De brief van de minister van Justitie en Veiligheid 'Zaak Julio Poch' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bereid de reisverslagen van januari 2008 en mei 2008 openbaar te maken? Zo nee, bent u dan wel bereid de reisverslagen ter vertrouwelijke inzage bij de Kamer te leggen?
Zoals ik mijn brief aan uw Kamer van 3 juli 20191 heb aangegeven, beschik ik sinds 24 juni 2019 alleen over het reisverslag van de tweede dienstreis in mei 2008. Zoals ik ook in die brief heb aangegeven is bij de beslissing op het Wob-verzoek over de mate van openbaarheid van dit document beslist. Dit besluit ontvangt u heden per apart schrijven.
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb bericht2 heb ik dhr. Machielse gevraagd onafhankelijk onderzoek te verrichten naar het dossier. Het betreffende reisverslag van mei 2008 is ten behoeve van dit onderzoek aan hem verstrekt. Zoals ik toen ook heb aangegeven zal ik uw Kamer te gelegener tijd informeren over de resultaten van zijn onderzoek.3
Mocht in het kader van het in de kamerbrief genoemde WOB-verzoek een gelakte versie van het reisverslag van mei 2008 openbaar worden gemaakt, bent u dan bereid een niet-gelakte versie ter vertrouwelijke inzage bij de Kamer te leggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u, gelet op uw opvatting dat «waarheidsvinding [..] in een reeds lang lopende zaak als de onderhavige dermate belangrijk [is] dat een uiterste inspanning hiertoe op zijn plaats is»1, de politie en het openbaar ministerie verzocht alle documenten met betrekking tot de zaak van de heer Poch aan u toe te doen komen? Zo ja, wanneer heeft u dit gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom waren de reisverslagen dan niet eerder bij u bekend?
Ik heb dhr. Machielse gevraagd onafhankelijk onderzoek te verrichten naar het dossier. Het openbaar ministerie (hierna: OM) is op 27 mei 2019 verzocht de benodigde maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat dhr. Machielse over alle stukken van OM en politie kan beschikken.
Ik heb het betreffende reisverslag niet eerder dan 24 juni 2019 ontvangen, de beslissing over het verstrekken hiervan lag bij het OM.
Zijn de reisverslagen van de dienstreizen in 2008 eerder aan u toegekomen? Zo nee, waarom is dit niet gebeurd?
Zie antwoord vraag 3.
Sluit u uit dat er nieuwe documenten gevonden worden die nieuwe feiten in deze zaak aan het licht kunnen brengen?
Nee. Zoals ik mijn brief aan uw Kamer van 18 januari 2019 heb aangegeven, hecht ik eraan dat er duidelijkheid is over de feiten in deze zaak. Om die reden heb ik opdracht gegeven tot het instellen van een onafhankelijk onderzoek naar het dossier.
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen van de leden Sjoerdsma en Groothuizen van 1 december 20172, en uw antwoorden op vragen van dezelfde leden van 14 maart 2018?3 Klopt het, dat de vertegenwoordiger van het Argentijnse Ministerie van Justitie en Mensenrechten in mei 2008, dus vóór afronding van hun eigen onderzoek, vóór het horen van de Nederlandse getuigen in december 20084, en vóórdat de Argentijnse onderzoeksrechter in maart 2009 de aanhouding van de heer Poch beval5, al een «expliciete voorkeur heeft uitgesproken voor uitlevering van de heer Poch aan Argentinië»?6 Klopt het dus, dat er over uitlevering is gesproken vóórdat Argentinië zelf onderzoek had verricht naar deze zaak, en dat dit enkel was gebaseerd op informatie vanuit Nederland? Bent u het in het licht van deze nieuwe informatie nog steeds van mening dat deze gang van zaken «niet ongeoorloofd» is?7
Ja, die herinner ik mij. Zoals ik in mijn brief van 3 juli 2019 hierover heb aangegeven blijkt dat sprake is geweest van verkennende gesprekken waarin met verschillende Argentijnse gesprekspartners is gesproken over mogelijkheden van rechtshulp, de mogelijkheden met betrekking tot uitlevering daaronder begrepen.
Ook heb ik hierbij aangegeven dat uit het verslag blijkt dat een vertegenwoordiger van het Argentijnse Ministerie van Justitie en Mensenrechten richting de Nederlandse delegatie een expliciete voorkeur zou hebben uitgesproken voor uitlevering aan Argentinië ter fine van vervolging aldaar. Daarbij werd tevens door deze Argentijnse vertegenwoordiger aangegeven dat er geen bezwaar bestond als dhr. Poch in Nederland zou worden vervolgd.
Op grond van de mij bekende feiten ben ik nog steeds van mening dat deze gang van zaken niet ongeoorloofd is.
Waarom werd er in mei 2008 gesproken over rechtshulp én over uitlevering nog voordat een onderzoek was ingesteld door de Argentijnse autoriteiten? Op wiens initiatief werd over de uitlevering gesproken?
Zie antwoord vraag 6.
Herinnert u zich uw antwoord op de vraag of door het bezoek in mei 2008, dat buiten de officiële routes om plaatsvond, de waarborgen die verdachten door middel van een reguliere uitleveringsprocedure konden worden gegarandeerd, en uw antwoord daarop: «De gesprekken in Argentinië hadden geen betrekking op uitlevering, maar stonden in het teken van een verkenning van mogelijkheden om samen te werken in het opsporingsonderzoek. Deze werkbezoeken vonden plaats in overeenstemming met de instructie opsporingshandelingen in het buitenland en vormden voor een complexe zaak als deze geen ongebruikelijke gang van zaken.»?8 Bent u een andere mening toegedaan na het lezen en het beoordelen van de gespreksverslagen, waaruit blijkt dat er wel degelijk gesproken is over uitlevering? Zo ja, welke mening? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uitsluiten of tijdens de dienstreis in januari 2008 óók gesproken is over uitlevering aan Argentinië?
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb bericht strekte het werkbezoek in januari 2008 tot voorbereiding voor de latere dienstreis in mei van datzelfde jaar ter verkenning van de mogelijkheden voor samenwerking.12 Wat exact tijdens de dienstreis in januari 2008 is besproken, is mij niet bekend.
Hoe heeft u gereageerd op de gesprekken zoals die hebben plaatsgevonden tijdens de dienstreis in mei 2008, specifiek op de voorkeur van Argentijnse kant tot uitlevering?
Ik heb het reisverslag ten behoeve van zijn onderzoek aan dhr. Machielse verstrekt en uw Kamer erover geïnformeerd.
Welke acties zijn in de periode na mei 2008 door u ondernomen teneinde aan deze voorkeur te voldoen?
Nederland heeft in deze zaak na mei 2008 diverse inkomende rechtshulpverzoeken behandeld. Zodoende heeft Nederland in het kader van deze rechtshulpverzoeken op verschillende manieren medewerking verleend aan het Argentijnse onderzoek. Tegelijkertijd liep ook het Nederlandse strafrechtelijk onderzoek.
Wanneer verwacht u dat het onderzoek van de heer Machielse afgerond is? Zal dit onderzoeksrapport na afronding per direct naar de Kamer worden gestuurd?
Het onderzoek van de heer Machielse is niet aan een termijn gebonden. Over zijn bevindingen zal ik uw Kamer informeren. Tevens zal ik uw Kamer blijven informeren wanneer ik op andere wijze relevante nieuwe feiten over deze zaak verneem.
Het bericht 'Liegen over je studieschuld lastiger: DUO komt met schuldverklaring' |
|
Harry van der Molen (CDA), Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven wat de extra werkzaamheden voor DUO bedragen indien er een schuldverklaring wordt ingevoerd en hoeveel dit kost?1
DUO werkt samen met andere organisaties als de VNG sinds 2018 aan de ontwikkeling van de «Blauwe Knop»: een persoonlijk overzicht van gegevens bij verschillende overheidsorganisaties. Het doel hiervan is dat mensen betere regie krijgen op hun gegevens, bijvoorbeeld voor een effectievere schuldhulpverlening. De Blauwe Knop maakt het makkelijker om gegevens online te vinden en bij verschillende organisaties met dezelfde herkenbare knop te downloaden. Opdrachtgever is het Overheidsbreed Beleidsoverleg Digitale Overheid (OBDO) en de opdracht is gepaard gegaan met financiering vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Op grond van de aangenomen motie van Van Meenen c.s.2 waarin de regering wordt verzocht om af te zien van de ontwikkeling van een afzonderlijke schuldverklaring, zijn de werkzaamheden rondom de Blauwe Knop bij DUO inmiddels stopgezet. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal tijdens het Platform hypotheken over dit onderwerp in gesprek gaan met het veld.
Kunt u aangeven wat de reden is dat als de commissie voor Onderwijs Cultuur en Wetenschap een aanpassing bij DUO wil, dit zowel vanwege organisatorische als financiële redenen niet kan en als Minister Ollongren een aanpassing bij DUO wil, dit wel kan?
Zowel financieel als organisatorisch was het een relatief klein project dat in geen verhouding staat tot andere beleidstrajecten waarbij processen en systemen moeten worden aangepast. Dit komt omdat de gegevens reeds aanwezig waren bij DUO en de techniek waarmee een echtheidskenmerk aan een bestand wordt toegevoegd reeds bekend was bij DUO vanwege het diplomaregister. Ook is dit traject al gestart voordat de DUO-verkenning is uitgevoerd, waarna is besloten om de komende tijd prioriteit te geven aan onderhoud en vervanging. De opdracht tot het ontwikkelen van de Blauwe Knop is gepaard gegaan met financiering vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Kunt u aangeven of er naast de schuldverklaring vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken nog andere ministeries bezig zijn om hun wensen bij DUO neer te leggen? Zoja om welke projecten van welke ministeries gaat dit?
DUO werkt voor meerdere opdrachtgevers. Naast onder meer onderwijsbekostiging, studiefinanciering en examinering voor OCW, voert DUO bijvoorbeeld werkzaamheden uit in het kader van de Wet Inburgering en voor het Landelijk Register Kinderopvang in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Voor het Ministerie van Financiën voert DUO werkzaamheden uit op het gebied van examens in het kader van de Wet op het financieel toezicht en voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid werkzaamheden voor het Centraal Justitieel Incassobureau. Voor alle beleidswijzigingen geldt momenteel dat de komende tijd onderhoud en vervanging prioriteit heeft.
Het Nederlandse kind Duncan en de Spaanse Kinderbescherming |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Martijn van Helvert (CDA), Sadet Karabulut (SP), Bram van Ojik (GL), Kees van der Staaij (SGP), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de brief van de Stichting Nederlanders Buiten Nederland inzake de situatie van het Nederlandse kind Duncan bij de Spaanse kinderbescherming?
Ja.
Is het in het belang van het kind, dat het syndroom van Down heeft, dat hij zo snel mogelijk met zijn moeder wordt herenigd?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de expertise noch de bevoegdheid te oordelen over een dergelijke vraag. Het is aan de bevoegde en gespecialiseerde instantie in Spanje om volledig in het belang van het betreffende kind te handelen en zich te buigen over de vraag of het in het belang van het kind is om zo spoedig mogelijk met zijn moeder herenigd te worden. Die verantwoordelijkheid is de betreffende instantie bekend, en deze handelt daarnaar.
Is het een normale gang van zaken dat een Nederlands kind, zonder andere nationaliteiten, van Nederlandse ouders, zonder andere nationaliteiten, op dit moment onder de verplichte zorg valt van de Spaanse kinderbescherming?
Ja, wereldwijd geldt dat die verantwoordelijkheid toevalt aan de autoriteiten waar betrokkenen woonachtig zijn. De Spaanse kinderbescherming heeft in dergelijke gevallen dus de verantwoordelijkheid om de rechten van alle kinderen die woonachtig zijn in Spanje, ongeacht hun nationaliteit, te waarborgen.
Is er contact met de Nederlandse kinderbescherming over deze zaak?
Voor zover mij bekend, is er over deze zaak recent geen contact geweest met de Nederlandse kinderbescherming.
Bent u op de hoogte van de redenen van de Spaanse kinderbescherming om het kind nog niet te laten herenigen met de moeder? Zo ja, wat zijn die redenen?
Net als in Nederland grijpt de kinderbescherming in Spanje in als de ontwikkeling van een kind wordt bedreigd en verplichte hulp en onderzoek nodig lijkt. Omwille van persoonsgegevensbescherming kan ik uw Kamer geen details geven over de individuele casus.
Welke acties heeft u tot nu toe ondernomen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft contact met de moeder en de Spaanse kinderbescherming en heeft bemiddeld bij het leggen van contact.
Welke acties bent u van plan te gaan ondernemen?
De situatie van het betreffende kind ligt thans in handen van de bevoegde en gespecialiseerde Spaanse instantie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijft de situatie en ontwikkelingen volgen en informeert daarover betrokken partijen.
Zijn er aanwijzingen dat de rechten van het kind worden geschonden op enigerlei wijze?
Thans is het betreffende kind in goede handen en zorg. Zie mijn antwoord op vraag 2 en 7.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk en één voor één beantwoorden of de Kamer hierover (indien nodig vertrouwelijk) anderszins informeren?
Ja.
Het vreemde onderscheid tussen de burgerlijke staten ‘ongehuwd’, ‘gescheiden’ en ‘gehuwd’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen over het bericht «Twintigers en dertigers trouwen minder»?1
Ja.
Kunt u toelichten wanneer een persoon in aanraking komt met de burgerlijke stand waarbij de burgerlijke staat van belang is, buiten de grote gebeurtenissen in het leven zoals de geboorte, het huwelijk of geregistreerd partnerschap?
Buiten de geboorte, het huwelijk of het geregistreerd partnerschap, kan iemand ook in contact treden met de burgerlijke stand bij bijvoorbeeld de wijziging van de geslachtsregistratie door transgender personen en het laten opmaken van een akte van erkenning, met inbegrip van het doen van naamskeuze.
Klopt het dat werkgevers soms vragen naar de burgerlijke staat? Kunt u toelichten waarom zij dit doen? Welke andere groepen vragen mensen naar hun burgerlijke staat en met welk doel?
Het kan voorkomen dat werkgevers vragen naar de burgerlijke staat van sollicitanten. Vragen hierover hoeven niet beantwoord te worden. In de Algemene Wet Gelijke Behandeling is opgenomen dat het verboden is om onderscheid te maken op basis van de burgerlijke staat van personen (art. 1, lid 1, sub b, AWGB, dat art. 1 Grondwet concretiseert). In de praktijk wordt soms ook door anderen gevraagd naar de burgerlijke staat, bijvoorbeeld door kredietverstrekkers ter beoordeling van risico. Er is geen integraal overzicht beschikbaar over bevraging naar de burgerlijke staat in de private sector.
Voor de overheid worden in de Basisregistratie Personen (BRP) gegevens over de burgerlijke staat opgenomen (art. 2.7, lid, 1, sub a, onder 1, Wet basisregistratie personen en art. 33, lid 1, sub a, Besluit basisregistratie personen). Overheidsorganen die gegevens over de burgerlijke staat nodig hebben voor de goede vervulling van hun wettelijke taken, krijgen deze gegevens verstrekt uit de BRP. Burgers hoeven hierdoor niet bevraagd te worden over deze gegevens.
Begrijpt u dat, aangezien de burgerlijke staat «gescheiden» een negatieve associatie oproept bij mensen, het vragen naar burgerlijke staat door mensen als belastend kan worden ervaren?
Hoewel ik het denkbaar acht dat het gebruik van de notie «gescheiden» incidenteel als belastend kan worden ervaren, heb ik niet de indruk dat deze notie bij voorbaat en in algemene zin een negatieve associatie oproept. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u toelichten welke juridische consequenties bedoeld worden in antwoord op vraag zeven van de eerder gestelde Kamervragen?
De burgerlijke staat «ongehuwd» brengt op zich geen rechtsgevolgen met zich jegens een partner. De burgerlijke staat «gescheiden» brengt wel juridische gevolgen mee. Deze gevolgen betreffen zowel de relatie met de eerdere echtgenoot of echtgenote, als de relatie met instanties, zoals de Belastingdienst en een eventueel pensioenfonds. Zo stopt bijvoorbeeld bij echtscheiding de opbouw van het partnerpensioen.
Kunt u toelichten waarom het voor deze juridische consequenties van belang is om onderscheid te blijven maken tussen «ongehuwd» en «gescheiden»?
Het onderscheid is van belang omdat vastgesteld moet kunnen worden dat er een huwelijk heeft bestaan waaraan de echtgenoten rechten en plichten ontleenden, die ook consequenties kunnen hebben voor de periode na ontbinding van het huwelijk, zoals alimentatieverplichtingen, het gezag over kinderen en pensioenverevening.
Klopt het dat wanneer een gescheiden persoon hertrouwt, deze persoon de burgerlijke staat «gehuwd» verkrijgt?
Ja.
Deelt u de mening dat het onnodig is om onderscheid te maken tussen de burgerlijke staten «ongehuwd» en «gescheiden», omdat bij hertrouwen de burgerlijke staat «gescheiden» wijzigt naar «gehuwd», terwijl nog wel juridische consequenties verbonden zijn aan de ontbinding van het eerdere huwelijk, zoals eventuele alimentatieverplichtingen? Zo ja, op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat dit onderscheid, dat onnodige associaties oproept, verdwijnt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het onnodig is om onderscheid te maken tussen de burgerlijke staten «ongehuwd» en «gescheiden» niet. De burgerlijke staat van personen wordt rechtstreeks ontleend aan de akten van de burgerlijke stand. De waarde van de burgerlijke stand is juist gelegen in het feit dat het systeem de belangrijkste gebeurtenissen in een mensenleven vastlegt op een wijze die waarborgt dat het verloop van die gebeurtenissen -de historie- te allen tijde kan worden nagegaan.2 Daardoor wordt voorkomen dat er onduidelijkheid kan ontstaan over de staat van een persoon.
Bovendien worden de noties «ongehuwd» en «gescheiden» ook gebruikt
in EU-regelgeving en internationale verdragen.3
Deelt u daarnaast de mening dat de burgerlijke staat «ongehuwd» voor alleengaande personen het huwelijk als uitgangspunt neemt? Zo ja, hoe beoordeelt u dit uitgangspunt in het licht van het feit dat steeds minder mensen trouwen en er bijvoorbeeld al sinds 1998 andere wettelijke opties zijn voor het aangaan van een verbintenis?2, 3 Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het huwelijk als uitgangspunt geldt niet.
De wet kent de opties huwelijk en geregistreerd partnerschap voor het aangaan van een verbintenis. Voor alleengaande personen betekent dit dat er meerdere mogelijkheden ten aanzien van hun burgerlijke staat zijn dan «ongehuwd» of «gescheiden». Zo kan er ook sprake zijn van «geen geregistreerd partnerschap», «gescheiden geregistreerd partner», «weduwe» of «weduwnaar».
Bent u derhalve ook van mening dat de burgerlijke staat «ongehuwd» dient te worden veranderd in «alleengaand»?
In het voorgaande ligt besloten dat ik deze mening niet deel.
Bent u bereid deze vragen apart te beantwoorden?
Ja.
Het werkbezoek School en Veiligheid (Oost-Brabant) |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat het de gebruikelijke werkwijze is dat geringe vergrijpen, gepleegd door minderjarigen, kunnen worden doorgezet naar Halt zonder dat daarvoor eerst uitvoerig proces-verbaal moet worden opgemaakt? Herkent u de werkwijze dat dan met een mutatie kan worden volstaan? Zo nee, waarom niet?
De hierboven genoemde werkwijze is alleen van toepassing op Halt-feiten die overtredingen betreffen. Afhankelijk van lokale afspraken verlopen verwijzingen naar Halt voor overtredingen via een mutatie of eenvoudig proces-verbaal.
Herkent u de beperking dat deze werkwijze niet kan worden gevolgd bij het aantreffen van softdrugs, waarvoor een proces-verbaal moet worden opgemaakt en contact moet worden gelegd met de Officier van Justitie (contact ZSM)? Zo nee, wat is dan de werkwijze bij het aantreffen van softdrugs?
Als sprake is van een strafbaar feit, zoals aangewezen in de Opiumwet (art. 10 of art. 11), kan de zaak in beginsel alleen met toestemming van de Officier van Justitie (OvJ) worden verwezen naar Halt. De strafbare feiten uit de Opiumwet staan namelijk niet als zodanig genoemd in het Besluit aanwijzing Halt-feiten (art. 2 Besluit aanwijzing Halt-feiten). Opzettelijk gepleegde strafbare feiten uit de Opiumwet worden aangemerkt als misdrijven. De Opiumwet verbiedt onder andere het produceren, vervoeren, handelen in en aanwezig hebben van drugs. Het aanwezig hebben van softdrugs, is derhalve een misdrijf. Het uitgangspunt is dat misdrijven via ZSM worden afgedaan. De opmaak van een proces-verbaal door de politie, alsmede toestemming van de OvJ is zodoende noodzakelijk voor verwijzing naar Halt. Daarbij is het van belang te benadrukken dat het gedoogbeleid (niet vervolgen bij aanwezig hebben van hoeveelheden t/m 5 gram), niet geldt voor minderjarigen.
Overigens heeft de gemeente ’s-Hertogenbosch, waar het convenant School en Veiligheid is gesloten, het openlijk gebruik van drugs strafbaar gesteld in de APV (artikel 2:27). De ratio van deze lokale strafbaarstelling is vooral het handhaven van de openbare orde. Dat is een andere insteek dan de Opiumwet.
Minderjarigen die in de gemeente ’s-Hertogenbosch drugs gebruiken, en daarmee aanwezig hebben, kunnen zich dus schuldig maken aan (bepalingen uit) zowel de Opiumwet als de APV. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kunnen keuzes worden gemaakt in de afdoening (maatwerk).1 De keuze kan resulteren in een verwijzing naar Halt door de politie, middels een zogenaamde mutatie of eenvoudig PV, vanwege overtreden van de APV. Ook is een verwijzing via de ZSM-OvJ mogelijk vanwege overtreding van de Opiumwet. In dat geval dient proces-verbaal te worden opgemaakt.
Bent u ermee bekend dat functionarissen binnen School en Veiligheid er de voorkeur aan zouden geven om lichte vergrijpen met betrekking tot softdrugs te kunnen doorgeleiden naar Halt ten behoeve van de snelheid van het proces, nu de huidige werkwijze stroperig is en veelal spaak loopt (ook wegens andere prioriteiten)? Kunt u aangeven waar de beperking precies in gelegen is waardoor de aan softdrug-gerelateerde vergrijpen niet vlot naar Halt kunnen worden doorgezet? Is dat lokaal beleid (lokale driehoek) of vormen richtlijnen de belemmering? Indien de beperking veroorzaakt wordt door wet- en of regelgeving, bent u dan bereid met een voorstel te komen om deze wet- en regelgeving te wijzigen? Zo nee, waarom niet? Indien de beperking niet uit wet- of regelgeving voortvloeit, maar gebaseerd is op afspraken, kunt u deze werkwijze ter discussie stellen in het belang van kinderen om hen sneller met hun gedrag te kunnen confronteren?
Ik ben hiermee bekend. Deze voorkeur wordt niet volledig onderschreven door de politie-eenheid Brabant-Oost, Halt of het OM.
Sinds 2018 is Halt aangesloten als ZSM-partner en neemt zij deel aan het afstemmingsoverleg op ZSM. Het ZSM-proces is gericht op een snelle en betekenisvolle afdoening. Voordelen van het ZSM-proces zijn onder meer dat er direct een check wordt gedaan op relevante contextinformatie bij de verschillende partners, zodat een goede keuze gemaakt kan worden voor een passende afdoening. Maar ook dat het proces van een negatieve terugmelding goed geregeld is, waardoor er sprake is van snelle en juiste opvolging op het moment dat een jongere zich niet aan de afspraken houdt.
In de praktijk verschillen processen echter nog wel per regio. In het najaar vindt besluitvorming plaats over een landelijk uniform ZSM-proces Halt. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen reguliere Halt-zaken (Besluit aanwijzing Halt-feiten) en Halt-zaken waarbij toestemming van de OvJ noodzakelijk is voor verwijzing naar Halt. Op basis daarvan zal ook in de eenheid Brabant-Oost worden bezien hoe lichte vergrijpen snel en efficiënt kunnen worden doorgeleid naar Halt.
Kent u de artikelen «Failliete rijschoolhouder blijkt spoorloos», «Rijschoolhouder Ferry A. failliet» en «Verdwenen rijschoolhouder neemt onbetaald personeel verschrikkelijk in de maling»?1 2 3
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de rijschool A. uit Zoetermeer? Is er inderdaad sprake van een faillissement zoals vandaag op teletekst te lezen valt?
Op dinsdag 2 juli 2019 heeft de rechtbank Den Haag het faillissement uitgesproken.
Is de heer A. al opgepakt door de Spaanse autoriteiten en/of wordt er een verzoek gedaan aan Spanje om tot aanhouding, arrestatie en uitlevering over te gaan zodat de heer A. zich kan verantwoorden voor een Nederlandse rechter?
Ik ga niet in op individuele personen en strafrechtelijke zaken.
Welke mogelijkheden zijn er om foute rijscholen en/of -instructeurs hun lesbevoegdheid per direct te kunnen ontnemen en te weren uit de rijschoolbranche?
Er is een vorderingenprocedure binnen de Wet Rijonderricht Motorrijtuigen (WRM) om het certificaat ongeldig te verklaren ingeval er sprake is van bv. Drankgebruik of gevaarlijk gedrag tijdens de les.
Wat kan het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) doen? Wat doet het CBR om schade voor cursisten te voorkomen? Worden rijscholen regelmatig doorgelicht, bijvoorbeeld op het gebied van vakbekwaamheid en financiële degelijkheid?
Het CBR is geen toezichthouder op het functioneren van rijscholen. Het CBR heeft evenmin een rol bij het voorkomen van financiële schade bij cursisten. Vakbekwaamheid van de instructeur (didactiek en instructie) is geregeld in de WRM.
Elke ondernemer is volgens belastingwetregels verplicht voor de BTW een administratie bij te houden en te bewaren in een voor hen controleerbare boekhouding. Deze voorgeschreven boekhouding is ook noodzakelijk om een rijschool financieel degelijk kunnen voeren. De Belastingdienst doet incidenteel controles van de financiële bedrijfsvoering van ondernemingen, zo ook bij rijscholen.
Wat kunnen gedupeerde instructeurs en cursisten doen om hun schade te verhalen? Bij wie kunnen ze zich melden? Is er zicht op hoeveel mensen schade hebben geleden en in welke omvang?
Gedupeerden kunnen hun vordering, vergezeld van bewijsstukken, indienen bij de curator. De vordering wordt in een later stadium geverifieerd.
Ik heb op dit moment geen zicht op de omvang van de schade. Naar ik begrijp ontvangt de curator nog dagelijks aanmeldingen van vorderingen. Deze vorderingen zullen worden geplaatst op de lijst van voorlopig erkende schulden, maar zullen later nog moeten worden geverifieerd.
Wat heeft de invoering van de Wet Rijonderricht Motorrijtuigen (WRM) voor gevolgen voor verbetering van de kwaliteit van de rijscholen? Waarop zou de WRM nog aangescherpt kunnen worden?
De WRM regelt eisen voor rijinstructeurs en niet op rijschoolniveau. Zoals gemeld in de Kamervragen «onverzekerde lesauto’s»4 ben ik in gesprek met de branche, CBR en IBKI om te bezien op welke aspecten een kwaliteitsimpuls nodig en mogelijk is.
Kunt u deze vragen met spoed en op korte termijn beantwoorden?
Gelet op de oproep van de Kamer om over deze individuele zaak in gesprek te gaan met de branche heb ik dat gedaan alvorens deze vragen te beantwoorden. Dat bood mij de gelegenheid uw Kamer ook meteen te kunnen informeren over de uitkomsten van dit gesprek.
Het bericht dat oud-minister Opstelten het minder Marokkanen-proces heeft beïnvloed |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Op welke datum en door wie bent u ingelicht over het bestaan van het overleg op 25 september 2014?
Ik verwijs hieromtrent naar het antwoord op vraag 2 van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3189), welke zijn beantwoord op 20 juni jl.,
Betrof het overleg van 25 september 2014 een periodiek overleg? Zo nee, wat voor overleg betrof het?
Voor zover mij bekend is dit geen regulier periodiek overleg geweest tussen de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie en voorzitter College maar een overleg naar aanleiding van het ambtsbericht van 10 september 2014 en de begeleidende nota bij dit ambtsbericht. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3189), welke zijn beantwoord op 20 juni jl. en onderstaande antwoorden op de vragen 3 en 4.
Hoe verklaart u dat u «niet bekend bent met wat er is besproken» tijdens het officiële overleg op 25 september 2014 terwijl u wel kunt aangeven dat dit overleg is gevoerd naar aanleiding van het ambtsbericht van september 2014 en de bijbehorende nota en dat het overleg heeft plaatsgevonden tussen oud-minister Opstelten en de oud-voorzitter van het College van procureurs-generaal en zij daar werden bijgestaan door hun ambtenaren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3189), welke zijn beantwoord op 20 juni jl., is er geen verslag opgesteld van dit overleg waardoor mij niet bekend is wat er tijdens dit overleg is besproken. Op de nota bij het ambtsbericht van 10 september 2014 is «bespreken» geschreven en er is een vergaderverzoek aangetroffen waarin de genodigden staan. Daarnaast is er een e-mailwisseling aangetroffen waarin wordt gesproken over wie aanwezig zal zijn bij dit overleg.
Op wiens initiatief heeft het overleg van 25 september 2014 plaatsgevonden?
Het overleg is vanuit de agenda van de toenmalig Minister ingepland.
Kunt u aangeven wie exact aanwezig waren bij dit overleg waarvan u in antwoord op vraag 4 van eerder gestelde Kamervragen aangeeft dat «navraag bij betrokkenen leert dat er geen verslag is gemaakt van dit overleg»? Zo nee, waarom niet?1
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 26 van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3034) welke zijn beantwoord op 7 juni jl.
Is aan de betrokkenen alleen gevraagd of een verslag is gemaakt van dit overleg? Zo nee, wat is er nog meer gevraagd en wat was het antwoord van de betrokkenen?
Nee, er is ook gevraagd naar de inhoud van dit overleg. Navraag heeft geen inzicht gegeven in wat er inhoudelijk is besproken.
Is de betrokkenen ook gevraagd wat er is besproken tijdens dit overleg? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 6.
Betekent de disclaimer bij de tijdlijn die u aan de Kamer heeft gezonden: «Tijdlijn momenten voor zover mij op dit moment bekend zijn» dat er nog meer stukken zijn?2
Hiermee is bedoeld dat dit de momenten van communicatie zijn tussen het departement en het OM zoals die mij op dat moment bij de beantwoording van die Kamervragen op 20 juni 2019 bekend waren. Daarin is overigens geen verandering gekomen.
Wat was het doel van de ambtelijke contacten tussen het Openbaar Ministerie (OM) en het voormalig departement van Veiligheid en Justitie (VenJ) ter voorbereiding op een eventueel debat in de Tweede Kamer op 24-25 maart 2014, enkele dagen na de uitspraken en nog voor het periodiek overleg van 2 april 2014? Welke informatie heeft het departement verkregen naar aanleiding van die ambtelijke contacten?
In de Kamer was tijdens de Regeling van Werkzaamheden d.d. 25 maart 2014 een debat aangevraagd met de Minister-President over de uitspraken van de heer Wilders en de gedane aangiften. Het is gebruikelijk om bij voorbereiding op een debat een dossier samen te stellen. Ten behoeve van een dergelijk dossier is in dit geval aan het OM input gevraagd zodat het Ministerie van Algemene Zaken kon beschikken over informatie ter beantwoording van eventuele vragen tijdens het debat. Van het OM is vervolgens informatie ontvangen hoe het aangifteproces verliep, hoeveel aangiften er op dat moment waren en een globaal tijdpad wanneer het OM verwachtte te beslissen op de aangiften. Uiteindelijk is de aanvraag voor het debat ingetrokken.
Waarom was er contact over «voortgang en planning» tussen het departement en het OM in de periode 30 juni–1 juli 2014?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 14 van de Kamervragen welke zijn beantwoord op 29 november 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805) is het College van procureurs-generaal verplicht de Minister van Justitie en Veiligheid inlichtingen te verstrekken die deze nodig heeft om zijn taken en bevoegdheden naar behoren te kunnen uitoefenen (zie artikel 129 Wet RO). Dat kan uit eigen beweging bijvoorbeeld in het kader van (de voortgang van) gevoelige strafzaken, maar zo nodig ook op verzoek bijvoorbeeld wanneer er eventuele parlementaire aandacht of media aandacht te verwachten is met mogelijke vragen voor een bewindspersoon. Hierdoor wordt de Minister van Justitie en Veiligheid, in staat gesteld om in de juiste gevallen en op de juiste ogenblikken mijn politieke verantwoordelijkheid waar te maken.
Waar bestond het contact over «voortgang en planning» tussen het departement en het OM in de periode 30 juni–1 juli 2014 uit?
Het betreft een e-mail vanuit het departement aan het OM waarin wordt gevraagd of er een termijn bekend is waarop de beslissing van het OM te verwachten is, en een antwoord van het OM hierop waarin staat dat er nog geen termijn is aan te geven. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Kunt u uitsluiten dat er tijdens het contact over «voortgang en planning» tussen het departement en het OM in de periode 30 juni–1 juli 2014 contact is geweest over het concept ambtsbericht van 25 juni 2014 en de totstandkoming van het concept ambtsbericht van 8 augustus 2014?
Mij is niet gebleken van enig contact tussen het departement en het OM over het concept-ambtsbericht van 25 juni 2014 en het ambtsbericht van 8 augustus 2014. Ik voeg er aan toe dat dit interne stukken van het OM zijn en communicatie betreft tussen de hoofdofficier van justitie en het College van procureurs-generaal. Het zijn geen ambtsberichten die zijn gericht aan de Minister van Justitie en Veiligheid zoals het ambtsbericht van 10 september 2014 wel was.
Is het concept ambtsbericht van 25 juni 2014 door het OM naar het voormalig departement van VenJ gezonden of ingezien?
Nee, daarvan is mij niet gebleken. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 12.
Is het concept ambtsbericht van 25 juni 2014 ooit besproken met de voormalig Minister van VenJ of ambtenaren van het departement?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 12 van deze Kamervragen (nr. 2019Z14258) waarin is aangegeven dat mij niet is gebleken van enig contact tussen het departement en het OM over het concept-ambtsbericht. Daarnaast verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3187) welke zijn beantwoord op 20 juni jl., waarin is aangegeven dat ik geen kennis kan dragen van al hetgeen mijn toenmalig ambtsvoorganger mogelijk ergens al dan niet in informele sfeer heeft uitgesproken. Daarnaast verwijs ik naar het antwoord op vraag 9 van de op 29 november 2018 beantwoorde Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805) waarin ik heb aangegeven dat ik geen kennis kan dragen van wat alle ambtenaren van mijn departement communiceren met medewerkers van het OM. Tot slot wijs ik op het antwoord op vraag 5 van de op 29 november 2018 beantwoorde Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805) waarin is aangegeven dat het OM bij herhaling heeft aangegeven zelfstandig de beslissing tot vervolging te hebben genomen op basis van eigen afwegingen.
Is er op basis van dit concept ambtsbericht van 25 juni 2014 een (concept) ambtelijk advies gemaakt?
Een dergelijk (concept) ambtelijk advies is voor zover mij bekend niet opgesteld binnen mijn departement. Ik kan niet aangeven of er binnen het OM een (concept) advies is opgesteld nu het een intern stuk van het OM betreft. Ik verwijs ook naar het antwoorden op vragen 12 en 13 van deze Kamervragen (nr. 2019Z14258).
Wijkt het concept ambtsbericht van 25 juni 2014 af van het concept ambtsbericht van 8 augustus 2014 en ambtsbericht van 10 september 2014? En zo ja, in welk opzicht?
Of het concept-ambtsbericht van 25 juni 2014 en het ambtsbericht van 8 augustus 2014 afwijken van het ambtsbericht van 10 september 2014 is mij niet bekend. Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 12 van deze Kamervragen (nr. 2019Z14258).
Kunt u verklaren waarom dit concept ambtsbericht van 25 juni 2014 slechts naar twee leden van het College van procureurs-generaal, te weten de heren Bolhaar en Van den Burg is gezonden in plaats van naar het gehele College?
Dat is mij niet bekend, het betreft interne correspondentie van het OM.
Kunt u verklaren waarom dit ambtsbericht, aldus de beslissing op Wob-verzoek van 1 december 2016 met kenmerk 800337, «altijd een concept is gebleven»?
Dat is mij niet bekend, het betreft interne communicatie van het OM.
Kunt u uitsluiten dat enige uitlating, enig verzoek of enige opmerking formeel dan wel informeel van de zijde van de voormalig Minister van VenJ dan wel zijn ambtenaren in de richting van de heer Bolhaar, dan wel zijn ambtenaren, invloed hebben gehad op de totstandkoming van een nieuw (concept) ambtsbericht?
Zoals in het antwoord op vraag 5 van de op 29 november 2018 beantwoorde Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805) is aangegeven, heeft het OM bij herhaling aangegeven zelfstandig de beslissing tot vervolging te hebben genomen op basis van eigen afwegingen. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 12 van deze Kamervragen (nr. 2019Z14258).
Is het concept ambtsbericht van 8 augustus 2014 door het OM naar het voormalig departement van VenJ gezonden of ingezien?
Nee, daarvan is mij niet gebleken. Zie ook het antwoord op vraag 12 van deze Kamervragen (nr. 2019Z14258).
Is het concept ambtsbericht van 8 augustus 2014 ooit besproken met de voormalig Minister van VenJ of ambtenaren van het departement?
Mij niet is gebleken van enig contact tussen het departement en het OM over dit ambtsbericht. Ik verwijs verder naar het antwoord op de vragen 12 en 14 van deze Kamervragen (nr. 2019Z14258).
Is op basis van dit concept ambtsbericht van 8 augustus 2014 een (concept) ambtelijk advies gemaakt?
Een dergelijk (concept) ambtelijk advies is voor zover mij bekend niet opgesteld binnen mijn departement. Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen 15 en 20 van deze Kamervragen (nr. 2019Z14258).
Kunt u uitsluiten dat enige uitlating, enig verzoek of enige opmerking formeel dan wel informeel van de zijde van de voormalig Minister van VenJ dan wel zijn ambtenaren in de richting van de heer Bolhaar, dan wel zijn ambtenaren, invloed hebben gehad op de totstandkoming van het (concept) ambtsbericht van 8 augustus 2014?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 19 van deze Kamervragen (nr. 2019Z14258).
Waarom heeft u pas op 26 juni 2019 melding gemaakt van de beslissing op het Wob-verzoek van 1 december 2016?
De reden daarvoor is dat in de Kamervragen met Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805 welke zijn beantwoord op 20 juni jl., in vraag 2 is gevraagd naar een tijdlijn met momenten in de periode van 19 maart 2014 tot heden waarin mijn ambtsvoorganger of ambtenaren van mijn departement op enigerlei wijze contact hebben gehad met het OM over de aangiften die tegen de heer Wilders zijn gedaan naar aanleiding van diens uitspraken op 19 maart 2014. Het Wob-besluit van 1 december 2016 is een van die momenten. Eerdere Kamervragen3 zagen op een smallere tijdsperiode dan de Kamervragen welke zijn beantwoord op 20 juni jl. Overigens is het Wob-besluit zoals gebruikelijk op www.Rijksoverheid.nl gepubliceerd en sindsdien voor een ieder openbaar.
Heeft de heer Riedstra, als ondertekenaar van de beslissing op het Wob-verzoek van 1 december 2016, inhoudelijke kennis van de documenten waarvan de beslissing melding maakt?
De heer Riedstra heeft niet inhoudelijk kennis genomen van het concept-ambtsbericht van 25 juni 2014 en het ambtsbericht van 8 augustus 2014. Deze stukken bevinden zich, voor zover mij bekend, niet op het departement omdat het interne correspondentie van het OM betreft en zien op een lopende strafzaak. Voor het Wob-besluit van 1 december 2016 heeft het OM een beoordeling gemaakt van de stukken. Deze beoordeling is door mijn departement overgenomen. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 12 van deze Kamervragen.
Is voormalig Staatssecretaris Teeven op enig moment betrokken geweest bij de kwestie Wilders?
Voor zover mij op dit moment bekend is, is de heer Teeven niet betrokken geweest.
Heeft u de secretaris-generaal, de heer Riedstra, opdracht gegeven om getuigen bijstand en informatie aan te bieden voor de getuigenverhoren? Zo nee, deed hij dit dan in opdracht van iemand anders of op eigen initiatief?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar de antwoorden 8 en 9 van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3034) die zijn beantwoord op 7 juni jl.
Bent u bereid om bij de heer Riedstra en de heer Bruinsma na te gaan hoe de afweging wie welk dossier/welke stukken te verstrekken tot stand is gekomen?
Ik heb dit reeds gedaan voor de beantwoording van vraag 9 van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3034) die zijn beantwoord op 7 juni jl.
Heeft het departement kennis genomen van de adviezen van het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD) en het Wetenschappelijk Bureau van het OM (WBOM) over de kwestie Wilders? Zo ja, wanneer?
Voor zover mij bekend heeft mijn departement geen kennis genomen van deze adviezen. In het ambtsbericht van 10 september 2014 wordt wel aan de adviezen gerefereerd.
Kunt u een uitputtende tijdslijn naar de Kamer sturen, voorzien van datum per contact/document en aangeven wie de verzender/ontvanger/opsteller is geweest vanaf het moment van de uitspraken op 12/19 maart 2014 t/m heden over welk aspect dan ook van de kwestie Wilders? Met daarin in ieder geval, voor zover van toepassing, melding makend van:
Hieronder is per gevraagde categorie aangegeven of er stukken zijn aangetroffen en of deze in de tijdlijn zijn opgenomen. In de bijlage bij deze antwoorden treft u de tijdlijn aan, die ziet op de periode van de uitspraken 12/19 maart 2014 tot de datum van deze Kamervragen d.d. 3 juli 2019. Vanzelfsprekend beschikt mijn departement ook over interne stukken en correspondentie uit de periode van na de bekendmaking van de vervolgingsbeslissing, ter totstandkoming van bijvoorbeeld antwoorden op Kamervragen en de behandeling en uitvoering van Wob-verzoeken.
Zie bijlage
Niet aangetroffen
Zie bijlage
Niet aangetroffen
Zie bijlage
Deze zijn openbaar en raadpleegbaar op www.om.nl
Niet aangetroffen
Zoals aangegeven wordt er geen verslag gemaakt van de periodieke overleggen en is er geen verslag gemaakt van het overleg op 25 september 2014. Er is alleen een aantekening van 2 april 2014, zie bijlage.
Niet aangetroffen
Zie bijlage (2 april 2014) en het antwoord op vraag 14 van deze Kamervragen (nr. 2019Z14258) en het antwoord op vraag 19 van de Kamervragen welke zijn beantwoord op 7 juni 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3034).
Niet aangetroffen
Zie bijlage en het antwoord op vraag 14.
Zie bijlage voor de mails tussen OM en het departement en tussen departement en (medewerkers van het) College van procureursgeneraal.
Er is geen onderlinge correspondentie aangetroffen.
Er is geen onderlinge correspondentie aangetroffen.
Er is geen onderlinge correspondentie aangetroffen.
Er is geen correspondentie aangetroffen tussen de landsadvocaat en de advocaat-generaal/ officier van justitie. Zie bijlage voor correspondentie tussen de landsadvocaat en het departement van JenV.
Zoals in het antwoord op vraag 37 van de Kamervragen die zijn beantwoord op 20 juni 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3189) aangegeven, is op grond van het reglement van orde van de ministerraad hetgeen besproken is tijdens de ministerraad vertrouwelijk. Ik kan dan ook geen mededelingen doen van hetgeen daar al dan niet is besproken.
Zie bijlage.
Kunt u garanderen dat er geen juridische consequenties zullen volgen voor de anonieme klokkenluider in deze zaak die niet meer durft te getuigen naar aanleiding van de WODC-affaire?
Wanneer de klokkenluider zijn melding doet conform de daartoe geldende regels, geniet hij/zij de daarbij behorende bescherming inclusief anonimiteit. De rijksoverheid beschikt over een interne klokkenluidersregeling4 voor het melden van misstanden. Deze regeling sluit aan bij de Wet Huis voor klokkenluiders. In de regeling staat hoe vermoedens van misstanden op een goede manier gemeld kunnen worden, wat er met de melding gebeurt en welke hulp de klokkenluider kan krijgen. De melding kan intern worden gedaan bij bijvoorbeeld de vertrouwenspersoon integriteit. Extern kan de melding worden gedaan bij de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders. Als de melding conform de regeling is gedaan, biedt de regeling de klokkenluider ook bescherming tegen eventuele benadeling door de (oud) werkgever. Dit is anders als er sprake is van lekken van interne (vertrouwelijke) informatie. Het lekken van vertrouwelijke informatie is een schending van het ambtsgeheim en een ambtsmisdrijf. Ik verwijs ook naar mijn brief van 24 juni 2019 aan uw Kamer.5
17 maart 2014
Verslag ministerstaf. Onder 1 Opening en mededelingen: «aangifte Rabbae over uitlatingen dhr. Wilders en besluit OM»
DBO (Directie Bestuursondersteuning)
Leden ministerstaf
24 maart 2014
Verslag ministerstaf. Onder 1 Opening en mededelingen: «voorgedrukte aangiftes van het OM inzake Wilders»
DBO
Leden ministerstaf
24/25 maart 2014
E-mails inzake mogelijk debat in de Tweede Kamer
JenV
PaG
31 maart 2014
E-mails inzake aangifte contra toenmalig Minister Opstelten
PaG
JenV
31 maart 2014
E-mails inzake aangifte contra toenmalig Minister Opstelten
PaG
JenV
2 april 2014
Aantekening van een periodiek overleg tussen Minister JenV en voorzitter College procureurs-generaal
PaG
22 april 2014
Verslag ministerstaf. Onder 1 Opening en mededelingen: De Hond heeft in opdracht van Wilders gepeild hoe Nederland tegenover Marokkanen staat.
DBO
Leden ministerstaf
27 juni 2014
E-mail met als bijlage een conceptambtsbericht van de zaaksovj’s uit Den Haag
Hoofdofficier van Justitie Den Haag
Twee leden van het College
30 juni 2014
Verslag ministerstaf. Onder 1 Opening en mededelingen: «Analyse Tom Jan Meeus over het politiek landschap & vervolging Wilders»
DBO
Leden ministerstaf
30 juni–1 juli 2014
E-mails inzake de stand van zaken termijn waarop beslissing OM wordt verwacht
JenV
PaG
8 augustus 2014
Brief met bijlagen (AB ovj’s aan hovj d.d. 8 augustus 2014, advies LECD d.d. 28 mei 2014, advies WBOM d.d. 7 augustus 2014, commentaren uit de media op uitlatingen Wilders chronologisch weergegeven)
Hoofdofficier van justitie Den Haag
College van procureurs-generaal
2 september 2014
E-mails inzake berichtgeving Telegraaf dat rechtbank Den Haag al gereed is voor zaak Wilders
JenV
PaG
10 september 2014
Ambtsbericht
College van procureurs-generaal
MJenV
16 september 2014
Nota ter aanbieding van het Ambtsbericht van 10 september 2014 met digitale minuut met parafen d.d. 19 september 2014
JenV
MJenV
24 september 2014
Memo van het OM bewaken en beveiligen inzake de beveiliging bij een eventuele rechtszaak
OM
JenV
7 oktober 2014
Ambtsbericht
College van procureurs-generaal
MJenV
7 oktober 2014
E-mails inzake persbericht OM
JenV
PaG
7 oktober 2014
E-mail met concept persbericht OM
OM
JenV
8 oktober 2014
E-mail met definitieve versie persbericht
PaG
JenV
8 oktober 2014
E-mails met concept-persbericht
PaG
JenV
13 oktober 2014
Verslag ministerstaf. Onder 1 Opening en mededelingen: Vervolging Wilders
DBO
Leden ministerstaf
8 december 2014
E-mail met ANP persbericht «Wilders verhoord door Rijksrecherche»
JenV
JenV
17 december 2014
Ambtsbericht
College van procureurs-generaal
MJenV
17 december 2014
Nota bij ambtsbericht van 17 december 2014 met ambtsbericht als bijlage, concept-persbericht en een uitspraak van de Hoge Raad van 16 december 2014
JenV
MJenV
17 december 2014
E-mail met in de bijlage persbericht donderdag 18 december 2014
OM
JenV
23 mei 2016
E-mails inzake uitzetten Wob-verzoek
OM
JenV
1–16 juni 2016
E-mails inzake inventarisatie documenten voor Wob-verzoek
OM
JenV
21 juni 2016
E-mails inzake inventarisatie documenten Wob-verzoek
JenV
OM
13–18 juli 2016
E-mails inzake concept-Wob-besluit
OM
JenV
18 juli 2016
E-mail inzake aanpassing concept-besluit
OM
JenV
19 juli 2016
E-mail inzake beoordeling stukken Wob-verzoek Wilderszaken
OM
JenV
21 juli 2016
E-mail inzake stand van zaken instemming College met concept Wob-besluit
JenV
OM
27–28 juli 2016
E-mails inzake akkoord College met concept-Wob besluit OM
OM
JenV
29 juli 2016
Nota concept Wob-besluit van het College over de Wilders-zaken met als bijlage concept besluit
JenV
MJenV
29 juli 2016
E-mail met stand van zaken nota bij concept Wob-besluit OM
JenV
OM
22 augustus 2016
E-mails inzake nota bij conceptbesluit Wob-verzoek OM
JenV
OM
29 augustus 2016
E-mail ter informatie dat het concept-Wob besluit van het OM met MJenV wordt besproken
JenV
OM
29 augustus 2016
Bespreking concept Wob-besluit OM met MJenV
JenV
MJenV
31 augustus 2016
E-mails met concept-besluit OM en gelakte stukken
OM
JenV
7 september 2016
E-mail inzake aanpassen concept-besluit
JenV
OM
22 september 2016
E-mail inzake concept-besluit Wob verzoek
JenV
OM
28 september 2016
E-mail inzake opmerkingen OM bij concept-besluit
OM
JenV
14 oktober 2016
E-mail inzake zoekslag bij het OM
OM
JenV
20–25 oktober 2016
E-mails inzake concept Wob-besluit
OM
JenV
25 oktober 2016
Nota bij aangepast Wob-besluit Wilders-zaken
JenV
MJenV
26–28 oktober 2016
E-mails inzake stand van zaken Wob-besluit
OM
JenV
31 oktober 2016
Verslag Ministerstaf onder punt 2 Actualiteiten: «Directie Voorlichting meldt dat het proces Wilders vandaag hervat wordt»
DBO
Leden ministerstaf
31 oktober–2 november 2016
E-mails inzake documenten 15 en 16 van Wob-besluit 2016
JenV
OM
4–9 november 2016
E-mails inzake stand van zaken Wob-besluit
JenV
OM
15 november 2016
E-mail inzake voorleggen Wob-besluit aan MJenV
JenV
OM
22–30 november 2016
E-mails inzake verzenden Wob-besluit
JenV
OM
1 december 2016
Beslissing op Wob-verzoek van 3 mei 2016
JenV
KRO-NCRV
2 december 2016
E-mail inzake verzending Wob-besluit
JenV
OM
8 december 2016
E-mail inzake spreeklijnen voor na de uitspraak in de zaak Wilders
JenV/ DCOM
MJenV
2 oktober 2017
Verslag Ministerstaf onder punt 2 Actualiteiten: dCom haalt diverse actualiteiten aan: «Diverse media berichtten over de afwijzing door het gerechtshof Den Haag van het verzoek om de behandeling van de zaak Wilders uit te stellen.»
DCOM
Leden ministerstaf
22 mei 2018
Verslag Ministerstaf onder punt 2 Actualiteiten: «Het wrakingsverzoek van Wilders is toegewezen.»
DCOM
Leden ministerstaf
4 juni 2018
Verslag Ministerstaf onder punt 2 Actualiteiten: «de dgRR geeft aan dat RTL woensdag met een item komt over het proces tegen Wilders.»
DCOM
Leden ministerstaf
11 juni 2018
Actualiteiten ministerstaf: Vorige week werd er door de dgRR in de ministerstaf gemeld dat RTL met een item zou komen over het proces tegen Wilders. Dit is nog niet aan de orde geweest, wel heeft RTL vervolgvragen gesteld.
DCOM
Leden ministerstaf
5 juli 2018
Doorgestuurde e-mail van begin juni met OM over persvragen Wilders.
JenV
OM
6 juli 2018
E-mail om OM te informeren over binnenkomst Wob-verzoek.
JenV
OM
4 juni–10 juli 2018
E-mail inzake persvragen, Wob-verzoek en stukken PaG
OM
JenV
5 september 2018
E-mail van OM over ander Wob-verzoek dat ziet op aangifteproces voorafgaand aan Wilders proces.
PaG
JenV
12 november 2018
E-mail DJOA over binnenkomst KV met de Kamervragen
JenV
OM
12 november 2018
Verslag Ministerstaf onder punt 2 Actualiteiten/ terugblik vorige week: «Bij RTL vroeg advocaat Knoops om nader onderzoek naar de gang van zaken bij het besluit van het OM om het Lid Wilders te vervolgen.»
DCOM
Leden ministerstaf
14–15 november 2018
E-mailwisseling met reactie OM op concept-antwoorden met de concept-antwoorden
OM
JenV
19 november 2018
E-mail over de stand van zaken beantwoording Kamervragen
OM
JenV
19 november 2018
Bespreking concept-antwoorden Kamervragen in Stafoverleg
JenV
MJenV
20 november 2018
E-mail over akkoord vz College met antwoorden Kamervragen
JenV
OM
20 november 2018
E-mail inzake de concept-antwoorden
OM
JenV
21 november 2019
Bespreking concept-antwoorden Kamervragen
JenV
MJenV
21 november 2018
E-mails inzake aanpassing concept-antwoorden
JenV
OM
22–23 november 2018
E-mail inzake zoekslag bij het OM
OM
JenV
27 november 2018
Bespreking concept-antwoorden Kamervragen
JenV
MJenV
27 november 2018
E-mails inzake aangepaste concept-antwoorden
JenV
OM
27–28 november 2018
E-mails inzake aangepaste concept-antwoorden
OM
JenV
28 november 2018
E-mail inzake brief aan Hoofdadvocaat-generaal inzake aantekening van po van 2 april 2014
OM
JenV
19 november 2018
Bespreking concept-antwoorden Kamervragen in stafoverleg
JenV
MJenV
19 november 2018
E-mail met terugkoppeling Stafoverleg en aangepaste concept-antwoorden
JenV
OM
19 november 2018
E-mail met memo OM d.d. 24 september 2014 die met de NCTV is gedeeld
OM
JenV
19 november 2018
E-mail met reactie OM op concept-antwoorden
OM
JenV
20 november 2018
E-mailwisseling over concept-antwoorden
OM
JenV
10/11 februari 2019
E-mail met schema getuigenverhoor
OM
JenV
26–30 april 2019
E-mail over uitzetten Kamervragen nummer 2019Z08240
JenV
OM
5 juni 2019
Bespreking concept-antwoorden Kamervragen
JenV
MJenV
22–23 mei 2019
E-mail over concept-antwoorden
JenV
OM
27/29 mei 2019
E-mails inzake concept-antwoorden
OM
JenV
27 mei 2019
E-mails inzake behandeling beroepsprocedure Wob-zaak
LA
JenV/ DWJZ
29 mei 2019
E-mails inzake afspraak bespreking zaak
LA
JenV/ DWJZ
30 mei/ 21 juli 2019
E-mail inzake kosteninschatting
LA
JenV/DWJZ
30 mei 2019
E-mail inzake sturen stukken aan rechtbank en opstellen verweerschrift
LA
JenV/DWJZ
3–4 juni 2019
E-mails inzake concept-verweerschrift Wob-zaak met in bijlage concept-verweerschrift
LA
JenV
4 juni 2019
E-mails inzake concept-antwoorden
JenV
OM
4 juni 2019
E-mails inzake concept-antwoorden
OM
JenV
6 juni 2019
E-mails inzake concept-antwoorden
JenV
OM
5–6 juni 2019
E-mails inzake concept-verweerschrift Wob-zaak
JenV/DWJZ
LA
6 juni 2019
E-mails met concept-verweerschrift Wob-zaak
LA
JenV/ DWJZ
6 juni 2019
E-mail met afschrift verweerschrift Wob-zaak
LA
JenV/ DWJZ
7 juni 2019
Bespreking concept-antwoorden Kamervragen
JenV
MJenV
11 juni 2019
E-mail met brief van Wob-verzoeker aan rechtbank en mail voor het maken van een afspraak om de brief te bespreken
LA
JenV/ DWJZ
12–13 juni 2019
E-mails inzake ontbreken verweerschrift in rechtbankdossier Wob-zaak
JenV/DWJZ
LA
13 juni 2019
E-mail inzake verzoek RVD voor spreeklijn na ministerraad
JenV/ DCOM
JenV
13–17 juni 2019
E-mails inzake concept-pleitnota met concept
JenV/ DWJZ
LA
17 juni 2019
Actualiteiten ministerstaf: «dgRR bericht dat het Lid Wilders (PVV) vrijdag jl. schriftelijke vragen stelde aan MJenV over de beantwoording van vragen over het bericht dat oud-minister Opstelten het minder Marokkanen-proces heeft beïnvloed. Verzocht wordt om de vragen uiterlijk 19 juni 2019 beantwoorden. MJenV verzoekt om spoedige beantwoording.
DBO
Leden ministerstaf
13–18 juni 2019
E-mails inzake nieuwe Kamervragen en vraag-antwoorden voor de zitting
JenV/DWJZ
LA
18 juni 2019
E-mail met persbericht OM van 9 oktober 2014
OM
JenV
18 juni 2019
E-mail met input voor concept-beantwoording Kamervragen nummer 2019Z12211
OM
JenV
18 juni 2019
E-mail met opdrachtformulier inschakeling landsadvocaat
JenV/DWJZ
LA
18 juni 2019
E-mail inzake aanwezigheid cameraploeg bij zitting Wob-zaak
LA
JenV/DWJZ
19 juni 2019
Bespreking concept-antwoorden Kamervragen
JenV
MJenV
19 juni 2019
E-mails over input voor concept-antwoorden Kamervragen
OM
JenV
19 juni 2019
E-mail over input voor concept-antwoorden Kamervragen
OM
JenV
18–19 juni 2019
E-mails over input voor concept-antwoorden Kamervragen
OM
JenV
19 juni 2019
E-mails inzake concept-antwoorden
JenV
OM
19 juni 2019
E-mail met verslag zitting Wob-zaak
LA
JenV/DWJZ
20 juni 2019
Bespreking concept-antwoorden Kamervragen
JenV
MJenV
20 juni 2019
E-mail inzake input concept-antwoorden
OM
JenV
3 juli 2019
E-mail met korte terugkoppeling zitting 3 juli 2019
OM
JenV
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Madagascar: Take decisive steps to end torture and killings by security forces» van 29 juni jl?1
Ja.
Ondersteunt u deze oproep van Amnesty International aan de autoriteiten van Madagaskar om een ‹einde te maken aan de diepgewortelde cultuur van straffeloosheid voor moorden, marteling en andere mishandelingen die worden gepleegd door de veiligheidstroepen? Zo ja, op welke wijze heeft u daar uiting aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
Straffeloosheid voor moorden, martelingen en andere mishandelingen door veiligheidstroepen is in iedere context volstrekt onacceptabel. Dus ook in Madagaskar. Nederland kan zich daarom vinden in de oproep van Amnesty International aan Madagaskar om bij verdenkingen van zulk geweld in te grijpen, onderzoek te doen en verdachten te vervolgen en berechten in een eerlijk proces. Nederland bespreekt deze zaken met de autoriteiten van Madagaskar, met name in multilaterale fora, zie hiervoor tevens het antwoord op vragen 5 en 6.
Heeft u zicht op de detentieomstandigheden in gevangenissen in Madagaskar, waar volgens Amnesty International onder meer sprake is van overbevolking, foltering en het niet scheiden van verdachten in afwachting van een proces en veroordeelde criminelen? Zo ja, hoe zijn die omstandigheden volgens u en voldoen zij aan internationale standaarden? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft geen ambassade of beroepsconsulaat in Madagaskar en kan derhalve niet uit eigen waarnemingen putten, bijvoorbeeld over de mate van overbevolking of de hoeveelheid minderjarigen die gevangen zitten in Madagaskar.
Hoewel er omstandigheden zijn die kunnen leiden tot het opleggen van een gevangenisstraf aan minderjarigen, zijn schendingen van de rechten van minderjarigen, zoals Amnesty International deze in hun rapport over detentieomstandigheden in Madagaskar uit 2018 omschrijft, onacceptabel.
Is het u bekend hoeveel van de mensen die gevangen zitten in Madagaskar minderjarig zijn? Zo ja, wat is uw oordeel over het vastzetten van minderjarigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u, zowel in bilateraal als multilateraal verband, om de overheid van Madagaskar aan te spreken op het naleven van internationale normen die van toepassing zijn op gedetineerden en verdachten?
Nederland heeft de mogelijkheid om via de Europese Unie, en in het bijzonder via de reguliere politieke artikel 8 dialoog tussen de EU en Madagaskar, de overheid van Madagaskar aan te spreken op het naleven van mensenrechten en internationale standaarden. De meest recente bijeenkomst in dit kader vond plaats op 2 mei jl. te Antananarivo, met de nieuw verkozen President Rajoelina. Nederland nam vanuit de ambassade in Dar es Salaam deel aan deze dialoog. Tijdens de bespreking van het agendapunt mensenrechten sprak de EU haar zorg uit over de overbevolking van de gevangenissen en de cultuur van straffeloosheid binnen veiligheids- en justitiediensten. De recent aangetreden Minister van Justitie van Madagaskar verzekerde de EU dat aanpak van deze onderwerpen hoog op zijn prioriteitenlijst staat. De EU zal de ontwikkelingen op dit gebied blijven volgen.
Welke mogelijkheden ziet u, zowel in bilateraal als multilateraal verband, om de overheid van Madagaskar aan te spreken op het naleven van de mensenrechten?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de oproep van Deprose Muchena, regionaal directeur van Amnesty International, tot het instellen van een onderzoek naar alle bekende en/of gemelde gevallen van foltering en mishandeling? Ondersteunt u deze oproep? Zo ja, hoe geeft u daar invulling aan? Zo nee, waarom niet?
Nederland ondersteunt de oproep van de heer Muchena. Nederland zal in EU-verband bij de overheid van Madagaskar blijven benadrukken dat bekende en gemelde gevallen van foltering en mishandeling onderzocht moeten worden en dat de verdachten in een eerlijk proces berecht moeten worden.
Heeft u of gaat u in internationaal verband de mensenrechtensituatie in Madagaskar onder de aandacht brengen? Zo ja, op welke wijze en in welke fora? Zo nee, waarom niet?
Madagaskar ondergaat dit jaar het mensenrechten-examen (de Universal Periodic Review) van de VN Mensenrechtenraad. Tijdens deze Universal Periodic Review, die plaats vindt op 11 november 2019 in Genève, zal Nederland zijn zorgen uitspreken over de detentieomstandigheden in Madagaskar en een aanbeveling aan de overheid van Madagaskar doen aangaande het voorkomen van straffeloosheid. Ook zal Nederland binnen de eerdergenoemde politieke dialoog tussen de EU en Madagaskar aandacht blijven vragen voor de mensenrechtensituatie.
Bent u op de hoogte van het rapport «We’re Indians too» van de organisatie Open Doors, waarin een analyse is gemaakt van een toename in mensenrechtenschendingen tegen religieuze minderheden in India?
Ja.
Heeft u er kennis van genomen dat in het rapport ruim 1.600 incidenten van geloofsvervolging van christenen in de periode 2014–maart 2018 worden geanalyseerd en het rapport een beeld schetst van het land India, waarin onder andere geen ruimte is voor niet-Hindoes, anti-bekeringswetten haat en intolerantie in de hand werken en er sprake is van ernstige inperking van de rechten van Dalits en vrouwen? Bent u bereid om deze conclusies te delen met vertegenwoordigers van de Indiase overheid en hen aan te sporen acties van haat en intolerantie te veroordelen en politici en ambtenaren die zich hieraan schuldig maken te vervolgen?
Het kabinet deelt de zorgen over de ontwikkelingen m.b.t. de religieuze vrijheid in India. De Nederlandse overheid zoekt blijvend de dialoog met India over mensenrechten hetzij bilateraal, hetzij in EU en multilateraal verband. Nederland benadrukt daarbij het belang van respect voor mensenrechten voor iedereen, waaronder religieuze en andere minderheden. In deze dialoog komt ook vrijheid van religie en levensovertuiging aan de orde. In India is de vrijheid van religie verankerd in de Grondwet. Indiërs als individu, of Indiase NGO’s hebben, als er sprake is van algemeen belang, de mogelijkheid een petitie in te dienen bij het Hooggerechtshof om vermeende schendingen door het Hof te laten toetsen.
De mensenrechtenambassadeur bracht eind 2017 een bezoek aan India. Tijdens dit bezoek besteedde hij expliciet aandacht aan het onderwerp vrijheid van religie en levensovertuiging en de wetten die in een aantal Indiase deelstaten zijn aangenomen die veranderen van geloofs- of levensovertuiging bemoeilijken. Ook ondersteunt Nederland projecten vanuit het Mensenrechtenfonds die bijdragen aan de vrijheid van religie en levensovertuiging.
Welke mogelijkheden ziet u om via bijvoorbeeld de Nederlandse ambassade en in contacten met parlementsleden en vertegenwoordigers van Indiase staten, waarin anti-bekeringswetten van kracht zijn, deze wetten ter discussie te stellen of misbruik ervan tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de Indiase overheid, onder wie ook Minister-President Narendra Modi, te stimuleren in het verduidelijken en uitdragen van de overtuiging dat een vreedzame uitvoering van grondwettelijke bescherming van alle geloofsovertuigingen, inclusief het recht om samen te komen, de geloofsovertuiging te praktiseren en uit te dragen, niet op gespannen voet staat met de secties 153A en 295A uit het Indiase wetboek van strafrecht?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om samen met andere landen de Indiase overheid aan te spreken op de inperkende classificatie van Dalits, zoals vermeld in de Grondwet?
De multilaterale dialoog met India over mensenrechten vindt plaats in de VN en tijdens de EU – India mensenrechtendialoog. Nederland en de EU benadrukken daarbij het belang van respect voor mensenrechten van een ieder, waaronder religieuze en andere minderheden, voor een goed functionerende rechtsstaat evenals gelijke rechten voor vrouwen en meisjes. Tijdens de 27e sessie van de Universal Periodic Review Working Group op 4 mei 2017 in Genève heeft Nederland in de VN-Mensenrechtenraad een aanbeveling gedaan over vrijheid van religie en levensovertuiging en de conversiewetten in een aantal Indiase deelstaten.
Bent u bereid de Indiase overheid aan te spreken op de dubbele uitsluiting die optreedt als vrouwen uit religieuze minderheden ook nog gekarakteriseerd worden als Dalits, en u in te zetten voor gelijke rechten van allen, ongeacht geslacht of geloofsovertuiging?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid in ontmoetingen op economisch of ander vlak de mensenrechtenschendingen aan de orde te stellen zoals genoemd in dit rapport en andere onderzoeken, zoals het kortgeleden in het Verenigd Koninkrijk verschenen rapport «Independent review for the foreign secretary of FCO support for persecuted Christians»?
Nederland zet zich in voor universele mensenrechten en voor naleving van de internationale mensenrechtenverdragen en zal dat blijven doen. Het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging en gelijke rechten voor vrouwen en meisjes zijn twee van de zes prioriteiten van het buitenlandse mensenrechten-beleid van Nederland. Het belang hiervan wordt in gesprekken met Indiase autoriteiten aan de orde gesteld.
Welke mogelijkheden ziet u voor initiëring en ondersteuning van een internationaal monitoring systeem om schendingen van de vrijheid van geloof en levensovertuiging nog beter in kaart te brengen?
Nederland ondersteunt – ook in financieel opzicht – de diverse multilaterale monitoringsmechanismen zoals deze onder de internationale mensenrechten-verdragen zijn gecreëerd. Ook ben ik voornemens om de onlangs aangestelde Speciaal Gezant religie en levensovertuiging te vragen naar India te gaan om daar met overheid en maatschappelijke organisaties te spreken over vrijheid van religie en levensovertuiging.
Hoe verwacht u dat de situatie van religieuze minderheden zich zal ontwikkelen nu het ernaar uitziet dat de hindoe-nationalistische partij van premier Modi bij de laatste verkiezingen een grote meerderheid in het parlement heeft behaald?
Het kabinet kan niet speculeren over de ontwikkelingen in India na de verkiezingsoverwinning van Minister-President Modi.
Bent u bereid zich ervoor in te zetten dat de behandeling van christenen en moslims in India ook op Europees niveau aangekaart wordt?
De EU heeft met India een reguliere mensenrechtendialoog waarin de vrijheid van religie en levensovertuiging en de rechten van minderheden belangrijke onderdelen zijn. De EU staat pal voor deze rechten.
Het bericht ‘Minder rechtszaken in Overijssel door tekort aan rechters’ |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat door een tekort aan rechters minder rechtszaken in de rechtbank Overijssel kunnen worden gehouden dan is afgesproken met het openbaar ministerie (OM)?1
Ja.
Hoe kan het dat nu blijkt dat het aantal zittingsdagen niet behaald kan worden? Kon dit bij het maken van de afspraak niet al voorzien worden?
De rechtbank Overijssel heeft het openbaar ministerie laten weten dit kalenderjaar minder zittingen te kunnen afdoen dan eerder is afgesproken. De belangrijkste oorzaak hiervoor is dat er onvoldoende rechters zijn om de groei van het aantal complexe strafzaken te kunnen opvangen. Er zijn meer grotere zaken die meerdere dagen duren, met meerdere verdachten en slachtoffers en hun advocaten. Het gaat dan om ongeveer 3,5 procent van het aantal zittingsdagen dat was afgesproken. Dit tekort kon niet worden voorzien op het moment van het sluiten van het convenant.
Welke gevolgen heeft het capaciteitsgebrek voor de lopende strafzaken? Gaat dit leiden tot meer vertraging voor de verdachten en de slachtoffers? Zo ja, hoe hoog gaat die vertraging dan naar verwachting oplopen?
De strafzaken die al zijn ingepland, lopen geen vertraging op. De verschillende onderdelen van het openbaar ministerie (Arrondissementsparketten, Landelijk Parket, Functioneel Parket en Parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie) beoordelen welke zaken aan de rechtbank worden voorgelegd en het moment waarop dit gebeurt. Het is daarom aan het openbaar ministerie om te bepalen welke zaken, die nog niet zijn ingepland, voorrang moeten krijgen. Dat zijn bijvoorbeeld zaken waarbij verdachten vast zitten, zaken met zwaardere maatschappelijke impact en zaken waarbij jeugdigen zijn betrokken. De rechtbank doet er daarnaast alles aan om ook andere zaken, in afstemming met het openbaar ministerie, zo snel mogelijk te plannen en te behandelen.
Welke zaken zullen vooral getroffen worden door het niet kunnen halen van het aantal rechtszaken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe en op welke termijn gaat dit worden opgelost?
De rechtbank werkt er hard aan om het tekort aan rechters zo snel mogelijk terug te brengen. Dit is een lastige opgave vanwege een combinatie van krapte op de arbeidsmarkt en het feit dat andere gerechten ook rechters/raadsheren werven. De rechtbank heeft een doorlopende vacature openstaan voor ervaren (straf)rechters en er zijn recent zeven ervaren rechters vanuit andere gerechten in dienst getreden. Verder heeft de rechtbank een 13-tal rechters in opleiding en er loopt een sollicitatieronde om nieuwe rechters in opleiding aan te nemen. Een dergelijke opleiding duurt echter tussen de vijftien maanden en vier jaar, waardoor het tekort geleidelijk wordt opgelost.
Bij mijn beantwoording van vragen van uw Kamer over het rapport «Afstemming zittingscapaciteit OM/ZM in strafzaken» heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd dat de Raad voor de rechtspraak mij heeft laten weten dat in algemene zin door de combinatie van zaakverzwaring en invoering professionele standaarden de capaciteit van gerechten op onderdelen nog niet toereikend is om het gewenste aantal strafzaken daadwerkelijk te behandelen.2 Het rapport bevat concrete aanbevelingen om zittings- en zaaksaanbod beter op elkaar te laten afstemmen. De Rechtspraak en het openbaar ministerie zullen met deze aanbevelingen aan de slag gaan, waarbij belangrijke aandacht zal uitgaan naar het zo vroeg mogelijk signaleren van capaciteitsgebreken en oorzaken daarvan.
Heeft u ook kennisgenomen van het bericht dat 500 zaken overgedragen worden van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aan het gerechtshof Den Haag om strafzaken in hoger beroep sneller af te handelen?2
Ja.
Waarom was deze maatregel nodig? Waarom is gekozen om de zaken naar Den Haag te verplaatsen en niet naar een locatie dichterbij, of waarom zijn raadsheren niet tijdelijk naar Arnhem overgeplaatst?
Welke gevolgen heeft dit voor advocaten, hun cliënten en de slachtoffers? Deelt u de mening van strafadvocaat Jan Vlug dat dit leidt tot meer onbetaalde uren van advocaten en hogere reiskosten voor de verdachten en slachtoffers? Wat gaat u doen aan de onbetaalde uren voor de advocaten en de reiskosten voor verdachten en slachtoffers, aangezien zij geen inspraak hebben gehad op de regeling?
De Regeling tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2019 is in het belang van de direct bij de zaak betrokkenen nu deze beoogt bij te dragen dat vertraging in de behandeling van zaken als gevolg van een tijdelijk gebrek aan zittingscapaciteit zoveel mogelijk wordt voorkomen. Bij deze toepassing van artikel 62a Wet RO is rekening gehouden met hun individuele belangen. Om de reistijd van direct betrokkenen bij deze strafzaken (zoals verdachten, slachtoffers en/of advocaten) te beperken, is de bevoegdheid tot verwijzing beperkt tot strafzaken die in eerste aanleg zijn behandeld door de rechtbanken Gelderland of Midden-Nederland. De regeling strekt zich derhalve niet uit tot zaken van de rechtbanken Overijssel en Noord-Nederland. Op die manier wordt rekening gehouden met het belang van toegankelijkheid – in de zin van nabijheid – van rechtspraak en worden de gevolgen voor rechtzoekenden zo klein mogelijk gehouden.
Wat gaat er gedaan worden in het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om het capaciteitsgebrek op te lossen? Op welke termijn kan dit worden opgelost?
Het Hof heeft de werving en selectie geïntensiveerd en de opleidingscapaciteit uitgebreid. In 2018 zijn bij het hof in totaal 31 nieuwe raadsheren benoemd, waarvan 8 raadsheren in opleiding. In de afdeling civielrecht is de bezetting raadsheren inmiddels weer op peil. Begin 2019 had het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ondanks de instroom van nieuwe raadsheren (in opleiding) nog zo’n negen vacatures raadsheren strafrecht openstaan.
Per 1 juli 2019 zijn dat er nog c.a. 6. Het gaat hier dus om een relatief overzichtelijk en tijdelijk personeelsvraagstuk dat zich in de komende jaren geleidelijk zal oplossen.
De pilot van Legal Guard, de overeenkomst met de Raad voor Rechtsbijstand en eerdere vragen hierover |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op Kamervragen over de start van de pilot consumentenzaken met Legal Guard?1
Ja, dat herinner ik mij.
Wat is de financiële betrokkenheid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid bij de pilot? Hoe komt de Raad voor Rechtsbijstand aan het geld teneinde de kosten voor de pilot te betalen? Hoe kan het dat de vergoedingen voor sociaal advocaten zo laag blijven terwijl de Raad voor Rechtsbijstand kennelijk geld genoeg heeft om een dergelijke pilot te financieren?
De pilot consumentenrechtelijke geschillen is een pilot die tot stand is gekomen op initiatief van de Raad voor Rechtsbijstand en die onder de verantwoordelijkheid van de Raad voor Rechtsbijstand wordt uitgevoerd. De Raad voor Rechtsbijstand betaalt de kosten voor de pilot uit haar beschikbare middelen.
In de pilot worden de binnen de rechtsbijstandsverzekeraars gebruikelijke vergoedingen gehanteerd. Deze zijn afgestemd op het volume van het aantal behandelde zaken. Er is derhalve geen sprake van een forfaitair bedrag, zoals binnen de gesubsidieerde rechtsbijstand. Een vergelijking tussen vergoedingen voor sociaal advocaten en de pilot is derhalve niet te maken.
Waarom is de Raad voor Rechtsbijstand de pilot begonnen? Waarom heeft de Raad voor Rechtsbijstand gekozen voor een maximum van 750 zaken? Kan daaruit geconcludeerd worden dat de Raad voor Rechtsbijstand de pilot per se niet wilde aanbesteden? Zo nee, waarom niet? Vreesde men dat een ander dan Achmea mogelijk met het plan aan de haal kon gaan, zo ja, waarom?
De Raad voor Rechtsbijstand is de pilot begonnen om ervaring op te doen met een andere aanbieder van juridische dienstverlening – in casu een rechtsbijstandsverzekeraar – die geen deel uitmaakt van het huidige stelsel van rechtsbijstand. Daarnaast kan ervaring met een andere manier van werken nieuwe inzichten wat betreft het verlenen van rechtsbijstand opleveren.
De besluitvorming over het wel of niet aanbesteden van de pilot en het maximaal aantal zaken in de pilot valt buiten mijn verantwoordelijkheid. De Raad voor Rechtsbijstand heeft mij laten weten dat voor een aantal van 750 zaken in deze pilot is gekozen om voldoende, significante data over de werkwijze van deze aanbieder te kunnen genereren.
Hoe kan het dat de totale kosten van de pilot niet bekend zijn? Wat verdient Legal Guard aan deze pilot?
De totale kosten van de pilot zijn nog niet bekend, aangezien de pilot nog loopt. De totale kosten voor de pilot en de opbrengst voor LegalGuard hangen af van het aantal zaken dat gedurende de looptijd van de pilot door LegalGuard in behandeling wordt genomen.2
Erkent u inmiddels dat de vergoedingen aan Legal Guard hoger zijn en dat er daarnaast betere voorwaarden gelden dan voor sociaal advocaten in vergelijkbare zaken, en dat aan de betreffende juristen minder hoge eisen aan vooropleiding, beroepsopleiding en permanente opleiding gesteld worden?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven is een vergelijking tussen de vergoedingen aan LegalGuard en aan de sociaal advocaten niet te maken. In de pilot kan ervaring worden opgedaan met een andere manier van bekostigen, namelijk via een staffel gebaseerd op het aantal zaken.2 Dat is een ander uitgangspunt dan de forfaitaire vergoeding en daardoor niet vergelijkbaar.
Voorop staat het uitgangspunt dat de eisen aan de dienstverlening adequaat zijn voor het verlenen van de rechtsbijstand.
Wat betreft uw vraag merk ik het volgende op. Sociaal advocaten staan onder tuchtrecht en de juristen bij LegalGuard die geen advocaat zijn, niet. Voor advocaten die in dienst zijn van Achmea gelden de Advocatenwet en tuchtrechtelijke gedragsregels. Daarnaast heeft de Raad voor Rechtsbijstand in haar overeenkomst met Achmea afspraken wat betreft de dienstverlening en klachtrecht opgenomen.
Voor de juristen van LegalGuard die geen advocaat zijn, geldt dat zij niet voldoen aan dezelfde opleidings-en kwaliteitseisen als die worden gesteld aan sociaal advocaten. De juristen van LegalGuard moeten uitdrukkelijk wel voldoen aan de Kwaliteitscode Rechtsbijstand en de door de werkgever gestelde eisen.
Waarom zou de vergoedingssystematiek die met Legal Guard is afgesproken niet met sociaal advocaten kunnen worden afgesproken? Waarom kan dat slechts met een commerciële rechtsbijstandsverzekeraar?
De Raad voor Rechtsbijstand is de pilot begonnen om ervaring op te doen met een andere aanbieder van juridische dienstverlening – in casu een rechtsbijstandsverzekeraar – die geen deel uitmaakt van het huidige stelsel van rechtsbijstand. De vergoedingssystematiek die de Raad voor Rechtsbijstand met LegalGuard heeft afgesproken, betreft een vergoedingssystematiek die in een privaatrechtelijke overeenkomst in de specifieke setting van deze pilot tot stand is gekomen.
Voor de vormgeving van het nieuwe stelsel wil ik experimenten doen op het gebied van het werken met rechtshulppakketten. Zoals in mijn voortgangsbrief benoemd, stel ik 10 miljoen euro beschikbaar voor pilots.3 Bij de pilots kan ook voorzien worden in adequate vergoedingen voor dienstverleners. Ik nodig de sociale advocatuur uit om met voorstellen te komen. Bij het bespreken van die voorstellen kunnen we dan ook afspraken maken over de vergoedingssystematiek.
Hoeveel juristen heeft Legal Guard in dienst? Indien zij geen juristen in dienst heeft, waar haalt Legal Guard dan de juristen vandaan? Heeft de rechtzoekende enige zeggenschap wie de zaak voor hem of haar gaat doen of bepaalt Achmea dat? Hoe verhoudt zich dat tot het recht op het zelf mogen kiezen van een advocaat voor een procedure?
LegalGuard is opgericht om niet verzekerde klanten op juridisch vlak te helpen vanuit de ervaring en best practices die Achmea heeft opgedaan. LegalGuard zet op dit moment zeven juristen in die aan de dienstverlening voor deze pilot werken. Deze juristen zijn in dienst van Achmea en werken alleen voor LegalGuard. LegalGuard zoekt voor de rechtszoekende de meest geschikte jurist voor zijn of haar probleem. Mocht de rechtszoekende een andere jurist als behandelaar willen, dan kan hij/zij dat aangeven en zoekt LegalGuard naar een passende oplossing.
Ik merk op dat een rechtszoekende zelf kan kiezen om al dan niet naar de pilot van LegalGuard doorverwezen te worden. Het recht op het zelf mogen kiezen van een advocaat voor een procedure speelt niet voor de zaken binnen de pilot. Is het voor de zaak van de klant nodig om een advocaat in te schakelen, bijvoorbeeld in geval van een gerechtelijke procedure met een belang van meer dan € 25.000,–, dan gaat de zaak in overleg met de rechtszoekende terug naar de Raad voor Rechtsbijstand voor een reguliere toevoeging.
Hoe komen de kwaliteitscriteria die u gaat stellen aan de pakketten/oplossingsrichtingen die voor de rechtshulp gelden eruit te zien? Zijn dat dezelfde kwaliteitscriteria die nu voor sociaal advocaten gelden? Zo nee, op welke manier is een rechtzoekende gebaat bij het verlagen van kwaliteitscriteria? Wordt de vraag van de rechtzoekende leidend bij het bepalen van de juiste oplossing? Of is dat de rechtsbijstandsverzekeraar die dringend zal gaan adviseren een bepaald wellicht onrechtvaardig compromis te slikken teneinde een procedure en dus meer werk te voorkomen?
Goede kwaliteit van rechtshulp vind ik van groot belang. De kwaliteitscriteria zullen samen met alle partijen in en om het stelsel worden opgepakt, zoals aangegeven in mijn voortgangsrapportage.4 Daarbij geldt een aantal uitgangspunten, te weten dat de rechtzoekende centraal moet staan en dat het pakket gericht moet zijn op een duurzame oplossing voor de rechtzoekende.
Klopt het dat een rechtzoekende geen nadeel mag ondervinden van het deelnemen aan de pilot? Klopt het eveneens, zoals u schrijft, dat als een zaak niet afgerond kan worden binnen de dienstverlening van Legal Guard, de rechtzoekende alsnog een reguliere toevoeging moet aanvragen, waardoor een advocaat dus reparatiewerk moet verrichten? Zorgt dit niet voor vertraging van de zaak van de rechtzoekende en het risico op minder kwaliteit? Moet de rechtzoekende dan opnieuw een eigen bijdrage betalen? Waarom zou een rechtzoekende er voor kiezen deel te nemen aan de pilot, afgezien van de lagere eigen bijdragen, als er een kans is dat de zaak alsnog bij een sociaal advocaat komt te liggen en als er lagere kwaliteitseisen worden gesteld aangezien de juristen van Legal Guard niet aan dezelfde opleidings- en kwaliteitseisen gebonden zijn?
Het klopt dat de rechtszoekende geen nadeel mag ondervinden van het deelnemen aan de pilot. Mocht een zaak niet kunnen worden afgerond binnen de dienstverlening van LegalGuard, dan kan de burger zich tot de Raad voor Rechtsbijstand wenden voor een reguliere toevoeging. Het kan soms voorkomen dat er in een zaak meerdere processtappen nodig zijn. Dat valt buiten de dienstverlening van LegalGuard. De rechtszoekende hoeft in dit geval geen nieuwe eigen bijdrage te betalen voor de reguliere toevoeging.
Wat betreft de reden voor deelname aan de pilot merk ik het volgende op. Rechtzoekenden worden door de primaire verwijzer, het Juridisch Loket, zorgvuldig voorgelicht over de verschillende vormen van dienstverlening die mogelijk zijn voor het oplossen van hun consumentenprobleem. Ook worden zij zorgvuldig voorgelicht over wat deelname aan de pilot behelst. Rechtzoekenden kunnen daardoor een keuze maken. De motieven van de rechtzoekenden om deel te nemen aan de pilot vormen onderdeel van de evaluatie.
Wanneer geldt deze pilot als geslaagd? Wie zal deze audit uit gaan voeren en door wie wordt deze audit betaald? Zal vooral gekeken worden vanuit het perspectief van de rechtzoekende of vanuit het perspectief van een deskundige op het gebied van consumentenzaken die juridisch inhoudelijk gaat beoordelen of het bereikte resultaat inderdaad voor de rechtzoekende het beste resultaat is geworden, in overeenstemming met de stand van zaken in de jurisprudentie? Of wordt het een soort klanttevredenheidsonderzoek waardoor onduidelijk blijft of het belang van de rechtzoekende hier werkelijk mee gediend is?
De pilot geldt als geslaagd indien een substantieel aantal zaken in de pilot zijn behandeld en leerervaring is opgedaan met de aangeboden dienstverlening.
De audit wordt uitgevoerd door de heer prof. dr. M.B.M. Loos, hoogleraar Consumentenrecht aan de Universiteit van Amsterdam, en mevrouw dr. mr. J.A. Luzak, assistent professor consumentenrecht aan de Universiteit van Amsterdam. De Raad voor Rechtsbijstand betaalt voor de audit. De auditor stelt een toetsingskader op aan de hand waarvan een aantal zaken wordt getoetst. Het toetsingskader, dat wordt vastgesteld door een klankbordgroep bestaande uit onder andere vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties in de consumentensector, bevat onder andere een juridisch-inhoudelijke beoordeling van het juridisch advies, de behandeling en het behaalde resultaat. Daarbij wordt inderdaad de stand van zaken in de jurisprudentie betrokken.
Daarnaast worden rechtzoekenden bevraagd op hun ervaringen met de dienstverlening van de jurist van LegalGuard. Het klanttevredenheidsonderzoek wordt uitgevoerd door de onderzoeksafdeling van de Raad voor Rechtsbijstand.
De bevindingen uit zowel de externe audit als het klanttevredenheidsonderzoek van de Raad worden in de eindrapportage van de pilot opgenomen. De eindrapportage wordt in mei 2020 verwacht en zal worden gepubliceerd.
Het bericht dat jeugdrechtadvocaten massaal overwegen piketdienst terug te schroeven |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Jeugdrechtadvocaten overwegen piketdienst terug te schroeven»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de brandbrief die jeugdrechtadvocaten u over deze situatie gestuurd hebben?2
Ja.
Bent u van mening dat goede rechtsbijstand van groot belang is, juist voor kwetsbare groepen zoals jongeren?
Ja.
Bent u ook van mening dat de aanwezigheid van jeugdrechtadvocaten bij verhoren door de politie een belangrijk onderdeel is van deze goede rechtsbijstand, en dat piketdienst onmisbaar is?
Ja. De aanwezigheid van (jeugdrecht)advocaten bij politieverhoren van jongeren is sinds de wetswijziging van 1 juni jl. daarom zelfs verplicht. Verdachten kunnen geen afstand doen van dit recht.
In welke mate worden jongeren nu niet bij elk verhoor bijgestaan door jeugdrechtadvocaten? Hoe verhoudt dit zich tot de garanties rond het beschermen van een eerlijk proces dat artikel 6 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens biedt?
Sinds de inwerkingtreding van de wet ter implementatie van richtlijn 2016/800/EU per 1 juni jl. hebben minderjarigen het recht op verhoorbijstand door een (jeugdrecht)advocaat. Zij kunnen geen afstand doen van dit recht. Dit betekent dat er altijd een advocaat bij een politieverhoor van een minderjarige aanwezig moet zijn. Het recht op bijstand van een raadsman is naar de gangbare opvattingen ook onderdeel van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens.
Welke gevolgen zou het massaal terugschroeven van de piketdienst hebben voor jongeren en de hele rechtsketen?
Dat is afhankelijk van de regio, het aantal advocaten dat de piketdiensten daadwerkelijk zou gaan terugschroeven en de overige omstandigheden van het geval. De gevolgen kunnen zijn dat in voorkomende gevallen pas zeer laat een advocaat ter plekke kan komen. In dergelijke gevallen zal moeten worden gewacht met het verhoor totdat daadwerkelijk een advocaat beschikbaar is.
Deelt u de mening van de jeugdstrafrechtadvocaten dat de vaste vergoeding per cliënt voor hun werkzaamheden van 150 euro nu niet meer in verhouding staat met hun tijdsinspanning en werkzaamheden?
Bij de implementatie van de richtlijn per 1 juni jongstleden is ervoor gekozen de vergoeding aan te laten sluiten bij de huidige puntenvergoeding voor het bijwonen van politieverhoren. In 2016 is deze puntenvergoeding voor minderjarige verdachten met 50% verhoogd tot het niveau van de vergoeding voor verhoorbijstand voor meerderjarige verdachten. Ik stel vast dat dit voorstel in het kader van de consultatie niet tot kritiek heeft geleid.
Ik zal de vergoeding bespreken in de overleggen die op korte termijn zullen plaatsvinden met jeugdrechtadvocatuur, Raad voor rechtsbijstand, politie en OM over de praktische uitvoering van de wet.
Wat bent u voornemens te doen in het geval dat veel minder advocaten beschikbaar zijn voor de piketdienst en de Europese richtlijn dus overtreden dreigt te worden?
Hoewel ik het signaal van de jeugdrechtadvocatuur goed heb verstaan, heb ik nog altijd een zodanig vertrouwen in de advocatuur dat ik ervan uitga dat een dergelijke situatie zich niet zal voordoen. Zoals ik recent in mijn brief van 4 juli jl. in reactie op het verzoek van de Vaste Commissie voor Justitie en Veiligheid heb aangegeven, zal ik in het kader van de reeds bestaande functionele contacten over de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoering van de wet ter uitvoering van deze richtlijn, op korte termijn samen met politie en openbaar ministerie nader in overleg treden met de (jeugdrecht)advocatuur en daarbij ook de gesignaleerde knelpunten bespreken.
Herrinnert u zich uw brief van 8 november 2018 «Contouren herziening stelsel gesubsidieerde rechtsbijstand» waarin u enkele pilots aankondigde, onder meer betreffende de verbinding tussen het sociaal en juridische domein en strafzaken? Wat is hiervan de stand van zaken en hoe zijn jeugdigen bij de invulling van deze pilots betrokken?3
Ja. Over de voortgang van de stelselherziening gesubsidieerde rechtsbijstand verwijs ik u naar mijn brief aan u van 12 juli jongstleden.
De stevige kritiek van de commissaris van de Koning in Noord-Brabant op de staat van de strafrechtketen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de kritiek van de commissaris van de Koning in Noord-Brabant op het functioneren van de strafrechtketen? Wat is uw reactie op deze kritiek en bent u door deze kritiek verrast?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat uw partijgenoot, tevens voorzitter van het Bestuurlijk Ketenberaad, zegt vraagtekens te plaatsen bij de geloofwaardigheid van de strafrechtketen, en lijdzaam toe moet zien hoe internationaal opererende criminelen profiteren van onderbezetting, bureaucratie, onmacht en digitale achterstand? Hoe zou u de staat van de strafrechtketen omschrijven?
Ik zie de uitlatingen van de heer Van de Donk vooral als een oproep om de samenwerking in de strafrechtketen te intensiveren en veel meer aandacht te schenken aan vernieuwing van technieken, wetgeving en manieren van werken. Die ambitie komt overeen met mijn ambities en die van het Bestuurlijk Ketenberaad van de strafrechtketen (BKB). Hoewel ik verrast was door de scherpte van de opmerkingen, ben ik het in de kern eens met het betoog van de heer Van de Donk. Dit werd bevestigd door het gesprek dat ik met hem voerde op 2 juli jongstleden.
Het BKB heeft de eerste belangrijke stappen gezet door de aanpak van de keteninformatievoorziening, doorlooptijden en multiproblematiek te prioriteren. Daarmee is een belangrijk begin gemaakt met verbetering van de ketensamenwerking. De heer Van de Donk onderschrijft dit ook.
Bent u het eens met de kritiek van de commissaris van de Koning in Noord-Brabant dat misdaad nog steeds te veel loont en de overheid er onvoldoende in slaagt om misdaadgeld af te pakken? Zo nee, waarom niet?
Ook met deze uitlatingen ben ik het eens. Nederland moet voor criminelen minder aantrekkelijk worden, de voedingsbodem voor hun activiteiten moet worden aangepakt en criminele verdiensten moeten veel meer dan nu worden getraceerd en afgepakt. Daarom is in het genoemde actieplan tegen witwassen en in de Veiligheidsagenda 2019–2022vastgelegd dat een dominante lijn in de aanpak van ondermijnende criminaliteit is de financiële invalshoek van onder meer geldstromen en af te pakken vermogens. Het is van groot belang dat de financieel-economische aspecten van deze criminaliteit vroegtijdig worden geïdentificeerd. Onder meer is afgesproken dat in alle ondermijningzaken financieel onderzoek wordt ingezet. Voor versterking van de financiële aanpak en het afpakken zijn extra middelen beschikbaar gesteld. Op 13 maart jongstleden informeerde ik u uitgebreid over de versterking van het afpakken van crimineel vermogen.2
Op welke punten bent u het niet met de kritiek van Van de Donk eens?
Zie antwoord vraag 2.
Garandeert u dat de verwachte instroomcijfers bij de politie gehaald worden om het tekort van 17.000 agenten die met pensioen gaan enigszins op te vangen?
In de komende zeven jaar moet de politie 17.000 nieuwe medewerkers werven om vertrekkende medewerkers te vervangen en om de operationele sterkte uit te breiden. Dit is een grote opgave, gelet op de krappe arbeidsmarkt en de omvang van het uitbreidings- en vervangingsvraagstuk. Op basis van de realisatiecijfers uit 2018 constateer ik dat er vooralsnog voldoende personeel instroomt, maar het blijft spannend of de operationele sterkte snel genoeg zal blijven groeien. Ik monitor de ontwikkelingen nauw, en houd uw Kamer hier vanzelfsprekend van op de hoogte.
Welke maatregelen gaat u nemen om er zorg voor te dragen dat de samenwerking tussen de partijen in de strafrechtketen beter gaat lopen dan nu het geval is?
Ik ben het met de heer Van de Donk eens dat er tempo moet worden gemaakt met de verbeteringen. Ik vind – net als de heer Van de Donk – dat de samenwerking de komende jaren verder moet worden geïntensiveerd. De heer Van de Donk kan hier zelf – als voorzitter van het BKB – een belangrijke rol in spelen. Ook het kabinet investeert stevig in het programma van verbetering van de keten.
Overigens neemt de noodzakelijke verdere versterking niet weg dat er door intensievere samenwerking reeds nu successen geboekt worden. Zo zijn criminele motorbendes inmiddels verboden, zijn tientallen drugslabs opgerold en is een goede samenwerking gecreëerd met banken bij de aanpak van witwassen. Een plan van aanpak tegen witwassen zonden mijn ambtgenoot van Financiën en ik op 1 juli jongsleden aan uw Kamer.3 Ook heb ik extra geld beschikbaar gesteld voor de aanpak drugsdumpingen, waar met name Brabant en Limburg last van hebben.
Het bericht ‘Dieven teisteren Nederlandse winkeliers: 1,8 miljard verlies’ |
|
Martin Wörsdörfer (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Dieven teisteren Nederlandse winkeliers: 1,8 miljard verlies»?1 Heeft u vergelijkbare signalen ontvangen?
Ja. Deze gegevens van Checkpoint Systems zijn in lijn met eerdere cijfers. De Global Retail Theft Index, die gebaseerd is op onderzoeksresultaten van hetzelfde bureau, kwam voor 2015 uit op een vergelijkbare omvang van de schade. Dit bedrag is erg hoog en er worden veel onderwerpen bij elkaar opgeteld (onder andere winkeldiefstal, interne fraude en derving). De brancheorganisaties houden de directe schade voor winkeldiefstal op honderden miljoenen, waarvan ongeveer 1/3 veroorzaakt wordt door georganiseerde groepen.
Kunt u uiteenzetten welke mogelijke oplossingen door u overwogen worden om het verlies voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) door winkeldiefstal terug te brengen?
Ter bevordering van het veilig ondernemen is er een publiek-privaat platform onder leiding van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC). Het Ministerie van EZK is hier ook in vertegenwoordigd. Dit platform richt zich op de aanpak van verschillende vormen van criminaliteit tegen het bedrijfsleven, zoals ook winkeldiefstal. Er wordt onder meer gewerkt aan een module aangifte winkeldiefstal op het Operationeel Politie Platform (OPP) en aan de aanpak van mobiele bendes van winkeldieven.
Als onderdeel van het Actieplan Aanpak Mobiel Banditisme is eind vorig jaar, na goedkeuring van de Autoriteit Persoonsgegevens, het waarschuwingsregister Gemeenschappelijke Informatie Organisatie (GIO) in gebruik genomen. In GIO wordt (beeld)materiaal en overige informatie van private partijen over mobiele bendes geanalyseerd en bewerkt ten behoeve van de opsporing en preventie. Na een selectie op bruikbare gegevens wordt de informatie verrijkt met politiële informatie ten behoeve van de opsporing. GIO koppelt de gegevens ook terug naar de deelnemende private partijen, zodat zij (beveiligings)maatregelen kunnen treffen op basis van signalen over mobiele bendes. De komende tijd zullen nieuwe en aanvullende maatregelen uit het Actieplan worden uitgevoerd.
In het NPC wordt gesproken met het bedrijfsleven om in gezamenlijkheid de aanpak waar nodig verder te verstevigen en aan te passen. De aanpak van winkeldiefstal is daarnaast onderdeel van andere gezamenlijke initiatieven om criminaliteit waar het bedrijfsleven mee te maken krijgt terug te dringen. Voorbeeld hiervan is de aanpak van heling. Ook draagt de publiek-private samenwerking in de regionale Platforms Veilig Ondernemen (PVO) bij aan de lokale en regionale aanpak van winkeldiefstal. In een PVO werken politie, justitie, gemeenten, branche en ondernemers samen aan de oplossing van regionale veiligheidsproblemen.
In de NPC-vergadering van 17 juni jl. is het actieprogramma Veilig ondernemen 2019–2022 vastgesteld. Deze zal ik uw Kamer binnenkort doen toekomen. In dit actieplan is mobiel banditisme als prioriteit benoemd voor de komende jaren. Samen met de branche nemen we maatregelen om de verschillende vormen van vermogenscriminaliteit die deze mobiele dadergroepen plegen, waaronder winkeldiefstal, aan te pakken.
Welke stappen onderneemt u om de aanpak van winkeldiefstal tot prioriteit te maken en daarbij andere ministeriële departementen te betrekken?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de appreciatie op de notitie «Aanbevelingen voor de aanpak van winkeldiefstal» van de leden Wörsdörfer en Van Oosten, overhandigd tijdens het debat over de begroting Economische Zaken en Klimaat (35 000-XIII) op 6 november 2018, voor het einde van het zomerreces naar de Kamer sturen?
Omdat de aanbevelingen van de VVD-notitie «Aanbevelingen voor de aanpak van winkeldiefstal» allemaal op het terrein van de Minister van Justitie en Veiligheid liggen, heb ik de notitie persoonlijk onder de aandacht gebracht van mijn collega-bewindspersoon. De Minister van Justitie en Veiligheid werkt aan een appreciatie en verwacht deze voor het einde van de zomer aan uw Kamer te doen toekomen.
Het bericht dat mensen hun servicekosten niet terugkrijgen als een concert wordt geannuleerd |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de ACM die stelt dat Ticketmaster in strijd met de wet handelt als zij gemaakte servicekosten bij annulering of verplaatsing van een evenement niet terugbetaalt?1
Ja.
Bent u het eens met de analyse dat Ticketmaster zich hier niet aan de wet houdt? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de ACM om te oordelen of bedrijven zich houden aan de consumentenbeschermingsregels. Volgens het artikel van de NOS stellen de ACM en de Consumentenbond desgevraagd dat het niet terugbetalen van de servicekosten in strijd is met de wet. Ik wens verder niet in te gaan op individuele casuïstiek.
Wat zijn de mogelijkheden om af te dwingen dat deze bedrijven zich aan de wet houden?
De ACM houdt toezicht op de naleving van de algemene Consumentenbeschermingsregels. Dit doet de ACM op basis van de Wet Handhaving Consumentenbescherming (Whc). Deze wet geeft een overzicht van de regels die ACM kan handhaven, vooral via verwijzingen naar de betreffende artikelen in het BW. De ACM kan onder meer per overtreding een boete opleggen van 900.000 euro of, als dat meer is tot maximaal 10% van de jaaromzet. De ACM treedt niet op in individuele geschillen tussen een consument en een bedrijf.
Daarnaast geeft de ACM voorlichting aan consumenten, via ConsuWijzer.nl. Daar wordt praktisch advies gegeven aan consumenten en bedrijven over de verschillende rechten en plichten. Consumenten kunnen, om hun recht te halen, zich ook wenden tot de Stichting Geschillencommissie voor consumentenzaken of tot de civiele rechter.
Deelt u de mening dat het niet nodig zou moeten zijn dat mensen moeten klagen op sociale media of bij de ACM om hun recht te kunnen krijgen, terwijl deze bedrijven zich niet aan de wet houden? Zo nee, waarom niet?
Als een consument van mening is dat zijn rechten zijn geschonden dan moet hij dit kenbaar maken bij het betrokken bedrijf. Om haar handhavingstaken op een goede manier te kunnen uitvoeren is het daarnaast van belang dat ook de ACM dit soort signalen ontvangt, bijvoorbeeld via social media.
Deelt u de mening dat het niet mogelijk zou moeten zijn zulke hoge servicekosten te mogen vragen, die ook nog eens verschillen per concert, terwijl de aangeboden dienst niet anders is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen?
Marktpartijen bepalen zelf de prijs van een product. De consumentenwetgeving bevat geen bepalingen waarin de hoogte van de servicekosten wordt gelimiteerd. Wel is het wettelijk verplicht dat consumenten goed en volledig worden geïnformeerd over aangeboden tickets. Dit omvat in ieder geval duidelijke informatie over de voornaamste kenmerken van het aangeboden product, zoals het op de juiste manier vermelden van de prijs (inclusief alle belastingen en onvermijdbare kosten waaronder servicekosten).
Het bericht ‘Docent DaCapo in Sittard-Geleen weg na ongepaste mails aan leerlinge’ |
|
Rudmer Heerema (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Docent DaCapo in Sittard-Geleen weg na ongepaste mails aan leerlinge»?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak bij Commissie van Beroep jegens deze docent?2
Ja.
Deelt u de mening dat wanneer een docent ontslagen wordt wegens aangetoond grensoverschrijdend gedrag hij of zij niet meer op elders aan het werk mag als docent? Zo nee, waarom niet?
Van een leraar verwachten we dat zij of hij zorgt voor een veilig schoolklimaat voor alle leerlingen. Grensoverschrijdend gedrag is daarbij onaanvaardbaar. Het screenen en aannemen van personeel is de zaak van een werkgever. Werkgevers doen er goed aan bij het werven van personeel aandacht te besteden aan eerdere dienstverbanden, de reden van vertrek bij de vorige werkgever en referenties te raadplegen.
Zou het lerarenregister een oplossing kunnen bieden voor het «hoppen» van docenten van school naar school waar telkens opnieuw slachtoffers kunnen worden gemaakt? Zo nee, op welke andere wijze kunnen we documenteren en inzichtelijk maken dat een docent zich schuldig heeft gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag?
Zoals u weet wordt deze kabinetsperiode niet meer gewerkt aan een verplicht lerarenregister. Omdat het register niet verplicht is zullen niet alle leraren hierin opgenomen zijn en kan het instrument dus nooit werken zoals u suggereert. Het lerarenregister was bovendien bedoeld als middel om de positie van leraren te versterken en hun beroepskwaliteit zichtbaar te maken en te verbeteren.
Liever bevorder ik dat scholen strategisch personeelsbeleid voeren en moedig ik werkgevers aan om standaard referenties te raadplegen, ook in tijden van krapte op de arbeidsmarkt.
Kunt u er voor zorgen dat een docent die bewezen grensoverschrijdend gehandeld heeft, niet op een andere plek in het onderwijs weer aan de slag kan? Zo ja, op welke termijn kunnen we deze voorstellen verwachten? Zo nee, waarom vindt u dat deze docenten opnieuw voor de klas mogen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u ook bekend met het bericht «Kan een docent die «liefje» appte, weer voor de klas»?3
Ja.
Wat is uw mening over het geven van een tweede kans aan docenten die zich schuldig hebben gemaakt aan grensoverschrijdend gedrag? Hoeveel kansen mag een docent krijgen volgens u?
Leraren die voor de klas staan moeten zorgen voor een veilig schoolklimaat waar respectvol met elkaar wordt omgegaan. Ik vertrouw erop dat de werkgever dit bewaakt en, indien een situatie daarom vraagt, ingrijpt.
Deelt u de mening dat een persoon die grensoverschrijdend gedrag vertoont jegens kinderen of jongeren nooit meer met deze doelgroep zou mogen werken? Zo ja, welke maatregelen kunt en gaat u nemen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom mogen kinderen opnieuw blootgesteld worden aan de kans dat een docent over de schreef gaat?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het belang en veiligheid van een leerling in het geval van grensoverschrijdend gedrag altijd boven het belang van de privacy en carrière van de docent gaat?
We leven in een democratische rechtsstaat waarin wetten voor iedereen gelden. Dat betekent dat alle scholen verplicht zijn te zorgen voor de veiligheid van alle leerlingen. Het betekent ook dat iedereen recht heeft op bescherming van haar of zijn persoonsgegevens.
Bent u bekend met het rapport van de Speciale Rapporteur van de Verenigde Naties over de moord op de Saoedische journalist Khashoggi?1
Ja.
Hoe apprecieert u de conclusie van de Speciaal Rapporteur dat Khashoggi «het slachtoffer is geworden van een opzettelijke executie met voorbedachten rade» (par. 235)?
Het rapport van de Speciaal Rapporteur voor buitengerechtelijke, standrechtelijke of willekeurige executies van de Verenigde Naties Agnès Callamard bevat ernstige conclusies, zoals dat de moord op Jamal Khashoggi een buitengerechtelijke executie vormt die met voorbedachten rade is uitgevoerd. Dit is uiteraard een ernstige constatering, en Nederland en de EU blijven daarom Saoedi-Arabië oproepen om volledige medewerking te verlenen aan alle onderzoeken en om alle informatie over de zaak beschikbaar te maken. De Speciaal Rapporteur concludeert ook (paragraaf 237) dat haar onderzoek niet in de plaats kan treden van een onafhankelijk strafproces waarin de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van individuen kan worden vastgesteld. In deel III (paragrafen 258–327) en deel V (paragrafen 388–418) zet zij uiteen binnen welk kader het strafrechtelijk onderzoek en de vervolging moeten worden vorm gegeven.
Hoe apprecieert u de conclusie van de Speciaal Rapporteur dat Saoedi-Arabië verantwoordelijk is voor de moord onder internationaal recht (par. 235)?
De Speciaal Rapporteur concludeert dat Saoedi-Arabië aansprakelijk is voor schendingen van zijn verplichtingen onder internationale mensenrechten, als gevolg van een opzettelijke executie met voorbedachten rade, een buitengerechtelijke executie, uitgevoerd door zijn overheidsfunctionarissen. Ook deze conclusies zijn ernstig. Het rapport geeft in de eerste plaats steun voor de nabestaanden en Turkije en mogelijk ook aan de Verenigde Staten om Saoedi-Arabië aansprakelijk te stellen voor schendingen van internationaal recht. Nederland en de EU hebben Saoedi-Arabië opgeroepen om volledige medewerking te verlenen aan alle onderzoeken en beschikbare informatie vrij te geven.
Hoe apprecieert u de aanbeveling van het rapport dat er verder onderzoek moet komen naar de moord op Khashoggi (par. 473)?
Het kabinet, evenals veel gelijkgestemde landen, heeft benadrukt dat er een grote verantwoordelijkheid op de Saoedische autoriteiten rust om grondig, geloofwaardig en transparant onderzoek te doen naar de doodsoorzaak en om betrokkenen bij de moord op Jamal Khashoggi te vervolgen. Het rapport van de Speciaal Rapporteur versterkt deze oproep aan de Saoedische autoriteiten en toont tegelijk aan dat Saoedi-Arabië nog niet voldaan heeft aan zijn internationale verplichtingen in dit opzicht. Het kabinet zal hier in bilateraal en multilateraal verband op blijven aandringen.
Hoe beoordeelt u de aanbevelingen die het rapport doet om de veiligheid van journalisten te vergroten?
De aanbevelingen van de Speciaal Rapporteur zijn in eerste instantie gericht aan Saoedi-Arabië. Daarnaast heeft de Speciaal Rapporteur ook een aantal aanbevelingen gedaan aan alle VN-lidstaten. De eerste aanbeveling voor VN-lidstaten betreft het oproepen voor gerechtigheid voor de moord op Khashoggi en is in lijn met de oproepen die Nederland en de Europese Unie meerdere malen hebben gedaan.
De Speciaal Rapporteur heeft daarnaast een aantal aanbevelingen gedaan over het ondersteunen van vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. Deze aanbevelingen ondersteunt Nederland. Nederland draagt jaarlijks € 27.9 miljoen bij aan projecten en programma’s ter bevordering van vrijheid van meningsuiting en veiligheid van journalisten. Daarnaast is Nederland ieder jaar cosponsor van de Safety of Journalists resolutie, zowel in Mensenrechtenraad als in de Algemene Vergadering van de VN.
Wat betreft de aanbeveling over de export van surveillancegoederen: bij alle vergunningsaanvragen voor uitvoer naar Saoedi-Arabië van gecontroleerde dual use goederen, en zeker ook waar het cyber-gerelateerde goederen betreft, toetst Nederland al zeer restrictief en wijst Nederland een vergunning af bij elk risico op mensenrechtenschendingen of mogelijke inzet bij het conflict in Jemen. In algemene zin is Nederland voorstander van het verder onder controle brengen van cybersurveillancetechnologie waar het risico’s op mensenrechtenschendingen meebrengt. Nederland zet zich in om dit bij voorkeur in een zo breed mogelijk multilateraal verband voor elkaar te krijgen.
Tot slot is er een aantal aanbevelingen over het versterken van de capaciteit van de VN. In het algemeen ziet Nederland het nut en de noodzaak van het versterken van de onderzoekscapaciteit van het secretariaat van de VN (het kantoor van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens, OHCHR). Nederland is voornemens om de OHCHR op dat punt financieel te ondersteunen. Nederland gaat de specifieke aanbevelingen voor het instellen van een Standing Mechanism for Criminal Investigation and Accountability en een Fact Finding Task Forcebespreken met internationale partners, met name met OHCHR.
Hoe beoordeelt u de aanbevelingen die het rapport doet aan VN-lidstaten? Bent u voornemens de aanbeveling over te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u specifiek de aanbeveling om doelgerichte sancties tegen individuen en de kroonprins in het bijzonder in te stellen? (par. 498) Bent u voornemens hier stappen in te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het benodigde draagvlak voor het instellen van VN-sancties tegen Saudi-Arabië vanwege de moord op journalist Jamal Khashoggi is op dit moment afwezig. Om effectief te zijn is voor sancties brede internationale steun nodig. Zoals u weet zet Nederland zich actief in voor een EU mensenrechtensanctieregime dat wereldwijd kan worden ingezet. Met het creëren van het juiste instrumentarium valt op termijn veel te winnen en dit heeft daarom op dit moment onze prioriteit.
Welke stappen bent u van plan te nemen richting Saoedi-Arabië, bilateraal en multilateraal, naar aanleiding van dit rapport?
Direct na het uitkomen van het rapport heeft Nederland contact gehad met Europese partners om te spreken over het rapport en onze reactie hierop. Nederland zal dit blijven doen. Ook is hierover gesproken met de Saoedische ambassadeur in Den Haag. Tijdens de interactieve dialoog in de VN Mensenrechtenraad hebben Nederland en de EU Saoedi-Arabië opgeroepen om volledige openheid te geven over de zaak en om mee te werken met alle onderzoeken. Het kabinet zal hier in bilateraal en multilateraal verband op blijven aandringen.
Bent u bereid in internationaal verband op te trekken om binnen de Verenigde Naties de conclusies uit het rapport over te nemen en de aanbevelingen uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals gesteld in de beantwoording van vragen 5 en 6 zijn de meeste aanbevelingen uit het rapport in lijn met het huidige Nederlandse beleid. Waar mogelijk trekt Nederland op met EU-partners en gelijkgezinde landen om aan de aanbevelingen gehoor te geven.
Het bericht ‘Polen sleept kritische juristen voor de rechter’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Polen sleept kritische juristen voor de rechter» en «Strengthening EU rule of law protection: start with freedom of expression»?1
Ja.
Hoe duidt u het bericht dat de Poolse regering kritische academici, bijvoorbeeld de uitgesproken hoogleraar Wojciech Sadurski, voor de rechter sleept?
Het Poolse Ministerie van Justitie dreigde met een aanklacht tegen zes Poolse academici, maar heeft hier inmiddels van afgezien. Het Nederlandse kabinet beschouwt vrijheid van meningsuiting en academische vrijheid als hoekstenen van een vrije democratische samenleving, en zal dat ook blijven uiten richting Polen in zowel bilateraal als Europees verband.
Deelt u de mening dat vrijheid van meningsuiting een hoeksteen is van de democratische rechtsstaat en daarom te allen tijde gewaarborgd dient te worden? Zo ja, heeft u hier met uw Poolse collega over gesproken (direct dan wel op diplomatiek niveau)?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusie dat de afbrokkeling van de rechtsstaat in een lidstaat van de Europese Unie ook nadelige gevolgen heeft voor andere lidstaten, bijvoorbeeld wanneer nationale rechters vragen krijgen over het uitvoeren van Europese aanhoudingsbevelen die door Poolse rechterlijke instanties zijn uitgevaardigd? Wat is uw appreciatie van deze situatie?2
Afbrokkeling van de rechtsstaat in een EU-lidstaat kan inderdaad nadelige gevolgen hebben voor andere lidstaten en het functioneren van de Unie in haar geheel, onder andere waar het gaat om een goede werking van de Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Ten aanzien van het genoemde voorbeeld geldt als uitgangspunt dat de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen zoals het Europees aanhoudingsbevel (EAB) op wederzijds vertrouwen is gestoeld.
Hoewel de ontwikkeling van de rechtsstaat in Polen zeker reden geeft tot aanhoudende zorg, kunnen er slechts in uitzonderlijke situaties redenen zijn om bij de uitvoering van een EAB niet onverkort uit te gaan van wederzijdse erkenning. Het is aan de onafhankelijke rechter om in individuele gevallen te beoordelen of eventuele algemene tekortkomingen in de rechtsstaat de concrete samenwerking met de autoriteiten van de betreffende lidstaat in de weg staan. Dat is pas het geval als moet worden vastgesteld dat de betrokkene in het concrete geval na overlevering gevaar loopt dat zijn grondrecht op een eerlijk proces (artikel 47 Handvest) in de kern zal worden geschonden (zie in dit verband arrest van het Hof van Justitie EU in zaak C-216/18, LM). De uitvoerende justitiële autoriteit kan gebruik maken van de mogelijkheid om aanvullende inlichtingen te vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. De uitvaardigende justitiële autoriteit krijgt daardoor de gelegenheid om haar visie op de zaak te geven en dus ook om eventueel aan te tonen dat er in het voorliggende geval geen redenen zijn om het vertrouwen te beperken.
Kunt u toelichten hoe dit incident zich verhoudt tot de lopende artikel-7-procedure in de Raad tegen Polen?
De artikel 7-procedure jegens Polen ziet uitsluitend op de zeven zorgpunten die door de Commissie zijn geïdentificeerd in haar met redenen omklede voorstel uit december 2017. Bovendien is de aanklacht tegen de Poolse academici uiteindelijk niet ingediend. Derhalve acht het kabinet het niet opportuun om deze specifieke casus op te brengen tijdens de aankomende Raad Algemene Zaken. Wel zal het kabinet wederom zijn zorgen uiten over de situatie van de rechtsstaat in Polen, en aandringen op het adequaat en spoedig adresseren door Polen van alle door de Commissie geïdentificeerde zorgen.
Wat is de stand van zaken daaromtrent? Klopt het dat er in de Raad Algemene Zaken van 18 juni niet over de rechtsstaat gesproken is?
Op de Raad Algemene Zaken van 18 juni jl. was de artikel 7-procedure jegens Polen inderdaad niet geagendeerd. Het Voorzitterschap heeft de stand van zaken met betrekking tot deze procedure echter voor de volgende Raad Algemene Zaken van 18 juli a.s. wel geagendeerd. Zoals gebruikelijk is de Kamer hier via de geannoteerde agenda nader over geïnformeerd.
Bent u van plan om deze laatste schrijnende aanval op de rechtsstaat wederom in de Raad Algemene Zaken (d.d. 23 juli 2019) aan te kaarten? Zo ja, met welke lidstaten kunt u optrekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten hoe de overige lidstaten reageerden op de recente mededeling van de Europese Commissie over versterking van de rechtsstaat tijdens de Raad Algemene Zaken van 21 mei?3
De Commissie is voornemens om de ingestuurde bijdragen, waaronder ook die van de lidstaten, na verkregen toestemming online te publiceren. Het kabinet verwijst in dit opzicht dan ook graag naar deze toekomstige publicaties.
Verwacht u op basis hiervan het komende half jaar stappen te kunnen zetten op dit dossier? Werkt u samen met het Voorzitterschap en gelijkgezinde lidstaten om een doorbraak te creëren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zal nu eerst de ontvangen voorstellen van de Commissie (COM(2019) 343 – mededeling Versterking van de rechtsstaat binnen de Unie) nader bestuderen. In het algemeen blijft gelden dat Nederland nauw optrekt met gelijkgezinde lidstaten als het gaat om het versterken van rechtsstatelijkheid in de Unie, en waar nodig ook met het Voorzitterschap samenwerkt. In dat opzicht is het bemoedigend dat het zojuist begonnen Fins Voorzitterschap van dit thema een prioriteit zal maken.
Herinnert u zich dat in het verslag van de Raad Algemene Zaken van 21 mei Nederland een schriftelijke reactie toezegde aan de Commissie op de in de mededeling gestelde vragen? Kunt u deze reactie de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?4
De schriftelijke bijdrage van Nederland aan het door de Commissie geïnitieerde debat is samen met de kabinetsreactie op het rapport-Van der Graaf op 2 juli jl. naar beide Kamers gestuurd. De bijdrage is gebaseerd op het BNC-fiche dat beide Kamers op 29 mei jl. toeging.
Ziet u in deze laatste mededeling van de Europese Commissie aanknopingspunten om te starten met het jaarlijks toetsen van lidstaten op basis van grondrechten en democratie door experts, zoals de Venetië Commissie? Zo nee, waarom niet?
De mededeling van 3 april jl. biedt naar de mening van het kabinet geen concrete aanknopingspunten om te starten met het jaarlijks toetsen van lidstaten door experts zoals de Venetië Commissie. Nederland heeft in zijn input richting de Commissie wel de suggestie gedaan dat zij zou kunnen overwegen om in het geval van specifieke landensituaties op een systematischer wijze te (laten) monitoren hoe de lidstaat in kwestie omgaat met de aandachtspunten op het terrein van de rechtsstaat en nader te bepalen thematische onderwerpen. Ook steunt het kabinet het Belgisch-Duits initiatief om te komen tot een peerreviewmechanisme rechtsstatelijkheid en marge van de Raad Algemene Zaken. Deze systematische review van de aan het mechanisme deelnemende landen heeft tot doel een constructieve, gestructureerde en interactieve politieke discussie tussen alle lidstaten te bevorderen, zodat daadwerkelijke verbetering van de rechtsstaat kan worden bewerkstelligd. Dit mechanisme wordt momenteel op ambtelijk niveau verder uitgewerkt en besproken tussen de lidstaten.
Wanneer verwacht u de verdere meer concrete uitwerking van de voorstellen die in deze mededeling gedaan worden?
Op 17 juli jl. is de nieuwe Commissiemededeling verschenen met daarin nadere voorstellen. Het kabinet zal deze voorstellen nader bestuderen en beide Kamers hierover zoals gebruikelijk via een BNC-fiche informeren.
Gelekte documenten aangaande smerige politiek in Brazilië |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving over gelekte documenten aangaande smerige politiek in Brazilië?1
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving waaraan u refereert.
Hoe beoordeelt u de inhoud van deze berichten? Deelt u de analyse dat voormalig president Lula, die momenteel een jarenlange gevangenisstraf uitzit, doelbewust is tegengewerkt om deel te nemen aan de verkiezingen in 2018, die hij, althans volgens opiniepeilingen, waarschijnlijk zou hebben gewonnen? Zo nee, waarom niet, en wat is dan uw lezing van de berichtgeving?
Naar aanleiding van de onthullingen door het online-tijdschrift The Intercept Brazil vond op 19 juni een hoorzitting plaats in het Braziliaanse parlement, waar gesproken is over de vermeende uitlatingen van de huidige Minister van Justitie, dhr. Sergio Moro, die destijds als rechter betrokken was bij de veroordeling van oud-president Lula da Silva.
Ook vond op 25 juni een zitting plaats van het Braziliaanse Hooggerechtshof, waarin de advocaten van oud-president Lula, die thans in de gevangenis zit, diens voorlopige invrijheidstelling vorderden op grond van de stelling dat de uitspraken van dhr. Moro zouden aantonen dat er sprake is geweest van een politiek proces tegen de oud-president. Het Hooggerechtshof heeft deze vordering vooralsnog afgewezen en zet de behandeling van de zaak voort na afloop van het zomerreces. Een datum daarvoor is nog niet vastgesteld.
Het is aan het Braziliaanse rechtssysteem om tot een juridisch oordeel te komen over de al dan niet vermeende uitlatingen van dhr. Sergio Moro.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat aanklagers toegaven dat het bewijsmateriaal tegen Lula, op basis waarvan hij veroordeeld is, mager is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zeggen de gelekte documenten naar uw oordeel over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Brazilië en de veroordeling van oud-president Lula vorig jaar?
Zie antwoord vraag 2.
De Stuwmeerregeling Groningen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Waarom hebt u besloten de deadline van de vaste vergoeding van 5.000 euro uit de Stuwmeerregeling Groningen wel te verruimen naar 12 juni 2019, maar bij de variabele vergoeding tot 11.000 euro de deadline van 1 januari 2019 te handhaven?1 Deelt u de mening dat hiermee het risico van rechtsongelijkheid blijft bestaan en hierdoor «twee soorten gedupeerden» worden gecreëerd?
De TCMG heeft mij geadviseerd om zowel de variant van 5.000 euro als de variant van € 11.000,– van de stuwmeerregeling te laten gelden voor iedereen die een schademelding heeft gedaan tot 1 januari 2019. TCMG heeft in haar afweging het terugbrengen van het stuwmeer afgewogen tegen het feit dat deze maatregel ook leidt tot rechtsongelijkheid. Daarnaast is gekeken naar uitvoeringsbelasting.
Er is op een zeer fundamentele manier, met alle bestuurders van Groningen en met de maatschappelijke organisaties, gekozen voor een onafhankelijke positie van de TCMG. Ik hecht daar veel waarde aan. In het laatste bestuurlijk overleg werd duidelijk dat alle partijen, zeker ook de maatschappelijke organisaties de onafhankelijke positie onderschrijven. Het is dus niet gepast om lichtzinnig van het advies van de TCMG af te wijken.
De € 11.000,– variant biedt een verdergaande oplossing die het risico van ongelijkheid verder vergroot. Daarnaast wil ik dat de stuwmeerregeling daadwerkelijk een oplossing biedt voor gedupeerden die al lang wachten. De € 11.000,– variant legt naar verwachting een hoger beslag op de uitvoeringsorganisatie. Dossiers worden nog steeds achteraf administratief afgehandeld door de TCMG (controleren declaraties, betalen etc.). Bij de eenmalige betaling van € 5.000,– is hier geen sprake van. Dit is ook de reden dat ik niet bereid ben het maximumbedrag van de variabele vergoeding te schrappen en te laten gelden voor alle schadeclaims die na 1 januari 2019 zijn ingediend.
Gedupeerden die geen gebruik kunnen maken van de regeling, gedupeerden die een hoger bedrag dan 11.000 euro aan herstelkosten verwachten te maken of geen gebruik willen maken van de regeling, kunnen gebruik maken van het reguliere proces en binnenkort ook van de aannemersvariant nieuwe stijl waarmee uiteindelijk hetzelfde doel wordt bereikt. Hier kan zonder een maximum bedrag een eigen aannemer, die aan de minimumvereisten voldoet, de opname en calculatie doen, waarna een toets door de deskundige plaatsvindt en bij toekenning de aannemer de herstelwerkzaamheden kan uitvoeren.
Ik besef dat elke datum onderwerp van discussie zal zijn en een groep aanvragers splitst, waarbij er altijd mensen net buiten de regeling vallen. Een ruimhartige eenmalige regeling als deze is echter alleen uitvoerbaar als de grens strikt wordt gehanteerd. Alle betrokken partijen hebben begrip getoond voor de noodzaak van een harde begrenzing, en aangegeven dat principe te onderschrijven.
Hoe groot is het risico dat gedupeerden die in werkelijkheid meer dan 5.000 euro schade hebben toch akkoord gaan met uitbetaling van dit bedrag, simpelweg omdat zij compleet moegestreden zijn en het jarenlange wachten beu zijn? Hoe gaat u ervoor zorgen dat iedereen op korte termijn uitgekeerd krijgt waar men recht op heeft?
Aanvragers hebben de keuze om deel te nemen aan deze regeling of om in de reguliere, zorgvuldige procedure van schadeafhandeling te blijven. Ik zal mensen hier goed over laten informeren.
Bent u ertoe bereid, zoals eerder is voorgesteld, het maximumbedrag van de variabele vergoeding (11.000 euro) te schrappen en deze ook te laten gelden voor schadeclaims die na 1 januari 2019 zijn ingediend? Zo nee, bent u er dan op z’n minst toe bereid om de «deadline» van de variabele vergoeding ook te verruimen naar 12 juni 2019?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat gedupeerden – ondanks dat u met veel bombarie hebt verkondigd de schadeafhandeling rigoureus te vereenvoudigen en te versnellen – een brief van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen(TCMG) hebben ontvangen, waarin staat dat zij «opeens» twee keer zo lang op afhandeling van hun schade moeten wachten? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is? Wat gaat u hieraan doen?
Tot mijn grote spijt kan ik niet terugdraaien dat 5.400 mensen al ruim 15 maanden wachten op een besluit en nu nog langer moeten wachten. De lange doorlooptijden zijn voor mij reden geweest om een vergaande maatregel als de stuwmeerregeling te treffen. Met deze regeling moet de werkvoorraad van TCMG worden teruggebracht tot werkbare proporties. Hiermee kan TCMG de resterende schademeldingen binnen een redelijke termijn en met een zorgvuldig proces afhandelen. Maar de omstandigheid dat de beslistermijn voor nieuwe aanvragers door deze maatregel korter wordt, helpt de 5400 mensen die al 15 maanden gewacht hebben en nog langer moet wachten op hun besluit niet. Wel kunnen zij gebruik maken van de stuwmeerregeling, waarmee, als zij het aanbod accepteren, bewoner gelijk duidelijkheid heeft en 5.000 euro ontvangt, waarmee schade hersteld kan worden of gelijk een aannemer in de arm kunnen nemen en de bonnetjes kan declareren bij de TCMG.
Deelt u de mening dat uw zogenaamde versnellingsmaatregelen al hebben gefaald nog voordat deze praktisch in werking zijn getreden? Wat gaat u doen om gedupeerden niet nog langer te laten wachten, maar de boel echt te versnellen?
Nee. Naast de stuwmeerregeling heb ik per brief van 3 juni jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 639) al geïnformeerd over de stappen die gezet worden om het reguliere proces van schadeafhandeling te verbeteren.
Bent u bereid een streep te zetten onder alle ingediende schadeclaims en direct tot uitbetaling dan wel versterking over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee. De stuwmeerregeling is een eenmalige maatregel voor gedupeerden die lang moeten wachten, omdat het stuwmeer de TCMG belemmert om schademeldingen binnen een redelijke termijn af te doen. Met deze maatregel heb ik er vertrouwen in dat voor de overige en toekomstige meldingen het reguliere proces van schadeafhandeling door de TCMG kan worden voortgezet. Uiteraard houd ik daarbij samen met de TCMG een vinger aan de pols.
Deelt u de conclusie dat onder uw bewind het Groningse aardbevingsdrama dramatischer, complexer en voor veel gedupeerden uitzichtlozer is geworden? Zo nee, hoe bewijst u, gezien de toenemende ellende, het tegendeel?
Nee, die conclusie deel ik niet. De maatschappelijke impact van de aardbevingen door gaswinning in Groningen is groot. De aardbevingen hebben geleid tot gevoelens van onveiligheid en machteloosheid. Rijk en regio erkennen gezamenlijk dat dit zo niet langer kan.
De gaswinning uit het Groningenveld gaat daarom zo snel mogelijk naar nul. Dat is volgens het kabinet de beste manier om de veiligheid in Groningen op korte termijn te verbeteren en op langere termijn te garanderen. Daarnaast is de afgelopen maanden gezocht naar versnellingsmogelijkheden voor de schadeafhandeling, de versterking van woningen en de afbouw van de gaswinning. Ik heb vertrouwen in de effecten van deze maatregelen.