Het bericht 'Riesen-Zoff um Asyl-Plan von Innenministerin Faeser' |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Riesen-Zoff um Asyl-Plan von Innenministerin Faeser»?1
Ja.
Wat vindt u van het onzalige plan van de Duitse regering om meer asielzoekers naar Duitsland en daarmee naar Europa te halen?
Het gaat om een denkrichting van de Duitse Minister van Binnenlandse Zaken om voortgang te boeken in de onderhandelingen over de herziening van het Europese asiel- en migratiestelsel. Aangezien er geen concreet plan voorligt, past mij terughoudendheid in mijn reactie op de berichtgeving in de Duitse media.
Klopt het, dat opvang in de regio en een fundamentele herziening van het Gemeenschappelijk Europees Asiel Systeem (GEAS) onverminderd overeind staan als kabinetsbeleid?
Ja, opvang in de regio staat onverminderd overeind als kabinetsbeleid. Voor wat betreft het GEAS is in het regeerakkoord opgenomen dat het kabinet inzet op een effectief en menswaardig Europees asielbeleid. In deze kabinetsperiode werkt het kabinet aan een fundamentele herziening van het GEAS zoals voorgesteld door de Europese Commissie en neergelegd in de kabinetsappreciatie.2
Kunt u bevestigen dat het conform het kabinetsbeleid uitgesloten is dat het kabinet zich zal aansluiten bij een dergelijke «coalitie van ontvankelijke lidstaten» dat tot doel heeft meer asielzoekers op te vangen? Zo nee, waarom niet en hoe rijmt u dit met de huidige asiel- en opvangproblematiek?
Het aansluiten bij een «coalitie van ontvankelijke lidstaten» dat tot doel heeft meer asielzoekers op te vangen, is niet aan de orde.
Het huidige Franse EU-voorzitterschap werkt er hard aan om stap voor stap voortgang te boeken op onderdelen van het door de Europese Commissie op 23 september 2020 voorgestelde asiel- en migratiepact. Het kabinet steunt die aanpak en heeft dat onder andere tijdens de afgelopen informele JBZ-raad van 3 en 4 februari in Lille uitdragen. Hierbij geldt uiteraard dat het belangrijk is om in de nieuwe regels een evenwicht te vinden tussen enerzijds saamhorigheid jegens de landen die de zwaarste lasten dragen en anderzijds aan ieders verantwoordelijkheid voor een goede implementatie en toepassing van de regels – aan de grens, maar ook bijvoorbeeld de Dublinafspraken.
Het artikel ‘Gigabytes aan data van asielzoekers doorzocht: geen terrorist gevonden’ |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het artikel «Gigabytes aan data van asielzoekers doorzocht: geen terrorist gevonden» waarin staat beschreven dat de Nederlandse politie met proefproject Athene op grote schaal onrechtmatig data verzamelde van asielzoekers?1
Ja.
Hoe reageert u op de stelling van criminoloog Maarten Bolhuis in het artikel dat Athene het risico van etnisch profileren in de hand werkte omdat er voor het daadwerkelijk analyseren van al deze data risico-indicatoren ontwikkeld dienen te worden?
Het project Athene is destijds gestart met als doel het verbeteren van de kwaliteit van de informatie om de identiteit van een individuele asielzoeker vast te kunnen stellen en in een vroeg stadium signalen van terrorisme en mensenhandel en -smokkel beter te onderkennen.
Gegevensdragers van asielzoekers worden altijd eerst handmatig gecontroleerd. Vervolgens wordt op basis van deze handmatige controle bij bijvoorbeeld «verdachte informatie» besloten of een volledige uitlezing gewenst is. In deze specifieke kwestie werd als «verdachte informatie» gezien het in bezit hebben van foto’s van meerdere verschillende identiteitspapieren of beelden, contactgegevens en locatiegegevens die betrokkenheid bij een gewapende strijd dan wel mensenhandel en -smokkel doen vermoeden. Etniciteit werd niet gebruikt als risico-indicator. Project Athene maakte het mogelijk om de uitgelezen gegevens met opsporingsinformatie met betrekking tot mensenhandel en terrorisme geautomatiseerd te vergelijken.
Bent u het eens met de stelling in het artikel dat het project niet alleen privacy van asielzoekers op grote schaal heeft geschonden, maar daarnaast ook uiterst inefficiënt is in het opsporen van potentiële misdadigers en terroristen? En bent u het eens dat dit soort dataverzamelingsprojecten bij asielzoekers te allen tijden voorkomen moeten worden? Kunt u dit verder toelichten?
Het is van belang dat de politie de data die zijn vastgelegd op gegevensdragers kan controleren als onderdeel van het identificatie- en registratieproces. Gegevensdragers kunnen informatie bevatten die relevant is voor het vaststellen van de identiteit en nationaliteit van een asielzoeker. Het inzien van gegevensdragers is echter niet alleen van belang voor de beoordeling van een asielaanvraag maar ook ter bestrijding van mensenhandel en -smokkel en terrorisme. De Inspectie van Justitie en Veiligheid onderschreef dit belang ook in haar rapport uit 2016 dat met uw Kamer is gedeeld.2 De handmatige controle van gegevensdragers blijft daarom ook onderdeel van het identificatie- en registratieproces. De geautomatiseerde verstrekking van opsporingsgegevens aan de vreemdelingenpolitie voor vreemdelingrechtelijke taken is stopgezet, omdat een wettelijke grondslag in de Wet politiegegevens (Wpg) ontbreekt.
In 2021 zijn twintig signalen vanuit de vreemdelingenpolitie ten behoeve van een mogelijk strafrechtelijke onderzoek verstrekt. Deze signalen hebben niet geleid tot het starten van een strafrechtelijk onderzoek. Wel is hierdoor mogelijk de informatiepositie van de opsporing binnen de politie versterkt.
Welke maatregelen heeft u getroffen om de gemaakte fouten in Athene bij de politie te corrigeren? Zijn de gegevens gewist? Worden disciplinerende maatregelen opgelegd?
Het project is stopgezet en alle door AVIM eerder ontvangen opsporingsinformatie in het kader van het project Athene is vernietigd. Er is geen aanleiding om disciplinaire maatregelen op te leggen.
Op welke wijze worden of zijn gedupeerde asielzoekers op de hoogte gesteld en gecompenseerd voor de onrechtmatige verzameling en verwerking van hun gegevens?
In artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn wordt – kort gezegd – bepaald dat van de aanvrager mag worden verlangd dat hij alle elementen ter staving van het verzoek om internationale bescherming zo spoedig mogelijk indient.3 Deze plicht om alle relevante informatie beschikbaar te stellen is neergelegd in artikel 31, tweede en derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Voorts bestaat op grond van artikel 55, tweede lid, van die wet de bevoegdheid om digitale gegevensdragers in te zien en uit te lezen. Bij aanvang van het asielproces wordt de vreemdeling geïnformeerd over de verplichting om met de bevoegde autoriteiten samen te werken. Bij de asielzoeker is derhalve bekend dat het afgeven van de telefoon dient tot nader onderzoek naar de inhoud daarvan.
De geautomatiseerde vergelijking heeft voor zover bekend niet tot nadelige effecten in de zin van aantoonbare (immateriële) schade geleid zodat er geen compenserende maatregelen zijn getroffen.
Gaat u openheid geven van de in het Athene gebruikte zoekmodellen en eventueel gebruikte profielen, in het kader van transparantie van algoritmes in gebruik bij de overheid? Zo ja, wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
Project Athene volgde de hieronder beschreven werkwijze. Indien na een handmatige uitlezing van de telefoon aanleiding bestond om de inhoud van de telefoon diepgaander te onderzoeken, dan werden de telefoongegevens in het systeem Athene geplaatst. In het systeem werden de telefoongegevens van de vreemdeling aan de hand van bepaalde indicatoren (zoals bijvoorbeeld locaties en telefoonnummers) vergeleken met de aan AVIM verstrekte informatie uit de themaregisters contraterrorisme en mensenhandel/mensensmokkel. Indien een gegeven uit de telefoon van de vreemdeling overeenkomsten vertoonde met informatie uit de themaregisters leverde dit een «hit» op. Deze hit is derhalve het resultaat van de vergelijking. Deze hit werd vervolgens handmatig opgezocht in de telefoon en nader geduid met de originele data van de telefoon. Vervolgens werd een proces-verbaal opgemaakt waarmee het betreffende gegeven aan de opsporing kon worden verstrekt. Project Athene kende dus geen zelflerende, voorspellende of besluitvormende functie.
Welke middelen gaat u inzetten om onrechtmatige verwerking van gegevens tegen te gaan bij asielzoekers?
Gegevensverwerking van asielzoekers in het kader van het identificatie- en registratieproces moet voldoen aan de Vreemdelingenwet, dat onder het regime van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) valt. Dat betekent dat wanneer persoonsgegevens verwerkt worden, een Data Protection Impact Assessment (DPIA) opgesteld dient te worden. Het doel van een DPIA is om bij de verwerking van persoonsgegevens een zo goed en duidelijk mogelijk beeld te hebben wat de risico’s zijn bij het verwerken van desbetreffende persoonsgegevens en welke risico mitigerende maatregelen genomen worden om die risico’s zoveel mogelijk te verminderen. Elke organisatie binnen de asielketen heeft een privacyfunctionaris die toezicht houdt op de naleving van de AVG. Als de gegevensverwerkingen (bijvoorbeeld indien meer persoonsgegevens dan voorheen worden verwerkt) of de effecten daarvan veranderen, dient de DPIA te worden geactualiseerd. De European Data Protection Board stelt als good practice om een DPIA iedere drie jaar te evalueren.
Welke middelen gaat u inzetten die transparantie, mensenrechten en privacy bevorderen bij het gebruik van algoritmen en dataverwerking door de politie en het ministerie in brede zin?
Voor een zorgvuldige inzet van algoritmen zijn de «Richtlijnen voor het toepassen van algoritmen door overheden en publieksvoorlichting over data-analyses» opgesteld.4 In maart jl. zijn deze geüpdatet. De politie gebruikt verder het «Kwaliteitskader big data» welke specifieke vragen bevat die zijn geënt op juridische, maatschappelijke en ethische aspecten welke voortkomen uit geldende wet- en regelgeving, alsmede belangrijke waarden.5 De politie handelt conform deze kaders. Daarnaast heeft het College voor de Rechten van de Mens het juridische kader over het gebruik van etniciteit en nationaliteit helder in beeld gebracht;6 is er de handreiking met systeemprincipes voor niet discriminerende algoritmes – die in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken is gemaakt;7 en is er een Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmes ontwikkeld.8
Ten aanzien van transparantie over algoritmen nog het volgende. Op 19 januari 2021 heeft de Tweede Kamer de motie Klaver c.s. aangenomen waarin de regering wordt verzocht een algoritmeregister op te zetten waarin beschreven wordt welke algoritmen de overheid gebruikt, voor welk doel en op basis van welke datasets. Op 28 oktober jl. heeft de Tweede Kamer de motie Dassen aangenomen, waarin het kabinet gevraagd wordt om dit algoritmeregister verplicht te stellen. De Staatssecretaris van BZK heeft aangegeven dat zij begin 2022 met een brief aan de Tweede Kamer hierover komt.9
De opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de meest recente stand van zaken met betrekking tot de opvang van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv's) in kleinschalige voorzieningen? Lukt het, ook met de huidige druk op de opvang om amv's allemaal op te vangen in kleinschalige voorzieningen? Zo nee, voor hoeveel amv's lukt dit niet?1
Amv’s behoren conform het amv-opvangmodel opgevangen te worden. In dit model worden amv’s op basis van leeftijd en de status van de asielprocedure in een bijpassende opvang modaliteit van het COA of Nidos geplaatst. Na de eerste opvang in Ter Apel worden amv’s opgevangen in procesopvanglocaties voor amv’s (poa’s) van het COA waar de IND hun vergunningsaanvraag beoordeelt. Afhankelijk van de uitkomst van de vergunningaanvraag worden amv’s na de poa ofwel verder opgevangen op een kleinschalige woonvoorziening (kwv) van het COA (bij een negatieve beschikking) ofwel in de kleinschalige opvang van Nidos (bij een vergunning).
De opvang van amv’s vindt dus niet altijd plaats in een kleinschalige opvangvoorziening. Zo worden amv’s in eerste instantie opgevangen in een voorziening in Ter Apel met 55 bedden. Deze voorziening staat op dit moment enorm onder druk, de bezetting hier ligt op het moment van beantwoording rond de 300%. Daardoor kan daar niet de kwaliteit en de veiligheid van opvang geboden worden waar zowel het COA, Nidos als ikzelf voor staan en die wij wenselijk achten.
Er is een groot tekort aan plekken op de poa’s waardoor de doorstroom vanaf Ter Apel vastloopt. Hierdoor is een deel van de jongeren die de procedure nog moet doorlopen (en dus eigenlijk op een poa zou moeten verblijven) in de noodopvang specifiek voor amv’s geplaatst, maar ook eerder dan gebruikelijk in de kleinschalige woonvoorzieningen. Dit leidt ook tot veel verhuizingen van de amv’s. Op korte termijn is er helaas geen zicht op een oplossing voor dit probleem, zolang geen nieuwe amv-opvangcentra geopend worden. Hiervoor is medewerking van gemeenten noodzakelijk.
Amv’s met een afwijzing op hun asielaanvraag worden na de poa opgevangen in de kwv’s van het COA. Zij kunnen daar anders dan bij de poa momenteel wel geplaatst worden. Dit met uitzondering van de groep 17,5-jarigen, die door het capaciteitstekort deels is doorgeplaatst naar een regulier azc. Hier is een zorgvuldige selectie aan voorafgegaan. Daar waar er ernstige zorgen waren, zijn jongeren niet doorgeplaatst. Dit neemt niet weg dat het te betreuren valt dat deze doorplaatsing noodzakelijk was omdat de veiligheid en ontwikkeling van deze jongeren moeilijker te garanderen is. Hier heb ik uw Kamer bij beantwoording van Kamervragen d.d. 23 november jl. over bericht.2 De inspectie JenV is geïnformeerd over deze werkwijze.
Voor de doorstroom van amv’s met een vergunning vanuit de poa naar de kleinschalige opvang van Nidos geldt dat sinds half december een wachtlijst is ontstaan. Op het moment van deze beantwoording gaat dit om tientallen, maar gezien de opgave van minimaal 1000 extra plekken in de kleinschalige opvang in de komende maanden en de realisatiesnelheid is de verwachting dat de wachtlijst verder op zal lopen. Ook om dit terug te dringen is medewerking van gemeenten noodzakelijk. Consequentie is dat amv’s langer worden opgevangen bij het COA in opvang die grootschaliger is en daarnaast langer moeten wachten op (begeleiding naar) integratie.
Lukt het onder de huidige omstandigheden nog steeds voldoende pleeggezinnen te vinden om aan de vraag te voldoen? Zo nee, wat wordt hieraan gedaan?
Ja, dit lukt nog steeds. Nidos werkt conform het amv-opvangmodel overigens met opvanggezinnen en niet met pleeggezinnen.
Is er een prognose voor de instroom van amv's voor de komende tijd? Zo nee, op welke wijze wordt geanticipeerd op de benodigde capaciteit voor procedure en opvang, maar bijvoorbeeld ook voor benodigde plaatsen in Internationale Schakelklassen?
Ja, de instroom van amv’s is als onderdeel voor Nidos opgenomen in de prognoses die de migratieketen twee keer per jaar herijkt ten behoeve van o.a. de Rijksbegrotingscyclus.
Hoe lang verbleven amv's in 2021 gemiddeld in een procesopvanglocatie voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (POL-AMV) en dus in grotere groepen tot 50 amv's? Hoe verhoudt deze tijd zich tot de tijd in deze opvang in andere jaren? Vindt u deze tijd acceptabel? Bent u het eens dat het verstandig is deze tijd in relatief grote groepen zo kort mogelijk te houden?
Amv’s van 15 jaar of ouder worden gedurende de algemene asielprocedure opgevangen in een poa waar maximaal 80 amv’s terecht kunnen. Het doel binnen het amv-opvangmodel is om dit zo kort mogelijk (7 tot 9 weken) te laten duren en om de amv na afloop van de algemene asielprocedure door te laten stromen naar een kleinere opvangvoorziening. In de huidige situatie duurt het verblijf op de poa echter veel langer dan gewenst.
Wanneer wordt gekeken naar alle uitstroom vanaf de poa’s (dan gaat het bijvoorbeeld om jongeren die met onbekende bestemming vertrekken, verblijven in detentie of uitstromen naar Nidos vanwege vergunningverlening) én tot doorstroom naar de regio-opvang van het COA is de gemiddelde verblijfsduur op de poa (in dagen): 2019: 117, 2020: 120, 2021: 121. Daarbij moet wel aangetekend, dat de hogere instroom met name plaatsvond in de tweede helft van 2021. Deze amv’s zijn toen (grotendeels) nog niet doorgestroomd, dus dat effect is in deze cijfers (nog) niet te zien. Dit gaat naar verwachting wel doorwerken in de cijfers van 2022.
Wanneer enkel wordt gekeken naar de doorstroom van de poa’s naar de kwv’s en uitstroom naar Nidos (vanwege vergunningverlening of het plaatsen van jongeren in een opvanggezin of bij familie) is de gemiddelde verblijfsduur op de poa (in dagen): 2019: 164, 2020: 153, 2021: 159. Ook bij deze cijfers geldt bovengenoemde kanttekening.
Deze cijfers zijn exclusief de jongeren die vanaf de poa in Ter Apel niet doorstromen naar een poa, maar naar een andere opvangvorm. (zoals de kleinschalige woonvoorziening voor 13- en 14-jarigen).
Vindt u de huidige maximale groepsgrootte in de amv opvang (maximaal 20 kinderen in een kleinschalige woonvoorziening) acceptabel, nu in de Nederlands jeugdzorg juist wordt ingezet op veel kleinere groepen in het belang van het kind en hoe klein zijn deze groepen?
Binnen het amv-opvangmodel zijn er verschillende kleinschalige opvangvoorzieningen. Zo worden in de kleinschalige wooneenheid en kleinschalige woongroep van Nidos respectievelijk maximaal 4 en 12 amv’s opgevangen. Voor de kleinschalige woonvoorziening van het COA geldt inderdaad dat er maximaal 16–20 amv’s per locatie opgevangen kunnen worden. Hierbij geldt dat voor de verhoogde instroom van amv’s in 2021 lang niet altijd sprake was van een volledige bezetting op dergelijke locaties. Uit het recente WODC onderzoek naar de toekomstgerichte begeleiding van amv’s is naar voren gekomen dat een groepsgrootte van minder dan 20 personen in het algemeen als prettiger werd ervaren dan grotere groepen.3 Ik ben dan ook van mening dat kleinschalige opvang de voorkeur geniet. Mede gelet op de problematiek omtrent de doorstroom en het realiseren van nieuwe opvangplekken acht ik de huidige groepsgrootte van maximaal 20 kinderen in de kwv niet zonder meer onacceptabel.
In hoeverre lukt het het aantal verhuisbewegingen van amv's ook met de huidige druk op de opvang te beperken, zoals een van de doelstellingen was van het nieuwe opvangmodel voor amv's?
Die doelstelling staat nog steeds. In de Staat van Migratie 2021 is het meest recente aantal verhuisbewegingen opgenomen van kinderen, waaronder van amv’s. In deze rapportage was in 2020 sprake van een daling van het aantal verhuisbewegingen ten opzichte van 2019. Dit is vermoedelijk het gevolg geweest van de coronamaatregelen in 2020. De cijfers over 2021 worden gepubliceerd in de volgende Staat van Migratie. Deze cijfers zijn dus nog niet bekend, maar er wordt nu al wel rekening gehouden met een stijging van het aantal verhuisbewegingen van amv’s ten opzichte van het jaar ervoor, gezien de tekorten aan capaciteit in het afgelopen jaar en de dientengevolge inzet van kortdurende (nood)locaties.
Lukt het onder de huidige omstandigheden amv's zo snel mogelijk (maximaal binnen drie maanden) toegang te geven tot onderwijs? In hoeverre lukte dit de afgelopen jaren?
Tot nu toe krijgen alle amv’s die in de (nood)opvang verblijven, conform Europese regelgeving binnen 3 maanden maar indien mogelijk zelfs binnen 1 maand, toegang tot onderwijs. In de tijdelijke noodopvang in Leusden en Bodegraven was, vanwege de korte verblijfsduur (korter dan 3 maanden), geen onderwijs georganiseerd. Wel werden hier alternatieve activiteiten aangeboden.
In de afgelopen jaren is het vrijwel altijd gelukt om amv’s ruim binnen de 3 maanden termijn onderwijs aan te bieden. Een uitzondering betreft de poa Overloon/Grave, waar een wachtlijst is voor de regionale ISK. De onderwijshuisvesting is hier het voornaamste probleem. De betreffende gemeente en ISK zijn met elkaar in gesprek om tot een oplossing te komen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de projecten die vanaf 2019 liepen op onderwijs aan amv's, met name ook voor de groep die geen verblijfsvergunning heeft? Hoe worden instellingen geholpen om voor hen kwalitatief en zinvol onderwijs aan te bieden?
Er lopen momenteel geen landelijke projecten specifiek gericht op onderwijs voor amv’s. Wel bestaan enkele lokale projecten die raken aan onderwijs, zoals een stageaanbod of workshops voor amv’s. Gebleken is dat de motivatie voor amv’s om naar school te gaan vaak ontbreekt hetgeen mogelijk voortkomt uit hoe het onderwijs is georganiseerd en zich verhoudt tot het toekomstperspectief van amv’s. Samen met betrokken partijen wordt daarom gesproken om te bezien wat praktisch en juridisch mogelijk is om knelpunten weg te nemen en aan behoeften te voldoen. Daarnaast hebben scholen en ISK’s de vrijheid om maatwerk te leveren aan amv’s.
Is inmiddels een duidelijk beeld van het schoolverzuim van amv's? Kunt u aangeven wat is gedaan om het schoolverzuim te verminderen en in hoeverre het schoolverzuim is afgenomen (met cijfers)? Als dit beeld er (nog steeds) niet is – waarom wordt dit niet beter in kaart gebracht?
Het is helaas niet mogelijk om via de Leerplichttelling en de verzuimcijfers bij DUO deze cijfers te leveren voor de doelgroep amv’s. Er wordt bij het in kaart brengen van de verzuimcijfers geen onderscheid gemaakt op basis van verblijfsstatus. Verzuimmeldingen worden in het voortgezet onderwijs en het mbo op leerlingniveau doorgegeven aan DUO. Ook voor amv’s geldt het standaardbeleid rond schoolverzuim. Ieder kind heeft recht op onderwijs, ongeacht de verblijfstatus of de achtergrond. Het beeld van schoolverzuim van amv’s wordt daarom niet anders in kaart gebracht dan andere leerlingen. Scholen zijn verantwoordelijk voor de aanpak van verzuim, de leerplichtambtenaar van de betrokken gemeente is verantwoordelijk voor de uitvoering en de handhaving van de Leerplichtwet 1969.
De jeugdbeschermer van Nidos is ervoor verantwoordelijk dat een amv zich aan de leer- of kwalificatieplicht houdt. De mentor van het COA motiveert de jongere om naar school te gaan. Verder werken Ingrado en Nidos met een aangepaste aanpak om schoolverzuim onder amv’s terug te dringen. Deze aanpak is beschreven in de Methodische Aanpak Schoolverzuim (MAS).
Op hoeveel locaties voor kleinschalige opvang worden actief lokale partners (zoals sportclubs, jongerenwerk, welzijnsorganisaties) betrokken om te zorgen voor dagbesteding en contact met de Nederlandse samenleving? In hoeverre worden op iedere locatie lokale onderwijs-, jeugdzorg- en GGZ-partners betrokken om kinderen te voorzien van noodzakelijke begeleiding? In hoeverre is het voorbeeld van de gemeente Utrecht, waar een convenant is afgesloten tussen COA/Nidos en deze lokale organisaties om te komen tot een gezond pedagogisch klimaat voor ieder kind, bruikbaar in andere gemeenten? Wilt u zich hiervoor inzetten?2
Op alle COA-locaties wordt bekeken in hoeverre lokale organisaties betrokken willen zijn en hoe de samenwerking kan worden ingericht. Dit geldt voor zowel de poa’s als de kleinschalige woonvoorzieningen (kwv’s). Mentoren bekijken in gesprek met de jongere waar de interesses liggen op het gebied van sport, dans, kunst etc. Jongeren worden begeleid om zich aan te melden bij een vereniging.
De kleinschalige opvang wordt zo maximaal mogelijk georganiseerd in regio-verband, juist ook om een sterk netwerk te kunnen organiseren. Op iedere locatie zijn met de lokale zorgketenpartners afspraken gemaakt, met als doel het welzijn/belang en de ontwikkeling van amv’s te bevorderen. Hiervoor zijn verschillende overlegstructuren ingericht, zoals het multidisciplinair overleg (MDO) en het individueel casusoverleg (ICO). Het doel van het MDO is om afstemming met de diverse (zorg)ketenpartners te bereiken over begeleiding en zorg van amv’s waar zorgen over zijn. Het ICO wordt ingesteld op het moment dat wordt vastgesteld dat de zorgen over een amv’s aanhoudend en/of acuut en/of dermate ernstig zijn dat een uitgebreide inhoudelijke bespreking met de betrokken partijen nodig is. In gezamenlijkheid wordt dan een plan van aanpak met betrekking tot opvang, begeleiding en zorg van de jongere opgesteld.
Ook bij Nidos is het actief inzetten van lokale partners de geldende werkwijze. Bij opvang op nieuwe locaties dient uiteraard wel eerst een netwerk en contacten te worden opgebouwd. Het inzetten van onderwijspartners gebeurt in alle gevallen en het inzetten van jeugdzorg en GGZ gebeurt wanneer dat individueel nodig is. Beiden staan bij de kleinschalige opvang voor vergunninghouders niet onder druk als gevolg van de verhoogde instroom. Nidos streeft naar lokale afspraken in iedere gemeente met kleinschalige opvang; «oudere» samenwerkingsafspraken of convenanten zoals uit Utrecht, zijn hierbij vaak een voorbeeld voor nieuwe verbanden.
Bent u het ermee eens dat een goede, persoonlijke band tussen mentoren en amv's en een duidelijk, integraal beeld van hoe het met de jongere gaat, kan helpen met het vroegtijdig signaleren van en mogelijk zelfs voorkomen van vertrek met onbekende bestemming? Wat is er de afgelopen jaren gedaan om deze band en dit beeld (verder) te versterken? Heeft de huidige druk op de opvang hieraan afbreuk gedaan?
Ik ben het ermee eens dat een band tussen mentoren van het COA en amv’s van meerwaarde kan zijn bij het signaleren van een mogelijk vertrek met onbekende bestemming (mob). Er zijn 24 uur per dag mentoren aanwezig. Zij brengen door middel van de amv-methodiek in kaart hoe het met de jongere gaat en welke vaardigheden en competenties hij heeft of nog moet ontwikkelen om zijn toekomst vorm te kunnen geven. Binnen de mogelijkheden die er bestaan wordt ingezet op het bespreken van de risico’s van het vertrek met onbekende bestemming, bijvoorbeeld ten aanzien van verblijf in de illegaliteit. Daarnaast wordt gewezen op de mogelijkheden die bestaan ten aanzien van terugkeer naar het land van herkomst. Ook onder de huidige druk, proberen de mentoren de jongeren zo goed mogelijk in beeld te hebben. De amv-opvang vindt echter niet plaats in een gesloten setting. Daardoor kan niet worden voorkomen dat de amv’s die echt willen vertrekken ook kunnen vertrekken. Een band tussen een mentor en een amv kan dus zeker een bijdrage leveren aan het signaleren dat een amv mob wil gaan en/of het investeren in het voorkomen hiervan, maar de stelling dat een dergelijke band tussen de jongere en de mentor een mob-vertrek in alle situaties zal verhinderen kan ik niet zonder meer volgen.
Wat is de gemiddelde caseload van amv voogden, nu en in vergelijking met de afgelopen jaren? Bent u van mening dat de voogden voldoende tijd hebben hun taken (zowel de juridische als de sociale begeleiding) adequaat te doen?
De caseloadnormering is gedifferentieerd naar opvangvormen en maatregel. Zo hebben de jeugdbeschermers in een POA locatie een lagere caseload dan de jeugdbeschermers die jongeren in een opvanggezin of in de kleinschalige opvang begeleiden. Een gemiddelde zegt daarom weinig. Wel is het zo dat over de gehele breedte momenteel veel jeugdbeschermers een te hoge caseload hebben. Dit heeft tot gevolg dat ze te weinig tijd hebben voor alle werkzaamheden en dat er een prioritering moet plaatsvinden waarbij contact en veiligheid voorop staan.
Hoe wordt de verlengde opvang voor amv's van 18 tot 21 jaar vormgegeven, nu er voor 2022 geld voor beschikbaar is? Wordt het effect van deze opvang op de jongeren en hun voorbereiding op zelfstandigheid/de toekomst gemeten voor het einde van het jaar? En (gezien de oproep van de VNG voor deze verlengde opvang) het effect op gemeenten? Zo nee, waarom niet?
De vrijgekomen middelen zullen aan gemeenten worden overgedragen aan de hand van een verdeelsleutel. Met deze middelen zullen de gemeenten zelf de benodigde afspraken kunnen maken met Nidos ten aanzien van de ex-amv’s met een status in hun gemeenten. Momenteel is de structurele financiering van de verlengde opvang nog onderwerp van gesprek en de vraag óf en de wijze waarop dit structureel vormgegeven zal worden, staat daarom nog niet vast. Wel acht ik het wenselijk om de verlengde opvang te zijner tijd te evalueren en daarbij is het van belang om zowel het effect op de jongeren als het effect op de gemeenten te betrekken. Dit hangt echter samen met de vraag óf en de wijze waarop de verlengde opvang structureel gefinancierd zal worden.
Worden jongeren zelf actief betrokken bij de (continue) verbetering van de opvang en voor de opzet van de verlengde opvang? Zo nee, waarom niet?
Participatie en inspraak is een belangrijk onderdeel van de methodische begeleiding van het COA. In de begeleidingsmethodiek is opgenomen om op elke locatie een jongerenraad (poa) en een huiskamervergadering (kwv) te organiseren. Daarnaast is in de begeleidingsplannen inspraak van de jongere van groot belang.
Nidos werkt met «Trusted Juniors», amv’s van diverse nationaliteiten en wonend in verschillende opvangvormen. Zij geven gevraagd en ongevraagd feedback over onderwerpen waaronder ook opvang. Bij de aanbesteding van de kleinschalige opvang zijn partijen voorts actief bevraagd op participatie van jongeren bij de opvang.
De verlengde opvang wordt momenteel geregeld op basis van afspraken tussen gemeenten en aanbieders. De opzet voor een structurele variant van de verlengde opvang bevindt zich nog niet in een fase van praktische voorbereiding en is, zoals ook vermeld in mijn antwoord op vraag 13, afhankelijk van de vraag óf en de wijze waarop dit structureel gefinancierd zal worden.
Afwijzingen kort verblijf familieleden Syrische Nederlanders. |
|
Kati Piri (PvdA), Jasper van Dijk , Sylvana Simons (BIJ1), Marieke Koekkoek (D66), Don Ceder (CU), Tunahan Kuzu (DENK), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Hoeveel aanvragen zijn in de afgelopen vijf jaar gedaan voor een kort verblijf in Nederland door Syriërs via een «bewijs garantstelling en particuliere logiesverstrekking»?
Ingevolge artikel 14 van de (EU) Visumcode1 moeten aanvragers van een kort verblijf (Schengen)visum aantonen dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikken voor de kosten van de (retour)reis en de kosten van het verblijf in Nederland. Een visumaanvrager kan dit ook aantonen met een «bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking» door een solvabele derde, bijvoorbeeld de referent in Nederland. Er is geen overzicht beschikbaar hoe vaak een dergelijk «bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking» is gebruikt, maar dit formulier wordt voornamelijk gebruikt voor het verblijfsdoel «familiebezoek». In de afgelopen vijf jaar (periode 01-01-2017 t/m 31-12-2021) zijn er 1.958 visumaanvragen voor kort verblijf ingediend met als verblijfsdoel «familiebezoek», door aanvragers met de Syrische nationaliteit (zie cijfers in bijlage 1, figuur 2).
Bij hoeveel van deze aanvragen voldeed de aanvrager aan de gestelde voorwaarden?
In de periode van 01-01-2017 t/m 31-12-2021 zijn er 9.222 visumaanvragen ingediend door personen met de Syrische nationaliteit, waarvan 4.143 zijn ingewilligd (een inwilligingspercentage van ongeveer 45%). Voor specifiek het verblijfsdoel «familiebezoek» zijn er in deze periode 1.958 visumaanvragen ingediend door personen met de Syrische nationaliteit, waarvan 497 aanvragen zijn ingewilligd (ongeveer 25%). T.a.v. de ingewilligde aanvragen is geoordeeld dat aan de bepalingen van de Visumcode is voldaan.
Wat was het afwijzingspercentage van aanvragen voor kort verblijf voor alle nationaliteiten? Wat is het afwijzingspercentage voor aanvragen voor kort verblijf specifiek voor Syriërs? Wat is het afwijzingspercentage voor aanvragen kort verblijf voor Syriërs die aan alle gestelde voorwaarden voldoen?
In de periode van 01-01-2017 t/m 31-12-2021 was het weigeringspercentage van alle visumaanvragen wereldwijd (ongeacht nationaliteit en verblijfsdoel) ongeveer 13%. Het weigeringspercentage voor personen in bezit van de Syrische nationaliteit (ongeacht verblijfsdoel) in deze periode bedroeg afgerond 55%.
Aanvragen voor een (Schengen) visum kort verblijf (max. 90 dagen per periode van 180 dagen) worden getoetst overeenkomstig de bepalingen van de Visumcode. Als aan alle voorwaarden (inclusief tijdige terugkeer, het niet gesignaleerd staan ter fine van weigering en er geen bezwaar van een andere lidstaat bestaat tegen de komst van de aanvrager) wordt voldaan, wordt een aanvraag ingewilligd. Het afwijzingspercentage van 55% betreft derhalve uitsluitend aanvragen waarbij niet aan alle voorwaarden werd voldaan.
Zie bijlage 1, figuren 5 en 6 voor de gebruikte weigeringsredenen voor afgewezen visumaanvragen van personen in het bezit van de Syrische nationaliteit in de periode van 1-1-2017 t/m 31-12-2021. Vaak worden meerdere weigeringsredenen gebruikt voor een visumaanvraag omdat er sprake is van een combinatie van weigeringsgronden.
De meest voorkomende weigeringsgronden voor Syrische aanvragers zijn:
Bovengenoemde weigeringsgronden zijn overigens ook de meest gebruikte weigeringsgronden voor andere nationaliteiten. In bijlage 2 vindt u een nadere omschrijving van de weigeringsgronden.2
Kunt u aangeven om welke redenen aanvragen, die aan alle voorwaarden voldoen, alsnog worden afgewezen? Speelt het «vestigingsgevaar» hierin een rol?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Eén van de criteria voor het verlenen van een (Schengen) visum kort verblijf is inderdaad of de aanvrager het voornemen heeft het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór de geldigheidsduur van het aangevraagde visum verstrijkt. Hiervoor wordt onder meer gekeken naar de sociaaleconomische binding van betrokkene met het land van herkomst en/of bestendig verblijf. Dit wordt beoordeeld op individuele merites aan de hand van het aanvraagdossier.
Betekent de oorlogssituatie in Syrië dat voor inreizende familieleden in alle gevallen wordt aangenomen dat er geen of slechts een zwakke sociaal en economische band met het land van herkomst of verblijf bestaat? Bestaat een interne werkinstructie waarin dit is uitgewerkt? Zo ja, wilt u deze aan de Kamer doen toekomen?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 4. In algemene zin is de burgeroorlog in Syrië uiteraard van grote invloed op de sociaaleconomische omstandigheden van Syriërs. Alle visumaanvragen worden echter op hun eigen merites beoordeeld overeenkomstig de bepalingen van de Visumcode. De meeste visa van Syriërs worden aangevraagd vanuit (buur)landen uit de regio, waarbij geldt dat sommige Syriërs hiervoor op en neer reizen vanuit Syrië en anderen zich (al dan niet tijdelijk) in deze landen hebben gevestigd.
Bent u het eens dat, als aanvragers aan alle voorwaarden voldoen, het uitgangspunt dient te zijn dat de vergunning wordt verleend, tenzij er zwaarwegende redenen zijn dit niet te doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het uitgangspunt is inderdaad dat een visum kan worden verleend als aan alle voorwaarden van de Visumcode wordt voldaan. Indien niet aan alle voorwaarden wordt voldaan biedt de Visumcode op grond van artikel 25 aan lidstaten de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen een territoriaal beperkt «kort verblijf» visum te verstrekken voor de duur van maximaal 90 dagen in een periode van 180 dagen, wanneer zij dat op humanitaire gronden, vanwege het nationale belang of gelet op internationale verplichtingen, noodzakelijk achten. Dit artikel biedt echter geen ruimte om af te wijken van de voorwaarde dat het voornemen moet bestaan om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten. Nederland verstrekt daarom geen (territoriaal beperkte) Schengenvisa voor kort verblijf aan personen als ten tijde van de beoordeling van de visumaanvraag gerede twijfel bestaat aan de tijdige terugkeer na afloop van hun visum.
Bent u ook van mening dat elke aanvraag individueel moet worden beoordeeld? Zo ja, kunt u aangeven en onderbouwen of dat de afgelopen jaren ook de praktijk is geweest? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verklaart u dan dat er zoveel aanvragen worden afgewezen, terwijl wel aan alle voorwaarden wordt voldaan?
Ja, zie ook de antwoorden op vraag 4 en vraag 5. Visumaanvragen worden op hun eigen merites beoordeeld. Dat is het uitgangspunt en de staande praktijk bij de beoordeling van (Schengen)visumaanvragen voor kort verblijf. Het algemene gemiddelde weigeringspercentage bij visumaanvragen voor NL bedroeg in de periode van 01-01-2017 t/m 31-12-2021 ongeveer 13%. Voor aanvragers met de Syrische nationaliteit bedroeg het weigeringspercentage 55%. Zoals figuur 5 in bijlage 1 laat zien is daarbij vaak sprake van onvoldoende binding met het land van herkomst of bestendig verblijf en twijfel aan tijdige terugkeer.
Erkent u dat er objectieve belemmeringen bestaan voor het uitoefenen van het gezins- of familieleven voor Syriërs die hier asiel hebben gekregen? Erkent u dat een kort bezoek naar Nederland de enige mogelijkheid kan zijn waarop mensen elkaar kunnen zien of deel uit kunnen maken van belangrijke levensgebeurtenissen?
Voor de beantwoording van deze vraag is het belangrijk om onderscheid te maken tussen gezinsleden en overige familieleden van Syrische Nederlanders/ statushouders. Gezinsleden (partners, minderjarige kinderen en afhankelijke meerderjarige kinderen) kunnen op basis van gezinshereniging (reguliere gezinshereniging of gezinshereniging in het kader van nareis asiel) naar Nederland komen, hiervoor kan een lang verblijf visum worden aangevraagd. In de Nederlandse situatie is dat een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Voor gezinsleden is er derhalve geen belemmering. Voor overige familieleden geldt dat zij voor een bezoek aan Nederland een (Schengen) visum kort verblijf moeten aanvragen waarbij getoetst wordt aan de voorwaarden zoals beschreven in de Visumcode.
Bent u van mening dat de menselijke maat voldoende wordt toegepast bij het beoordelen van deze visumaanvragen?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 6 v.w.b. de mogelijkheid in uitzonderlijke gevallen een visum te verstrekken op humanitaire gronden. Personen die om humanitaire redenen moeten reizen zijn gedurende de coronapandemie bovendien uitgezonderd van het EU-inreisverbod.
Wat kunnen Syriërs, die aan alle voorwaarden voldoen om hun familieleden uit te nodigen voor kort verblijf, doen om te zorgen dat zij hun familieleden alsnog kunnen zien?
Een Syrische Nederlander of (asiel) statushouder kan een visumaanvraag voor een familielid ondersteunen d.m.v. een «bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesverstrekking», maar bij de beoordeling van de visumaanvraag zullen onder andere ook de individuele omstandigheden van de visumaanvrager worden betrokken, om te beoordelen of tijdige terugkeer aannemelijk is. Indien aan alle bepalingen van de Visumcode wordt voldaan, wordt een visum verleend.
Zie het antwoord op vraag 8 voor de overige mogelijkheden.
Figuur 1: Totaal aantal aanvragen voor een kort verblijf (Schengen) visum per jaar van aanvragers met de Syrische nationaliteit, voor alle verblijfsdoelen.
Figuur 2: Aantal aanvragen voor een (Schengen) visum kort verblijf per jaar van aanvragers met de Syrische nationaliteit met verblijfsdoel «familiebezoek».
Figuur 3: Aantal ingewilligde visa (inclusief VTBG) voor een (Schengen) visum kort verblijf per jaar van aanvragers met de Syrische nationaliteit, voor alle verblijfsdoelen.
Figuur 4: Aantal ingewilligde visa (inclusief VTBG) voor een (Schengen) visum kort verblijfper jaar van aanvragers met de Syrische nationaliteit met verblijfsdoel familiebezoek.
Figuur 5: Aantal keer dat een weigeringsreden is gebruikt in geweigerde aanvragen van 1-1-2017 t/m 31-12-2021 van aanvragers met de Syrische nationaliteit voor alle verblijfsdoelen gezamenlijk.
Figuur 6: Aantal keer dat een weigeringsreden is gebruikt in geweigerde aanvragen van aanvragers met de Syrische nationaliteit met verblijfsdoel «familiebezoek».
Het artikel 'In 2021 vonden er bijna 12.000 pushbacks plaats aan Europese buitengrens' |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ben Knapen (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de voortdurende trend van pushbacks van migranten aan de Europese buitengrenzen, waarbij 12.000 migranten dit jaar illegaal de EU zijn uitgezet?
Het kabinet is bekend met aanhoudende berichten over pushbacks aan de Europese buitengrenzen, waaronder in een aantal grensgebieden in de Balkan-regio. Het kabinet is tevens bekend met berichten over mishandeling van migranten in Europese grensgebieden, inclusief in de Balkan-regio.
Bent u op de hoogte van het feit dat dit jaar meer dan 6.000 migranten op de Balkan illegaal uit de EU zijn gezet, waarbij zij slachtoffer waren van fysieke mishandeling, intimidatie, afpersing, vernietiging van eigendom en diefstal?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat deze pushbacks van migranten een uitholling van het internationaal recht betekenen, aangezien eenieder recht heeft om asiel aan te vragen in de EU, terwijl dit recht hen ontzegd is door hen uit te zetten voordat zij asiel konden aanvragen?
Het kabinet deelt de zorgen van uw Kamer ten aanzien van de berichtgeving over pushbacks en heeft uw Kamer hier meermaals over geïnformeerd.1 Lidstaten van de Europese Unie zijn zelf primair verantwoordelijk voor de uitvoering van grenstoezicht. Voor lidstaten met buitengrenzen is dit niet altijd eenvoudig. Het kabinet heeft dan ook begrip voor de moeilijke situatie waarin deze lidstaten zich bevinden. Voor het kabinet staat echter buiten kijf dat bij grensbeheer van zowel onze eigen grenzen, als de gemeenschappelijke Europese buitengrenzen internationaal en Europees recht gerespecteerd dient te worden, waaronder nadrukkelijk respect voor het principe van non-refoulement. Dit is ook van belang omdat we als waardengemeenschap binnen de EU zorg moeten dragen voor het respecteren van de rechtsstaat en het Unierecht in het algemeen.
Nederland brengt zorgen omtrent pushbacks over, zowel bilateraal, als bij de Europese Commissie. De Commissie ziet, als hoedster van de verdragen, toe op de naleving van Europees recht door de lidstaten. Het kabinet zal het belang van het respecteren van fundamentele rechten aan de grens blijven benadrukken.
Wat vindt u van de observatie in het NRC artikel1 dat dit jaar een nieuw dieptepunt is bereikt, waarbij martelingen van migranten binnen de EU plaatsvinden zonder dat Europese regeringsleiders zich daartegen uitspreken of actie ondernemen?
Uiteraard acht het kabinet dit bericht zeer zorgelijk. Fundamentele rechten dienen altijd en overal gerespecteerd te worden. Ook dit benadrukt het kabinet waar nodig in verschillende fora en op alle niveaus, waaronder de Europese Raad. Zo heeft Nederland tijdens de Europese Raad van 21-22 oktober jl. in lijn met motie van het lid Piri3 zorgen uitgesproken over vermeende pushbacks en benadrukt dat het handelen aan de grens altijd in lijn dient te zijn met Europees en internationaal recht. Ook heeft Nederland dit onderwerp zowel tijdens de JBZ-raad als tijdens diverse bilaterale gesprekken opgebracht het afgelopen jaar.
Bent u bereid zich in Europees verband in te zetten om deze illegale pushbacks te bestrijden en veroordelen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals eerder vermeld kaart het kabinet de problematiek op diverse momenten aan, en zal dit blijven doen.
Bent u bereid zich in bilateraal verband in te zetten om pushbacks te bestrijden bij andere Europese lidstaten waar deze het meeste plaatsvinden, zoals Polen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals uw Kamer bekend is, benadrukt Nederland ook in bilaterale contacten het belang van naleven van Europees en internationaal recht in grensgebieden. Nederland heeft met verschillende lidstaten op zowel politiek als (hoog)ambtelijk niveau gesproken over de verplichting fundamentele rechten te respecteren en het belang van transparantie aan de grens onderstreept.
Het bericht Nederlanders met niet-Westerse migratieachtergrond financieel kwetsbaarder |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlanders met niet-westerse migratieachtergrond financieel kwetsbaarder»?1
Ja
Welke beleidsmatige conclusies verbindt u aan de uitkomst van het Autoriteit Financiële Markten (AFM)-onderzoek, namelijk dat Nederlanders met een migratieachtergrond, met name Nederlanders met een niet-Westerse migratieachtergrond, gemiddeld financieel kwetsbaarder zijn dan Nederlanders zonder migratieachtergrond?
Het is mij bekend dat huishoudens met een niet-Westerse migratieachtergrond behoren tot de groepen die kampen met een relatief hoog risico op armoede (CBS, Armoede en sociale uitsluiting, 2021). Ook uit een studie van het Nibud, in opdracht van Wijzer in geldzaken (Financieel kwetsbaar, mei 2020), blijkt dat mensen met een migratie-achtergrond financieel kwetsbaar zijn.
Het voorkomen en bestrijden van armoede en schulden is een belangrijk speerpunt van dit kabinet. De komende periode zet het kabinet daarbij onder meer in op meer financiële educatie, tegengaan van niet-gebruik van beschikbare financiële voorzieningen, en op preventie en vroegsignalering om problematische schulden te voorkomen.
Voor mensen met geldvragen en geldzorgen zijn in veel gemeenten vrijwilligersorganisaties actief, zoals Schuldhulpmaatje en Humanitas. Deze organisaties zijn ook te vinden via Geldfit.nl en hun telefoonnummer 0800–8115 (waar naast Nederlands ook Engels wordt gesproken). Verder hebben diverse gemeenten laagdrempelige loketten voor vragen, zoals de buurtteams die in veel gemeenten actief zijn, of specifieke loketten voor geldvragen, zoals de Helpdesk Geldzaken in Den Haag, de Vraagwijzers in Rotterdam of de Werkplaats Financiën in Eindhoven.
Ook initiatieven om de taal- en digitale vaardigheden te vergroten dragen hieraan bij. Daartoe dient onder andere het project Tel mee met Taal en diverse projecten bij lokale bibliotheken. Op de website Steffie.nl kan men eenvoudige filmpjes bekijken over geldzaken. Oefenen.nl biedt eenvoudige lessen voor taal, geld en computervaardigheden. Stichting Lezen & Schrijven heeft voor laaggeletterden de groepscursus «Voor ’t zelfde geld» ontwikkeld. Digisterker heeft een jongerenwebsite gemaakt over geldzaken & digitale overheid en een lesprogramma ontwikkeld2.
Deelt u de conclusie dat 40% van de pensioengerechtigde Nederlanders met een niet-Westerse migratieachtergrond onder de armoedegrens leeft? Zo nee, waarom niet? Zo, ja deelt u dat dit uiterst zorgwekkend is en dat er daarom meer beleidsmatige aandacht voor moet zijn?
Ik deel de boodschap die erachter zit. Een aanzienlijk deel van de pensioengerechtigden met een niet-Westerse migratie-achtergrond is financieel kwetsbaar en is aangewezen op bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO). De aangehaalde conclusie zelf komt uit een onderzoek dat SEO in 2017 voor de FNV heeft uitgevoerd naar de inkomenspositie van ouderen in peiljaar 2014. Ander recenter onderzoek, dat in 2020 door het CBS in opdracht van SZW met de SVB is uitgevoerd, laat voor peiljaar 2018 zien dat 44,4% van de pensioengerechtigden met een niet-Westerse achtergrond potentieel recht op AIO had en dat 25,5% van die potentieel rechthebbenden daar geen gebruik van maakte (CBS, Recht en gebruik Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen 2017 en 2018, december 2020).
Daarbij dient gezegd te worden dat in de praktijk een deel van de potentieel rechthebbenden uit het onderzoek mogelijk geen recht op AIO heeft doordat zij bijvoorbeeld roerende goederen hebben in het buitenland die niet zijn meegewogen in het CBS-onderzoek. Desalniettemin wijzen de resultaten van het niet-gebruik erop dat, hoewel de AIO als doel heeft om het inkomen van financieel kwetsbare ouderen aan te vullen tot bijstandsniveau, de regeling nog niet voldoende doeltreffend is. Het gaat om een punt van aanhoudende zorg dat daarom ook de nodige beleidsmatige aandacht krijgt.
Deelt u de conclusie dat een ontoereikende oudedagsvoorziening hier een reden voor is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke verklaringen heeft u hiervoor en welke maatregelen gaat u nemen om dit tegen te gaan?
De al voor de vestiging in Nederland in het buitenland opgebouwde oudedagsvoorziening kan na vestiging in Nederland op verschillende manieren worden aangevuld. Dit kan onder andere via de reguliere AOW-opbouw, aanvullende inkoop van AOW-rechten, al dan niet fiscaal gefaciliteerde vermogensvorming in bijvoorbeeld het tweede en derde pijlerpensioen en/of langer doorwerken. Maar bij een ontoereikende initiële oudedagsvoorziening kan het wel zo zijn dat het geheel uiteindelijk toch onvoldoende is om na pensionering in een inkomen boven de bijstandsnorm voor ouderen te voorzien. Dit speelt des te meer waar de in het buitenland opgebouwde en naar Nederland mee te nemen oudedagsvoorzieningen lager of afwezig zijn, naarmate het om lagere inkomens gaat en naarmate het verblijf in Nederland voor de pensioengerechtigde leeftijd korter is. In zulke situaties zullen de maatregelen gericht moeten zijn op het tegengaan van de ongewenste inkomensgevolgen bij pensionering en dat is waarop de Aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO) is gericht.
Wat gaat u in de komende tijd doen om het niet-gebruik van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO) door rechthebbenden te verminderen en zijn bestaande maatregelen hiertoe effectief genoeg?
Met name via de SVB en haar samenwerkingspartners zet ik mij in voor het actief informeren van burgers over hun rechten op AOW en AIO en voor ondersteuning bij het aanvragen daarvan. Daarbij wordt extra informatie gegeven aan bijvoorbeeld mensen met een onvolledige AOW-opbouw. Knelpunt is wel dat als gevolg van privacywetgeving het nog niet mogelijk is om gegevens uit te wisselen. De SVB heeft daardoor nog geen juridische mogelijkheden om bij mensen die geen AIO aanvragen na te gaan of zij daar misschien wel recht op kunnen hebben en hen vervolgens gericht te gaan benaderen. Dat maakt dat de maatregelen nu nog niet effectief genoeg zijn. Op dat punt werken SVB, UWV en SZW daarom aan een pilotproject waarmee dit via gegevensuitwisseling technisch en juridisch mogelijk kan worden. Daarover wordt uw Kamer regulier geïnformeerd via de rapportages over de Stand van de Uitvoering van de sociale zekerheid.
Voor hulp bij overheidsdiensten, zoals de AIO, kunnen mensen ook terecht bij het Informatiepunt Digitale Overheid in een bibliotheek. Er zijn inmiddels ruim 430 Informatiepunten verspreid over het land. De Informatiepunten worden onder andere door de SVB (en andere overheidsorganisaties) ingezet om mensen hulp te bieden bij hun diensten als zij er zelf niet uit komen. Mensen worden dan persoonlijk door een getrainde bibliotheekmedewerker geholpen.
De Informatiepunten Digitale Overheid zijn er voor mensen die moeite hebben met digitale dienstverlening en vragen hebben over het zaken doen met de overheid. De Informatiepunten zijn ondergebracht in de bibliotheken. Daarmee zijn ze laagdrempelig en kunnen mensen er makkelijk binnenlopen. De medewerkers van de bibliotheek zijn speciaal getraind op vraagherkenning en zakelijke empathie. Daarnaast weten ze goed wat de aangesloten overheidsinstanties doen. Ze kunnen mensen verwijzen naar het maatschappelijk middenveld of naar de juiste overheidsinstantie als vragen heel specifiek zijn.
Zo is in Rotterdam in november «De week van het extraatje 010» gehouden waar burgers van de gemeente Rotterdam de mogelijkheid hadden om in de bibliotheek van Rotterdam geïnformeerd te worden over landelijke en gemeentelijke regelingen waar zij mogelijk recht op hebben, maar nog niet hebben aangevraagd. Ook kunnen zij hulp krijgen bij de aanvraag zelf.
Deelt u de conclusie uit het AFM-onderzoek dat communicatie, digitale vaardigheden, de complexiteit van het financiële stelsel en taalbarrières drempels vormen ten aanzien van de toegang tot financiële dienstverlening voor een deel van deze groep? Wat gaat u hieraan doen?
Het is goed dat de AFM hier aandacht voor vraagt en dat zowel de financiële sector als de overheid hier aandacht aan besteden.
Het kabinet onderschrijft het belang om informatie over geldzaken en financiële dienstverlening laagdrempelig en toegankelijk te houden, zodat niet alleen financieel kwetsbare groepen (zoals sommige mensen met een migratie-achtergrond, laaggeletterden en mensen met weinig digitale vaardigheden) worden bereikt en geholpen.
Hiervoor lopen diverse initiatieven. Het programma Tel mee met Taal versterkt de basisvaardigheden (taal-, reken- als digitale vaardigheden) voor alle mensen die dat nodig hebben. Gemeenten ontvangen jaarlijks circa € 63 miljoen voor het verzorgen van cursussen basisvaardigheden. Per gemeente kan bij het organiseren van deze cursussen gericht worden gekeken naar (extra) kwetsbare groepen en een specifieke aanpak hierop.
Binnen het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer, waarin aanbieders en gebruikers van het betalingsverkeer vertegenwoordigd zijn, wordt regelmatig gesproken over de toegankelijkheid van het betalingsverkeer. Ook is een actieplan Toegankelijk Betalingsverkeer opgesteld, met een voortgangsverslag3. Voorbeelden van wat diverse banken doen ten aanzien van toegankelijkheid en inclusie staan ook op de website van de Betaalvereniging4. Het Verbond van verzekeraars helpt verzekeraars om klanten met geldproblemen en laaggeletterdheid te herkennen en de dienstverlening daarop af te stemmen.
In het leernetwerk financieel kwetsbare groepen bundelt het platform Wijzer in geldzaken met de partners (de Nederlandse Vereniging van Banken, het Verbond van Verzekeraars, de Pensioenfederatie, de AFM, DNB en het Nibud) haar krachten om in de financiële sector aandacht te besteden aan financieel kwetsbare groepen en te zien wat werkt voor deze groepen. Wijzer in geldzaken heeft een gezamenlijke aanpak geformuleerd, met onder andere een waaier met tien bouwstenen5 voor professionals. Die bevat praktische tips, inspiratie en hulpmiddelen om financieel kwetsbare groepen (waaronder mensen met een migratie-achtergrond) beter te bereiken en te helpen. De bouwstenen worden ook gebruikt in de kernprojecten van Wijzer in geldzaken.
Deelt u de conclusie uit het AFM-onderzoek dat bestaande wet- en regelgeving onbedoeld averechtste effecten kan hebben op de toegang tot financiële dienstverlening voor deze groep? Zo ja, wat gaat u doen om deze mogelijke onbedoelde effecten te verminderen en kunt u hierbij specifiek ingaan op de conclusie over de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)? Zo nee, waarom niet?
De AFM constateert terecht dat financiële instellingen op basis van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) de etnische achtergrond van hun klanten niet mogen registeren.
In het rapport wordt gesteld dat het niet is uitgesloten dat wettelijke informatiebepalingen leiden tot informatie die voor (financieel) laaggeletterde Nederlanders te ingewikkeld is. De AFM wijst er daarbij op dat de huidige wettelijke normen wel de ruimte bieden om informatie simpel en overzichtelijk te houden en tekst te vervangen door visualisaties. Het kabinet onderschrijft het belang van goede informatieverstrekking waarbij ook aandacht is voor de wijze waarop die informatie wordt verstrekt. Daar pleit Nederland ook in Europa voor. Zo zet Nederland zich in de onderhandelingen over de Europese richtlijn consumentenkrediet in op begrijpelijke en eenvoudige informatie en op een leenomgeving die beter aansluit bij het belang van (kwetsbare) consumenten.
Via het actieplan consumentenkeuzes6 wordt onderzocht wat financiële instellingen in de communicatie, dienstverlening en keuze-omgeving kunnen verbeteren, zodat mensen vaker en makkelijker financieel gezonde keuzes maken.
Zoals het rapport opmerkt, zijn er enige aanwijzingen dat er door de toepassing van de Wwft risico’s zijn dat vluchtelingen en arbeidsmigranten belemmerd worden in de toegang tot financiële dienstverlening, maar er bestaat geen duidelijk en onderbouwd beeld of en in welke mate dit inderdaad aan de orde is. Op grond van de Wwft dienen financiële instellingen als onderdeel van het cliëntenonderzoek een zelfstandige risico-gebaseerde inschatting te maken voor de risico’s op witwassen en het financieren van terrorisme. Financiële instellingen maken daarbij gebruik van objectief vastgestelde risico-indicatoren en kunnen bij mogelijke risico’s om aanvullende informatie en documentatie verzoeken. Dergelijke verzoeken om uitvoerige documentatie zijn soms ingewikkeld. Deze zijn echter noodzakelijk om de integriteit van het financiële stelsel te waarborgen en dat raakt de kern van de poortwachtersfunctie van financiële instellingen. Daarbij is wel van belang dat de bank per klant een individuele risicobeoordeling maakt. Een verhoogd risico kan betekenen dat er om aanvullende informatie verzocht moet worden, maar niet dat een groep klanten categoraal geweigerd moet worden.
Bent u bereid om de conclusie van de AFM, namelijk dat er behoefte is aan financiële producten op islamitische leest, te onderschrijven en u ertoe in te spannen dat er financiële producten op islamitische leest in grotere mate beschikbaar worden op een betaalbare manier? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u bereid om dit te bewerkstelligen?
De AFM concludeert dat er behoefte lijkt te zijn aan financiële producten die op islamitische leest geschoeid zijn. Marktpartijen gaan zelf over de producten en de vorm van die producten die zij aanbieden. Zij moeten zich hierbij uiteraard aan de geldende wet- en regelgeving houden. Op 7 december 2021 heeft de Minister van Financiën uw Kamer een brief toegezonden waarin onder andere wordt ingegaan op de ingewikkeldheden die spelen bij rentevrije hypotheken7. De mogelijkheid bestaat om in overleg te treden met de Belastingdienst daar waar vragen bestaan bij deze aanbieders over de fiscale vereisten die gelden, bijvoorbeeld met betrekking tot de toepasselijkheid van de eigenwoningregeling. De ervaring leert dat dit ook gebeurt door productaanbieders voor wat betreft deze producten.
Bent u bereid om het voorstel van de AFM, namelijk om meer onderzoek te doen om een fijnmaziger beeld te scheppen van deze groep, op te pakken? Zo nee, waarom niet?
Bij een brede aanpak van de bestrijding van armoede is het essentieel om kwetsbare groepen in beeld te hebben. Diverse publicaties geven al een fijnmaziger beeld van kwetsbare groepen, zoals de Verkenning werkende armen8 van de SER en de publicatie Armoede en Sociale Uitsluiting van het CBS. Ik volg deze ontwikkelingen op de voet.
Bent u bereid om de suggestie van de AFM, namelijk om tijdens het inburgeringsproces meer aandacht te besteden aan financiële zelfredzaamheid, ter harte te nemen? Zo nee, waarom niet?
Met de komst van het nieuwe stelsel inburgering is ook de verplichting opgenomen in de Participatiewet dat gemeenten statushouders bij vestiging in de gemeenten gedurende zes maanden ontzorgen door vanuit de uitkering de belangrijkste vaste lastenposten (huur, zorgverzekering, energie en water) te betalen. De gemeente kan als bijstandsverstrekker en regisseur van de inburgering een belangrijke ondersteunende rol spelen bij enerzijds het stabiliseren van de financiële situatie van de asielstatushouder en anderzijds de begeleiding naar financiële zelfredzaamheid. Deze begeleiding kunnen gemeenten combineren met andere inburgeringsactiviteiten.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het aanstaande commissiedebat over armoede en schulden?
Ja, daartoe ben ik bereid.
Hoe beziet u de noodzaak voor een tijdelijke, urgente set maatregelen op dit moment, nu de druk op de grens door diplomatieke druk en samenwerking met derde landen juist lijkt af te nemen?
Het kabinet volgt de situatie aan de grenzen met Belarus nauwlettend en acht daarbij het oordeel van de Europese Commissie ten aanzien van de beoordeling van de situatie van groot belang. Het kabinet is van mening dat de Commissie kan worden gevolgd in haar beoordeling van de situatie en dat deze optreden vanuit de EU rechtvaardigt.
Het klopt dat vanwege diplomatieke druk en samenwerking met derde landen er minder vluchten naar Minsk plaatsvinden vanuit diverse derde landen en ook de pogingen tot oversteken van de grens gedaald zijn. Het kabinet ziet deze inspanningen complementair aan het voorstel betreffende de noodmaatregelen op basis van art. 78(3). Het aantal pogingen om de EU-grens over te steken in Polen, Litouwen en Letland is onder meer door deze acties gedaald. Echter, in de periode 20 december 2021 – 9 januari 2022 zijn er nog 1.897 pogingen om de grens irregulier over te steken verhinderd door de betrokken lidstaten. Er is zodoende nog steeds sprake van een verhoogde instroom, wanneer dit wordt afgezet tegen de instroom in voorgaande jaren.
De instroom is in relatief korte periode sterk gestegen, zeker wanneer dit wordt afgezet tegen de tijd die nodig is om nationale asielsystemen te versterken en uit te breiden. De regeling ziet tevens op assistentie bij de afhandeling van de asielverzoeken van de migranten die de afgelopen maanden binnenkwamen en is dus ook de eerste maanden na de piek in de instroom van nut. Ook weegt in die beoordeling mee dat de regeling expliciet bepaalt dat Letland, Litouwen en Polen de artikelen die de mateiële effecten op de procedure beschrijven (de artikelen 2, 3, 4 en 5) niet langer mogen toepassen dan strikt noodzakelijk is om de door Belarus veroorzaakte noodsituatie aan te pakken, en in geen geval langer dan de in artikel 10 vastgestelde termijn van zes maanden.
In hoeverre bent u het eens met de uitspraak van de Europese Commissie (EC) dat deze maatregelen er moeten komen omdat er sprake is van een ongekende [«unprecedented»] situatie, terwijl er aan andere Europese buitengrenzen meer migranten en vluchtelingen wachten – en bovendien al veel langer?
De afgelopen jaren zijn er amper pogingen geweest om de Unie irregulier in te reizen via Belarus. In de zomer van 2021 namen deze aantallen echter onverwacht enorm toe, door toedoen van het Belarussisch regime dat poogde de EU onder druk te zetten. Hierdoor ontstond een nieuwe migratieroute die nog altijd druk legt op de asielcapaciteit van lidstaten die niet ingericht zijn op een dergelijke instroom. In dit licht stelt de Commissie dan ook in het voorstel dat sinds de zomer van 2021 er sprake is van «an unprecedented increase in irregular border crossings from Belarus». Het kabinet onderschrijft deze analyse.
Is er volgens u nu sprake van een crisissituatie aan de grens met Belarus, zoals bedoeld in artikel 78, lid 3, VWEU?1 Welke onderbouwing is daarvoor? Kunt u zo gedetailleerd mogelijk uitleggen in hoeverre artikel 78, lid 3, VWEU waaraan de EC refereert voldoende juridische basis heeft voor zulke verregaande maatregelen?
In het BNC-fiche is het kabinet ingegaan op de bevoegdheid die de Commissie en Raad hebben op basis van artikel 78, lid 3, VWEU en aangegeven deze bepaling van toepassing te achten op de huidige situatie. Daarbij is gewezen op de rechtspraak van het Hof van Justitie2, die de Commissie ook aanhaalt in het voorstel. Daarin heeft het Hof geoordeeld dat het begrip voorlopige maatregelen in de zin van artikel 78, lid 3, VWEU ruim genoeg moet worden opgevat om de instellingen van de Unie de mogelijkheid te bieden, alle voorlopige maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om doeltreffend en snel te reageren op een «noodsituatie ten gevolge van een plotselinge toestroom van onderdanen van derde landen». Volgens het Hof moet deze noodsituatie worden begrepen in de zin van het vereiste van een voldoende nauwe band tussen de betrokken noodsituatie en de plotselinge toestroom van onderdanen van derde landen. Om deze band vast te stellen, kan bijvoorbeeld gekeken worden naar de aanzienlijke druk op het asielstelsel in de betreffende landen en de toestroom van migranten in een bepaalde periode.3 Daaraan is hier voldaan, zoals volgt uit het voorstel. Zo heeft de Commissie gemotiveerd dat Letland, Litouwen en Polen sinds de zomer van 2021 te maken hebben met een plotselinge toestroom van derdelanders die illegaal hun grenzen overschrijden, waar dat daarvoor niet het geval was (zie bijvoorbeeld overwegingen 2, 4 en 15). De asielstelsels van deze landen waren daar dan ook niet op ingesteld.
Kunt u aangeven waarom het kabinet deze keer wel meedoet aan noodmaatregelen zonder uitzicht op een structurele oplossing, terwijl in het verleden meermaals werd aangegeven dat «Nederland pleit voor structurele oplossingen» en werd volgehouden dat «…zonder perspectief op een [structurele] oplossing zal Nederland niet meer deelnemen aan ad hoc maatregelen»?2
De belangrijkste onderdelen van de noodmaatregelen vormen geen uitzondering op het acquis, maar een explicitering van uitzonderingsclausules die in het bestaande acquis of de voorstellen daartoe van de Europese Commissie van september 2020 zijn verwoord of sluiten aan bij de ideeën van het kabinet over de voorstellen van de Commissie. Dat geldt bijvoorbeeld voor de mogelijkheid bepaalde onderdelen van de terugkeerrichtlijn buiten toepassing te laten in zaken waarbij de grens illegaal is overschreden (een bepaling die Nederland ook heeft geïmplementeerd), voor de mogelijkheden tijdelijk een minimaler pakket aan opvangmaatregelen te hanteren en ook voor de mogelijkheid om de grensprocedure, inclusief de beroepsfase, een periode van 16 weken te laten duren. Dit sluit aan bij de gesprekken die daarover tussen Raad en Commissie worden gevoerd. Tot slot sluit de uitbreiding van de grensprocedure (tot in beginsel alle asielaanvragen, ongeacht de nationaliteit, die worden ingediend aan de grens) aan bij de beoordeling van het kabinet van de voorstellen van de Europese Commissie die in het BNC-fiche is verwoord. Dit is ook de werkwijze die Nederland tot 2015 hanteerde.
Overigens heeft de Europese Commissie op 14 december 2021 een voorstel gepubliceerd voor een verordening waarin situaties van instrumentalisering van migratie en asiel worden geadresseerd. Met dat voorstel wil de Commissie, in aanvulling op de voorstellen voor het migratiepact van 23 september 2020, het kader vastleggen om ook in de toekomst snel het hoofd te kunnen bieden aan instrumentalisering van migranten. Hiermee komt de Commissie tegemoet aan de algemene Nederlandse wens voor structurele oplossingen. Het kabinet zal het voorstel voor de verordening beoordelen en uw Kamer binnen de gebruikelijke termijnen informeren, middels een BNC-fiche.
Welke verwachtingen heeft u van de doeltreffendheid van de voorgestelde maatregelen, nu Polen al heeft aangegeven hier eigenlijk niet op zitten te wachten? Wordt zo geen tijd en energie verspild aan een voorstel dat geen oplossing biedt, terwijl ook gewerkt kan worden aan structurele oplossingen?
Het kabinet is het in zijn algemeenheid niet eens met de visie dat tijd en energie wordt verspild aan onderhandelingen over voorstellen wanneer de lidstaten verschillende standpunten hebben. Het kabinet verwijst verder naar het antwoord op vraag 4.
In hoeverre wordt de tijdelijkheid van het voorstel (zes maanden) geborgd als de EC in haar voorstel al schrijft dat de maatregelen blijven gelden voor mensen uit derde landen die na die zes maanden nog niet zijn teruggekeerd? Welke (juridische) consequenties heeft dit?
Zoals reeds benoemd in antwoord op vraag 4 zijn de maatregelen voor wat betreft het terugkeerproces niet nieuw, maar een explicitering van een mogelijkheid om de terugkeerrichtlijn buiten toepassing te laten in zaken waarin de grens illegaal is overschreden. Dat dit kan voortduren, is dus niet een effect van de regeling, maar een mogelijkheid die deze lidstaten hoe dan ook hebben.
Hoe gaat u de EC houden aan de tijdelijkheid van deze noodmaatregelen? Kan de Kamer erop rekenen dat een eventuele verlenging van deze maatregelen, of de inzet van deze maatregelen op andere plaatsen, door het kabinet zal worden afgewezen?
Het besluit zal na de inwerkingtreding in geen geval langer dan zes maanden van toepassing zijn. Zoals in het fiche is verwoord, zal de Commissie voor het verstrijken van die termijn de situatie regelmatig opnieuw beoordelen en kan zij de Raad voorstellen de toepassing van de in het voorstel vervatte maatregelen te verlengen of in te trekken. De Raad dient daarover te besluiten. Het kabinet acht adequate monitoring van deze maatregelen van groot belang en zal elk voorstel van de Raad op zijn merites beoordelen en uw Kamer daarover informeren.
Hoe duidt u in dit verband het feit dat Oostenrijk nu ook «hybride aanvallen» aanvoert als reden om detentie aan de grens verder uit te breiden?3
Het kabinet doet geen uitspraken over de Oostenrijkse positie in besloten EU-vergaderingen.
In algemene zin kan over het Nederlands standpunt het volgende worden toegelicht. In het BNC-fiche naar aanleiding van het voorstel voor de nieuwe Procedureverordening is reeds gemeld dat de grensprocedure uitgebreid zou moeten worden en van toepassing dient te zijn op alle gevallen, ook in situaties wanneer er geen sprake is van hybride aanvallen. Dit kan de efficiëntie van grensprocedures bevorderen, en kan de integriteit van de grensbewaking versterken. Afhankelijk van de geografische mogelijkheden, kan detentie noodzakelijk zijn om ongeautoriseerde toegang tot de EU te voorkomen. Dat is ook onderdeel van de voorstellen van de Commissie, en overigens ook onderdeel van het staande acquis, dat ook de mogelijkheid van een grensprocedure bevat.
Kunt u aangeven in welke mate de tijdelijke noodmaatregelen zijn overgenomen, dan wel als basis zijn gebruikt voor de herziening van de Schengen Grenscode, specifiek het voorstel voor een verordening ter adressering van de instrumentalisering van migratie en asiel?4
Over het voorstel voor een Raadsbesluit betreffende voorlopige noodmaatregelen ten behoeve van Letland, Litouwen en Polen is nog niet door de Raad beslist. Deze is ook niet als basis gebruikt voor het voorstel tot herziening van de Schengengrenscode. Wel zijn in het voorstel voor herziening van de Schengengrenscode bepalingen opgenomen die raken aan instrumentalisering van migratie en de buitengrenzen. Het voorstel voor een verordening ter adressering van de instrumentalisering van migratie en asiel (COM 2021 890) dat tegelijkertijd met het voorstel tot herziening van de Schengengrenscode is gepresenteerd is inderdaad gebaseerd op het voorstel voor noodmaatregelen voor Letland, Litouwen en Polen. Zie tevens het antwoord op vraag 4.
Uw Kamer wordt over de kabinetsinzet ten opzichte van beide voorstellen geïnformeerd middels het BNC-traject.
In hoeverre blijven de terugkeerrichtlijnen en de maximumtermijn voor detentie voor minderjarigen onder deze noodmaatregelen van kracht? Bent u bereid u ervoor in te zetten dat de richtlijnen voor minderjarigen onder deze noodmaatregelen onveranderd blijven? Zo nee, waarom niet?
Voor minderjarigen die onder de terugkeerrichtlijn vallen geldt onverkort dat zij slechts in laatste instantie, en voor een zo kort mogelijke periode in bewaring worden gesteld (zie artikel 17, lid 1, van de terugkeerrichtlijn). De behandeling van minderjarigen die buiten het toepassingsgebied van de terugkeerrichtlijn vallen mag niet ongunstiger zijn dan deze bepaling voorschrijft (zie artikel 4, lid 4, onder a van de terugkeerrichtlijn). Zoals aangegeven sluiten de maatregelen van dit voorstel aan bij het staande acquis, in de zin dat uitdrukkelijk wordt gewezen op de mogelijkheden die reeds bestaan om de terugkeerrichtlijn buiten toepassing te laten in deze lidstaten, met uitzondering van een aantal bepalingen. De voorstellen brengen geen verandering in de richtlijnen voor minderjarigen, nu ambtshalve bekend is dat Polen, Litouwen en Letland al van deze mogelijkheid gebruikmaken.
Kunt u aangeven in hoeverre de beoogde registratiepunten voor het vragen van asiel op Pools, Litouws of Lets grondgebied zijn gevestigd? Hoe wordt omgegaan met asielzoekers die buiten deze registratiepunten om EU-grondgebied hebben weten te bereiken? Bent u bereid te zorgen dat zij niet worden gedwongen om terug te keren naar het grondgebied van Belarus om vandaaruit zich te melden bij deze punten?
De aanmeldpunten bevinden zich op het grondgebied van de lidstaten. Het is krachtens artikel 5 van de Schengengrenscode niet toegestaan de grens anders dan via een aanmeldpunt, oftewel een grensdoorlaatpost te overschrijden. De voorstellen brengen daar geen wijziging in aan, en er zal in lijn moeten worden gehandeld met het EVRM en de jurisprudentie van het EHRM, waaraan ook deze lidstaten zijn gebonden.
Hoe verhoudt deze inzet van de EC zich tot de rol die de EC heeft ten aanzien van Polen, waar pushbacks en andere misstanden in het grensgebied maar door lijken te gaan?5 Waarom leidt deze houding van Polen tot het afzwakken van het asielrecht, in plaats van een duidelijker optreden tegen Polen?
Zoals in het BNC-Fiche benoemd, presenteerde de Europese Commissie het voorstel naar aanleiding van de conclusies van de Europese Raad van 21-22 oktober waarin zij werd opgeroepen om alle nodige wijzigingen van het EU rechtskader voor te stellen om een onmiddellijk en gepast antwoord te bieden op de situatie aan de grens met Belarus, conform het EU-recht en internationale verplichtingen inclusief de grondrechten. De Commissie geeft in het voorstel aan dat deze maatregelen de betrokken lidstaten in staat dienen te stellen snelle en ordelijke processen op te zetten om de situatie te beheersen, met volledige inachtneming van fundamentele rechten en internationale verplichtingen, met inbegrip van het beginsel van non-refoulement. Het voorstel is gericht op het beter om kunnen gaan met de situatie van een plotselinge verhoogde instroom door instrumentalisatie van migratie door Belarus.
De afgelopen maanden is door de Commissie in de richting van Polen overigens veelvuldig gewezen op het belang van het naleven van het EU-acquis en transparantie over de situatie aan de grens. Commissaris Johansson is doorlopend in nauw contact met de betrokken lidstaten en heeft onderstreept dat het naleven van Europees en internationaal recht essentieel is en er geen sprake mag zijn van pushbacks. Ook heeft zij terecht in debat met het Europees Parlement benoemd dat bij het beschermen van de gemeenschappelijke EU-buitengrens, ook de EU-waarden en het EU-acquis dienen te worden beschermd.
Wat is de stand van zaken van het overleg van de EC met Polen, Letland en Litouwen over het intrekken van nationale wetgeving die pushbacks in strijd met het Unierecht trachten te legaliseren? Gelden deze nationale wetten nog steeds? Zo ja, bent u bereid om deze EU-lidstaten hierop aan te spreken en zo nodig aan bijstand de voorwaarde te verbinden dat deze wetten moeten worden ingetrokken? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om bij de EC aan te dringen op het starten van inbreukprocedures indien deze landen blijven weigeren om hun nationale wettten die pushbacks legaliseren in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Het toetsen van nationale wetgeving van EU-lidstaten aan het EU-recht is toebedeeld aan de Europese Commissie als hoedster van de verdragen en uiteindelijk aan het EU Hof van Justitie. Zoals in antwoord op vraag 12 aangegeven is Commissaris Johansson doorlopend in nauw contact met de betrokken lidstaten en heeft zij onderstreept dat het naleven van Europees en internationaal recht essentieel is, er geen sprake mag zijn van pushbacks en transparantie van het grootste belang is. Dit heeft er vooralsnog niet toe geleid dat wetgeving is aangepast.
Grensbeheer dient te allen tijde plaats te vinden conform internationaal en Europees recht, met respect voor mensenrechten, het recht op aanvragen van asiel en met inachtneming van het principe van non-refoulement. Daar dringt het kabinet bij de betreffende lidstaten reeds met regelmaat op aan, zowel in EU-verband als in bilateraal gesprekken. Zo heeft de voormalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de afgelopen maanden diverse gesprekken gevoerd met haar Poolse, Litouwse en Letse collega’s. Tegelijkertijd is de situatie aan de grenzen met Belarus buitengewoon complex, en hecht het kabinet belang aan de eveneens in het internationale recht erkende verantwoordelijkheid en in Europese regels neergelegde verplichting van Europese lidstaten om de grenzen te beschermen. Ook dat draagt Nederland uit in bilateraal en EU-verband.
Bovenstaande lijn zal Nederland tevens uitdragen tijdens de Conferentie over Europees grensbeheer in Litouwen, waar de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 21 januari aan zal deelnemen. Uw Kamer wordt hierover in de geannoteerde agenda van de informele JBZ-Raad van 2-3 februari nader geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoe u zich richting de EC gaat inzetten om te zorgen dat de humanitaire waarborgen en waarborgen uit de opvang- en terugkeerrichtlijnen en het recht op asiel worden nageleefd, met name gezien de gebrekkige track record van Polen op dit vlak? Kan ervan uit worden gegaan dat Nederland deze voorstellen niet meer steunt als deze waarborgen niet worden nageleefd?
De Commissie is, als hoedster van de verdragen, verantwoordelijk voor het toezien op de naleving van EU-recht. Het kabinet onderschrijft het belang van waarborging van het recht op asiel, en zal bij de behandeling van het voorstel het belang van zorgvuldige monitoring benadrukken.
Het kabinet wijst erop dat de humanitaire ondergrenzen niet onderhandelbaar zijn, en heeft het belang van humanitaire toegang tot het grensgebied benadrukt in internationale gremia en bilaterale besprekingen, zoals de voormalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid recent gedaan heeft tijdens de JBZ-Raad van 9-10 december jl.
Kunt u bovenstaande vragen individueel te beantwoorden?
Ja.
Kunt u bovenstaande vragen (gezien het spoedeisende karakter van de behandeling) uiterlijk binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord. In Raadsverband is op dit moment nog geen besluitvorming over het voorstel inzake deze noodmaatregelen voorzien. Indien dit wel het geval is wordt uw Kamer daarover zoals gebruikelijk geïnformeerd.
De juridische basis waarmee gemeentes gedwongen worden asielzoekers op te vangen |
|
Pieter Omtzigt |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Ferdinand Grapperhaus (CDA), Ankie Broekers-Knol (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u op 12 december jl. een brief aan de Kamer heeft geschreven waarin u aankondigt «aanwijzingen te geven aan de gemeenten Enschede, Gorinchem en de regio Rotterdam» voor de acute noodopvang van asielzoekers in noodopvanglocaties?
Ja, met dien verstande dat niet op 12 maar op 14 december jl. het kabinet een brief aan uw Kamer heeft gezonden getiteld «Acute noodopvang asielzoekers». Bij de verdere beantwoording is de aanname dat u op deze brief doelt.
Hebben de aanwijzingsbrieven die vervolgens naar de betrokken autoriteiten zijn gegaan enig (publiekrechtelijk) rechtsgevolg?
De Nederlandse staat heeft zich via het EU-recht, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het Vluchtelingenverdrag, de Opvangrichtlijn en andere internationale verdragen verbonden aan het opvangen en begeleiden van asielzoekers, vanuit de overtuiging dat mensen die vluchten voor vervolging en geweld recht hebben op bescherming in Nederland. De Nederlandse staat is een gedecentraliseerde eenheidstaat. Het is daarmee een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle Nederlandse overheden om aan de verplichtingen ten aanzien van opvang en begeleiding van asielzoekers te voldoen.
De genoemde brieven hadden tot doel de betreffende gemeenten te bewegen al het nodige te doen om de acuut noodzakelijke tijdelijke asielopvang op zeer korte termijn te realiseren. Door verhoogde instroom, problemen bij uitstroom van statushouders naar gemeenten en beperkte terugkeer van afgewezen asielzoekers was er sprake van een acute noodsituatie in de opvanglocaties. Er waren in december in ieder geval 2000 opvangplekken te kort. Het kabinet zag zich daarom genoodzaakt om specifieke locaties aan te wijzen, vanwege de acute noodsituatie, vanwege onze internationale verplichtingen en om crisisnoodopvang in tenten en gymzalen te voorkomen waardoor Nederland asielzoekers niet langer menswaardige opvangvoorzieningen kon bieden. Met alle gevolgen van dien voor asielzoekers (waaronder kinderen), gemeenten en omwonenden.
De aanwijzingen hebben geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving, zoals ik gemeld heb bij de begrotingsbehandeling JenV in de Eerste Kamer op 21 december jl. Het betreft geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het gebruik van de term aanwijzing is ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft.
Met de gemeenten is naar aanleiding van de brieven een voortvarend gesprek op gang gekomen om de aangewezen locaties zo snel mogelijk in te zetten voor de noodopvang van asielzoekers. Daarbij worden de betreffende gemeenten waar mogelijk ondersteund. Kosten die worden gemaakt zullen via het Centraal orgaan opvang asielzoekers (hierna: COA) door het Rijk worden vergoed.
Indien sprake is van een rechtsgevolg dat aan deze brief is verbonden, kunt u dan aangeven uit welke juridische grondslag dat rechtsgevolg voortvloeit?
De aanwijzingen hebben geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving, zoals ik gemeld heb bij de begrotingsbehandeling JenV in de Eerste Kamer op 21 december jl. Het betreft geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het gebruik van de term aanwijzing is ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft.
Indien sprake is van een rechtsgevolg dat aan deze brief is verbonden, kunt u dan aangeven waarom die aanwijzingsbevoegdheid dan niet in alle brieven aan de betrokken autoriteiten is vermeld?
De aanwijzingen hebben geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving, zoals ik gemeld heb bij de begrotingsbehandeling JenV in de Eerste Kamer op 21 december jl. Het betreft geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het gebruik van de term aanwijzing is ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft.
Indien sprake is van een rechtsgevolg dat aan deze brief is verbonden, kunt u dan aangeven op welke wijze de betrokken bestuursorganen bezwaar of beroep kunnen aantekenen dan wel anderszins formeel in verzet kunnen komen?
De aanwijzingen hebben geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving, zoals ik gemeld heb bij de begrotingsbehandeling JenV in de Eerste Kamer op 21 december jl. Het betreft geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het gebruik van de term aanwijzing is ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft.
Indien artikel 31 Huisvestingswet de (beoogde) grondslag van de aanwijzingsbevoegdheid is kunt u dan aangeven waarom dat niet vermeld wordt en waarom de aanwijzingsbrieven dan niet (alleen) aan de college van burgemeester en wethouders gericht zijn, de formele adressant van de aanwijzingsbevoegdheid uit artikel 31 Huisvestingswet en voorts wanneer de door artikel 31 lid 1 voorgeschreven ministeriele regeling is vastgesteld en gepubliceerd?
Artikel 31 van de Huisvestingswet 2014 is hier niet van toepassing.
Indien er (nog) geen rechtsgevolg is verbonden aan de aanwijzingsbrieven die u op of rond 12,13 en 14 december aan de autoriteiten heeft verstuurd, hoe waardeert u dan het gebruik van het woord «aanwijzing» als het dus geen aanwijzing is?
Gezien de acute noodsituatie was er, om crisisnoodopvang in tenten en gymzalen te voorkomen, geen andere mogelijkheid meer dan het aanwijzen en feitelijk in gebruik nemen van geïnventariseerde locaties. In december waren er 2000 opvangplekken te kort. De brieven hebben als doel de betreffende gemeenten te bewegen al het nodige te doen om op de beschreven locatie en om op korte termijn tijdelijke noodopvang te realiseren. Die noodzaak is onverkort aanwezig. Er is in dit geval geen sprake van een aanwijzing als vorm van interbestuurlijk toezicht. Het kabinet heeft locaties aangewezen die absoluut nodig zijn om asielzoekers menswaardige noodopvang te kunnen bieden. Ook is een beroep gedaan op de regio Rotterdam om zelf locaties te vinden. De term aanwijzing werd in dit geval mede passend geacht omdat bij uitblijven van realisatie van de beschreven acute noodopvang, nadere stappen, zoals de inzet van crisisnoodopvang, niet konden uitblijven. De route naar het moment van aanwijzing en de stappen die zijn gezet, staan uitgebreid beschreven in de brief aan uw Kamer getiteld «Acute noodopvang asielzoekers» d.d. 14 december 2021.1 Het dringende bestuurlijke verzoek was derhalve niet een middel waartoe het kabinet lichtvaardig is overgegaan.
Bent u van mening dat het suggereren van aanwijzingsbevoegdheden bijdraagt aan het benodigde vertrouwen in de interbestuurlijke relaties en de oplossing van het huisvestingsvraagstuk van zowel de asielzoekers als de statushouders? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom doet u dat dan toch?
Het kabinet was van oordeel dat het belangrijk was eerlijk te zijn over de urgentie van de ontstane noodsituatie in de asielopvang en daarnaar te handelen. Het uitblijven van realisatie van de beschreven acute noodopvang zou naar verwachting hebben geleid tot inzet van crisisnoodopvang. Dit zou voor asielzoekers, gemeenten en omwonenden zeer onwenselijk zijn geweest.
In december werd duidelijk dat alle lopende gesprekken met gemeenten onvoldoende zouden zijn om het benodigd aantal extra plekken tot eind 2021 te realiseren. Daarmee ontstond het onaanvaardbare risico dat de Nederlandse staat asielzoekers niet langer menswaardige opvangvoorzieningen kon bieden waar we vanuit humanitair oogpunt en op grond van de EU- en internationaalrechtelijke verplichting aan gehouden zijn. Het kabinet vond dit onacceptabel en heeft daarom specifieke locaties benoemd die op korte termijn ingezet konden worden om toch de benodigde opvangplekken te creëren.
Omdat dit een vergaande stap is, is in de aanloop veelvuldig contact geweest met het lokaal bestuur door leden van het kabinet, medewerkers vanuit de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie, de Rijksheren (Commissarissen van de Koning) en vertegenwoordigers van het COA. Daarbij is ook ondersteuning aangeboden vanuit COA voor het gereed maken van de locaties. Kosten die gemeenten maken worden via het COA door het Rijk vergoed. Inmiddels zijn diverse gemeenten voortvarend aan de slag gegaan om de gevraagde noodopvangplekken te realiseren.
Is deze gang van zaken een voorbeeld van wat in het regeerakkoord staat (Wanneer het algemeen belang dit noodzakelijk maakt, zal het kabinet, met inachtneming van de lokale autonomie en passende waarborgen, gebruik maken van de mogelijkheid een aanwijzing te geven aan de medeoverheden)? Kunt u, «de Minister-President die tevens formateur is», nader duiden wat beoogd is met die zin in het regeerakkoord?
Het is aan het volgend kabinet om eventuele vragen te beantwoorden over wat bedoeld is met het coalitieakkoord.
Hoeveel grondwettelijke ruimte ziet u überhaupt voor positief toezicht in de autonome sfeer van het gemeentebestuur?
Wanneer een onderwerp binnen de autonome sfeer van gemeenten valt, kunnen gemeenten zelf besluiten of en hoe zij dat onderwerp oppakken. Het is echter niet zo dat er in het geval van autonomie in het geheel geen interbestuurlijk toezicht kan zijn. Ook als een gemeente in autonomie handelt, kan via een vernietiging van een besluit worden ingegrepen als het handelen van de gemeente in strijd is met het recht of het algemeen belang. Dat is dan echter nadrukkelijk toezicht achteraf. Toezicht kan binnen de Grondwettelijke systematiek niet worden gebruikt om in de autonome ruimte aanwijzingen te geven aan gemeenten. Als positief toezicht moet worden begrepen als het geven van opdrachten, dan is die ruimte er Grondwettelijk gezien uitsluitend als een specifieke wet daarin voorziet.
Kunt u alle interne en externe juridische en bestuurlijke adviezen over de gekozen wijze en juridische basis aan de Kamer doen toekomen?
Gegeven de noodsituatie in december is aan de brieven gewerkt waarbij juridische en bestuurlijke afwegingen zijn gemaakt. De juridische randvoorwaarden bij het geven van aanwijzingen aan gemeenten zijn bekend, ook vanuit eerdere analyses. Ook is bestuurlijk overleg gevoerd op verschillende niveaus; dat is veelal telefonisch en via videobellen gebeurd. Stukken2 die basis vormden voor de latere besluitvorming, treft u bijgevoegd aan.
Kunt u de beslisnota c.q. beslisnota’s, die bij dit besluit hoort om gemeentes te dwingen, aan de Kamer doen toekomen, conform de belofte van de brief over «ongekend onrecht» waarin beloofd was deze beslisnota’s openbaar te maken?
In dit geval zijn geen beslisnota’s geschreven. Wel zijn de stukken die hierboven beschreven zijn gebruikt om tot een besluit te komen.
Op welke wijze gaat u borgen dat de besluitvorming en aanwijzing wel op ordentelijke wijze zal geschieden indien verdere opvang noodzakelijk is?
We hechten eraan te benadrukken dat de huidige goede samenwerking tussen het Rijk, provincies en gemeenten via de diverse overleggremia over asielopvang de regel is. Het valt op voorhand evenwel niet uit te sluiten dat opnieuw een onaanvaardbaar risico ontstaat dat de Nederlandse staat asielzoekers niet langer menswaardige opvangvoorzieningen kan bieden waar we vanuit humanitair oogpunt en op grond van de EU- en internationaalrechtelijke verplichting aan gehouden zijn.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De aanwijzing aan gemeenten over de huisvesting van asielzoekers |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Ankie Broekers-Knol (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «College Alkmaar kijkt of het opvang asielzoekers kan aanvechten»?1
Het staat het college uiteraard vrij om de mogelijkheden daartoe te verkennen. Vanuit het Rijk treden wij niet in lokale overwegingen daaromtrent.
Waarom heeft u vijf gemeenten overvallen met een aanwijzing om asielzoekers op te vangen in plaats van ze te benaderen over vrijwillige medewerking aan asielopvang?2
In de brief aan uw Kamer getiteld «Acute noodopvang asielzoekers» d.d. 14 december 20213 is uiteengezet welke stappen vooraf zijn gegaan aan het aanwijzen van specifieke opvanglocaties.
Sinds november 2019 is gepoogd om duurzaam extra opvangplekken voor Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna COA) te realiseren o.a. in overleg met gemeenten. Zo heeft het kabinet op 24 augustus 2021 naar alle Commissarissen van de Koning, colleges van gedeputeerde staten, colleges van burgemeester en Wethouders brieven gestuurd met het verzoek via de Provinciale Regietafels extra opvangplekken te realiseren. De Veiligheidsregio’s hebben extra inspanningen geleverd. Daarnaast hebben leden van het kabinet, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), medewerkers vanuit de Ministeries van Justitie en Veiligheid (JenV) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) de afgelopen periode veel contact gehad met provincies, gemeenten en andere betrokken partijen, zoals Defensie en woningcorporaties, om extra opvangplekken te realiseren en de huisvesting van vergunninghouders naar gemeenten te versnellen. Desondanks werd in december duidelijk dat alle lopende gesprekken onvoldoende zouden zijn om het benodigde aantal van 2000 extra plekken tot eind 2021 te realiseren. Daarmee ontstond het onaanvaardbare risico dat Nederland asielzoekers niet langer menswaardige opvangvoorzieningen kon bieden waar we vanuit humanitair oogpunt en op grond van de Europese- en internationale verplichtingen aan gehouden zijn. Het kabinet vond dit onacceptabel en heeft daarom specifieke locaties aangewezen die op korte termijn ingezet konden worden om toch de benodigde opvangplekken te creëren.
Gezien de acute noodsituatie was er in december, om crisisnoodopvang in tenten en gymzalen te voorkomen, geen andere mogelijkheid meer dan het aanwijzen en feitelijk in gebruik nemen van geïnventariseerde locaties voor de tijdelijke noodopvang van asielzoekers.
De genoemde brieven hadden tot doel de betreffende gemeenten te bewegen al het nodige te doen om de acuut noodzakelijke tijdelijke asielopvang op zeer korte termijn te realiseren. Die noodzaak is onverkort aanwezig. De aanwijzingen hebben geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving, zoals ik gemeld heb bij de begrotingsbehandeling JenV in de Eerste Kamer op 21 december jl. Het betreft geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het gebruik van de term aanwijzing is ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft.
Omdat een dergelijke aanwijzing desalniettemin een vergaande stap is, is in de aanloop veelvuldig contact geweest met het lokaal bestuur door leden van het kabinet, medewerkers vanuit de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie, de Rijksheren (Commissarissen van de Koning) en vertegenwoordigers van het COA. Daarbij is ook ondersteuning aangeboden vanuit COA voor het gereed maken van de locaties. Kosten die gemeenten maken worden via het COA door het Rijk vergoed. Inmiddels zijn diverse gemeenten voortvarend aan de slag gegaan om de gevraagde noodopvangplekken te realiseren.
Op welke wijze is de keuze voor deze vijf gemeenten en de betreffende locaties tot stand gekomen? Waarom niet gemeenten zoals Wassenaar, Aerdenhout, Bloemendaal of het Gooi? Kunt u dit toelichten?
De locaties zijn gekozen omdat zij volgens het COA over de capaciteit beschikken om de benodigde bijdrage aan de opvang van asielzoekers te leveren en daarvoor op korte termijn geschikt gemaakt konden worden. Ook is rekening gehouden met enige spreiding over het land. Gezien de acute noodsituatie was het niet mogelijk om rekening te houden met eerdere inzet van gemeenten of regio’s in het realiseren van opvang.
Op basis van welke wet- of regelgeving mag u dit soort aanwijzingen geven?
De Nederlandse staat heeft zich via het EU-recht, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, het Vluchtelingenverdrag, de Opvangrichtlijn en andere internationale verdragen verbonden aan het opvangen en begeleiden van asielzoekers, vanuit de overtuiging dat mensen die vluchten voor vervolging en geweld recht hebben op bescherming in Nederland.
Nederland neemt deze internationaalrechtelijke verplichtingen serieus en wil asielzoekers op een humane wijze opvangen. Daar zijn alle Nederlandse overheden voor nodig. Het risico dat Nederland geen opvang kon bieden eind december aan asielzoekers was dusdanig groot dat het kabinet zich genoodzaakt zag om locaties in gemeenten aan te wijzen waar acute noodopvang gerealiseerd moet worden om crisisnoodopvang te voorkomen.
De aanwijzingen hebben geen grondslag in Nederlandse wet- en regelgeving, zoals ik gemeld heb bij de begrotingsbehandeling JenV in de Eerste Kamer op 21 december jl. Het betreft geen aanwijzing in juridische zin en de brieven hebben dan ook geen publiekrechtelijk rechtsgevolg. Het gebruik van de term aanwijzing is ingegeven door de acute noodsituatie waarvan sprake was, mede gezien de internationaalrechtelijke verplichtingen waaraan Nederland zich verbonden heeft.
Wanneer heeft het kabinet het besluit tot aanwijzingen genomen en hoe heeft u de gemeenten en provincies toen daarover geïnformeerd?
Het besluit tot het aanwijzen van de locaties in de gemeenten is een vergaande stap die via een bestuurlijk afstemmingsproces tot stand is gekomen. In de week van 6 december is door ons, het COA en de overige deelnemers van de Landelijke Regietafel Migratie en Integratie, alsmede de Rijksheren, geconcludeerd dat de opgaven ten aanzien van het realiseren van extra opvangplekken in 2021 niet zouden worden behaald. Dit was een onaanvaardbaar vooruitzicht, omdat het zou betekenen dat mensen met een recht op opvang niet opgevangen zouden kunnen worden. Vervolgens zijn in goed overleg op verschillende bestuurlijke niveaus de mogelijkheden besproken tot het nemen van dringender en dwingender maatregelen. Met inachtneming van het besprokene is door het kabinet in diezelfde week nog besloten om daadwerkelijk over te gaan tot het versturen van de aangehaalde brieven waarin specifieke locaties zijn aangewezen. Hierover is vervolgens contact geweest door medewerkers van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en mijzelf met de betreffende gemeenten en de Rijksheren van de provincie waarin deze gemeenten gelegen zijn, vóór de brieven ook daadwerkelijk zijn verstuurd.
Hoe heeft u in dit besluit de lessen van de asielcrisis van 2015/16 betrokken?
De lessen van de verhoogde asielinstroom van 2015/2016 zijn betrokken bij de besluitvorming vorige maand. Uit die periode hebben we onder meer geleerd dat de inzet van crisisnoodopvang zeer onwenselijk is en waar mogelijk voorkomen moet worden. Bij de inzet van crisisnoodopvang gaat het om het gebruik van bijvoorbeeld sporthallen om asielzoekers gedurende een korte periode van drie tot zeven dagen op te vangen. Na een week sluit de crisisnoodopvanglocatie en verhuizen asielzoekers naar een volgende locatie.
De inzet van crisisnoodopvang zou in het licht van de huidige omstandigheden, de bestaande situatie verergeren. Anders dan in de periode 2015/2016 worden nu niet met voldoende snelheid nieuwe reguliere opvanglocaties gerealiseerd. Zonder het perspectief van dergelijke locaties zouden asielzoekers voor langere tijd van crisisnoodopvanglocatie naar crisisnoodopvanglocatie moeten verhuizen. Dit zou veel vragen van asielzoekers (waaronder kinderen) die wekelijks zouden moeten verhuizen, van een veel groter aantal gemeenten, die telkens opnieuw een locatie gereed moeten maken en afbreken, en van omwonenden. De verwachting was daarom dat dit voor gemeenten, inwoners en asielzoekers een nog onwenselijkere situatie met zich mee zou brengen die bovendien geen stabiliteit biedt. Onderwijs voor kinderen van asielzoekers wordt dan ook niet goed meer mogelijk.
Het aanwijzen van de locaties was het laatste redmiddel om deze crisisnoodopvang te voorkomen, nadat het kabinet vanaf november 2019 en laatstelijk afgelopen zomer de noodklok over het gebrek aan opvangplekken had geluid. Het betreffende lokaal bestuur is gevraagd om het opstarten van de locatie vorm te geven, waar mogelijk met hulp van de veiligheidsregio, buurgemeenten, provincie en maatschappelijke partners zoals het Rode Kruis. Kosten hiervan zullen via het COA door het Rijk worden vergoed.
Zou het eerder en open communiceren over het mogelijk aanwijzen van locaties niet leiden tot meer vrijwillige medewerking van gemeenten? Zo nee, waarom denkt u van niet?
Zoals eerder geschetst hebben diverse bestuurlijke overleggen op verschillende niveaus sinds november 2019 helaas niet geleid tot de realisatie van voldoende opvangplekken. Binnen de migratieketen wordt gestreefd naar een heldere en transparante wijze van communiceren en samenwerken. Op het proces van het aanwijzen van locaties voor acute noodopvang, zal in de verschillende bestuurlijke gremia teruggeblikt worden om daar lering uit te trekken.
Deelt u de mening dat deze werkwijze niet bijdraagt aan het draagvlak onder gemeenten en bewoners om asielzoekers op te vangen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zich ervan bewust dat de brief met de aanwijzing een lastige boodschap kan betekenen voor de desbetreffende gemeenten maar ziet tegelijkertijd het noodzakelijke draagvlak in de samenleving en bij de gemeenten voor opvang van asielzoekers. We staan gezamenlijk voor een grote opgave. Momenteel zijn 12.000 statushouders nog niet uitgestroomd uit de asielopvang, hebben we vorige zomer 2.400 geëvacueerde Afghanen opgevangen en konden mensen die geen recht hadden op verblijf in Nederland nog niet uitstromen vanwege de geldende COVID-maatregelen. Voor de aangewezen locaties is ondersteuning aangeboden voor het gereed maken van de aangewezen locaties en worden gemaakte kosten, via het COA, door het Rijk ook vergoed.
Hoe verhoudt deze werkwijze zich tot de ambitie van het kabinet om de juridische procedures tussen overheden terug te dringen? Hoe gaat u juridische procedures proberen te voorkomen?
We onderschrijven deze ambitie én achten het van groot belang dat asielzoekers die naar Nederland komen menswaardig opgevangen worden. We hebben op het moment van schrijven geen reden om aan te nemen dat als gevolg van het geven van de aanwijzingen voor de locaties het aantal juridische procedures zal toenemen. Wij houden veelvuldig contact met de betrokken overheden en ondersteunen hen zo veel mogelijk in de uitvoering.
Kunt u uitsluiten dat er dit jaar nog meer gemeenten worden overvallen met een aanwijzing om asielzoekers op te vangen? Zo nee, waarom niet?
We hechten eraan te benadrukken dat de huidige goede samenwerking tussen het Rijk, provincies en gemeenten via de diverse overleggremia over asielopvang de regel is. Het valt op voorhand evenwel niet uit te sluiten dat opnieuw een onaanvaardbaar risico ontstaat dat de Nederlandse Staat asielzoekers niet langer fatsoenlijke opvangvoorzieningen kan bieden waar we vanuit humanitair oogpunt en op grond van de EU- en internationaalrechtelijke verplichtingen aan gehouden zijn.
Het bericht dat de politie onschuldige asielzoekers aan strafrechtelijke informatie koppelde |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (VVD), Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie koppelde onschuldige asielzoekers aan strafrechtelijke informatie»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de politie persoonsgegevens van asielzoekers koppelde aan strafrechtelijke informatie? Zo ja, op welk moment was de politie op de hoogte van het feit dat persoonsgegevens van asielzoekers doorzoeken volgens de privacywet AVG niet mag? Bleef de politie er na dat moment nog mee doorgaan? Zo ja, waarom?
De politie (bij de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM)) heeft in het kader van de haar toegekende wettelijke taken en bevoegdheden van een aantal asielzoekers gegevens van de telefoons uitgelezen. Niet alle gegevensdragers van alle asielzoekers werden uitgelezen. Er vond een selectie plaats op basis van een handmatige controle. Dat betekent dat alleen van een selecte groep asielzoekers de gegevens zijn vergeleken met reeds beschikbare opsporingsinformatie op het terrein van terrorisme en mensenhandel-/-smokkel.
Bij aanvang van het project Athene in 2016 viel deze gegevensverwerking, waaronder de vergelijking met opsporingsdata, in zijn geheel onder de Wet Politiegegevens (Wpg). Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet politiegegevens in januari 2019 is deze verwerking van het project Athene onder de Algemene verordening gegevensbescherming komen te vallen.
Binnen het project Athene werden opsporingsgegevens geautomatiseerd verstrekt aan AVIM. Politie heeft zich bij de verandering van het privacy regime niet tijdig genoeg gerealiseerd dat deze verwerking niet langer op dezelfde wettelijke basis berustte. Dat besef kwam dankzij de uitvoering van een Data Protection Impact Assessment (DPIA)2 die in november 2021 binnen AVIM als onderdeel van een korpsbreed programma is gedaan. Toen werd duidelijk dat de opsporingsgegevens (die vallen onder de Wpg) die geautomatiseerd werden verstrekt in het kader van het Athene-project, niet voor de vreemdelingentaken van AVIM (die vallen onder de AVG) gebruikt hadden mogen worden, omdat hier geen grondslag voor was in de Wpg.
Dit is dan ook de aanleiding geweest voor het stopzetten van het project en het laten vernietigen van alle door AVIM eerder ontvangen opsporingsinformatie in het kader van het project Athene.
Wat verstaat de politie onder «verdachte informatie», waarop de telefoons werden doorzocht?
Omdat het hier gaat om het vaststellen van de identiteit en/of nationaliteit van de aanvrager en beoordeling van de aanvraag in relatie tot nationale veiligheid, wordt in deze specifieke kwestie als «verdachte informatie» gezien het in bezit hebben van foto’s van meerdere verschillende identiteitspapieren of foto’s, filmbeelden, contactgegevens en locatiegegevens die betrokkenheid bij een gewapende strijd dan wel mensenhandel/-smokkel doen vermoeden.
Is de verzamelde data nog steeds beschikbaar in de systemen van de politie? Zo ja, kunt u garanderen dat deze data niet alsnog gebruikt zal worden door overheidsinstanties, noch in de beoordeling van de asielverzoeken die het betreft? Wat wordt er met deze data gedaan?
De politie heeft in november 2021 het project stopgezet en de verkregen data uit de database Athene vernietigd. Verder heeft de politie mij bericht dat de eerder verkregen gegevens niet zijn gedeeld met andere instanties.
Kunt u aangeven in hoeverre deze verzamelde data heeft bijgedragen aan een strafrechtelijk onderzoek of veroordeling? Zo ja, hoe vaak is dit het geval geweest?
Op basis van de resultaten van het jaar 2021 zijn in totaal twintig signalen geweest op basis waarvan AVIM op grond van de AVG artikel 6, eerste lid, onder c dan wel onder e, informatie aan de opsporing binnen de politie heeft verstrekt ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek. Volgens de politie heeft dit in geen van deze gevallen geleid tot het starten van een strafrechtelijk onderzoek, hetgeen niet wil zeggen dat deze informatie niet heeft bijgedragen aan het opwaarderen van de informatiepositie van de opsporing.
Hebben de asielzoekers van wie de telefoon in beslag is genomen, gedurende de inbeslagname een vervangende telefoon gekregen? Deelt u de mening dat asielzoekers die alleen aankomen een communicatiemiddel zouden moeten hebben?
Van de gegevensdragers waarvoor aanleiding bestond deze nader te onderzoeken als onderdeel van het Identificatie & Registratieproces (I&R-proces) zijn kopieën gemaakt van de data. De telefoons worden in beginsel binnen 24 uur weer aan de eigenaar teruggegeven.
Bent u op de hoogte van het feit dat de politie door wil gaan met handmatig controleren van telefoons van asielzoekers? Zo ja, hoe apprecieert u dit?
Het is van belang dat de politie de data die is vastgelegd op gegevensdragers kan controleren als onderdeel van het I&R-proces. Gegevensdragers kunnen informatie bevatten die relevant is voor het vaststellen van de identiteit en/of nationaliteit van een asielzoeker. Het inzien van gegevensdragers is niet alleen van belang voor de beoordeling van een asielaanvraag maar ook ter bestrijding van mensenhandel en -smokkel en terrorisme. De Inspectie van Justitie en Veiligheid onderschreef dit belang ook in haar rapport uit 2016 dat met uw Kamer is gedeeld.3
Bent u zich bewust van het feit dat asielzoekers weinig inspraak hebben in deze praktijk omdat ze verplicht zijn mee te werken als ze een asielprocedure willen starten? Wat zijn de gevolgen als een asielzoeker weigert een telefoon af te staan?
Voor de in antwoord 7 genoemde doelen kan het noodzakelijk zijn gegevensdragers te controleren. Het weigeren om een telefoon af te staan is op grond van de verwijzing van artikel 108, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 naar artikel 55 van die wet een strafbare overtreding. Ik ben dusver niet bekend met gevallen waarin medewerking is geweigerd.
Bent u op de hoogte van het advies van de Raad van State dat er wettelijke waarborgen moeten komen voor het verzamelen, gebruiken en opslaan van gegevens van asielzoekers? Klopt het dat u dit advies naast u neer legt? Zo ja, waarom? Deelt u de mening dat verzamelen van persoonsgegevens altijd zo veel mogelijk beperkt zou moeten worden? Bent u alsnog bereid het advies van de Raad van State op te volgen en te zorgen voor wettelijke waarborgen?
Ik ben op de hoogte van het betreffende advies van de Raad van State.4 Zoals te lezen is in het nader rapport waarin is gereageerd op het advies neem ik het advies van de Raad van State ter harte.
Ik deel de mening dat verzamelen van persoonsgegevens altijd zo veel mogelijk beperkt zou moeten worden. Dat vloeit ook voort uit het gegevensbeschermingsrecht.
Artikel 55, tweede lid, en artikel 107 a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 laten alleen verwerking toe voor zover dit nodig is voor de beoordeling van de asielaanvraag onderscheidenlijk voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor onder meer de doelmatige en doeltreffende uitvoering van de toelating en het verblijf van vreemdelingen. Ter waarborging van de persoonlijke levenssfeer wordt artikel 107a van de Vreemdelingenwet 2000 nader uitgewerkt in de artikelen 7.1a tot en met 7.1d van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
Voorts bestaat op grond van artikel 55, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 onder andere de bevoegdheid om bagage van een vreemdeling te doorzoeken met het oog op eventuele aanwezigheid van reis- of identiteitspapieren, documenten of bescheiden, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. In een uitspraak van 11 april 2012 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen dat het uitlezen van een simkaart vergelijkbaar is met het kopiëren van de in artikel 55, tweede lid, bedoelde papieren, documenten en bescheiden.5 De regering gaat er, zoals opgemerkt in het nader rapport, vanuit dat deze uitspraak ook geldt voor het inzien van andere digitale gegevensdragers. Net als het uitlezen van de simkaart is dat immers vergelijkbaar met het kopiëren van papieren, documenten en bescheiden als bedoeld in die uitspraak. Hoewel de bevoegdheid om digitale gegevensdragers in te zien en uit te lezen bestaat, is het passend dit op een geschikt moment te verduidelijken in de wetstekst van artikel 55, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000. Dit is ook in het nader rapport aangegeven.
Welke voorwaarden zijn er voor het doen van proefprojecten zoals Athene en hoe worden die vooraf en tijdens de uitvoering gecontroleerd? Bent u bereid de Kamer te informeren als er ontwikkelingen zijn op het gebied van deze proefprojecten?
Proefprojecten in het I&R-proces moeten voldoen aan de Vreemdelingenwet 2000 die voor wat betreft de gegevensbescherming onder het regime van de AVG vallen. In praktijk zal voor elk proefproject in de regel een DPIA opgesteld moeten worden. Ik informeer uw Kamer regelmatig over de stand van zaken rondom het verbeteren van het I&R-proces.6 Eventuele ontwikkelingen met betrekking tot proefprojecten zal ik hierin meenemen.
Het bericht 'Gevluchte Afghanen moeten bij vertrek kleren achterlaten' |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gevluchte Afghanen moeten bij vertrek kleren achterlaten»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het allesbehalve wenselijk is voor gezinnen om na hun vertrek uit Afghanistan wederom spullen, waaronder warme kleren, te moeten achterlaten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment worden duizenden mensen op tijdelijke locaties opgevangen, meestal voor een kortere periode, waardoor het kan voorkomen dat zij vaker moeten verhuizen. Ook kan het voorkomen dat tijdens het vervoer of op de opvanglocatie in beperkte mate opslagruimte beschikbaar is. Deze situatie is onwenselijk en het COA streeft naar meer structurele opvang waar bewoners langer kunnen verblijven. In de tussentijd zet COA alles in het werk om de bewoners zo goed mogelijk op te vangen en reisbewegingen tussen verschillende opvanglocaties zo veel mogelijk te beperken. Waar mogelijk wordt door COA geprobeerd maatwerk te leveren als het gaat om het meenemen van bagage, bijvoorbeeld door het inhuren van aanvullend vervoer of door het opslaan van de spullen die niet direct kunnen worden meeverhuisd. Dit laat onverlet dat er situaties kunnen voorkomen waarbij dit niet mogelijk is en aan bewoners wordt gevraagd om spullen achter te laten dan wel door te geven aan andere bewoners van noodopvanglocaties.
Kunt u uitwijden waarom er maar ruimte zou zijn voor Afghaanse evacués om een tas van 20 kilo mee te mogen nemen naar een andere opvanglocatie, waardoor zij onder andere spullen moeten achterlaten die vaak door Nederlandse vrijwilligers zijn verzameld?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat Afghaanse evacués meer spullen mee mogen nemen naar een volgende opvanglocatie? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat onderneemt u om te voorkomen dat Afghaanse evacués vaak moeten verkassen tussen opvanglocaties?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke andere manier voert u de motie van het lid Piri omtrent een warm-welkom beleid voor Afghanen die voor de Nederlandse missie in Afghanistan hebben gewerkt?2
Het COA stelt alles in het werk om ook op tijdelijke locaties zo veel mogelijk de mate van opvang en begeleiding te bieden zoals die ook op reguliere locaties wordt geboden. De IND beslist daarnaast voortvarend in de procedures van de evacuees. De evacuees krijgen daarmee snel duidelijkheid over hun verblijfstatus en daarmee hun toekomst. Wanneer zij een asielvergunning hebben gekregen, voert het COA een huisvestingsgesprek, ook op de noodopvanglocaties. Dit maakt dat alles in het werk wordt gesteld om deze personen zo snel als mogelijk te laten doorstromen naar gemeenten. Daarenboven wordt bij de Afghaanse evacuees ingezet op contacten met de opleidings- en universitaire wereld, zoals stichting UAF; en op andere initiatieven zoals oriëntatie op de arbeidsmarkt. Het kabinet zal via een separate brief de Kamer zo snel mogelijk informeren over de uitwerking van de motie.
Onmenselijke verblijfsplaatsen voor arbeidsmigranten in Boskoop |
|
Bart van Kent |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat vindt u van de situatie die ik aantrof bij een huisvestingslocatie in Boskoop, waar tientallen arbeidsmigranten kunnen worden gehuisvest met slechts een tuinschutting tussen hen in en als enige slaapplaats een matras op de grond?1
Naar aanleiding van uw vragen heb ik opnieuw contact gezocht met de gemeente Alphen aan de Rijn, waaronder ook Boskoop valt. Het is immers de verantwoordelijkheid van de gemeente om toe te zien op de naleving van de verleende vergunningen en het voldoen aan het Bouwbesluit. De gemeente geeft aan dat zij nauw contact heeft met de beheerders van de betreffende locatie. Ook heeft de gemeente mij ervan verzekerd dat geen personen slapen in het klaslokaal zoals op de foto’s wordt weergegeven. Dit wordt gebruikt als magazijn. De kleding die zichtbaar is, is van een voormalige bewoner. Verder heeft de gemeente twee onaangekondigde controles op de locatie verricht, waarbij geen omstandigheden zijn aangetroffen die niet conform de vergunning of het Bouwbesluit zijn.
Het is niet toegestaan dat personen in een open ruimte slapen met enkel een schutting als wand. De gemeente geeft aan dat dat in de bedoelde situatie niet het geval is.
Ik wil hierbij wel aangeven dat huisvesting van arbeidsmigranten mijn aandacht heeft. Het kabinet is het afgelopen jaar aan de slag gegaan met de uitvoering van het advies van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten. In december is hierover de jaarrapportage arbeidsmigranten naar de Kamer verstuurd.2 Daarin is uitgebreid te lezen wat de stand van zaken is op het thema en op de verschillende aanbevelingen.
In het bijzonder wil ik daarbij nog benoemen dat ik werk aan een wetsvoorstel Goed Verhuurderschap. Met dit voorstel wordt het voor gemeenten mogelijk gemaakt een verhuurdervergunning voor de verhuur aan arbeidsmigranten in te stellen. Gemeenten krijgen daarmee een extra instrument in handen waarmee ze beter kunnen optreden tegen misstanden. Ook heb ik afgelopen zomer een handreiking huisvesting arbeidsmigranten opgesteld voor gemeenten. Deze handreiking biedt hen meer inzicht in de mogelijkheden om te sturen op de huisvesting van arbeidsmigranten. Ook is een koppeling gemaakt met al eerder opgestelde handreiking rondom handhaving. Tot slot waren er ook aanbevelingen rondom het uitvoeren van meer onaangekondigde controles, onder andere op het gebied van huisvesting. Deze aanbeveling is op gemeenten en de huisvestingskeurmerken gericht.
Bent u het eens dat deze situatie onmenselijk is en in Nederland niet zou mogen voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens dat een uitzendbureau dat zulke woonomstandigheden faciliteert minimaal zwaar gesanctioneerd zou moeten worden en eventueel ook het recht tot huisvesten zou moeten verliezen?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 1 en 2 al aangaf, maak ik uit informatie van de gemeente op dat geen sprake is van overtredingen bij de door u bedoelde huisvestingslocatie.
Gaat u, nu deze situatie kent, zo snel mogelijk een onaangekondigde controle uitvoeren op deze locatie zodat deze onmenselijke omstandigheden zo snel mogelijk verdwijnen en worden bestraft? Zo nee, waarom staat u deze onmenselijke situatie toe? Zo ja, wordt er dan ook gecontroleerd op de door mij eerder geconstateerde overtredingen van het Stichting Normering Flexwonen (SNF)-keurmerk in de rest van het gebouw?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 1 en 2 aangaf maak ik uit informatie van de gemeente op dat geen sprake is van overtredingen bij de door u bedoelde huisvestingslocatie. Het is bovendien aan de gemeente om onaangekondigde inspecties te doen met betrekking tot vergunningen en voldoen aan het Bouwbesluit. Zoals ik al aangaf, heeft zij dit tweemaal gedaan op de betreffende locatie. Dit sluit goed aan op het advies van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten, daarin werd het belang van onaangekondigde inspecties ook benadrukt.
Het keurmerk SNF inspecteert periodiek. Zij heeft aangegeven daarnaast open te staan voor klachten van bewoners, buren en van derden. De klacht wordt na indiening onderzocht en indien nodig volgen maatregelen.
Gaat u, nu van deze situatie afweet, ook alle andere huisvestingslocaties van dit uitzendbureau laten controleren om zeker te weten dat situaties zoals die in Boskoop nergens anders voorkomen?
Zoals ik al aangaf, maak ik uit informatie van de gemeente op dat geen sprake is van overtredingen bij de door u bedoelde huisvestingslocatie. Ik zie daarom geen reden om alle andere huisvestingslocaties van dit uitzendbureau te laten controleren. Bovendien is het aan gemeenten om hier een eigen afweging in te maken. Gemeenten staan doorgaans bovendien open voor signalen van mogelijke overtredingen en die kunnen dus bij hen onder de aandacht worden gebracht.
Het bericht de helft van de slachtoffers van mensenhandel binnen enkele jaren opnieuw slachtoffer van een misdrijf wordt. |
|
Ruud Verkuijlen (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Helft slachtoffers mensenhandel binnen 7 jaar opnieuw getroffen door misdrijf?1» en het rapport «Slachtoffermonitor mensenhandel 2016–2020»?
Ja.
Uit het onderzoek blijkt dat de overheid slachtoffers van mensenhandel na signalering onvoldoende bescherming kan bieden om herhaling of erger te voorkomen, herkent u dit probleem?
De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (hierna: de Nationaal Rapporteur) constateert dat 45% van de slachtoffers van mensenhandel binnen vijf jaar nogmaals in beeld komt als slachtoffer van enig delict.2 Dit is problematisch; allereerst natuurlijk vanuit het oogpunt van bescherming van slachtoffers, maar daarnaast ook met oog op criminaliteitspreventie.
Welke interventies worden op dit moment ingezet om herhaald slachtofferschap tegen te gaan?
Allereerst is het van belang om in te zetten op het voorkomen dat mensen überhaupt slachtoffer óf dader worden van mensenhandel. Een van de vijf actielijnen van het programma Samen tegen mensenhandelbenoemt een breed palet aan interventies die reeds actief zijn.3 Voor het voorkomen van herhaald slachtofferschap is het belangrijk dat slachtoffers van mensenhandel bescherming krijgen, opgevangen worden en behandeling krijgen. Ook hierbij is het relevant dat verdachten worden opgespoord en dat het OM overgaat tot vervolging.
Ieder slachtoffer van een strafbaar feit wordt, ter voorkoming van herhaald slachtofferschap, secundaire victimisatie, maar ook voor het voorkomen van intimidatie en vergelding, door de politie en het OM aan de hand van criteria beoordeeld op zijn of haar individuele beschermingsbehoefte. Een Individuele Beoordeling (IB) is een wettelijke taak die voortvloeit uit de EU-richtlijn minimumnormen slachtoffers.4 Het palet aan beschermingsmaatregelen is breed, bijvoorbeeld het afschermen van adresgegevens, anoniem aangifte doen of een contact- of gebiedsverbod.
Slachtoffers van mensenhandel zijn een categorie van kwetsbare personen waarvoor ook diverse specifieke regelingen gelden. Verschillende maatregelen zijn er op gericht om zorg, ondersteuning en opvang te verlenen aan slachtoffers, mede om revictimisatie te voorkomen.
Via de Categorale Opvang Slachtoffers Mensenhandel (COSM) wordt gespecialiseerde begeleiding geboden aan slachtoffers van mensenhandel uit derde landen zonder verblijfstatus. Bij deze slachtoffers is de geringste aanwijzing van mensenhandel geconstateerd en om die reden wordt door de politie (of andere opsporingsdiensten) drie maanden bedenktijd aangeboden. Daarmee wordt voorzien in opvang en wordt hun rechtsbescherming gewaarborgd. In die drie maanden wordt er voor deze groep van slachtoffers psychische hulp, persoonlijke begeleiding en opvang geregeld. Er worden methoden ingezet, zoals psychosociale gesprekken, de Krachtwerk-methodiek en psycho-educatieve training die is gericht op het (indien nodig) vaststellen van een diagnose, het weerbaarder maken van en het verkleinen van het risico op herhaling en overdracht naar een volgend verblijf dan wel terugkeer naar land van herkomst.
Ook in de reguliere opvangvoorzieningen voor slachtoffers met verblijfstatus en slachtoffers uit Nederland/EU-landen en de specialistische opvang voor slachtoffers met multiproblematiek (OMM) worden methoden ingezet om terugval of herhaling te voorkomen. Daarnaast zijn fysieke en sociale veiligheidsmaatregelen in de opvangvoorzieningen aanwezig, zoals beveiliging.5 Ook worden afspraken gemaakt voor incidentenprocedures met bijvoorbeeld politie in de regio’s.
Verder wil ik uw Kamer wijzen op een meerjarig onderzoek van ZonMW, gestart in 2018, waarin de effectieve behandeling van slachtoffers van loverboys centraal staat. Met deze studie wordt onderzocht welke omstandigheden een aanleiding kunnen zijn voor terugval, maar ook welke factoren bijdragen aan een succesvolle behandeling. Het onderzoek loopt nog tot het einde van 2022.
Bent u het eens dat de huidige interventies tekortschieten nu herhaald slachtofferschap, zeker gezien het feit dat slachtoffers van mensenhandel door de coronacrisis nog kwetsbaarder zijn geworden, klaarblijkelijk niet wordt voorkomen? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
De statistieken over het herhaald slachtofferschap zijn zorgelijk. Door de coronapandemie en de maatregelen zijn veel activiteiten op een lager pitje komen te staan, bijvoorbeeld door gesloten buurthuizen. Relevant in het kader van het tegengaan van geweld in afhankelijkheidsrelaties, wat tevens betrekking heeft op slachtoffers van mensenhandel, wil ik wijzen op een onderzoek van het Verweij Jonker Instituut. Dit onderzoek wijst uit dat de aanpak van kindermishandeling een kwestie van lange adem is.6 Datzelfde geldt voor andere vormen van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Het gaat dan om complexe problematiek waarvoor niet één interventie of aanpak effectief kan zijn. Ik zal dit vraagstuk betrekken in mijn beleidsreactie op de Slachtoffermonitor. Ik ben voornemens deze in februari met uw Kamer te delen.
Krijgt de surveillance op internet nog voldoende prioriteit, nu mensenhandel door de coronacrisis is verplaatst naar de onlinewereld en dit potentiële slachtoffers extra kwetsbaar maakt? Zo nee, welke extra inzet kan hierop worden gepleegd?
De verplaatsing van mensenhandel naar de online wereld was ook al vóór COVID-19 in volle gang en is mede door de coronacrisis in een stroomversnelling geraakt. De politie zet zich in voor een stevige positie in het digitale domein en het bestendigen van de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit, waaronder mensenhandel. Er worden dan ook verschillende digitaal rechercheurs geworven uit de middelen waarmee de politie versterkt is (n.a.v. motie Segers-Asscher). Steeds meer politiespecialisten onderzoeken publiek toegankelijke websites, in het geval de politie signalen heeft ontvangen dat aanwijzingen van mensenhandel kunnen worden aangetroffen.
Daarnaast wordt er vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid samen met het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) gewerkt aan een Nationaal Actieplan digitale bescherming van kwetsbare jongeren tegen seksuele uitbuiting. Ook wordt ingezet op proactieve benadering van (potentiële) slachtoffers door middel van een online outreach traject. Het CKM voert een proef uit om online in contact te komen met mogelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting. Hiervoor wordt een getraind team van zorgprofessionals uitgerust met de technische tools om proactief in contact te komen met mogelijke slachtoffers. In de komende periode zullen de eerste (potentiële) slachtoffers worden benaderd. Uw Kamer zal op de hoogte worden gehouden van de voortgang van dit project.
Deelt u de conclusie van de zorgcoördinatoren dat interventies vaak worden ingezet op het slachtofferschap van mensenhandel, maar niet op het onderliggende problematiek die slachtoffers kwetsbaar maakt voor uitbuiting?
Uit de Slachtoffermonitor wordt duidelijk dat slachtoffers van mensenhandel vaak onderliggende problematiek hebben. Het is belangrijk om dit aspect ook mee te nemen in de hulp die aan het slachtoffer geboden wordt. Ik zal dit vraagstuk betrekken in mijn beleidsreactie op de Slachtoffermonitor. Ik ben voornemens deze in februari met uw Kamer te delen.
Klopt het dat alleen slachtofferhulp wordt geboden aan slachtoffers van arbeidsuitbuiting? Vallen slachtoffers van ernstige benadeling daarmee niet tussen wal en schip enkel omdat het leed wat zij meemaken niet voldoet aan de taaie delictsomschrijving van mensenhandel? Welke mogelijkheden zijn er, totdat het mensenhandel artikel verbeterd is, om deze personen al dan niet via gemeenten passende hulp te bieden?
Het is belangrijk dat slachtoffers van uitbuiting uit de uitbuitingssituatie worden gehaald en hulp en opvang krijgen, om zo te zorgen voor rust en veiligheid. Het coalitieakkoord zet in op de herziening van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht om daders van mensenhandel beter te kunnen aanpakken. De bescherming van slachtoffers is momenteel sterk gekoppeld aan het strafrecht. Als sprake is van de geringste aanwijzing van mensenhandel maken zij aanspraak op hulp en beschermingsmaatregelen. Voor derdelanders geldt bovendien dat zij op grond van de B8/3-regeling een bedenktijd van maximaal drie maanden (zie ook de beantwoording onder vraag 3). Deze systematiek verschilt met de bestuursrechtelijke aanpak waarbij ernstig benadeelden geen recht op hulp en beschermingsmaatregelen hebben zoals dat voor slachtoffers van arbeidsuitbuiting wel wettelijk is geregeld. Tijdens de Taskforce Mensenhandel van 15 juli jl. is daarom verkennend gesproken om de reeds bestaande mogelijkheden ter bescherming van ernstig benadeelde werkenden in Nederland beter te benutten. Naar aanleiding hiervan gaat in januari 2022 een pilot met CoMensha van start om om opvangplekken te organiseren voor ernstig benadeelden, waarbij geen sprake is van een geringste aanwijzing van mensenhandel. Daarnaast wordt naar aanleiding van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten ingezet op een betere informatievoorziening en toegang tot het recht.
Aangezien gemeenten in eerste instantie verantwoordelijk zijn voor het bieden van hulpverlening, hoe verloopt het contact tussen u en de gemeenten en lukt het om zo problemen vroegtijdig te signaleren?
De gemeentelijke aanpak is verankerd in het programma Samen tegen mensenhandel7. Ik ben daarom regelmatig in contact met de gemeenten en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Om die reden is samen met de Nationaal Rapporteur dit najaar gestart met een «Roadshow» langs het lokaal bestuur. Dit met als doel de problematiek van uitgebuite jongeren stevig op de bestuurlijke agenda plaatsen. De aftrap voor deze roadshow heeft plaatsgevonden tijdens het Bestuurlijk Overleg Mensenhandel van 8 november jl. Het nauwe contact met het lokale bestuur, en daarmee ook de roadshow, zal ik met de voortzetting van het programma door gaan zetten.
Gemeenten zijn onmisbaar bij het signaleren van vormen van mensenhandel. Ambtenaren met burgercontacten zijn de oren en ogen van een gemeente. Vanwege de multiproblematiek waar slachtoffers van mensenhandel vaak mee te maken hebben, geldt voor een deel van deze slachtoffers dat zij soms al «onbewust» in beeld zijn van de gemeente. Dit kan bijvoorbeeld zijn vanwege schuldenproblematiek. Als ambtenaren of andere betrokkenen signalen van uitbuiting herkennen en melden, kunnen zij een belangrijke bijdrage leveren aan de strijd tegen mensenhandel. De afgelopen jaren hebben verschillende partijen zich ingezet om relevante functionarissen bij gemeenten te trainen in het herkennen van signalen van mensenhandel.
Om gemeenten te ondersteunen bij het maken van beleid heeft de VNG het Kompas en het Kader Aanpak Mensenhandel gepubliceerd. Het Kompas bevat onder andere informatie over aard en omvang van mensenhandel, wetgeving en rollen en verantwoordelijkheden van gemeenten. Het Kader biedt bouwstenen bij het formuleren van een aanpak voor mensenhandel. Een van de bouwstenen is het verbeteren van het signalerend vermogen van de gemeente. De gemeente stelt hiervoor een aandachtsfunctionaris aan. De functionaris is aanspreekpunt, verzamelt signalen en weet deze signalen aan de juiste partij te koppelen. De gemeente communiceert duidelijk over de interne meldroute en de ingestelde aandachtsfunctionaris. Er wordt daarnaast actief geïnvesteerd in het opbouwen van kennis over het signaleren van mensenhandel bij medewerkers van de gemeente.
Tot slot, welke mogelijkheden ziet u om minderjarigen en adolescenten, gezien hun verhoogde kans op herhaald slachtofferschap, beter te ondersteunen richting hulpverlening, juist ook in de fase waarin een minderjarige volwassen wordt en een ander hulpaanbod van toepassing is?
Het hoeft niet zo te zijn dat er in algemene zin bij de overgang van minderjarigen naar adolescentie sprake is van een ander hulpaanbod. Zoals ook aangegeven bij mijn antwoord op vraag 3 en 8 vindt de signalering en aanpak plaats in het sociaal domein bij de gemeenten. De gemeenten koopt hulp aan minderjarigen in via de jeugdwet en kan dit voortzetten na het achttiende jaar op basis van de verlengde jeugdhulp. Ik zal dit vraagstuk betrekken in mijn beleidsreactie op de Slachtoffermonitor. Ik ben voornemens deze in februari met uw Kamer te delen.
De interactie tussen organisaties inzake de situatie Afghanistan en het asiel- en migratiebeleid |
|
Marieke Koekkoek (D66), Laurens Dassen (Volt) |
|
Ben Knapen (CDA), Ankie Broekers-Knol (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat voor 15 augustus niemand op de evacuatielijst werd toegelaten zonder akkoord van de IND? Wat was de rol van de IND in de bepaling van individuele procedures? Kunt u de voorlichting en andere adviezen van de IND voor de beoordeling van wie in aanmerking kwam voor evacuatie/ ondersteuning voor vertrek uit Afghanistan aan de Kamer doen toekomen?1
Uw Kamer heeft op verschillende momenten vragen van gelijke strekking gesteld. Het kabinet heeft hier ook op geantwoord. De rol van de IND was bij de overkomst van Afghanen voor 15 augustus zoals deze in de vraag van uw Kamer is aangegeven. De IND was betrokken door:
Dit is ook steeds zo met uw Kamer gedeeld, zowel in de verschillende overleggen met uw Kamer als in beantwoording van Kamervragen.
Gezien het antwoord van de Staatssecretaris dat met de Wob-verzoeken niet de interne adviezen en berichten van de beleidsafdeling van de IND, het SUA, meegestuurd zullen worden, kan de Minister deze documenten wél met de Kamer delen? Zo ja, op welke termijn?
Zoals in eerdere antwoorden op vragen van uw Kamer is aangegeven was voor 15 augustus 2021 nog geen sprake van een evacuatie. Dit vanwege het feit dat voor 15 augustus Afghanistan nog onder het bestuur stond van de toenmalige regering. Pas na 15 augustus is Nederland begonnen met het evacueren van personen die vast kwamen te zitten in Afghanistan. Er waren voor 15 augustus derhalve ook geen evacuatielijsten. Wel waren voor 15 augustus plannen gemaakt om zowel het lokale personeel als verschillende tolken via reguliere vluchten of met ingezette charters naar Nederland te halen. Zie voor nadere informatie hieromtrent het Feitenrelaas dat op 7 september 2021 aan de Kamer gestuurd is (Kamerstuk 27 925, nr. 806). Om Afghanistan voor 15 augustus te kunnen verlaten was afgifte van een visum nodig. Het instemmingsproces hiervoor liep inderdaad via de IND. Dit conform de werkwijze van de tolkenregeling zoals deze sinds 2014 wordt uitgevoerd. Voor wat betreft de gevraagde stukken verwijst het kabinet u graag naar de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer over het toezenden hiervan (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 816). Daarin heeft het kabinet aangegeven dat momenteel hard wordt gewerkt aan de verschillende Wob-verzoeken. Daarbij heeft het kabinet ook aangegeven dat het bij elkaar zoeken van alle correspondentie veel werk is omdat dit een groot aantal documenten omvat. Om dubbelwerk te voorkomen worden de stukken tegelijk met het afdoen van de Wob-verzoeken met uw Kamer gedeeld.
Wie heeft de criteria opgesteld op basis waarvan besloten is dat sommige mensen wel en andere mensen niet mee mochten naar Nederland, zowel in de evacuatieperiode vanaf 15 augustus als in de periode daarvoor? Wat was de beslismethode die gebruikt werd om deze beslissingen te maken? Waar bevinden deze werkinstructies zich? Kan de Staatssecretaris deze, dan wel openbaar, dan wel in een besloten overleg, aan de Kamer doen toekomen?
De conclusie dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de interne adviezen en berichten van de beleidsdirectie van de IND, de Directie Strategie & Uitvoeringsadvies (DSUA), niet met uw Kamer zou willen delen, is onjuist. Bij de behandeling van de WOB-verzoeken zullen alle relevante stukken worden betrokken, dus ook die van IND/DSUA. Daarbij zal het kabinet zo transparant mogelijk zijn. Zoals op 24 november 2021 aan uw Kamer gemeld in de beantwoording van vragen van Volt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 816), is het gelet op de zeer grote hoeveelheid documentatie niet mogelijk aan te geven op welk moment deze behandeling gereed is.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het volgende debat over Afghanistan op 27 januari en daarnaast deze stukken ook zo spoedig mogelijk doen toekomen aan de onafhankelijke onderzoekscommissie over dit onderwerp?
De overkomst van tolken en andere Afghanen die in een hoogprofielfunctie in het kader van een internationale missie voor Nederland gewerkt hadden vond voor 15 augustus plaats op basis van de tolkenregeling zoals deze reeds sinds 2014 wordt gehanteerd en waarover de Kamer ook is geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3278 d.d. 4 juli 2019 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3805 d.d. 18 augustus 2021). Daarnaast is er in de ministerraad van 9 juli 2021 en de bewindsliedenoverleggen van respectievelijk 11 en 14 augustus 2021 aparte besluitvorming geweest omtrent het evacueren van de lokale medewerkers van de ambassade. Voor het verloop van de besluitvorming daaromtrent verwijs ik u naar het feitenrelaas dat de Kamer op 7 september jl. toekwam (Kamerstuk 27 925, nr. 806).
Na het bekend stellen van de motie-Belhaj (Kamerstuk 27 925, nr. 788) op 18 augustus jl. zijn de criteria voor het overbrengen van Afghanen naar Nederland aangepast aan de betreffende motie.
In deze periode moest worden gewerkt in zeer moeilijke omstandigheden en onder hoge tijdsdruk. Bekend was dat het vliegveld op korte termijn zou sluiten hetgeen verdere evacuaties onmogelijk zou maken. In dat licht moesten mensen geëvacueerd worden zonder dat ruimte was voor een uitgebreide screening, documentenonderzoek of gehoor. De enorme tijdsdruk waaronder gewerkt werd stond dat simpelweg niet toe. Er moest veelal vertrouwd worden op informatie van referenten, zoals nieuws- en ontwikkelingsorganisaties in Nederland.
Het bericht ‘Buitenlandse Zaken weigert Afghaanse bewakers ambassade Kabul te evacueren’ |
|
Laurens Dassen (Volt), Christine Teunissen (PvdD), Laura Bromet (GL), Jasper van Dijk , Tunahan Kuzu (DENK), Sylvana Simons (BIJ1), Pieter Omtzigt , Kati Piri (PvdA), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Henk Kamp (minister defensie) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Buitenlandse Zaken weigert Afghaanse bewakers ambassade Kabul te evacueren»?1
Ja.
Vanaf wanneer was het verzoek van lokale beveiligers die via een «subcontractor» voor de Nederlandse ambassade in Kabul werkten, om geëvacueerd te worden bekend bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Waarom zijn deze beveiligers toentertijd niet opgeroepen voor evacuatie, terwijl Hongaarse beveiligers die via een «subcontractor» uit Dubai werkten wel zijn geëvacueerd?
De eigenaar van het private bedrijf dat diensten verleent aan de Nederlandse ambassade in Kaboel, inclusief beveiliging, heeft op verschillende momenten tijdens de evacuatiemissie en erna via verschillende lijnen verzocht dat zijn werknemers naar Nederland worden overgebracht. Het aantal personen op de lijsten aangebracht door de eigenaar van het bedrijf varieerde. Een door het ministerie geaggregeerde lijst bevat 195 namen, onder wie 122 bewakers, 66 «service personnel», 4 technici, 2 Human Resources en 1 Finance. Inclusief kerngezinnen zou dit om ongeveer 1.000 personen gaan.
Sinds begin dit jaar heeft de ambassade bij verschillende gelegenheden duidelijk gecommuniceerd aan het bedrijf dat diegenen die voor een externe dienstverlener werken in een andere positie verkeren dan mensen met een dienstverband met de ambassade – de lokale medewerkers –, voor wie Nederland als werkgever een speciale verantwoordelijkheid heeft en die ook zijn geëvacueerd.
De Hongaarse beveiligers zijn door speciale eenheden van een partnerland naar het vliegveld gebracht en uiteindelijk door een partnerland gerepatrieerd naar hun eigen land. Hierover waren voorafgaand aan de evacuatieperiode al afspraken gemaakt.
Kunt u bevestigen dat er in de evacuatie-operatie geen onderscheid is gemaakt tussen individuen die rechtstreeks voor de Nederlandse missie in Afghanistan werkten en individuen die via «subcontractors» in dienst waren? Zo nee, om welke reden en op basis waarvan is dit onderscheid gemaakt?
Tijdens de evacuatie zijn de criteria gehanteerd conform de motie Belhaj (kamerstuk 27 925, nr. 788). Dat wil zeggen dat beveiligers die voor Nederland werkzaam waren in het kader van een internationale militaire of politiemissie tijdens de evacuatie in aanmerking konden komen om te worden overgebracht naar Nederland.
Voor de volledigheid wil het kabinet vermelden dat het bij de bewakers van de ambassade om een andere groep personen gaat die onder andere omstandigheden andersoortige werkzaamheden hebben verricht dan de Afghaanse beveiligers die militaire objecten bewaakten van buitenlandse strijdkrachten die door tenminste van een deel van de bevolking – en in ieder geval door de Taliban – als vijand werden beschouwd.
Ambassadebewakers houden zich op bij civiele objecten, officiële vertegenwoordigingen van andere staten, waarmee de Taliban officiële contacten nastreeft. Hoewel dit bewakingsbedrijf door Nederland was ingehuurd, vallen de werkzaamheden van dit type bewakers, anders dan die van de hierboven genoemde militaire beveiligers, onder de verantwoordelijkheden van een gastland. Dat moet namelijk de veiligheid van ambassades waarborgen. Ook dat maakt dat dit een bijzondere groep is met werkzaamheden van een andere aard.
Op welk moment en specifiek op welke wijze heeft u de Kamer meegedeeld dat er een nieuw criterium geldt, te weten dat individuen een rechtstreeks dienstverband moeten hebben om in aanmerking te komen voor evacuatie?
Er is geen sprake van een nieuw criterium. Zoals in het antwoord op vraag 2 gesteld is er een onderscheid tussen mensen die voor en bij de ambassade werken met een direct dienstverband en hen die dat niet hebben.
Voor personen met een directe arbeidsrelatie voelt de ambassade als werkgever een speciale verantwoordelijkheid.
Dat is ook de reden dat uiteindelijk is besloten de lokale werknemers, die een arbeidscontract hadden met de ambassade, te evacueren.
Voor mensen die dat niet hadden, zoals de bewakers, geldt dat niet. De werkgever is voor hen verantwoordelijk. Dat is ook duidelijk met hen en de werkgever gecommuniceerd.
Bent u op de hoogte van het feit dat andere landen, zoals het Verenigd Koninkrijk en Australië, ambassadebewakers die via «subcontractors» voor hen werkten wel hebben geëvacueerd of van plan zijn te gaan evacueren? Zo ja, waarom vormt Nederland hierin een uitzondering?
Procedures voor evacuatie verschillen van land tot land; verschillende landen hebben verschillende groepen personen geëvacueerd. Bij een aantal Westerse ambassades waren overigens niet-Afghaanse bewakers werkzaam, ofwel in directe dienst, ofwel ingehuurd. Deze hebben uiteraard een andere positie dan Afghaanse bewakers.
Zijn er afspraken gemaakt met het bedrijf of de bedrijven die de bewakers in dienst hebben? Zo ja, welke afspraken zijn er gemaakt, wanneer zijn deze gemaakt en met wie?
Vanaf begin van 2021 is aan de eigenaar van het bedrijf waarbij de bewakers in dienst zijn, duidelijk kenbaar gemaakt dat zijn werknemers niet door Nederland geëvacueerd zouden worden. De algemene verantwoordelijkheid, inclusief voor hun veiligheid, ligt bij de werkgever; dat is ook door hem erkend.
Hoeveel oud-medewerkers van het Ministerie van Defensie (zowel die rechtstreeks of via een «subcontractor» in dienst waren) die zich hadden gemeld voor evacuatie, komen met de nieuwe criteria zoals vastgelegd door de regering in de Kamerbrief2 van 11 oktober niet meer in aanmerking voor evacuatie?
De criteria waarover de Tweede Kamer is geïnformeerd in de brief van 11 oktober zijn zoals gezegd alleen van toepassing op een afgebakende groep aanmeldingen zoals bekend bij het Ministerie van Defensie op 11 oktober jl.
Wordt er door het Ministerie van Defensie momenteel onderscheid gemaakt tussen tolken, beveiligers, en ander personeel die rechtstreeks in dienst waren, en zij die waren ingehuurd via «subcontractors» of via andere derde landen voor de Nederlandse missie werkten? Zo ja, op welke manier en met welke onderbouwing?
Het Ministerie van Defensie hanteert, net als de andere betrokken departementen, de criteria zoals die zijn genoemd in de Kamerbrieven van 11 oktober 2021 (Kamerstuk 27 925 nr. 860) en 16 november 2021 (Kamerstuk 27 925 nr. 872).
In deze brieven staat dat een Afghaan nog steeds in aanmerking komt voor overbrenging naar Nederland indien hij of zij voor Nederland heeft gewerkt in het kader van een internationale militaire of politiemissie als tolk. Het gaat bij tolken om de uitgevoerde werkzaamheden en niet om de contractvorm. Een persoon komt niet in aanmerking als hij of zij in dienst was van de Afghaanse overheid.
Voor een niet-tolk geldt dat een afgebakende groep aanmeldingen zoals bekend bij Defensie bij het verzenden van de Kamerbrief van 11 oktober jl. wordt bekeken op de in deze brief genoemde criteria, namelijk dat deze persoon, gedurende minimaal één jaar, voor Nederland moeten hebben gewerkt in het kader van een internationale militaire of politiemissie in een voor het publiek zichtbare functie. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de uitgevoerde werkzaamheden en de werkrelatie met Nederland. Tevens moet de Afghaanse nationaliteit worden vastgesteld.
Kunt u bevestigen dat oud-defensiemedewerkers die akkoord hebben gekregen van het Ministerie van Defensie om geëvacueerd te worden, maar nog niet waren opgeroepen, alsnog hiervoor in aanmerking komen?
Indien de aanmeldingen van Afghaanse medewerkers die voor Nederland hebben gewerkt in het kader van een internationale militaire of politiemissie voldoen aan de criteria, zoals gesteld in de Kamerbrieven van 11 oktober 2021 (Kamerstuk 27 925 nr. 860) en 16 november 2021 (Kamerstuk 27 925 nr. 872), komen zij in aanmerking om naar Nederland overgebracht te worden.
Hoeveel tolken (die voor Defensie en de politiemissie hebben gewerkt) bevinden zich momenteel nog steeds in Afghanistan?
Voor zover eind november bekend bevinden zich in Afghanistan nog 160 personen die een beroep kunnen doen op de tolkenregeling: 40 Defensietolken (inclusief kerngezinnen 122 personen) en 10 EUPOL tolken in Afghanistan (inclusief kerngezinnen 38 personen). Zoals bekend betreft het hier een open einde regeling: dit aantal is derhalve niet definitief.
Kunt u een overzicht van hoeveel Afghanen met eindbestemming Nederland nog vastzitten in een derde land en in welke landen zij verblijven? Wat zijn de omstandigheden waaronder zij vastzitten en waarom het zo lang duurt voor ze naar Nederland worden overgebracht?
Op dit moment zijn er voor zover bekend 89 Afghanen in Hongarije die voor het Provincial Reconstruction Team in Baghlan hebben gewerkt. Dit aantal is inclusief gezinsleden. Voor deze groep wordt gekeken naar een manier om hen zo snel mogelijk over te brengen naar Nederland. Hun omstandigheden zijn niet precies bekend, omdat zij op verschillende locaties in Hongarije verblijven. De ministeries van Defensie en BZ zijn met de IND en de ambassade bezig zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen over de status van deze personen en de mensen die daarvoor in aanmerking komen op zo kort mogelijke termijn over te brengen naar Nederland.
Daarnaast zijn er 25 lokale medewerkers van de NAVO die recentelijk een aanbod om naar Nederland te komen hebben geaccepteerd en die we voor het einde van het jaar proberen over te brengen. Verder zijn er enkele families in Pakistan en Iran die voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen; met hen wordt door de ambassades in Islamabad en Teheran contact onderhouden. De Nederlandse ambassades in deze landen faciliteren hun onderdak; in Pakistan geschiedt dat via IOM.
Zijn er op dit moment andere NAVO-landen die (wel) laissez-passers of andere nooddocumenten afgeven in Afghanistan? Zo ja, welke landen en op wat voor manier? En wat zijn de bezwaren van het kabinet om dit niet te doen?
Vooropgesteld zij dat de Taliban van Afghanen een paspoort eisen als zij het land willen verlaten; noodreisdocumenten worden door hen niet geaccepteerd. Voor zover bekend worden door andere (NAVO) landen formeel geen noodreisdocumenten in Afghanistan verstrekt aan Afghaanse burgers. De Nederlandse wetgeving verzet zich tegen de verstrekking van geldige Nederlandse reisdocumenten aan burgers in het land waarvan zij de nationaliteit bezitten. Het toch verstrekken van geldige noodreisdocumenten aan Afghaanse burgers in Afghanistan mist niet alleen een wettelijke grondslag maar wordt internationaal gezien als een inmenging in een binnenlandse aangelegenheid. Aan Nederlanders die zonder geldige reisdocumenten in Afghanistan verblijven, kunnen wel nooddocumenten worden afgegeven.
Op welke manier geeft het kabinet uitvoering aan de motie-Piri c.s. over de opvang van Afghaanse evacuees in Nederland?3
Het kabinet wil het liefst dat iedereen wordt opgevangen in reguliere COA-locaties. Alle reguliere opvanglocaties zitten op het moment echter vol, daarom zijn de tijdelijke noodlocaties nu hard nodig. Het is namelijk belangrijk dat iedereen met recht op opvang dat kan krijgen. Het COA stelt echter alles in het werk om zo veel mogelijk de mate van opvang en begeleiding te bieden op de noodopvanglocaties zoals deze ook geboden wordt op reguliere locaties. Het kabinet vindt het belangrijk dat de Afghaanse evacués snel duidelijk krijgen over hun toekomst. Daarom beslist de IND ook voortvarend in de procedures van de evacués, waardoor snel duidelijkheid komt over de verblijfsstatus van deze groep. Het COA voert inmiddels ook huisvestingsgesprekken op de locaties waar Afghaanse evacués verblijven zodat zij zo snel mogelijk kunnen doorstromen naar gemeenten en hun leven in Nederland kunnen opbouwen. Daarenboven wordt bij de Afghaanse evacués ingezet op contacten met de opleidings- en universitaire wereld, zoals UAF; en op andere initiatieven zoals oriëntatie op de arbeidsmarkt. Het kabinet zal via een separate brief de Kamer nog informeren over de uitwerking van de motie.
Met welke regelmaat wordt er contact gehouden met mensen die in aanmerking komen voor evacuatie?
Er wordt regelmatig contact gehouden met mensen die in aanmerking komen voor overbrenging naar Nederland. De frequentie waarmee dat gebeurt, verschilt van geval tot geval.
Kunt u aangeven op welke manier uit de motie-Belhaj c.s.4 blijkt of, en op welke manier er met de Kamer sinds het begin van de evacuatieoperatie is gecommuniceerd, dat ambassademedewerkers die via een externe dienstverlener voor de Nederlandse missie werkten, niet in aanmerking komen voor evacuatie?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 4 is er geen sprake van een nieuw criterium. De bewakers vallen niet binnen de criteria van de speciale voorziening die het kabinet heeft aangekondigd in de Kamerbrief van 11 oktober (Kamerstuk 27 925, nr. 860) om de overkomst naar Nederland van twee bijzondere groepen te faciliteren.
Kunt u aangeven voor hoeveel medewerkers die voorheen via een externe dienstverlener voor de Nederlandse missie werkten, er na 31 december geen plaats meer zal zijn?
Van de externe dienstverlener is vernomen dat 149 medewerkers per 31 december worden ontslagen n.a.v. het opzeggen van de Nederlandse ambassadecontracten. Er is met deze zelfde externe dienstverlener inmiddels een nieuw contract afgesloten voor bewaking van een terrein in de voormalige groene zone waarop op dit moment de achtergebleven Nederlandse eigendommen worden bewaard.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en uw antwoorden voor het aankomende plenaire debat over de huidige stand van zaken inzake de evacuatie-operatie aan de Kamer doen toekomen?
Ja.
Het artikel ‘Blijvende inspanning gemeenten betaalt zich nog niet terug’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Blijvende inspanning gemeenten betaalt zich nog niet terug»?1
Ja.
Is het waar dat gemeenten de laatste weken van 2021 en in 2022 voor een immense opgave staan om te voldoen aan de steeds maar groeiende behoefte aan asielopvang- en huisvestinglocaties, maar dat compensatie van 10 miljoen euro voor kosten voor opvang en begeleiding van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) nog niet is uitbetaald?
Het formele besluit ten aanzien van de incidentele uitkering van 10 miljoen euro voor de opvang en begeleiding van ex-amv’s met een verblijfsvergunning is inmiddels genomen in de ministerraad. De Ministeries van BZK, JenV, SZW en VWS zullen elk voor 2,5 miljoen bijdragen aan deze uitkering, welke in de vorm van decentralisatie-uitkeringen aan de betreffende gemeenten zullen worden verstrekt. Dit besluit is tevens bekendgemaakt aan gemeenten (de VNG) middels de landelijke Regietafel (LRT). Deze incidentele uitkering is voldoende om inzet te plegen op de acute opgave. De verdeling van de middelen over de gemeenten wordt in het voorjaar van 2022 bekendgemaakt.
Onderkent u dat gemeenten de afgelopen maanden met succes grote inspanningen hebben geleverd om extra opvang voor asielzoekers en huisvesting voor statushouders te regelen?
Sinds het intensiveren van de bestuurlijke zoektocht naar extra opvangplekken vanaf augustus 2021 zijn ongeveer 8500 extra opvangplekken gerealiseerd. Dit betreffen, veelal tijdelijke, (nood)opvangplekken op tal van bijzondere locaties zoals evenementhallen, (grote en kleinere) paviljoens, defensielocaties, hotels, vakantieparken en boten. Hierbij is het van belang om op te merken dat het overgrote deel van de extra gerealiseerde opvangplekken een korte looptijd heeft van enkele weken of maanden. Daarnaast zijn er sinds 1 juli jl. meer dan 10.500 vergunninghouders gehuisvest en lijkt het gemeenten te lukken om voor het eind van het jaar een eerste deel van de achterstand op de taakstelling vergunninghouders in te halen. Dit is een grote prestatie waar we gemeenten, provincies en andere betrokken partners erg dankbaar voor zijn. Tegelijkertijd moeten we constateren dat al deze inzet voor de korte termijn niet voldoende is gebleken.
Afgelopen week is door het COA en ondergetekenden samen met de Rijksheren en deelnemers aan de LRT geconcludeerd dat de opgaven ten aanzien van het realiseren van extra opvangplekken in 2021 niet zullen worden behaald. Gezien deze noodsituatie is er, teneinde crisisnoodopvang te voorkomen, geen andere mogelijkheid meer dan het aanwijzen en feitelijk in gebruik nemen van geïnventariseerde locaties, waarover uw Kamer per brief van 14 december jl. is geïnformeerd.2 De ontwikkelingen op dit dossier volgen elkaar op dit moment in zeer hoog tempo op, waardoor ik niet volledig kan garanderen dat de beantwoording op deze vragen de meest actuele stand van zaken weerspiegelt.
Klopt het dat gemeenten wederom constructief hebben gereageerd om via de provinciale regietafels op korte termijn nog eens extra opvangplekken te realiseren en verder te versnellen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat naast deze COA-locaties ook de voogdijinstelling Nidos dringend extra opvangplekken nodig heeft?
Dat klopt, de verwachting is dat Nidos in 2022 ruim 800 extra plekken nodig heeft.
Klopt het dat gemeenten die momenteel amv-opvangplekken bieden, sinds 2018 jaarlijks gezamenlijk 10 miljoen euro uit eigen middelen bijdragen om de jongeren, ook na hun 18e, de juiste opvang en begeleiding te bieden?
Het klopt dat gemeenten al langere tijd uit eigen gelden putten om waar nodig de juiste begeleiding te financieren voor ex-amv’s met een verblijfsvergunning. Dit komt omdat ex-amv’s met een verblijfsvergunning na hun 18de onder de verantwoordelijkheid van de gemeente vallen conform de geldende afspraken over de opvang van vergunninghouders. Hieronder valt de huisvesting, begeleiding, participatie en zorg voor deze ex-amv en ook de kosten die daarmee gemoeid zijn.
Al langere tijd ontvangt het Rijk signalen vanuit de VNG alsmede individuele gemeenten dat de transitie van ex-amv’s naar zelfstandigheid in veel gevallen problemen met zich meebrengt. Het gaat hierbij om onder meer financiële/schuldenproblematiek, schooluitval, werkloosheid en overlast. Het bestrijden van deze problematiek gaat gepaard met druk op de financiën voor de gemeenten.
Om de gemeenten hierin tegemoet te komen heeft het kabinet daarom, zoals reeds benoemd in mijn antwoord op vraag 2, voor 2022 budget beschikbaar gesteld voor de verlengde opvang voor ex-amv’s met een verblijfsvergunning. Over de vraag of en op welke wijze deze verlengde opvang op structurele wijze gefinancierd dient te worden, zal een volgend kabinet zich moeten buigen.
Is het waar dat de VNG al sinds 2018 in gesprek is met het Rijk over deze kosten en dat het tot nu toe niet komt tot een concrete toezegging voor volledige compensatie?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom worden kosten aan gemeenten hiervoor niet vergoed, aangezien het extra taken voor gemeenten zijn waar voldoende budget tegenover hoort te staan?
Zie antwoord vraag 6.
Herinnert u zich de Kamerbreed aangenomen motie-Inge van Dijk (35 850, nr. 9), die kort samengevat luidt: «geen extra taken zonder geld»?
Ja.
Hoe gaat u compensatie organiseren en op welke termijn?
Voor toelichting op de incidentele compensatie van 10 miljoen euro voor gemeenten die extra lasten dragen voor de opvang en begeleiding van (ex-)amv’s verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. Zoals eerder vermeld is het aan een nieuw kabinet of en op welke wijze gemeenten gecompenseerd zullen worden voor de verlengde opvang en begeleiding van ex-amv’s met een verblijfsvergunning.
Hoe gaat communicatie met de gemeenten hierover plaatsvinden?
Ontwikkelingen omtrent asielopvang en de huisvesting van statushouders worden gewoonlijk gedeeld via de LRT, waar ook de VNG vertegenwoordigd is. Communicatie over de verdeling van de incidentele compensatie van 10 miljoen euro evenals eventuele aanvullende middelen in de toekomst zal via deze tafel verlopen.
De noodopvang in Heumensoord |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u van de volgende artikelen ««Noodopvang Heumensoord volstrekt ongeschikt», roep op snelle sluiting» uit het NRC d.d. 10 november 20211, «Behelpen in de noodopvang: Het is koud, het stinkt en het is lawaaierig» uit het NRC d.d. 14 november 20212, en «Asielzoekers slapen weer op veldbedden en stoelen in Ter Apel, nog hele maand krapte» van RTL Nieuws d.d. 10 oktober 20213 omtrent het kamp Heumensoord, en de daarbij behorende kritiek van de Ombudsman en het College voor de Rechten van de Mens kennisgenomen?
Ja.
Hoe verklaart u dat er in vijf jaar geen verbeteringen hebben plaatsgevonden op basis van de kritiek die destijds geuit is?
Ik ben het met uw Kamer eens dat de tijdelijke noodopvang in Heumensoord niet optimaal is. Heumensoord wordt dan ook zo snel mogelijk afgeschaald. Ik deel de mening niet dat er in vijf jaar geen verbeteringen hebben plaatsgevonden.
De Nationale ombudsman en het College voor de Rechten van de Mens brachten in februari 2016 een rapport uit over de situatie van de toenmalige locatie Heumensoord. Belangrijkste conclusies uit dat rapport destijds waren dat door de inrichting en schaalgrootte van Heumensoord de privacy, gezondheid en veiligheid van de vreemdelingen onvoldoende geborgd was. De Nationale ombudsman en het College voor de Rechten van de Mens deden daarop de aanbeveling om in de toekomst een grootschalige locatie als Heumensoord niet opnieuw in te zetten. Tevens werden aanbevelingen gedaan met betrekking tot het verstrekken van leefgeld, het organiseren van ketenoverleg, toegankelijkheid van de zorg en de bekendheid en inrichting van de klachtenprocedure. Hoewel de inzet van Heumensoord helaas toch nodig is gebleken zijn alle aanbevelingen destijds en ook nu ter harte genomen en er zijn maatregelen getroffen met betrekking tot het verstrekken van leefgeld, het organiseren van een ketenoverleg, toegankelijkheid van de zorg en de bekendheid en inrichting van de klachtenprocedure en veiligheid.
Op 8 november jl. ontving ik een brief van de Nationale ombudsman en de voorzitter van het College voor de Rechten van de Mens over hun bevindingen tijdens hun bezoek aan Heumensoord op 29 oktober j.l. Op 15 november j.l. sprak ik met de Nationale ombudsman en de voorzitter van het College voor de Rechten van de Mens naar aanleiding van hun brief. In de brief constateren beiden onder andere een gebrek aan privacy en ongeschiktheid van de locatie tijdens de wintermaanden. Zij deden de aanbeveling om de bewoners niet langer dan 31 december 2021 op te vangen in Heumensoord en hen opvang van meer structurele aard te bieden. De locatie Heumensoord zal medio januari 2022 sluiten. In de maand december verhuizen reeds bewoners naar andere locaties.
Wat betreft de opvang op de locatie in Heumensoord vind ik het belangrijk om te benadrukken dat ondanks de uitdagende omstandigheden, alles in het werk wordt gesteld om de bewoners van deze locatie zo goed mogelijk op te vangen en te begeleiden. Daarbij worden de ervaringen uit 2015/2016 en de eerder genoemde aanbevelingen zo goed als mogelijk benut. Ik zie dan ook verschillende verbeteringen waaronder een kleinere schaalgrootte, kleinere units en het aanbrengen van deuren om units te kunnen afsluiten. Ter bevordering van de hygiëne zijn er continue schoonmaakroosters ingevoerd.
Verder zijn er verschillende manieren waarop bewoners hun zorgen of klachten kenbaar kunnen maken. Zo is er elke week een overleg tussen het COA en het bewonerscomité. Hier kunnen algemene zorgen en suggesties worden besproken. Daarnaast heeft het COA een vertrouwensfunctionaris en een aandachtsfunctionaris LHBTI aangesteld. Bewoners worden op allerlei manieren geïnformeerd over hoe zij hun zorgen en vragen kunnen bespreken.
Bewoners hebben toegang tot gezondheidszorg via GZA, GGD, GGZ en jeugdgezondheidszorg. Deze organisaties zijn op de locatie in Heumensoord aanwezig. Op de locatie vinden ook Corona vaccinaties en testen plaats. Via een «tandartsbus» hebben bewoners toegang tot de tandarts.
Belangrijke ketenpartners zijn op de locatie aanwezig. Zo hebben alle gesprekken met de IND plaatsgevonden op de locatie zelf en ook Vluchtelingenwerk Nederland is vanaf de opening van de locatie aanwezig.
Alle kinderen gaan naar school en samen met lokale partners worden verschillende activiteiten aangeboden aan de bewoners van Heumensoord. Zo is een taalmaatjes project waar ongeveer 60 vrijwilligers aan deelnemen. Voor hoger opgeleiden geeft de Universiteit Nijmegen Nederlandse lessen. Verder zijn er op de locatie verschillende activiteiten (schaken, fietslessen) en gaan ongeveer 160 kinderen naar de lokale voetbalclub.
De Nationale ombudsman en het College voor de rechten van de mens hebben hun waardering uitgesproken voor de medewerkers van het COA alsmede voor de medewerkers en vrijwilligers van andere instanties die betrokken zijn bij de opvang en begeleiding van de bewoners van Heumensoord.
Het COA ziet zich, in het licht van een bezetting die almaar toeneemt, genoodzaakt om asielzoekers op te vangen op noodopvanglocaties. Deze locaties hebben een lager, doch afdoende, kwaliteitsniveau, maar zijn minder geschikt voor langdurig verblijf. Deze situatie is zoals ik al aangaf niet optimaal, maar onder de huidige omstandigheden wel noodzakelijk om iedereen met een recht op opvang daarvan ook te kunnen voorzien. In de komende periode breidt het aantal noodopvanglocaties zich mogelijk verder uit, ook om de druk van andere locaties af te halen, zoals Ter Apel. Doel blijft evenwel om de noodopvanglocaties indien mogelijk zo snel mogelijk te sluiten. In de tussentijd wordt geprobeerd om waar mogelijk op alle locaties verbeteringen aan te brengen, ook in het licht van de wintermaanden en een eventueel langer verblijf.
Bent u zich bewust van de aard van de klachten, die de fysieke en mentale veiligheid van de asielzoekers betreffen, en de ernst van de gevolgen die te laat en ontoereikend ingrijpen met zich meebrengen?
De inzet van de asielketen is om asielzoekers zo snel mogelijk uitsluitsel te geven op hun asielaanvraag. De inzet van het COA en stichting NIDOS in het bijzonder is om asielzoekers in afwachting daarvan adequate opvang en begeleiding te bieden. Daarbij heb ik er voor gezorgd dat de toegang tot de medische zorg – ook in de noodopvang – geborgd is zodat personen met fysieke of mentale klachten op een laagdrempelige manier toegang kunnen krijgen tot de zorg. Voor het overige verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 2.
Bent u zich ervan bewust dat op Europees niveau eisen gesteld worden aan de asielprocedure, waarin Nederland nu zwaar tekortschiet?
Het Europese asielsysteem stelt eisen aan de asielprocedure, en minimale eisen aan de (kwaliteit van) de opvang van asielzoekers. Nederland biedt in beginsel opvang met een hoger kwaliteitsniveau dan in de Opvangrichtlijn is vastgelegd. Ik herken mij dan ook niet in het beeld dat Nederland zwaar en structureel tekort schiet. Wel is het zo dat de gebruikelijke kwaliteit van de opvang onder druk staat door het tekort aan reguliere opvangplekken en de daarmee samenhangende noodzakelijke inzet van noodopvang. Ook het tekort aan personeel bij het COA speelt hierbij een rol. Toch wordt, met de grootst mogelijke inzet, getracht het standaard kwaliteitsniveau aan te bieden op alle opvanglocaties. De mogelijkheid om de reguliere opvang en bijbehorende begeleiding te bieden, hangt een-op-een samen met het vinden van meer reguliere locaties en daarmee de bereidheid van gemeenten om reguliere locaties aan te bieden. Daarnaast is het zo dat de Europese Opvangrichtlijn onder bepaalde omstandigheden de mogelijkheid biedt om afwijkende voorzieningen te bieden indien de beschikbare huisvestingscapaciteit tijdelijk uitgeput is.
Waaruit blijkt nog uw competentie voor uw functie, na de lange reeks ernstige tekortkomingen en de schade die asielzoekers dientengevolge lijden?
De afgelopen jaren heb ik mij naar eer en geweten ingezet voor het complexe beleidsdomein dat migratie is. Er zijn geen makkelijke oplossingen, zo blijkt onder meer uit de weerbarstige zoektocht naar opvanglocaties. Overigens staat mijn inzet om in de uitvoering van onder meer het gezinsherenigingskader tot een juiste interpretatie van de geldende richtlijnen te komen los van mijn inzet om tot voldoende en kwalitatief goede opvang te komen.
Kunt u uitleggen waardoor u structureel tekort blijft schieten in het nakomen van de minimale eisen die gesteld worden aan bijvoorbeeld de hoeveelheid opvanglocaties en de kwaliteit van deze opvanglocaties, zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van voldoende bedden, badkamers en voorzieningen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitleggen waarom u wel de mogelijkheid heeft gezien een wijziging door te voeren die gezinshereniging voor minderjarigen in de weg zou staan? Kunt u uitleggen hoe het komt dat daar tijd voor werd gemaakt die ook besteed kon worden aan het verzorgen van voldoende en toereikende opvang?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat vanuit het College voor de Rechten van de Mens ook meerdere klachten binnenkomen over het COA: «het gehele systeem van asiel in Nederland wordt, met de problematiek in kwestie, een broedplaats voor trauma en kan daardoor leiden tot vertraagde inburgering, langdurige psychologische schade. Dit kan het herstel en het onderdeel worden van de samenleving voor asielzoekers bemoeilijken»?4 Heeft u een verklaring voor dit meervoudige falen van het systeem?5
Zie antwoord vraag 2.
Welke procedures lopen momenteel om de problematiek op te lossen, en binnen welk tijdsbestek kan dit gebeuren?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een procedure, of zicht op een procedure, om psychische zorg te bieden aan de nieuwkomers, en zo nee, waarom niet?
Asielzoekers hebben gedurende de periode in de COA-opvang toegang tot de benodigde zorg en zij worden hierover op verschillende momenten geïnformeerd. Dat geldt ook voor psychische zorg. Naast dat er op elke centrum een gezondheidscentrum voor de zorg voor asielzoekers (GZA) aanwezig is heeft de asielzoeker dezelfde toegang tot zorg als de Nederlandse burger. Daarnaast is in de asielopvang op vrijwel elk asielzoekerscentrum een zogeheten GGZ- Praktijkondersteuner Huisarts aanwezig. Deze POH-GGZ werkt onder de verantwoordelijkheid van de huisarts en is een laagdrempelige ingang voor personen met psychische problematiek. Ook heeft het COA geïnvesteerd in preventie via het programma BAMBOO. Asielzoekers kunnen in alle azc’s een BAMBOO-training volgen. In de training leren zij de eigen veerkracht versterken, stress en psychische klachten (h)erkennen, en hoe zij eventueel hulp kunnen zoeken bij een professional. Er zijn BAMBOO-trainingen voor volwassenen, jongeren en kinderen. De huisarts – die op alle centra aanwezig is – heeft een cruciale rol. Die signaleert, behandelt of verwijst mensen naar de generalistische basis-GGZ of de gespecialiseerde GGZ. De specialistische GGZ richt zich op mensen met ernstige of complexe psychische problemen. Voor kinderen en jongeren in de opvanglocaties worden door onder andere de Vrolijkheid en TeamUp activiteiten uitgevoerd die zich richten op het psychosociale welzijn van deze kinderen en jongeren. De huidige corona maatregelen hebben uiteraard een impact op het aanbieden van deze (groeps)trainingen.
Indien het antwoord op de vorige vraag nee is, begrijpt u dat de langdurige impact van trauma en psychische problematiek de Staat meer geld kost, dan wanneer passende ondersteuning geboden wordt zodat mensen de kans krijgen een leven op te bouwen in een nieuw land?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 is er aandacht voor de psychische problematiek bij asielzoekers. Dit is juist ook vanuit de gedachte dat zij hierdoor beter in staat zijn om hun toekomst hier in Nederland beter vorm te geven.
De onveilige situatie in Georgië voor asielzoekers met een LHBTI-achtergrond |
|
Christine Teunissen (PvdD), Jasper van Dijk , Suzanne Kröger (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het asieldossier van mevrouw **1?
Ja.
Herinnert u zich de beantwoording van eerder gestelde schriftelijke vragen aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over het afblazen van een Pride optocht in Georgië na de bestorming van een kantoor voor Lesbiennes, Homoseksuelen, Biseksuelen, Transgenders en Interseksuelen (LHBTI) in Tbilisi2?
Ja.
Wat is uw inschatting van de huidige veiligheidssituatie voor LHBTI-ers in Georgië? Kunt u aangeven of nog steeds sprake is van het door het US State Department geconstateerde aanhoudende en systematische anti-LHBTI-geweld, onderdrukking, misbruik, intolerantie en discriminatie3?
Op 6 mei 2021 jl.4 informeerde ik uw Kamer over de uitkomst van de herbeoordeling van Georgië als veilig land van herkomst. Ik gaf aan de aanwijzing van Georgië als veilig land van herkomst voort te zetten, met uitzondering van de gebieden die niet onder de effectieve controle van de centrale autoriteiten staan, en opnieuw met verhoogde aandacht voor de mogelijkheid dat de situatie anders kan zijn voor LHBTI. De herbeoordeling is gebaseerd op informatie van verschillende bronnen, waaronder het US State Department. Ik zie geen aanleiding om te veronderstellen dat de situatie sinds deze laatste herbeoordeling wezenlijk is gewijzigd.
Hoe heeft het kabinet precies vormgegeven aan de toegezegde verhoogde aandacht voor de mogelijkheid dat Georgië voor LHBTI-ers niet als veilig land van herkomst moet worden beschouwd? Wat houdt deze verhoogde aandacht in de praktijk gedurende de behandeling en beoordeling van de asielaanvraag in? Welke juridische terminologie (vgl. bijvoorbeeld de in het landenbeleid vigerende aanduidingen voor kwetsbare minderheden e.d.) verbindt u zo beschouwd aan de situatie waarin de Georgische LHBTI-ers bevinden? Is deze verhoogde aandacht op dit moment nog voldoende ter bescherming van deze specifieke groep? Zo ja, waarom wel?
In algemene zin geldt dat elke asielaanvraag op individuele gronden wordt beoordeeld en dat daarbij rekening wordt gehouden met de specifieke positie en het individuele relaas van de asielzoeker. Zowel in de asielprocedure als in het beleid wordt expliciet verhoogde aandacht gevraagd voor de situatie van LHBTI-asielzoekers. Binnen de context van veilige landen van herkomst, betekent «verhoogde aandacht» dat de IND in die gevallen extra alert is op de mogelijkheid dat de aanwijzing van een veilig land van herkomst in het individuele geval niet kan worden tegengeworpen en een zaak daarom mogelijk niet in de versnelde procedure in spoor 2, maar in de standaard algemene (of verlengde) asielprocedure in spoor 4 behandeld dient te worden. Het is dan nog steeds aan betrokkene om aannemelijk te maken dat in zijn geval het land niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Aan de term «verhoogde aandacht» zijn geen verdere kwalificaties verbonden. Ik ben van mening dat het voorgaande voldoende waarborgen biedt om asielaanvragen van LHBTI uit Georgië op zorgvuldige wijze te beoordelen.
Bent u bereid, bijvoorbeeld in navolging van Duitsland, Georgië niet langer als veilig land van herkomst voor LHBTI-ers te beschouwen en deze groep asielbescherming te verlenen? Zo nee, waarom niet?
Nee. In mijn antwoorden op vraag 3 en 4 heb ik toegelicht dat naar mijn mening het huidige beleid volstaat.
Bent u bereid de vreemdelingendetentie van mevrouw (zie vraag4 op te heffen en haar asielverzoek, in het licht bezien van de zorgelijke situatie van LHBTI-ers in Georgië, opnieuw te beoordelen? Zo nee, waarom niet?
Ik ga niet in op individuele zaken. Er is in algemene zin geen aanleiding om uitzettingen (van LHBTI) naar Georgië stop te zetten, zoals blijkt uit bovenstaande beantwoording van de vragen.
Bent u bereid in afwachting van de beantwoording van deze vragen af te zien van onomkeerbare beslissingen zoals daadwerkelijke uitzetting van deze mevrouw en voor mensen in vergelijkbare omstandigheden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het strafproces tegen een Nederlander voor zijn hulp aan vluchtelingen op Lesbos |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht1 dat een 73-jarige Nederlander aanstaande donderdag voor de Griekse strafrechter terecht staat omdat hij vijf jaar geleden mensen heeft gered van de verdrinkingsdood en vanwege zijn humanitaire hulpverlening aan vluchtelingen op Lesbos? Zo ja, wat vindt u van dit bericht en wat vindt u van deze aanklacht? Deelt u de mening dat hier eerder sprake is van lovenswaardige menslievendheid dan van strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Het bericht is mij bekend. Hoewel ik met het kabinet de plicht om mensenlevens in nood op zee te redden onderschrijf, kan ik geen verder oordeel geven over deze zaak omdat mij niet alle details bekend zijn. Bovendien past het mij niet om een individuele zaak die onder een rechter is te becommentariëren. In algemene zin kan ik wel aangeven het spanningsveld te herkennen tussen humanitair handelen en het mogelijk begaan van strafbare feiten. Ook in Nederland kan daar sprake van zijn, zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoe, deze controversiële strafprocedure namens Nederland onder de aandacht van de Griekse autoriteiten is gebracht?
Deze strafprocedure is niet door Nederland onder de aandacht van de Griekse autoriteiten gebracht. Nederland kan en wil zich niet in de rechtsgang van een ander land mengen, net zoals Nederland verwacht dat andere landen dat niet doen in onze rechtsgang.
Kunt u aangeven of, en zo ja hoe, de verdachte consulaire bijstand heeft ontvangen? Wat heeft u bijvoorbeeld ondernomen om in dit geval het recht op een eerlijk strafproces te operationaliseren?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat in het kader van consulaire bijstand in contact met betrokkene, maar er is op dit moment geen concrete aanleiding om te veronderstellen dat het strafproces in deze EU-lidstaat voor de onafhankelijke rechter niet correct zal verlopen. Aan betrokkene is een lijst gegeven van advocaten die hem juridisch kunnen vertegenwoordigen. Nederland kan en wil zich niet in de rechtsgang van een ander land mengen en verleent geen juridische bijstand.2
Klopt het dat wat de verdachte ten laste wordt gelegd naar Europees recht helemaal niet strafbaar mag worden gesteld, aangezien richtlijn 2002/90 alleen de strafbaarstelling regelt van hulp aan mensen zonder verblijfsdocumenten wanneer sprake is van financieel gewin? Klopt het bovendien dat de Europese Commissie in haar richtsnoeren van september 2020 heeft bepaald dat het faciliteren van illegale binnenkomst niet strafbaar mag worden gesteld als er sprake is van internationale verplichtingen of humanitaire hulp? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de Griekse autoriteiten via Europese kanalen aan te spreken op deze gang van zaken om, voor zover dat mogelijk is, deze strafzaak en in elk geval daadwerkelijke strafoplegging te voorkomen?
Richtlijn 2002/90/EG verplicht de lidstaten passende sancties te nemen tegen het verlenen van hulp bij illegale immigratie.3 Deze verplichting geldt niet enkel ten aanzien van personen die uit winstbejag derdelanders opzettelijk behulpzaam zijn, maar ook ten aanzien van eenieder die een derdelander opzettelijk helpt om de EU in strijd met het recht binnen te komen of er door te reizen (zie artikel 1, lid 1, onder a, en b).
Op 23 september 2020 heeft de Commissie richtsnoeren uitgebracht over o.a. de uitleg van artikel 1 van Richtlijn 2020/90/EG.4 In deze richtsnoeren stelt de Commissie dat wettelijk voorgeschreven humanitaire bijstand niet strafbaar mag worden gesteld en dat per geval moet worden beoordeeld of een handeling valt onder het begrip humanitaire bijstand. Dit onderschrijft het kabinet, zoals zij ook uiteen heeft gezet in het BNC-fiche over deze richtsnoeren.5
Het kabinet is het echter niet eens met de uitleg van de Commissie dat met name de strafbaarstelling van met inachtneming van het toepasselijke rechtskader door ngo’s of andere niet-overheidsactoren uitgevoerde opsporings- en reddingsoperaties op zee (SAR acties) een inbreuk op het internationaal recht vormt en derhalve niet is toegestaan op grond van het EU-recht. Behulpzaamheid bij illegale immigratie kan bestaan uit het verschaffen van een middel, zoals het organiseren en realiseren van transport.
Het kabinet onderstreept dat het tegengaan van het verlies van levens op de Middellandse Zee en de internationaalrechtelijke plicht om mensenlevens op zee te redden te allen tijde de uitgangspunten blijven. Daarbij is het echter wel zaak dat de activiteiten van schepen met ideële doelstellingen, die al dan niet op basis van humanitaire gronden in de SAR zones van derde landen stelselmatig drenkelingen aan boord nemen, niet bijdragen aan het in stand houden van de criminele activiteiten van mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten.6
In dit kader acht het kabinet voorts van belang dat deze aanbeveling juridisch niet bindend is en lidstaten dus niet gebonden zijn aan deze uitleg van de Commissie (zie artikel 288 VWEU).
Bent u bereid om deze vragen zo snel mogelijk, liefst vóór aanvang van de bedoelde strafzitting, te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Deze vragen zijn op 16 november ingezonden. Op 18 november stond een eerste zitting van het proces gepland van de rechtbank van Mytilini. De rechtbank heeft de zaak naar het Strafhof van Beroep van Mytilini verwezen omdat het van mening was dat het niet bevoegd was om over de zaak te oordelen. Het is nog niet bekend wanneer het Strafhof de zaak zal behandelen.
Het bericht ‘Brandbrief grote steden: duizenden vluchtelingen veroordeeld tot falend inburgeringsstelsel’ |
|
Senna Maatoug (GL), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Brandbrief grote steden: duizenden vluchtelingen veroordeeld tot falend inburgeringsstelsel»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de nieuwe wet inburgering een grote verbetering is ten opzichte van het huidige inburgeringstelsel, en het daarmee problematisch is dat een groep van minstens duizend vluchtelingen in een stelsel terecht komt wat uitvoeringstechnisch niet werkt?
Ik ben het met u eens dat het nieuwe stelsel naar verwachting een beter stelsel zal zijn dan het huidige stelsel momenteel is. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer in oktober2 al opmerkte is dat één van de redenen waarom ik bestuurlijke afspraken met gemeenten heb gemaakt over de begeleiding van asielstatushouders onder de Wet inburgering 2013 (Wi2013) en aan de slag ben gegaan met de «verkenning verbetermogelijkheden huidig stelsel». Voor de begeleiding van asielstatushouders onder Wi2013 heb ik cumulatief € 46,5 miljoen beschikbaar gesteld aan gemeenten voor de jaren 2021 tot en met 2026. Daarbij worden asielstatushouders die vanaf 1 juli 2021 inburgeringsplichtig worden, door gemeenten zoveel mogelijk begeleid in de geest van de nieuwe wet. Gemeenten kunnen via deze weg onder andere een intake doen en de inburgeraar adviseren over een taaltraject en -school die het beste bij hem past.
Desalniettemin was het een bewuste keuze om het huidige recht van toepassing te laten blijven op bestaande inburgeraars; een zogenaamde harde knip tussen nieuw en oud recht, waarbij iedereen die eerder of op 31 december 2021 een verblijfsvergunning krijgt, inburgeringsplichtig is onder de Wi2013. Bij de totstandkoming van de Wet inburgering 2021 (Wi2021) zijn verschillende vormen van overgangsrecht onderzocht, maar al deze vormen van overgangsrecht stuitten op bezwaren van rechtsongelijkheid en rechtszekerheid. Om een voorbeeld te noemen: als iemand gedurende zijn inburgeringstermijn onder de Wi2013 wordt overgeheveld naar de Wi2021 dan wordt deze inburgeraar ineens geconfronteerd met hogere inburgeringsvereisten, zoals het B1 taalniveau in plaats van A2 taalniveau als norm. Dit is in het kader van rechtszekerheid een onwenselijke situatie.
Als gevolg van deze vorm van overgangsrecht zal het Wi2013-stelsel nog zeker tot 2027 inwerking zijn. In principe kan het Wi2013 stelsel pas worden «afgesloten» zodra de laatste inburgeraar aan de inburgeringsvereisten heeft voldaan, of van de inburgeringsplicht is ontheven of vrijgesteld. Een inburgeraar heeft in eerste instantie drie jaar de tijd om aan de inburgeringsplicht te voldoen. Daarnaast kan een inburgeraar om diverse redenen in aanmerking komen voor een verlenging van de inburgeringstermijn. Opgelopen vertraging aan het begin van de inburgeringstermijn, bijvoorbeeld omdat de inburgeraar nadat hij inburgeringsplichtig werd nog meerdere maanden in het AZC heeft gewoond, is daar één van.
Kunt u aangeven wat het gevolg is voor gemeenten als zo’n grote groep onder het huidige stelsel moet inburgeren?
De rol van gemeenten binnen het huidige stelsel is beperkt, waardoor de gevolgen voor gemeenten in het kader van de Wi2013 feitelijk te overzien zijn. Na huisvesting kunnen gemeenten van start met het aanbieden van de (maatschappelijke) begeleiding en de start van het participatieverklaringstraject. Dat neemt niet weg dat ik de zorg die gemeenten hebben geuit, snap. Het is geen fijne boodschap om aan een inburgeraar uit te moeten leggen dat hij moet inburgeren onder het huidige stelsel, terwijl hij pas in 2022 verhuist vanuit het AZC naar de gemeente.
Klopt het dat het moment van het ontvangen van een verblijfsvergunning bepalend is voor in welk stelsel nieuwkomers moeten inburgeren? Hoe lang kan een nieuwkomer maximaal in het huidige stelsel inburgeren als hij/zij op 31 december 2021 een verblijfsvergunning heeft ontvangen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het disproportioneel is dat nieuwkomers die nu, twee maanden voor de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel, een verblijfsvergunning krijgen en daarmee jarenlang in een niet-functionerend stelsel terechtkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier bent u voornemens gehoor te geven aan de roep van de vier grote steden om iedereen die nu al een status heeft, maar nog geen woning en dus nog in een asielzoekerscentrum (azc) verblijft, te laten inburgeren onder het nieuwe stelsel? Kunt u schetsen welke aanpassingen daarvoor nodig zijn?
Begin dit jaar is een dergelijke vorm van overgangsrecht al verkend samen met de VNG. Deze optie is om meerdere redenen niet haalbaar geacht, onder andere om redenen van juridische aard in het kader van rechtsgelijkheid. Een dergelijke aanpassing van het overgangsrecht vereist daarnaast een wetswijziging, wat doorgaans aanzienlijk wat tijd in beslag neemt. Daarmee is dit geen realistische oplossing voor het probleem dat wordt geschetst.
Inmiddels is naar aanleiding van het wetgevingsoverleg van 22 november jl. in uw Kamer een motie door het lid Belhaj (D66) ingediend3, waarin uw Kamer mij verzoekt voor de inburgeraars die nog onder de Wet Inburgering 2013 vallen, uiterste inspanningen te verrichten om samen met gemeenten oplossingsrichtingen te verkennen binnen het bestaande wettelijk en financieel kader. Dit met als doel om zo veel mogelijk inburgeraars onder de Wi2013 maximaal te laten profiteren van de voordelen van de Wi2021. Ik ga hierover in gesprek met gemeenten en de VNG om samen te kijken wat daarin verder nog mogelijk is, en hoe SZW eventueel gemeenten kan ondersteunen daarin.
Kunt u aangeven hoe groot de groep is die nu een status heeft, maar nog in een azc verblijft en kunt u een inschatting geven hoe groot deze groep zal zijn op 1 januari 2022?
Op dit moment zijn er nog zo’n 72.000 inburgeraars inburgeringsplichtig onder het huidige stelsel, waarvan zo’n 45.000 asielstatushouders.4 Daarvan verblijven er nog zo’n 11.000 in het AZC, waarvan meer dan de helft langer dan de afgesproken veertien weken wacht op huisvesting. Ik hoop dat gemeenten op korte termijn een aanzienlijk deel daarvan kunnen huisvesten. Echter, ik zie ook de huisvestingsopgave waar gemeenten momenteel voor staan. Samen met gemeenten en provincies wordt bekeken hoe de uitstroom van statushouders naar huisvesting verhoogd kan worden en wat hiervoor nodig is.5 Hoe groot de groep asielstatushouders in het AZC op 1 januari 2022 zal zijn, kan ik niet precies voorspellen.
Welke aanvullende maatregelen kunt u nemen, naast de maatregelen die aangekondigd zijn in uw brief van 18 oktober 2021?2 Denkt u dat de aangekondigde maatregelen in de voorgenoemde brief voldoende zijn om de zorgen van de vier grote steden weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
In de beantwoording van deze vraag ga ik er vanuit dat u doelt op mijn brief van 12 oktober waarin ik uw Kamer geïnformeerd heb over de uitkomsten van de verkenning verbeterplan huidig stelsel.7
Zoals al aangegeven in mijn antwoord op vraag 6 zal ik met gemeenten en de VNG in gesprek gaan om te kijken hoe wij de inburgeraars onder de Wi2013 zo veel als mogelijk kunnen helpen. Desalniettemin ben ik van mening dat er al wezenlijke stappen worden of zijn gezet om het Wi2013-stelsel te verbeteren en de inburgeraars in dat stelsel zo goed mogelijk te helpen, bijvoorbeeld door de eerdergenoemde begeleiding van asielstatushouders door gemeenten. Ik heb goede hoop dat deze begeleiding de inburgeraar zal helpen met het zo snel mogelijk en op goede wijze invulling geven aan het inburgeringstraject. Daarnaast probeer ik met de maatregelen die zijn aangekondigd in mijn brief van 12 oktober onder andere een aantal hardheden in het huidig stelsel te verzachten en ga ik de uitfasering van de Wi2013 monitoren zodat tijdig kan worden geacteerd op eventuele knelpunten die op dit moment niet zijn voorzien.
Eerder heeft u aangegeven dat u de groep die nu tussen wal en schip gaat vallen effectief ging ondersteunen door bijvoorbeeld meer inzet op participatie en werk te gaan doen, wat is het resultaat van u inzet daarop?3
In 2019 en 2020 hebben gemeenten twee keer € 20 miljoen ontvangen voor de ondersteuning en begeleiding van inburgeraars onder de Wi2013 en om zich voor te bereiden op de nieuwe wet. Met de extra middelen zijn gemeenten in staat gesteld om actief aan de slag te gaan met het inburgerings- en taalverwervingsproces van inburgeringsplichtige statushouders én om alvast te groeien naar de regierol op inburgering in het nieuwe stelsel.
Deze middelen zijn beschikbaar gesteld via een decentralisatie-uitkering. Gemeenten verantwoorden zich over de besteding van de middelen intern aan de Gemeenteraad. Als onderdeel van de afspraken tussen Rijk en gemeenten zijn de activiteiten en inspanningen van gemeenten wel gevolgd via de monitor gemeentelijk beleid arbeidstoeleiding vluchtelingen 2020.9 Daaruit kwam naar voren dat gemeenten de middelen breed hebben ingezet voor de inburgeraars onder de Wi2013. Denk aan het informeren en adviseren over een passende taalcursus en het combineren van taalverwerving en participatie.
Zoals eerder al aangegeven zijn voor de jaren 2021 tot en met 2026 opnieuw middelen beschikbaar gesteld voor de begeleiding van asielstatushouders onder de Wi2013. We gaan kijken hoe we deze groep het beste kunnen blijven volgen, ook in het kader van fasering van het huidig stelsel. Op basis van de afspraken uit 2020 zal deze groep ook worden meegenomen in de evaluatie naar de betaalbaarheid na drie jaar.10
Tot slot is het goed om te noemen dat het Pilotprogramma Veranderopgave Inburgering dit jaar wordt afgerond. In een periode van tweeënhalf jaar hebben 97 gemeenten 39 pilots uitgevoerd en zijn tien bestaande gemeentelijke werkwijzen geëvalueerd. Ook via deze weg hebben gemeenten zich kunnen voorbereiden op de nieuwe wet waarbij inburgeraars onder de huidige wet worden ondersteund, onder andere wat betreft inburgering en participatie. Alle gemeenten kunnen hun voordeel doen met de geleerde lessen uit het pilotprogramma, waarbij ook bouwstenen terugkomen die toepasbaar zijn voor de groep inburgeraars onder de Wi2013.11
Bent u het eens dat het feit dat gemeenten een brandbrief sturen, er weinig is gebeurd om deze groep die tussen wal en schip gaan vallen te ondersteunen?
Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoorden op vragen 8 en 9.
Bent u voornemens om naar aanleiding van de brandbrief in gesprek te gaan met de gemeenten? Zo ja, kunt u de Kamer voor het wetgevingsoverleg over integratie en maatschappelijke samenhang op 22 november 2021 informeren over de uitkomsten van dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik u door naar mijn antwoord op vraag 6.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg over integratie en maatschappelijke samenhang op 22 november 2021?
Dat is mij helaas niet gelukt.