De Uitlevering van een Nederlandse hacker David S. aan de Verenigde Staten door Roemenië |
|
Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de EenVandaag rapportage over de uitlevering van de Nederlander David S. aan de Verenigde Staten?1
Ja.
Waren de Nederlandse autoriteiten bekend met een Amerikaans onderzoek naar de activiteiten van David S? Zo ja, op welk moment?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat in december 2011 bij het Team High Tech Crime van het KLPD informatie is binnengekomen van de Amerikaanse autoriteiten die zag op de betrokkenheid van de betreffende persoon bij meerdere strafbare feiten. Ook is het KLPD kort voordat betrokkene naar Roemenië zou afreizen door de Amerikaanse autoriteiten geïnformeerd over deze reis. Het voorgaande heeft in Nederland niet tot opsporingshandelingen geleid.
Nederland was niet van (het voornemen tot) de aanhouding van betrokkene in Roemenië op de hoogte. Na deze aanhouding deden de Verenigde Staten een rechtshulpverzoek aan Nederland. Daarin wordt verzocht om het verrichten van enkele onderzoekshandelingen in Nederland. Dit verzoek is nog in behandeling. Op de verdere inhoud van dat verzoek kan ik niet ingaan, omdat daardoor een lopend buitenlands opsporingsonderzoek zou kunnen worden geschaad.
Mij zijn geen details bekend over de basis waarop de Roemeense autoriteiten betrokkene hebben aangehouden noch over de verzoeken die daaraan vooraf gingen. Het ontbreekt mij bovendien aan een grondslag om hier navraag naar te doen, nu ik geen partij ben in de uitleveringsprocedure tussen twee andere landen. Het enkele feit dat de verdachte Nederlander is, maakt dat niet anders.
Is in het kader van dit onderzoek door Nederland rechtshulp verleend? Zo ja, waar bestond die uit?
Zie antwoord vraag 2.
Is er in Nederland gebruik gemaakt van bijzondere opsporingsbevoegdheden, bijvoorbeeld het gebruik van taps en observatie, zoals bedoeld in de Wet Bijzondere Opsporingsbevoegdheden (BOB)? Zo ja, door wie en met wiens toestemming?
Zie antwoord vraag 2.
Op welk moment werd Nederland geïnformeerd dat er een Amerikaans aanhoudingsbevel was uitgevaardigd tegen David S. en wie kende deze informatie?
Nederland is hierover niet geïnformeerd en de Verenigde Staten hebben geen aanhoudingsbevel aan Nederland gericht. Het uitleveringsverdrag dat tussen Nederland en de Verenigde Staten geldt (Trb. 2004, nr. 299) bepaalt over verzoeken om voorlopige aanhouding dat deze aan de Minister van Veiligheid en Justitie moeten worden gericht. Deze heeft een dergelijk verzoek evenwel niet ontvangen en heeft hierover evenmin overleg gevoerd met de Verenigde Staten. Aangezien de Minister van Veiligheid en Justitie hierover geen contact heeft gehad met de Amerikaanse autoriteiten, kan ik niet zeggen waarom men heeft gekozen voor aanhouding buiten Nederland.
Is het waar dat Roemenië op basis van een opsporingsbevel van Interpol David S. heeft aangehouden? Zo ja, waarom leidde dit opsporingsbevel niet tot zijn arrestatie in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Was bij de Nederlandse justitie bekend dat David S. naar Roemenië zou reizen, bijvoorbeeld door het gebruik van taps? Indien neen, is u bekend op basis van welke informatie de Roemeense autoriteiten David S. direct na aankomst in Roemenië konden arresteren?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is niet gekozen voor aanhouding in Nederland? Is hierover overleg gevoerd met de Amerikaanse autoriteiten? Zo ja, op welk niveau, door wie?
Zie antwoord vraag 5.
Is David S. via Nederland naar de Verenigde Staten gevlogen? Indien ja, wanneer? Indien neen, waarom niet?
Indien de Verenigde Staten betrokkene via Nederland hadden willen laten reizen, dan was daartoe een formeel verzoek om doortocht noodzakelijk geweest. Een dergelijk verzoek is niet gedaan.
Netneutraliteit |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van een recent weblogbericht van Eurocommissaris Kroes (Digitale agenda) over netneutraliteit1 en de presentatie van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) op een conferentie in Roemenië over netneutraliteit (d.d. 5 juni jl.)?2
Ja.
Deelt u de kritiek van Eurocommissaris Kroes op de Nederlandse implementatie van netneutraliteit zoals verwoordt in haar weblog: «But I do not propose to force each and every operator to provide full Internet: it is for consumers to vote with their feet.»?
Nee, die kritiek deel ik niet. Ten eerste haar punt over variatie in het aanbod van internettoegang. Ik vind het ook goed als consumenten kunnen kiezen tussen verschillende abonnementsvormen. Die ruimte biedt onze wet waarin netneutraliteit is voorgeschreven ook. Zo kunnen verschillende abonnementsvormen worden aangeboden in relatie tot het verbruik door de consument, zoals de hoeveelheid verbruikte data, of de geboden kwaliteit, zoals de bandbreedte. De wet biedt echter geen ruimte voor abonnementsvormen waarbij een aanbieder van internettoegang bepaalde diensten blokkeert, omdat die concurreren met zijn eigen diensten. Ik vind het uitgangspunt van netneutraliteit met inachtneming van de resterende mogelijkheid om verschillende abonnementsvormen aan te bieden belangrijker dan de beschikbaarheid van abonnementen waarbij Voice over IP wordt geblokkeerd. Ten tweede stelt Eurocommissaris Kroes dat zij vertrouwt op marktwerking om onwenselijke praktijken uit te bannen. Ik heb daar minder vertrouwen in, omdat mijn inziens de prikkels in de markt verkeerd liggen. Dat onbeperkte toegang tot het gehele internet grote maatschappelijke en economische meerwaarde heeft, is voor de individuele aanbieder van een internettoegangsdienst economisch niet relevant.
Van een aanbieder van internettoegangsdiensten kan daarom niet worden verwacht dat hij uit eigen beweging diensten doorgeeft die concurreren met zijn eigen verdienmodel. De situatie zoals die zich vorig jaar in Nederland voordeed illustreert dit. De grootste mobiele aanbieders kondigden aan bepaalde concurrerende diensten alleen nog toe te staan in duurdere abonnementen. Daarmee kwam de mogelijkheid voor consumenten om te «stemmen met hun voeten» onder druk te staan. Ik heb daarom onvoldoende vertrouwen dat marktwerking de grote belangen die op het spel staan borgt. En die belangen zijn te groot om daar een risico te lopen. In de eerste plaats denk ik aan de vrijheid van meningsuiting en de ontvangstvrijheid: burgers mogen op internet in hun uitingsvrijheid en toegang tot informatie niet worden beperkt door keuzes van hun internetprovider. Ten tweede aan keuzevrijheid: consumenten moeten zelf kunnen bepalen welke diensten ze gebruiken via hun internetverbinding. Ten derde zorgt een open internet voor een platform waarover aanbieders van toepassingen en applicaties zonder belemmering hun diensten kunnen aanbieden, zonder daarbij afhankelijk te zijn van de toestemming van een aanbieder van internettoegang. De laagdrempeligheid om diensten te ontwikkelen en het (daardoor) grote aantal potentiële aanbieders zorgt ervoor dat elke klant een toepassing kan vinden die bij hem of haar past. Niet alleen de internettoegang als zodanig, maar met name ook de algemene beschikbaarheid van diensten en toepassingen vormen een meerwaarde voor economie en maatschappij.
In hoeverre is de Nederlandse implementatie van netneutraliteit via de gewijzigde Telecommunicatiewet (Kamerstukken 32 549 en 32 403) strijdig met de geest en de inhoud van de Europese Telecommunicatierichtlijnen?
De Nederlandse implementatie van netneutraliteit is niet strijdig met de inhoud van Europese Telecommunicatierichtlijnen. Zij is juist in de geest van die richtlijnen. In artikel 8, derde lid, onder g, van de Kaderrichtlijn gaat het er immers om dat de eindgebruiker vrij is informatie te vergaren en verspreiden en diensten en toepassingen van zijn keuze te gebruiken. Daar geeft de Nederlandse Telecommunicatiewet uitvoering aan.
Deelt u de bezwaren van de OPTA dat de Nederlandse implementatie van netneutraliteit niet proportioneel is en dat het juist ook nadelen kan hebben voor het welzijn en de keuzevrijheid van consumenten?
In het antwoord op vraag 2 ben ik ingegaan op het belang, met name ook voor consumenten, om netneutraliteit bij wet te borgen. Met artikel 7.4a Telecommunicatiewet is het beginsel van netneutraliteit in de wet verankerd. Het artikel is geformuleerd als een algemeen verbod, waarbij de proportionaliteit echter niet uit het oog wordt verloren; er zijn uitzonderingen op dit verbod voor de bij wet genoemde gevallen. De uitzonderingen geven aan in welke situaties belemmering of vertraging van verkeer door de aanbieder geen bezwaar oplevert, gezien de belangen die netneutraliteit beoogt te beschermen en de belangen van die uitzonderingen. Verder zij er in het kader van de proportionaliteit op gewezen dat de netneutraliteitsbepaling zich beperkt tot het bieden van internettoegang. Dit betekent dat de regeling er niet aan in de weg staat dat ondernemingen via het internet losse diensten aanbieden, zoals bijvoorbeeld een VOIP only dienst. Het aanbieden van een op een specifieke behoefte van de gebruiker gerichte dienst blijft dus mogelijk. Tevens blijft het mogelijk om managed services te bieden waarbij bandbreedte wordt gereserveerd voor IP gebaseerde diensten die via het eigen netwerk worden aangeboden, zoals IPTV.
De gekozen formulering in de wet (een algemeen verbod met gespecificeerde uitzonderingen) voorkomt dat nu nog onvoorziene ontwikkelingen in de toekomst ertoe kunnen leiden dat het verbod om verkeer te belemmeren of vertragen wordt omzeild. Tegelijkertijd is daarmee niet volledig uit te sluiten dat op enig moment mogelijk gewenste abonnementsvormen in Nederland in strijd kunnen zijn met de wet. De parlementaire discussie bij de behandeling van het wetsvoorstel over het al dan niet toestaan van door consumenten op grond van ideologische motieven gewenste internetfiltering illustreert dit. Ondanks dat er begrip bestond voor een dergelijk abonnement, wilde een meerderheid van de Tweede Kamer uiteindelijk niet het risico lopen dat netneutraliteit wordt aangetast door ISP’s die mogelijk de randen van de wet opzoeken als de uitzondering van het subamendement van de leden Dijkgraaf en Verburg (TK 2010–2011, 32 549, nr. 33) ook in de wet zou worden opgenomen. Daarbij werd meegewogen dat er alternatieven beschikbaar zijn waarmee consumenten zelf internet kunnen filteren.
In hoeverre is het verbod op door een grote groep internetgebruikers gewenste internetfiltering door providers op grond van ideologische motieven strijdig met artikel 7 van de Nederlandse grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), met daarin de zinsnede «Dit recht omvat (...) de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.» (lid1)?
De wettelijke bepaling met betrekking tot netneutraliteit is niet strijdig met artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het EVRM. De wettelijke bepaling met betrekking tot netneutraliteit is juist gericht op het borgen van de vrijheid van eenieder om informatie te ontvangen of te verstrekken, zonder dat aanbieders van internettoegangsdiensten zich mengen in het gedrag van hun klanten op internet. De bepaling voorkomt dat aanbieders van internettoegang diensten of toepassingen op het internet blokkeren. Het tot aanbieders van internettoegang gerichte verbod staat er echter niet aan in de weg dat internetgebruikers die dat wensen toegang tot bepaalde diensten of toepassingen zelf blokkeren of laten blokkeren. Als consumenten op grond van ideologische motieven internetfiltering willen, bestaan er alternatieven. Consumenten kunnen er zelf voor kiezen om een filter te plaatsen, bijvoorbeeld op hun router of computer. Ze kunnen het filteren echter ook door derden, waaronder de aanbieder van internettoegang, laten doen. Daarbij is het ook toegestaan dat de filtering plaatsvindt op netwerkniveau. Voorwaarde is wel dat de internetgebruiker zonder tussenkomst van de aanbieder van internettoegang een einde kan maken aan de filtering. Hiermee is optimaal gewaarborgd dat de internetgebruiker toegang kan krijgen tot die delen van het internet die hij zelf wenst.
Bent u van mening dat onder meer het verbod op internetfiltering door providers op grond van ideologische motieven en de vraag van consumenten wordt ondergraven door de kritiek van zowel Eurocommissaris Kroes als de OPTA?
Nee, hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 en 5.
Bent u bereid de OPTA op korte termijn te laten kijken naar de wijze waarop Nederland netneutraliteit heeft geïmplementeerd en of daarmee op proportionele wijze tegemoetgekomen is aan de wensen van consumenten en de daadwerkelijke problemen?
Ik zie het nut van zo’n onderzoek op dit moment niet in, omdat de wet net door de Staten-Generaal is aangenomen. Voor een evaluatie is het te vroeg aangezien de wet nog in werking moet treden en vervolgens enige tijd in werking moet zijn om de daadwerkelijke effecten in de praktijk te kunnen beoordelen.
Kent u de brief van de Duitse vervoersautoriteit NVR/AVV van 30 maart 2012 waarin wordt aangegeven dat:
Ja.
Bent u ermee bekend dat sinds april 2012 ook daadwerkelijk door de aannemer aan genoemde uitbreiding wordt gewerkt voor € 8 mln. zonder dat er van Nederlandse zijde een duidelijke bevestiging is dat de intercityverbinding binnen de nieuwe concessie voor het hoofdrailnet überhaupt gaat rijden?
Mij is bekend dat momenteel gewerkt wordt aan een tweetal nieuwe wisselverbindingen nabij Herzogenrath. Voor zover mijn informatie strekt voorzien die verbindingen in de behoefte die voortvloeit uit de keuzes voor de toekomstige lijnvoering van de Duitse regionale treinen en is er geen direct verband met de IC verbinding Nederland – Aken.
Deelt u de mening dat hiermee van Duitse zijde aan alle randvoorwaarden, zoals door u gesteld in uw brieven van 18 november 2011 (beleidsvoornemen inzake de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet vanaf 2015)1 en 25 november 2011 (uitkomsten bestuurlijke overleggen MIRT, najaar 2011)2 is voldaan? Zo nee, waarom niet?
Neen, die mening deel ik niet. Samen met provincie Limburg, Parkstad Limburg, NVR/AVV, ProRail, DB Netz en NS wordt constructief overlegd over de toekomstige verbinding naar Aken. ProRail en DB Netz werken momenteel samen een variantenstudie uit om vast te stellen of en zo ja welke infrastructuur maatregelen aan Nederlandse en Duitse zijde nodig zijn. Op verzoek van de regio wordt deze vraag beantwoord voor meerdere varianten voor het toekomstige grensoverschrijdende treinproduct. Eerst wordt per variant gekeken naar de infrastructurele consequenties en hoe de dienstregeling van elke variant er exact uitziet. Vervolgstap zal zijn dat op basis van die uitkomsten per variant de exploitatieve consequenties (benodigd materieel, opbrengsten en kosten) in beeld worden gebracht.
Daarnaast wordt nu ook gesproken over de wijze waarop de exploitatie organisatorisch vorm wordt gegeven. Uitgangspunt hierbij is dat NS de treindienst samen met een Duitse vervoerder exploiteert en dat het eventuele exploitatietekort in Duitsland gedurende de looptijd van de concessie wordt afgedekt door de Duitse vervoersautoriteit.
Pas als het bovenstaande proces zorgvuldig is doorlopen en de definitieve keus uit de varianten is gemaakt en partijen zich daaraan (ook wat betreft financiële consequenties) hebben verbonden, kan gestart worden met de realisatie.
Waarom is nog steeds niet besloten welke infrastructurele maatregelen aan Nederlandse zijde tussen Heerlen en de grens zullen worden uitgevoerd en wanneer deze afgerond zullen zijn? Bent u bereid, teneinde het proces niet langer te vertragen, om vóór het algemeen overleg MIRT d.d. 28 juni 2012 het plan van aanpak voor de uitbouw aan Nederlandse zijde aan de Kamer voor te leggen?
Zie antwoord 3. Er is nog geen eenduidig en gedragen beeld over het toekomstig treinproduct. Het resultaat van de variantenstudie is invoer bij de besluitvorming en onderhandeling over de voorkeursvariant. Zodra het proces is doorlopen is duidelijke welke aanpassingen in Nederland en Duitsland noodzakelijk zijn en welke financiële dekking hiervoor benodigd is. Ik verwacht in juli 2012, op basis van het Plan van Aanpak van Prorail en DB Netz, zicht te hebben op de planning.
Kunt u uitleggen op welke manier u de regierol in de onderhandelingen over de grensoverschrijdende intercityverbindingen, waarvoor een «zware inspanningsverplichting» zal gelden, invult in het algemeen, en specifiek voor Heerlen-Aachen?
Ik wil dat alle betrokken partijen geprikkeld blijven om zich in te zetten voor het realiseren of verbeteren van deze grensoverschrijdende verbindingen. Daarom heb ik gekozen voor een zware inspanningsverplichting voor NS. De zware inspanningsverplichting geldt voor enkele HSL-stations net over de grens (Aken, Luik, Düsseldorf en Antwerpen). De NS zal op transparante en constructieve wijze overleggen over de gewenste invulling van de grensoverschrijdende verbinding met de betrokken regio’s, zoekt overeenstemming met het buitenland over samenwerking met de buitenlandse vervoerder en verdeling van de kosten en opbrengsten. NS is hierbij wel afhankelijk van de medewerking die zij vanuit het buitenland (van regionale overheden en van vervoerder) krijgt. Ik en mijn ambtenaren zullen waar nodig proactief contact zoeken met relevante overheden, vervoerders en infrabeheerders in binnen en buitenland.
Daarnaast is van belang dat de infrastructuur toereikend is zodat er een goede verbinding kan worden geboden. Daar waar de buitenlandse infra niet op orde is zal ik contact opnemen met mijn buitenlandse collega om het belang van aanpassing te onderstrepen. Daar waar de spoorinfrastructuur op Nederlands grondgebied niet op orde is zal ik ProRail opdracht geven te onderzoeken wat er moet gebeuren.
Specifiek voor de verbinding naar Aken geldt dat er mogelijk een concurrerende verbinding van Heerlen naar Aken via het bedrijventerrein Avantis aangelegd wordt. Bij de beoordeling of de infrastructurele aanpassingen tussen Heerlen en Herzogenrath kosteneffectief zijn zal ook de aanleg van de aanpalende spoorlijn worden beschouwd.
Welke rol moet NS volgens u in de genoemde onderhandelingen hebben – een volgende of een bepalende? Welke rol ziet NS zelf voor zich in dit proces? Komt dit overeen met wat u voor ogen heeft om tot een aantrekkelijk en toekomstvast nieuw product te komen?
Zowel IenM als NS zien het als een gezamenlijk project van de betrokken partijen. Afhankelijk van het onderwerp is NS soms een meer volgende partij (bijvoorbeeld bij het bepalen van de benodigde infrastructuur) of een meer bepalende partij (bijvoorbeeld bij het doorrekenen van de exploitatieve consequenties per variant).
Wat verstaat u onder een goede invulling van de «zware inspanningsverplichting» op de grensoverschrijdende intercityverbindingen en wat verstaat NS daaronder?
Zie antwoord 5. NS ziet dit ook als de invulling van het begrip zware inspanningsverplichting en handelt hiernaar in het beschreven proces.
Kunt u toelichten, welke concrete voorstellen er vanuit NS in genoemde onderhandelingen zijn gedaan, om de «zware inspanningsverplichting» op de diverse grensoverschrijdende trajecten vorm te geven en specifiek voor Heerlen-Aachen? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven bij antwoord 3 loopt het proces nog en ook de komende tijd zal NS hier concreet aan bijdragen. Tot nu toe heeft NS o.a. concreet meegewerkt aan het vaststellen van de te onderzoeken treindiensten, de wijze waarop deze onderzocht worden, en voorstellen gedaan voor de samenwerking met een Duitse partner.
Delen u en NS de mening dat het exploiteren van een grensoverschrijdende intercitydienst door NS als onderdeel van de hoofdrailnetconcessie in opdracht van de verantwoordelijke vervoersautoriteit(en) zonder wettelijke of juridische belemmeringen mogelijk is en ook veruit de eenvoudigste en meest efficiënte optie is? Is dit ook uw inzet en die van NS? Zo nee, waarom niet?
Het uitwerken van de wijze waarop de exploitatie organisatorisch vorm krijgt, is onderdeel van het in antwoord 3 geschetste proces. Hierbij zal ook naar de wettelijke en juridische randvoorwaarden gekeken worden. Pas na deze uitwerking kan een uitspraak worden gedaan wat de meest wenselijke vorm is. Uitgangspunt voor mij en NS is dat de exploitatie zal plaatsvinden met een Duitse vervoerder op Duits grondgebied en met een Belgische vervoerder op Belgisch grondgebied.
Bent u bereid het ertoe te leiden dat NS als beoogd concessiehouder de volledige verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de intercityverbinding Eindhoven – Heerlen – Aachen op zich zal nemen?
Nee, zie ook mijn voorgaande antwoorden. Ik wil dat alle betrokken partijen geprikkeld blijven om zich in te zetten voor het realiseren of verbeteren van deze grensoverschrijdende verbindingen. Daarom heb ik gekozen voor een zware inspanningsverplichting voor NS en niet voor een resultaatsverplichting. Bij een resultaatsverplichting zou ik de onderhandelpositie van NS richting buitenlandse partijen ondermijnen wat ten koste gaat van de maakbaarheid.
Bent u, nu aan alle voorwaarden is voldaan, bereid om in ieder geval de intercityverbinding Eindhoven – Heerlen – Aachen als duidelijk geformuleerde resultaatsverplichting op te nemen in de nieuwe concessie voor het hoofdrailnet?
Nee, zie antwoord 10
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het notaoverleg over de concessie voor het hoofdrailnet op 2 juli 2012?
Ja.
De (on)veiligheid op en rond het water |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Veiligheid op water onder druk»? Hoeveel mensen overlijden er jaarlijks ten gevolge van verdrinking in openbare wateren? Kunt u een overzicht geven van de cijfers over de afgelopen vijf jaren?1
Ja. Ter voorbereiding op de nieuwe Zwemwaterwet heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu een analyse2 laten uitvoeren naar de risico’s van zwemmen. De meest actuele gegevens die uit deze analyse naar boven zijn gekomen geven een beeld van de periode 2000 tot 2008. Gemiddeld ligt het aantal verdrinkingen in badinrichtingen in Nederland tussen de vier en zeven gevallen per jaar. Uit deze risicoanalyse is tevens gebleken dat er per jaar gemiddeld circa vijf mensen verdrinken in zee, in grote rivieren of in stilstaande wateren. Uit recent onderzoek naar verdrinking in grote rivieren dat door de Erasmus Universiteit3 is uitgevoerd, is gebleken dat de afgelopen zeven jaren in totaal 44 mensen zijn verdronken.
Is het waar dat er in westelijk rivierengebied van Gelderland bijna nergens toezicht door reddingsbrigades is, en dat ook op andere plaatsen de reddingsbrigades minder actief zijn? Zo ja, hoe komt dit en welke gevolgen verwacht u van dit gebrek aan toezicht? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het gestelde?
Er is geen preventief toezicht in het westelijk rivierengebied van Gelderland, behalve bij diverse waterevenementen. Uit informatie van Reddingsbrigade Nederland blijkt dat ook elders in Nederland de reddingsbrigades minder worden ingezet. Het al of niet houden van toezicht is een afweging die op lokaal niveau wordt genomen. Om de risico´s bij verminderd toezicht te beperken hebben de gemeenten de mogelijkheid ook andere preventieve maatregelen te nemen, zoals het plaatsen van borden met waarschuwingsteksten.
Is er sprake van minder subsidies voor reddingsbrigades? Zo ja, hoe komt dit en wat zijn de gevolgen voor de dienstverlening door reddingsbrigades?
De overeenkomst tussen het ministerie van Veiligheid en Justitie en Reddingsbrigade Nederland, die in 2011 is afgesloten en een looptijd heeft van vijf jaar, heeft als doel de implementatie van de Regionale Voorziening Reddingbrigades (RVR) te stimuleren. De RVR is een samenwerkingsverband van reddingsbrigades op de schaal van de veiligheidsregio’s. Op deze wijze is de RVR in nauwe samenwerking met de veiligheidsregio’s een belangrijke partner in de rampenbestrijding. De aan deze overeenkomst verbonden bijdrage bedroeg in 2011 € 500 000,=. Het ministerie van Veiligheid en Justitie verstrekt geen bijdragen aan lokale reddingsbrigades. Dit is een lokale aangelegenheid.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van goed toezicht en gekwalificeerd reddingspersoneel noodzakelijk is voor het redden van levens, ook omdat de gebieden op en rond het water vaak lastig of niet tijdig te bereiken zijn door ambulancediensten?
Uit eerder genoemde analyse naar de risico´s van zwemmen blijkt dat de aanwezigheid van toezicht het risico op verdrinking verlaagt. Er zijn echter ook andere maatregelen om het risico te verkleinen.
De vigerende wetgeving legt voor een zeer beperkt aantal zwemlocaties op dat er voldoende toezicht moet zijn. In de praktijk hebben provincies hiervoor vaak ontheffing verleend, omdat deze eis vaak niet uitvoerbaar is. In het in voorbereiding zijnde voorstel voor een nieuwe Zwemwaterwet zullen vooralsnog geen regels ten aanzien van toezicht op voorkoming van verdrinking worden opgenomen. In geval van beheerde zwemlocaties is dat een afweging van de beheerder. Daarbij kan ook de bereikbaarheid voor ambulancediensten in beschouwing worden genomen. Naast toezicht zijn ook andere maatregelen mogelijk. Bijvoorbeeld het limiteren van het aantal bezoekers, het niet toelaten van jeugdige bezoekers zonder begeleiding door volwassenen, of het plaatsen of aanbrengen van diepteaanduidingen, ballenlijnen en waarschuwingsborden. Daarnaast draagt ook de zwemmer zelf een verantwoordelijkheid door zich er vooraf van te vergewissen dat er op een locatie veilig gezwommen kan worden en zich niet willens en wetens in een gevaarlijke situatie te begeven.
Hoe beoordeelt u de stelling van de beheerder RCV dat het ondoenlijk is om overal toezicht te houden? Deelt u de mening dat er naast een eigen verantwoordelijkheid van de ouders voor de veiligheid van hun kinderen ook een verantwoordelijkheid ligt bij de beheerder en de (lokale) overheid? Zo ja, hoe ziet u deze verantwoordelijkheid? Zo nee, waarom niet?
Naast de verantwoordelijkheid van ouders voor de veiligheid van hun kinderen, ligt er ook een verantwoordelijkheid bij de beheerder/exploitant. Ik heb in mijn antwoord op vraag 4 al geschetst hoe de beheerder/exploitant aan die verantwoordelijkheid invulling kan geven.
Wie bepaalt waar en wanneer er reddingsbrigades aanwezig moeten zijn en op grond van welke criteria? Bent u van mening dat huidige afspraken toereikend zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Dit is een afweging die op lokaal niveau, afhankelijk van de specifieke omstandigheden, moet worden gemaakt. Zoals in het antwoord op vraag 3 is weergegeven is, om de mogelijkheid van de inzet van reddingsbrigades te bevorderen en de samenwerking met de veiligheidsregio’s te versterken, met de Reddingsbrigade Nederland een overeenkomst afgesloten.
Deelt u de mening dat het terugdringen van het aantal gevallen van verdrinkingsdood een prioriteit van de overheid dient te zijn? Zo ja, hoe komt dit tot uiting? Welke overheden spelen een rol bij het terugdringen van het aantal doden door verdrinking?
Het beperken van het aantal gevallen van verdrinkingsdood maakt deel uit van de gemeentelijke taken op het gebied van openbare orde en veiligheid en is daarmee een lokale verantwoordelijkheid. Daarnaast draagt ook de zwemmer zelf een verantwoordelijkheid door zich er vooraf van te vergewissen dat er op niet beheerde locaties veilig gezwommen kan worden en zich niet willens en wetens in een gevaarlijke situatie te begeven.
Zullen er in het in voorbereiding zijnde voorstel voor een nieuwe Zwemwaterwet voorwaarden staan die worden gesteld aan de aanwezigheid van gekwalificeerde en goed opgeleide reddingsbrigades?
In het wetsvoorstel voor de nieuwe Zwemwaterwet, dat door mij wordt voorbereid, zijn vooralsnog geen voorwaarden gesteld aan de aanwezigheid van gekwalificeerde en goed opgeleide reddingsbrigades. Regulering door de rijksoverheid moet proportioneel zijn aan de maatschappelijke risico’s en kosten om die risico’s te beperken. Daarom kunnen afwegingen ter beperking van de risico’s van verdrinking, het beste op lokaal niveau gemaakt worden.
De ontwikkeling van Lelystad |
|
Jan van Bochove (SGP), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u de afspraken van de «Lelystadtafel»?
Ja. De Lelystadtafel is een vervolg op een rapport van de Interdepartementale Commissie Lelystad (ICL). De Lelystadtafel is in 1997 afgerond.
Deelt u de opvatting dat deze afspraken waren bedoeld om Lelystad de noodzakelijke groei en ontwikkelingsmogelijkheden te geven?
De aanbevelingen van de Lelystadtafel waren gericht op de verdere groei van de stad. Op basis van deze aanbevelingen heeft het toenmalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) toegezegd een drietal door de gemeente ontwikkelde plannen voor de drie meest cruciale geachte projecten (herinrichting centrum, ontwikkeling van de kust en herstructurering van het bedrijventerrein Noordersluis) ca. 34 mln euro beschikbaar te stellen. Deze middelen zijn toegevoegd aan het budget voor stedelijke vernieuwing voor de gemeente Lelystad en zijn in dat kader ook door de gemeente besteed en verantwoord.
Hoe ziet u de ontwikkeling van Lelystad sindsdien?
In het kader van de ICL is begin jaren negentig een extra bijdrage aan de gemeente ingesteld. Deze bijdrage, welke thans circa € 15 miljoen op jaarbasis bedraagt, is bedoeld om te voorzien in het achterblijven van de bewonersgroei bij de door het Rijk indertijd bedachte omvang en infrastructuur. Daarbij is afgesproken dat de evaluatie van de bijdrage niet vóór het bereiken van de 70 000 inwoners en uiterlijk 3 jaar voor het geplande bereiken van de 80 000 inwoners zou plaatsvinden. De verwachting is dat die grens in 2018 wordt gehaald. Overigens hebben ook de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de Lelystadtafel bijgedragen aan de ontwikkeling van de gemeente. De onevenwichtigheid in de ontwikkeling van de gemeente is overigens nog steeds een aandachtspunt.
Kent u de afspraken, die zijn gemaakt bij de sanering van de in 1997 als gevolg van een fusie ontstane woningcorporatie Centrada, over woningverkoop als bijdrage in die sanering?
In verband met de fusie tussen de Christelijke woningstichting De Opdracht en Woningbouwstichting Lelystad is op 25 augustus 1999 een steunbedrag van € 30,5 miljoen toegekend, waarin een taakstellende verkoop van € 27,9 miljoen is opgenomen. Het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting heeft geen eisen aan de invulling van de taakstellende verkoop gesteld. Die invulling naar aantallen, wijken en complexen en dergelijke was de verantwoordelijkheid van de gefuseerde corporatie Centrada.
Deelt u de opvatting dat als gevolg van de noodzakelijke uitvoering van die gemaakte afspraken een versnipperd bezit is ontstaan en dat als gevolg daarvan beheer en onderhoud (waaronder gevelvernieuwing) een moeizaam proces is omdat particuliere eigenaren vaak niet het geld hebben om te participeren?
Ik deel de opvatting dat beheer en onderhoud van gesnipperd bezit een moeizaam proces kan zijn. Het in vraag 10 genoemde rapport «Evaluatierapport Afsprakenkader herstructurering Lelystad Noordoost» geeft de situatie in mijn ogen goed weer. In de situatie van Lelystad is pas gaandeweg de aanpak gebleken dat, onder andere vanwege het aangaan van te hoge hypothecaire verplichtingen, de financiële draagkracht van veel particuliere huishoudens in de Zuiderzeewijk en Atolwijk beperkt is. In het rapport is het volgende opgenomen: «Het is dan ook niet verwonderlijk dat wanneer we spreken over een breed scala van maatschappelijke vraagstukken er gedacht moet worden aan een geheel ander instrument. Een instrument dat meer (gemeentelijke) taken omvat zoals maatschappelijke dienstverlening, schuldsanering, re-integratie trajecten naar werk e.d. Pas daarna kan wellicht ook een element als particuliere woningverbetering een rol gaan spelen.»
Is de toezegging van (cumulatief) € 3,5 miljoen voor de jaren 2007 tot en met 2009 voor particuliere woningverbetering niet een erkenning van de problemen die zijn ontstaan door de gedwongen verkoop van woningen en het versnipperd bezit dat als gevolg daarvan is ontstaan?
De gemeente Lelystad heeft, net zoals andere gemeenten, een beroep gedaan op de subsidieregeling «impulsbudget stedelijke vernieuwing». In het kader van deze regeling was in totaal € 100 miljoen beschikbaar voor het oplossen van onvoorziene knelpunten of het versnellen van de stedelijke vernieuwing. De gemeente Lelystad heeft voor de aanpak van Atolwijk en Zuiderzeewijk in 2007 een bedrag van € 3,5 miljoen ontvangen.
Bent u zich bewust van het feit dat de herstructurering en ontwikkeling van meerdere wijken in Lelystad als gevolg van de hiervoor aangegeven problematiek ernstig wordt gefrustreerd?
De aanpak is inderdaad complex en vraagt om een specifieke aanpak op lokaal niveau. In het in vraag 10 genoemde rapport «Evaluatierapport Afsprakenkader Lelystad Noordoost» wordt gewezen op het belang van de samenhang tussen de fysieke kant van de particuliere woningverbetering en de aanwezige sociaal maatschappelijke vraagstukken en de geringe behoefte (urgentie) in de beleving van vrijwel alle eigenaren.
Deelt u de opvatting dat problemen, die mede zijn ontstaan als gevolg van afspraken die door verschillende partijen zijn gemaakt, onder verantwoordelijkheid van diezelfde partijen moeten worden opgelost?
Nee. Voor een omschrijving van de problematiek verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5. Volledigheidshalve wijs ik erop dat de verkoop van de huurwoningen heeft plaatsgevonden op basis van het Besluit Beheer Sociale Huursector. Voor de financiering van de woningen moest voldaan worden aan de indertijd gebruikelijke regels en inkomensnormen. De woningen zijn indertijd op basis van de marktwaarde verkocht, waarbij rekening is gehouden met de onderhoudstoestand van de woning. De eigenaar van de woning is verantwoordelijk voor het noodzakelijke onderhoud aan de woning en zorgt daarvoor de nodige middelen te reserveren.
Moet de meer dan noodzakelijke aanpak van de particuliere woningverbetering, in het licht van de enorme investeringen die de «armlastige» woningcorporatie doet, niet gelijk oplopen met de aanpak van de woningcorporatie omdat er anders toch sprake is van een feitelijke desinvestering?
Het is belangrijk dat bij versnipperd bezit de aanpak van de woningen van corporaties en particulieren wordt afgestemd. In het in vraag 10 genoemde rapport «Evaluatierapport Afsprakenkader» is een aantal specifieke aanbevelingen voor de case Lelystad gedaan die ook voor andere gemeenten relevant kunnen zijn. Ik zal samen met de gemeente Lelystad bezien hoe de concrete uitwerking van deze aanbevelingen een plaats kunnen krijgen in de kenniskring particuliere woningverbetering die door het kenniscentrum stedelijke vernieuwing (KEI) wordt gefaciliteerd.
Kent u het «Evaluatierapport Afsprakenkader, voor de jaren 2005–2010 voor de herstructurering Lelystad Noordoost» van Ecorys uit oktober van 2009?
Ja, ik heb het rapport van de gemeente ter kennisneming ontvangen.
Kunt in relatie tot de voorgaande vragen en het genoemde evaluatierapport uiteenzetten hoe u aankijkt tegen het ondernemen van een gezamenlijke poging de problematiek van woningverbetering van gemengd bezit van woningcorporaties en particulieren aan te pakken?
De gemeente heeft mijn ministerie uitgenodigd voor een overleg over mogelijke oplossingsrichtingen. Door het ministerie is het initiatief genomen om een rondetafelgesprek te organiseren met woningbouwcorporatie Centrada, het Centraal Fonds Volkshuisvesting en marktpartijen (waaronder banken en makelaars). Een dergelijke rondetafel biedt mijns inziens de kans om een aantal concrete vervolgafspraken te maken over de aanpak van de geschetste problematiek in Lelystad. Het genoemde evaluatierapport kan hierbij een goede rol vervullen.
Bent u bereid sturing te geven aan een proces waarbij in samenspraak met alle relevante partijen wordt gezocht naar mogelijkheden om dit probleem aan te pakken?
Zie antwoord vraag 11.
Is de (ernstig negatieve) ervaring die in Lelystad is en wordt opgedaan als gevolg van gedwongen verkoop van corporatiebezit, niet een belangrijk leermoment voor particulieren, woningcorporatie en gemeente bij voorstellen van het kabinet tot gedwongen verkoop van corporatiebezit aan huurders?
Zoals blijkt uit bovenstaande antwoorden kent de situatie in Lelystad specifieke oorzaken. De ervaringen in Lelystad zijn niet vergelijkbaar met de algemene ervaringen met de verkoop van corporatiewoningen aan zittende huurders. Bij het maken van het wetsvoorstel tot invoering van een kooprecht voor huurders van woningen van toegelaten instellingen is het voorkomen van problemen ten aanzien van onderhoud bij de verkoop van woningen overigens een belangrijk aandachtspunt.
De inzet van studenten bij internetpatrouilles |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht op nu.nl over het gebruik van studenten bij de opsporing van cybercriminaliteit?1
Ja.
Op basis van welke rechtsgrond vindt deze proef plaats? Welke rechtsgrond ligt ten grondslag aan de gebruikte opsporingsbevoegdheid?
Het korps Kennemerland en het Openbaar Ministerie hebben mij het volgende meegedeeld. In de pilot wordt een methode uitgeprobeerd waarin met flexibele inzet van interne en externe deskundigen en in samenwerking met het Openbaar Ministerie strafbare feiten op internet worden aangepakt. De werkzaamheden van de externe deskundigen, onder wie studenten, beperken zich tot het themagericht signaleren binnen open bronnen op internet. Dit houdt in dat zij actief zijn in de fase voorafgaand aan (eventuele) opsporing, zonder dat er gebruik hoeft te worden gemaakt van opsporingsbevoegdheden. De externe deskundigen zijn aangetrokken omdat zij goed thuis zijn op internet en snel beschikbaar zijn.
Voor de inzet van zowel de interne als externe deskundigen in de pilot worden passende voorzorgs- en veiligheidsmaatregelen in acht genomen die behoren tot de normale werkwijzen binnen de politie. De externe deskundigen werken op anonieme computers van de politie, en maken daarbij geen gebruik van hun eigen naam of een andere naam.
Op welke misdrijven en/of overtredingen is de proef precies gericht? Voor welke misdrijven en/of overtredingen kan deze opsporingstechniek nog meer worden toegepast of wordt die al toegepast?
De pilot liep tot en met 30 juni 2012 en is gericht op het aanpakken van de handel in illegale drugs en valse medicijnen op internet en het aanpakken van online loverboys. De resultaten van de pilot worden opgeleverd aan het Programma Aanpak Cybercrime van de Raad van Korpschefs. Deze Raad zal afhankelijk van de resultaten besluiten of, en zo ja op welke manier, hieraan een vervolg wordt gegeven. Indien de pilot zou leiden tot een landelijke uitrol die veel impact heeft op het politiewerk, zal daaraan aandacht worden besteed in de jaarstukken van de politie. Deze jaarstukken worden aan uw Kamer voorgelegd.
Hoe is de privacy van de internetgebruikers geborgd?
De externe deskundigen, waaronder de studenten, gebruiken alleen open bronnen. Als wordt overgegaan tot een opsporingsonderzoek, worden door opsporingsambtenaren de wettelijke bevoegdheden en bestaande werkwijze van de politie gehanteerd, waarmee de privacy van burgers op internet is gewaarborgd.
Wat zijn risico’s voor uitlokking?
Er is geen sprake van uitlokking. De suggestie dat in deze pilot studenten als lokaas zouden worden ingezet, is onjuist.
Tot wanneer duurt de proef? Welke resultaten worden beoogd? Wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is er gekozen om studenten in te zetten voor online opsporingsactiviteiten? Werken de studenten onder hun eigen naam? Hoe wordt de veiligheid van de studenten gegarandeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Het vernietigen van een onrechtmatige vergunning voor de bouw van een geitenstal |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u er kennis van genomen dat er in het dorp Zeeland in de gemeente Landerd, een vergunning is gegeven voor de bouw van een grote geitenstal ondanks de bouwstop die in Noord-Brabant is afgekondigd?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dat?
Ja, ik heb hier kennis van genomen. Voor het antwoord op de vraag hoe ik dit beoordeel verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2 tot en met 5.
Kunt u uiteenzetten hoe het kan gebeuren dat er ondanks de bouwstop van de provincie Noord-Brabant een vergunning wordt afgegeven voor de bouw van een grote geitenstal, nota bene in de gemeente waar de gevaarlijke Q-koortsbacterie tenminste 200 mensen ziek heeft gemaakt?
Op 11 december 2009 hebben Provinciale Staten in verband met de Q-koorts problematiek een provinciaal voorbereidingsbesluit geitenhouderijen genomen waardoor vanaf dat moment voor bouwvergunningsaanvragen voor geitenhouderijen en schapenhouderijen een aanhoudingsverplichting ging gelden. Dit gold als «bouwstop». Op 19 maart 2010 is in aanvulling hierop een voorbereidingsbesluit voor intensieve veehouderijen vastgesteld. Op 23 april 2010 is in de verordening Ruimte van de provincie een «bouwverbod» voor geitenhouderijen en schapenhouderijen definitief vastgelegd. Deze regeling is op 1 juni 2010 in werking getreden.
De aanvraag voor de verleende bouwvergunning in kwestie dateert van 11 december 2007, dus van voor het voorbereidingsbesluit, de aanvraag valt daarmee niet onder de werking van genoemd voorbereidingsbesluit.
Heeft u er kennis van genomen dat deze provincie van mening is dat deze geitenstal niet gebouwd mag worden en dat deze vergunning door u vernietigd moet worden?
Ja. Opgemerkt moet worden dat enkel de Kroon bevoegd is te vernietigen.
Deelt u de mening dat de vergunning vermoedelijk onrechtmatig is afgegeven en dat deze vergunning zo snel mogelijk vernietigd moet worden?
Ik kan en wil hier op dit moment geen uitspraak over doen. Er is door provincie noch gemeente tot op heden een verzoek tot vernietiging ingediend. Er is wel contact tussen het ministerie van Infrastructuur en Milieu en de provincie en de zaak wordt op dit moment onderzocht door het ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Bent u bereid gehoor te geven aan deze oproep van deze provincie en zo snel mogelijk de vergunning te vernietigen? Zo nee, waarom niet?
Zoals u in mijn antwoord op vraag 4 hebt kunnen lezen is er op dit moment nog geen verzoek van de provincie ontvangen.
Vernietiging van een besluit door de Kroon kan plaats vinden indien er sprake is van strijd met het recht of het algemeen belang. Daarbij is vernietiging een «ultimum remedium». Dit betekent dat alle andere middelen moeten zijn uitgeput. Indien er een verzoek tot vernietiging wordt ingediend en indien er voldoende grond voor vernietiging blijkt zal de vergunning aan de Kroon worden voorgedragen voor vernietiging.
De desastreuze gevolgen voor Den Oever van een ondoordachte dijkverhoging door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Coalitie wil andere optie waterkering»?1
Ja, dit artikel is mij bekend.
Deelt u de zorgen van de coalitiepartijen in de gemeente Hollands Kroon over de gevolgen van het ophogen van de waterkering met 1,5 meter voor de economie, het toerisme en de leefbaarheid van Den Oever? Zo nee, waarom niet?
De dijkversterking bij Den Oever is een project binnen het Tweede Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP-2). Het is een subsidieprogramma. De beheerder, in dit geval Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) , is primair verantwoordelijk voor de uitvoering van dit project. Indien het project voldoet aan de subsidievoorwaarden van sober, robuust en doelmatig ontvangt de beheerder subsidie voor de versterking. Dijkversterkingen kunnen gevolgen hebben voor de omgeving. De inpassing van de dijkversterking Den Oever wordt daarom door HHNK sinds 2009 in nauw overleg met de gemeente, bewoners, bedrijven en belangenorganisaties vormgegeven. Uitgangspunt voor de dijkversterking is de veiligheid van Den Oever. Daarbij wordt door HHNK uitgegaan van behoud van alle huidige functies (wonen, werken, recreëren). Waar functies niet behouden kunnen blijven in de huidige vorm wordt, samen met betrokkenen en belanghebbenden onderzocht hoe deze functies kunnen worden hersteld.
Op dit moment is er sprake van een concept voorkeursalternatief (VKA) dat HHNK met de omgeving heeft gecommuniceerd. Dit is bedoeld om met betrokkenen en belanghebbenden te bespreken, voordat het kan worden vastgesteld door het dagelijks bestuur van HHNK. Het Hoogheemraadschap onderzoekt in deze fase van het project in hoeverre maatwerk nodig is. Waar mogelijk worden de wensen voor versterking van de economie, het toerisme of de leefbaarheid meegenomen. De gemeente en provincie worden hierbij via de projectgroep betrokken.
Ik verwacht dat HHNK op basis van dit proces een zorgvuldige afweging zal maken.
Is er overleg tussen het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en u over een integrale uitvoering van het hoogwaterbeschermingsplan, ook in het licht van het Project Toekomst Afsluitdijk?
Enkele havendammen bij Den Oever hebben een functie voor de bescherming van zowel Den Oever als de kunstwerken in de Afsluitdijk. Over het gebruik en het ontwerp van deze dammen vindt daarom afstemming plaats tussen het Hoogheemraadschap en RWS en andere betrokkenen. Rijkswaterstaat (RWS) is vertegenwoordigd in het Project Toekomst Afsluitdijk, Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk (ESA) en Versterking Havendijk Den Oever. Via deze overleggen is afstemming gewaarborgd tussen de verschillende projecten.
Een integrale aanpak, waarbij de dijk nauwelijks verhoogd hoeft te worden, is in het proces onderzocht en niet haalbaar gebleken. Voor deze integrale variant is een MKBA gemaakt en deze is bestuurlijk besproken door gemeente, provincie, RWS en het hoogheemraadschap. Vanwege de zeer hoge kosten (200 mln. euro ten opzichte van 30 mln euro voor het concept VKA) is deze variant afgevallen. Ik ondersteun deze keuze van HHNK.
HHNK spreekt nu met alle partijen om te kijken of het concept VKA nog kan worden aangepast. In principe kan het VKA worden aangepast als de doelstellingen van het HWBP-2 (sober, doelmatig en robuust) overeind blijven en partijen voor hun wensen zelf aanvullende financiering vinden.
Ziet u de voordelen van een integrale aanpak van het gehele gebied rondom de Afsluitdijk en ziet u mogelijkheden om het Hoogheemraadschap te doen afzien van de desastreuze voorkeursvariant ten faveure van een variant die bedrijvigheid, recreatie, toerisme en de vitaliteit van het gebied stimuleert? Zo ja, bent u bereid hierover met de betrokken partijen in overleg te treden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kent u het rapport «De Kop op de kaart!» van de Commissie voor de Kop van Noord-Holland over de sociaal-economische en ecologische impuls voor de Kop van Noord-Holland? Zo ja, deelt u de mening dat de quick wins die deze commissie ziet voor het gebied, teniet gedaan zullen worden als nu door het Hoogheemraadschap te overhaast gekozen wordt voor de goedkoopste variant van de ophoging van de waterkering en dat ook de aanbevelingen van «De Kop op de kaart!» meegenomen dienen te worden in het de afwegingen rondom het hoogwaterbeschermingsplan? Zo nee, waarom niet?
Ja, het rapport «De Kop op de Kaart!» is mij bekend. Het proces dat nu doorlopen wordt met alle partijen is bedoeld om adviezen, zoals van de Commissie voor de kop van Noord-Holland mee te nemen en te wegen bij de uiteindelijke besluitvorming. De belangen van de kop van Noord-Holland worden geborgd door de aanwezigheid van de provincie in de projectgroep.
Voortgang van de MIRT-verkenning Haaglanden |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u nog voornemens, ondanks uw demissionaire status, een concept-rijksstructuurvisie ter inzage te leggen voor het project A4 passage en Poorten & Inprikkers in het kader van de MIRT-verkenning Haaglanden ter vaststelling van de bestuurlijke voorkeur voor een maatregelenpakket (kosten € 576 mln), zoals in bestuurlijk overleg op 7 december 2011 met het stadsgewest Haaglanden is overeengekomen?
Ja. Alle onderzoeken zijn definitief afgerond en besluitvorming door het Stadsgewest Haaglanden heeft plaatsgevonden.
Klopt het dat voor veel van de maatregelen in dit pakket de rapportages over de vervoerprognoses en milieueffecten in maart van dit jaar nog niet verstrekt waren aan de betrokken gemeenten, zodat zij geen inzicht hebben in de toename van verkeersbewegingen op rijkswegen, lokale wegen en de resulterende effecten voor geluid, luchtkwaliteit en ruimtelijke inpassing?
Bij het uitwerken van de maatregelen en de effecten zijn de betrokken gemeenten al in een vroeg stadium betrokken. Vanaf begin 2011 toen de kansrijke alternatieven en de effecten inzichtelijk waren, zijn de gemeenten (ambtelijk en bestuurlijk) direct betrokken bij het ontwerpproces en de voorlopige resultaten uit de studies. Ook gemeenteraden zij tussentijds geïnformeerd over voorlopige resultaten via openbare en (op eigen verzoek) besloten raadsbijeenkomsten. Ter onderbouwing van de bestuurlijke afspraken van 7 december 2012 is een Resultatennota beschikbaar gesteld met de belangrijkste resultaten en argumenten. Voor het Plan-MER is begin 2012 een vrijwillig tussentijds advies gevraagd aan de Commissie voor de m.e.r.. Met het openbaar advies van de Commissie is het plan-MER afgerond, waardoor eerdere conceptversies tot nog toe niet actief verspreid zijn.
Met het publiceren van de ontwerp-rijksstructuurvisie en de plan-MER zijn alle onderzoeksresultaten definitief en vastgelegd in de openbare documenten zodat iedereen gedurende 6 weken kennis kan nemen van de inhoud en zijn zienswijze kenbaar kan maken. Na deze procedure wordt de rijksstructuurvisie pas definitief vastgesteld.
Waarom onthoudt u, alhoewel er op basis van de verplichting in de MIRT Spelregels afspraken zijn om tijdens een verkenning te communiceren met relevante omgevingspartijen, de betrokken gemeenten belangrijke kennis, nu zij geen kennis hebben kunnen nemen van deze rapportages?
Vanaf de start van de MIRT verkenning Haaglanden in 2008 zijn bestuurders, bedrijven, belangenbehartigers en bewoners intensief betrokken in de verschillende stappen van de verkenning, in lijn met Sneller & Beter.
Hiermee is invulling gegeven aan richtlijnen uit het MIRT Spelregelkader.
Bent u, om de indruk weg te nemen dat «sneller en beter» gebruikt kan worden om relevante omgevingspartijen nauwelijks tijd te gunnen voor oordeelsvorming, bereid de gemeenteraden, conform het voorbeeld van de MIRT-verkenning Rotterdam Vooruit (zie de Handreiking MIRT-verkenning p. 28), meer tijd te gunnen een standpunt in te nemen over nut, noodzaak en wenselijkheid van het maatregelenpakket?
De gemeenten zijn reeds betrokken via besluitvorming in het Algemeen Bestuur en Dagelijks Bestuur door het Stadsgewest Haaglanden, zoals is afgesproken in de bestuurlijke voorkeur van 7 december 2011.
Bent u bereid, mochten een of meerdere maatregelen op lokaal niveau belangrijke negatieve effecten hebben, deze maatregelen te heroverwegen en/of aanvullend budget ter beschikking te stellen om deze effecten te mitigeren of te compenseren? Zo nee, waarom niet?
In de huidige kostenraming van het maatregelenpakket wordt rekening gehouden met compenserende en mitigerende maatregelen, indien bij de uitwerking van het voorkeursalternatief negatieve effecten worden geconstateerd voor natuur en milieu. In de planuitwerking wordt onderzocht op welke wijze mogelijke negatieve effecten te mitigeren of te compenseren zijn.
Kunt u toezeggen dat de betrokken gemeenten direct deel kunnen nemen aan de besluitvorming over de MIRT-verkenning Haaglanden? Zo nee, waarom niet?
Een van de opdrachtgevers van de MIRT Verkenning Haaglanden is het Stadsgewest Haaglanden. Via dit lokaal verlengd bestuur zijn betrokken gemeenten vertegenwoordigd. Besluitvorming over de bestuurlijk voorkeur van de MIRT-verkenning heeft, conform de regionale spelregels en afspraken, via het Algemeen Bestuur van het Stadsgewest Haaglanden plaatsgevonden. Bij verder besluiten over de verschillende onderdelen van de MIRT Verkenning Haaglanden zal indien dat relevant is specifieke gemeenten worden betrokken.
De reële enn politieke planning voor de Omgevingswet |
|
Paulus Jansen |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u motiveren waarom u de uitspraak1 van de ambtelijk coördinator wetgeving van de projectdirectie Eenvoudig Beter, dat de politieke planning voor de Omgevingswet niet de reële planning is, niet onderschrijft? Kunt u in het bijzonder toelichten waarom de volgende analyse van de ambtelijk coördinator naar uw mening geen hout snijdt: «Dat is de politieke, niet de reële planning. De komst van de Omgevingswet zal immers met de standaard bijkomstige documenten gepaard moeten gaan, zoals een invoeringswet, een omgevingsbesluit en onderliggende ministeriële regelingen, en dat vergt veel tijd (...). 2018 lijkt me een redelijker verwachting voor de Omgevingswet.»?2
De herziening van het omgevingsrecht is een omvangrijke wetgevingsoperatie met verschillende mijlpalen, zoals de betrokken ambtenaar heeft trachten duidelijk te maken. De belangrijkste mijlpaal is het opstellen van een voorstel voor een integrale Omgevingswet waarvoor de planning is opgenomen in de kabinetsnotitie Stelselwijziging Omgevingsrecht van 9 maart 2012 (Kamerstukken II 33 118, nr. 3, p. 24) .
Naast de Omgevingswet zelf is een Invoeringswet nodig, zoals ook aangegeven in de kabinetsnotitie. Een dergelijk grote herziening vereist immers een zorgvuldige invoering met een voor de praktijk hanteerbare invoeringstermijn en overgangsrecht. Een exacte invoeringstermijn en mogelijke fasering daarbinnen zal in samenspraak met de uitvoeringspraktijk worden bepaald als de belangrijkste omgevingswetgeving is afgerond. Om die reden is in de kabinetsnotitie daarover geen datum opgenomen.
Er is dus een onderscheid tussen het aanleveren van de Omgevingswet bij de Kamer en de daarop volgende Invoeringswet. Mijn ambtenaar heeft hierop gedoeld en op de uitvoeringsregelgeving. De inwerkingtreding van de Omgevingswet vraagt immers ook om een Omgevingsbesluit en bijbehorende ministeriële regeling. Daarnaast zal alle relevante uitvoeringsregelgeving moeten worden aangepast aan de Omgevingswet. Zoals de kabinetsnotitie aangeeft, hebben circa 150 besluiten en honderden regelingen (deels) betrekking op de leefomgeving. Dit zeer omvangrijke pakket regels kan alleen worden gerealiseerd door prioritering in de tijd en een modulaire aanpak gedurende de komende jaren. Ook hier geldt dat op dit moment het geven van een exacte planning niet mogelijk is.
Kunt u uitleggen hoe de Omgevingswet, qua omvang een stuk groter dan de eerder uitgevoerde herziening van de Wet ruimtelijke ordening, in de helft van de tijd van deze herziening kan worden ingevoerd?3
De planning van de Omgevingswet is ambitieus, er is bij de voorbereidingen dan ook een straf tempo ingezet. Zoals ik op vraag 1 heb geantwoord is voor de datum van invoering op dit moment nog geen planning vastgesteld. Deze datum is afhankelijk van de totstandkoming van in- en uitvoeringsregelgeving en overleg daarover met de uitvoeringspraktijk.
Zou u alsnog antwoord willen geven op vraag 2 van eerdere schriftelijke vragen van 21 maart 20124: «Was u op de hoogte van de reële planning van de ambtelijk coördinator wetgeving voor u de Kamer informeerde over uw politieke planning voor de Omgevingswet?» Indien u niet op de hoogte was, was de leiding van uw ministerie wel op de hoogte van de visie van de ambtelijk coördinator, dat een reële planning uit moet gaan van 2018 als datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet? Als de dienstleiding daarvan op de hoogte was, hoe is het dan mogelijk dat u niet beschikte over deze essentiële informatie? Als u wel op de hoogte was, onderschrijft u dan dat u deze informatie met de Kamer had moeten delen en dus de Kamer in uw brief5 van 9 maart 2012 onvolledig en daarmee onjuist geïnformeerd heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik u bij vraag 1 heb aangegeven geeft mijn brief van 9 maart 2012 de planning weer van de totstandkoming van de Omgevingswet, zo volledig en juist als deze op dat moment te maken was. Ik heb binnen mijn ministerie en met participerende maatschappelijke organisaties gesproken over de krappe doorlooptijd in de planning en heb naar aanleiding daarvan juist extra ruimte ingebouwd. Op basis hiervan is de planning ontstaan, waarover ik u in mijn brief heb geïnformeerd. De planning blijft ambitieus, maar is haalbaar.
Onderschrijft u de volgende beginselen van behoorlijk bestuur: Indien u deze twee uitgangspunten niet (volledig) onderschrijft: kunt u dan uw standpunt motiveren?
Ik onderschrijf sterk de waarde van een open en onbevoordeelde houding van het ambtelijk apparaat. Die draagt bij aan een goede advisering voor het nemen van politieke beslissingen. Ik ben vervolgens als Minister verantwoordelijk om het parlement volledig en juist te informeren, zowel mondeling als schriftelijk.
Ik heb in deze zaak juist mede op basis van ambtelijk advies de termijnen verruimd. De verwarring bestaat waarschijnlijk, zoals ik al in vraag 1 heb geprobeerd aan te geven, in het verschil tussen politieke aanlevering van de Omgevingswet en de daarbij op te stellen Invoeringswet en uitvoeringsregelgeving.
De doorlooptijden van ruimtelijke ordeningszaken |
|
Johan Houwers (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wachttijd bij Raad van State steeds langer»?1
Ja, dat ken ik.
Heeft u zicht op de oorzaak van de stijging van het aantal (ruimtelijke ordenings)zaken, waardoor de gemiddelde doorlooptijd is gestegen van 45 naar 53 weken in de afgelopen vier jaar?
Ja, dat heb ik. Ten eerste heeft de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) bij veel gemeenten tot een inhaalslag geleid om verouderde bestemmingsplannen te actualiseren. De nieuwe wet eist immers dat alle bestemmingsplannen per
1 juli 2013 actueel zijn. Voorts is als gevolg van de nieuwe Wro de goedkeuringsrol van het college van gedeputeerde staten bij de vaststelling van bestemmingsplannen vervallen. Indien iemand opkomt tegen de vaststelling van een bestemmingsplan, staat thans direct beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De filterende werking van het eerst indienen van bedenkingen bij het college van gedeputeerde staten, alvorens men beroep kon instellen op de Afdeling bestuursrechtspraak, is weggevallen. Daarnaast leidt een nieuwe wet in het algemeen tot nieuwe rechtsvragen, waardoor het aantal beroepszaken zal zijn toegenomen. Ten slotte heeft de universiteit van Groningen in een onderzoek in samenwerking met de universiteit van Tilburg – uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Veiligheid en Justitie – geconstateerd dat het aannemelijk is dat van de verkorte afhandelingtermijn van beroepszaken waarop de Crisis- en herstelwet van toepassing is, een «verdringingseffect» uitgaat. De extra aandacht die deze versnelde afhandeling vereist, gaat ten koste van de snelheid waarmee andere zaken in het ruimtelijk bestuursrecht kunnen worden afgedaan.
Ter informatie wil ik hier nog opmerken dat het gemiddelde van de doorlooptijden van hoofdzaken met zitting bij de Afdeling bestuursrechtspraak als gevolg van de toegenomen instroom en zaakslast in 2010 op ongeveer 39 weken en in 2011 op 47 weken lag (d.i. exclusief de vreemdelingenzaken, waar de doorlooptijden vanwege afwijkende termijnen aanmerkelijk korter zijn). Inzet van de Afdeling bestuursrechtspraak is om het oplopen van de termijnen in de komende jaren weer terug te dringen in de richting van gemiddeld 40 weken en bij zaken op het terrein van de ruimtelijke ordening tot maximaal 52 weken. Ter vergelijking: bij de andere hoger beroep colleges in het bestuursrecht lagen in 2010 de gemiddelde doorlooptijden voor bodemzaken bij de Centrale Raad van Beroep op 73 weken en bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 87 weken.
Welke mogelijkheden ziet u om de nieuwe omgevingswet tegen deze toename aan procedures in te zetten? Gaat u de nieuwe omgevingswet hiervoor inzetten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In de beleidsbrief van 14 maart 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 33 118, nr. 3) concludeert het kabinet dat het bestaande omgevingsrecht complex is en dat die complexiteit tot onzekerheid en onduidelijkheid bij de initiatiefnemers over voorgenomen projecten en activiteiten leidt. Die onzekerheid en onduidelijkheid vertalen zich onder meer in procedures bij de bestuursrechter.
De inzet bij de herziening van het omgevingsrecht is om de toegankelijkheid van het omgevingsrecht te vergroten. Onderdeel daarvan is het verbeteren van besluitvormingsprocedures, onder meer door toepassing van de zgn. Elverding-aanpak (o.a. brede inspraak in een vroeg stadium) in het ruimtelijk domein en door besluitvormingsprocedures te stroomlijnen en te bundelen. Hierdoor kan ook het aantal procedures bij de bestuursrechter afnemen. De te verwachten effecten daarvan zullen bij de voorbereiding van het wetsvoorstel in kaart worden gebracht, waarbij zoals gebruikelijk ook de Raad voor de Rechtspraak en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zullen worden betrokken.
Welke ontwikkeling verwacht u ten aanzien van het aantal zaken bij de Raad van State op het gebied van de ruimtelijke ordening?
Verwacht wordt dat de instroom van ruimtelijke ordeningszaken in de komende jaren nagenoeg gelijk zal zijn aan de instroom in eerdere jaren. Zie in dat kader het onderzoeksrapport Instroom van ruimtelijke ordeningszaken in eerste en enige aanleg bij de Afdeling Bestuursrechtspraak dat APE in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft uitgevoerd (Den Haag, 2 september 2011).
Vliegveld Valkenburg |
|
Maarten Haverkamp (CDA), Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de mening dat de kleine luchtvaart (General Aviation) op veel plekken in Nederland verdrongen wordt door andere activiteiten?
De accommodatie van General Aviation (GA) is een gedeelde verantwoordelijkheid van het Rijk en de Provincie. Wat de mogelijkheden voor GA in het luchtruim betreft, werkt het Rijk momenteel aan de Luchtruimvisie. Uitgangspunt bij deze Luchtruimvisie zijn de nationale beleidskaders, zoals neergelegd in de Luchtvaartnota. In de Luchtvaartnota heeft het kabinet de keuze gemaakt om selectief ruimte te houden op de luchthavens van nationale betekenis voor de General Aviation, en dan met name voor maatschappelijke vluchten (vluchten ten behoeve van openbare orde, veiligheid en gezondheidszorg) en functiegroepen binnen de GA die gericht zijn op de verbetering van de toegang tot Nederland door de lucht en versterking van de netwerkkwaliteit van de luchtvaart binnen Nederland.
Voor de luchthavens van regionale betekenis is de Provincie bevoegd gezag. Ontwikkelingen en accommodatie van GA op deze luchthavens, of elders in de Provincie, is daarmee de verantwoordelijkheid van de Provincie en zou dan ook op dat niveau moeten worden aangekaart. Daarbij heeft de GA mij, bij monde van de KNVvL, aangegeven dat het lastig is om niet met één, maar met twaalf overheden het overleg aan te gaan. Ik heb daarover de GA te kennen gegeven dit onderwerp met de Provincies te bespreken.
Overigens is er regelmatig contact en overleg tussen Rijk en Provincie over luchtvaart. In dit overleg wordt ook met de sector gesproken, en daaruit heb ik geen signalen ontvangen dat de General Aviation op veel plekken in Nederland verdrongen wordt.
Bent u bekend met de ontwikkeling van het gebied Vliegkamp Valkenburg door het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) van het Ministerie van Financiën en met eventuele vertragingen in dat gebied?
Ja, ik ben bekend met de ontwikkeling van het gebied van het voormalig Marine Vliegkamp Valkenburg door het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) van het Ministerie van Financiën. De planning van dit project gaat ervan uit dat de eerste woningen op dit terrein in 2015 kunnen worden gebouwd.
Is het waar dat het handelen van het RVOB leidt tot bedrijfsbeëindiging van de vliegclub per 1 juli 2012 op het voormalig Vliegkamp Valkenburg en dat daarmee een einde komt aan het voortbestaan van het recreatief vliegen op die locatie?
Na het vertrek van het ministerie van Defensie op 1 januari 2007 was helder dat de luchthaven een andere bestemming zou krijgen. Dat is ook aan de vliegclubs die op het voormalig Vliegkamp Valkenburg vliegen medegedeeld. Toen is reeds aangekondigd dat het recreatief vliegen eind 2011 of medio 2012 zou eindigen. Vervolgens heeft het RVOB op 1 juli 2010 alle vliegclubs die hier recreatief vliegen aangegeven dat er per 1 juli 2012 geen mogelijkheden meer waren om op het voormalig Vliegkamp Valkenburg te vliegen en werden vanaf die datum de bestaande gebruiksrelaties opgezegd.
Is het waar dat het RVOB wel de huurovereenkomsten met de overige huurders wil verlengen tot het moment dat er daadwerkelijk gebouwd wordt?
Ja, dat klopt. Nu de werkzaamheden op het terrein aanvangen (per 1 juli 2012) hebben de vliegclubs te horen gekregen dat het niet meer mogelijk is dat zij hun activiteiten daar uitoefenen. Dat geldt echter (nog) niet voor de overige huurders. Deze huurders huren ruimte in de bestaande gebouwen op het terrein. Het verhuren van de bestaande gebouwen op het voormalig vliegveld staat de voorbereidende werkzaamheden (bouw- en woonrijp maken en daaraan voorafgaande onderzoeken in het veld) niet in de weg. Om die reden is de huurovereenkomst met deze partijen met 3 jaar verlengd.
Bent u bereid het RVOB te bewegen om de vliegclub, gelijk met de andere huurders, de mogelijkheid te geven hun activiteiten te verlengen tot het moment dat er daadwerkelijk gebouwd gaat worden?
Zoals hierboven aangegeven, zullen per 1 juli a.s. werkzaamheden worden verricht op het terrein van voormalig Vliegkamp Valkenburg en wel op dat gedeelte dat nu nog wordt gebruikt voor recreatief vliegen. Dit zijn voorbereidende werkzaamheden, voordat kan worden gestart met de bouw van de eerste woningen. Het gaat hierbij om werkzaamheden als het detecteren en zo nodig ruimen van niet gesprongen explosieven en onderzoek naar verhardingen. Met het uitvoeren van deze werkzaamheden is een aanzienlijk financieel belang gemoeid, waarbij de voorwaarde (in verband met de subsidietoekenning) is dat deze werkzaamheden in 2012 dienen te worden uitgevoerd. Daarnaast is nog dit jaar een aanbesteding gepland voor de ontmanteling van een deel van het vliegveld. Werkzaamheden die in dat kader zullen starten hebben betrekking op grootschalig grondwerk, het verwijderen van verhardingen van de bestaande landingsbanen en het uitvoeren van bodemsaneringen. Met het vroegtijdig in gezamenlijkheid aanbesteden van deze werkzaamheden wordt een aanzienlijk economisch belang voorzien. Het is vanwege deze werkzaamheden niet mogelijk om de activiteiten van de vliegclubs per 1 juli 2012 voort te zetten.
Ziet u mogelijkheden om, op basis van conclusies van de in opdracht van de provincie Zuid-Holland uitgevoerde onderzoeken, een klein groen vliegveld voor zweefvliegen in te passen in het bestemmingsplan van het gebied?
Het inpassen van een vliegveld in het bestemmingsplan van het betreffende gebied is geen Rijksverantwoordelijkheid, maar primair de verantwoordelijkheid van de gemeente. De Provincie kan in uitzonderlijke gevallen ervoor kiezen een inpassingsplan te maken of door middel van een luchthavenbesluit de luchthaven te bestemmen. Uit de onderzoeken van de Provincie blijkt echter dat dit heel lastig is, en conflicteert met andere opgaven in de regio. In september 2008 heeft de gemeenteraad van de gemeente Katwijk het Integraal Structuurplan Nieuw Valkenburg vastgesteld. Ten tijde van het opstellen van dat plan is geconstateerd dat er vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen mogelijkheden zijn om binnen het project locatie Valkenburg een zweefvliegveld te realiseren. De aanwezigheid van een zweefvliegveld zou een conflict betekenen met allerlei andere opgaven die op het gebied van toepassing zijn. Ook in de plannen voor de Groene Buffer op Wassenaars grondgebied is niet in een zweefvliegveld voorzien.
Inmiddels is de projectorganisatie locatie Valkenburg bezig met het opstellen van het concept Masterplan als uitwerking van het Integraal Structuurplan van de gemeente Katwijk. Het uitgangspunt dat binnen het project geen zweefvliegveld kan worden gerealiseerd, is binnen de planvorming ongewijzigd.
Welke mogelijke alternatieven heeft u ten aanzien van deze situatie, die het einde van 80 jaar vliegen op deze locatie inluidt?
De accommodatie van General Aviation op regionaal niveau is een Provinciale verantwoordelijkheid. Van de Provincie Zuid-Holland heb ik begrepen dat zij de intentie hebben om de mogelijkheden voor zweefvliegsport te behouden, en hier ook (alternatieve) locaties voor te zoeken. In een klein zoekgebied dicht rond de huidige locatie, waarbij ook voor het zweefvliegterrein Langeveld naar een alternatief is gezocht, is dit helaas niet gelukt. De Provincie heeft aangegeven dat zij nog in een groter zoekgebied willen kijken, wel onder nog nader te bepalen voorwaarden en in overleg met het Luchtsportcentrum Valkenburg. Het zoeken naar een andere locatie is echter niet eenvoudig gezien ook andere ruimtelijke opgaven in de regio, maar hier wordt door de Provincie wel serieus naar gekeken.
Het bericht 'Hedwige mogelijk deels onder water' |
|
Jhim van Bemmel (PVV), Richard de Mos (PVV), Roland van Vliet (PVV) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hedwige mogelijk deels onder water»1 en met de bevindingen van Engineers Architects Project Managers?
Ja. Ik ken het rapport «Hoe onveilig is ontpolderen?»
Deelt u de mening dat tot nu toe het ontpolderingsplan van de Hedwige alleen is beschouwd als «oplossing» voor natuurherstel en dat er geen diepgaande studie is verricht naar overstromingsgevaar voor het gehele gebied van Westerschelde en Zeeschelde, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met de blootstelling en kwetsbaarheid van de Doelpolder waarin een kerncentrale is gesitueerd? Zo neen, hoe zou u de bevindingen van Engineers Architects Project Managers dan willen typeren?
Nee, in de planvorming voor de ontpoldering van de Hedwigepolder is de veiligheid tegen overstroming als een belangrijke voorwaarde meegenomen. Hieruit blijkt dat ontpoldering de veiligheid niet in het geding brengt. Tegen die achtergrond acht ik verdergaand onafhankelijk onderzoek niet nodig.
Deelt u de mening dat de kerncentrale in het Belgische Doel door overstromingsrisico’s die ontstaan door ontpolderen, een potentieel gevaar kan zijn voor de Zeeuwse samenleving, daar een eventuele ramp zich niet bij de grens zal laten tegenhouden? Zo ja, wilt u de overstromingsrisico’s nader onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze nieuwe feiten reden zijn tot een onafhankelijk onderzoek alvorens men overgaat tot vergaande stappen in de Hedwigepolder? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Als de bevindingen van het onderzoek van Engineers Architects Project Manager hout snijden, bent u bereid om u dan te beroepen op artikel 62 uit de Weense Conventie, welke de clausule rebus sic stantibus als beginsel hanteert en er dus voor zorgt dat een verdrag kan worden opgeschort, beëindigd of teruggetrokken als er wijziging van omstandigheden is? Zo neen, waarom niet?
Nee, is niet aan de orde. Zie antwoord op vragen 2, 3 en 4.
De noodzaak van tunnels bij spoorwegovergangen |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de spoorwegovergangen aan de Beverwijkerstraatweg in Castricum en Vennewatersweg in Heiloo nu al respectievelijk 24 en 15 minuten per uur dicht zijn? Bent u zich er tevens van bewust dat, na de invoering van Programma Hoogfrequent Spoor, deze dichtligtijden zelfs zullen oplopen tot respectievelijk 40 en 30 minuten per uur en dat dit zal leiden tot nog langere files?1
De betreffende overwegen zijn mij bekend. De overweg Beverwijkerstraatweg in Castricum is expliciet genoemd in de voorkeursbeslissing PHS van 4 juni 2010 (Kamerstuk 32 404, nr.1). De overweg Vennewatersweg in Heiloo maakt onderdeel uit van de eerste tranche gehonoreerde aanvragen subsidie Spoorse Doorsnijdingen.
Ik herken de door u genoemde dichtligtijden niet. ProRail is in opdracht van IenM dichtligtijden aan het meten. De overwegen op de PHS corridors worden als eerste bekeken. Er is door IenM een onderzoek gestart naar de effecten van hogere treinfrequenties op de bereikbaarheid bij overwegen. Zoals aangegeven in antwoord op vragen bij de begrotingsbehandeling 2012 (zie antwoorden op een vraag van de PvdA-fractie van 23 november 2012), zal dit onderzoek behulpzaam zijn om te komen tot een set algemeen toepasbare criteria om te bepalen of de lokale bereikbaarheid bij een overweg onacceptabel wordt aangetast.
Bij het onderzoek zal een mogelijke methodiek worden bepaald, waarmee de effecten op bereikbaarheid objectief in kaart kunnen worden gebracht. Met deze methodiek kan vervolgens worden bepaald welke overwegen moeten worden aangepakt vanuit de optiek van bereikbaarheid en de te verwachte dichtligtijden.
Deelt u de mening dat deze langere files, naast tot ernstig verminderde leefbaarheid, zullen leiden tot een onacceptabele blokkade voor politie, brandweer en ambulance? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1. Ik ben bezig om samen met ProRail een methodiek te ontwikkelen; voor dit specifieke geval heb ik gezien de nog lopende onderzoeken dan ook nog geen mening.
Onderschrijft u het belang van het spoedig aanleggen van een tunnel bij de beide spoorwegovergangen in Castricum en Heiloo? Zo niet, waarom niet?
Zie het antwoord op vragen 1 en 2. De aanpak van de overweg Beverwijker-straatweg in Castricum in het kader van PHS is afhankelijk van de bereidheid van de regionale partijen tot medefinanciering.
Voor de overweg Vennewatersweg geldt dat de gemeente Heiloo in het kader van de «Regeling eenmalige uitkering Spoorse Doorsnijdingen», reeds in 2006 een uitkering is toegezegd van € 2 773 403,– (prijspeil 2006). Deze eenmalige uitkering gaat uit van een maximum bijdrage van 25% van de totale kosten van het project conform artikel 4 van de regeling. Bovendien geldt dat de bijdrage een lump sum bijdrage is. De gemeente Heiloo heeft daarbij recht op het genoemde bedrag indien het project conform de aanvraag wordt uitgevoerd. Verder geldt dat het project voor eigen rekening en risico van de gemeente wordt uitgevoerd. De aanvang van de werkzaamheden dient in ieder geval voor 2017 plaats te vinden. De hier beschreven werkwijze geldt overigens voor alle uitkeringen in het kader van de regeling eenmalige uitkering Spoorse Doorsnijdingen.
Waarom heeft u maar 50% van de geraamde 25 miljoen euro voor de spoortunnel in Castricum toegezegd? Vindt u ook niet dat het resterende bedrag van 12,5 miljoen euro voor de gemeente Castricum (met een begroting van ongeveer 55 miljoen euro) onredelijk hoog is?
Het door u genoemde bedrag herken ik niet. Met de gemeente Castricum is in het kader van de planuitwerkingsfase van PHS de uitwerking opgepakt van de aanpak van de overweg «Beverwijkerstraatweg». Deze overweg is expliciet benoemd in de voorkeursbeslissing PHS. De door de gemeenteraad meest kansrijk geachte varianten worden nu verder uitgewerkt, inclusief een kostenraming. IenM is bereid de maximaal de helft van kosteneffectieve oplossingen te financieren, zoals aangegeven in antwoord op vraag 1. Het resterende bedrag hoeft niet alleen van de gemeente Castricum te komen. In bepaalde situaties kan het aan de orde zijn dat een gemeente de financiële bijdrage echt niet kan opbrengen. Ik zal in deze specifieke situaties in overleg met de betrokken gemeente en provincie bezien hoe daarmee kan worden omgegaan, zodat hiervoor – binnen de beschikbare middelen – op maat gesneden afspraken worden gemaakt.
Waarom heeft u slechts 2,8 miljoen van de geraamde 11,5 miljoen euro voor de spoortunnel in Heiloo toegezegd? Deelt u de mening dat dit bedrag ook voor de gemeente Heiloo een onredelijk grote opgave is?
Het door u genoemde bedrag komt (afgerond) overeen met de bijdrage die de gemeente Heiloo in het kader van de «Regeling eenmalige uitkering Spoorse Doorsnijdingen» heeft ontvangen.
De gemeente Heiloo heeft in 2006 in haar aanvraag een complete en sluitende raming van de investeringskosten voor de tunnel Vennewatersweg moeten indienen. Hierop is de maximum bijdrage van 25% voor de eenmalige uitkering ook gebaseerd. Hierbij geeft de gemeente Heiloo aan, conform de destijds ingediende aanvraag, dat de overige 75% wordt opgebracht door de gemeentelijke exploitaties van de bestemmingsplannen Zandzoom en Zuiderloo. De exploitaties zijn op 11 juli 2005 door de gemeenteraad vastgesteld. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is de uitvoering van het project voor eigen rekening en risico van de gemeente. IenM kan geen verantwoordelijkheid dragen voor het achterblijven van de gemeentelijke exploitaties van bestemmingsplannen.
Bent u bereid om meer bij te dragen aan deze tunnels en met de beide gemeenten hierover in overleg te treden? Zo niet, waarom niet ?
Voor de overweg Beverwijkerstraatweg is IenM in het kader van PHS bereid maximaal de helft van kosteneffectieve oplossingen te financieren. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4, zal ik indien er sprake is van een bijzondere situatie, nagaan of er maatwerkafspraken kunnen worden gemaakt.
Voor de overweg Vennewatersweg zie het antwoord op vraag 3. De uitkering in het kader van de «Regeling eenmalige uitkering Spoorse Doorsnijdingen», ging uit van een maximum bijdrage van 25% van de totale kosten van het project conform artikel 4 van de regeling. Bovendien geldt dat de bijdrage een lump sum bijdrage is. Verder geldt dat het project in het kader van Spoorse Doorsnijdingen voor eigen rekening en risico van de gemeente wordt uitgevoerd.
Wat vindt u ervan dat de provincie Noord-Holland geen financiële bijdrage wil leveren aan de spoortunnels in Castricum en Heiloo, terwijl andere provincies zoals Noord-Brabant wel hun gemeentes met soortgelijke problemen te hulp schieten?
IenM zal met alle betrokken gemeenten en provincies in gesprek gaan, ook de provincie Noord Holland.
Ik steun het pleidooi van de beide gemeenten dat de provincie Noord Holland eveneens meefinanciert. Immers, de aanpak van overwegen maakt deel uit van een pakket maatregelen om hoogfrequent spoorvervoer op het traject Amsterdam – Alkmaar te bieden; deze betere bereikbaarheid per spoor is ook in het belang van de provincie, hetgeen door de provincie ook is bepleit voor de voorkeursbeslissing van PHS uit juni 2010.
Bent u bereid om spoedig in overleg te treden met de provincie Noord-Holland om te kijken welke mogelijkheden voor een bijdrage vanuit de provincie er zijn? Zo niet, waarom niet? Zo ja, kunt u de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten hiervan?
Zie het antwoord op vraag 7. Aangezien dit een vraagstuk voor meerdere gemeenten en provincies betreft en ik een algemeen geldende aanpak wil, zal ik de uitkomst meenemen in de achtste voortgangsrapportage PHS die in het vierde kwartaal 2012 zal worden gezonden aan uw Kamer.
Een te smalle brug voor grote voertuigen in Westenvoort |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u ook enorm gelachen om de uitwerking van uw beleid, zoals te zien was in het item «een brug te smal» van het VARA-programma Kanniewaarzijn?1
Nee.
Is het waar, dat de aanvullende hoge randen waarmee de brug versmald is, zijn geplaatst op basis van één enkel incident? Zo ja, was deze maatregel dan niet overdreven?
Nee, de barriers zijn geplaatst omdat duidelijk was geworden dat de constructie van het inspectiepad het gewicht van voertuigen niet kon dragen. Deze barriers moesten voorkomen dat voertuigen op het naastgelegen inspectiepad zouden komen, met het risico er doorheen te zakken. Het incident in 2006 heeft de noodzaak hiervoor ook in de praktijk laten zien. Later bleek dat de tijdelijke barriers door zware voertuigen aan de kant werden gedrukt. Daarom zijn deze tijdelijke barriers bij de recente renovatiewerkzaamheden vervangen door barriers die vast staan.
Wat vindt u van de suggestie «zet uw tractor op een dieplader en rijd om over de A12» die is gedaan aan de boeren?
Ik ken deze uitspraak niet.
Waarom is er al 300 000 euro verspild aan lapmiddelen, zoals verkeersregelaars en aanpassingen aan verkeerslichten? Kunt u het exacte bedrag van de gemaakte kosten noemen en dit nader specificeren?
De brug kon door de inzet van verkeersregelaars door brede (landbouw)voertuigen gebruikt blijven worden in de tijd dat alternatieven onderzocht werden. De kosten hiervoor bedragen tot op heden ongeveer € 145 000. De verkeersregelinstallatie maakt deel uit van het alternatief waar ik met de gemeenten op ben uitgekomen. De kosten hiervoor zijn ongeveer € 50 000.
Is het waar dat u de aanvullende hoge randen langs de brug nu wil vervangen door lagere barrières en aan weerszijden van de brug verkeerslichten wilt plaatsen?2 Zo ja, wat gaat dit nou weer kosten en kunnen hierna de grote voertuigen wel tegelijk de brug oprijden? Zo niet, wat gaat u dan doen en hoeveel kosten zijn daarmee gemoeid?
Ja, de plaatsing van de zogenaamde schamprand en de verkeerslichten aan weerszijden van de brug maken onderdeel uit van het gekozen alternatief. Over de precieze vormgeving van de schamprand is Rijkswaterstaat nog in overleg met de gemeenten en daarom zijn de kosten nog niet duidelijk. De kosten voor de verkeersregelinstallatie bedragen ongeveer € 50 000 en zullen door mijn ministerie worden betaald. De verkeersregelinstallatie maakt het mogelijk dat brede (landbouw)voertuigen gebruik kunnen blijven maken van de brug, zonder dat zij vast komen te staan door breed tegemoetkomend verkeer.
Is het niet veel goedkoper en beter om de aanvullende hoge randen helemaal te verwijderen, zoals dat vroeger het geval was? Zo niet, waarom niet?
De schamprand moet voorkomen dat motorvoertuigen het inspectiepad oprijden. Dit inspectiepad is uitsluitend ontworpen en gebouwd voor het dragen van personen. De gemeenten Arnhem en Westervoort hebben Rijkswaterstaat daarom verzocht om, na het weghalen van de barriers, deze schamprand te plaatsen.
Welke lessen hebt u uit de problemen met deze brug getrokken en hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat er weer enorm veel geld verspild wordt?
Het is belangrijk om dingen goed te doen en het overheidsgeld doelmatig en efficiënt in te zetten. Het is daarbij van belang dat iedereen daarin zijn of haar verantwoordelijkheden neemt.
De kosten van een alternatief voor het ontpolderen van de Hedwigepolder |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat de kosten van het alternatief IIa uit de studie van Deltares 300 miljoen euro zijn?1
Aannemende dat met «het voorstel van het ministerie van EL&I» gedoeld wordt op het kabinetsbesluit van 17 juni 2011, wil ik u voor het antwoord op de vragen over welke ontpolderingen, buitendijkse maatregelen, noodzakelijke dijkaanleg en de kosten daarvan aan de orde zijn, verwijzen naar de brief van die datum aan uw Kamer (TK, 2010–2011, 30 862, nr. 48). Het kabinetsbesluit rekent overigens niet met kosten van € 300 mln, maar met maximaal € 190 mln.
Voldoet dit alternatief aan de criteria die het minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) aan Deltares heeft opgegeven?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel hectare natuurherstel levert het voorstel van het ministerie van EL&I op?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Kamer een overzicht sturen van de alternatieve ontpolderingen en buitendijkse maatregelen die u voor ogen heeft, de kosten daarvan en het aantal hectare natuurherstel dat deze ontpolderingen en buitendijkse maatregelen opleveren?
Zie antwoord vraag 1.
Moeten er voor uw alternatief langere dijken worden aangelegd dan voor het oorspronkelijke plan? Zo ja, hoeveel langer wat zijn de kosten van onderhoud van deze dijken?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het uitgeven van ca. 300 miljoen euro gemeenschapsgeld in tijden van krapte ten behoeve van ca. 5 Nederlandse pachters in de Hedwigepolder?
Zie antwoord vraag 1.
De waterbouwkundige gevolgen van de kabinetsplannen ten aanzien van natuurcompensatie in de Westerschelde |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat het uitvoeren van de buitendijkse maatregelen, zoals benoemd in de kabinetsplannen1 ten aanzien van natuurcompensatie in de Westerschelde, zou leiden tot toegenomen erosie aan het schor bij Saeftinghe aan de overzijde van de Westerschelde?
Per brief van 13 april 2012 heb ik u geïnformeerd over het kabinetsbesluit inzake natuurherstel in de Westerschelde en het maatregelenpakket dat het kabinet aan de Europese Commissie heeft voorgesteld. Daarvan maken de door u bedoelde buitendijkse maatregelen geen onderdeel uit.
Kunt u aangeven wat de bestaande ramingen zijn voor uitgaven ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden dan wel beheers- en herstelwerkzaamheden aan het schor bij Saeftinghe en houdt u rekening met de aanleg van een geulwandverdediging de komende jaren om erosie tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zou de aanleg van een geulwandverdediging bij het Saeftingheschor kosten en wat zouden daarvan de ecologische gevolgen zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Is bij het opstellen van de ramingen voor uitgaven ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden aan de primaire waterkeringen ten aanzien van de Westerschelde gedurende de komende decennia rekening gehouden met een mogelijk hoger tempo van erosie als gevolg van de beoogde buitendijkse natuurcompensatie?
Zie antwoord vraag 1.
Is er sprake geweest van nader overleg en/of afspraken met Vlaanderen ten aanzien van de buitendijkse maatregelen bij de locatie Appelzak, voor zover die leiden tot het verzanden van nevengeulen die doorlopen op Vlaams grondgebied?
Zie antwoord vraag 1.
Is het technisch en juridisch mogelijk om de buitendijkse maatregelen bij de locatie Appelzak te treffen, als de Vlaamse overheid hier niet mee instemt?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat als gevolg van de keuze om niet over te gaan tot ontpolderen de netto lengte van de te onderhouden primaire waterkering rondom de Hedwigepolder circa 5,5 kilometer wordt, waar deze bekort had kunnen worden tot circa 750 meter als de Hedwigepolder wel ontpolderd wordt?
De bestaande primaire waterkering rondom de Hedwigepolder heeft een lengte van circa 3,7 km. In geval van gehele ontpoldering – waarop de vraag doelt – zou de lengte van de primaire waterkering op Nederlands grondgebied circa 1,5 km zijn geworden. Ten gevolge van het kabinetsbesluit van 13 april 2012 zal de lengte van de primaire waterkering op Nederlands grond gebied ongeveer 3,9 km, waarvan 2,1 km nieuw aangelegd, bedragen.
Is het waar dat als gevolg van de keuze om niet over te gaan tot ontpolderen de hoogwaterstanden ter hoogte van de Hedwigepolder en stroomopwaarts met circa 2 cm. zullen stijgen2 waar deze verlaagd hadden kunnen worden met 5 cm als de Hedwigepolder wel ontpolderd wordt?
In het Deltares-rapport dat als bijlage bij de brief aan uw Kamer van 13 april 2012 is gevoegd, is aangegeven dat de gedeeltelijke ontpoldering van de Hedwigepolder een positief effect op de opstroomse waterstanden zal hebben van 1–2 centimeter. Hierover heeft nog geen overleg in de Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie plaatsgevonden.
Wat zijn de gevolgen van de kabinetsplannen ten aanzien van buitendijkse natuurcompensatie voor de geschatte aanleg en onderhoudskosten van de Deltadijken in dit deel van de Westerschelde voor het Rijk en het waterschap gedurende de komende decennia?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u al overleg gehad met uw Vlaamse ambtsgenoot over de gevolgen van de door het kabinet beoogde maatregelen voor de waterstanden op de Zeeschelde, zoals de stijging van de hoogwaterstand met 2 cm en is dit onderwerp besproken in de Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft Nederland aan Vlaanderen aangeboden om bij te dragen aan de met de kabinetsplannen samenhangende extra kosten voor de waterveiligheid langs de Vlaamse Zeeschelde? Zo ja, om welke orde van grootte van bijdrage gaat het?
Nee.
De politieke en de reële planning voor de Omgevingswet |
|
Paulus Jansen |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Onderschrijft u de conclusie van de ambtelijk coördinator wetgeving van de projectdirectie Eenvoudig Beter dat de politieke planning voor de Omgevingswet niet de reële planning is?1 Zo ja, kan de Kamer op korte termijn in aanvulling op de politieke planning ook de reële planning ontvangen? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom inwerkingtreding van de Omgevingswet ultimo 2014 (politieke planning) plausibeler is dan inwerkingtreding van de Omgevingswet in 2018 (reële planning)?
Nee, die conclusie onderschrijf ik niet.
Was u op de hoogte van de reële planning van de ambtelijk coördinator wetgeving voor u de Kamer informeerde over uw politieke planning voor de Omgevingswet?
Er bestaat geen onderscheid tussen politieke en reële planning, waardoor ik niet aan de vraag kan voldoen. Voor de planning van het wetsvoorstel verwijs ik kortheidshalve naar onderdeel 8.3 van mijn brief van 9 maart 2012 «Stelselwijziging Omgevingsrecht»
Kunt u een overzicht aan de Kamer sturen van alle andere wetgevingstrajecten en overige projecten onder haar verantwoording, waarbij de politieke planning afwijkt van de reële planning?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het artikel 'Aannemers geven uitleg - Bijeenkomst moet zorgen wegnemen' |
|
Michiel Holtackers (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Aannemers geven uitleg – Bijeenkomst moet zorgen wegnemen»?1
Ja.
Is het waar dat in de Milieueffectrapportage (MER) van het plan «Ontpoldering Noordwaard» in het kader van het rijksproject «Ruimte voor de Rivier» sprake is van een gesloten grondbalans, maar dat de aannemer toch externe grond het gebied wil inbrengen? Zo ja, wat is de reden daarvan?
Nee, in het MER (2010) is niet uitgegaan van een gesloten grondbalans. In de verdere uitwerking en de uitvoering van de plannen is wel gezocht naar een balans waarbij ongeveer evenveel grond wordt ontgraven als toegepast.
De reden waarom de aannemer momenteel toch grond van buiten het gebied gebruikt, heeft vooral een logistieke achtergrond. Het kan namelijk zo zijn dat bepaalde grond nog niet is ontgraven op het moment dat deze al wel nodig is voor toepassing op een bepaalde locatie. Het is niet altijd mogelijk om in de werkplanning «ontgraving» en «beschikbaarheid» op elkaar aan te laten sluiten op een manier dat bijvoorbeeld ook de tijdige oplevering van de terpen gewaarborgd is en de transporthinder voor omwonenden zoveel als mogelijk wordt beperkt.
De ontgrondingsvergunning, waarvoor het MER als onderbouwing dient, voorziet in de mogelijkheid om grond van buiten het projectgebied toe te passen.
Is het waar dat ingenieursbureau Deltares heeft geconcludeerd dat een gesloten grondbalans in dit project lastig, maar haalbaar is? Zijn deze conclusies nog steeds van kracht? Zo nee, waarom niet?
Het kennisinstituut Deltares heeft een rapport opgesteld over waterkeringstechnische eisen die gesteld moeten worden aan grond die vanuit het gebied wordt toegepast in de kades. Het rapport trekt geen conclusies over de mogelijkheid van een gesloten grondbalans.
Acht u thermisch gereinigde grond in het algemeen en specifiek in deze situatie geschikt voor toepassing in de buurt van woningen, recreatie en natuurontwikkeling? Zo nee, waarom wordt het gebruik van thermisch gereinigde grond toch overwogen in deze situatie? Zo ja, kunt u aangeven waarom er dan nog onderscheid wordt gemaakt tussen thermisch of anderszins gereinigde grond bij dit soort projecten?
Als wordt voldaan aan de (milieuhygiënische) eisen van het Besluit Bodemkwaliteit is thermisch gereinigde grond in het algemeen en in de buurt van woningen, recreatie en natuurontwikkeling geschikt. Het gebruik van deze grond levert dan geen bezwaar op voor het milieu of de volksgezondheid.
De aanduiding «thermisch gereinigd» heeft niet te maken met de milieukwaliteit, maar heeft alleen een relatie met de bewerking van de grond (de grond is gereinigd door middel van verhitting). Er zijn verschillende technieken op de markt om grond te reinigen, zodat deze grond daarna weer kan worden toegepast. Op deze manier wordt op een duurzame manier omgegaan met schaarse bouwstoffen.
De keuze van de bewerkingstechniek is van veel factoren afhankelijk, zoals de samenstelling van de te reinigen grond en de hoeveelheid te reinigen grond. Voor al deze technieken geldt dat dit niet onderscheidend is voor de kwaliteit van het eindproduct, omdat dit eindproduct bij de uiteindelijke toepassing in alle gevallen moet voldoen aan de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit.
Hoe beoordeelt u de onrust bij de bewoners van het betreffende gebied? Bent u bereid handhavend op te treden, zodanig dat de gesloten grondbalans wordt gewaarborgd?
Ik ben op de hoogte van de onrust bij de bewoners van de Noordwaard en heb daarom, samen met bewoners en de aannemer, de toepassing van deze grond in de agrarische terpen nogmaals bekeken.
Uit deze nadere beschouwing kwam naar voren dat de thermisch gereinigde grond mogelijk wel problemen zou kunnen geven met de afwatering en dat bomen niet goed kunnen wortelen. Om dit risico uit te sluiten heeft Rijkswaterstaat in goed overleg met betreffende bewoners besloten dat er geen thermisch gereinigde grond zal worden toegepast in de nog aan te leggen terpen. De toepassing van thermische gereinigde grond zal zich beperken tot kades en wegen. Hierover heeft Rijkswaterstaat als opdrachtgever inmiddels aanvullende afspraken gemaakt met de aannemer.
Handhavend optreden om een sluitende grondbalans te waarborgen is niet aan de orde.
Sluizen, gemalen en bruggen die slecht beveiligd zijn |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Farshad Bashir |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat sluizen, gemalen en bruggen kinderlijk eenvoudig vanaf een thuiscomputer op afstand kunnen worden bediend?1
Dit geldt niet voor de sluizen, gemalen en bruggen die door Rijkswaterstaat beheerd worden. Deze zijn voor een groot deel niet verbonden met internet, omdat ze lokaal worden bediend of omdat ze via eigen bekabeling zijn aangesloten. Verder zijn er objecten die voor beheer en onderhoud door leveranciers gebruik maken van beveiligde verbindingen. Daarnaast is beveiliging integraal onderdeel van de bedrijfsvoering. Periodiek wordt gecontroleerd of de beveiliging voldoende is of dat nog extra maatregelen nodig zijn.
Klopt het dat de gemalen en rioleringen in de gemeente Veere zeer slecht beveiligd zijn? Kunt u aangeven in welke andere plaatsen in Nederland gebruik wordt gemaakt van hetzelfde onveilige Scada-systeem?
Als minister ben ik verantwoordelijk voor het beheer van sluizen, gemalen en bruggen die door Rijkswaterstaat beheerd worden en ik kan derhalve niet antwoorden voor de gemeente Veere of voor andere gemeenten of overheden.
De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) waarschuwt al jaren voor de kwetsbaarheid van de Scada-systemen, wat is de reden dat er niet eerder is ingegrepen, om deze systemen veilig te maken?
De signalen van de NCTb zijn destijds reeds serieus genomen. Er is gekeken naar waar risico wordt gelopen en waar nodig zijn toen al extra maatregelen doorgevoerd. Een voorbeeld hiervan is het omzetten van lokale internetverbindingen naar het centrale beveiligde netwerk van Rijkswaterstaat. Structureel wordt bewaakt of nog extra maatregelen moeten worden doorgevoerd. Als daar aanleiding toe is, worden deze maatregelen doorgevoerd.
Deelt u de mening dat er op zeer korte termijn actie moet worden ondernomen om het gat in de beveiliging van de Scada-systemen te dichten? Zo ja, op welke termijn gaat u dit oplossen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een gat in de beveiliging van de SCADA-systemen die Rijkswaterstaat beheert. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Op welke wijze gaat u de komende tijd de veiligheid van sluizen, gemalen, bruggen en dergelijke monitoren?
Beveiliging is conform het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst (VIR) als continu proces ingericht. Structureel wordt bewaakt of de beveiliging aanpassing behoeft. Als daar aanleiding toe is, worden corrigerende maatregelen getroffen.
Als blijkt dat sluizen niet op een veilige manier op afstand bediend kunnen worden, deelt u dan de mening dat deze sluizen weer bemand moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt is dat de bediening van sluizen op afstand veilig dient te geschieden. Structureel wordt bewaakt of de beveiliging voldoende is, of dat nog extra maatregelen nodig zijn. Als daar aanleiding toe is, worden deze maatregelen doorgevoerd. Derhalve zie ik geen reden om de op afstand bediende sluizen weer te bemannen.