving en COVID-19. In dit DOC-19 spreken en stemmen departementen en veiligheidsregio’s, gemeenten en politie met elkaar wekelijks af ter voorbereiding van de Ambtelijke Commissie COVID-19 en de Ministeriële Commissie COVID-19 (Kamerstuk 25 295, nr. 386, p. 34).
Waarom weigert u zo halsstarrig om de bandsnelheid in slachthuizen te verlagen en negeert u hiermee een uitdrukkelijke oproep van de Kamer middels de aangenomen motie van het Ouwehand (Kamerstuk 28 286, nr. 1118), terwijl u voor de coronacrisis al toegaf dat dierenwelzijn en voedselveiligheid bij de hoge druk op het slachtproces onvoldoende konden worden geborgd, en de situatie sinds de uitbraak van corona alleen nog maar nijpender is geworden?12
Over mijn voornemens ten aanzien van de motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 28 286, nr. 1118) heb ik uw Kamer in de brief van 1 juli jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1120) geïnformeerd. Het kabinet bekijkt op basis van welke wettelijke grondslag invulling gegeven kan worden aan deze motie. Zonder wettelijke bevoegdheid kan ik immers een dergelijke maatregel niet treffen. Ik informeer uw Kamer in september hierover. Zoals aangegeven in antwoorden op Kamervragen van de leden Moorlag en Gijs van Dijk (2020Z11462) op 8 juli jl. heeft de Minister van VWS het RIVM gevraagd nader onderzoek te doen naar de mogelijke oorzaken van besmetting van medewerkers in slachthuizen. Een direct verband tussen slachtsnelheid en het verhoogde aantal besmettingen in slachterijen is tot nu toe niet aangetoond.
Waarom plaatst u de belangen van de vleesindustrie boven het belang van de volksgezondheid? Is het u bekend dat vlees geen noodzakelijke levensbehoefte is? Zo nee, onder welke steen heeft u geleefd?
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Ik heb op 13 juli 2020 (Kamerstuk 25 295, nr. 470) uw Kamer in een reactie op de uitzending van Nieuwsuur van 5 juli 2020 laten weten dat uw Kamer de beantwoording van de Kamervragen voor het einde van het zomerreces zult ontvangen.
Het bericht ‘NVWA nalatig na signalen over slachthuizen als 'corona-hotspot'’ en de uitzending ‘Nieuwsuur, seizoen 2020 Afl. 186. |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NVWA nalatig na signalen over slachthuizen als «corona»» en de Nieuwsuur-uitzending van 5 juli 2020?1 2?
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van Nieuwsuur dat de Nederlandse Voedsel-en Warenautoriteit (NVWA) tijdens de coronacrisis onverschillig en nalatig heeft gereageerd op waarschuwingen dat de situatie in slachthuizen niet veilig was en dat werknemers onvoldoende werden beschermd?
De interim- Inspecteur-generaal van de NVWA hecht aan een veilige werkrelatie. Naar aanleiding van de Nieuwsuur-uitzending is hij in gesprek gegaan met de betrokken freelance dierenartsen en het management. Ik betreur het ten zeerste als medewerkers zich in deze moeilijke omstandigheden niet of onvoldoende gehoord voelen, maar ik herken mij niet in het beeld dat de NVWA onverschillig of nalatig heeft geopereerd.
Hoe verklaart u dat dierenartsen Martien Scheepers en Jerome Stokkermans zich «onvoldoende gehoord» en «in de steek gelaten» voelen door de leiding van de NVWA?
De NVWA is vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden voor haar medewerkers en medewerkers van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS). Vanuit deze rol heeft het management van de NVWA zo veel als mogelijk gedaan om te zorgen medewerkers van de NVWA en KDS veilig hun werk kunnen doen.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, betreur ik het ten zeerste als medewerkers zich in deze moeilijke omstandigheden niet of onvoldoende gehoord voelen, maar herken ik mij niet in het geschetste beeld dat de NVWA onverschillig of nalatig heeft geopereerd.
Hoe gaat u voorkomen dat meer dierenartsen zich ongehoord voelen en opstappen?
Op 20 mei en 4 juni jl.3 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de situatie op de slachthuizen dagelijks binnen de NVWA wordt besproken. Daarbij heb ik aangegeven dat, om extra voeling te houden, een groep van drie ervaren dierenartsen gevraagd is om signalen die zij vanuit het werkveld ontvingen onder de aandacht van het management te brengen. Daarbij heb ik onder meer ook gemeld dat er naar aanleiding van signalen van NVWA-medewerkers een arbeidshygiënisch onderzoek is uitgevoerd.
Tijdens het plenaire debat van 10 juni jl. over COVID-19 bij nertsen, waarin ook de situatie in slachthuizen aan de orde is gekomen, heb ik uw Kamer gemeld dat er door middel van een enquête bij NVWA-medewerkers actief is uitgevraagd waar zij tegenaan lopen en dat de punten die daaruit kwamen ook weer actief zijn opgepakt.
Hoe kan het dat u in uw antwoord op Kamervragen stelde dat «uit navraag bij de NVWA bleek niet dat de RIVM-richtlijnen op grote schaal niet worden nageleefd», terwijl begin mei uit een interne enquête bleek dat afstand houden in de vleessector onmogelijk is volgens twee derde van de dierenartsen?3
Ik heb op 20 mei jl. in het antwoord op vraag 8 van het lid Ouwehand5 geschreven: «Uit navraag bij de NVWA bleek niet dat de RIVM-richtlijnen op grote schaal niet worden nageleefd. Daar waar er wel sprake was van niet naleving van de RIVM-richtlijnen is door de NVWA handelend opgetreden.» Uit dit antwoord zou onbedoeld verondersteld kunnen worden dat de NVWA toezicht houdt op de naleving van de RIVM-maatregelen door slachthuizen. Dat is niet het geval. De NVWA gaat niet over arbeidsomstandigheden in slachthuizen; daar gaan de slachthuizen over. Ten aanzien van de arbeidsomstandigheden is de Inspectie SZW de toezichthouder. De NVWA is vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever verantwoordelijk dat haar toezichthouders en de officiële assistenten van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) veilig hun werk kunnen doen.
Ik heb uw Kamer op 20 mei jl. eveneens gemeld dat naar aanleiding van signalen van medewerkers een arbeidshygiënisch onderzoek is gestart bij een aantal slachthuizen, en dat de NVWA in afwachting van de uitkomsten besloten heeft om alle dierenartsen op slachthuizen de beschikking te laten hebben over mondmaskers. De resultaten van de interne enquête zijn bij dit besluit meegewogen. In aansluiting hierop heeft de NVWA samen met de Inspectie SZW mede naar aanleiding van dit arbeidshygiënisch onderzoek op 23 mei jl. een brief aan de slachthuizen gestuurd waarin zij nogmaals nadrukkelijk gewezen zijn op hun verantwoordelijkheid om het werk conform de RIVM-richtlijnen uit te voeren. Vanuit haar werkgeversrol volgt de NVWA de (wetenschappelijke) ontwikkelingen en voert zij risico-inventarisaties uit. Met ingang van 24 augustus heeft de NVWA op basis van het voorzorgprincipe de draagplicht voor FFP2-maskers uitgebreid naar werkzaamheden die worden verricht in gekoelde productieomgevingen waar groepen mensen aan het werk zijn. Het gaat om werkzaamheden in koelruimtes in slachthuizen, op schepen en in de vlees-, vis-, groente- en fruitverwerkende industrie.
Bent u van mening dat u de Kamer verkeerd heeft geïnformeerd?
Nee.
Welke stappen zijn ondernomen toen bleek dat de Senior Toezichthoudend Dierenartsen een «boze mail» naar het management hadden gestuurd waarin zij hun zorgen uitten?
Het management van de NVWA heeft instructies gemaakt voor haar werknemers over welke maatregelen zij zelf moeten nemen, werkinstructies gewijzigd en beleid gemaakt over hoe te handelen in onveilige situaties. Eind april kwamen er bij het management op basis van contacten met medewerkers signalen binnen dat dierenartsen de 1,5 meter in slachthuizen niet (kunnen) naleven. Naar aanleiding van deze signalen en aansluitend op de signalen die de FNV heeft afgegeven, heeft het management van de NVWA, om extra voeling te houden, aan drie ervaren senior toezichthoudend dierenartsen (pluimvee, roodvlees en levend vee) gevraagd om deze signalen kwantitatief en kwalitatief te duiden. Daartoe zijn zij op 29 april een interne enquête gestart. Gelijktijdig is op 28 april opdracht gegeven tot uitvoering van een arbeidshygiënisch onderzoek op zeven slachthuizen. Naar aanleiding van bovenstaande signalen van medewerkers, de resultaten van de interne enquête en vooruitlopend op de uitkomst van dit arbeidshygiënisch onderzoek heeft de NVWA besloten om vanaf 11 mei jl. alle dierenartsen op slachthuizen de beschikking te laten hebben over mond- en neuskapjes. Deze persoonlijke beschermingsmiddelen alsmede ruimzichtbrillen worden gebruikt in die situaties waarin het niet mogelijk is om 1,5 m afstand te houden.
Sinds het begin van de crisis, vanaf 23 maart, heeft de NVWA meermaals schriftelijk aan de slachthuizen kenbaar gemaakt wat er nodig is voor een veilige werkomgeving voor haar toezichthouders en de officiële assistenten van KDS. Vrijwel dagelijks is er contact tussen de NVWA en de slachterijen. Incidentele afwijkingen van de bedrijfsprotocollen worden besproken waarna slachthuizen het verzoek krijgen eventuele noodzakelijke aanvullingen daarop te doen. De NVWA heeft onder andere in een brief van 23 maart 2020 alle slachterijen opgeroepen tot het nemen van maatregelen. Op 23 mei 2020 heeft de NVWA samen met de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW) slachterijen per brief nogmaals nadrukkelijk gewezen op hun verantwoordelijkheid om het werk conform de RIVM-richtlijnen uit te voeren. Ook ben ik op 26 mei jl. zelf met de brancheorganisaties van de slachthuizen in gesprek geweest om hen te wijzen op hun verantwoordelijkheden ten aanzien van de naleving van de coronamaatregelen en het toezicht daarop.
Daar waar desondanks de door de slachterijen genomen maatregelen niet conform de RIVM-richtlijnen kan worden gewerkt, heeft de NVWA de mogelijkheid om het slachtproces per direct te stoppen, totdat aan deze onveilige situatie een einde is gekomen en bedrijven er werk van hebben gemaakt om de naleving van de RIVM-richtlijnen beter te implementeren. Dit heeft er de afgelopen vier maanden toe geleid dat de NVWA haar werkzaamheden op vier slachthuizen tijdelijk heeft opgeschort.
Daarnaast heeft de NVWA informatie over de naleving door slachthuizen van de RIVM-maatregelen doorgegeven aan de Inspectie SZW, die op basis hiervan, samen met dierenartsen uit de praktijk, een selectie heeft gemaakt, en inspecties op verschillende slachthuizen heeft uitgevoerd. Het kabinet heeft op 3 juli jl. een reactie gegeven op de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Kamerstuk 29 861, nr.6. Er is gewerkt aan het oprichten van het Samenwerkingsplatform arbeidsmigranten en COVID-19 en een Landelijke Regietafel. Veiligheidsregio’s, landelijke inspectiediensten zoals ISZW en NVWA, GGD en het RIVM zijn deelnemers in het samenwerkingsplatform. Het doel is het ontwikkelen van een integrale en gecoördineerde operationele aanpak om tijdig bij (potentiële) besmettingshaarden te kunnen interveniëren met het oog op de volksgezondheid. Uitgangspunten daarbij zijn informatie-uitwisseling en samenwerking. Het samenwerkingsplatform is vanaf 1 september operationeel. De deelnemende partijen hebben zowel op landelijk als regionaal niveau contact en werken, waar nodig, samen. Via de Landelijke Regietafel, waar diverse departementen onderdeel van uitmaken, vindt de strategische afstemming plaats.
Waarom is geen gehoor gegeven aan het advies omtrent het geven van vaste diensten aan werknemers op dezelfde bedrijven, bijvoorbeeld door het maken van alternatieve roosters?
De NVWA heeft zich ervoor ingezet dat toezichthoudend dierenartsen zo veilig mogelijk hun werk konden doen en heeft medewerkers waar mogelijk op hetzelfde slachthuis laten werken. Ook zijn verplaatsingen van medewerkers waar mogelijk beperkt. Vanwege de beperkte capaciteit en wisselende keuringsaanvragen van bedrijven is het niet mogelijk alle dierenartsen iedere dag in hetzelfde slachthuis in te zetten.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Stokkermans, die stelt: «Er zijn vijf lagen management met nauwelijks veterinaire kennis. Dat kan niet anders dan verkeerd gaan. Corona laat zien wat er allemaal mis is binnen de NVWA. Er zitten geen mensen met verstand van zaken. De leiding heeft totaal geen idee wat er op de werkvloer speelt»?
De veterinaire kennis is voldoende aanwezig in verschillende delen van de organisatie. De taakverdeling en verbinding tussen de medewerkers die de werkzaamheden uitvoeren, de beleidsafdeling en management zorgt ervoor dat de benodigde kennis (waaronder ook de veterinaire kennis) toegepast wordt in de besluitvorming en in de activiteiten die de verschillende doelgroepen moeten uitvoeren.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van FNV dat de tot hun toegekomen klachten bij de top van het Ministerie van LNV zijn neergelegd, maar dat het ministerie naar aanleiding hiervan niet met concrete adviezen is gekomen voor de vleessector?
Mijn departement en de NVWA hebben de sector diverse malen (zie mijn antwoord op vraag 1 van het lid Ouwehand) aangesproken op de naleving van de RIVM-richtlijnen. Het is de verantwoordelijkheid van de sector om invulling te geven aan de wijze waarop de richtlijnen worden nageleefd. De NVWA geeft informatie door aan de ISZW met het oog op het toezicht op de naleving van de arbeidsomstandigheden. Zie ook mijn antwoord op vraag 12.
Bent u van mening dat de brief van de NVWA naar de slachthuizen met als boodschap dat ze protocollen moeten opstellen voor naleving van de coronaregels voldoende is nageleefd?
Ik heb in antwoord op vraag 1 van het lid Ouwehand beschreven hoe de NVWA en andere partijen, ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, hebben gehandeld om de verspreiding van het corona-virus te voorkomen. Hieruit blijkt dat het zaak is dat er blijvend alert wordt gehandeld bij het in acht nemen van de RIVM maatregelen, deze aandacht mag gedurende deze crisis niet verslappen. Dit geldt overigens niet specifiek voor slachthuizen, maar speelt breder in de samenleving.
Welke stappen gaat u zetten om de «erbarmelijke en ongezonde omstandigheden», zoals de dierenartsen het omschrijven, te verbeteren in de sector?
Het is in eerste instantie aan de werkgevers in de sector zelf om te zorgen voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en waar nodig verbeteringen door te voeren. De Inspectie SZW houdt vervolgens toezicht op de naleving Arbeidsomstandighedenwet. Dat doet zij risicogericht. Klachten en signalen spelen daarbij een belangrijke rol. Dit kan bijvoorbeeld leiden tot een inspectie ter plaatse. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet kan de Inspectie SZW handhavend optreden om naleving van een gezonde veilige werkplek te realiseren. De NVWA en de Inspectie SZW werken nauw samen bij de aanpak van de problematiek rondom eerlijk, veilig en gezond werk in slachthuizen. Verder heeft het kabinet uw Kamer op 3 juli jl. de reactie op de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten toegestuurd (Kamerstuk 29 861, nr.52). Deze aanbevelingen zijn gericht op het verbeteren van de positie van arbeidsmigranten die onder andere in slachthuizen werkzaam zijn op korte termijn te verbeteren.
Welke acties gaat u ondernemen om soortgelijke situaties te voorkomen in de toekomst?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 12.
Kan de Kamer een evaluatie verwachten van de gang van zaken van afgelopen maanden? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Als de coronacrisis wordt geëvalueerd, zal dit onderwerp worden meegenomen. Op dit moment is nog geen zicht op het tijdpad voor een dergelijke evaluatie.
Welke concrete acties heeft u ondernomen en gaat u nog nemen om invulling te geven aan de motie van het lid de Groot (Kamerstuk 28 286 nr. 1106), naast dat u in gesprek gaat met de brancheorganisaties van de varkens- en pluimveeslachterijen en met de primaire sectororganisaties? Kunt u ook toelichten hoe de gesprekken verlopen en of hier al specifieke voorstellen uit zijn gekomen?
Een eerste gesprek met de Producentenorganisatie Varkenshouderij (POV) heeft plaatsgevonden, de gesprekken met de andere organisaties vinden de komende weken plaats. De POV heeft aandacht gevraagd voor meer transparantie in de prijsopbouw en de kostentoedeling door slachterijen. Ik zal uw Kamer naar verwachting medio oktober informeren over de resultaten van alle gesprekken en mogelijke vervolgacties.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De winsten van zonneparken |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht «Zonneparken: goud voor de ontwikkelaars, nauwelijks verdiensten voor inwoners»1, waaruit naar voren komt dat inwoners niet of nauwelijks meeprofiteren van de winsten gemaakt door de ontwikkelaars van de zonneparken?
Maatschappelijk draagvlak geldt als een van de kaders van het kabinet voor het Klimaatakkoord. Participatie bij hernieuwbare energieprojecten is hiervoor een belangrijke sleutel. Daarom zijn er in het Klimaatakkoord afspraken opgenomen over op welke manier afspraken gemaakt worden met de projectomgeving over procesparticipatie en financieel meeprofiteren van projecten. Zoals ook wordt benoemd in het artikel waar u naar verwijst, is het Klimaatakkoord pas een jaar oud. De effecten van de afspraken uit het akkoord zullen daarom nog niet overal even sterk zichtbaar zijn.
SDE-subsidie gaat niet naar de winsten van projectontwikkelaars, maar vergoedt de onrendabele top van duurzame energieprojecten die anders niet gerealiseerd zouden worden. Jaarlijks wordt de SDE aangepast om tegen de laagste kosten duurzame energie – en daarmee CO2-reductie – te realiseren. Hiervoor berekent het Plan Bureau voor de Leefomgeving (PBL) onder meer het redelijk rendement, waarmee oversubsidiëring wordt voorkomen. Daarbij is er binnen de SDE+ concurrentie tussen projecten, om de kosten zo laag mogelijk te houden.
Het kabinet streeft naar een evenwichtige lastenverdeling ten behoeve van versterking en behoud van het draagvlak voor de energietransitie. De SDE+ wordt betaald vanuit de opslag duurzame energie (ODE), waaraan zowel bedrijven als huishoudens bijdragen. In het kader van het Klimaatakkoord heeft het kabinet afspraken gemaakt waardoor de lasten substantieel verschuiven van huishoudens naar bedrijven.
Deelt u de mening dat het feit dat huishoudens betalen voor de winsten van projectontwikkelaars en hierdoor hun energierekening zien stijgen, het draagvlak voor de energietransitie wordt ondermijnd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel zonneparken op Nederlands grondgebied zijn in buitenlandse handen? Hoeveel subsidiegeld, uit de SDE+-regeling, verdwijnt hiermee naar het buitenland?
SDE-subsidie is geen cadeau dat wordt toegekend om (buitenlandse) producenten blij te maken. De SDE wordt ingezet ter dekking van de onrendabele top van duurzame energieprojecten in Nederland die zonder subsidie niet gerealiseerd zouden worden. Daarbij is de nationaliteit van de projectontwikkelaar of financier irrelevant. Gegevens over zonneparken die in handen van buitenlandse aandeelhouders zijn, heb ik niet tot mijn beschikking en het is ook niet mogelijk om dit te controleren. Bovendien maakt de Nederlandse energievoorziening onderdeel uit van een vrije (Noordwest-)Europese markt. Deze markt functioneert naar behoren dankzij de concurrentie tussen bedrijven. Deze bedrijven hebben aandeelhouders uit verschillende landen. Het uitsluiten van buitenlandse investeerders is niet mogelijk vanwege Europese mededingingsregels en zou daarnaast leiden tot een beperking van het aantal beschikbare partijen dat de benodigde projecten wil en kan financieren. Het doel van de SDE+-regeling is om de productie van duurzame energie tegen zo laag mogelijke kosten te realiseren in Nederland. De SDE+ zorgt er zo mede voor dat zonneparken gerealiseerd kunnen worden en dat de aanlegkosten in de loop der jaren terugverdiend kunnen worden. Het is dus niet zo dat er zonder tegenprestatie subsidiegelden naar het buitenland verdwijnen.
Deelt u de mening dat het enerzijds versoberen van de subsidieregeling voor zon-op-dak voor huishoudens en anderzijds het verdwijnen van de opbrengsten van de Opslag Duurzame Energie naar projectontwikkelaars, grotendeels opgebracht door diezelfde huishoudens, goed laat zien hoe onrechtvaardig het huidige klimaatbeleid is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel die mening niet. Het kabinet vindt het belangrijk dat de transitie haalbaar en betaalbaar is voor iedereen. Daarom zijn er verschillende regelingen voor huishoudens en bedrijven om actief mee te doen aan de transitie.
De kosten voor zonnepanelen zijn de afgelopen jaren sterk gedaald en naar verwachting zullen deze blijven dalen, waardoor zonnepanelen steeds rendabeler worden en dus steeds minder fiscale stimulering nodig hebben. Op termijn is naar verwachting geen subsidie meer nodig om zonnepanelen rendabel te laten zijn. Zowel de SDE+ als de afbouw van de salderingsregeling leiden tot een kosteneffectieve prikkel om te investeren in zonnepanelen en zorgen voor een financieel aantrekkelijk perspectief. Zo blijft de energietransitie haalbaar en betaalbaar voor iedereen.
Hoe oordeelt u over het feit dat het beloofde gedeelde eigenaarschap niet van de grond komt?
In hernieuwbare energieprojecten die nu tot stand komen, wordt op verschillende manieren participatie toegepast. Deze praktijk is sterk in ontwikkeling en groeiende. De afspraken uit het Klimaatakkoord over participatie en de inzet van alle betrokken partijen zijn hiervoor van groot belang.
Overheden, ontwikkelaars en de coöperatieve sector worden op verschillende manieren gestimuleerd en ondersteund in het realiseren van de afspraken over (financiële) participatie. Dit gebeurt onder meer met kennis en expertise, het realiseren van het ontwikkelfonds voor energiecoöperaties, en het werk van de Participatiecoalitie in de RES’en. Ook wordt momenteel in interbestuurlijk verband in kaart gebracht welke juridische mogelijkheden decentrale overheden hebben om te sturen op participatie. Het beeld is dat lokaal eigendom steeds vaker wordt toegepast. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat wordt gestreefd naar 50% lokaal eigendom bij hernieuwbare energieprojecten. Dit betekent dat de omgeving van een project financieel kan participeren door mee te investeren, waar ook risico’s bij horen. Er zijn ook andere manieren voor de projectomgeving om financieel mee te profiteren, zoals via een omgevingsfonds. De uiteindelijke keuzes over financiële participatie zijn onder meer afhankelijk van de kenmerken en mogelijkheden van de omgeving en het project.
De afspraken uit het Klimaatakkoord over (financiële) participatie zijn onder meer gemaakt om lusten en lasten eerlijk te verdelen tussen projectontwikkelaars en de projectomgeving. De afspraken zijn niet gericht op het terug laten vloeien van belastinggeld naar inwoners van specifieke gebieden. Met het streven naar 50% lokaal eigendom wordt naast financiële participatie de zeggenschap van de omgeving in een energieproject versterkt.
Zoals eerder gezegd, is het Klimaatakkoord pas een jaar oud en zijn de effecten van de inspanningen op het gebied van participatie naar verwachting pas over enkele jaren volledig zichtbaar. Een oordeel over het van de grond komen van participatie is daarom nu nog niet te geven. Om de voortgang van participatie te kunnen volgen heb ik, naar aanleiding van de motie Heerma c.s. van 3 juli 2019 (Kamerstuk 32 813, nr. 361), opdracht gegeven tot de ontwikkeling van een Monitor Participatie Hernieuwbare energie op land. In de Klimaatnota zal ik u dit najaar informeren over de uitkomsten van de nulmeting van deze monitor; dat zal het referentiepunt zijn voor volgende metingen. Als in de loop van de uitvoering van het Klimaatakkoord blijkt dat de ontwikkeling van participatie achterblijft, kan dit aanleiding zijn tot aanvullende afspraken of maatregelen.
Hoe oordeelt u over het feit dat gemeenten geen inzicht hebben in hoe en hoeveel geld er terugvloeit naar de regio? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat het bevoegd gezag erop toeziet dat initiatiefnemers en de omgeving het gesprek aangaan over de verschillende manieren waarop de omgeving kan en wil participeren in het project. Deze afspraken worden vastgelegd in een omgevingsovereenkomst. Ik vind het van belang dat, daar waar het nog niet gebeurt, initiatiefnemers het bevoegd gezag inzicht geven in de afspraken die gemaakt zijn over financiële participatie – en dat de omgevingsovereenkomst hiervoor benut wordt.
De mate waarin bedrijven inzicht geven in het delen van projectspecifieke financiële informatie is aan henzelf. In de praktijk zijn bedrijven open over hun verdiensten richting partijen waarmee zij samenwerken, zoals energiecoöperaties. Energiecoöperaties bieden het voordeel dat de financiële informatie voor de leden van de coöperatie transparant en beschikbaar is.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat huishoudens wel degelijk meedelen in de opbrengsten van zonne-energie en de inbreng van hun belastinggeld op een of andere wijze weer terugzien?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat van de hernieuwbare-energieprojecten wel 50% eigendom wordt van de omwonenden?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel ‘NVWA nalatig na signalen over slachthuizen als 'corona-hotspot’’. |
|
Helma Lodders (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «NVWA nalatig na signalen over slachthuizen als «corona-hotspot»« en de uitzending van Nieuwsuur van 5 juli 2020?1 2
Ja.
Kunt u aangeven welke signalen over slachthuizen u en het management van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op welk moment hebben ontvangen sinds het uitbreken van het coronavirus en welke opvolging aan deze signalen is gegeven?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 3 van het lid Ouwehand.
Kunt u bevestigen dat er intern binnen de NVWA een enquête heeft plaatsgevonden over het handhaven en voldoen aan de coronamaatregelen? Zo ja, wat was de uitkomst van deze enquête en wat is de opvolging geweest? Bent u bereid de uitkomst van deze enquête met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De situatie op de slachthuizen wordt dagelijks binnen de NVWA besproken. Op basis van contacten met medewerkers kwamen er bij het management van de NVWA signalen binnen dat dierenartsen de 1,5 meter in slachthuizen niet altijd (kunnen) naleven. Om extra voeling te houden heeft het management van de NVWA naar aanleiding hiervan aan drie ervaren senior toezichthoudend dierenartsen (pluimvee, roodvlees en levend vee) gevraagd om deze signalen kwantitatief en kwalitatief te duiden. Daartoe zijn zij op 29 april een interne enquête gestart. Hierop hebben 135 medewerkers gereageerd; dat is circa 1/3 van de medewerkers die in slachthuizen ten behoeve van keuringen en/of voor exportcertificering kunnen worden ingezet.
De interne enquête geeft net als het arbeidshygiënisch onderzoek aan dat de RIVM-maatregelen niet altijd kunnen worden nageleefd binnen slachthuizen. Zo gaf circa de helft van de dierenartsen aan regelmatig in situaties te komen, waarbij de 1,5 meter niet gehandhaafd kan worden. Bijna 15% gaf aan zelfs vaak in zo’n situatie terecht te komen. Dit speelde met name bij de grotere roodvleesslachthuizen en in mindere mate bij pluimveeslachthuizen.
De interne enquête was bedoeld om de signalen die het management vanuit de werkvloer kreeg in korte tijd kwantitatief en kwalitatief te duiden, zonder er een formeel rapport van te maken. Bij de uitvraag is ook aangegeven dat er vertrouwelijk met resultaten om zou worden gegaan. De resultaten van de interne enquête en die van het arbeidshygiënisch onderzoek hebben geleid tot een beeld op basis waarvan verdere maatregelen zijn genomen. Gezien het doel en de aard van de interne enquête vind ik het niet opportuun deze aan uw Kamer te doen toekomen.
In navolging van deze en eerdere signalen hebben de NVWA en de Inspectie SZW de sector meerdere keren gewezen op zijn verantwoordelijkheid om de RIVM-maatregelen na te leven. Ook heeft de NVWA gesprekken gevoerd met de slachthuizen om waar nodig RIVM-maatregelen aan te scherpen. Slachthuizen hebben de eerste verantwoordelijkheid voor een veilige werkomgeving, ook voor de op slachthuizen aanwezige medewerkers van de NVWA en KDS. Als de zaken daar niet goed geregeld zijn, dan heeft dat consequenties. Het stilleggen van het slachtproces is een uiterst escalatiemiddel dat de NVWA kan gebruiken in een voor hen onveilige situatie. Dat middel is ook gebruikt. Tevens heeft de NVWA naar aanleiding van bovenstaande signalen van medewerkers, de resultaten van de interne enquête en vooruitlopend op de uitkomst van het arbeidshygiënisch onderzoek besloten om alle dierenartsen op slachthuizen vanaf 11 mei jl. de beschikking te laten hebben over mond- en neuskapjes. Deze aanvullende persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt in die situaties waarin het niet mogelijk is om 1,5 meter afstand te houden. Tot slot heeft de NVWA signalen doorgespeeld aan de Inspectie SZW, die op basis hiervan inspecties op verschillende slachthuizen heeft uitgevoerd.
Klopt het dat begin mei de helft van de dierenartsen in een interne enquête heeft aangegeven dat zij regelmatig geen anderhalve meter afstand kunnen houden? Zo ja, waarom heeft u in reactie op Kamervragen gesteld dat: «uit navraag bij de NVWA bleek niet dat de RIVM-richtlijnen op grote schaal niet worden nageleefd»? Op basis van welke informatie bent u tot de conclusie gekomen dat de maatregelen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gerespecteerd werden?3
Zie mijn antwoord op vraag 5 van het lid Ouwehand.
Bent u op de hoogte van de signalen van dierenartsen werkzaam bij de NVWA aan de FNV? Zo ja, wanneer heeft u kennisgenomen van deze signalen en welke acties heeft u ondernomen naar aanleiding van deze signalen, los van de brieven die u op 23 maart en 23 mei heeft gestuurd aan de slachthuizen?
Zie mijn antwoord op vraag 1 van het lid Ouwehand.
Klopt het signaal dat vanaf het moment dat de maatregelen tegen corona werden aangescherpt er nog steeds stagiaires actief waren op de werkvloer? Zo ja, wat vindt u hiervan, rekening houdend met de oproep van het kabinet om zo veel mogelijk thuis te werken? Waarom heeft de NVWA als werkgever geen gehoor gegeven aan deze oproep voor de inzet van stagiaires? Zijn er meer mensen aan het werk gestuurd voor activiteiten die niet strikt noodzakelijk waren of vanuit huis konden worden ingevuld? Zo ja, welke? Waarom is er niet gehandhaafd op de maatregelen zoals afgekondigd door het kabinet?
Na het van kracht worden van de coronamaatregelen heeft de NVWA besloten alle opleidingen, stages en werkzaamheden4 in slachterijen die in het kader van COVID-19 niet tot de prioriteiten behoorden, op te schorten. Een uitzondering is gemaakt voor een groep van 17 toezichthoudend dierenartsen die hun interne praktijkopleiding op enkele dagen na hadden afgerond en die in het laatste deel van hun inwerkperiode zaten. Zij hebben deze praktijkopleiding afgerond en zijn daarna ingezet voor de noodzakelijke werkzaamheden in het kader van toezicht op de voedselproductie waarvoor ze tot dan toe waren opgeleid. Deze keuze is gemaakt, omdat voorzien werd dat er capaciteitsknelpunten zouden ontstaan bij dierenartsen. Met hun inzet kon de continuering van het slachtproces worden gegarandeerd.
Wat vind u van het beeld dat de NVWA, een organisatie die anderen moet controleren op naleving van regels, zelf de regels voor het personeel en stagiaires aan de laars lapt?
In het begin van de coronacrisis heeft het kabinet de voedselvoorziening aangewezen als vitale sector. Om de voedselzekerheid en voedselveiligheid te garanderen moeten toezichthouders van de NVWA en officiële assistenten van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) hun werkzaamheden in slachthuizen kunnen uitvoeren. Ik heb in antwoord 1 en 3 op vragen van het lid Ouwehand aangegeven welke maatregelen de NVWA genomen heeft om in deze omstandigheden het werken voor het eigen personeel veilig te kunnen laten verlopen. Ook heeft het kabinet op 4 juni jl. de actuele stand van zaken met betrekking tot de uitbraak van COVID-19 weergegeven en geschetst welke maatregelen de NVWA en de andere betrokken partijen nemen, ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, om de verspreiding van het virus in slachthuizen tegen te gaan (Kamerstuk 25 295, nr. 386). Ik herken mij dan ook niet in het beeld dat de NVWA de regels aan haar laars gelapt heeft. Dat geldt ook niet voor de inzet van stagiairs, waarvoor ik u verwijs naar het antwoord op vraag 6.
Waar kunnen medewerkers van de NVWA melding doen over onveilige werksituaties en hoe is opvolging van deze signalen geregeld?
De interim Inspecteur-generaal hecht aan een veilige werkrelatie. De teamleider is het primaire en meest nabije aanspreekpunt voor medewerkers. Ook tijdens de coronacrisis voorzien de teamleiders de medewerkers van periodieke updates met betrekking tot de werkomstandigheden. Indien er een verschil van inzicht blijft bestaan tussen de medewerker en de teamleider, dan kan geëscaleerd worden naar het naast liggende hogere management. Indien een medewerker behoefte heeft aan hulp of ondersteuning bij het bespreekbaar maken van signalen of een verschil van opvatting, dan is desgewenst de hulp van een vertrouwenspersoon beschikbaar. Het management van de NVWA heeft in de loop van de coronacrisis diverse maatregelen genomen om haar medewerkers te beschermen. Ik verwijs u ook naar mijn antwoord op vraag 1 van het lid Ouwehand. Daarbij is er voortdurend onderling contact geweest tussen medewerkers en management. Het management van de NVWA heeft een dagelijks overleg met twee afdelingshoofden en drie ervaren senior toezichthoudend dierenartsen (pluimvee, roodvlees en levend vee) ingericht, naast het managementoverleg om de signalen te bespreken en om de verbinding te versterken.
Naast de interne mogelijkheden om signalen bespreekbaar te maken, hebben ook de NVWA-medewerkers de mogelijkheid om extern bij de ISZW een melding te doen als zij vinden dat er in onveilige omstandigheden moet worden gewerkt. De Inspectie SZW heeft, om het doen van meldingen in relatie tot corona specifieke risico’s te faciliteren een speciaal meldingenformulier en -proces ontwikkeld. De Inspectie SZW zal per geval bekijken wat met de melding kan worden gedaan. Dit kan bijvoorbeeld door het uitvoeren van een inspectie ter plekke.
Klopt het dat u van mening verschilt met de provincie Zuid-Holland en de gemeente Rotterdam of het seismisch risico van de gaswinning in Pernis en Pernis-west is veranderd? Zo ja, kunt u de verschillen nader duiden?
Nee, dit klopt niet. Op 1 mei 2020 heb ik reeds in het schriftelijk overleg bij de beantwoording van vragen van de CDA-fractie (Kamerstuk 33 529, nr. 744) aangegeven dat er over de uitkomst van de seismisch risicoanalyse (SRA) met de gemeente geen verschil van mening is. Het seismisch risico in het winningsplan is conform de leidraad van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) uitgevoerd door de NAM.
Klopt het dat u – hoewel u er vanuit gaat dat het seismisch risico niet is veranderd – toch aanvullende voorwaarden aan de voornemens van de gaswinning door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) stelt in de vorm van een seismisch risicobeheersplan en het plaatsen van versnellingsmeters boven gasveld Pernis-West om bodemtrillingen te monitoren? Zo ja, waarom neemt u deze aanvullende voorwaarde?
Ja, het klopt dat ik voorwaarden heb gesteld voor de seismische monitoring en het opstellen van een risicobeheersplan. Het voorgaande winningsplan en instemmingsbesluit Pernis zijn opgesteld in 2010. In 2016 heeft SodM een leidraad1 gepubliceerd waarin beschreven staat welke monitoringsverplichtingen en beheersmaatregelen SodM verbindt aan de onderscheiden risicocategorieën. Op grond van de leidraad moet er een seismisch risicobeheersplan worden opgesteld als er sprake is van een indeling in risicocategorie II. Bij het gasveld Pernis-West is hier sprake van. Derhalve diende de NAM er voor zorg te dragen dat er een seismisch risicobeheersplan kwam. Door dat voorschrift in het instemmingsbesluit te stellen heb ik gewaarborgd dat voldaan wordt aan de leidraad. Het voorschrift over het plaatsen van versnellingsmeters is het resultaat van een afspraak die ik met uw Kamer maakte over intensievere monitoring nabij gaswinningen. Dit heb ik toegelicht in mijn reactie op de toezeggingen gedaan tijdens het Algemeen Overleg mijnbouw van 11 oktober 2018 (Kamerstuk 32 849, nr. 156) en is in lijn met de motie Dik-Faber (Kamerstuk 32 849, nr. 178).
De verlenging van de productieduur tot en met 31 december 2030 leidt niet tot een andere beoordeling van de effecten van bodembeweging als gevolg van de winning en de maatregelen ter voorkoming van schade. Dat naar de huidige inzichten een intensievere invulling wordt gegeven aan de monitoringsverplichting doet hier niet aan af.
Deelt u de conclusie van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) dat de te verwachte hoeveelheid te winnen gas door de NAM boven de toegestane marge van 20% heen gaat?
Nee, die conclusie deel ik niet. Dit heb ik toegelicht in het instemmingsbesluit en tevens in een brief aan uw Kamer (Kamerstuk 33 529, nr. 462). De maximale vergunde productievolumes staan op https://www.nloq.nl/maximale-productievolumes-gasveld/ en wordt halfjaarlijks bijgewerkt. Het vergunde volume in het gewijzigde instemmingsbesluit valt binnen het eerder vergunde volume inclusief de 20% marge. De wijziging van het instemmingsbesluit met het winningsplan Pernis-West is geen verruiming van het vergunde volume noch van de marge. Het gewijzigde instemmingsbesluit ziet alleen op de verlenging van de productieduur tot en met 31 december 2030, bij ongewijzigd volume.
Wanneer inderdaad boven de marge van 20% meer te winnen gas gewonnen gaat worden in Pernis, welke gevolgen heeft dit dan voor het seismisch risico en de risicobeoordeling?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 gaat het winningsplan niet uit van winning boven de 20% marge.
Klopt het dat u in uw besluit in 2010 het maximum winningspercentage voor gaswinning in Pernis heeft vastgelegd?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer (Kamerstuk 33 529, nr. 462) neem ik in elk instemmingsbesluit het maximale productievolume op. Dit geldt ook voor het instemmingsbesluit Pernis.
Klopt het dat de totale productie, zoals nu voorzien in het wijzigingsverzoek van de NAM, hoger en buiten de grenzen valt van het vingerende winningsplan?
Nee, dat klopt niet. Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat de verlenging van de winningsperiode tot 2030 – en de mogelijke extra risico’s voor de bewoners – leidt tot onrust bij de inwoners van Pernis die al bodemtrillingen gevoeld hebben? Zo ja, wat gaat u doen om de onrust weg te nemen?
In 2019 is de procedure tot verlenging van de winningsperiode doorlopen en was er geregeld contact op ambtelijk niveau. Deze procedure is rustig verlopen en eind 2019 afgerond. Ik ben ervan op de hoogte dat er het afgelopen half jaar kritische vragen zijn gesteld over de gaswinning in Pernis.
Ik voer per regio overleg met de gemeenten en provincies waar mijnbouw plaatsvindt om hen te informeren over de bestaande en de te verwachten mijnbouwactiviteiten in hun regio en om beleidsvraagstukken met betrekking tot mijnbouw te bespreken. Tevens wordt de behoeften op het gebied van informatievoorziening opgehaald. Het te voeren overleg met de regio Zuid-Holland zal ik prioriteren en zo spoedig mogelijk laten plannen.
Op de website mijnbouwvergunningen.nl en via de website nlog.nl staat informatie zodat mensen die ongerust zijn zich kunnen verdiepen in de gaswinning ter plaatse. Tevens wordt op deze website ingegaan op veel gestelde vragen over bodemdaling en mogelijke aardbevingen en kan er contact opgenomen worden voor het stellen van vragen of het verkrijgen van nadere informatie.
Zijn de bewoners van Pernis of vertegenwoordigende organen van bewoners op enige manier betrokken geweest bij de adviesvraag of de gaswinningperiode in Pernis verlengd kan worden? Zo ja, hoe vaak en wanneer is dit gebeurd? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om dit alsnog te doen, eventueel digitaal in deze corona-tijden?
Zoals ook aangegeven in de verslagen van de schriftelijke overleggen op 1 mei 2020 en op 19 mei (Kamerstuk 33 529, nrs. 744 en nr. 745) geldt dat bij een dergelijk besluit de overheden adviesrecht hebben en omwonenden bezwaar kunnen maken. Gedurende de procedure zijn, zoals gebruikelijk, alle stukken gedeeld en besproken met de decentrale overheden. Om ook los van vergunningprocedures informatie beschikbaar te hebben is de website www.mijnbouwvergunningen.nl ingericht. Op die website is ook informatie over de gaswinning bij Pernis-West, het winningsplan en het instemmingsbesluit te vinden. Tevens wordt op deze website ingegaan op veel gestelde vragen over bodemdaling en mogelijke aardbevingen en kan er contact opgenomen worden voor het stellen van vragen of het verkrijgen van nadere informatie.
Bent u bereid om bij het wijzigen of verlenen van mijnbouwvergunningen hierover ten alle tijden met de betrokken bewoners in gesprek te gaan, zodat zij in een open en transparante manier worden meegenomen in de besluitvorming?
Ja, ik ben altijd bereid om in gesprek te gaan over de vergunningen die ik in procedure heb. Wanneer er sprake is van een wijziging van de effecten voor de omgeving wordt ook een informatiemarkt georganiseerd waarin het gesprek met omwonenden wordt aangegaan, toelichting gegeven wordt en vragen beantwoord worden.
Klopt het dat voor de gaswinning uit Pernis-West wel een geofon wordt geplaatst om de bodemtrillingen te meten, maar voor de gaswinning uit Pernis niet ondanks dat daar een bodemdaling is gemeten met een vergelijkbaar aantal centimeters als in Groningen?
Nee, dit klopt niet. Er is geen geofoon geplaatst specifiek voor de gaswinning uit Pernis of Pernis-West. Daarnaast is boven het gasveld Pernis geen bodemdaling door gaswinning gemeten die vergelijkbaar is met die in Groningen.
Een meetnet voor het meten van bodemdaling is al decennia aanwezig in het gebied. Sinds 2018 heeft het KNMI extra geofoons geplaatst in de regio als onderdeel van de verdichting van hun meetnet. Deze monitoring is afdoende. In het besluit Pernis-West is alleen het plaatsen van een versnellingsmeter voorgeschreven.
Wat voor consequenties kunnen bevingen (SodM: tot 3.9 op de schaal van Richter) op de gebouwen, de haven én de (petrochemische) industrie hebben?
Zoals ook aangegeven in de antwoorden op vragen van de CDA-fractie in het schriftelijk overleg (Kamerstuk 33 529, nr. 744) geldt dat de NAM in het risicobeheersplan beschrijft welke maatregelen zij nemen als zich een beving voordoet. Het risicobeheersplan is in overleg met SodM opgesteld en met de veiligheidsregio besproken. In het risicobeheersplan is aangegeven dat het onwaarschijnlijk is dat geïnduceerde bevingen een dusdanige schade kunnen veroorzaken aan industrie, speciale gebouwen, infrastructuur en dijken dat een gevolgrisico zou kunnen ontstaan. De haven en de installaties voldoen aan de veiligheidsstandaarden voor dergelijke gebieden en installaties. De installaties zijn zodanig ontworpen om in geval van een calamiteit, onafhankelijk van de aard van de calamiteit, de installatie te kunnen uitschakelen en consequenties te voorkomen.
Investeringen in de plasticindustrie |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproep gedaan op 7 maart 2020 in het AD door 34 bezorgde wetenschappers en experts gericht aan Shell, de banken, verzekeraars en pensioenfondsen die in Shell investeren, en de Nederlandse overheid?1
Ja.
Bent u bereid om, zoals de wetenschappers en experts oproepen, «beleid te formuleren (en na te leven) om investeringen in de productie van nieuw plastic tegen te gaan» en bent u bereid om Shell op te roepen om het Europese Plastic Pact alsnog te ondertekenen? Zo niet, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met het praktijkonderzoek van de Eerlijke Bank- en Verzekeringswijzer en de Plastic Soup Foundation uit juli 2019.
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen, waaronder banken, verzekeraars en pensioenfondsen, dat zij de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Binnen de Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-convenanten voor de financiële sector zijn afspraken gemaakt tussen de sector, overheid, niet-gouvermentele organisaties en vakbonden over de naleving van de OESO-richtlijnen en de UNGP’s, en wordt besproken hoe deze richtlijnen geïmplementeerd kunnen worden door «gepaste zorgvuldigheid» toe te passen. Dit houdt in dat bedrijven IMVO-beleid opstellen, in kaart brengen in hoeverre zij via hun bedrijfsactiviteiten en ketenpartners verbonden zijn aan risico’s op mens, dier en milieu, dat zij deze risico’s voorkomen en aanpakken, en de aanpak hiervan monitoren en hierover communiceren. De Minister van Financiën zal de beantwoording van deze Kamrvragen onder de aandacht brengen van de IMVO-convenantspartijen.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Laçin3 wordt er vanuit de Europese Commissie gewerkt aan voorstellen om de productie van nieuw plastic terug te dringen door de introductie van een verplicht toe te passen percentage plastic recyclaat in nieuwe producten en verpakkingen. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zal dit voorstel actief in Europees verband ondersteunen en waar mogelijk bijdragen aan een versnelling van de implementatie daarvan. Daarnaast is het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in gesprek met Shell over de bijdrage die het bedrijf kan leveren aan de circulaire economie, onder andere via (chemische) recycling van plastics. Ik zal het Europese Plastic Pact en de oproep tot ondertekening daarvan onder de aandacht blijven brengen van Shell.
Bent u bereid om gehoor te geven aan deze oproep door afspraken te maken met banken, verzekeraars en pensioenfondsen, en kunt u de Kamer hierover informeren? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het praktijkonderzoek2 van de Eerlijke Bank- en Verzekeringswijzer en Plastic Soup Foundation in juli 2019 waaruit bleek dat grote Nederlandse banken en verzekeraars in totaal vele miljarden investeren in schaliegasproducerende bedrijven, dat dit leidt tot een sterke toename van de productie van (single use) plastics, en bent u bereid om dit actief tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier zouden de investeringen in de plasticindustrie (en andere investeringen in de fossiele industrie) als uitsluitcriterium of anderszins zwaar kunnen meewegen in de aanbestedingsprocedures voor financiële diensten die het Rijk afneemt? Bent u bereid om dit vanaf nu mee te laten wegen bijv. wanneer u kiest voor een huisbankier?
Bij de aanbestedingen betalingsverkeer spelen meerdere aspecten een rol, waaronder maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Op het gebied van MVO wordt onder andere gevraagd naar duurzaamheidscriteria. Deze worden voor zover mogelijk en proportioneel toegepast in de aanbestedingen betalingsverkeer waarbij het Ministerie van Financiën de aanbestedende dienst is. Zo vraagt het Ministerie van Financiën bij grote aanbestedingen betalingsverkeer of de financiële instellingen die zich inschrijven voldoen aan een hoge score op de duurzaamheidsindices zoals de Robeco-SAM index, de ISS-Oekom rating, of de Sustainalytics rating. Daarnaast vraagt het Ministerie van Financiën de instellingen toe te lichten in welke mate zij bijdragen aan het behalen van de doelstelling van het Klimaatakkoord zoals op 28 juni 2019 door de Nederlandse regering is gepresenteerd. Een onderdeel hiervan is een toelichting op het financierings- en beleggingsbeleid ten aanzien van:
Voor de aanbestedingen op het gebied van het betalingsverkeer is de beste prijs-kwaliteitverhouding van doorslaggevend belang. Kwaliteit wordt hierbij deels ingevuld aan de hand van MVO-criteria. Het MVO-beleid wordt hierbij vanaf nu bovendien zwaarder meegewogen dan voorheen.
Was u, op het moment dat u in uw reactie op eerdere Kamervragen over Shell en de plasticfabriek in de VS3 schreef dat de investering van Shell niet strijdig hoeft te zijn met het internationale Plastic Pact, ervan op de hoogte dat het bij de plasticfabriek in Pennsylvania niet gaat om afvalplastic als grondstof? Zo nee, wat verandert dit aan uw antwoord destijds?
Ik moedig bedrijven aan om hun afvalplastic in de toekomst waar mogelijk als grondstof te gebruiken, voor zover dit nog niet wordt gedaan. Naar ik begrijp is Shell, net als andere partijen in de chemische industrie, de mogelijkheid aan het uitwerken om een deel van hun productie van plastics via feedstock recycling in te gaan richten. In mijn eerdere antwoord heb ik aangegeven dat waar het gaat om recycling middels afvalplastic dit in lijn is met de doelstellingen van het Nationale en Europese Plastics Pact.
Kent u het rapport Chemical Recycling: Status, Sustainability, and Environmental Impacts4, waarin de stand van zaken wordt beschreven met betrekking tot chemische recycling waarbij afvalplastic als grondstof wordt gebruikt?
Ja, het kabinet is bekend met dit rapport.
Onder chemische recycling vallen meerdere technieken waarmee afvalstromen, zoals plastics, terug worden gebracht naar de oorspronkelijke bouwstenen van het materiaal (polymeren, monomeren of moleculen), zodat hier opnieuw kunststof of andere producten van gemaakt kunnen worden. Zoals ook in het rapport wordt aangegeven is er geen sprake van chemische recycling wanneer de betreffende processen zijn gericht op de productie van brandstoffen. In het Landelijk Afvalbeheerplan is dit ook zo vastgelegd.
Voorts wordt in het rapport de zorg geuit dat in de output van chemische recycling nog schadelijke stoffen aanwezig kunnen zijn. Een voordeel van de beoogde recyclingtechnieken is echter dat hiermee juist additieven zoals kleurstoffen en brandvertragers afgebroken of afgescheiden kunnen worden, waardoor een hogere kwaliteit recyclaat geproduceerd kan worden. Ook is de geldende REACH-regelgeving van toepassing op het recyclaat. Het is de verantwoordelijkheid van de betreffende bedrijven dat zij zich aan deze regelgeving houden.
Het rapport wijst tevens op diverse technische uitdagingen voor chemische recyclingtechnieken. De verschillende chemische recyclingtechnieken zijn inderdaad nog niet uitontwikkeld. Het is aan het bedrijfsleven zelf om met technisch functionerende en rendabele technieken te komen. Bedrijven kunnen voor de ontwikkeling hiervan aanspraak maken op de DEI+-subsidie voor recycling.
Wat is uw reactie op de conclusies van dit rapport?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe waardeert u de situatie dat multinationals zoals Coca-Cola en PepsiCo openstaan voor een belasting op plastic, omdat ze anders vrezen niet genoeg recyclaat te hebben om hun beloftes over het gebruik van recyclaat waar te maken?5
Wat betreft het gebruik van recyclaat geldt dat er recyclaat wordt toegepast in bepaalde producten of verpakkingen, zoals PET-flessen, koffiezetapparaten, kleding, bermpaaltjes, speelgoed, bloempotten, kratten en boodschappentassen. Om hoeveel recyclaat het gaat wordt op Europees of nationaal niveau niet gemonitord. Koplopende bedrijven hebben in het Europese en Nederlands Plastic Pact afspraken gemaakt om de toepassing van recyclaat in plastic producten en verpakkingen te verhogen naar 30 en respectievelijk 35 procent. Het feit dat bedrijven als Coca-Cola en PepsiCo open staan voor dwingende maatregelen toont mijns inziens het commitment aan die doelstellingen, wat ik waardeer. Bovendien heeft Coca-Cola Nederland op 7 september jl. aangekondigd dat ze voor de flessen die ze in Nederland produceren en op de markt brengen aankomend jaar alleen nog gerecycled PET gaan gebruiken voor hun kunststofflessen.
Hoe is de situatie in Nederland en Europa voor wat betreft het gebruik van voldoende recyclaat?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u van mening dat een belasting op virgin plastic (of op verpakkingen die niet voldoen aan een bepaald recyclaatpercentage), de marktpositie van de (Nederlandse) recyclingsector zal verstevigen? Zo nee, waarom niet?
Het ligt voor de hand dat het belasten van virgin materialen de business case voor gerecyclede materialen bevordert. Tegelijkertijd is het de vraag of een dergelijke belasting op nationaal niveau uitvoerbaar is en het gewenste effect sorteert.
In Nederland geldt dat producenten onder meer verantwoordelijk zijn voor de recycling van plastic verpakkingsafval en hier uitvoering aan geven via het Afvalfonds Verpakkingen. Producenten betalen daarvan ook de kosten, deze bedragen circa 250 miljoen euro. Daarnaast draagt het Europese verbod op verschillende wegwerplastics en de ambitie om te komen tot een Europees verplicht aandeel plastic recyclaat, bij aan de ontmoediging van het gebruik van virgin plastics. Het kabinet wil de effecten van het ingezette beleid afwachten voordat het bepaalt of aanvullende maatregelen wenselijk zijn.
Bent u bereid om de mogelijkheden van een belasting op virgin plastic te onderzoeken met als doel in de eerste plaats het gebruik van plastic te ontmoedigen en in de tweede plaats het hergebruik van plastic te stimuleren? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Wanneer verwacht u dat een bepaald percentage recyclaat in verpakkingen verplicht is gesteld, welk percentage is daarbij wenselijk volgens u en welke maatregelen kunt u in de tussentijd nemen om het percentage recyclaat in verpakkingen te verhogen?
Zoals aangekondigd in mijn brief van 2 juli jl. over de beleidsmaatregelen voor een circulaire verpakkingsketen, zal dit jaar onder meer een onderzoek worden gedaan naar het stimuleren van het toepassen van recyclaat in de non-food verpakkingen.7 Een minimumverplichting voor het gebruik van recyclaat moet Europees geregeld worden om een gelijk speelveld te creëren. De Europese Commissie heeft in het Actieplan Circulaire Economie de ambitie geuit om in 2021/2022 met een voorstel te komen. Er zijn vooruitlopend op EU-wetgeving al afspraken gemaakt voor de stimulering van het gebruik van recyclaat in Europese en Nederlandse Plastic Pacts.
Bent u bereid om de drie wettelijke maatregelen te nemen waar de recyclingsector u in april middels een brief om vroeg?6 Zo niet, waarom niet?
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 26 juni jl. over maatregelen om de effecten van COVID-19 in de kunststofsector te mitigeren, zet het kabinet in op een verplichte toepassing van een percentage plastic recyclaat in Europese regelgeving binnen afzienbare termijn.9 Daarmee wordt – zonder aantasting van de interne markt – de vraag naar gerecycled plastic gestimuleerd en wordt de prijsontwikkeling van gerecyclede plastics losgekoppeld van de prijsontwikkeling van (olie en) virgin plastics.
Ten tweede is er onlangs een rondetafelbijeenkomst geweest met de relevante spelers uit de kunststofketen om te bezien wat op korte en op lange termijn nodig is om vraag en aanbod bij elkaar te brengen en de samenwerking te versterken. De uitkomsten daarvan worden meegenomen in het Actieplan Toepassing Recyclaat dat in opdracht van het Transitieteam Kunststoffen wordt opgesteld.
Kunt u de analyse uit die brief onderschrijven dat import van op schaliegas gebaseerd goedkoop plastic uit de VS de afgelopen tijd is toegenomen en tot lagere prijzen voor polyethyleen heeft geleid, waardoor de afzetmogelijkheden van recyclaat minimaal zijn geworden? Bent u om deze reden bereid een heffing op (de import van) virgin plastic (uit de VS) in te voeren?
Zoals in het voorgaande antwoord weergegeven neemt het kabinet verschillende maatregelen om de vraag naar gerecycled plastic te stimuleren. De afzetmogelijkheden van recyclaat worden niet alleen beperkt door een verschil in prijs, maar met name ook door verschillen in kwaliteit, toepasbaarheid en beschikbaarheid tussen recyclaat en virgin plastics. Een nationale importheffing op plastic uit de VS is daarbij nu niet aan de orde. De Europese Commissie zal begin 2021 een voorstel doen voor een Carbon Border Adjustment Mechanism, om geïmporteerde goederen te beprijzen voor hun CO2-uitstoot. Het kabinet staat positief nieuwsgierig tegenover dit aangekondigde voorstel.
Erkent u dat het gebrek aan publiekelijk investeringsbeleid voor dergelijke risicovolle investeringen niet in lijn is met de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)? Zo niet, waaruit blijkt dat dit wel zo is?
De OESO-richtlijnen richten zich uitsluitend op bedrijven en stellen geen verplichtingen aan overheden om beleid te formuleren op risicovolle investeringen door de sector. In de OESO-richtlijnen staat wel beschreven wat de Nederlandse overheid verwacht van bedrijven die internationaal opereren. Zo stimuleert de overheid dat de financiële sector gepaste zorgvuldigheid toepast in hun investeringsbesluiten en dat zij de in het antwoord op vraag 3 beschreven stappen doorlopen.
Dat kermisexploitanten boos zijn over het annuleren van Park Hilaria |
|
Martijn van Helvert (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kermisexploitanten boos over annuleren Park Hilaria»1 en de «Kermisexploitanten vragen op Mediapark en bij ministerie aandacht voor problemen?»2
Ja.
Bent u bekend met de brief van 24 juni 2020 waaruit blijkt dat kleine kermissen en braderieën vanaf 1 juli 2020 weer georganiseerd mogen worden indien ze coronaproof zijn? Klopt het dat gemeenten en masse geen vergunning geven? Kunt u de redenen daardoor aangeven?
Ja, ik ben bekend met de brief. Er is een aantal redenen waarom kermissen vanaf 1 juli geen doorgang hebben gevonden. Gemeenten geven aan dat het met name in de maand juli te kort dag was om een kermis, al dan niet in aangepaste vorm, te organiseren. Een locatie moet geschikt zijn om een kermis op een veilige wijze, zonder gevaar voor de volksgezondheid te kunnen organiseren. Daarnaast spelen de financiële haalbaarheid en de mogelijkheden voor een goede handhaving een rol.
Bent u bereid om op korte termijn met Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in gesprek te gaan aangezien de kermisexploitanten nu in een schrijnende, uitzichtloze en daarmee desastreuze situatie voor hun bedrijf belanden?
Het valt onder de wettelijke bevoegdheid van de gemeenten om vergunningen voor evenementen, waaronder kermissen, te verlenen. Dit doen ze in samenspraak met (adviespartij) Veiligheidsregio.
De VNG heeft eerder in een ledenbrief gemeenten opgeroepen aandacht te hebben voor deze sector en suggesties gedaan aan gemeenten voor tegemoetkoming van ondernemers waaronder ook de kermissector.
Klopt het dat kermisexploitanten soms een andere code van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) hebben en dat hebben aangegeven, maar dat aanpassingen daarvan in systemen erg lang op zich laten wachten? Bent u bereid daaraan wat te doen?
Gedurende de aanvraagperiode van de TOGS-regeling zijn een behoorlijk aantal meldingen niet-aansluitende SBI-code ingediend. Het klopt dat ook een aantal kermisexploitanten een dergelijke melding hebben gemaakt. Al deze verzoeken zijn inmiddels beoordeeld. Ondernemers zijn via een e-mailbericht van de uitkomst op de hoogte gesteld. Indien een ondernemer op deze grond bij de TOGS is toegelaten, komt deze automatisch in aanmerking voor de TVL (mits ook aan de overige voorwaarden wordt voldaan), er hoeft dan geen verzoek tot herbeoordeling van de SBI-code te worden ingediend.
Bij de TVL geldt dezelfde mogelijkheid waarbij ondernemers, die menen dat hun SBI-code niet aansluit op hun bedrijfsactiviteit zoals deze op 15 maart 2020 in het Handelsregister stond aangegeven, een verzoek tot wijziging van hun SBI-code kunnen indienen. Voor het herbeoordelingsproces bij de TVL heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) samen met de Kamer van Koophandel (KvK) een (automatisch) proces ontwikkeld. De ondernemer ziet het resultaat van de herbeoordeling van zijn verzoek bij de KvK zo spoedig mogelijk terug; het streven is binnen zeven werkdagen. Na een positieve herbeoordeling worden deze gegevens automatisch verwerkt bij RVO.nl. Op dit moment is er geen achterstand in het herbeoordelingsproces. Met deze samenwerking hebben zowel RVO.nl als de KvK beoogt om de ondernemer snel uitsluitsel te geven.
Kunnen deze vragen s.v.p. zo spoedig mogelijk beantwoord worden?
In verband met het reces heeft de beantwoording meer tijd gevergd.
De rapportering van de bedrijven aangesloten bij het textiel convenant, van SOMO en de Schone Kleren Campagne |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Joël Voordewind (CU), Mahir Alkaya (SP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport over de rapportering van de bedrijven aangesloten bij het textiel convenant, van SOMO en de Schone Kleren Campagne?1 Wat is uw appreciatie van het rapport?
Het kabinet heeft kennis genomen van het rapport van SOMO en de Schone Kleren Campagne, waarin wordt ingegaan op de publieke rapportages van 34 bedrijven die onder het Convenant Duurzame Kleding en Textiel vallen. In het rapport wordt gesteld dat de publieke rapportages van bedrijven verbeterd kunnen worden, onder meer door dieper in te gaan op geïdentificeerde IMVO-risico’s en hoe deze worden aangepakt, door de dialoog met lokale belanghebbenden te verbeteren en door betere communicatie over procedures met betrekking tot toegang tot herstel. Het kabinet waardeert het dat maatschappelijke organisaties, in dit geval SOMO en de Schone Kleren Campagne, de publieke IMVO-rapportages van bedrijven met aandacht lezen en tevens aanbevelingen doen voor verbetering daarvan.
In 2019 hebben 44 bedrijven die vanaf het begin aan het convenant deelnemen publiekelijk gecommuniceerd over IMVO. Zeven bedrijven hebben hun plan van aanpak online gepubliceerd. Veel van de bedrijven communiceerden voor het eerst over hun IMVO-inspanningen en waren nog zoekende naar de mate van detail in hun rapportage. Het uitvoeren van gepaste zorgvuldigheid, inclusief het opstellen en publiceren van een IMVO-rapportage, is dan ook een leerproces. De aanbevelingen van SOMO en de Schone Kleren Campagne, welke grotendeels in lijn zijn met eerdere aanbevelingen uit de tussentijdse evaluatie van het convenant en het recente alignment assessment van de OESO, kunnen bedrijven helpen om de volgende stap te zetten in het proces van gepaste zorgvuldigheid.
Hoe kan de rapportering over gepaste zorgvuldigheid verbeterd worden? Hoe ziet u uw rol daarin?
Deelt u de conclusie dat de transparantie van de rapportering over het beleid op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) van de bedrijven nog veel aan kwaliteit te winnen heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Klopt het dat bedrijven geen betekenisvolle rol voorzien voor belanghebbenden, zoals de werknemers in fabrieken, in hun IMVO-beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Binnen het Convenant Duurzame Kleding en Textiel werken partijen samen om verbeteringen in de textielketen te realiseren. Zoals naar voren komt in de jaarrapportage over 2019 zien bedrijven steeds meer in dat het belangrijk is om ook lokale belanghebbenden, zoals bijvoorbeeld werknemers in fabrieken, te betrekken in het proces van gepaste zorgvuldigheid. Zo zijn in 2019 al 20 bedrijven rechtstreeks met lokale stakeholders in contact gebracht. Daarnaast zijn partijen binnen het convenant steeds meer gaan samenwerken, zowel als collectief als één-op-één. Maatschappelijke organisaties helpen bedrijven steeds vaker om inzicht te ontwikkelen hoe thema’s als kinderarbeid, vrijheid van vakvereniging, leefbaar loon en dierenwelzijn beter verankerd kunnen worden in het IMVO beleid van individuele bedrijven. Om bedrijven te stimuleren een volgende stap te zetten zal het SER-secretariaat dit jaar tijdens de jaarlijkse beoordelingsgesprekken extra aandacht besteden aan de manier waarop bedrijven arbeiders en lokale vakbonden in hun toeleveringsketen betrekken. Ook wordt komend jaar een workshop met bedrijven georganiseerd over het thema vrijheid van vakvereniging en het betrekken van lokale werknemers via sociale dialoog.
Hebben de bedrijven aangesloten bij het textielconvenant allemaal een access to remedy mechanisme? Zo ja, waarom ontbreekt het aan communicatie hierover? Zo nee, worden daartoe stappen ondernomen?
Het zorgen voor of meewerken aan herstelmaatregelen waar van toepassing, is onderdeel van gepaste zorgvuldigheid. Van bedrijven bij het Convenant Duurzame Kleding en Textiel wordt verwacht dat zij in hun plan van aanpak ingaan op de beschikbaarheid van klachtenmechanismen. Uit de tussentijdse evaluatie van het convenant is gebleken dat bedrijven zichtbare voortgang hebben geboekt in het inbedden van gepaste zorgvuldigheid in hun beleid en organisatie (stap 1) en op de risicoanalyse en prioritering (stap 2). Bedrijven dienen nu stappen te zetten om het proces van gepaste zorgvuldigheid, inclusief de toegang tot herstel, verder te implementeren. Het secretariaat zal dit jaar dan ook met bedrijven bespreken in welke mate er toegang is tot klachtenmechanismen in hun keten.
Daarnaast biedt het convenant de mogelijkheid voor belanghebbenden om, al dan niet vertegenwoordigd door een externe partij, rechtstreeks in dialoog te gaan met een bedrijf dat mogelijk schade zou hebben veroorzaakt of daaraan heeft bijgedragen. Het SER secretariaat kan hierin een bemiddelende rol spelen. Ook kent het Convenant een formele klachten- en geschillencommissie waar belanghebbenden terecht kunnen om een klacht in te dienen. Uit zowel de tussentijdse evaluatie van het convenant als uit het recente alignment assessment van de OESO blijkt dat de klachten- en geschillencommissie momenteel nog weinig wordt gebruikt en dat de manier waarop betrokkenen in de textielketen toegang hebben tot het klachten- en geschillenmechanisme verbeterd dient te worden. Hierover zijn gesprekken gaande met Fair Wear Foundation. Daarnaast is een taakgroep opgericht binnen het convenant die zich verder zal buigen over de aanbevelingen en het verbeteren van het bestaande mechanisme.
Bent u bereid dit rapport aan de orde te stellen bij de stuurgroep van het textielconvenant? Zo ja, kunt u daarover rapporteren aan de Kamer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het rapport is bekend bij de stuurgroep van het textielconvenant. De stuurgroep heeft bij monde van het SER-secretariaat een bericht gepubliceerd in reactie op het rapport. Daarin erkent het secretariaat dat de communicatie van bedrijven over hun inspanningen versterkt dient te worden. In 2019 is het beoordelingskader al verder aangescherpt, waarbij meer nadruk is komen te liggen op het meten hoe bedrijven op productielocatieniveau problemen aanpakken en zorgen dat hun stakeholders hier onderdeel van zijn. De Kamer wordt op de hoogte gehouden over de voortgang van het textielconvenant via de jaarlijkse voortgangsrapportage.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de doelstelling van het textielconvenant voor het realiseren van een leefbaar loon in 2020?
De ambitie dat in 2020 in de gehele productie- of toeleveringsketen van aan het convenant deelnemende bedrijven een leefbaar loon wordt betaald is losgelaten. Dit heeft de stuurgroep vermeld in de appreciatie van de tussentijdse evaluatie van het textielconvenant2. Ondanks dat er binnen en buiten het convenant steeds meer voorbeelden bestaan waarin duidelijke stappen richting een leefbaar loon zijn gezet, hebben partijen vastgesteld dat het niet realistisch is te verwachten dat in 2020 in de gehele productie- of toeleveringsketen een leefbaar loon wordt betaald. Het loslaten van deze ambitie voor 2020 werd vooral veroorzaakt door de complexiteit van het onderwerp, het gebrek aan bewezen strategieën voor het realiseren van een leefbaar loon en de vaak geringe invloed van Nederlandse bedrijven ten opzichte van hun leveranciers. Op basis van deze factoren is de conclusie getrokken dat bedrijven meer tijd en ondersteuning en samenwerking met andere bedrijven nodig hebben bij het realiseren van een leefbaar loon in de keten.
Leefbaar loon blijft voor partijen en bedrijven van het convenant één van de centrale thema’s. In 2019 is de volgende lange-termijn doelstelling6 voor het convenant gedefinieerd in de nieuwe «Theory of Change» met betrekking tot leefbaar loon: «Convenantspartijen, deelnemende bedrijven en steunbetuigers dragen actief bij aan een industriebrede systeemverandering gericht op het verkleinen van het loongat tussen het wettelijk minimum loon en leefbaar loon schattingen.» Zowel de inmiddels ondernomen activiteiten als de geplande activiteiten zijn daarop gericht.
De ondersteuning is door het Convenant Duurzame Kleding en Textiel op een aantal manieren vorm gegeven.
Meer dan 90% van de bij het convenant aangesloten bedrijven is inmiddels getraind op het onderwerp leefbaar loon. Zij weten nu wat een leefbaar loon is, hoe de kloof vast te stellen tussen de huidige lonen en een leefbaar loon en welke mogelijke methoden er bestaan om een leefbaar loon te implementeren. Zij weten hoe hun inkooppraktijken kunnen bijdragen aan leefbaar loon.
Ook zijn diverse trainingsbijeenkomsten in een vijftal productielanden georganiseerd teneinde ook leveranciers te trainen.
Bedrijven worden daarnaast gestimuleerd deel te nemen aan collectieve projecten. Het collectieve project «Remedies towards a better workplace» uit het Fonds Bestrijding Kinderarbeid is inmiddels afgerond, waardoor bijna 9.000 werknemers in Tamil Nadu hogere lonen ontvangen en/of meer financiële zekerheid hebben gekregen. De inspanningen in Tamil Nadu zullen een vervolg krijgen, gericht op het steunen van het CAO-proces in de textielsector.
Veel van bovengenoemde activiteiten zijn het resultaat van steeds nauwere samenwerking tussen diverse internationale partijen, namelijk de Duitse Partnership for Sustainable Textiles, de Fairwear Foundation, het leefbaar loon initiatief van grote internationale modemerken en de internationale vakbeweging ACT (Action, Collaboration, Transformation), en het Convenant zelf.
Omdat bedrijven in het Convenant nu kennis en vaardigheden hebben opgedaan voor de volgende stappen en omdat zij steeds verder komen in hun proces van gepaste zorgvuldigheid, worden zij steeds strenger beoordeeld op de implementatie van leefbaar loon in hun toeleveringsketen.
Dit betekent o.a. dat bedrijven in de aankomende beoordelingsronde voor al hun productielocaties de loonkloof tussen de huidige lonen en een leefbaar loon verplicht in kaart dienen te hebben gebracht en stappen naar het dichten van de loonkloof hebben gezet. De uitkomsten worden verwacht in het najaar van 2021.
Kunt u een rol spelen in het verbeteren van het inzicht over de vrijheid van associatie in de productieketen van de betrokken bedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vrijheid van associatie scoort vaak hoog in de prioritering van ketenrisico’s van deelnemende bedrijven en daarom wordt er geregeld aandacht besteed aan het onderwerp. Zo vond in oktober 2019 voor de derde maal een ronde tafel over dit thema plaats, waar vakbondsvertegenwoordigers uit productielanden in discussie gingen met twaalf bedrijven en inzicht gaven in uitdagingen omtrent vrijheid van associatie in productielanden als Bangladesh, Cambodia, India, Indonesië, Myanmar en Vietnam.
Dit najaar start een collectief project inzake vrijheid van associatie dat deels uit het Fonds Verantwoord Ondernemen en deels uit het Strategisch Partnerschap voor Transformatie van de Kledingketen wordt gefinancierd. Voor het project hebben zich inmiddels acht convenantsbedrijven aangemeld en ongeveer evenveel bedrijven overwegen deelname. Dit project richt zich op de verankering van vrijheid van associatie in intern beleid en interne processen van bedrijven (zoals inkooppraktijken, en audits). Het gezamenlijke ambitieniveau is om concrete stappen te zetten in de verbetering van vrijheid van associatie en sociale dialoog in de toeleveringsketens van de deelnemers. Het project richt zich onder meer op intensiever engagement met leveranciers, bijvoorbeeld via trainingen aan inkopers van merken en aan het management en de werknemers van leveranciers.
Bent u bereid om zowel de Sociaal Economische Raad (SER) als de bedrijven die partij zijn bij het textielconvenant aan te sporen de aanbevelingen van dit rapport ter harte te nemen?
Zoals gebruikelijk brengt het SER secretariaat het rapport onder de aandacht van de aangesloten bedrijven. Het secretariaat helpt bedrijven om het proces van gepaste zorgvuldigheid, inclusief transparantie, stap voor stap te implementeren en heeft reeds aangegeven de aanbevelingen van het rapport mee te zullen nemen in de beoordelingscyclus.
Het lopende onderzoek van de FIOD naar scheepsbouwbedrijf Damen Shipyards |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Kunt u inmiddels aangeven wanneer de FIOD het onderzoek naar mogelijke corruptie door Damen Shipyards, waaraan u refereert in uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen, zal afronden? Zo nee, waarom kunt u dit nog steeds niet, en wanneer verwacht u dit wel te kunnen?1
Over lopende strafrechtelijke onderzoeken kunnen geen mededelingen worden gedaan. Defensie beschikt niet over informatie of andere bedrijven die deelnemen aan haar aanbestedingstrajecten, onderwerp zijn of zijn geweest van een strafrechtelijk onderzoek.
Is er inmiddels een uitkomst beschikbaar van het hoger beroep dat Damen Shipyards heeft ingesteld tegen het openbaar maken van informatie omtrent deze zaak door het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Zo nee, wanneer is deze uitspraak voorzien?
Damen Shipyards heeft in september 2019 het hoger beroep tegen het openbaar maken van informatie door het Ministerie van Buitenlandse Zaken ingetrokken. De documenten die het betrof zijn vervolgens op 16 september 2019 via een Wob-besluit openbaar gemaakt, zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2019/09/16/beslissing-op-bezwaar-wob-verzoek-levering-van-vaartuigen-door-damen-shipyards
Acht u het wenselijk dat binnen de bestaande aanbestedingsregels voor Defensiematerieel lopende strafrechtelijke onderzoeken naar aanbieders niet worden meegewogen? Zo ja, waarom? Zo nee, staat iets u in de weg om dit aan te passen?
Een lopend strafrechtelijk onderzoek en vermoedens van fraude en omkoping zijn geen grond voor uitsluiting van een aanbesteding. In de aanbestedingsregelgeving is bepaald dat (pas) een onherroepelijke veroordeling voor een strafrechtelijk delict als fraude of omkoping die is uitgesproken in een periode van vier jaar voorafgaande aan het indienen door een partij van het verzoek tot deelneming of de inschrijving aan een aanbesteding, in beginsel leidt tot uitsluiting van die partij van de aanbesteding. Defensie verlangt bij de aanvang van een aanbesteding van de deelnemende partijen een verklaring dat zij niet onherroepelijk veroordeeld zijn voor bijvoorbeeld fraude of omkoping.
Deze regelgeving berust op Europese richtlijnen en is in overeenstemming met een universeel erkend grondbeginsel van het recht, de zogenoemde «onschuldpresumptie», waarbij een ieder voor onschuldig dient te worden gehouden tot het tegendeel is bewezen. Het afwijken van deze regelgeving zou ook op gespannen voet staan met een van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, namelijk het proportionaliteitsbeginsel.
Deelt u de mening dat het feit dat Damen Shipyards eerder met de Wereldbank heeft geschikt in een sanctie voor corruptie in Sierra Leone an sich al een overweging dient te zijn in het betrekken van het bedrijf in aanbestedingsprocedures? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Heeft u indicaties op basis waarvan u kunt aannemen dat Damen Shipyards inmiddels de bedrijfsvoering dusdanig heeft aangepast dat er redelijke grond is om te vertrouwen dat corruptie in de toekomst niet meer voor zal komen? Zo ja, welke?
Nadat Damen in 2016 door de Wereldbank voor achttien maanden werd uitgesloten van aanbestedingen heeft de Staat een aantal maatregelen genomen. Zo werd Damen uitgesloten van de mogelijkheid om gebruik te maken van OS-financiering gedurende de disbarment periode van de Wereldbank en werd de toegang van Damen tot de exportkredietverzekering (ekv) tijdelijk opgeschort.
Parallel aan deze maatregelen heeft Atradius Dutch State Business (ADSB), dat de ekv’n uitvoert, een zorgvuldig onderzoek uitgevoerd naar de ekv-portefeuille van Damen waarbij aanvullende informatie door Damen werd aangeleverd. Hieruit bleek Damen in veertien gevallen onvoldoende of onjuiste informatie te hebben gegeven met betrekking tot betaalde agentencommissies. De Staat heeft in 2016 op basis van deze aanvullende informatie de veertien gevallen opnieuw beoordeeld. Dit heeft bij tien van de veertien transacties geleid tot het treffen van maatregelen door het recht op schadevergoeding te laten vervallen.
Damen heeft onder toezicht van de Wereldbank een verbeterprogramma op het terrein van compliance doorgevoerd. Er was onder meer gebleken dat het interne compliance-beleid van Damen onvoldoende tot alle medewerkers was doorgedrongen. Inmiddels zijn de interne maatregelen van Damen aangescherpt. Er is onder meer een nieuwe gedragscode opgesteld en het eigen personeel is getraind in het herkennen van verdachte situaties.
De Wereldbank heeft Damen vervolgens in 2017 van haar uitsluitingslijst afgehaald. Ook heeft de Staat, na afronding van het onderzoek naar de ekv-portefeuille van Damen en het treffen van de genoemde maatregelen, Damen weer toegelaten tot de ekv, zij het onder een regime van verscherpt toezicht. Dat betekent dat Damen bij ekv-aanvragen extra informatie moet aanleveren over de mogelijke betrokkenheid van derden. Damen heeft per 1 januari 2020 een interne commissie ingesteld die alle overeenkomsten met agenten goedkeurt en periodiek alle bestaande agenten beoordeelt.
Acht u het denkbaar dat Defensie materieel verwerft bij een bedrijf dat opereert met steekpenningen voor het verkrijgen van opdrachten doordat op het moment van aanbesteding het strafrechtelijk onderzoek nog niet is afgerond? Zo ja, kunt u de rationale van de moraliteit achter die stellingname toelichten?
Zie het antwoord op vraag 3.
Zijn u lopende of afgeronde strafrechtelijke onderzoeken bekend tegen andere aanbieders in lopende aanbestedingstrajecten van Defensie? Zo ja, om welke aanbieders gaat het, en van welke feiten worden zij verdacht?
Zie het antwoord op vraag 1.
De benoeming van oud-staatssecretaris van Financiën, Menno Snel, tot commissaris bij IHC en de directeur van Atradius DSB als bestuurder in de Stichting Continuïteit IHC |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Menno Snel commissaris bij scheepsbouwer IHC Merwede»?1
Ja.
Wanneer was u bekend met het voornemen dat Menno Snel, de oud-staatssecretaris van Financiën die eind vorig jaar aftrad als gevolg van de toeslagenaffaire rond de Belastingdienst, namens de overheid plaats zou nemen in de raad van commissarissen bij IHC?
De heer Menno Snel is op 7 mei jl. namens de Staat voorgedragen als commissaris van de Raad van Commissarissen van IHC. IHC heeft op 4 juni jl. bekend gemaakt dat de eerder aangekondigde overname en herfinanciering was afgerond en in samenhang daarmee dat de samenstelling van de Raad van Commissarissen was gewijzigd.
Was u bekend met dit voornemen toen de Minister van EZK en u de Kamer middels een brief op 30 april jl. informeerden over de bijdrage van de staat aan de continuïteit van IHC? Zo ja, waarom heeft u de Kamer daar niet over geïnformeerd?
Op 30 april jl. was nog niet bekend wie namens de Staat zou worden voorgedragen. Het is bovendien aan IHC om te communiceren over benoemingen in de Raad van Commissarissen van de onderneming.
Was u bekend met dit voornemen op 18 mei jl. toen het debat plaatshad over de tweede en derde incidentele suppletoire begroting EZK inzake Noodpakket banen en economie en overbruggingsfaciliteit IHC? Zo ja, waarom heeft u de Kamer daar toen niet over geïnformeerd?
Over wijzigingen in de Raad van Commissarissen kon pas worden gecommuniceerd op het moment dat er definitieve overeenstemming was over de overname en herfinanciering van IHC. IHC heeft dit op 4 juni jl. gedaan toen definitief overeenstemming was bereikt.
Waarom is besloten de directeur van Atradius DSB in het bestuur te laten plaatsnemen van Stichting Continuïteit IHC?
De Stichting Continuïteit IHC dient, zoals de naam aangeeft, toe te zien op het voortbestaan van IHC. De Staat heeft grote financiële belangen bij IHC vanuit de exportkredietverzekering, die in gevaar komen als de continuïteit van IHC onder druk komt te staan. De directeur van Atradius DSB heeft vanuit zijn achtergrond kennis van het bedrijf en van de markten waarop IHC opereert. Daarnaast is hij in staat om deze rol gezien zijn functie op een voor de Staat herkenbare wijze uit te oefenen.
Ziet u risico's op belangenverstrengeling, aangezien IHC vaste klant is van Atradius DSB en grootgebruiker van exportkredietverzekeringen?
Nee. Alle besluiten op het gebied van exportkredietverzekeringen worden genomen door de Staatssecretaris van Financiën dan wel binnen beleidskaders die door de Staatssecretaris worden vastgesteld. Voor exportkredietverzekeringen waarbij IHC betrokken is moeten op dit moment alle besluiten door de Staatssecretaris worden genomen.
Ook is hierbij van belang dat de directeur van Atradius DSB zitting neemt in het bestuur van de Stichting Continuïteit, die op juridisch grote afstand staat van het bedrijf IHC en geen enkele bemoeienis heeft met of inspraak of zelfs inzage heeft in de dagelijkse gang van zaken bij IHC. Dit zou anders zijn geweest bij een benoeming in de raad van commissarissen van IHC.
Hoe zijn de risico’s op belangenverstrengeling afgewogen?
Zie antwoord op vraag 6.
Op welke manier gaat u deze belangenverstrengeling voorkomen?
Zie antwoord op vraag 6.
Kunt u uitsluiten dat er belangenverstrengeling optreedt?
Zie antwoord op vraag 6.
Is Atradius DSB – gegeven het feit dat de directeur van Atradius DSB in het bestuur zit van de stichting die eigenaar is van IHC – desondanks nog in staat om een onafhankelijke financiële, sociale en milieubeoordeling te geven van aanvragen van IHC?
Ja. Atradius DSB adviseert en de Staatssecretaris van Financiën neemt besluiten. Adviezen van Atradius DSB worden altijd, voor elk bedrijf, kritisch beoordeeld alvorens een besluit wordt genomen en besluiten die Atradius DSB onder de verstrekte volmacht kan nemen – niet van toepassing op dit moment voor IHC – dienen te voldoen aan de beleidskaders van de Staat. Zie voorts het antwoord op vraag 6: het bestuur van de stichting heeft geen enkele bemoeienis met transacties van IHC of de bijbehorende financiële, sociale of milieuaspecten.
De berichten 'Banken zijn 180.000 ondernemers en consumenten tegemoetgekomen' en 'Bedrijven bij nieuwe bank krijgen geen krediet' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Banken zijn 180.000 ondernemers en consumenten tegemoetgekomen»1 en «Bedrijven bij nieuwe bank krijgen geen krediet»?2
Ja.
In hoeverre herkent u het beeld in de berichtgeving dat bedrijven zonder huidige kredietrelatie met een bank minder of geen krediet krijgen, omdat (grote) banken zich vanwege drukte zouden richten op bestaande klanten?
Ik herken dit beeld ten dele. Bij het begin van de coronacrisis (half maart) is een sterke toeloop ontstaan van financieringsaanvragen bij de banken. Met de combinatie van overheidsregelingen zoals de NOW, TOGS, het garantie-instrument BMKB-C (en later GO-C en KKC) en uitstel van aflossingen op initiatief van de banken zelf is de acute liquiditeitsbehoefte verlicht. Voor wat betreft de bancaire kredietverlening is het inderdaad zo dat creditklanten (klanten zonder kredietrelatie met de bank) moeilijker direct in aanmerking kwamen voor kredietverstrekking. Achterliggende redenen zullen vooral te maken hebben met kosten en tijd om nieuwe klanten te financieren en het moeilijker inschatten van financieringsrisico’s bij nieuwe klanten. Inmiddels richten de banken zich echter ook op nieuwe klanten omdat het aantal nieuwe aanvragen van financiering al enige tijd slechts beperkt toeneemt, zoals de banken melden in hun bericht van 26 juni ten aanzien van de verstrekking van coronafinanciering.3
Kunt u voor ons schetsen hoezeer de kaders waarbinnen banken te aanzien van kredietverstrekking richting bedrijven dienen te opereren, zich verhouden tot de huidige, hoge financieringsbehoefte bij ondernemers als gevolg van de coronacrisis? Merkt u een spanningsveld tussen verantwoorde kredietverlening enerzijds en de grote behoefte aan vlotte en passende financiering anderzijds? Zo ja, hoe zou daarop geanticipeerd kunnen worden?
Om de kredietverlening aan door corona geraakte bedrijven te ondersteunen zijn verschillende garantieregeling verruimd dan wel geïntroduceerd. Dit betreft de BMKB-C, GO-C en KKC. Daarnaast heeft het kabinet een fonds geïntroduceerd voor non-bancair gefinancierde ondernemers, de Corona-overbruggingslening (COL), waarvan de uitvoering ligt bij de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM's). Doordat de overheid grotendeels garant staat voor het krediet, kunnen financiers gemakkelijker kredieten verstrekken en tegen gunstigere voorwaarden zodat bedrijven worden voorzien in hun liquiditeitsbehoefte. Hierdoor wordt voorzien in de financieringsbehoefte bij ondernemers als gevolg van de coronacrisis. Het uitgangspunt hierbij is dat het moet gaan om in de kern gezonde bedrijven met in principe voldoende terugbetaalcapaciteit, teneinde te waarborgen dat de kredietverlening verantwoord is en bedrijven geen schulden aangaan die ze niet kunnen dragen. In dat kader wordt van financiers verwacht dat ze een kredietbeoordeling uitvoeren. Ten aanzien van de financieringsbehoefte valt op te merken dat het belangrijk is om een scherper beeld te krijgen van het aantal aanvragen en afwijzingen, zie ook het antwoord op vraag 6.
In welke mate en op welke punten wijken de kaders die Nederland aan banken meegeeft, af van die in België en Duitsland?
Op onderdelen wijken de kaders af van België en Duitsland. Het is echter lastig om een vergelijking te maken tussen maatregelen in verschillende landen, aangezien het gaat om het bredere pakket aan maatregelen. Zo heeft Nederland naast de garantieregelingen, onder meer subsidieregelingen zoals de NOW en de TOGS die in de praktijk door de ondernemer eerst worden aangewend voordat deze via financiers in aanmerking komt voor de liquiditeitssteunmaatregelen. In Nederland is daarnaast bewust gekozen om als overheid niet 100% garant te staan voor kredieten, zoals in Duitsland. Zoals ook toegelicht in eerdere antwoorden op vragen van uw Kamer4, is de reden hiervoor dat het kabinet het belangrijk vindt dat financiers ook een deel van het risico lopen en daardoor een prikkel hebben om een kredietbeoordeling uit te voeren, om ervoor te zorgen dat de kredietverlening verantwoord is.
Ten aanzien van België valt op te merken dat verschillende overheden in België garantiefaciliteiten ter beschikking hebben gesteld. De federale overheid heeft een omvangrijke faciliteit (tot 10% van het BBP) ter beschikking gesteld voor leningen met een korte looptijd. De faciliteiten in Nederland hebben een langere looptijd, zodat ondernemers langer in staat worden gesteld om hun schulden terug te betalen en passende financieringen kunnen worden aangeboden. Het kabinet heeft zich bij de aankondiging van het eerste noodpakket van 17 maart 20205 al gecommitteerd om alle garantieruimte te verstrekken die nodig is, zodat bedrijven met een gezond toekomstperspectief aan voldoende financiering kunnen blijven komen. Aanvullend op de coronamodules van de bestaande instrumenten BMKB en GO, die een verruiming van de overheidsborgstelling binnen deze regelingen betreffen, is de Kleine Krediet Corona-regeling (KKC) geïntroduceerd. Deze regeling voorziet in een 95% staatsgarantie voor kredieten tot 50.000 euro die tegen een vast rentetarief van 4% worden aangeboden. Deze regeling kent een versneld digitaal kredietproces.
Hoezeer is volgens u sprake van een capaciteitsprobleem bij de banken, waardoor de (nieuwe) kredietverlening aan bedrijven mogelijk zou stokken?
Met name aan het begin van de coronacrisis waren er signalen dat de kredietverlening bij banken langzaam op gang kwam, omdat banken toen opeens veel aanvragen tegelijkertijd binnenkregen en banken zich voornamelijk richtten op bestaande klanten om snel liquiditeit voor ondernemers beschikbaar te maken. Het kabinet heeft in overleggen met banken toen het belang van snelheid benadrukt en knelpunten zijn zoveel mogelijk weggenomen, waarbij een passende kredietbeoordeling door banken altijd het uitgangspunt is geweest. Zo wordt bij de Kleine Kredieten Corona (KKC) het kredietbeoordelingsproces grotendeels automatisch uitgevoerd, hetgeen de snelheid van het proces ten goede komt. Inmiddels zijn ruim 152.000 door corona-geraakte ondernemers geholpen en hebben banken hun werkvoorraad teruggebracht naar het gebruikelijke niveau. Hierdoor is er meer ruimte voor klanten die nog geen financiering hebben. Sinds enige tijd vlakt het aantal financieringsaanvragen bovendien weer af. Het is echter niet uit te sluiten dat in de toekomst het aantal aanvragen wel zal toenemen. Het is dus belangrijk om de situatie goed te blijven monitoren.
Wanneer ontvangt de Kamer de in het wetgevingsoverleg over de tweede en derde incidentele suppletoire begrotingen EZK inzake Noodpakket banen en economie d.d. 18 mei 2020 toegezegde informatie over het aantal kredietafwijzingen door banken, samengesteld door de Nederlandse Vereniging van Banken en MKB-Nederland?
Ik ben periodiek in overleg met de banken ten aanzien van de coronamonitoring die zij uitbrengen. Het belang van gedegen inzicht in het aantal kredietafwijzingen en de onderbouwing daarvan is terugkerend onderwerp van gesprek met de banken in dit kader. Dit is een complex onderwerp omdat banken geen eenduidige definities hanteren ten aanzien van afwijzingen en afwijzingspercentages ten aanzien van de corona-garantieregelingen als gevolg daarvan niet goed te bepalen zijn. Ik heb er vertrouwen in dat de banken hier de komende maanden verdere stappen in zullen zetten en zal uw Kamer hierover na het zomerreces verder informeren.
Wat is de status van de financiering van kredietverstrekker Qredits, meer in het bijzonder de achtergestelde lening van € 25 miljoen waarvan de Staatssecretaris op 18 mei jl. zei dat EZK «volle kracht vooruit bezig is om dit snel z'n beslag te laten krijgen»? Klopt het dat deze lening nog steeds niet ter goedkeuring is voorgelegd aan de Europese Commissie, waardoor Qredits ondernemers noodgedwongen met andere middelen overbruggingskredieten moet verstrekken? Kunt u aangeven wanneer deze financiering van Qredits rond is?
Met Qredits is overeenstemming bereikt over de beschikking en leningovereenkomst voor een achtergestelde lening van 25 miljoen euro voor Corona-overbruggingskredieten. De overeenkomst is inmiddels ook formeel genotificeerd aan Europese Commissie. De verwachting is dat de transactie eind juli definitief is afgerond zodat ondernemers vanaf dat moment bij Qredits terecht kunnen voor corona-overbruggingskredieten.
Hoe staat u tegenover de suggestie om De Nederlandsche Bank (DNB) om een advies te vragen over kredietfinanciering met staatsgaranties in relatie tot een economische recessie? Zou u dit willen overwegen?
Het kabinet heeft verschillende beleidsmaatregelen getroffen om bedrijven die geraakt worden door de coronacrisis te helpen. Voor zover relevant wordt bij de totstandkoming van garantieregelingen ook gebruikgemaakt van de kennis en expertise bij onder meer De Nederlandsche Bank.
De berichten ‘Coronabesmettingen bij VION in Boxtel nog altijd aan de orde van de dag’ |
|
Laura Bromet (GL), Paul Smeulders (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Coronabesmettingen bij Vion in Boxtel nog altijd aan de orde van de dag»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Hoe leest u dit artikel in het licht van de aangenomen motie van de leden Smeulders en Bromet waarin is uitgesproken dat iemand die besmet is met het coronavirus niet op werkplekken, zoals in slachthuizen, mag werken en als blijkt dat het bedrijf de voorschriften negeert, het bedrijf onmiddellijk wordt gesloten, en die vraagt zoveel mogelijk te borgen dat bedrijven, waaronder slachthuizen, de coronamaatregelen naleven om te voorkomen dat medewerkers aan het virus worden blootgesteld?2
De voorzitters van de veiligheidsregio’s zijn op basis van de Wet publieke gezondheid, de Wet op de Veiligheidsregio’s en Noodverordeningen het bevoegd gezag in deze om op regionaal niveau maatregelen te nemen.
Maatregelen kunnen zien op het sluiten van gebieden of gebouwen, het stilleggen van bedrijven of het opleggen van arbeidsverboden of quarantaine aan personen.
De voorzitter kan een slachterij sluiten in het kader van de infectieziekten bestrijding bij een A-ziekte. Hij of zij wordt daarover geadviseerd door de Directeur Publieke Gezondheid van de GGD. Daarbij zal de voorzitter tevens informatie kunnen inwinnen bij de Inspectie SZW en NVWA die overigens op basis van hun eigen bevoegdheden ook eventueel tot sluiting dan wel het per direct stoppen van het slachtproces kunnen overgaan.
Het zal altijd maatwerk zijn, dat toegesneden is op het specifieke geval. De casussen die we tot nu toe hebben gezien tonen aan dat de casuïstiek complex is en dat de situatie per vleesverwerkend bedrijf verschilt.
De afweging van de voorzitter van de veiligheidsregio om maatregelen ten aanzien van het bedrijf te nemen is gebaseerd op een aantal factoren. Bijvoorbeeld het advies van de GGD o.b.v. testen en de medewerking van bedrijven en naleving van de ingestelde maatregelen.
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen van de leden Moorlag en Gijs van Dijk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3521) heeft de voorzitter van de veiligheidsregio Brabant Noord mij laten weten dat het productieproces in Boxtel tijdelijk heeft stilgelegen. Die periode is benut om te komen tot een breed scala aan intensieve maatregelen. Het bedrijf heeft daar snel en adequaat in geacteerd en de adviezen van de GGD opgevolgd. De maatregelen variëren van desinfectie in de koude ruimten in het bedrijf en aan health checks bij de poort (en bij klachten naar teststraat en eventueel bron- en contactonderzoek), tot aan maatregelen bij het vervoer van medewerkers en extra voorlichting naar de medewerkers. Op 2 juni 2020 is het productieproces met aanpassingen hervat. Hierover is geen overleg met mij geweest, maar de voorzitter van de veiligheidsregio heeft mij wel geïnformeerd over zijn besluit en de achtergronden daarvan.
Zoals aangekondigd in de brief over de kabinetsreactie op de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten3 werken de veiligheidsregio’s op dit moment samen met de landelijke toezichthouders en de meest betrokken departementen aan de inrichting van een nieuw samenwerkingsplatform bij het Landelijk Operationeel Team Corona (LOT-C). Het landelijke samenwerkingsplatform zal daarbij – met respect voor de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende partijen – een gecoördineerde inzet op het regionale niveau voorbereiden om snel te kunnen optreden bij een uitbraak in een bedrijf of een sector, zoals recent bij slachterijen en zoals verzocht in motie Smeulders en Bromet.
Deelt u de mening dat er in dit geval sprake is van het niet naleven van de coronamaatregelen en dat daarom tot sluiting moet worden overgegaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er overleg geweest met de Veiligheidsregio over het al dan niet sluiten van de vestiging van Vion in Boxtel? Zo ja, wat was de uitkomst van dit overleg? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de conclusie van Vion dat de werkvloer veilig is, terwijl zich nog steeds dagelijks besmette mensen melden? Wat gaat er gebeuren als blijkt dat de maatregelen van Vion niet het gewenste effect hebben?
Zoals aangegeven in antwoorden op de vragen van de leden Moorlag en Gijs van Dijk (2020Z11462) maakt de health check aan de poort deel uit van een breed scala aan maatregelen die Vion in overleg met de GGD en de veiligheidsregio Brabant Noord heeft genomen om besmetting van medewerkers binnen het bedrijf te voorkomen. Medewerkers die bij de health check aan de poort klachten blijken te hebben worden in de teststraat door de GGD getest op besmetting met het coronavirus. Deze medewerkers gaan dus niet aan het werk en betreden het bedrijf ook niet. De uitvoering van maatregelen wordt nauwgezet gemonitord door de veiligheidsregio.
De voorzitter van de veiligheidsregio kan verdere maatregelen treffen als daar aanleiding toe is. Ik heb op dit moment geen signalen dat genomen maatregelen niet effectief zouden zijn.
Het bericht ‘Winkels van Waddeneilanden willen dat de bootcapaciteit stijgt naar 60 procent: ‘Dit is een noodkreet’’ |
|
Aukje de Vries (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Erik Ziengs (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Winkels van Waddeneilanden willen dat de bootcapaciteit stijgt naar 60 procent: «Dit is een noodkreet»»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat bedrijven op de Waddeneilanden met enorme omzetdalingen zitten, die wordt veroorzaakt doordat er minder ruimte is voor dagjesmensen op de veerdiensten naar de Waddeneilanden, maar ook doordat er afzeggingen zijn van toeristen voor accommodaties omdat er geen plek op de veerdiensten is? Wat vindt u hiervan?
Ik ben ervan op de hoogte dat de coronamaatregelen van de afgelopen maanden onder andere de ondernemers op de Friese Waddeneilanden ernstig raken. De beschikbare capaciteit op de veerboten is de afgelopen maanden beperkt geweest door de toepassing van de coronamaatregelen. Per 1 juli zijn in principe alle zitplaatsen en aangewezen staanplaatsen weer beschikbaar in de Waddenveren. De gezondheid en veiligheid van zowel de reizigers als de medewerkers van de rederijen blijft daarbij steeds voorop staan.
In hoeverre is een bootcapaciteit van 60% voldoende om de veerdiensten niet de beperkende factor te laten zijn voor economie van de Waddeneilanden?
Ik kan niet beoordelen of er een bepaald percentage is waarbij de capaciteit van de veerdiensten geen beperkende factor is voor de economie van Waddeneilanden.
Wat doet u op dit moment specifiek in overleg met de bestuurders, ondernemers en rederijen van de Waddeneilanden om de capaciteit van de veerdiensten te vergroten en de economische effecten van de beperkte capaciteit te beperken?
Er vindt geregeld bestuurlijk overleg plaats met de bestuurders van de Friese Waddeneilanden, de provincie Fryslân en de Veiligheidsregio Fryslân over de impact van de coronamaatregelen op de veerdiensten.
In hoeverre wordt er op dit moment gekeken naar het vergroten van de capaciteit van het openbaar vervoer in het algemeen en van de Waddenveren in het bijzonder? In hoeverre heeft het Outbreak Management Team (OMT) specifiek naar de Waddenveren gekeken?
Op 24 juni jl. is aan uw Kamer gemeld dat het Kabinet heeft besloten dat in principe alle zitplaatsen en aangewezen staanplaatsen weer beschikbaar zijn in de Waddenveren2. Daarmee wordt de beschikbare capaciteit op de Waddenveren aanzienlijk vergroot.
Bent u bereid om te kijken naar het verantwoord meer ruimte en capaciteit bieden aan de veerdiensten naar de Waddeneilanden? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat er voor de Waddeneilanden een specifiek probleem qua bereikbaarheid is, omdat er buiten de veerdiensten geen alternatief in de vorm van de auto of fiets is, zoals elders wel vaak het geval is? Zo ja, wat bent u bereid te doen om het capaciteitsprobleem op te lossen?
Het is van groot belang dat de Waddeneilanden bereikbaar blijven. Mijn belangrijkste prioriteit daarbij is er zorg voor te dragen dat eilandbewoners, eilandbezoekers en medewerkers van de rederijen veilig en verantwoord gebruik kunnen maken van de Waddenveren. Ondanks de vergroting van de zitplaatscapaciteit blijven andere coronamaatregelen van kracht en is een goede beheersing van de toestroom van toeristen naar de Waddeneilanden noodzakelijk. Daarin ligt er ook een rol voor de regionale overheden in overleg met betrokken partijen. Zij kunnen er bijvoorbeeld gezamenlijk een rol in spelen om de toestroom van toeristen zoveel mogelijk te spreiden.
Deelt u de mening dat het vergroten van de capaciteit naar de Waddeneilanden in het kader van het openbaar vervoer een belangrijke prioriteit zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Hoe wilt u er vanuit uw openbaar vervoersportefeuille voor zorgen dat alles in het werk gesteld wordt om, na het verloren voorseizoen, het hoogseizoen voor de Waddeneilanden positiever te doen zijn en de capaciteit op de veerdiensten niet de beperkende factor te laten zijn?
Zie het antwoord op vraag 5 en vraag 7.
Bent u bekend met de berichten «Duizenden Nederlandse zeelieden nog langer vast op zee door visa-chaos»1 en «Gestrande zeelieden vormen een dreiging voor de wereldeconomie»?2
Ja.
Herkent u het beeld dat veel zeevarenden in een lastige persoonlijke situatie verkeren omdat ze lange tijd niet naar huis kunnen? Herkent u dat dit tot gevaarlijke toestanden aan bood van schepen kan leiden?
Het is bekend dat het welzijn van zeevarenden door de COVID-19 crisis en de daaraan gerelateerde maatregelen wereldwijd onder druk is komen te staan. Zeevarenden worden geconfronteerd met langere perioden van verblijf aan boord dan wenselijk is. Dit probleem speelt wereldwijd. Vanuit zowel sociaal alsook economisch oogpunt is het van groot belang dat bemanningswisselingen mogelijk worden gemaakt. Dit onderwerp heeft dan ook de volle aandacht van het kabinet en is tevens door Nederland geadresseerd bij IMO, ILO en de EU. De Ministeries van Buitenlandse Zaken, Justitie en Veiligheid en Infrastructuur en Waterstaat doen er alles aan om de bemanningswisselingen in Nederland zo veel mogelijk te faciliteren en onderhouden hierover intensief contact met de sector, o.a. met de Koninklijke Vereniging van Nederlandse reders (KVNR)
Herkent u dat er een probleem bestaat met het aflossen van personeel op schepen, doordat het aflossende personeel problemen heeft met het verkrijgen van visa?
Het visumbeleid vloeit voort uit de (EU)Visumcode. De Nederlandse vloot kent een grote groep zeevarenden die afkomstig is uit landen die een visum nodig hebben, waaronder de Filipijnen, Indonesië en Rusland. Zowel de afmonsterende, als aanmonsterende zeevarenden worden geconfronteerd met het gebrek aan reismogelijkheden naar of vanuit deze herkomstlanden door het ontbreken van adequate internationale transportverbindingen en doordat Nederlandse consulaten door lokale «lock down» maatregelen in eerste instantie slechts in beperkte mate visa konden verstrekken aan visumplichtige zeevarenden die willen aanmonsteren in Nederland. Daar komt inmiddels aanzienlijk verbetering in. Vanaf 1 juni jl. kunnen in Manilla weer substantiële aantallen visumaanvragen worden verwerkt (inmiddels 200 per dag waarmee nagenoeg dezelfde aantallen visumaanvragen kunnen worden verwerkt als voorheen), per 23 juni in Moskou (100 per dag) en per 29 juni ook in Jakarta (50 per dag, dezelfde aantallen als voorheen). Ook op andere posten (zoals CG Sint-Petersburg) zijn er afspraakmogelijkheden, soms op basis van maatwerkafspraken met de sector. Op dit moment wordt niet alle beschikbare capaciteit ingevuld. De verwachting is dat naarmate de lokale maatregelen verder worden versoepeld en vliegverbindingen toenemen, ook de vraag naar alsook de capaciteit voor de verwerking van visa zal toenemen. Daar waar de lokale situatie dat toelaat wordt ingezet op een maximale opschaling van het visumproces van zeevarenden om aan deze vraag tegemoet te komen.
De Visumcode biedt als terugvaloptie de mogelijkheid om een visum aan de grensdoorlaatpost (visum on arrival) te verstrekken. Vanwege de beperkingen om visa aan te vragen in derde landen is de voorziening getroffen om tijdelijk visa bij aankomst op Schiphol of in de haven af te geven, wat normaal gesproken alleen in uitzonderlijke gevallen gebeurt. De Koninklijke Marechaussee, respectievelijk de Zeehavenpolitie, hebben hun capaciteit tijdelijk uitgebreid.
Voor zowel visumafgifte bij aankomst als visumafgifte in de landen van herkomst geldt dat de inrichting van processen in lijn met de COVID-19 maatregelen moet zijn. Dit heeft eveneens invloed op de aantallen visa die kunnen worden behandeld. De inzet is er echter op gericht waar mogelijk maximaal op te schalen om zoveel mogelijk aan de vraag tegemoet te komen. Nederland zal de ontwikkelingen nauw blijven monitoren en waar nodig bezien of er verdere maatregelen nodig en mogelijk zijn – waarbij geldt dat bij de EU-lidstaten en de Europese Commissie is aangedrongen op een gecoördineerde Europese aanpak.
Wat is het visumbeleid ten aanzien van zeevarenden en wat is de achtergrond van de huidige beperkingen?
Zie antwoord vraag 3.
Herkent u de zorgen over de effecten op de wereldhandel als er geen goede oplossing komt voor de aflossing van bemanningsleden op schepen?
Bemanningswisselingen zijn op mondiaal niveau vanwege de Corona gerelateerde maatregelen een probleem. De Covid-19 pandemie en de maatregelen tegen de verspreiding van het virus hebben een sterk nadelig effect op de mondiale economische bedrijvigheid en dus ook op de wereldhandel, die voor circa 80% is aangewezen op de scheepvaartsector.
Welke stappen onderneemt het kabinet om de risico’s te mitigeren? Welke mogelijkheden tot verdere stappen biedt de ontwikkeling van de pandemie, natuurlijk met inachtneming van de essentiële veiligheidsmaatregelen?
In Nederland zijn de zeehavens operationeel gebleven en is het vrachtvervoer niet aan restricties gebonden. Conform de aanbevelingen van de Europese Commissie zijn zeevarenden uitgezonderd van het inreisverbod voor Nederland. Anders dan in veel andere landen geldt er geen quarantainemaatregel voor afmonsterende en aanmonsterende zeevarenden vanwege hun cruciale functie in het transport en de vitale infrastructuur. Daar waar de lokale situatie dat toelaat, is de visumafgifte aan zeevarenden in de landen van herkomst hervat. Zie verder het antwoord op de vragen 3, 4, 10, 11 en 13.
Zijn er contacten met landen waar veel zeevarenden vandaan komen over het waar mogelijk versoepelen van beperkingen aan reisbewegingen om bemanningen af te lossen? Zo ja, hoe verlopen die gesprekken?
Op diplomatiek niveau worden contacten onderhouden over de problematiek van bemanningswisselingen. De nationaal genomen maatregelen ter voorkoming van de verdere verspreiding van het Covid-19 virus bepalen de ruimte voor eventuele versoepelingen.
Klopt het dat Duitsland soepeler omgaat met de verlening van visa aan zeevarenden dan Nederland? Zo ja, wat zijn de verschillen en waarom zijn die er?
In algemene zin geldt dat lidstaten, binnen de regels van de (EU)Visumcode, in de praktijk op verschillende wijze omgaan met visumafgifte aan zeevarenden. Nederland geeft in vergelijking met andere lidstaten met Rotterdam, als belangrijkste en grootste haven in Europa, de meeste visa af aan zeevarenden. Sinds 2009 voert Nederland een effectief «blue carpet visumbeleid», een fast track voor zeevarenden, dat zeevarenden normaliter in staat stelt tijdig en voor vertrek een visum aan te vragen om zo de grensposten te kunnen ontlasten. Derhalve is de infrastructurele capaciteit voor visa on arrival op Schiphol destijds afgeschaald.
Gelet op de huidige beperkte capaciteit en de omvang van de Nederlandse vloot wordt voor visa on arrival op Schiphol derhalve voorrang gegeven aan visumplichtige zeevarenden werkzaam aan boord van Nederlandse schepen. Duitsland kent een dergelijke voorrangsmaatregel niet, ook omdat het aantal visumplichtige zeevarenden op Duitse schepen veel lager ligt dan in Nederland.
Hoe kijkt u aan tegen het pleidooi van de Internationale Maritieme Organisatie om zeevarenden tot «vitale werknemer» te verklaren?
In Nederland is de scheepvaartafwikkeling, waaronder de zeevarenden ressorteren, reeds als vitaal proces aangemerkt.
Is het mogelijk om tot een Europees initiatief te komen om het scheepvaartverkeer gaande te houden, in navolging van het beleid om via «green lanes» het internationale vrachtverkeer via de weg open te houden?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden zijn er om meer visa on arrival te verstrekken aan zeevarenden op Schiphol?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de reden om geen visa on arrival te verstrekken aan zeevarenden voor een schip dat niet onder Nederlandse vlag vaart maar wel de haven van Rotterdam aan doet?
Vanwege de beperkte infrastructurele capaciteit op Schiphol voor de afgifte van een visum op Schiphol door de KMar, wordt een aantal uitgangspunten gehanteerd. Hierbij geldt dat een schip in een Nederlandse haven moet liggen en het schip onder Nederlandse vlag vaart of het schip van een Nederlandse reder is. Nederland is van mening dat het momenteel voor de Nederlands gevlagde schepen een voorrangsmaatregel moet hanteren vanwege de vlaggenstaat verantwoordelijkheid. Gelet op de beperkte capaciteit zou het verstrekken van visa aan zeevarenden voor buitenlands gevlagde schepen ten koste kunnen gaan van de aanmonsterende zeevarenden op Nederlands gevlagde schepen. Dit betekent overigens niet dat aanvragen van niet-Nederlands gevlagde schepen niet in behandeling worden genomen.
Klopt het dat de visumverlening in landen waar veel zeevarenden vandaan komen, zoals de Filipijnen, langzaam weer op gang komt? Zo ja, kunt u een tijdpad schetsen dat aangeeft per wanneer zeevarenden hier weer binnen de voorheen gebruikelijke termijnen en procedures gebruik van kunnen maken?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gevaren zijn er voor de positie van de haven van Rotterdam als internationaal knooppunt als Nederland achterloopt bij het faciliteren van het aan en van boord gaan van zeevarenden?
Dat Nederland zou achterlopen bij het faciliteren van het aan en van boord gaan van zeevarenden laat zich moeilijk rijmen met het feit dat de haven van Rotterdam, in tegenstelling tot havens in enkele EU-lidstaten die quarantaine maatregelen troffen voor binnenlopende zeeschepen, volledig operationeel is gebleven. Rotterdam heeft zowel koopvaardijschepen als cruiseschepen, die aanvankelijk een andere eindbestemming hadden, de helpende hand toegestoken voor het lossen van goederen en het afmonsteren van bemanning, ook wanneer dit niet Nederlands gevlagde schepen betrof. In die zin wordt het belang van de haven Rotterdam als internationaal knooppunt ook in de huidige situatie bevestigd.
Zijn er ook Nederlandse zeevarenden die elders vastzitten? Zo ja, worden zij ondersteund via consulaire bijstand of op andere wijze?
Er zijn enkele gevallen bekend van Nederlandse zeevarenden die elders vastzitten. Indien zij zich melden bij ambassades of consulaten worden zij, voor zover de omstandigheden dat toelaten, bijgestaan.
Het bericht 'Indrukwekkend corona-protest met tientallen historische schepen bij eiland Pampus: 'Net Sail Amsterdam’' |
|
Hilde Palland (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Indrukwekkend corona-protest met tientallen historische schepen bij eiland Pampus: «Net Sail Amsterdam»»?1
Ja.
Onderkent u het belang van de zeilchartervaart voor het toerisme in de steden rond het IJsselmeer, het Markermeer en de Waddenzee?
Ja.
Klopt het dat er tot op heden geen enkele vorm van subsidie vanuit OCW is voor de instandhouding van dit varend erfgoed?
Nee, dat klopt niet. OCW heeft een tweetal subsidieregelingen bij het Mondriaan Fonds mogelijk gemaakt voor mobiel erfgoed, waar ook het varend erfgoed gebruik van kan maken. Het gaat om een subsidiemogelijkheid voor ondersteuning van projecten voor mobiel erfgoed organisaties en om een restauratieregeling. Met name de laatste regeling biedt ook mogelijkheden voor restauratie van varend erfgoed. Recent heb ik € 1 miljoen toegevoegd aan deze regeling bij het Mondriaan Fonds.
Hoe beoordeelt u de situatie van de Nederlandse zeilchartervaart als gevolg van de coronamaatregelen?
Zoals ook in de brief van de Minister van IenW van 23 juni jl. inzake de «Gevolgen coronacrisis voor de bruine vloot» is aangegeven, is de Nederlandse zeilchartervaart hard getroffen door de coronacrisis. De vloot is als gevolg van de maatregelen stil komen te liggen en de sector verwacht een groot omzetverlies.
De zeilchartervaart kan gebruik maken van de Togs en de TVL-regelingen voor de vaste lasten niet zijnde arbeid. Voor de lasten van arbeid kunnen ondernemers gebruik maken van de NOW-regeling, voor zover ze personeel in dienst hebben en de Tozo regeling, voor zelfstandigen. Daarnaast staat ook voor hen de mogelijkheid open om uitstel aan te vragen voor het betalen van belastingen en toeslagen en kan de overheid garant staan voor aan hen verstrekte leningen d.m.v. de BMKB-C en de GO-C.
Omdat het in de uitvoering van de TVL regeling voor zowel de ondernemer als de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) te bewerkelijk is om de daadwerkelijke vaste lasten op bedrijfsniveau vast te stellen, is het aandeel van de vaste lasten in de omzet gebaseerd op sectorale gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Dit aandeel (in procenten) wordt vermenigvuldigd met de omzet van een bedrijf om tot een benadering van de vaste lasten te komen. Het subsidiepercentage hierover is 50%. Dit betekent dat een ondernemer met 100% omzetverlies maximaal de helft van zijn (op CBS gegevens berekende) vaste lasten vergoed kan krijgen.
Op 24 juni heeft de Minister van VWS uw kamer via een brief inzake «COVID-19 Update stand van zaken» geïnformeerd over de besluitvorming en versoepeling van de maatregelen per 1 juli.2 Voor de zeilchartervaart blijft de anderhalve meterregel van kracht. Uitzonderingen daarop vormen kinderen tot 13 jaar (onderling en tot volwassenen), jongeren tot 18 jaar onderling en gezamenlijke huishoudens. Voor meer informatie verwijs ik u graag naar de genoemde brief van de Minister van VWS.
Het Kabinet ondersteunt getroffen sectoren zoveel mogelijk met de noodpakketten. Recent is ook SBI-code 5010 (zee- en kustvaart; passagiersvaart en veerdienst, waaronder de zeilende passagiersvaart) toegevoegd aan de TOGS en TVL regeling. Over de certificaten heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat u eerder geïnformeerd in de onder antwoord 4 genoemde brief.
Welke maatregelen neemt u om de toekomst van de Nederlandse zeilchartervaart na de coronacrisis veilig te stellen? Bent u bereid om binnen twee weken met betrokken IJsselmeergemeenten, Waddenzeegemeenten en provincies te overleggen om te kijken of men zich in gezamenlijkheid kan inzetten om dit varend erfgoed te behouden?
Er zijn heel veel sectoren die door de huidige coronacrisis worden getroffen, waaronder ook de Nederlandse zeilchartervaart. Met de generieke maatregelen wordt ook hulp geboden aan deze sector. Het doel daarvan is dat de sector de crisis te boven kan komen en weer inkomsten kan gaan genereren. Als onderdeel van de aanvullende maatregelen voor de cultuursector wordt gewerkt aan een leenfaciliteit bij Cultuur en Ondernemen met het oog op het weer opstarten van activiteiten al dan niet onder aangepast omstandigheden. De zeilchartervaart kan hier straks ook een beroep op doen als hun aanvraag voldoet aan de voorwaarden. Uiteraard ben ik bereid om samen met de andere betrokken departementen in overleg te treden met de genoemde medeoverheden en met de sector, mede in het licht van de motie van de leden Postma, Remco Dijkstra, Schonis, Van der Graaf, Moorlag en Stoffer, ingediend tijdens het VSO Binnenvaart en maritiem van 23 juni jl. over dit onderwerp.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
Dat is helaas net niet gelukt gezien de benodigde afstemming met de andere betrokken departementen.
Het bericht 'Zes locaties in beeld voor stookfabriek in Vierpolders' |
|
Barry Madlener (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zes locaties in beeld voor stookfabriek in Vierpolders»?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat er voor biomassainstallaties maar één geschikte locatie is, namelijk in uw dromen?
Nee.
Bent u op de hoogte van het feit dat er bij biomassa netto méér CO2 vrijkomt dan bij kolen en gas? Deelt u de conclusie dat uw klimaatbeleid, dat geënt is op juist minder CO2-uitstoot, van tegenstrijdheden aan elkaar hangt?
Het gebruik van biomassa is gedurende de transitie een nuttig en noodzakelijk alternatief voor het gebruik van aardgas. Het uitgangspunt van het kabinet is dat alleen duurzame biomassa werkelijk bijdraagt aan het tegengaan van klimaatverandering. Duurzame biomassa is klimaatneutraal vanwege de kringloop waarbij in de groeifase CO2 uit de lucht wordt opgenomen, waarna diezelfde hoeveelheid CO2 weer vrijkomt bij de energieopwekking en er weer nieuwe vegetatie wordt aangeplant.
Deelt u de mening dat het verbranden van hout slechter is voor mens, dier en natuur dan het gebruik van aardgas? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het te zot voor woorden is dat tuinders hun kassen niet langer met gas, maar met een biomassainstallatie willen verwarmen? Hoe kan men dit in ’s hemelsnaam «duurzaam» noemen?
Zie antwoord vraag 3.
Maken deze achterhaalde biomassaprojecten aanspraak op subsidie? Zo ja, hoeveel? Valt deze subsidie binnen de 14 miljard euro die u de komende jaren voor biomassa beschikbaar wilt stellen?
Nee, ik heb uw Kamer in mijn brief van 15 november 2019 (zie Kamerstuk 32 813, nr. 404) geïnformeerd over de biomassa-installaties die tot dat moment een subsidiebeschikking hadden ontvangen. Voor de bedoelde biomassa-installatie is nog geen subsidie toegekend.
Bent u ertoe bereid deze houtstookprojecten onmiddellijk te stoppen en hier geen cent aan uit te geven?
Zoals ik in mijn brief van 1 juli 2020 heb aangegeven, geeft het kabinet uitvoering aan de motie Sienot c.s. (kenmerk 2020D26309) over het gebruik van vaste houtige biomassa voor energietoepassingen. Er wordt geen nieuwe subsidie beschikbaar gesteld voor het gebruik van vaste houtige biomassa voor de productie van uitsluitend elektriciteit. Ook zal in de najaarsronde van de SDE++ in 2020 geen subsidie aangevraagd kunnen worden voor warmteproductie door verbranding van houtige biomassa middels installaties met een vermogen < 5 MWth. Het kabinet zal bovendien, uitgaande van de tijdige beschikbaarheid van de concrete emissie-eisen, borgen dat installaties voor de verbranding van vaste houtige biomassa die in 2021 SDE++ subsidies aanvragen al aantoonbaar moeten voldoen aan de verwachte aanscherping van de aangescherpte emissie-eisen voor installaties tussen de 0,5 en de 50 MWth, die in 2022 van kracht moeten worden. Tot slot zal in het duurzaamheidskader voor biomassa waar het kabinet aan werkt, een eindjaar worden opgenomen voor de subsidiering van warmteproductie met vaste houtige biomassa en zal ik een uitfaseringsstrategie maken voor 2021 waarin ik op hoofdlijnen toelicht hoe het gebruik van vaste houtige biomassa voor warmte moet worden afgebouwd. Het kabinet streeft ernaar het genoemde duurzaamheidskader zo snel mogelijk na de zomer aan uw Kamer te kunnen aanbieden. Een belangrijke bouwsteen hiervoor is het advies dat op dit moment door de SER wordt opgesteld. De SER streeft ernaar dit advies in juli af te ronden. Hiermee voldoe ik ook aan het verzoek van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, die mij heeft gevraagd om deze planning (Kamerstuk 32 813, nr. 489/kenmerk 2020D19253).
De waardedalingsregeling in het Groninger aardbevingsgebied. |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Kent u het artikel van RTV Noord over de teleurstelling van oud-hoogleraar De Kam inzake de inhoud van de waardedalingsregeling?1 Wat is daarop uw reactie?
De adviescommissie Hammerstein heeft advies uitgebracht over de vraag welke van de zes bekende onderzoeksmethodes om waardedaling vast te stellen, het beste kan worden gebruikt om schade door waardedaling vast te stellen. De commissie heeft na een grondige vergelijking aanbevolen de methode van Atlas voor Gemeenten te gebruiken. De kwartiermaker IMG heeft, zoals ook voorgesteld en conform de gewijzigde motie van de leden Agnes Mulder en Sienot (Kamerstuk 35 250, nr. 39), de commissie Hammerstein gevraagd alsnog ook te adviseren over de methode van Invisor, welke methode nog niet was gepubliceerd ten tijde van het uitbrengen van het oorspronkelijke advies door de adviescommissie Hammerstein. In een aanvullend advies heeft de adviescommissie Hammerstein uitvoerig gemotiveerd waarom de eerder door haar geselecteerde methode nog steeds de voorkeur verdient. De commissie heeft namelijk wetenschappelijke en methodologische bezwaren tegen deze methode en beoordeelt de uitkomsten als niet plausibel. Zo gaf de methode uitkomsten waarbij woningen in de kern van het aardbevingsgebied zich in de afgelopen jaren ongeveer op dezelfde manier ontwikkelden als woningen in de meest gewilde delen van de Randstad. De kwartiermaker komt tot de conclusie dat er onvoldoende argumenten zijn om te kiezen voor deze methode en ziet geen reden om af te wijken van de aanbevelingen van de commissie Hammerstein.
De kwartiermaker IMG heeft daarom geen aanleiding gezien om voor een andere methode te kiezen en zal de waardedaling vaststellen aan de hand van de onderzoeksmethode van Atlas voor Gemeenten. Uit de Tijdelijke wet Groningen vloeit voort dat het IMG geheel onafhankelijk zijn werkwijze vaststelt. Desondanks vind ik het jammer om te moeten vernemen dat de heer De Kam de gekozen methode door het IMG niet ondersteunt.
Gaat het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) ook de mensen die de afgelopen jaren veel te weinig compensatie van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) hebben gekregen alsnog tegemoetkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bewoners die al van de NAM een vergoeding voor waardedaling hebben ontvangen, kunnen niet opnieuw een aanvraag om vergoeding van schade door waardedaling indienen bij het IMG. Het IMG is niet bevoegd om reeds vergoede schades door NAM opnieuw te beoordelen.
Wat gaat u doen om deze mensen alsnog te compenseren voor het verlies dat zij hebben geleden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Waarom is er gekozen voor de voorwaarde om in aanmerking te komen voor waardedalingscompensatie dat minstens 20% in het postcodegebied schade heeft?
Dit is een afweging van het IMG. Het IMG i.o. heeft daar het volgende over gecommuniceerd: Het IMG i.o. neemt de aanbevelingen van de Adviescommissie Waardedaling over. Deze adviseert de gebiedsafbakening uit de methode van Atlas voor Gemeenten te gebruiken en dit toepassingsgebied zekerheidshalve ruim vast te stellen. Het gebied waar sprake is van waardedaling, is vastgesteld aan de hand van een vergelijking van de verkoopprijzen van 45.000 woningen in het aardbevingsgebied met woningen in de rest van Nederland. Uit deze grootschalige vergelijking komt naar voren dat in postcodegebieden vanaf 40% toegekende schademeldingen significant sprake is van waardedaling. Bewoners in postcodegebieden met 20–40% toegekende schademeldingen komen echter ook voor schadevergoeding in aanmerking, omdat waardedaling daar niet uitgesloten kan worden. De grens van 20% is dus geen voorwaarde, maar een resultante van het door Atlas voor Gemeenten uitgevoerde onderzoek.
Hoe vaak komt het voor dat eigenaren niet in aanmerking komen voor compensatie van waardedaling omdat ze in een buurt met veel huurders wonen die hun schade niet melden en daarom niet aan de 20% schademeldingen komen?
Het IMG heeft laten weten dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat geen of minder vaak schade wordt gemeld aan verhuurde woningen. Zo heeft het IMG i.o. bijvoorbeeld ook specifiek een convenant afgesloten met de woningcorporaties om de aan hun woningbezit ontstane schade af te handelen. Zie voorts het antwoord op vraag 6 met betrekking tot het ruim afbakenen van het toepassingsgebied.
Deelt u de mening dat iedereen wiens huis in waarde is gedaald door mijnbouwactiviteiten, ook buiten de postcodegebieden, recht heeft op compensatie van waardedaling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in antwoord op vraag 4 is aangegeven, wordt het toepassingsgebied zekerheidshalve ruim afgebakend door schadevergoeding toe te kennen in postcodegebieden vanaf 20% toegekende schademeldingen. In postcodegebieden met minder dan 20% toegekende schademeldingen wordt een tegenovergesteld effect gevonden. De waarde van deze woningen is gestegen in vergelijking met woningen in de rest van Nederland, zo blijkt uit de onderzoeksmethode van Atlas voor Gemeenten. Van een verminderde waardeontwikkeling is bij deze woningen dus geen sprake.
Klopt het dat mensen in Drenthe die ook met waardedaling van hun huis te maken hebben, niet in aanmerking komen voor waardedalingscompensatie? Zo ja, wat vindt u daar van? Zo nee, hoe en wanneer worden deze mensen geïnformeerd over hun mogelijkheden om de compensatie aan te vragen?
Indien er in de provincie Drenthe daadwerkelijk sprake is van schade door waardedaling, wordt die vergoed. Zo is op de website van het IMG i.o. bijvoorbeeld te zien dat voor de Drentse gemeente Aa en Hunze, een procentuele waardedaling is vastgesteld. Voor het overige is er dus geen sprake van waardedaling. Zie voor verdere toelichting op het toepassingsgebied het antwoord op vraag 6.
Wat vindt u er van dat mensen 200 meter van het postcodegebied wonen, grote schades hebben, maar niet gecompenseerd worden?
Het IMG i.o. geeft aan dat de compensatie voor waardedaling losstaat van fysieke schade aan woningen. Het kan dus inderdaad, zoals toegelicht in antwoord op vraag 5 en 6, voorkomen dat bij een woning met fysieke schade geen sprake is van waardedaling. De fysieke schade wordt afzonderlijk vergoed.
Vindt u het rechtvaardig dat mensen in de kern van het bevingsgebied iedereen gecompenseerd wordt, maar dat mensen die verder weg wonen, bijvoorbeeld in Delfzijl en Hoogezand, naar verhouding minder compensatie krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij het vaststellen van de schade als gevolg van waardedaling hanteert het IMG de onderzoeksmethode van Atlas voor Gemeenten. Daarin is, nadat het toepassingsgebied is vastgesteld, onderzocht of er verklarende factoren zijn voor de omvang van de waardedaling binnen het gebied. De ligging in het gebied (imago-effect) en het aantal ondervonden aardbevingen blijken de verklarende factoren te zijn: de waardedaling in de kern van het aardbevingsgebied blijkt groter te zijn dan aan de randen van het gebied. Het percentage waardedaling kent daarom twee componenten. In de eerste plaats een imago-effect van 2,7%. Dit percentage bevat een toeslag van 0.4% ten gunste van de bewoner die rekening houdt met eventuele onzekerheden. Het tweede component bevat een percentage dat afhankelijk is van het aantal ondervonden aardbevingen op de plek van de woningen. Dit betekent bijvoorbeeld dat in het zwaarst door aardbevingen getroffen deel van Loppersum 18,4% wordt toegekend in plaats van de gemeten 16,3% waardedaling. De gemeenten Delfzijl en Hoogezand vallen overigens geheel binnen het toepassingsgebied van de waardedalingsregeling.
Wat gaat u doen om de regeling rechtvaardiger te maken?
Ik benadruk hier graag de onafhankelijkheid van het IMG. Het IMG bepaalt binnen de gestelde wettelijke kaders haar eigen werkwijze en oordeelt over wie uiteindelijk een vergoeding ontvangt voor schade door waardedaling.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden voor 22 juni 2020 zodat ze betrokken kunnen worden bij het algemeen overleg Mijnbouw/Groningen?
Ja.
Het bericht 'Thialf moet zonnepanelen uitzetten om verzekerd te blijven' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Thialf moet zonnepanelen uitzetten om verzekerd te blijven»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ontzettend zonde is wanneer Thialf gedwongen wordt om zonnepanelen uit te zetten, zowel vanwege de investeringen die zijn gedaan als de duurzame energieopbrengst?
Het zou ontzettend zonde zou zijn wanneer Thialf gedwongen wordt om de zonnepanelen uit te zetten. Echter betreft de situatie bij Thialf een specifiek geval, waarbij gebruikte materialen van de dakisolatie en de kwaliteit van de dakconstructie een belangrijke rol spelen. Het is uiteraard van belang dat verduurzaming veilig gebeurt. Ik hoop dat de betrokken partijen tot een oplossing kunnen komen.
Bent u bereid te bemiddelen tussen de betrokken partijen?
Ik ben op de hoogte van de lopende overleggen tussen marktpartijen en de verzekeringsbranche over deze problematiek op algemeen niveau. De komende tijd zal ik nauw betrokken zijn bij dit overleg. Aangezien de gesprekken tussen Thialf en hun verzekeraar een individueel geval betreffen zie ik in deze gesprekken geen aanvullende rol voor de overheid weggelegd.
Hoe verlopen de gesprekken tussen de verzekeringsbranche en marktpartijen over het verzekeren van zonnepanelen?
In het algemeen is de kans op brandincidenten bij zonnepanelen zeer klein en leiden zonnepanelen niet tot problemen m.b.t. de verzekerbaarheid. Naar ik begrijp verlopen de gesprekken tussen de verzekeringsbranche en marktpartijen constructief. Zo wordt er door de betrokken partijen gezamenlijk gewerkt aan een Preventie Brochure Zonnepanelen met technische informatie over zonnestroomsystemen en de verzekeringsrisico’s die hierbij spelen. Daarnaast wordt er gewerkt aan een brochure waarin uitgelegd wordt wat verzekeraars kunnen doen zonder zich in alle technische details te hoeven verdiepen. Om verzekeraars meer comfort te geven of een installatie daadwerkelijk veilig is en of de installateur kwalitatief goed werk heeft afgeleverd wordt op dit moment een checklist voor installateurs opgesteld. Voor de inspectie van grote zonnestroominstallaties (>15 kWp) is door Stichting SCIOS een nieuwe certificeringsregeling ontwikkeld (SCOPE 12).
Welke theoretische opties zijn er om een initiatief of instrument te introduceren dat deze problemen verhelpt?
In theorie zou een Rijksverzekering kunnen worden geïntroduceerd. Het is echter zeer de vraag of dit een oplossing biedt voor de huidige problematiek. Zo zal het Rijk tegen dezelfde kwesties aanlopen als private verzekeraars. Bovendien vind ik het niet wenselijk dat de overheid de rol van marktpartijen overneemt.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 verloopt het overleg en de samenwerking tussen marktpartijen en de verzekeringsbranche constructief en ondernemen zij zelf al de nodige acties om bestaande knelpunten zo spoedig mogelijk op te lossen. Op dit moment voorzie ik geen rol voor de overheid om deze lopende initiatieven aan te vullen met nieuw instrumentarium. Dat neemt niet weg dat ik het belangrijk vind om vanuit het Rijk mee te denken over eventuele onderliggende problemen en oplossingen daarvoor. Vanuit dat oogpunt zal ik op korte termijn ook aansluiten bij het overleg tussen de marktpartijen en de verzekeringsbranche.
Is het in theorie mogelijk dat de overheid zelf een aantrekkelijke verzekering introduceert voor dit soort gevallen en waardoor verzekeraars geprikkeld worden om beter met deze situaties om te gaan? Hoe zou dit mogelijk kunnen worden vormgegeven?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze mogelijkheid te onderzoeken?
Ik zal een verzekering vanuit de overheid om bovengenoemde redenen niet verder onderzoeken.
Het bericht dat garnalenvissers meer mogen vissen in Natura-2000-gebieden |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Garnalenvissers mogen veel meer vissen in Natura-2000-gebieden»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de bedoeling is van het vastleggen van visuren in de Natuurbeschermingswet (NB-wet)vergunning?
De visuren zijn vastgelegd als inkadering van de getoetste feitelijke omvang van visserij in de Natura 2000-gebieden ten tijde van de vergunningverlening. Deze vastlegging van hetgeen getoetst is, is een vast gegeven in elke willekeurige Wnb-vergunning: een afwijking ervan geeft aanleiding tot een nieuwe beoordeling. Vastlegging ervan geeft een instrument om, waar noodzakelijk, handhavend te kunnen optreden: hetgeen niet in overeenstemming is met de vergunning, is immers in principe niet toegestaan vanuit de Wet natuurbescherming.
Klopt het dat het doel van de maatregel is om de inzet van de garnalenvloot in Natura 2000-gebieden op een bepaald niveau te bevriezen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is dan het niveau waarop de inzet wordt bevroren?
Nee, dat is niet het doel. Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 gaat het hier om het in een vergunningvoorschrift vastleggen van de getoetste visserij. Het is niet bedoeld om deze visserij op een bepaald niveau te bevriezen. Wanneer de garnalenvissers ervoor zouden kiezen om, met een juiste en volledige ecologische onderbouwing, meer visuren dan de nu vergunde aantallen aan te vragen, dan kan dat niet zonder enige onderbouwing geweigerd worden. Dat is ook niet de insteek van de vergunningverlening op grond van de Wet natuurbescherming; wanneer een vergunningaanvrager met een voldoende juiste en actuele ecologische onderbouwing zijn activiteit wil verruimen, dan is het aan mijn ministerie om op basis van die onderbouwing te bezien of die verruiming inderdaad toelaatbaar zou kunnen zijn.
Wat voor (soort) berekeningsfouten zijn er bij het verlenen van de vergunning gemaakt en waarom worden deze als «softwarefouten» gekarakteriseerd?
Bij het vaststellen van de initiële visuren voor het ijkjaar 2015 is met een, voor de zuidelijke Natura 2000-gebieden, te lage vissnelheid gerekend. Daarnaast bleek, naderhand, in deze initiële berekeningen sprake van ontbrekende data doordat onder andere de gebruikte software ten onrechte bepaalde (omgenummerde2) vaartuigen niet meenam in de berekeningen.
Meer specifiek en technisch: middels de software werd een zogenaamde «vesselgroup» aangemaakt van te vergunnen (en tijdens de monitoring: vergunde) vaartuigen. Daarin zat een zogenoemde «bug» waardoor er data van meer vaartuigen in de berekening meekwamen dan de daadwerkelijk te vergunnen respectievelijk vergunde vloot van vaartuigen. Ook werden in sommige gevallen tussentijds omgenummerde vaartuigen (als gevolg van overdrachten) door de «bug» dan weer wel en dan weer niet meegenomen. Daarmee werden er ook dus meer c.q. juist minder visuren in de berekeningen meegenomen dan feitelijk in de praktijk gerealiseerd werden. Tot slot zijn er bij de initiële berekening te veel visuren meegenomen omdat in eerste instantie ook het varen op 0 knopen werd meegeteld als «visactiviteit».
Kunt u inzage geven in de foute en in de correcte berekeningswijze?
Een deel van deze vraag heb ik reeds beantwoord in mijn reactie op vraag 4. Aanvullend daarop: de correcte berekeningswijze ligt erin vervat dat de door WMR gebruikte software de geschetste eerdere «bug» en de uitwerking daarvan op de data en opvolgende berekeningen, ondervangt.
Klopt het dat vanuit de visserij in een veel eerder stadium is aangegeven dat de vergunde uren zo veel afweken van de feitelijke situatie dat de uitkomsten van de berekeningen die aan de vergunningverlening ten grondslag lagen, eenvoudigweg niet konden kloppen?
Die signalen heeft de sector inderdaad eind oktober 2018 formeel aangegeven (na eerder op informeel niveau hierover signalen af te hebben gegeven), maar op dat moment waren er onvoldoende concrete gegevens om de berekeningen vanuit de NVWA in twijfel te trekken; de sector kon haar standpunt niet met cijfers onderbouwen. De sector kondigde in een formeel schrijven aan hierop haar eigen onderzoek in te zetten met inzet van Wageningen Economic Research. In diezelfde periode gaf Rijkswaterstaat soortgelijke signalen af voor wat betreft het Natura 2000-gebied Voordelta.
Wat is er concreet met deze signalen vanuit de visserij gedaan?
Op basis van het signaal vanuit RWS (die hierop de in haar opdracht uitgevoerde berekeningen en cijfers afkomstig van Wageningen Economic Research kon aanleveren) is aan de NVWA gevraagd de data nauwkeurig nogmaals na te lopen. Hieruit is een herberekening en volgend daarop een formele wijziging van de vergunde visuren voortgekomen (21 december 2018). Reeds per brief van 15 november 2018 is aan de sector gemeld dat de aangekondigde acties op het handhavende vlak, onmiddellijk opgeschort werden.
Hoe ziet u de praktische uitvoering van deze regelgeving in de richting van individuele vissers, die een collectief aangevraagde, maar individueel toegekende NB-wet vergunning hebben ontvangen?
In de inhoudelijke overwegingen bij de vergunning is hierover opgemerkt dat elk van de individuele vissers vergunninghouder is en zij als groep van totale vergunninghouders daarop aangesproken zullen worden. Wanneer er dus bijvoorbeeld in 2020 te veel visuren worden gerealiseerd in het Natura 2000-gebied Waddenzee dan zal de werking van de vergunning opgeschort worden voor dat specifieke Natura 2000-gebied. Hierbij merk ik nog op dat binnen de garnalenvisserijvloot er vergunninghouders zijn die veel (in een bepaald Natura 2000-gebied) op garnalen vissen en vergunninghouders die amper (in een bepaald Natura 2000-gebied) op garnalen vissen. Sommige van de vergunninghouders mogen ook op platvis vissen en schakelen daar naar toe over wanneer de prijzen goed zijn. Ook merk ik op dat er voor de meeste garnalenvissers voldoende uitwijkmogelijkheden naar elders, binnen en buiten de Natura 2000-gebieden, zijn om verder te vissen. Voor de vissers die die mogelijkheid niet hebben, is het een verantwoordelijkheid van de vertegenwoordigende koepelorganisaties om hier in een kalenderjaar en met de monitoringsresultaten in de hand, gericht op te sturen zodat voor die specifieke vissers er voldoende visruimte in een gegeven jaar blijft.
Het gaat dus om het collectieve beeld van vissen. Wat de ene visser aan visuren «laat liggen», kan door de andere visser weer benut worden.
Verder merk ik nog op dat er ook voor gekozen kan worden de vereiste Wnb-vergunning op individuele basis aan te vragen. Dit betekent dat elke individuele visser voor specifieke Natura 2000-gebieden (of delen daarvan) een vergunning zal moeten aanvragen, daarbij een volledige en juiste ecologische onderbouwing zal moeten aanleveren en ook voor het eigen bedrijf een specifiek aantal visuren zal moeten aanvragen. Voor een langjarige Wnb-vergunning bedragen de leges € 3.500 per vergunningaanvraag. Ook de financiering van het laten opstellen van een individuele passende beoordeling ligt dan bij de individuele visser.
Hoe zouden vissers het maximum aan visuren in hun individuele visplannen moeten verwerken?
Omdat de Wnb-vergunningen collectief vanuit de sector zijn aangevraagd, wordt er vanuit die vergunningverlening niet gewerkt met individuele visplannen. Wel maken individuele vissers in hun eigen bedrijfsorganisatie individueel een jaarplanning. Wanneer in een lopend jaar al vroeg behoorlijke aantallen visuren worden gerealiseerd in een bepaald Natura 2000-gebied, dan zal de huidige monitoring van WMR dit snel detecteren. Deze monitoring start qua output in de maand mei. Deze monitoringsresultaten zullen ook structureel met de vertegenwoordigende koepelorganisaties gedeeld worden. Zij kunnen daarop hun acties inrichten en de betrokken vissers hierop informeren. Wat de mogelijke handelingsopties voor deze vertegenwoordigers (en daarmee ook de vissers) zijn, heb ik in mijn antwoord op vraag 8 aangegeven.
Hoe kunnen individuele vissers zich überhaupt aan deze regels met betrekking tot het maximumaantal visuren houden als zij niet weten wat het maximumaantal visuren precies voor hen op individuele basis betekent?
Ik verwijs hier naar mijn antwoord op vraag 9.
In hoeverre kan dit ertoe leiden dat individuele vissers een «incentive» hebben om zo veel mogelijk visuren te verbruiken teneinde niet achter het net te vissen op het moment dat het collectief toegekende aantal visuren is bereikt? Deelt u de mening dat dit een ongewenst effect zou zijn van deze regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Ik heb over die «incentive» al kort iets opgemerkt in mijn antwoord op vraag 8: het is met name aan de vertegenwoordigende koepelorganisaties om ten aanzien van die, zeker aanwezige, incentive zo sturend mogelijk om te gaan, bijvoorbeeld door te werken met een collectief visplan voor een specifiek Natura 2000-gebied. Op die wijze kan geborgd worden dat met name vissers die geen uitwijkmogelijkheid naar elders hebben, voldoende ruimte houden om hun visserij uit te kunnen oefenen.
Wanneer in een lopend jaar er in de eerste maanden fors gevist wordt door vissers dan zal de monitoring hierop dit ook tijdig signaleren. Het is dan aan de vertegenwoordigde koepelorganisaties om hun handelingsopties te benoemen en daarin een keuze te maken. Wanneer er actie vanuit die zijde achterwege blijft, zal handhavend opgetreden worden zodra het maximale aantal vergunde visuren met 10% overschreden wordt. Concreet betekent dit dat er in de betreffende Natura 2000-gebieden niet meer gevist mag worden tot en met 31 december van dat specifieke jaar.
Hoe zal de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) deze in de ogen van individuele vissers niet uitvoerbare regel ten opzichte van die individuele vissers gaan handhaven?
Ik verwijs hier mede naar mijn antwoord op vraag 11: ingeval van overschrijdingen zal de werking van de vergunning voor het betreffende Natura 2000-gebied opgeschort worden: elke opvolgende garnalenvisserij zal dan met het passend wettelijk handhavend instrumentarium worden geadresseerd.
De garnalensector zelf heeft de keuze gemaakt voor een collectieve vergunningaanvraag en daarmee ook om als collectief van vissers gehandhaafd te worden op de vergunde visuren. Het is aan de sector om hierin eventueel een andere afweging te maken en individuele garnalenvissers elk een individuele vergunning op grond van de Wnb te laten aanvragen.