Het bericht ‘PostNL kijkt terug op zorgvuldige bezorging verkiezingspost door 22.000 medewerkers’ |
|
André Flach (SGP) |
|
Rijkaart |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «PostNL kijkt terug op zorgvuldige bezorging verkiezingspost door 22.000 medewerkers»?1
Kunt u aangeven in hoeverre de positieve conclusie van PostNL ook geldt ten aanzien van het bezorgen van verkiezingspost uit het buitenland?
Hoeveel verkiezingspost uit het buitenland is door PostNL niet tijdig bezorgd? Wat zijn de redenen daarvoor?
Klopt het dat bij een aantal van de voorgedrukte oranje enveloppen sprake zou zijn van een fout in het adres? Zo ja, hoe is met deze post omgegaan en wat is gedaan om deze alsnog tijdig te bezorgen?
Klopt het dat PostNL in reactie op klachten aangegeven heeft dat tracering van post slechts tot de grens mogelijk zou zijn en dat niet kan worden vastgesteld of de brieven zijn bezorgd? Hoe is dit verweer te verenigen met de constatering van een buitenlandse kiezer op basis van track and trace dat de post van betrokkene reeds op 10 oktober jl. in Rotterdam was bezorgd? Hoe komt het dat zulke post blijkens een mededeling van PostNL niet alsnog tijdig is bezorgd in de ruime periode totaan de verkiezingsdatum?
Wat wordt gedaan met verkiezingspost die niet tijdig is bezorgd en hoe worden de belangen van betrokkenen hierbij maximaal beschermd?
Bent u bereid over het bovenstaande in gesprek te gaan met PostNL en te bezien op welke wijze problemen in de toekomst kunnen worden voorkomen?
De herziening van het beleid voor het klachtenmechanisme van FMO |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de herziening van het beleid voor het klachtenmechanisme van FMO?1
Wat is de aanleiding van deze herziening? Wat is het doel van deze herziening? Deelt u de mening dat het doel van deze herziening moet zijn om een klachtenmechanisme te hebben dat voldoet aan internationale best practices? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke basiscriteria hanteert u hier dan voor?
Welke rol spelen de leden van het Panel behorend bij het mechanisme, voor en na de herziening? Deelt u ook de mening dat de expertise van de leden van dit Panel onontbeerlijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke criteria hanteert u hier dan voor? Bent u van mening dat de aanbevelingen voor verbetering die de leden van het Panel doen, leidend moeten zijn voor de door te voeren herzieningen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier zet u zich hiervoor in?
De resultaten van PostNL |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de resultaten van PostNL over het derde kwartaal van 2025, die op 3 november jl. zijn gepubliceerd?
PostNL gebruikt zijn infrastructuur en werknemers om zowel post als pakketten rond te brengen en van het onderdeel post zowel universele postdienst (UPD)-post als niet-UPD post; kunt u aangeven welk deel van de infrastructuur hiervoor wordt gebruikt en welk deel van de arbeidskosten gemaakt wordt voor het bezorgen van pakketten, voor UPD post en voor niet-UPD post? Kunt u dit onderbouwen? Als u dit niet kunt aangeven, waarom niet?
Bij de jaarrekening wordt aangeven dat er binnen het bedrijf kosten voor verschillende divisies in rekening worden gebracht; welke kosten zijn dit? Wat is de onderbouwing voor deze kosten en vooral van de verdeling van deze kosten over de verschillende post- en pakketstromen? Hoe zijn deze kosten verdeeld in het derde kwartaal?
Zou het kunnen zijn dat het verlies bij de UPD-post groter wordt voorgesteld dan deze in werkelijkheid is?
Herkent u het belangrijke signaal dat ik ook tijdens mijn werkbezoek bij postbezorger Ahmed weer hoorde, dat de arbeidsvoorwaarden (loon, mogelijkheid tot toiletbezoek, koffie, catering, vaste contracten, etc.) bij PostNL de afgelopen jaren dramatisch slechter zijn geworden en dat er volgens Ahmed sprake is van een «race to the bottom»? Wat vindt u hiervan? Kunt u toezeggen om nog dit jaar het gesprek aan te gaan met Ahmed en/of zijn collega’s en met de onafhankelijke vakbonden over de vraag hoe in de veranderende postmarkt goede banen gecreëerd kunnen worden?
Nexperia |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u een recente stand van zaken over de ontwikkelingen en de gevolgen van uw ingrijpen bij Nexperia naar de Kamer sturen? Verwacht u nog meer maatregelen vanuit China tegen Nederland, de Europese Unie of andere lidstaten?
Had u verschillende mogelijkheden om in te grijpen bij Nexperia? Zo ja, welke mogelijkheden lagen voor? Welke analyses van de voor- en nadelen van deze mogelijkheden zijn er? Kunt u die met de Kamer delen?
Terecht waakt u over productiecapaciteiten, kennisposities of continuïteit van bedrijven en voor het behoud van cruciale spelers in de waardeketen voor Europa; heeft u een overzicht van productiecapaciteiten, kennisposities en bedrijven waarvan de continuïteit belangrijk is in Nederland en Europa? Zo ja, bent u bereid dit overzicht te delen met de Kamer? Zo nee, bent u ook van mening dat het noodzakelijk is om snel een dergelijk overzicht te maken? Zo ja, wanneer gaat u een dergelijk overzicht delen met de Kamer?
Naar aanleiding van dit overzicht, wat is de trend hoe het gaat met het behoud van deze cruciale spelers voor Nederland en Europa? Hoe beoordeelt u deze trend? Wat is het doel met betrekking tot deze cruciale spelers? Moeten zij allemaal behouden worden voor Nederland en Europa? Waarom wel of niet? Als er geen doel geformuleerd is, bent u bereid dit te doen zodat de Kamer inzicht kan krijgen in het behoud van productiecapaciteiten, kennisposities of continuïteit van bedrijven en voor behoud van cruciale spelers in Nederland en in Europa? Als u niet bereid bent een doel te formuleren, hoe kan de Kamer dan toezicht houden op de voortgang, of achteruitgang, over onze economische veiligheid en strategische autonomie? Belangrijker, hoe kan de regering dan weten hoe het gesteld staat met de Nederlandse economische veiligheid en strategische autonomie?
Het artikel 'Nederlandse mijnbouwer verzweeg miljardenomzet voor Congolese Staat’ |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Nederlandse mijnbouwer verzweeg miljardenomzet voor Congolese Staat»?1
Is er een strafrechtelijk onderzoek gaande naar de Nederlandse vennootschappen van ERG wegens mogelijke omkoping of overtreding van sanctiewetgeving? Zo ja, door wie, wanneer en om welke redenen is een dergelijk onderzoek gestart? Wat is de status van dit onderzoek op dit moment? Zo nee, overweegt u dergelijk onderzoek na het lezen van de feiten die in het bovengenoemde artikel worden gepresenteerd? Zo nee, waarom niet?
Heeft er, gezien er mogelijk sprake is van omkoping door ERG via Nederland, terwijl de Kazachstaanse staat eigenaar is van het bedrijf, overleg plaatsgevonden tussen de Nederlandse overheid en die van Kazachstan over deze kwestie? Zo ja, door wie en wanneer? Wat is de uitkomst van dit gesprek geweest? Zo nee, waarom niet?
Zijn Nederlandse toezichthouders betrokken bij het monitoren van internationale transacties via Nederlandse entiteiten met risico op corruptie of mensenrechtenschendingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke toezichthouders? En welke rol spelen die Nederlandse toezichthouders bij het monitoren van internationale transacties via Nederlandse entiteiten met risico op corruptie of sanctieschending?
Bent u van mening dat FIOD en OM over voldoende capaciteit en expertise beschikken om grensoverschrijdende corruptie- en sanctiezaken effectief aan te pakken? Zo niet, wat ontbreekt er?
Werkt Nederland op dit moment al samen met landen als Congo om meer transparantie in de mijnbouwsector te bereiken, bijvoorbeeld via openbaarmaking van contracten of audits? Zo ja, hoe ziet die samenwerking er dan uit? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat bestaande internationale of bilaterale regelgeving ruimte biedt om bedrijven te sanctioneren die betrokken zijn bij corruptie in derde landen? Zo ja, welke regelgeving doelt u dan op en hoe wordt die op dit moment door de Nederlandse overheid geïmplementeerd?
Bent u van mening dat de huidige nationale en EU-regels, zoals de EU Anti-Corruption Directive, toereikend zijn? Zo nee, welke hiaten bestaan er in de beschikbare regelgeving die misbruik mogelijk maken? Bent u van mening dat die hiaten aandacht behoeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke initiatieven ontplooit Nederland daarin?
Deelt u de analyse dat Nederlandse bedrijven actief betrokken zijn bij de mijnbouw in risicogebieden, zoals DR Congo? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan u dan inzicht geven in het aantal Nederlandse bedrijven actief in de mijnbouw in risicogebieden, de omvang van hun investeringen en de bijbehorende risico’s?
Nexperia |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel op de website van de NOS van 31 oktober jl. «Ook in oktober zakt de inflatie maar niet verder terug»?1
Wat is volgens u de oorzaak dat de inflatie relatief hoog blijft?
Hoe hebben de lonen en de inflatie zich de afgelopen 10 jaar elk jaar ontwikkeld? In de Miljoenennota 2024 schreef het kabinet dat mogelijk in 2025 de lonen de hoge inflatie van de afgelopen jaren zou inhalen; is dat ondertussen gebeurd? Zo ja, waar blijkt dat uit? Als dat inderdaad ondertussen is gebeurd, betekent dit dat sinds de coronatijd mensen minder te besteden hebben gehad vanwege de hoge inflatie?
Kan het zijn dat in oktober 2025 de winsten vooral, weer, hebben gezorgd voor hogere prijzen; in 2024 in een ESB-artikel werd geconstateerd dat vooral de winsten en niet de lonen zorgden voor inflatie, en in de Miljoenennota van 2024 constateert het kabinet dat er inderdaad sprake van winstflatie kan zijn?2 Hoe staat het marco-economisch met de verdeling tussen geld voor lonen en mensen en geld voor lonen voor winsten en aandeelhouders? Wat is het verloop van deze verdeling (de arbeidsinkomensquote) over de afgelopen 10 jaar inclusief oktober 2025?
Hoeveel geld zou er beschikbaar komen voor geld voor lonen en mensen als de verdeling tussen geld voor lonen en mensen en geld voor winst en aandeelhouders weer zou zijn zoals voor de coronacrisis? Hoeveel miljarden zouden er in dat geval nog steeds naar winst gaan?
Wat betekent het voor het inkomen van de overheid als er meer van het geld dat verdiend wordt naar lonen gaat en minder naar winsten? Hoeveel belasting ontvangt de overheid gemiddeld voor elke euro die naar lonen gaan? Hoeveel belasting ontvangt de overheid gemiddeld voor elke euro die naar winsten gaat?
Het bericht dat ING de Russische staat met honderden miljoenen financierde |
|
Sarah Dobbe |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ING de Russische staat met honderden miljoenen financierde?1
Bent u bereid tot het nemen van maatregelen tegen ING vanwege dit nieuwsbericht? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met andere banken die de Russische oorlogsmachine gefinancierd hebben sinds 2014? Zo nee, bent u bereid tot het doen van onderzoek?
Welke landen die oorlogsmisdaden begaan worden nog meer gefinancierd door Nederlandse banken?
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat Nederlandse banken definitief stoppen met het financieren van foute regimes?
Is ING doorgegaan met het financieren van de Russische staat na de illegale inval in Oekraïne in februari 2022?
Frustreert het u ook dat het sanctiebeleid ten aanzien van Rusland voor de zoveelste keer steken laat vallen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Op welke manier wilt u de Kamer meer mogelijkheden geven om het sanctiebeleid te controleren?
Hoe staat het met het wetsvoorstel internationale sanctiemaatregelen?
De sluiting van fabriek Fibrant op Chemelot |
|
Natascha Wingelaar (NSC) |
|
Vincent Karremans (VVD), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Fabriek Fibrant op Chemelot gaat sluiten, honderd werknemers ontslagen: vrees voor domino-effect»?1
Wat is uw reactie op de sluiting van Fibrant, waarbij 100 banen verloren gaan en de productie wordt verplaatst naar China?
Hoe verhoudt deze sluiting zich tot de doelstellingen van het kabinet om de maakindustrie en werkgelegenheid in Nederland te behouden en om de regio Zuid-Limburg economisch te versterken?
Bent u ermee bekend dat Fibrant eerder dit jaar nog subsidie ontving in het kader van de regeling «Klimaat en Groene Groei» om de ammoniakuitstoot te reduceren, samen met OCI en Rockwool? Hoeveel subsidie is daadwerkelijk toegezegd en uitgekeerd aan Fibrant? Wat gebeurt er met die middelen nu de fabriek sluit?
Hoe beoordeelt u het dat overheidsgeld is ingezet om verduurzaming te ondersteunen, terwijl de buitenlandse eigenaar vervolgens besluit de productie volledig naar China te verplaatsen?
Welke gevolgen heeft deze sluiting voor andere bedrijven op Chemelot, waaronder OCI en SABIC, en voor de honderden toeleveranciers en onderhoudsbedrijven die afhankelijk zijn van deze keten?
Wordt er momenteel interdepartementaal overleg gevoerd met de Ministeries van Economische Zaken, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en met de provincie Limburg om de gevolgen voor werkgelegenheid en regionale economie op te vangen? Zo ja, welke concrete stappen worden gezet? Zo nee, bent u bereid dit alsnog op te starten?
Erkent u de uitspraak van de vakbonden dat dit een «zware klap» is voor de regio, en welke maatregelen overweegt u om de gevolgen voor de getroffen werknemers en de regio te beperken?
Deelt u de zorg dat hoge energieprijzen, onzeker energiebeleid en complexe regelgeving bijdragen aan een verslechterd investeringsklimaat voor de Nederlandse industrie? Zo ja, wat gaat u daaraan doen om een gelijk speelveld met het buitenland te creëren?
Bent u bereid om samen met betrokken bedrijven, provincie en kennisinstellingen te werken aan een toekomstplan voor de Chemelot-site, gericht op behoud van hoogwaardige werkgelegenheid, innovatie en circulaire productie?
Welke lessen trekt u uit eerdere bedrijfssluitingen zoals Apollo Vredestein en Batavus? Waarom is het niet gelukt om soortgelijke besluiten te voorkomen, ondanks eerdere waarschuwingen?
Klopt het dat Fibrant de afgelopen jaren publieke steun heeft ontvangen van het Rijk of via Europese of provinciale regelingen voor verduurzaming of innovatie van productieprocessen? Hoe wordt binnen dergelijke regelingen geborgd dat bedrijven die publieke middelen ontvangen hun productie niet kort daarna beëindigen of verplaatsen? Wordt in dit geval onderzocht of terugvordering van (een deel van) de steun aan de orde is?
Houdt u systematisch bij hoeveel industriële bedrijven de afgelopen jaren hun productie geheel of gedeeltelijk hebben beëindigd in Nederland en wat de belangrijkste oorzaken daarvan zijn? Zo nee, bent u bereid dit structureel te monitoren en daarover periodiek aan de Kamer te rapporteren?
Kunt u deze vragen, gezien de ernst van de situatie, binnen een week beantwoorden?
De berichten inzake de ingreep van de Nederlandse overheid bij het bedrijf Nexperia |
|
Bram Kouwenhoven (NSC), Ilse Saris (CDA) |
|
Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de artikelen in Telegraaf, AD en RTL Nieuws over de ingreep bij de chipmaker Nexperia? Zo ja, hoe kijkt u naar de ontstane (politieke) situatie?1, 2, 3
Het AD-artikel (en verschillende andere artikelen) spreekt over dreigende chiptekorten bij Europese autobouwers; kunt u een overzicht geven van de economische gevolgen (voor Nederland of Europa) van het door China reeds aangekondigde exportverbod?
In hoeverre heeft het kabinet voorafgaand aan het besluit mogelijke diplomatieke of economische tegenmaatregelen van China geïnventariseerd (tegen Nederlandse bedrijven die ook belangrijke belangen hebben in China) en hoe zijn deze risico’s gewogen?
Bent u voorafgaand aan de ingreep bij Nexperia geïnformeerd over de economische en juridische risico’s van uw besluit (uw beslisnota bij de brief «Inzet Wet beschikbaarheid goederen» geeft daar geen inzicht in)? Zo ja, welke risico’s heeft u meegewogen in het besluit om de CEO van Nexperia op een zijspoor te zetten en welke rol speelde uw ministerie bij het besluit van de Ondernemingskamer om de CEO te schorsen en een interim-bestuurder te benoemen?4
Op welke juridische grondslag is de overheid feitelijk tot het besluit gekomen Nexperia onder staatstoezicht te plaatsen en op welk moment is de Wet beschikbaarheid goederen voor het laatst geëvalueerd of geactualiseerd?
Bent u vooraf geïnformeerd over de mogelijke gevolgen van dit besluit voor het Nederlandse vestigingsklimaat? Zo ja, welke analyses of adviezen heeft u hierover ontvangen en kunt u deze met de Kamer delen?
Heeft u met uw handelen het Nederlandse vestigingsklimaat schade toegebracht?
In september jl. is de Amerikaanse «50% rule» ingegaan, op dezelfde dag waarop u dit besluit heeft genomen; kunt u uitsluiten dat er geen inspraak is geweest van de Amerikaanse autoriteiten, formeel of informeel, dienaangaande?5
Heeft Nederland informatie ontvangen of verzoeken gekregen van de Amerikaanse regering of veiligheidsdiensten over deze zaak, bijvoorbeeld in het kader van export- of sanctieregimes?
Kunt u een overzicht geven van de tijdslijn van dit besluit, inclusief de data waarop betrokken departementen, de NCTV en eventueel buitenlandse partners zijn geïnformeerd of geconsulteerd?
Hoe verhoudt deze ingreep zich tot de Europese Chipverordening6 en de aangekondigde Europese richtlijnen voor screening van buitenlandse investeringen? Is hierover overleg geweest met de Europese Commissie?
Wat zegt u tegen andere multinationals, gevestigd in Nederland, inzake de inzet van dit zware middel en wat is het precedent voor andere multinationale bedrijven in Nederland?
Hoe gaat u de politieke stabiliteit voor (internationale) ondernemers, als fundament onder het vestigingsklimaat in Nederland, verder versterken?
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en elk afzonderlijk beantwoorden?
De immateriële schaderegeling tussen DeHaan en de NAM |
|
Sandra Beckerman (SP), Julian Bushoff (PvdA) |
|
van Marum |
|
|
|
|
Kunt u reflecteren op de immateriële schaderegeling die DeHaan en de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zijn overeengekomen?1
Een groep bewoners heeft ervoor gekozen hun proces tegen de NAM af te wachten en niet over te stappen naar de immateriële schaderegeling van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). Ik ben blij dat nu ook deze groep bewoners een vergoeding krijgt voor hun geleden immateriële schade en gederfd woongenot. Zij kunnen nu een keuze maken tussen deze schikking en de IMG-regeling.
Is hiermee volgens u voldoende recht gedaan aan het leed van de gedupeerden, de eisers, voor de mentale schade die zij hebben geleden als gevolg van de gaswinning?
Dit is niet aan mij als Staatssecretaris om te beoordelen, omdat het hier gaat om een schikking tussen private partijen. Wel ben ik blij dat er nu voor deze groep mensen een einde aan het wachten is gekomen.
Gederfd woongenot wordt in de schadevergoeding, overeengekomen tussen de eisers en de NAM, vergoed, deelt u de mening dat dat een belangrijk succes is?
Ja, die mening deel ik. Het is belangrijk dat bewoners alle vormen van schade die zij geleden hebben als gevolg van de exploitatie of aanleg van het Groningenveld en de gasopslagen Norg en Grijpskerk vergoed krijgen.
In 2019 heeft de Hoge Raad bevestigd dat gederfd woongenot materiële schade is, hoe kan het dat er zes jaar later nog geen regeling is om alle gedupeerden met gederfd woongenot te compenseren?
Vanaf de start in juli 2020 heeft het IMG zich in eerste instantie gericht op het ontwikkelen en uitvoeren van regelingen om fysieke en immateriële schade van gedupeerden te vergoeden. Ook is er een regeling voor compensatie van waardedaling (woningen en niet-woningen) ontwikkeld en op dit moment wordt – naar aanleiding van de parlementaire enquête aardgaswinning Groningen en de kabinetsreactie Nij Begun in 2023 – gewerkt aan de (verdere) uitrol van de regelingen Daadwerkelijk Herstel tot € 60.000, de Aanvullende Vaste Vergoeding, de Vaste Herhaalvergoeding en Duurzaam Herstel. Het betreft allemaal unieke en nieuwe regelingen waarvoor geen voorbeelden bestaan, het ontwikkelen en uitrollen van deze regelingen vergt tijd. Het IMG heeft aan de ontwikkeling van bovenstaande regelingen prioriteit gegeven, omdat die relevant zijn voor de grootste groep bewoners. Wel wordt door het IMG al gewerkt aan een regeling voor gederfd woongenot, in lijn met de uitspraak van de Hoge Raad uit 2021 dat ook deze vorm van schade moet worden vergoed. Het IMG handelt daarmee straks ook deze vorm van schade af als gevolg van de aansprakelijkheid van de NAM. De verwachting is dat deze regeling in 2027 van start kan gaan.
In januari 2025 gaf u in antwoord op Kamervragen aan dat er dit jaar een besluit zou worden genomen over een regeling voor gederfd woongenot, hoe ver staat het daarmee?2
Zie antwoord op vraag 4.
Vindt u dat een eventuele regeling van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) inzake gederfd woongenot er grofweg hetzelfde uit moet komen te zien als de overeengekomen vergoeding tussen de DeHaan en de NAM?
Het IMG gaat als zelfstanding bestuursorgaan over de ontwikkeling en werkwijze van nieuwe regelingen die zien op de afhandeling van schade waar de NAM voor aansprakelijk is. Het IMG kijkt daarbij goed naar recente ontwikkelingen en bijvoorbeeld rechterlijke uitspraken. Ten algemene geldt dat bewoners ruimhartig vergoed moeten worden voor de schade die is geleden als gevolg van de exploitatie of aanleg van het Groningenveld en de gasopslagen Norg en Grijpskerk. Dit is ook wettelijk vastgelegd. Daarbij is het ook belangrijk om aan te geven dat het IMG bij de ontwikkeling van regelingen met andere kaders en afwegingen te maken heeft dan dat bij een privaatrechtelijke schikking tussen twee partijen het geval is.
De immateriële schaderegeling van het IMG krijgt al zeer lange tijd een negatief rapportcijfer van de betrokkenen, wat vindt u daarvan? De laatste cijfers van het IMG laten zien dat de regeling nog steeds slechts een 5 scoort, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is?3
Zoals ook in mijn eerdere beantwoording op vragen van de leden Beckerman en Bushoff van 9 mei jl.4 aangeven, is het lastig om een erkenning voor ernstig verdriet of lijden als gevolg van de gaswinningvorm te geven in een generieke schaderegeling, juist omdat leed voor iedereen zo persoonlijk is. Het IMG ziet als mogelijke verklaring voor de lage waardering van de immateriële schaderegeling dat het voor iedereen mogelijk is om een schadeaanvraag voor immateriële schade te doen, los van de vraag of je binnen het effectgebied woont of fysieke schade aan een gebouw hebt gemeld. Welk recht iemand heeft op deze vergoeding wordt bepaald aan de hand van de bouwstenen locatie en veiligheid van de woning, de omvang van de schade daaraan, de doorlooptijd van de schademelding en de persoonlijke impact die iemand heeft ervaren. Een afwijzing van een aanvraag kan als een ontkenning van persoonlijke leed worden ervaren, bewoners met een afwijzing scoren de regeling dan ook veel lager dan bewoners die een toewijzing hebben ontvangen. Over 2024 scoort de immateriële schadevergoeding gemiddeld een 5,5, aanvragers die de vergoeding wel hebben ontvangen geven de regeling een 7,6. Om bewoners te helpen een inschatting te maken of zij recht hebben op een immateriële schadevergoeding heeft het IMG een QuickScan op de website staan, hiermee kan de bewoner snel zien of het zin heeft om een aanvraag te doen.
Erkent u de signalen van gedupeerden die immateriële schadevergoeding hebben aangevraagd dat ze zich niet erkend voelen door een regeling bedoeld om aangedaan leed te erkennen? Erkent u de signalen over ongelijkheid tussen gedupeerden door deze regeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn beantwoording van vraag 7. Het is lastig om met een generieke regeling erkenning te geven aan persoonlijk leed. Met Nij Begun maatregel 8 is er een aantal verruimingen aangekondigd die inmiddels door het IMG zijn doorgevoerd om verschillen zo veel mogelijk te voorkomen. Zo krijgt nu iedereen binnen een huishouden, ook minderjarigen, dezelfde vergoeding en hierbij is de hoogste vergoeding binnen het huishouden leidend. Ook wordt veiligheid van de woning nu zwaarder gewogen bij de IMG-regeling, waardoor bewoners die door deze onveiligheid onderdeel zijn van de versterkingsopgave of een sloop/nieuwbouwtraject altijd de hoogste vergoeding krijgen. Ook worden aanvragen van huurders en andere niet-woningeigenaren nu op dezelfde wijze beoordeeld.
In de gestelde vragen wordt enerzijds gevraagd naar het voorkomen van verschillen en anderzijds erkenning voor gedupeerden. Juist omdat erkenning voor iedereen verschillend is, zit tussen deze uitgangspunten een spanningsveld. Het IMG kijkt bij de vaststelling van de immateriële schadevergoeding naar een aantal objectieve criteria (bouwstenen): de locatie, de veiligheid, de omvang van de schade en de doorlooptijd van de schadeaanvraag. Daarnaast krijgen bewoners de mogelijkheid om via een vragenlijst de persoonlijke impact extra tot uitdrukking te brengen, deze vragenlijst kan aan aanleiding geven om de schadevergoeding op basis van objectieve criteria naar boven bij te stellen. Op deze manier wordt geprobeerd om recht te doen aan allebei de uitgangspunten.
Hoe beoordeelt u dat er een verschil ontstaat tussen de immateriële schaderegeling zoals nu overeengekomen tussen de eisers en de NAM en de overige gedupeerden die aangewezen zijn op het IMG?
Naast de publiekrechtelijke schadeafhandeling via het IMG hebben bewoners nog altijd de wettelijke mogelijkheid om in een civiele procedure de NAM rechtstreeks aansprakelijk te stellen. Dit maakt dat dit soort verschillen niet volledig te voorkomen zijn. Voor de groep bewoners die onderdeel is van de schikking van De Haan met de NAM geldt dat wanneer zij voor hun immateriële schade minder ontvangen via de schikking dan dat zij van het IMG zouden ontvangen, het mogelijk blijft om de overstap naar het IMG te maken. Deze overstap is per schadesoort. Dit betekent dat, bijvoorbeeld, deze bewoners ervoor kunnen kiezen voor immateriële schade over te stappen naar het IMG, maar voor gederfd woongenot gebruik te blijven maken van de schikking tussen DeHaan en de NAM.
Erkent u dat de in 2023 aangenomen motie-Beckerman (Kamerstuk 33 529, nr. 1126), met als dictum «verzoekt de regering te komen tot een rechtvaardige regeling voor immateriële schade, waarbij ook versterking en sloop/nieuwbouw worden meegenomen, ongewenste verschillen worden opgelost en de toegekende bedragen, met name voor kinderen, worden verhoogd», nog niet volledig is uitgevoerd?
Nee, deze motie is uitgevoerd5. De immateriële schaderegeling van het IMG is zorgvuldig tot stand gekomen en rechterlijk getoetst.6 Daarnaast is de regeling zoals eerder in de beantwoording aangeven op verschillende punten verruimd zoals in Nij Begun ook is toegezegd.
Bent u bereidt de immateriële schaderegeling van het IMG aan te passen?
Nee, ik ga het IMG niet vragen de regeling te herzien. Beide regelingen kennen een andere systematiek en een andere context, zoals ik beschreef in het antwoord op vraag 6.
De regeling van het IMG is zo ontwikkeld dat een grote groep snel geholpen kan worden, maar dat er ook recht wordt gedaan aan de individuele situatie. De schikking van DeHaan met de NAM is voor een kleinere groep mensen en is de uitkomst van een schikking tussen private partijen.
Voor een deel van de bewoners zal de schikking van DeHaan met de NAM nadeliger uitvallen dan de immateriële schaderegeling van het IMG, voor een groter deel is de verwachting dat het verschil beperkt zal zijn en voor een deel van bewoners zal de regeling van DeHaan gunstiger uitpakken.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 kunnen mensen alsnog overstappen naar de regeling voor immateriële schade van IMG.
Wat vindt u van het feit dat er een jarenlang juridisch gevecht voor nodig is voordat de NAM haar verantwoordelijkheid neemt in het compenseren van de gelede immateriële schade?
Ik vind het vervelend dat deze bewoners lang hebben moeten wachten. Zoals aangegeven mogen bewoners de keuze voor een civielrechtelijke procedure echter zelf maken. Ik vind het belangrijk dat bewoners altijd een goed alternatief hebben via de publiekrechtelijke regeling van het IMG
In mijn brief van september jl.7 heb ik aangeven dat ik ten algemene aandacht heb voor de lang lopende dossiers die nog in procedure zijn met de NAM. NAM heeft aangeven mee te willen denken over de afronding van de nog lopende civielrechtelijke zaken. Als een dergelijke procedure wordt beëindigd, komt de reguliere schadeafhandeling door het IMG beschikbaar.
Hoe beoordeelt u bovenstaand juridisch gevecht dat ervoor nodig was om de NAM in beweging te krijgen mede in het licht van de NAM die ook weigert meerdere rekeningen voor het aangerichte leed in Groningen te betalen?
Zie mijn antwoord op vraag 12.
Het bericht 'PostNL dreigt briefbezorging te versoberen, als kabinet niet ingrijpt' |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «PostNL dreigt briefbezorging te versoberen, als kabinet niet ingrijpt»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat PostNL, na de afwijzing van het subsidieverzoek voor de Universele Postdienst (UPD), voornemens is de postvoorziening te versoberen? Welke concrete maatregelen heeft PostNL aangekondigd en op welke termijn?
PostNL heeft op 5 september 2025 een formeel verzoek ingediend om de UPD-aanwijzing in te trekken. PostNL stelt dat de wettelijke UPD-verplichtingen sinds 2025 verlieslatend zijn en de continuïteit van de onderneming in gevaar brengen. Het ministerie behandelt momenteel dit verzoek. Ik heb besproken met de CEO van PostNL dat ik niet voornemens ben dit verzoek in te willigen. PostNL heeft aangegeven binnen twee maanden duidelijkheid te willen hebben over een besluit. Als er geen beslissing wordt genomen, of als er geen alternatieve maatregelen komen die de financiële situatie van PostNL voldoende verbeteren, heeft het bedrijf aangegeven zich niet langer aan bepaalde verplichtingen uit de Postwet te zullen houden.
Op 17 september jl. heeft PostNL een presentatie gehouden aan beleggers over de financiële situatie en hun plannen voor de komende jaren.2 Uit deze presentatie volgen de volgende voornemens van PostNL:
Het is aan PostNL om zelf zorgvuldig te bepalen hoe zij hun bedrijfsvoering in de komende jaren willen vormgeven. Hierbij is het belangrijk voor de samenleving dat de postvoorziening toegankelijk blijft voor ouderen en mensen die wonen in buitengebieden. Het is de verantwoordelijkheid van de ACM om als onafhankelijk toezichthouder op te treden wanneer PostNL de wet niet naleeft.
Hoe voorkomt u dat PostNL van zijn wettelijke taak wordt ontslagen en/of zijn dienstverlening gaat versoberen en/of brievenbussen gaat opheffen, zoals in het artikel wordt genoemd?
Ik ben in constructief overleg met PostNL over de toekomst van de Universele Postdienst (UPD) en de wijze waarop de postbezorging duurzaam kan worden ingericht. Met het conceptbesluit tot wijziging van het Postbesluit dat binnenkort in consultatie wordt gebracht, wordt al een stap gezet om de UPD toekomstbestendig te maken. Deze wijziging ziet op het stapsgewijs wijzigen van de overkomstduur en de bezorgbetrouwbaarheid. Met deze wijzigingen ontstaat meer ruimte voor de verlener van de UPD om de dienstverlening efficiënter in te richten, terwijl tegelijkertijd duidelijkheid wordt geboden over de kwaliteitseisen op langere termijn. Zo kan de verlener reële stappen zetten naar een hogere bezorgbetrouwbaarheid in de praktijk. Dit draagt bij aan de continuïteit van de UPD.
Voor rouw- en medische post blijft de huidige norm van bezorging binnen één dag met een betrouwbaarheid van 95% onverkort van kracht.
Hoe beoordeelt u de risico’s voor burgers en bedrijven als PostNL de bezorging daadwerkelijk terugschroeft, met name voor kwetsbare groepen zoals ouderen, slechtzienden, mensen met beperkte digitale vaardigheden en bewoners van krimpregio’s?
Uit onderzoek blijkt dat niet zozeer de duur van de overkomst voor mensen het belangrijkst is, maar vooral de bezorgbetrouwbaarheid – met andere woorden: dat de brief daadwerkelijk op de verwachte dag aankomt. Ik acht de risico’s voor burgers en bedrijven daarom beperkt. Mijn beleidsvoornemen is om de bezorgduur stapsgewijs te verlengen van D+1 naar D+2 en uiteindelijk naar D+3. Dat betekent dat een deel van de post later zal aankomen dan men nu gewend is, maar wel nog steeds aankomt. Daarmee blijft de communicatiebehoefte van verschillende groepen gebruikers, inclusief kwetsbare groepen, geborgd.
Welke gevolgen ziet u voor maatschappelijk belangrijke post (zoals medische post, rouwpost en stempassen) als PostNL minder vaak of minder betrouwbaar gaat bezorgen?
De verlenging van de bezorgduur binnen de universele postdienst (UPD) naar D+2 en op termijn naar D+3, betekent dat reguliere post er gemiddeld iets langer over kan doen. Voor verkiezingspost, rouwpost en stempassen geldt dit echter niet.
Verkiezingspost valt buiten de UPD en wordt behandeld als zakelijke post, waarvoor de overheid rechtstreeks afspraken maakt met PostNL. Daarmee kan worden geborgd dat stempassen tijdig bij kiezers aankomen.
Wel is er een wisselwerking: doordat de bezorgduur van reguliere post ruimer wordt, neemt het belang toe van zorgvuldige afspraken en maatwerk rondom verkiezingspost. Zo richt PostNL rond verkiezingen speciale processen in en wordt, waar nodig, gewerkt met alternatieve bezorgmethoden om te garanderen dat kiezers hun stempas of vervangende stempas op tijd ontvangen. Het Ministerie van BZK houdt dit nauwlettend in de gaten en onderzoekt daarnaast of de wettelijke termijnen in de Kieswet toekomstbestendig zijn.
Er zijn geen signalen dat PostNL voornemens is de bezorgfrequentie voor medische post en rouwpost aan te passen.
Hoe waarborgt u de continuïteit van de UPD zolang de wetswijziging van de wijziging van de Postwet nog niet behandeld is? Welke tijdelijke maatregelen of toezichtsafspraken met de ACM treft u om te voorkomen dat burgers geconfronteerd worden met een uitgeklede postvoorziening?
Ik neem op dit moment het verzoek voor intrekking van de UPD-aanwijzing in behandeling. Bij deze behandeling zal ik ook in ogenschouw nemen hoe de publieke belangen op de postmarkt het beste geborgd kunnen worden. Ook heeft het bij vraag 3 genoemde voorstel tot wijziging van het Postbesluit 2009 invloed op de continuïteit van de dienstverlening.
Hoe voorkomt u dat PostNL door het dreigen met versobering feitelijk politieke druk uitoefent om alsnog subsidie af te dwingen?
Het gedrag van private partijen ligt buiten mijn invloed; zij kunnen ervoor kiezen dit soort stappen te ondernemen. Het is hun recht om hun belangen te verdedigen wanneer hun bedrijfsvoering wordt geraakt. Tegelijkertijd ga ik ervan uit dat bedrijven zich bij hun afwegingen ook bewust zijn van de maatschappelijke verantwoordelijkheid die zij dragen. In het geval van PostNL zijn er bijvoorbeeld wettelijke bepalingen over het aantal brievenbussen. Het is de taak van de ACM om als onafhankelijk toezichthouder op te treden als PostNL de wet niet naleeft.
Wilt u deze vragen binnen één week beantwoorden, zodat de Kamer tijdig beschikt over actuele informatie over de continuïteit en betaalbaarheid van de UPD?
Gezien de lopende voorbereidingen in verband met de wijziging van het Postbesluit 2009 is het helaas niet gelukt om de vragen binnen één week te beantwoorden.
Het bericht 'Stadsaccountant Den Haag: ‘Wij zijn zo een miljoentje goedkoper dan de Big Four’' |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Rijkaart |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Gemeente-accountant wil alternatief zijn voor commerciële kantoren»?1
Deelt u de wenselijkheid van meer accountants in publieke dienst voor dienstverlening aan organisaties in de publieke sector, zoals gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Welke signalen heeft u dat (kleinere) gemeenten het lastig vinden om een commerciële accountant te vinden voor de jaarlijkse controle?
Wat is uw inschatting van de mogelijke kostenbesparing voor gemeenten als zij gebruik zouden maken van een publieke accountant in plaats van commerciële kantoren? Indien u dit thans niet kunt maken, bent u bereid dit na te (laten) gaan?
Kunt u in ieder geval inzichtelijk maken hoe de tarieven van de dienstverlening door commerciële kantoren voor gemeenten zich het afgelopen decennium hebben ontwikkeld en hoe de tarieven / kosten van gemeentelijke accountantsdiensten zijn veranderd gedurende de dezelfde periode?
Welke mogelijkheden ziet u om initiatieven zoals dat van de Gemeentelijke Accountantsdienst (GAD) te ondersteunen?
Ziet u daarnaast ook een rol voor het Rijk om te voorzien in de functie van een publieke accountant voor gemeenten en andere overheden?
Exportkredietverstrekking aan LNG-project Cabo Delgado, Mozambique |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Aukje de Vries (VVD), Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de op 1 september 2025 aan de Kamer gestuurde antwoorden op schriftelijke vragen «stand van zaken Exportkredietverstrekking aan LNG-project Cabo Delgado, Mozambique»?
Ja.
Klopt het dat, zoals de antwoorden weergeven, er op dit moment sprake is van activiteiten in het projectgebied rondom Cabo Delgado, door baggerbedrijf Van Oord, onder een lopende verzekeringspolis afgesloten bij Atradius Dutch State Business (ADSB)? Zo nee, kunt u dan bevestigen dat de lopende activiteiten door Van Oord «in voorbereiding» op de uitvoering van het project, niet verzekerd zijn door de Nederlandse Staat via een specifieke exportkredietverzekering of andere vorm van handelssteun?
Het klopt dat Van Oord eerder dit jaar voorbereidende werkzaamheden heeft uitgevoerd in opdracht van projecteigenaar Total. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 1 september 2025 is er juridisch gezien sprake van een lopende exporteurspolis waaraan Van Oord rechten kan ontlenen.
Bent u bekend met de uitspraken van Minister van Financiën Heinen in het EKV-debat van 27 november 2024 over dit project? In het debat over de exportkredietverzekering (EKV) stelde hij: «Sindsdien ligt het project formeel stil; dat ligt het nog steeds. Total, het bedrijf, wilde het begin dit jaar weer opstarten, gegeven de verbeterde veiligheidssituatie. Sindsdien loopt het proces van die herbeoordeling». Ook stelde hij dat «Voordat die herbeoordeling is afgerond, kan het project nog geen doorgang vinden.»
Ja.
Kunt u deze uitspraken duiden in het licht van de antwoorden op schriftelijke vragen die u op 1 september 2025 aan de Kamer stuurde? Daarin wordt gesteld dat Van Oord onder een lopende verzekering op dit moment baggerwerkzaamheden «in voorbereiding» op het project uitvoert. Was de Minister van Financiën in november 2024 bekend met de lopende verzekering aan Van Oord? Zo ja, kunt u dan toelichten wat u verstaat met de uitspraak dat «het project geen doorgang kan vinden»? Zo nee, hoe verklaart u dat u niet bekend was met deze lopende verzekering?
De verzekering die de Staat in 2021 is aangegaan met Van Oord (de «exporteurspolis») moet worden onderscheiden van de verzekering die in dat stadium met Standard Chartered Bank is aangegaan ter dekking van een onderdeel van de financiering van het project (de «financieringspolis»). Het gaat om twee verzekeringen met verschillende partijen, die los van elkaar staan.
Mijn uitspraak over de doorgang van het project moet bezien worden in de context van de betrokkenheid van de Staat bij de financiering van het project. De financiering van het project staat sinds het uitroepen van de force majeure «on hold». Zoals uitgelegd in de Kamerbrief van 1 september beraadt het kabinet zich hier momenteel op.1
De exporteurspolis voor Van Oord staat los van de financieringspolis. In tegenstelling tot de financieringspolis geldt voor de exporteurspolis dat er sprake is van een lopende polis waar Van Oord rechten aan kan ontlenen zolang zij zich houdt aan de polisvoorwaarden.
Van Oord voert de voorbereidende werkzaamheden uit in het kader van het project, die door de stillegging van de financiering van het project niet worden geraakt. Het gaat om werkzaamheden die onder de exporteurspolis zijn gedekt. Total kan als projecteigenaar zelfstandig beslissen om onderaannemers, waaronder Van Oord, opdracht te geven werkzaamheden uit te voeren. Total zal dit echter uit eigen vermogen moeten betalen zolang zij niet kunnen beschikken over de projectfinanciering. Het gaat slechts om beperkte voorbereidende werkzaamheden en niet om het project zelf.
Klopt het dat u, zoals u meerdere malen heeft aangegeven, de zorgen die bestaan over de veiligheid in het projectgebied, zeer serieus neemt?
Ja.
Klopt het dat u daarom, net als andere betrokken exportkredietverzekeraars, zoals UKIP in het Verenigd Koninkrijk, vanuit die zorgen een onafhankelijk onderzoek heeft ingesteld? Zo nee, wat is dan de aanleiding voor het onafhankelijk onderzoek geweest?
Naar aanleiding van berichtgeving over vermeende mensenrechtenschendingen van het Mozambikaanse leger en om recht te doen aan de complexiteit van de veiligheidssituatie heb ik besloten om extra onafhankelijk advies in te winnen.2 Over het onderzoek of het besluitvormingsproces van het Britse UKEF kan ik, zoals eerder aangegeven, geen uitspraken doen.
Klopt het dat de uitkomsten van dat onderzoek nog niet bekend zijn?
Ja, het onderzoek is nog niet afgerond.
Klopt het dat het onderzoek een voorwaarde is voor de herbeoordeling van de exportkredietverzekering voor het LNG-project in Cabo Delgado? Zo nee, wat is dan de relatie tussen het onafhankelijk onderzoek en de herbeoordeling? Zo ja, kunt u dan verklaren dat er, lopende het onderzoek en vooraf aan de herbeoordeling, een lopende EKV te bestaan die project-gelieerde activiteiten dekken die nu in het betreffende projectgebied plaatsvinden?
Ik kan bevestigen dat het onderzoek een voorwaarde is voor de herbeoordeling en dat het kabinet de analyse van de onderzoekers mee zal wegen in de besluitvorming.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is het juridische handelingsperspectief voor de exporteurspolis wezenlijk anders. Hier is juridische gezien sprake van een lopende polis waar rechten aan ontleend kunnen worden. Onder verzekeringsrecht kan een lopende polis alleen ontbonden worden wanneer er sprake is van fraude of nalatigheid. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het kabinet hecht er aan dat Nederlandse exporteurs kunnen rekenen op de dekking waar zij juridisch gezien recht op hebben.
Hoe moeten in het licht van de eerdere uitspraken dat het project stil ligt tot de herbeoordeling van de exportverzekering wegens zorgen rondom veiligheid en mensenrechten, de «voorbereidende» werkzaamheden worden gezien die Van Oord uitvoert met exportsteun van de Nederlandse overheid?
Mijn uitspraak over de doorgang van het project moet bezien worden in de context van de betrokkenheid van de Staat bij de financiering van het project. De financiering van het project staat sinds het uitroepen van de force majeure «on hold».
Anticiperend op een verwachte herstart van het project heeft projecteigenaar verschillende onderaannemers, waaronder Van Oord, de opdracht gegeven voorbereidende werkzaamheden te verrichten.
Total kan als projecteigenaar zelfstandig beslissen om onderaannemers, waaronder Van Oord, opdracht te geven voorbereidende werkzaamheden uit te voeren.
Onder deze exporteurspolis met Van Oord is juridisch gezien sprake van een lopende polis waar rechten aan ontleend kunnen worden. Onder verzekeringsrecht kan een lopende polis alleen ontbonden worden wanneer er sprake is van fraude of nalatigheid. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het kabinet hecht er aan dat Nederlandse exporteurs kunnen rekenen op de dekking waar zij juridisch gezien recht op hebben.
Wanneer bent u geïnformeerd dat deze project-werkzaamheden gestart of hervat werden? Welke voorwaarden zijn er aan de lopende verzekering aan Van Oord gesteld?
Ekv-uitvoerder Atradius Dutch State Business (ADSB) monitort het project sinds afgifte van de ekv-polissen in 2021. In het kader van deze monitoring is ADSB goed op de hoogte van eventuele werkzaamheden binnen het project. Van Oord heeft ADSB in mei 2024 op de hoogte gebracht van de plannen om voorbereidende werkzaamheden uit te voeren. Hiermee heeft het project echter nog geen toegang tot de financiering, omdat deze sinds het uitroepen van de force majeure «on hold» staat. Mijn uitspraak over de doorgang van het project moet bezien worden in de context van de betrokkenheid van de Staat bij de financiering van het project. Total kan als projecteigenaar zelfstandig beslissen om onderaannemers, waaronder Van Oord, opdracht te geven werkzaamheden uit te voeren. Total zal dit echter uit eigen vermogen moeten betalen zolang zij niet kunnen beschikken over de projectfinanciering. Op de exporteurspolis zijn de algemene polisvoorwaarden van toepassing.3
Kunt u toelichten waarom u aan de ene kant de Kamer informeert dat het verzekeringstraject en het project «on hold» staat en aan de andere kant, op het moment dat hij deze uitspraak doet, u een lopende verzekering heeft uitstaan waaronder projectwerkzaamheden door een Nederlands bedrijf in het projectgebied plaatsvinden?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 uiteen heb gezet, moeten mijn uitspraken tijdens het commissiedebat van 27 november 2024 gezien worden in de context van de financiering van het project. Dat de projecteigenaar voortijdig besluit om zonder financiering voorbereidende werkzaamheden te laten uitvoeren ligt buiten de invloedssfeer van de financierende partijen.
Kan u aangeven wanneer deze verzekering is afgegeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke overwegingen speelden daarbij een rol? Hoe is het risico van een negatieve beoordeling in het toekennen van de herverzekering aan TotalEnergies, meegewogen?
De exporteurspolis voor Van Oord is afgegeven op 26 maart 2021.
Waarom dekt ADSB dit risico wel en heeft het de andere polis op pauze staan juist wegens grote risico’s rondom mensenrechtenschendingen, sociale en milieueffecten van het project?
De projectfinanciering staat «on hold» vanwege het uitroepen van de force majeure door de verslechterde veiligheidssituatie die is ontstaan na de terroristische aanslag in maart 2021. Voor de financieringspolis geldt dat er geen sprake is van een lopende polis en dat daar nu geen rechten aan kunnen worden ontleend. Hiermee ontstaat voor Nederland een nieuw wegingsmoment.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 geldt voor de exporteurspolis dat er sprake is van een lopende polis waar rechten aan ontleend kunnen worden. Anders dan bij de financieringspolis bestaat geen juridische mogelijkheid om de voortzetting van de exporteurspolis te heroverwegen.
Klopt het dat u heeft aangegeven dat alle projectactiviteiten en de door de Staat uitgegeven exportkredietverzekering «on hold» staat wegens Force Majeure sinds 2021?
Als gevolg van de force majeure kan het project niet beschikken over de financiering totdat alle financiers en exportkredietverzekeraars, waaronder Nederland, hiertoe toestemming hebben gegeven. Mijn uitspraken over de status van het project moeten in dit licht worden bezien.
Klopt het dat ook andere exportkredietverzekeraars een dergelijke maatregel hebben getroffen?
Het niet-toestaan van trekkingen uit de lening gedurende de force majeure situatie is een gezamenlijk besluit geweest van de betrokken financiers en kredietverzekeraars.
Klopt het dat TotalEnergies daardoor nu nog niet haar gehele benodigde financieringspakket in orde heeft? Zo nee, kunt u aangeven wat de meerwaarde van de door Nederland en het Verenigd Koninkrij on hold-gezette EKV’s is voor het gehele project? Klopt het dat, dankzij de lopende kredietverzekering aan Van Oord, het bedrijf ook als de herbeoordeling negatief uitvalt, voor haar activiteiten betaald zal worden? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat Total niet kan beschikken over de eerder besproken financiering totdat alle financiers en kredietverzekeraars hebben ingestemd. Nog niet alle financiers en kredietverzekeraars hebben ingestemd. Bij het wegvallen van één of meerdere financiers zal het project op zoek gaan naar alternatieve financiering om het ontstane gat op te vullen. In het geval dat er geen Nederlandse betrokkenheid bij de projectfinanciering zou zijn, verwacht ik dat Van Oord door het project betaald zal worden. Het feit dat Van Oord beschikt over een exporteurspolis is voor de betalingsplicht van de projecteigenaar niet relevant. De exporteurspolis dekt voor Van Oord het risico dat zij niet betaald krijgen voor uitgevoerde werkzaamheden.
Kan u toelichten hoe Van Oord «eigenstandig zo een keuze kan maken» om de projectactiviteiten uit te gaan uitvoeren met steun van de Nederlandse overheid, terwijl het project herbeoordeeld wordt? Wat staat hierover in de polisvoorwaarden? Waarom is de exportkredietverzekering aan Van Oord toegekend terwijl u stelt dat het project «on hold» is?
Het betreft een polis die is afgegeven op 26 maart 2021, voorafgaand aan de force majeuresituatie. Zolang Van Oord zich houdt aan de polisvoorwaarden kunnen zij aanspraak maken op de verzekering. De herbeoordeling ziet enkel toe op de financieringspolis. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat u in eerdere uitwisselingen heeft gesteld dat de Nederlandse Staat projecten niet financiert als deze gepaard gaan met onacceptabele mensenrechtenschendingen? Klopt het dat er op dit moment toch een verzekering is gegeven in de context van een project waar u zelf een onafhankelijk onderzoek naar in heeft gesteld? Zo nee, kunt u duiden waarom de lopende verzekering geen samenhang heeft met het project waarvan u zelf grove risico’s heeft geïdentificeerd? Zo ja, hoe verklaart u dit?
Onderhavige financierings- en exporteurspolis zijn op respectievelijk 25 en 26 maart 2021 verstrekt na een uitgebreide milieu- en sociale beoordeling. Op dat moment is geoordeeld dat het project voldoet aan het Nederlandse beleid voor de ekv. Sindsdien is de situatie rondom het project verslechterd. Voor de financieringspolis is sprake van een nieuw besluitvormingsmoment, waarvoor het kabinet alle omstandigheden opnieuw zal wegen. Voor de exporteurspolis is dit niet het geval.
Voldoet Van Oord aan internationale standaarden wanneer zij een opdracht accepteert om voorbereidende werkzaamheden te doen voor een project dat officieel on hold staat vanwege potentiële mensenrechtenschendingen? Zo ja, kunt u dat toelichten? Welke standaarden hanteert u?
De projectfinanciering is gepauzeerd vanwege het verslechteren van de veiligheidssituatie in maart 2021. Sinds afgifte van de polissen wordt het project, inclusief de werkzaamheden van Van Oord, intensief gemonitord door ADSB en onafhankelijke consultants op naleving van de internationale standaarden voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo).4 Uit de monitoring blijkt dat Van Oord nog steeds voldoet aan deze standaarden. Van Oord rapporteert sinds afgifte van de polis maandelijks aan ADSB.
Deelt u de zorgen dat TotalEnergies op deze manier via onderaannemers, haar due diligence verlichtingen kan omzeilen en het project op die manier alsnog laten doorgaan terwijl financiers zoals de Nederlandse Staat naar buiten toe communiceert dat het stil staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom kiest u voor deze strategie?
Het project wordt met behulp van onafhankelijke consultants intensief gemonitord door financiers en kredietverzekeraars, waaronder ADSB. Er kan dan ook geen sprake zijn van het omzeilen van due diligence verplichtingen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over het handelsbeleid op 25 september 2025?
Ja.
Nieuwe fossiele boringen op de Noordzee en het sectorakkoord gaswinning |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Pompen of Verzuipen: wat te doen met het Noordzeegas?»1
Ja.
Klopt het dat u op 23 april 2025 samen met Energie Beheer Nederland (EBN) en de gassector het Sectorakkoord Gaswinning in de Energietransitie heeft gesloten en bent u het eens met de stelling van Advocates for the Future dat dit sectorakkoord in strijd is met verplichtingen uit het Klimaatakkoord van Parijs?
Het Sectorakkoord Gaswinning in de Energietransitie is op 23 april 2025 door de betrokken partijen gesloten. De Kamer is daarover dezelfde dag geïnformeerd2. Het kabinet is het niet eens met de stelling dat dit akkoord in strijd zou zijn met de verplichtingen uit het Klimaatakkoord van Parijs. Het kabinetsbeleid is gericht op een reductie van broeikasgasemissies van 55% in 2030 ten opzichte van 1990 en een netto nul uitstoot in 2050, passend binnen de afspraken van het Parijsakkoord.
In de overgang naar een klimaatneutraal energiesysteem blijft aardgas voorlopig nog nodig. Hierbij heeft het kabinet een voorkeur voor aardgas met zo min mogelijk klimaatimpact en zo min mogelijk afhankelijkheid van andere landen. Met het Sectorakkoord Gaswinning in de Energietransitie zet het kabinet in op opschaling van gaswinning uit gasvelden op de Noordzee. Voor gaswinning uit de kleine velden op land worden er aanvullende afspraken gemaakt die momenteel worden uitgewerkt. Deze aanvullende afspraken moeten bijdragen aan het vinden van een balans tussen enerzijds de zorgen van inwoners en regionale bestuurders, en anderzijds de belangrijke functie die gaswinning op land nog heeft.
Voor het nastreven van deze klimaatdoelen stuurt het kabinet op het verminderen van het gebruik van fossiele brandstoffen, niet op het verminderen van de productie ervan. Een afname van binnenlandse productie leidt niet automatisch tot een daling van het gebruik en daarmee tot een daling van de emissies. Een afname van binnenlandse productie zal immers vervangen worden door een toename van import, met name van LNG. Daar komt bij dat LNG, vanwege de wijze van productie en het transport naar Nederland, een hogere CO2-uitstoot kent dan gas gewonnen op de Noordzee.
Volgens de jaarlijkse prognose van TNO in het jaarverslag Delfstoffen en Aardwarmte past een opschaling van de gaswinning op de Noordzee, zoals beoogd met het Sectorakkoord Gaswinning in de Energietransitie, binnen het meest progressieve aardgasvraagreductiescenario, waarmee Nederland op koers blijft voor de klimaatdoelen voor 2030 en 2050. Met andere woorden: ook met een tijdelijk hogere gasproductie op de Noordzee blijft dit volume ruim onder wat er binnenlands wordt gebruikt aan aardgas.
Hoe beoordeelt u het sluiten van het Sectorakkoord in het licht van de Advisory Opinion van het Internationaal Gerechtshof van 23 juli 2025, waarin wordt bevestigd dat staten private actoren moeten reguleren om gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen?2
Uit de Advisory Opinion volgt dat staten passende maatregelen moeten treffen die redelijkerwijs in staat zijn om klimaatdoelen (NDC’s) te behalen. Deze verplichting omvat het inzetten van wetgevende en bestuurlijke instrumenten, waaronder een effectieve regulering van private actoren die grote emissies veroorzaken.
Nederland en de EU beschikken over een regelgevend kader dat is gericht op het realiseren van de klimaatdoelen voor 2030 en 2050. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 past de opschaling van de gaswinning binnen het meest progressieve aardgasvraagreductiescenario waarmee Nederland de klimaatdoelen voor 2030 en 2050 kan behalen.
Heeft u bij het ontwikkelen van het Sectorakkoord een analyse gemaakt van de juridische risico’s, bijvoorbeeld ten aanzien van mensenrechten, klimaatrecht en mogelijke aansprakelijkheidsclaims en zo ja, kunt u deze delen?
Nee, er is geen verdere analyse gemaakt op de juridische aspecten die u benoemt.
Bent u bekend met de conclusie van het Internationaal Energieagentschap (IEA) dat er in een 1,5°C-scenario geen ruimte meer is voor investeringen in nieuwe olie- en gasvelden en hoe weegt u deze conclusie in relatie tot nieuwe gasprojecten op de Noordzee?3
De scenario’s van het IEA schetsen terecht dat er mondiaal in principe geen verdere exploratie activiteiten van fossiele brandstoffen nodig zijn, omdat alle fossiele projecten die reeds zijn ontdekt en in (verschillende stadia van) ontwikkeling zijn al zouden voorzien in de mondiale vraag die past binnen een 1,5 graad scenario.
Dit veronderstelt wel dat deze voorkomens ook ontwikkeld zullen worden, wat niet altijd het geval zal zijn. Tevens wordt hierbij geen rekenschap genomen van enige mate van voorzieningszekerheid en de wens van dit kabinet om, zolang we nog gebruik maken van fossiele bronnen zoals aardgas, te kiezen voor gaswinning uit kleine velden boven de import van aardgas uit andere delen van de wereld. Dit omdat dergelijke binnenlandse productie bijdraagt aan een zo laag mogelijke emissie-voetafdruk (die veelal lager is dan geïmporteerd aardgas) en daarnaast bijdraagt aan de (West-Europese) importonafhankelijkheid.
Het onlangs gepubliceerde rapport door het IEA, dat gaat over de implicaties van de productiedaling van olie- en gasvelden5, geeft daarbij ook als aanbeveling aan om inzicht in de afnamesnelheden van olie- en gasvelden in de langetermijnplanning van energiesystemen te integreren. Dit heeft onder meer betrekking op de binnenlandse productie en energiezekerheid, de locatie van import- en exportmarkten en de juiste omvang en toekomstbestendigheid van nieuwe en bestaande olie- en gasinfrastructuur.
Erkent u dat investeringen in nieuwe gasprojecten leiden tot lock-in van fossiele infrastructuur, waardoor de transitie vertraagt en de Staat wordt blootgesteld aan extra juridische en financiële risico’s?
Het kabinet richt zich zowel op energiebesparing, de opschaling van duurzame energieproductie, alsmede de afbouw van de vraag naar fossiele brandstoffen en daarmee ook de noodzaak voor de productie daarvan. Bij de actualisatie van winningsplannen en de instemming met nieuwe winningsplannen verleen ik nu instemming tot en met 2045 met het oog op de door TNO gestelde prognoses van zowel de gasvraag als de binnenlandse gasproductie. Deze zullen in de meest progressieve scenario’s van daling van de vraag en nieuwe productie in 2047 met elkaar kruisen. Financiële risico’s in de ontmantelingsfase worden daarnaast middels de Decommissioning Security Agreement (DSA) systematiek zoveel mogelijk gemitigeerd door afspraken tussen alle vergunninghouders over te stellen financiële zekerheden met betrekking tot de ontmanteling van activa en herstel van productielocaties.
Daarnaast streeft het kabinet naar een volledig circulaire en fossielvrije economie. Daartoe worden richting 2050 het gebruik van fossiele brandstoffen zoveel mogelijk geminimaliseerd en is ook middels het Noordzeeakkoord door alle betrokkenen afgesproken dat het niveau van de binnenlandse gasproductie de binnenlandse gasvraag niet zal overstijgen. Er zal echter nog geruime tijd een zekere behoefte aan gas in de energievoorziening zijn. Zo lang we nog gas gebruiken, is het ook voor het klimaat gunstiger om binnenlands geproduceerd gas te gebruiken, omdat dit leidt tot minder broeikasgasemissies dan geïmporteerd gas.
Kunt u toelichten hoe de rol van EBN als mede-investeerder in nieuwe gasprojecten zich verhoudt tot de publieke verantwoordelijkheid van de Staat en acht u het risico op stranded assets en de mogelijke financiële gevolgen voor de belastingbetaler voldoende afgedekt?
Zoals ook uiteengezet in de beantwoording van de vragen 2, 5 en 6 past een tijdelijke opschaling van de gaswinning, zoals is beoogd met het Sectorakkoord Gaswinning in de Energietransitie, binnen het meest progressieve aardgasvraagreductiescenario waarmee Nederland de klimaatdoelen voor 2030 en 2050 kan behalen. Op grond van de Mijnbouwwet participeert EBN in olie- en gasprojecten en is daardoor een belangrijke partij bij de opschaling van de gaswinning.
Bij de actualisatie van winningsplannen en de instemming met nieuwe winningsplannen wordt instemming verleend tot en met 2045, waarbij naast de eerder aangegeven klimaatdoelstellingen en de gasleveringszekerheid ook de investeringszekerheid van dergelijke kapitaalintensieve projecten niet uit het oog moet worden verloren. Het kabinet wil wel ruimte houden voor maatwerk indien dat op een later moment nodig blijkt te zijn, bijvoorbeeld als blijkt dat er na 2045 toch nog gas nodig is voor de binnenlandse vraag én dat passend is binnen de klimaatdoelstellingen. Die afweging zal op dat moment gemaakt moeten worden. Hierdoor is het risico op stranded assets beperkt en mogelijk zelfs omgekeerd: bestaande infrastructuur kan wellicht langer gebruikt worden door aansluiting van nieuwe gaswinning locaties.
Heeft u vernomen dat EBN in jaarverslagen en strategie over haar publieke taak spreekt van maatschappelijke verantwoordelijkheid en bijdrage aan het versnellen van de energietransitie en dat ook in de evaluatie van EBN dit beeld wordt onderschreven? Hoe rijmt u deze duiding met het feit dat EBN als staatsdeelneming actief investeert in nieuwe gasprojecten, die de klimaatcrisis juist verergeren en de transitie vertragen?4
Ja, de bijdrage van EBN aan het versnellen van de energietransitie is bij ons bekend. Het kabinet verschilt met u van mening dat nieuwe investeringen in gasprojecten in Nederland de klimaatcrisis verergeren en de transitie vertragen. De investeringen zijn juist nodig om de transitie door te komen. Deze investeringen dienen daarnaast ook een ander publiek belang, namelijk het borgen van de energiezekerheid. Zie ook de beantwoording van vragen 2, 3 en 5.
Deelt u de opvatting dat het onjuist is dat EBN zichzelf presenteert als uitvoerder van een «publieke taak» en «maatschappelijke verantwoordelijkheid» rond de energietransitie, zolang de wettelijke taak zich beperkt tot opsporing en winning van olie en gas (art. 82 Mijnbouwwet)? Trekt u daaruit de conclusie dat EBN dan of zijn publieke taakomschrijving moet aanpassen, of moet ophouden met deze claims?
Deze opvatting deelt het kabinet niet. Op grond van artikel 82 lid 2 van de Mijnbouwwet richt EBN zich met een wettelijke taak ook op geothermie en op grond van artikel 82 lid 4 van de Mijnbouwwet is instemming verleend aan EBN om onder meer activiteiten te ontwikkelen ten aanzien van CCS en groen gas. Ook worden er door EBN voorbereidingen getroffen om mogelijk aan de slag te gaan als Nationale Deelneming Warmtenetten. Dit zijn activiteiten anders dan de opsporing en winning van olie en gas en ook ter borging van publieke belangen.
Bent u het ermee eens dat effectieve handhaving op de wettelijke energiebesparingsplicht en het kiezen voor een toekomstbestendige industrie op basis van een integrale industrievisie een effectievere bijdrage levert aan leveringszekerheid en economische veerkracht dan het openen van nieuwe gasvelden?
In het kader van zowel de leveringszekerheid als de economische veerkracht zullen zowel een verdere energiebesparing, toekomstperspectief voor de industrie als ook de exploratie van nieuwe gasvelden een belangrijke bijdrage kunnen leveren. Op dit moment wordt reeds ingezet op versterking van toezicht en handhaving van de energiebesparingsplicht, waarvan nu de eerste effecten zichtbaar worden. Hier heeft het kabinet de Kamer met de brief van 25 juni jl. over geïnformeerd.7
Op 5 september jl. is de Kamer per brief geïnformeerd over het toekomstperspectief voor de energie-intensieve industrie.8 In de brief geeft het kabinet aan dat er ook op de lange termijn perspectief is voor de industrie in Nederland. Het kabinet zet daarbij in op drie lijnen: Europees gelijk speelveld, transitiepaden voor de lange termijn en benutting van comparatieve voordelen.
Kunt u deze vragen apart en voor het commissiedebat Klimaat en Energie van 3 september 2025 beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om deze vragen op de door u gewenste termijn te beantwoorden.
Het mijnbouwbedrijf dat sneller wil beginnen met het mijnen in de Stille Oceaan. |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Ruben Brekelmans (minister defensie) (VVD), Vincent Karremans (VVD), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Mijnbouwbedrijf wil eerste diepzeemijn veel sneller leeghalen», waarin wordt beschreven hoe commerciële partijen waaronder het Zwitsers-Nederlandse bedrijf Allseas, plannen versnellen om op korte termijn te starten met grootschalige diepzeemijnbouw in de Clarion Clipperton Zone?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het voornemen om deze diepzee al binnen enkele jaren grootschalig te ontginnen, terwijl wetenschappers waarschuwen dat de ecologische gevolgen voor de oceaanbodem en mariene biodiversiteit mogelijk desastreus zijn en grotendeels onomkeerbaar?
Het kabinet past strikt het voorzorgsbeginsel toe en is op basis daarvan van mening dat de wetenschappelijke kennis met betrekking tot de effecten van diepzeemijnbouwactiviteiten op dit moment niet toereikend is om de stap van exploratie naar exploitatie te maken, zoals ook aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van lid Postma (NSC).2 Ook is er nog geen overeenstemming over een sterke internationale regeling voor de mogelijke exploitatie van de delfstoffen van de internationale zeebodem (exploitatieregeling). Het kabinet is van mening dat deze exploitatieregeling strikte milieuvoorwaarden moet bevatten en moet voorzien in effectief toezicht op de naleving daarvan. Eventuele exploitatie kan pas van start gaan wanneer aan al deze voorwaarden is voldaan. Voor het kabinet staat voorop dat diepzeemijnbouw alleen zou mogen plaatsvinden indien wetenschappelijk aantoonbaar strikt binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem, zoals aangegeven in de Kamerbrief met het kabinetsstandpunt over diepzeemijnbouw3. Nederland zet zich daarom in de internationale onderhandelingen over de exploitatieregeling ook nadrukkelijk in voor het meewegen van de ecologische gevolgen voor de oceaanbodem en de mariene biodiversiteit in het regelgevende kader voor exploitatieactiviteiten. Dit standpunt wordt gedeeld door een grote groep landen binnen de Internationale Zeebodemautoriteit (Autoriteit). Nederland heeft nauw opgetrokken met deze landen en zal dit blijven doen.
Kunt u toelichten in hoeverre Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij deze plannen voor diepzeemijnbouw, in het bijzonder Allseas, een Zwitsers-Nederlands bedrijf dat volgens het artikel een cruciale rol speelt bij de technische uitvoering?
Voor zover bekend zijn er geen (andere) Nederlandse bedrijven betrokken. Het kabinet kan verder geen uitspraken doen over individuele bedrijven.
Hoe beoordeelt u de waarschuwingen van wetenschappers dat diepzeemijnbouw leidt tot grootschalige slibwolken die zich jaarlijks over een steeds groter deel van de oceaan kunnen verspreiden, waardoor zee- en bodemdiertjes die voedsel uit het water filteren verstikken en massaal kunnen sterven?
Zoals aangegeven in het kabinetsstandpunt, is het kabinet van mening dat de exploitatieregeling moet voorzien in passende drempelwaarden voor de meest relevante milieueffecten, waarbij specifieke regionale en lokale omstandigheden in acht worden genomen. Hiertoe moeten in ieder geval duidelijke milieukwaliteitsdoelstellingen, evenals indicatoren en drempelwaarden als milieuvoorwaarden worden opgenomen in de exploitatieregeling.4 In 2023 zijn er binnen de Autoriteit expertwerkgroepen ingesteld die momenteel werken aan het ontwikkelen van bindende milieudrempelwaarden op de volgende drie onderwerpen: 1) toxiciteit, 2) troebelheid en bezinking van slibwolken, 3) onderwatergeluid en lichtvervuiling. De waarschuwingen over de mogelijke gevolgen van slibwolken worden dus opgepakt binnen de Autoriteit. De werkgroepen bestaan uit onafhankelijke deskundigen met erkende expertise op deze onderwerpen. Nederland spreekt zich in de Autoriteit nadrukkelijk uit voor het ontwikkelen van deze bindende milieudrempelwaarden en behoort tot een groep landen die zich actief inzet voor het werk van deze deskundigen en de voortgang in de werkgroepen.
Deelt u de mening dat de betrokkenheid van Allseas Nederland medeverantwoordelijk maakt voor de ecologische schade die diepzeemijnbouw met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
Allereerst staat voor het kabinet voorop dat exploitatie van de diepzeebodem alleen kan plaatsvinden indien wetenschappelijk aantoonbaar strikt binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2. Het kabinet zet zich hier ook nadrukkelijk voor in. Verder is ten aanzien van diepzeemijnbouwactiviteiten in internationale wateren in het VN-Zeerechtverdrag geregeld dat elke contractant een zogenaamde Sponsoring State moet hebben, die garant staat voor naleving van de internationale regels voor diepzeemijnbouw onder het VN-Zeerechtverdrag door de contractant, en die de Autoriteit ondersteunt bij toezicht op en handhaving van naleving van de regels door de contractant. Nederland is niet betrokken bij de activiteiten van bedrijven (of andere partijen) in het kader van de Autoriteit, niet als Sponsoring State en niet als vlaggenstaat. Uiteindelijk zijn contractanten zelf verantwoordelijk voor hun diepzeemijnbouwactiviteiten in internationale wateren, en het daarbij voorkomen van schade aan het mariene milieu en ecosysteem.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de internationale afspraken over biodiversiteit, waaronder de Global Biodiversity Framework-doelen die gericht zijn op het beschermen van oceanen en ecosystemen?
Het kabinet onderschrijft alle doelen van het Kunming-Montreal Biodiversiteitskader, waaronder de doelen die gericht zijn op het beschermen van de zeeën, de oceaan en ecosystemen. Zoals aangegeven in het kabinetsstandpunt over diepzeemijnbouw is het kabinet van mening dat exploitatie van de delfstoffen van de internationale zeebodem aantoonbaar geen significante schade aan het mariene milieu, ecosysteem en biodiversiteit zou mogen aanrichten. Ook zou eventuele exploitatie de klimaat- en ecosysteemfuncties van de oceanen niet mogen verstoren.5 Dat sluit aan bij de afspraken volgend uit de BBNJ-overeenkomst6, het Biodiversiteitsverdrag en het Kunming-Montreal Biodiversiteitskader. In het kader van deze internationale overeenkomsten heeft Nederland, zoals aangegeven in het antwoord op Kamervragen van het lid Postma (NSC),7 tijdens de onderhandelingen over de exploitatieregeling in september 2024 een tekstvoorstel ingediend, waarmee zou worden geregeld dat exploitatie van de internationale zeebodem alleen mag plaatsvinden als dit de effectieve implementatie van andere internationale raamwerken en overeenkomsten niet hindert. Hiermee wordt mede naar de BBNJ-overeenkomst en het Kunming-Montreal Biodiversiteitskader verwezen. Dat voorstel kon tijdens de onderhandelingen in maart 2025 op steun van enkele andere staten rekenen.
Onderschrijft u de conclusies uit het rapport in opdracht van het WWF dat als we grondstoffen recyclen én slimme keuzes maken voor innovatieve accutechnologie (waar minder metalen nodig zijn) kan de toekomstige vraag naar metalen met meer dan de helft worden teruggebracht? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op Kamervragen van de leden Teunissen en Vestering (beiden PvdD)8 deelt het kabinet de conclusie dat grondstoffenefficiëntie en circulariteit essentiële onderdelen zijn van de aanpak voor leveringszekerheid van kritieke grondstoffen. Via de Nationale Grondstoffenstrategie (NGS)9 en het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE)10 zet het kabinet hier ook op in als handelingsperspectieven om de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen te vergroten. Ook Europees wordt nadrukkelijk ingezet op circulariteit van kritieke grondstoffen, via de Europese Critical Raw Materials Act (CRMA)11. Hoe beter we er immers in slagen kritieke materialen te hergebruiken en substitueren, hoe minder we deze in de toekomst primair hoeven te winnen. Tegelijkertijd benadrukt het kabinet, zoals onder andere benoemd in het kabinetsstandpunt over diepzeemijnbouw12, het belang van een voldoende groot aanbod van kritieke grondstoffen met het oog op de huidige geopolitieke verhoudingen rondom deze grondstoffen. De onderzoekers benadrukken in het WWF rapport eveneens dat naast vraagvermindering en circulariteit de komende twee decennia ook opschaling van mijnbouw nodig is om te kunnen voldoen aan de vraag naar kritieke grondstoffen voor de groene transitie.13 De onderzoekers geven daarbij aan dat de bestaande reserves die economisch rendabel zijn, niet voor alle grondstoffen voldoende zijn om in de voorziene vraagtoename naar kritieke grondstoffen voor de groene transitie te voorzien, in het bijzonder niet voor lithium, nikkel en kobalt. Nederland en Europa zijn voor de import van dergelijke mineralen sterk afhankelijk van derde landen, met name China, en dat maakt ons kwetsbaar voor verstoringen in toeleveringsketens. De afgelopen twee jaar stelde China meermaals verschillende exportbeperkende maatregelen in voor kritieke grondstoffen. Dat onderstreept het belang van urgente actie om onze kwetsbaarheid te verminderen. Het kabinet zet daarom zowel in op vraagvermindering en circulariteit, als op primaire winning van kritieke grondstoffen in de EU en nieuwe partnerschappen met bronlanden. Het kabinet deelt daarbij de visie in het rapport dat dit zo duurzaam mogelijk moet plaatsvinden, en gezocht moet worden naar vormen van mijnbouw en bronnen van mineralen met een zo beperkt mogelijke voetafdruk.
Ten aanzien van innovatieve batterijtechnologie, inclusief circulariteit en leveringszekerheid, zet het kabinet onder andere in op de «Routekaart Circulaire en weerbare batterijen» en het Nationaal Groeifondsproject «Material Independence and Circular Batteries». Op Europees niveau is er de Batterijenverordening (EU 2023/1542)14 die hier ook nadrukkelijk op inzet. Op dit moment is niet te voorspellen of deze inzet ertoe zal leiden de toekomstige vraag naar kritieke metalen met meer dan de helft kan worden teruggebracht.
Hoe beoordeelt u de inschatting van experts dat diepzeemijnbouw slechts voor zeer klein deel kan bijdragen aan de vraag naar metalen en dat het waarschijnlijk nog minstens tien jaar voordat de diepzeemetalen op de markt zouden kunnen komen, wat te laat is voor de energietransitie?
Op dit moment is onvoldoende duidelijk hoeveel diepzeemijnbouw zou kunnen bijdragen aan het vergroten van de leveringszekerheid van kritieke metalen, en wanneer diepzeemetalen op de markt zouden kunnen komen. De tijdspaden van de verschillende handelingsperspectieven en de verwachte marktontwikkelingen, waaronder de inzet op een circulaire economie, weegt het kabinet mee in afwegingen over diepzeemijnbouw en over het vergroten van de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen.
Kunt u toezeggen dat Nederland op geen enkele manier meewerkt aan en niet akkoord gaat met de vergunningverlening voor The Metal Company (TMC) in de Internationale Zeebodemautoriteit (ISA)? Zo ja, wanneer zult u hier stelling tegen nemen? Zo nee, waarom niet?
The Metals Company heeft geen verzoek voor een exploitatievergunning ingediend bij de Autoriteit. Zoals aangegeven in het kabinetsstandpunt over diepzeemijnbouw is het kabinet van mening dat aanvragen voor exploitatievergunningen die bij de Autoriteit worden ingediend voordat een volledige exploitatieregeling is vastgesteld, moeten worden afgekeurd. Nederland en een meerderheid van de verdragspartijen bij het VN-Zeerechtverdrag hebben dit in de vergaderingen van de Autoriteit uitgedragen. Door de Raad van de Autoriteit (het uitvoerende orgaan) is inmiddels in meerdere besluiten vastgelegd dat commerciële exploitatie niet zou moeten plaatsvinden in afwezigheid van een exploitatieregeling. Tijdens de Raadsvergaderingen van dit jaar (maart en juli 2025) heeft de Nederlandse delegatie ook gewezen op deze besluiten.
Welke sancties heeft u voor ogen voor bedrijven die aan de slag gaan zonder zo’n internationale vergunning?
Zoals aangegeven in het antwoord op de Kamervragen van het lid Postma wil het kabinet ervoor waken om op zaken vooruit te lopen, want veel is nog onzeker.15 Uiteraard zal het kabinet zich, wanneer de ontwikkelingen daar aanleiding toe geven, beraden op eventuele te nemen stappen, binnen de kaders van de Autoriteit. Het kabinet zal zich ervoor blijven inzetten dat diepzeemijnbouwactiviteiten in internationale wateren plaatsvinden in overeenstemming met het VN-Zeerechtverdrag en onder auspiciën van de Autoriteit. Nederland werkt momenteel ook samen met andere staten die actief zijn binnen de Autoriteit om hiervoor zorg te dragen.
Kunt u TMC en Allseas op de hoogte stellen van de sancties die u voor ogen heeft als zij zonder vergunning gaan mijnen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op de voorgaande vraag is veel nog onzeker, en is het op dit moment nog niet duidelijk of er partijen zijn die buiten de Autoriteit om diepzeemijnbouwactiviteiten in internationale wateren zullen opstarten. Nederland zal zich ervoor blijven uitspreken dat deze activiteiten plaatsvinden in overeenstemming met het VN-Zeerechtverdrag, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 10. Ik kan verder geen uitspraken doen over individuele bedrijven. Conform de motie van het lid Postma c.s. van 11 juni 202516 kan ik u wel laten weten dat het kabinet in gesprek is gegaan met Allseas, waarin is toegelicht dat het kabinet staat voor de integriteit van het VN-Zeerechtverdrag en dat diepzeemijnbouwactiviteiten in internationale wateren plaats dienen te vinden in overeenstemming met het VN-Zeerechtverdrag en onder auspiciën van de Autoriteit.
De tijdelijke accijnsverlaging op brandstoffen |
|
Joost Eerdmans (JA21) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in De Telegraaf van 25 augustus 20251 over de mogelijke gevolgen als de tijdelijke accijnsverlaging op brandstoffen per 1 januari 2026 zou worden beëindigd?
Ja.
Hoe beoordeelt u de verwachting dat het vervallen van de tijdelijke accijnsverlaging per 1 januari 2026 op termijn kan leiden tot sluiting van een aanzienlijk aantal laad- en tankvoorzieningen?
In het kader van betaalbare mobiliteit wordt in het Belastingplan 2026 voorgesteld de tijdelijke verlaging van de accijnstarieven met een jaar te verlengen. Daarmee worden de negatieve effecten in 2026 voorkomen.
Het is aannemelijk dat het aflopen van de tijdelijke accijnsverlaging op brandstoffen zou leiden tot hogere pompprijzen, hetgeen de concurrentiepositie van Nederlandse tankstations, met name in de grensregio’s, kan verslechteren. Analyses2 naar de brandstofaccijns laten zien dat prijsverschillen met de buurlanden in deze gebieden tot grenseffecten leiden. Daarbij gaat het om de verplaatsing van aankopen (zoals tanken) naar het buitenland wanneer consumenten daar voordeel zien. Uit een recent gepubliceerd onderzoek3 volgt dat een kleine groep huishoudens in de grensregio zeer gevoelig is voor de relatieve brandstofprijs. Een groot deel van de huishoudens in de grensregio past daarentegen hun tankgedrag niet aan relatieve prijsveranderingen.
Binnen een straal van 20 kilometer van de landsgrens bevindt zich naar schatting 21% van de totale benzineafzet, 32% van de dieselafzet en 28% van de LPG-afzet.4 In deze regio’s kunnen hogere brandstofprijzen ten opzichte van België en Duitsland leiden tot meer verschuiving van de vraag naar het buitenland. Dit zou, afhankelijk van de duur en omvang van de verschillen, de concurrentiepositie van een deel van deze tankstations onder druk kunnen zetten.
Tegelijkertijd horen aankopen over de grens bij een interne markt waarin vrij verkeer van goederen plaatsvindt. Consumenten zijn binnen Europa vrij om te kiezen waar zij hun boodschappen doen, inclusief tanken. Ook worden pompprijzen niet alleen bepaald door de hoogte van de accijns, maar ook door ontwikkelingen op de oliemarkt en de ligging van het tankstation.
Bent u ermee bekend dat naar schatting 30 tot 40 procent van de laad- en tankvoorzieningen gevestigd is in grensregio’s langs de circa 1.000 kilometer lange landsgrens? Welke effecten verwacht u daar specifiek?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe weegt u de mogelijke impact van het beëindigen van de tijdelijke accijnsverlaging op de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven en op de betaalbaarheid voor werkenden die afhankelijk zijn van de auto?
Zie antwoord vraag 2.
Welke beleidsopties ziet u, indien u deze zorgen deelt, om in het kader van de Miljoenennota en Rijksbegroting de gevolgen van het beëindigen van de tijdelijke accijnsverlaging te beperken of terug te draaien?
Zoals in het Belastingplan 2026 opgenomen, stelt het kabinet voor om de tijdelijke verlaging nog met een jaar te verlengen. Daarmee worden de zorgen zoals genoemd voor 2026 geadresseerd. Voor de periode daarna moeten beleidsopties worden afgewogen, daarbij rekening houdend met zowel betaalbaarheid en grenseffecten als de houdbaarheid van de overheidsfinanciën, doelmatigheid van de maatregel en de effecten op het milieu.
Indien u deze zorgen niet deelt, op welke gegevens en analyses baseert u die afweging?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u de oproepen van verschillende maatschappelijke organisaties, zoals branche- en consumentenorganisaties, om af te zien van automatische indexering van accijnzen?
Ik ben bekend met de oproepen van branche- en consumentenorganisaties om af te zien van automatische indexering en zie inderdaad ook dat indexering de verschillen met de buurlanden vergroot. In het Belastingplan 2026 is opgenomen om de huidige lagere accijnstarieven met een jaar te verlengen. Daarmee wordt ook de indexatie in 2026 niet doorgevoerd.
Deze maatregel heeft wel een budgettaire impact. Zoals ook toegelicht in de recente contourenbrief «De auto rijdt door»5 is stabiele opbrengst uit autobelastingen cruciaal om de overheidsfinanciën houdbaar te houden. Brandstofaccijnzen maken onderdeel uit van een belastingmix die in 2025 naar verwachting circa € 17,5 miljard oplevert. Het tijdelijk afzien van indexatie (en het niet inhalen van indexatie van de afgelopen jaren) betekent aanzienlijk minder inkomsten, wat moet worden afgewogen tegen dekkingsopties elders in de begroting. Daarnaast is indexatie nodig om te voorkomen dat de belastingdruk door inflatie afneemt. Nederland zet zich er op Europees niveau ook voor in indexatie van accijns gebruikelijk en normaal te maken. Het gelijk houden van het belastingtarief in reële termen zorgt er ook voor dat externe kosten over een langere periode niet steeds minder worden beprijsd.
Indien u aanleiding ziet om dergelijke oproepen te volgen, wat betekent dit dan voor het huidige accijnsbeleid?
Zie antwoord vraag 7.
Indien u geen aanleiding ziet deze oproepen te volgen, welke overwegingen liggen daaraan ten grondslag?
Ik kom deels aan deze oproep tegemoet zoals toegelicht in de antwoorden op vragen 7 en 8.
Het bericht 'Laptopverbod voor advocaten bij bezoek gevangenis' |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Struycken |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Laptopverbod voor advocaten bij bezoek gevangenis: «Onbegrijpelijk en onwerkbaar»«?1
Ja.
Klopt het dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) voornemens is deze maatregel binnen alle Penitentiaire Inrichtingen (PI’s) in te voeren? Zo ja, op welke termijn en wat is daarvoor de aanleiding?
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) werkt momenteel aan een aanpassing van het toegangsbeleid die van toepassing zal zijn op alle Rijksinrichtingen, waaronder Penitentiaire Inrichtingen (PI’s).
De wens om het toegangsbeleid aan te passen is tweeledig. Er ligt een wens tot uniformering die onder andere voortkomt uit signalen vanuit de keten, bijvoorbeeld van advocaten, leveranciers en medewerkers die werken binnen verschillende inrichtingen. Op dit moment gelden voor de verschillende PI’s verschillende toegangsregels, waardoor een te grote differentiatie is ontstaan. Daarnaast ligt er een wens om het toegangsbeleid op sommige punten aan te scherpen. Dit komt voort uit de huidige risico’s ten aanzien van contrabande (bijvoorbeeld drugs en telefoons) in de PI’s en het risico op voortgezet crimineel handelen vanuit detentie (VCHD). Er zijn gedetineerden die op alle mogelijke wijzen druk en dwang uitoefenen op ketenpartners om contrabande de PI in te krijgen en zich inzetten om crimineel handelen vanuit detentie voort te zetten. Dit beperkt zich niet enkel tot de gedetineerden in de hoogrisico regimes; ook in de reguliere regimes gebeurt dit. Ondanks de reeds getroffen maatregelen en (onaangekondigde) controles wordt in vrijwel alle PI’s contrabande aangetroffen, waaronder telefoons en andere gegevensdragers. Het aangepaste toegangsbeleid moet bijdragen aan uniformiteit en het tegengaan van contrabande en VCHD.
Om te komen tot het nieuwe toegangsbeleid wordt door DJI gesprekken gevoerd met de betrokken ketenpartners. Daarin wordt bezien hoe een juiste balans kan worden gevonden tussen bovenstaande doelen en de belangen van de ketenpartners. Ketenpartners dienen bij een professioneel (en geprivilegieerd) bezoek aan een gedetineerde in de PI, in de gelegenheid te worden gesteld om op een zo goed mogelijke manier de taken en werkzaamheden uit te kunnen voeren. Zo hebben er reeds constructieve gesprekken plaatsgevonden met de Reclassering en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA).
DJI zal ook met andere ketenpartners gesprekken voeren. DJI zal in gezamenlijkheid met de ketenpartners bezien of en op welke wijze er maatwerk moet worden toegepast ten aanzien van het toegangsbeleid. Daarnaast wordt door DJI ook overleg gevoerd met de Centrale Ondernemingsraad (COR) omdat het toegangsbeleid ook een aanscherping van de toegangsregels zal inhouden voor het eigen personeel.
DJI streeft er naar in het eerste kwartaal 2026 het beleid vast te stellen.
Wat betekent deze maatregel volgens u voor de rechtszekerheid van gedetineerden en hun recht op juridische bijstand?
DJI voert ten behoeve van de aanpassing van het toegangsbeleid momenteel gesprekken met de betrokken ketenpartners, waaronder met de NOvA. Het doel is een juiste balans te vinden tussen enerzijds het belang van een veilige inrichting en de bescherming van de maatschappij en anderzijds het belang van de desbetreffende ketenpartner om de betreffende taken en werkzaamheden goed uit te kunnen oefenen. Het uitgangspunt hierbij is dat het toegangsbeleid geen effect zal hebben op de rechtszekerheid en het recht op rechtsbijstand van gedetineerden.
Hoe beoordeelt u uitspraken van de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) dat dit het werk van strafrechtadvocaten «onmogelijk» zal maken en dat de maatregel getuigt van «een heel groot wantrouwen richting de advocatuur»?
Zie voorgaande beantwoording van vraag 2.
Ik wil benadrukken dat de voorgestelde maatregelen niet voortvloeien uit een wantrouwen richting de advocatuur, noch dat DJI het werk van de strafrechtadvocatuur onmogelijk wil maken. In de gesprekken met de NOvA is dit door DJI ook benadrukt.
Kunt u nader uitleggen waarom deze maatregel wordt ingevoerd en ingaan op de reden die de DJI noemt, namelijk «toenemende contrabande en crimineel handelen»? Gelden deze risico’s voor alle gedetineerden in de PI’s en voor alle misdrijven?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het met deze maatregel onmogelijk wordt voor strafadvocaten om dossiers door te nemen met patiënten, die soms uit tienduizenden pagina’s bestaan, of met hun cliënten camerabeelden en digitale opnames te bekijken of beluisteren? Waarom wel of niet?
In de gesprekken met de NOvA is toegelicht op welke wijze DJI maatwerk toe wil passen ten aanzien van de advocatuur. Advocaten zullen in ieder geval toestemming krijgen voor het meenemen van één device (laptop, tablet of telefoon). Tijdens het bezoek kan de advocaat gebruik maken van dit meegenomen device voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Veel digitale systemen vereisen een twee-staps authenticatie om toegang te krijgen tot de beveiligde werkomgeving van de advocaat op de laptop. Hiervoor is er een tweede device nodig (zoals een telefoon). DJI zal de komende periode bezien op welke wijze hier tegemoet aan kan worden gekomen.
Sinds oktober 2021 geldt voor de advocaten die een cliënt bijstaan die verblijft in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) dat zij geen eigen laptop mee naar binnen mogen nemen tijdens het bezoek2. Dit met het oog op de hoogrisicogedetineerden in de EBI, en de veiligheid van zowel de advocaat als de maatschappij. Het risico op druk, dreiging of dwang richting de advocaat om misbruik te kunnen maken van diens meegenomen device of VCHD wordt voor deze hoogrisicogedetineerden te groot geacht.
DJI heeft samen met de NOvA een werkwijze ontwikkeld waardoor advocaten die cliënten bijstaan in de EBI de beschikking kunnen hebben over het (straf)dossier. Deze werkwijze houdt in dat door middel van de NOvA verstrekte beveiligde USB-stick en een door DJI ter plaatse ter beschikking gestelde Digitaal Strafdossier Justitiabelen (DSJ)-laptop, advocaten het digitale dossier in kunnen zien tijdens het bezoek aan een EBI-gedetineerde. De advocaat ontvangt de beveiligde USB-stick van de NOvA en plaatst hierop het strafdossier. Het dossier kan door de advocaat en gedetineerde in de PI enkel worden ingezien.
DJI en de NOvA zullen de komende periode verder met elkaar in gesprek gaan over het uitbreiden van de werkwijze van de EBI naar de de Afdelingen Intensief Toezicht (AIT’s), andere hoogrisicogedetineerden3 en de uitvoeringsconsequenties daarvan. Naast de voorgestelde werkwijzen staat het de advocaten vrij om op individueel niveau een verzoek in te dienen bij de vestigingsdirecteur tot het verlenen van toestemming voor het meenemen van één of meerdere devices bij een bezoek aan gedetineerden.
Door DJI worden nog gesprekken gevoerd met betrokken ketenpartners. Hierin wordt bezien of en op welke wijze er maatwerk kan worden verricht ten aanzien van de toegangsregels ten behoeve van het goed kunnen uitoefenen van de taken en werkzaamheden. Na deze gesprekken zal het toegangsbeleid worden vastgesteld.
Klopt het dat er een uitzondering geldt wanneer het apparaat «strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van het werk» en dat de gevangenisdirecteur hiervoor toestemming kan verlenen? In welke gevallen zijn digitale apparaten strikt noodzakelijk en hoe wordt gewaarborgd dat hier objectief over wordt geoordeeld?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de zorg dat een laptopverbod kan leiden tot een langere en meer complexe voorbereiding van het strafproces, waardoor strafzaken mogelijk vaker zullen worden uitgesteld? Deelt u de mening dat het uiterst onwenselijk is als de keten hierdoor verder vastloopt? Waarom ja of nee?
Zie antwoord vraag 6.
Raakt deze maatregel ook jongeren in Justitiële Jeugdinrichtingen?
In beginsel geldt het toegangsbeleid voor alle Rijksinrichtingen van DJI waaronder ook de Rijks justitiële jeugdinrichtingen (RJJI’s) en de Rijksinstellingen voor Forensische Zorg.
Welke extra stappen gaat u ondernemen om de rechtszekerheid van gedetineerden te waarborgen?
Het uitgangspunt is dat het toegangsbeleid geen effect zal hebben op de rechtszekerheid en het recht op rechtsbijstand van gedetineerden. Over hoe dit vorm gegeven kan worden is DJI met de betrokken ketenpartners in gesprek.
Bent u over de maatregel in gesprek met de NOvA? Zo nee, bent u bereid hierover met hen in gesprek te gaan of aan te schuiven bij het gesprek tussen de DJI en de NOvA?
DJI is met de NOvA in gesprek. Op 21 augustus jl. heeft er een constructief overleg plaatsgevonden tussen de DJI en de NOvA. Op 16 september jl. heeft er een vervolggesprek plaatsgevonden waarin door DJI is toegelicht op welke wijze zij maatwerk willen bieden aan de advocatuur. In de aankomende periode zullen DJI en de NOvA nader met elkaar in gesprek gaan over de uitvoeringsconsequenties.
Kunt u deze vragen los van elkaar beantwoorden?
Zie beantwoording van de vragen. Daar waar overlap zit in de beantwoording zijn vragen gezamenlijk beantwoord.
Het laptopverbod voor advocaten in gevangenissen |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Struycken |
|
|
|
|
Kunt u de berichten over dit laptopverbod bevestigen of ontkrachten? Indien deze berichten kloppen, kunt u de exacte formulering van dit verbod, de ingangsdatum en de uitzonderingen?1
Ik kan de berichten2 over het verbod voor advocaten om laptops een penitentiaire inrichting (PI) mee naar binnen te brengen ontkrachten. In de berichtgeving in de media wordt gesproken over een «laptopverbod voor advocaten». Dit is onjuist. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) werkt momenteel aan een aanpassing van het toegangsbeleid tot de Penitentiaire Inrichtingen (PI). Er is nog geen sprake van staand beleid.
Het in ontwikkeling zijnde toegangsbeleid zal van toepassing zijn op eenieder die een DJI-inrichting, waaronder een PI, bezoekt en geldt daarmee onder andere voor DJI-medewerkers, reclasseringsambtenaren en advocaten. Daarbij bevat het toegangsbeleid ook toegangsregels voor het meenemen van digitale gegevensdragers (niet enkel of uitsluitend laptops). Ik licht dat hieronder toe.
De wens om het toegangsbeleid aan te passen is tweeledig. Er ligt een wens tot uniformering die onder andere voortkomt uit signalen vanuit de keten, bijvoorbeeld van advocaten, leveranciers en medewerkers die werken binnen verschillende inrichtingen. Op dit moment gelden voor de verschillende PI’s verschillende toegangsregels, waardoor een te grote differentiatie is ontstaan. Daarnaast ligt er een wens om het toegangsbeleid op sommige punten aan te scherpen. Dit komt voort uit de huidige risico’s ten aanzien van contrabande (bijvoorbeeld drugs en telefoons) in de PI’s en het risico op voortgezet crimineel handelen vanuit detentie (VCHD). Er zijn gedetineerden die op alle mogelijke wijzen druk en dwang uitoefenen op ketenpartners om contrabande de PI in te krijgen en zich inzetten om crimineel handelen vanuit detentie voort te zetten. Dit beperkt zich niet enkel tot de gedetineerden in de hoogrisico regimes; ook in de reguliere regimes gebeurt dit. Ondanks de reeds getroffen maatregelen en (onaangekondigde) controles wordt in vrijwel alle PI’s contrabande aangetroffen, waaronder telefoons en andere gegevensdragers. Het aangepaste toegangsbeleid moet bijdragen aan uniformiteit en het tegengaan van contrabande en VCHD.
Om te komen tot nieuw toegangsbeleid worden gesprekken met de betrokken ketenpartners gevoerd. Daarin wordt bezien hoe een juiste balans kan worden gevonden tussen bovenstaande doelen en de belangen van de ketenpartners. Bij ketenpartners gaat het er om dat, bij een professioneel (en geprivilegieerd) bezoek aan een gedetineerde in de PI, zij in de gelegenheid worden gesteld om op een zo goed mogelijke manier de taken en werkzaamheden uit te kunnen voeren. Zo hebben er reeds constructieve gesprekken plaatsgevonden met de Reclassering en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA).
In de gesprekken met de NOvA is toegelicht op welke wijze DJI maatwerk toe wil passen ten aanzien van de advocatuur. Advocaten zullen in ieder geval toestemming krijgen voor het meenemen van één device (laptop, tablet of telefoon). Tijdens het bezoek kan de advocaat gebruik maken van dit meegenomen device voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Veel digitale systemen vereisen een twee-staps authenticatie om toegang te krijgen tot de beveiligde werkomgeving van de advocaat op de laptop. Hiervoor is er een tweede device nodig (zoals een telefoon). DJI zal de komende periode bezien op welke wijze hier tegemoet aan kan worden gekomen.
Sinds oktober 2021 geldt voor de advocaten die een cliënt bijstaan die verblijft in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) dat zij geen eigen laptop mee naar binnen mogen nemen tijdens het bezoek3. Dit met het oog op de hoogrisicogedetineerden in de EBI, en de veiligheid van zowel de advocaat als de maatschappij. Het risico op druk, dreiging of dwang richting de advocaat om misbruik te kunnen maken van diens meegenomen device of VCHD wordt voor deze hoogrisicogedetineerden te groot geacht.
DJI heeft samen met de NOvA een werkwijze ontwikkeld waardoor advocaten die cliënten bijstaan in de EBI de beschikking kunnen hebben over het (straf)dossier. Deze werkwijze houdt in dat door middel van de NOvA verstrekte beveiligde USB-stick en een door DJI ter plaatse ter beschikking gestelde Digitaal Strafdossier Justitiabelen (DSJ)-laptop, advocaten het digitale dossier in kunnen zien tijdens het bezoek aan een EBI-gedetineerde. De advocaat ontvangt de beveiligde USB-stick van de NOvA en plaatst hierop het strafdossier. Het dossier kan door de advocaat en gedetineerde in de PI enkel worden ingezien.
DJI en de NOvA zullen de komende periode verder met elkaar in gesprek gaan over het uitbreiden van de werkwijze van de EBI naar de Afdelingen Intensief Toezicht (AIT’s), andere hoogrisicogedetineerden4 en de uitvoeringsconsequenties daarvan. Naast de voorgestelde werkwijzen staat het de advocaten vrij om op individueel niveau een verzoek in te dienen bij de vestigingsdirecteur tot het verlenen van toestemming voor het meenemen van één of meerdere devices bij een bezoek aan gedetineerden.
DJI zal ook met andere ketenpartners gesprekken voeren. DJI zal in gezamenlijkheid met de ketenpartners bezien of en op welke wijze er maatwerk moet worden toegepast ten aanzien van het toegangsbeleid. Daarnaast wordt door DJI ook overleg gevoerd met de Centrale Ondernemingsraad (COR) omdat het toegangsbeleid ook een aanscherping van de toegangsregels zal inhouden voor het eigen personeel.
DJI streeft er naar in het eerste kwartaal 2026 het beleid vast te stellen.
Op welke wijze heeft u de Kamer geïnformeerd over het laptopverbod voor advocaten in gevangenissen?2 Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment geen sprake van een landelijk laptopverbod voor advocaten in de PI’s.
De werkwijze op de EBI zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1, geldt sinds 2021.6
Indien de berichten kloppen, kunt u een uitgebreide argumentatie geven waarom deze maatregel naar uw overtuiging noodzakelijk en proportioneel is?
Er is momenteel geen sprake van een laptopverbod voor advocaten die een cliënt bezoeken in een PI, behoudens de uitzondering van de EBI zoals in het voorgaande antwoord toegelicht.
Zoals reeds aangegeven in de beantwoording van de voorgaande vragen, is het toegangsbeleid nog in ontwikkeling. In het antwoord op vraag 1 is ingegaan op de reden om het toegangsbeleid aan te passen.
Kunt u de adviezen die u heeft ingewonnen over de juridische houdbaarheid en de uitvoeringsconsequenties met de Kamer delen?
Het toegangsbeleid is nog in ontwikkeling. DJI is met ketenpartners in gesprek om de (uitvoerings-) consequenties in beeld te krijgen en te bezien op welke wijze er maatwerk kan worden toegepast. Uiteraard wordt de juridische houdbaarheid van het uniforme toegangsbeleid door DJI getoetst. Zolang er nog geen duidelijkheid is over hoe het beleid er exact uit komt te zien, kan ik geen uitspraken doen over eventuele (uitvoerings-)consequenties. Dit geldt ook voor de rechtelijke macht.
Welke gevolgen verwacht u van een «nee, tenzij…»-verbod voor de belasting van de rechterlijke macht en de doorlooptijden van rechtszaken?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de vele bezwaren en vraagtekens, van individuele advocaten alsmede de Nederlandse Orde van Advocaten (NOVA)3 tot de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVVR)4? Hoe reageert u hier inhoudelijk op en hoe reflecteert u op deze gang van zaken?
Zoals in de beantwoording van de voorgaande vragen is aangegeven is de aanpassing van het toegangsbeleid nog in ontwikkeling. DJI is hierover in gesprek met de NOvA en overige ketenpartners, zoals naar voren is gekomen in voorgaande beantwoording van de vragen.
Het onderzoek van BOOS en Follow the Money naar Stichting Durf te Dromen en mogelijke misleiding van scholen |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending van BOOS en de artikelen van Follow the Money over de constructie rond Stichting Durf te Dromen en de gelijknamige commerciële bv?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u het beeld dat scholen in de veronderstelling waren dat zij zaken deden met een goed doel terwijl zij in werkelijkheid betaalden aan een commerciële onderneming?
Het is natuurlijk zeer onwenselijk als scholen op het verkeerde been worden gezet. Organisaties dienen altijd transparant te zijn over het doel van waaruit zij handelen, en of dat bijvoorbeeld met of zonder winstoogmerk is.
Heeft u inzicht in hoeveel scholen landelijk diensten hebben afgenomen van de commerciële bv Durf te Dromen en welke bedragen hiermee gemoeid waren?
Nee, het Ministerie van OCW houdt geen overzicht bij van de diensten die door scholen worden afgenomen. Scholen bepalen zelf bij wie zij inkopen.
Zijn er signalen dat ook scholen buiten Utrecht, mogelijk in meerdere gemeenten, op vergelijkbare wijze zijn gefactureerd door deze bv?
Nee, hier zijn op dit moment geen signalen van bekend.
Hoe beoordeelt u de risico’s voor gelijke onderwijskansen wanneer commerciële partijen via maatschappelijke branding toegang krijgen tot scholen en publiek gefinancierde activiteiten?
Externe inhuur is bedoeld in aanvulling op en ter ondersteuning van de aanpak van scholen, en moet beperkt, tijdelijk en doelgericht zijn. Scholen kunnen, waar nodig, commerciële partijen inschakelen. De handreiking inhuur van externe partijen3 biedt een vragenlijst die scholen kan helpen bij het selecteren van de juiste partij, waarbij geadviseerd wordt goed te kijken naar de kwaliteit, redelijkheid van de tarieven en non-profit alternatieven.
In hoeverre zijn scholen verplicht om bij de inkoop van educatieve diensten na te gaan of zij met een stichting dan wel een commerciële onderneming zakendoen en hoe wordt dit momenteel gecontroleerd?
Dat zijn zij niet verplicht.
Deelt u de mening dat bij maatschappelijke initiatieven die werken met kinderen en (indirect) publieke middelen een volledige scheiding tussen non-profit en commerciële activiteiten geborgd moet zijn?
Nee, er bestaan commerciële organisaties die een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan de onderwijskwaliteit en -kansen of goede educatieve diensten leveren. Zoals gezegd dienen organisaties wel altijd transparant te zijn over vanuit welk doel zij handelen. Het moet voor degene die de dienst inkoopt altijd helder zijn met wie het contract gesloten wordt.
Kunt u uiteenzetten welke bestaande wettelijke en beleidsmatige instrumenten er zijn om vermenging van publieke en private geldstromen bij onderwijsinitiatieven te voorkomen?
Zoals gezegd, het moet voor degene die de dienst inkoopt altijd helder zijn met wie het contract gesloten wordt. Het is aan scholen om goed te kijken bij wie zij een dienst inkopen. De handreiking inhuur van externe partijen geeft scholen
handvatten om interne oplossingen en non-profit partijen mee te wegen bij de selectie van een partij.
Hoe vaak is het in de afgelopen vijf jaar voorgekomen dat publieke subsidies aan stichtingen in het onderwijs indirect ten goede kwamen aan commerciële bv’s met dezelfde oprichter of naam?
Zoals toegelicht bij vraag 3 houdt het Ministerie van OCW houdt geen overzicht bij van de diensten die door scholen worden afgenomen.
Bent u bereid te onderzoeken of de constructie bij Durf te Dromen, Leren voor de Toekomst en de Weekend Academie op meer plekken in het land voorkomt en de Kamer hierover te informeren?3 4
Scholen kopen zelf deze diensten in. Ik roep hen op om met deze kennis bij vervolginkopen goed te kijken met wie ze in zee gaan. In algemene zin kan bij een vermoeden van fraude met subsidies melding gemaakt worden bij DUS-I, waarop vervolgens een zorgvuldig onderzoek wordt opgestart dat uiteindelijk tot een aangifte kan leiden. We moedigen scholen aan om bij vermoedens van misbruik of oneigenlijk gebruik een melding te doen.
Hoe beoordeelt u de verantwoordelijkheid van schoolbesturen en de rol van de Inspectie van het Onderwijs bij het signaleren van onduidelijke of misleidende constructies rond de inkoop van diensten?
Zoals gezegd hebben schoolbesturen de verantwoordelijkheid om zorgvuldig hun middelen te besteden. Scholen zijn daarbij gehouden aan Europese wet- en regelgeving omtrent inkoop.
Wanneer de Inspectie van het Onderwijs risico’s constateert op het vlak van onrechtmatige verkrijging of besteding van middelen, voert zij doorgaans onderzoek uit bij het betreffende bestuur. Als uit dat onderzoek onrechtmatige verkrijging of besteding blijkt, dan kan de inspectie handhavend optreden.
Zoals gezegd, in algemene zin kan bij een vermoeden van fraude met subsidies melding gemaakt worden bij DUS-I, waarop vervolgens een zorgvuldig onderzoek wordt opgestart dat uiteindelijk tot een aangifte kan leiden.
Acht u aanvullende wettelijke transparantie-eisen wenselijk voor maatschappelijke organisaties die in of rond scholen opereren, zoals openbaarmaking van verbonden commerciële entiteiten, inzicht in eigendomsstructuren en inzicht in financiële stromen?
Maatschappelijke organisaties die in of rond scholen opereren dienen transparant te zijn over hun beweegredenen en het is aan scholen om goed te kijken bij wie zij een dienst inkopen. We moeten terughoudendheid betrachten om bij incidenten te reageren met wet- en regelgeving.
Bent u bereid om samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de PO- en VO-Raad richtlijnen op te stellen om dit soort constructies te voorkomen?
Ja, ik zal samen met de raden kijken hoe we bewustwording van risico’s bij inkoopprocessen kunnen verhogen.
Bent u bereid deze vragen elk afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Erfrecht, levensverzekeringen en femicide |
|
Bente Becker (VVD), Hanneke van der Werf (D66), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Struycken |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in het Algemeen Dagblad van 5 juli 2025, getiteld: Als man zijn vrouw doodt en daar rijker van blijkt te worden: «Misdaad mag niet lonen»?1
Ja.
Klopt het dat iemand die volledig ontoerekeningsvatbaar is verklaard na het doden van zijn of haar partner, volgens artikel 4:3 Burgerlijk Wetboek (BW) niet van rechtswege onwaardig is om te erven, omdat er dan geen sprake is van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling?
Dat klopt. Op grond van artikel 4:3, eerste lid, onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is iemand van rechtswege onwaardig om te erven van degene die hij om het leven heeft gebracht. De wet vereist hiervoor een onherroepelijke (strafrechtelijke) veroordeling. Daarvan is ook sprake als een straf in combinatie met terbeschikkingstelling (tbs) is opgelegd.2 Als uitsluitend tbs is opgelegd, is hiervan geen sprake.
De rechter kan alleen tot een strafrechtelijke veroordeling komen als het feit naar zijn oordeel aan de dader kan worden toegerekend. Als het misdrijf de dader vanwege een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis tijdens het begaan van het feit in het geheel niet kan worden toegerekend, kan de strafrechter wel een tbs-maatregel opleggen. De regeling van onwaardigheid in het erfrecht sluit hierbij aan; als de dader enig (strafrechtelijk) verwijt kan worden gemaakt waarop een strafrechtelijke veroordeling volgt, kan hij niet erven. Als de dader geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt vanwege een ziekelijke stoornis, is diegene niet van rechtswege onwaardig om te erven.
Gelet op de concrete feiten en omstandigheden in een individuele zaak kan het maatschappelijk gezien niettemin onaanvaardbaar zijn dat er aanspraak kan worden gemaakt op de nalatenschap van het slachtoffer. In dat geval kan de rechter op vordering van de nabestaanden bepalen dat de dader op grond van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:2, tweede lid, BW) geen aanspraak heeft op de nalatenschap. Ik verwijs in dit verband naar recente jurisprudentie van de Hoge Raad.3
Klopt het dat nabestaanden in deze gevallen alleen via een civiele procedure, waarin zij zich moeten beroepen op de maatstaven van redelijkheid en billijkheid (art. 6:2 lid 2 BW), kunnen proberen de dader alsnog als onwaardig erfgenaam te laten verklaren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het voor nabestaanden onacceptabel is dat zij, in een kwetsbare en traumatische situatie, zelf juridische procedures en hoge kosten moeten aangaan om de dader van femicide uit te sluiten van de erfenis, terwijl de huidige wetgeving standaard uitgaat van erfrechtelijke waardigheid, tenzij zij daartegen optreden?
Het overlijden van een naaste is altijd een droevige gebeurtenis. Als een naaste dan ook nog door een misdrijf om het leven komt, is dit zeer schokkend en extra verdrietig. Als een dader vervolgens ook nog aanspraak maakt op de nalatenschap, komen andere erfgenamen en nabestaanden in een bijzonder tragische situatie terecht. Als sprake is van femicide of meer algemeen van partnermoord en de partner hiervoor strafrechtelijk is veroordeeld, kan hij op grond van de wet geen aanspraak maken op de nalatenschap van het slachtoffer.
In het artikel naar aanleiding waarvan deze vragen zijn gesteld, gaat het om een zaak waarin uitsluitend tbs is opgelegd, respectievelijk een zaak waarin de partner kort na de moord zelfmoord heeft gepleegd. In die gevallen volgt niet van rechtswege onwaardigheid (zie hiervoor de beantwoording van de vragen 2 en 3).
Voorop staat dat ik onderschrijf dat het zeer onrechtvaardig voelt dat iemand van wie bewezen is verklaard dat hij4 zijn echtgenote/partner om het leven heeft gebracht en daarvoor uitsluitend de tbs-maatregel heeft opgelegd gekregen, nog aanspraak zou kunnen maken op haar erfenis. Evenzeer is goed voorstelbaar dat het als onrechtvaardig wordt ervaren dat nabestaanden van de dader aanspraak kunnen maken op de erfenis in het geval de dader zich, voor (het einde van) het strafproces om het leven brengt, waardoor ook niet kan worden voldaan aan het wettelijke vereiste van een strafrechtelijke veroordeling. Vanuit die gedachte kan logischerwijs de vraag opkomen of het uitgangspunt van het erfrecht moet worden omgekeerd, zodat iemand die betrokken is bij moord op een (ex-)partner of familielid, ook als hij volledig ontoerekeningsvatbaar wordt verklaard, in beginsel moet worden uitgesloten van het recht om te erven, tenzij de rechter anders oordeelt.
De wens om de wet in die zin te wijzigen is vanuit het perspectief van nabestaanden zeer begrijpelijk. Daarom is eerder al aan deskundigen en betrokken organisaties uit de rechtspraktijk de vraag voorgelegd of het wenselijk is om artikel 4:3 BW zo aan te passen dat – kort gezegd – geen financieel voordeel gehaald mag worden uit een misdrijf, ongeacht of daarop een strafrechtelijke veroordeling is gevolgd. De algemene lijn van de reacties van deze deskundigen en betrokken organisaties was dat op juridisch vlak nut en noodzaak van een dergelijke wetswijziging worden betwijfeld. De reden daarvoor is dat waar de regeling van onwaardigheid in het erfrecht niet tot een rechtvaardig resultaat leidt, de corrigerende werking van de redelijkheid en billijkheid kan worden ingeroepen. Dit betekent dat het nu al mogelijk is om in gevallen als hierboven beschreven, de onwaardigheid tot erven in te roepen.
Ook een wetswijziging kan niet voorkomen dat nabestaanden in een gerechtelijke procedure worden verwikkeld, al dan niet op eigen initiatief. Een wettelijke regeling waarbij bijvoorbeeld tbs in beginsel leidt tot onwaardigheid, kan namelijk niet verhinderen dat een van de betrokken partijen het uiteindelijke oordeel of in dat geval sprake is van onwaardigheid tot erven aan een rechter voorlegt. De weg naar de rechter kan immers op voorhand nooit worden uitgesloten. Hierdoor kan het voorkomen dat de onwaardige erfgenaam aan wie tbs is opgelegd, de rechter vraagt in zijn geval te beoordelen of hij vanwege zijn bijzondere omstandigheden toch aanspraak kan maken op de nalatenschap. Daarbij zal ook altijd behoefte blijven bestaan aan het vangnet van de redelijkheid en billijkheid. De diversiteit van gevallen waarin tbs kan worden opgelegd en de verscheidenheid aan psychische stoornissen en omstandigheden die daarbij kunnen spelen, leiden ertoe dat het stellen van een absolute regel niet goed mogelijk is. Een regel die in alle voorkomende gevallen automatisch leidt tot een rechtvaardige uitkomst is niet mogelijk. In het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad is er mijns inziens geen noodzaak om voor de onwaardigheid tot erven na oplegging van tbs tot wetswijziging over te gaan. De Hoge Raad heeft immers uitdrukkelijk bepaald dat een rechter in voorkomende gevallen ook met het bestaande wettelijk kader tot het oordeel kan komen dat de dader die enkel tbs krijgt opgelegd geen aanspraak kan maken op de nalatenschap van het slachtoffer. Het EHRM deed hetzelfde voor het geval er sprake is van zelfdoding van de dader voordat tot een veroordeling heeft kunnen komen.5
Een wetswijziging acht ik daarom niet opportuun, zoals ook mijn ambtsvoorganger eerder dit jaar aan uw Kamer heeft laten weten.6 Ik realiseer mij dat dit niet tegemoet komt aan het immense verdriet en de wensen van nabestaanden die een dierbare hebben verloren door femicide. En tegelijkertijd kan een wetswijziging niet leiden tot het gewenste resultaat.
Hoe vaak is het de afgelopen tien jaar voorgekomen dat een persoon die betrokken was bij femicide aanspraak heeft gemaakt op een erfenis of een levensverzekering, ook in gevallen waarin geen strafrechtelijke veroordeling heeft plaatsgevonden? Indien daar geen gegevens over beschikbaar zijn, bent u dan bereid om te onderzoeken in hoeveel gevallen dit zich heeft voorgedaan?
Er zijn geen centraal verzamelde data beschikbaar over het aantal gevallen waarin personen betrokken bij doding van een (ex-)partner of familielid aanspraak hebben gemaakt op een erfenis en/of levensverzekering. Individuele verzekeraars hebben bij het Verbond van Verzekeraars desgevraagd aangegeven dat het waarschijnlijk om zeer uitzonderlijke situaties gaat, naar schatting van het Verbond gaat het per maatschappij om één keer in de vijf jaar.
Bij levensverzekeringen gaat het om contractuele aanspraken waarbij, zonder een strafrechtelijke veroordeling of concrete aanwijzingen van negatieve betrokkenheid, wordt uitgekeerd aan de in de polis genoemde begunstigde. De verzekeraar is dan verplicht uitvoering te geven aan de verzekeringsovereenkomst.
Als voorafgaand aan de uitkering signalen bij de verzekeraar bekend zijn dat de begunstigde in negatieve zin betrokken is bij het overlijden van de verzekerde, zal dit gevolgen hebben voor de afhandeling van de verzekeringsclaim, in overeenstemming met de toepasselijke polisvoorwaarden. Verzekeraars zullen altijd onderzoeken of een claim moet worden toegekend of niet.
Klopt het dat ook levensverzekeringen, bijvoorbeeld gekoppeld aan een gezamenlijke hypotheek, doorgaans zonder aanvullende toetsing worden uitgekeerd aan de langstlevende partner of diens erfgenamen, zelfs als die partner betrokken is bij femicide?
Nee, levensverzekeraars keren uit aan de begunstigde zoals vermeld in de polis, maar gaan daarbij niet over tot automatische uitkering zonder toetsing. Voorafgaand aan een uitkering voert de verzekeraar een beoordeling uit van de claim aan de hand van de polis. Er moet worden vastgesteld of aan de voorwaarden is voldaan om tot uitkering over te gaan.
Daarbij gaat de verzekeraar uit van eigen onderzoek, hij heeft immers geen toegang tot opsporings- of justitiegegevens. Zonder aanwijzingen van een mogelijk misdrijf of negatieve betrokkenheid van de begunstigde, is er voor de verzekeraar geen grondslag om de uitkering op te schorten. Het is bovendien onwenselijk om het uitkeren van levensverzekeringen lichtvaardig op te schorten. Een levensverzekering biedt in veel gevallen essentiële bestaanszekerheid aan nabestaanden, bijvoorbeeld voor het kunnen blijven wonen in de gezamenlijke woning of het opvangen van inkomensverlies.
Opschorting van de uitkering kan juist in deze kwetsbare periode grote financiële en emotionele onzekerheid veroorzaken. Het is daarom van belang dat verzekeraars zorgvuldig en proportioneel omgaan met deze bevoegdheid uit de verzekeringsovereenkomst waardoor opschorting alleen plaatsvindt wanneer er sprake is van duidelijke, onderbouwde vermoedens van negatieve betrokkenheid van de begunstigde bij het overlijden van de verzekerde.
Deelt u de mening dat dit indruist tegen het rechtsgevoel en het beginsel dat misdaad niet mag lonen?
Het beginsel dat misdaad niet mag lonen is verankerd in het Nederlandse recht en ook opgenomen in de uitgangspunten van de verzekeringssector. Eén van de kernprincipes bij levensverzekeringen is het verbod op voordeel uit eigen misdrijf. Dit beginsel wordt standaard opgenomen in de polisvoorwaarden. Als bij de afhandeling van de claim komt vast te staan dat de begunstigde verantwoordelijk is voor het overlijden van de verzekerde, dan is uitkering aan deze begunstigde over het algemeen contractueel uitgesloten.
Bent u bereid om samen met het Verbond van Verzekeraars te onderzoeken of in de voorwaarden van levensverzekeringen standaardbepalingen kunnen worden opgenomen waarbij uitkering wordt opgeschort of geblokkeerd bij vermoedens van betrokkenheid van de begunstigde bij het overlijden?
Verzekeraars zijn zich bewust van deze problematiek en hebben daar in hun polisvoorwaarden in voorzien. Formulering van de contractuele voorwaarden – waaronder de regels wanneer niet wordt uitgekeerd – is in principe voorbehouden aan de verzekeraars zelf. Standaardbepalingen over het uitsluiten van uitkering bij misdrijven bestaan dus al, deze zijn alleen niet uniform vastgelegd in de branche.
In polisvoorwaarden is opgenomen dat de begunstigde geen recht heeft op uitkering indien deze betrokken is bij een misdrijf waarbij de verzekerde is overleden. Ook is opgenomen dat bij vermoedens van betrokkenheid de verzekeraar de uitkering kan opschorten, totdat meer duidelijkheid bestaat. Dergelijke voorwaarden worden in de praktijk derhalve al opgenomen en het opstellen van dergelijke voorwaarden is in principe ook voorbehouden aan de verzekeraars zelf.
Deelt u de mening dat het rechtvaardiger zou zijn als het uitgangspunt in het erfrecht wordt omgekeerd zodat iemand die betrokken is bij femicide, ook als hij volledig ontoerekeningsvatbaar is verklaard, in beginsel wordt uitgesloten van het recht om te erven, tenzij de rechter anders oordeelt, in plaats van de huidige situatie, waarin deze persoon automatisch erft en het initiatief om dat te betwisten bij de nabestaanden ligt?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u deze vragen voor het notaoverleg over de initiatiefnota van het lid Mutluer op 22 september 2025 beantwoorden?
Met deze beantwoording ben ik aan dit verzoek tegemoet gekomen.