Vluchtelingen met vals paspoort die vrijuit gaan |
|
Sietse Fritsma (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Vluchteling met vals paspoort vrijuit»?1
Ja.
Klopt het dat de Hoge Raad heeft bepaald dat een asielzoeker niet strafrechtelijk behoort te worden vervolgd wegens het in het bezit hebben van vervalste documenten?
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een asielzoeker niet strafrechtelijk dient te worden vervolgd wegens het onmiskenbaar in het kader van zijn vlucht in het bezit hebben of aangewend hebben van valse of vervalste documenten.2 Dat betekent dat de asielzoeker niet strafrechtelijk kan worden vervolgd totdat onherroepelijk afwijzend op de asielaanvraag is beslist. Na een afwijzing van de asielaanvraag kan de vreemdeling strafrechtelijk worden vervolgd voor het gebruik van valse of vervalste documenten in de asielprocedure. Een asielzoeker kan ook strafrechtelijk worden vervolgd als hij gebruik maakt van valse of vervalste reisdocumenten nadat hij in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning. Het gaat dan bijvoorbeeld om strafrechtelijke vervolging wegens fraude na afronding van de asielprocedure.
Deze praktijk is niet nieuw. Naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad uit 20123 vervolgt het Openbaar Ministerie in beginsel alleen nog zaken waarbij een vreemdeling in het bezit is van een vals of vervalst reisdocument als er een onherroepelijke en afwijzende uitspraak is op de eerste asielaanvraag. Met het verschijnen van het arrest van 3 juni 2014 zijn de mogelijkheden voor het Openbaar Ministerie om vreemdelingen met een vals of vervalst reisdocument te vervolgen niet veranderd.
Deelt u de mening dat artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag, waarin wordt bepaald dat er geen strafsancties mogen volgen voor vluchtelingen, ook niet als ze niet over de juiste papieren beschikken die kunnen aantonen dat ze uit een land komen waar hun leven of vrijheid wordt bedreigd, het onmogelijk maakt voor Nederland om te bepalen uit welk land een asielzoeker komt en dus of de asielzoeker wel daadwerkelijk een vluchteling is en hier wel of geen verblijfsstatus kan krijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de strafrechtelijke procedure en de vreemdelingrechtelijke procedure. Het feit dat een asielzoeker niet kan worden vervolgd voor het gebruik van een vals of vervalst reisdocument zolang niet onherroepelijk vast staat dat hij geen vluchteling is, althans dat het Openbaar Ministerie daarin niet-ontvankelijk is, staat los van de beoordeling van de asielaanvraag. Voor die beoordeling is en blijft van belang dat de asielzoeker ter staving van zijn aanvraag documenten, zoals een paspoort, overlegt als hij die bezit. Indien de asielzoeker ter staving van zijn asielaanvraag valse of vervalste reis- of identiteitspapieren overlegt en opzettelijk de echtheid daarvan volhoudt, kan dit aan hem worden tegengeworpen en kan dat leiden tot afwijzing van zijn asielaanvraag.
Hoe vaak gebeurt het dat asielzoekers valse papieren gebruiken en achteraf helemaal geen vluchteling blijken te zijn?
Bij de beoordeling van een asielverzoek betrekt de IND de factoren die staan beschreven in artikel 31, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000, waaronder het door de vreemdeling overleggen van valse of vervalste documenten. Een afwijzing van een asielverzoek is altijd gebaseerd op een beoordeling van alle feiten en omstandigheden en niet op grond van één enkele omstandigheid zoals bijvoorbeeld het overleggen van valse of vervalste documenten. Er bestaan daarom geen gegevens op basis waarvan een direct verband kan worden gelegd tussen het aantal afgewezen asielverzoeken en het aantal malen dat er valse of vervalste documenten zijn overlegd.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen valt aan de hardwerkende Nederlander dat zij wel een straf of boete krijgen als zij over valse documenten beschikken of geen geldig identiteitsbewijs bij zich hebben en een asielzoeker niet? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Zoals ik in mijn antwoord op vraag twee heb aangegeven, is strafrechtelijke vervolging mogelijk nadat de afwijzing van de asielaanvraag onherroepelijk is geworden. Als een vluchteling zich, nadat hem een asielverblijfsvergunning is verleend, schuldig maakt aan het gebruik van valse of vervalste reisdocumenten kan hij ook strafrechtelijk voor worden vervolgd, net als iedere Nederlander die zich aan een dergelijk delict schuldig maakt.
Deelt u de mening dat iedereen bestraft moet worden die de zaak met valse papieren wil bedonderen en dat asielzoekers daarbij niet moeten worden uitgezonderd? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Uit het arrest van de Hoge Raad blijkt de bijzondere positie van de vreemdeling ten aanzien van wie nog niet onherroepelijk afwijzend op zijn asielaanvraag is beslist. Het arrest is bindend.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag tot gevolg heeft dat een asielzoeker niet strafrechtelijk wordt vervolgd wegens het in het bezit hebben van vervalste documenten?
Er zullen geen maatregelen worden genomen, anders dan dat in voorkomende gevallen goed zal worden bezien of sprake is van een vergelijkbare situatie als in de jurisprudentie van de Hoge Raad.
Bent u bereid om te bevorderen dat Nederland het Vluchtelingenverdrag opzegt, temeer daar Nederland daardoor nu de verplichting heeft om iedereen die zich hier aanmeldt op te vangen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uitgangspunt van het kabinet is dat Nederland bescherming biedt aan personen die in het land van herkomst vervolging of onmenselijke behandeling vrezen conform de daartoe geldende internationale verdragen en internationaal recht. Het opzeggen van het Vluchtelingenverdrag verdraagt zich niet met dit uitgangspunt en is daarom niet aan de orde.
Het niet vervolgen van vluchtelingen met valse papieren |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Vluchteling met vals paspoort gaat vrijuit in Nederland»?1
Ja.
Klopt het dat als gevolg van een arrest van de Hoge Raad, het Openbaar Ministerie geen vluchtelingen meer vervolgt als zij met valse papieren het land binnenkomen?
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een asielzoeker niet strafrechtelijk dient te worden vervolgd wegens het onmiskenbaar in het kader van zijn vlucht in het bezit hebben of aangewend hebben van valse of vervalste documenten.2 Dat betekent dat de asielzoeker niet strafrechtelijk kan worden vervolgd totdat onherroepelijk afwijzend op de asielaanvraag is beslist. Strafrechtelijke vervolging door het Openbaar Ministerie is wel mogelijk na een onherroepelijke afwijzing van de asielaanvraag en wanneer de vreemdeling gebruik maakt van valse of vervalste reisdocumenten nadat hij in het bezit is gesteld van een asielverblijfsvergunning.
Deze praktijk is niet nieuw. Naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad uit 20123 vervolgt het Openbaar Ministerie in beginsel alleen nog zaken waarbij een vreemdeling in het bezit is van een vals of vervalst reisdocument als er een onherroepelijke en afwijzende uitspraak is op de eerste asielaanvraag. Met het verschijnen van het arrest van 3 juni 2014 zijn de mogelijkheden voor het Openbaar Ministerie om vreemdelingen met een vals of vervalst reisdocument te vervolgen niet veranderd.
Hoe duidt u de uitspraak van de Hoge Raad en hoe beziet u uw pogingen om überhaupt een eigen toelatingsbeleid te voeren, als zelfs vluchtelingen met valse papieren geen strobreed in de weg gelegd wordt?
Het arrest van de Hoge Raad ziet op de strafrechtelijke vervolging van vreemdelingen voor het gebruiken van valse of vervalste reisdocumenten. Het heeft geen directe gevolgen voor het toelatingsbeleid. Er moet immers een onderscheid worden gemaakt tussen de strafrechtelijke procedure en de vreemdelingrechtelijke procedure. Het feit dat een asielzoeker niet kan worden vervolgd voor het gebruik van een vals of vervalst reisdocument zolang niet onherroepelijk vast staat dat hij geen vluchteling is, staat los van de beoordeling van de toelatingsvraag. Voor de beoordeling van de asielaanvraag is en blijft van belang dat de asielzoeker ter staving van zijn aanvraag documenten, zoals een paspoort, overlegt als hij die bezit. Indien de asielzoeker ter staving van zijn asielaanvraag valse of vervalste reis- of identiteitspapieren overlegt en opzettelijk de echtheid daarvan volhoudt, kan dit aan hem worden tegengeworpen en kan dat leiden tot afwijzing van zijn asielverzoek.
Hoeveel vluchtelingen zullen als gevolg van deze uitspraak niet worden vervolgd en deelt u de vrees dat deze ontwikkeling zorgt voor een aanzuigende werking?
Zoals ik in antwoord twee heb aangegeven is strafrechtelijke vervolging wel mogelijk nadat de afwijzing van de asielaanvraag onherroepelijk is geworden en wanneer de vreemdeling zich schuldig maakt aan het gebruik van valse of vervalste reisdocumenten nadat hem een asielverblijfsvergunning is verleend. Ik verwacht dan ook geen aanzuigende werking van het arrest van de Hoge Raad.
Hoeveel asielzoekers niet strafrechtelijk worden vervolgd laat zich niet voorspellen aangezien ieder asielverzoek op de individuele merites wordt beoordeeld.
Bent u bereid om al het mogelijke te doen om deze uitspraak ongedaan te maken, zelfs als dat betekent dat het Vluchtelingenverdrag moet worden opgezegd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uitgangspunt van het kabinet is dat Nederland bescherming biedt aan personen die in het land van herkomst vervolging of onmenselijke behandeling vrezen conform de daartoe geldende internationale verdragen en internationaal recht. Het opzeggen van het Vluchtelingenverdrag verdraagt zich niet met dit uitgangspunt en is daarom niet aan de orde.
Het bericht “Opnieuw straf brandstichter Winschoten” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opnieuw straf brandstichter Winschoten»?1
Ja.
Klopt het dat de brandstichter zijn eventuele celstraf waarschijnlijk mag uitzitten in de tbs-kliniek waar hij inmiddels is opgenomen?
Gevangenisstraffen worden in beginsel in penitentiaire inrichtingen ten uitvoer gelegd. De tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel vindt in de daartoe ingerichte forensisch psychiatrische centra (fpc’s) plaats, uitzonderingen daargelaten. Met toepassing van artikel 13, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is het mogelijk om personen met een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis (lees: geestesstoornis) die zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf in een fpc te plaatsen indien zij hiervoor in aanmerking komen. Op deze wijze kan bijvoorbeeld worden voorkomen dat een lopend behandeltraject (onnodig) wordt onderbroken vanwege een later opgelegde gevangenisstraf.
In die gevallen dat een tbs-gestelde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf kan de rechter, in aanvulling op het dictum, advies geven over de locatie waar deze gevangenisstaf moet worden uitgezeten, daarbij rekening houdend met het noodzakelijke zorg- en beveiligingsniveau van betrokkene evenals de ernst van het gepleegde delict.
Op grond van het eventuele advies van de rechter en een gedragskundig advies bezie ik per geval of het fpc-verblijf van betrokkene wordt gecontinueerd of dat een tijdelijke plaatsing in het gevangeniswezen aangewezen is.
Deelt u de mening dat een celstraf geen celstraf is als deze niet in een gevangenis wordt uitgezeten, maar in een tbs-kliniek waar een ander regime geldt dan in een gevangenis? Zo nee, waarom niet?
In het gevangeniswezen en de forensische zorgsector staat een persoonsgerichte aanpak centraal. Met deze aanpak kan het recidiverisico van veroordeelden het meest effectief worden teruggebracht. In dat kader is het van belang dat personen met een geestesstoornis zo veel mogelijk worden toegeleid naar de meest passende plek, indien noodzakelijk met een passend beveiligingsniveau. Dit kan bijvoorbeeld een penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) of een fpc zijn.
Ondanks dat in fpc’s de (interne) rechtspositie van de Beginselenwet verpleging terbeschikkinggestelde (Bvt) geldt en dus niet de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) zoals in het gevangeniswezen, is in beide gevallen sprake van vrijheidsbeneming. Daarom acht ik het verantwoord dat in bepaalde gevallen de later opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer kan worden gelegd in een fpc (met een Bvt-regime) met daarbij als randvoorwaarden dat de zorgbehoefte van de betrokkene hiertoe noodzaakt en dit vanuit veiligheidsoverwegingen toelaatbaar is.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat, indien er daadwerkelijk celstraf door de rechter wordt opgelegd, deze in de gevangenis wordt uitgezeten en niet in een tbs-kliniek?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt het voor dat criminelen hun celstraf mogen uitzitten in een tbs-kliniek waar zij al verblijven?
Vanaf 2012 zijn zeven tbs-gestelden veroordeeld tot een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf waarbij in vier gevallen de opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer werd gelegd in een gevangenis. In de overige drie zaken wordt op dit moment nog met het Openbaar Ministerie gesproken over de tenuitvoerleggingslocatie.
Gaat die celstraf in dat geval dan pas in op het moment dat de behandeling klaar is of stopt de behandeling ten tijde dat de crimineel zijn celstraf moet uitzitten? Zo niet, waarom niet? Zou dat betekenen dat de crimineel niets merkt van de aan hem opgelegde celstraf en dat de aan hem opgelegde celstraf dus geen gevolgen voor hem heeft?
Indien ervoor wordt gekozen om een gevangenisstraf ten uitvoer te leggen in het fpc waar betrokkene al verblijft, loopt de termijn van de tbs-maatregel door. Dit leidt ertoe dat het behandeltraject kan worden voortgezet. Op deze wijze verkrijgen tbs-gestelden de noodzakelijke zorg, ook als hun vrijheid uit anderen hoofde wordt ontnomen.
Dit betekent echter niet dat een later opgelegde gevangenisstraf geen gevolgen heeft voor tbs-gestelden. Zo vinden er tijdens de looptijd van een gevangenisstraf geen verlofbewegingen plaats. Dit betekent dat een eventuele inmiddels verkregen bewegingsvrijheid van tbs-gestelden wordt opgeschort, waarmee de terugkeer in de samenleving zo kort als mogelijk, maar zo lang als nodig wordt uitgesteld.
Deelt u de mening dat de belastingbetaler niet moet opdraaien voor de duurdere kosten van een tbs plaats, aangezien de gevangenis goedkoper is? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid persoonlijk dit verschil te betalen mocht er daadwerkelijk een straf opgelegd worden die mag worden uitgezeten in een tbs-kliniek?
Door middel van een tbs-maatregel kan de recidive van personen met een geestesstoornis laag worden gehouden. Zo is de algemene recidive van ex-tbs-gestelden twee jaar na beëindiging van de maatregel 20,9 procent, terwijl dit percentage bij de gehele groep ex-justitiabelen aanzienlijk hoger ligt: 49,3 procent. Het is daarom van belang dat deze maatregel alleen wordt onderbroken als dit noodzakelijk is – bijvoorbeeld wanneer de rechter een gevangenisstraf oplegt en daarbij adviseert dat deze straf in een penitentiaire inrichting moet worden uitgezeten.
Bovendien kan schorsing of onderbreking van de tbs-maatregel ook leiden tot een toename van de kosten, omdat het behandeltraject hierdoor wordt vertraagd en in een aantal gevallen ook wordt gefrustreerd. Dit maakt dat in elke individuele casus een afweging moet worden gemaakt over de wijze van tenuitvoerlegging.
Het bericht ‘Ruim baan voor verkeershufters’ en ‘Oom agent is onzichtbaar’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Ruim baan voor verkeershufters» en «Oom agent is onzichtbaar»?1
Ja.
Klopt de informatie dat het aantal staandehoudingen in het verkeer de laatste vier jaar is gehalveerd? Zo ja, wat was hiervoor de aanleiding en heeft deze dalende trend zich in 2014 verder voortgezet? Hoe verhouden deze cijfers zich tot de inzet op het verbeteren van de verkeersveiligheid op het hoofdwegennet en het onderliggend wegennetwerk?
Het handhaven van de verkeersveiligheid is en blijft een belangrijke taak van de politie.
Op 18 november 20132 heb ik aan de Kamer gemeld dat ik per 1 januari 2015 een hardere aanpak van de veelpleger in het verkeer zal invoeren. Ik zal daarvoor een aantal zogenoemde «Mulderfeiten» uit de wet Mulder (WAHV) halen en deze naar het strafrecht overbrengen. Hierdoor wordt het mogelijk om begane overtredingen te registreren en, na herhaald plegen, een zwaardere sanctie toe te passen. Ik zal u op korte termijn nader informeren over de voorbereidingen voor deze nieuwe veelplegeraanpak.
Het staande houden van overtreders is slechts één van de middelen van de politie om de verkeersveiligheid te handhaven en te verbeteren. Naast staande houdingen is hierbij onder meer het gebruik van trajectcontrolesystemen, flitspalen, mobiele radersets en laserguns van belang. Deze leveren een positieve bijdrage aan de verkeersveiligheid en worden zowel op het hoofdwegennet als op het onderliggend wegennetwerk ingezet. Dat blijft ook zo in 2014. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de onopvallende, met video uitgeruste, politievoertuigen die zich met name richten op het gedrag van veelplegers van verkeersovertredingen. Kortom, ik deel de mening niet dat verkeershufters ruim baan krijgen.
Over 2013 is weer een stijgende lijn te zien ten aanzien van de staandehoudingen. In 2013 zijn er ruim 50.000 mensen meer staande gehouden na een verkeersovertreding dan in 2012. Over de periode 2010 – 2013 is er inderdaad sprake van een teruggang. Het is nog te vroeg om concrete uitspraken over 2014 te doen.
Dit is overigens geen nieuwe ontwikkeling. Over de achtergrond van de teruggelopen staandehoudingen stuurde ik uw Kamer reeds in 20113 het onderzoek van het WODC dat daar verschillende redenen voor gaf.
Deelt u de mening dat verkeershufters ruim baan krijgen? Hoe verhoudt voornoemde berichtgeving zich tot de (voorgenomen) intensieve aanpak van verkeershufters? Kunt u hierbij tevens ingaan op de voortgang van het nieuwe beleid met betrekking tot de aanpak van verkeershufters?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven op welke wijze u invulling geeft aan de (gepercipieerde) pakkans en of er sprake is van een dalende pakkans?
De gepercipieerde pakkans wordt bepaald door de verschillende handhavingsmiddelen die de politie inzet. Staandehoudingen zijn van belang, alsmede de elektronische handhavingsmiddelen: flitspalen, trajectcontroles, mobiele radarsets etc. De politie streeft ernaar de feitelijke pakkans op de zogenoemde Helmgrasfeiten (helm, gordel, rood licht, alcohol, snelheid) zo hoog mogelijk te laten zijn, onder meer door informatiegestuurde inzet op onveilige wegvakken. Dit houdt in dat de politie handhaaft op die plaatsen en tijdstippen waar het effect van het optreden optimaal is.
Tevens wil de politie door zichtbare staandehoudingen en het voeren van mediabeleid (bijvoorbeeld medewerking aan het tv-programma «Wegmisbruikers») actief bijdragen aan (en beïnvloeden van) de pakkans bij de overige weggebruikers. Op deze manier wordt de gepercipieerde pakkans met de hiertoe beschikbare middelen zo hoog mogelijk gehouden.
Hoe oordeelt u over de uitspraken van voormalig verkeersofficier Koos Spee dat het lijkt of verkeerscriminaliteit niet mag worden aangepakt en dat het in ieder geval geen prioriteit heeft?
Automobilisten mogen zich beslist niet onaantastbaar wanen. De inzet van de politie is er zeker op gericht om weggebruikers die de regels overtreden en een gevaar zijn voor de verkeersveiligheid, aan te pakken. Daarom worden technische hulpmiddelen ingezet zoals flitspalen, trajectcontrolesystemen en mobiele radarsets, waardoor aan de hand van het kenteken verkeersovertredingen worden geregistreerd. Dit biedt ruimte voor de politie om zich ook op andere overtredingssoorten te richten. Zo handhaaft de politie ook op basis van eigen waarneming, bijvoorbeeld aan de hand van onopvallende (met video uitgeruste) politieauto’s.
De hoge handhavingsintensiteit (24 uur; zeven dagen in de week) van de digitale flitspalen en trajectcontrolesystemen leidt aantoonbaar tot aanpassing van gedrag, bijvoorbeeld het verlagen van de snelheid en het minder negeren van het rode licht. Dat vergroot op die plaatsen de verkeersveiligheid.
Ik herken mij dan ook niet in het beeld van de voormalige verkeersofficier. Zoals ik al heb aangegeven, is het handhaven van de verkeersveiligheid een belangrijke taak van de politie. De capaciteit van de verkeershandhavingsteams is met de komst van de Nationale Politie gelijk gebleven. Ik verwijs tevens naar de beantwoording van vragen 3 en 4.
Hoe oordeelt u voorts over de uitspraak van Koos Spee dat verkeersovertredingen prima via het kenteken kunnen worden aangepakt maar dat automobilisten zich op andere terreinen onaantastbaar wanen? Zorgen flitspalen en trajectcontroles er niet juist voor dat de politie zich op ander wangedrag in het verkeer kan richten? Kunt u een nadere reactie geven op de toegevoegde waarde van flitspalen en trajectcontroles en de inzet en prioriteiten voor de politie in het verkeer?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat cybercrime Nederland jaarlijks 8,8 miljard euro kost |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Cybercrime kost Nederland 8,8 miljard euro per jaar», het bericht «Nadelen internet worden te groot» en het bericht «Bedrijven komen in actie tegen digitaal onheil»?1 2 3 Heeft u voorts kennisgenomen van het rapport «Net Losses: Estimating the Global Cost of Cybercrime, Economic impact of cybercrime II»?4
Ja.
Acht u de conclusie uit het hierboven genoemde rapport juist dat cybercrime in Nederland jaarlijks een verliest oplevert van 1,5% van het Bruto Nationaal Product (BNP)? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en over welke cijfers beschikt u?
De economische schade als gevolg van cybercrime is lastig te becijferen. Ik kan de gegevens daarom niet bevestigen. Het rapport meldt dat vooral de verschillen in de grondigheid van de registratie de variaties tussen landen verklaren. Daarnaast behoort de Nederlandse digitale infrastructuur tot de beste van de wereld, maken Nederlanders gemiddeld veel gebruik van digitale diensten ten opzichte van andere landen en gebruikt veel internationaal internetverkeer de Nederlandse infrastructuur. Ook dat kunnen redenen zijn de gevolgen van cybercrime in Nederland naar verhouding hoog in te schatten. Het rapport bevat bovendien een ruime omschrijving van cybercrime.
Weet u waarom het verlies ten gevolge van cybercrime uitgedrukt in een percentage van het BNP in Nederland relatief hoog is? Zo ja, wat zijn de oorzaken van dit hoge percentage? Zo nee, waarom weet u dit niet en acht u het alsnog vergaren van dergelijke kennis relevant voor een gerichte aanpak van cybercrime in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat cybercrime niet alleen het belang van het Nederlandse bedrijfsleven raakt, maar ook het publieke belang van onze nationale economie? Zo ja, betekent dit dat meer dan nu het geval de overheid een grotere rol op zich zou moeten nemen in de bestrijding van cybercrime? Zo nee, waarom niet?
Ja. De mogelijkheden van het internet zijn voor Nederlandse burgers, bedrijven en de overheid van groot belang. Cybercrime heeft niet alleen directe schade voor de betrokkenen tot gevolg, maar leidt ook tot schade voor de samenleving en de economie als geheel. Zo vormen digitale spionage en sabotage een bedreiging voor de nationale veiligheid en economie. Cybercrime ondergraaft het vertrouwen in het internet en digitale dienstverlening in het algemeen. Daarom besteedt de Nederlandse regering veel aandacht aan cyber security. Op 28 oktober 2013 heb ik namens het kabinet de tweede Nationale Cyber Security Strategie (NCSS) aan uw Kamer gestuurd. Daarin heb ik gemeld dat de overheid een meer nadrukkelijke rol zal gaan spelen in het cyberdomein, enerzijds door zelf te investeren in de veiligheid van de eigen netwerken en diensten en anderzijds door partijen bij elkaar te brengen en beschermend op te treden als bijvoorbeeld de veiligheid van bedrijven of burgers wordt bedreigd. Verder zal de overheid waar nodig kader- en normstellend optreden.
De politie en het OM hebben de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan het opbouwen van de capaciteit voor de opsporing en vervolging van cybercrime. De politie heeft met het Team High Tech Crime een kundige capaciteit voor de opsporing van cybercrime opgebouwd en werkt nu aan de verdere uitbreiding en professionalisering daarvan. Ook is de opbouw van digitale expertise in de regionale eenheden van de politie voorzien. Bij het OM zijn speciale officieren belast met de vervolging van cybercrime en zij hebben daarvoor een aanvullende opleiding genoten.
De AIVD heeft in het kader van de nationale veiligheid de afgelopen jaren het onderzoek naar digitale aanvallen gericht op spionage en sabotage geïntensiveerd. Inzicht in digitale aanvallen wordt gedeeld met getroffen partijen en ingezet ten behoeve van een betere detectie en preventie. De AIVD informeert de overheid en samenleving over digitale dreigingen en geeft advies over informatiebeveiliging.
Tenslotte heb ik in het voorjaar het wetsvoorstel Computercriminaliteit III voor advies aan de Raad van State gezonden. Dit wetsvoorstel beoogt onder meer de bevoegdheden van de politie voor de bestrijding van cybercrime en gedigitaliseerde criminaliteit te versterken.
Hoe is de regie over de verschillende overheidsdiensten en de samenwerking tussen de Ministeries van Economische Zaken, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Veiligheid en Justitie geregeld als het om digitale beveiliging en de afstemming met het bedrijfsleven ten aanzien van cybercrime gaat?
De ministeries van Economische Zaken, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en Veiligheid en Justitie hebben een hechte samenwerking op het gebied van cyber security. Er zijn op diverse niveaus periodieke overleggen en de activiteiten van de ministeries worden, vanuit de eigen verantwoordelijkheid van elke organisatie, op elkaar afgestemd. In mijn rol als coördinerend bewindspersoon voor cyber security ben ik verantwoordelijk voor die samenwerking. Daarnaast zoeken de betrokken ministeries actief de samenwerking met private partners.
De totstandkoming van de tweede NCSS is een voorbeeld van de samenwerking tussen de overheid en private partners. Private partners waren vertegenwoordigd in het redactieteam van de strategie. Daarnaast zijn ten behoeve van de strategie twee brede bijeenkomsten georganiseerd om zo veel mogelijk inhoudelijke bijdragen van private partijen te betrekken.
Wat is uw mening over het feit dat de overheid geen deelnemer is aan het de Nationale anti-DDoS Wasstraat (project NaWas) dat DDoS-aanvallen moet weren?
Het Project Nationale anti-DDoS Wasstraat, ofwel project Nawas, is een privaat en gezamenlijk initiatief van diverse providers om een gezamenlijke voorziening in te richten om een overvloed aan verkeer, zoals plaatsvindt bij DDoS-aanvallen, te schonen. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) is vanuit haar rol als netwerkpartner en stimulator van ontwikkelingen in het cyber securityveld voorstander van het ontwikkelen van business cases door private partijen die bijdragen aan digitale veiligheid, en volgt deze met aandacht. Het is uiteindelijk aan klanten, publiek en privaat, om de afweging te maken of deze dienst wordt afgenomen. Het NCSC ondersteunt daar waar mogelijk en noodzakelijk initiatieven op het gebied van digitale veiligheid.
Deelt u de mening dat naar het voorbeeld van het stelsel bewaken en beveiligen van personen en gebouwen er ook een stelsel bewaken en beveiligen zou moeten zijn waarin duidelijk wordt vastgelegd in hoeverre bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor hun beveiliging tegen cybercrime en wanneer daar een taak van de overheid ligt? Zo ja, is een dergelijk stelsel er al, door wie wordt dat uitgevoerd en op basis van welke concrete regelgeving gebeurt dat? Zo nee, acht u een dergelijk stelsel wenselijk en hoe en op welke termijn gaat u dit vormgeven?
Ten aanzien van verantwoordelijkheden op het terrein van cybersecurity geldt, analoog aan het fysieke domein, dat bedrijven primair een eigen verantwoordelijkheid kennen op het gebied van informatiebeveiliging. De afgelopen jaren is ingezet op het borgen van sectorale verantwoordelijkheden en het realiseren van een sluitend stelsel van sectorale regelgeving en interventiemogelijkheden in verband met cybersecurity. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brieven van 23 december 2011 en 6 juli 2012.5 Verder verwijs ik kortheidshalve naar de tweede NCSS.
Herkent u het beeld dat bedrijven die slachtoffer zijn geworden van cybercrime terughoudend zijn in het doen van aangifte, bijvoorbeeld vanwege de vrees van reputatieschade? Zo ja, wat gaat u doen om deze aangiftebereidheid te vergroten en in hoeverre is het doen van anonieme aangifte een mogelijkheid om deze aangiftebereidheid te vergroten?
De vrees voor reputatieschade kan in bepaalde gevallen voor bedrijven een overweging zijn om geen ruchtbaarheid te geven aan een cyberaanval. In nauwe samenwerking tussen publieke en private partijen is binnen de bewustwordingscampagne «Stopcybercrime.nu» van MKB-Nederland een hulpknop ontwikkeld waar informatie over typen cybercriminaliteit op één punt vindbaar is en waar bedrijven die slachtoffer zijn of denken te zijn geworden direct een handelingsperspectief wordt geboden. Daarbij wordt ook de mogelijkheid van het doen van een melding of aangifte toegelicht. Verder is het versterken van het intake- en registratieproces van aangiften cybercrime een actiepunt uit de tweede NCSS.
Het tijdens een strafrechtelijk onderzoek en strafproces (tot op zekere hoogte) afschermen van de identiteit van een aangever is in beginsel alleen mogelijk als er sprake is van een uitzonderlijke, bedreigende situatie jegens de aangever.
Naast het inzetten van het strafrecht maken andere interventiemethoden deel uit van een integrale aanpak van cybercrime. Daarbij werken publieke ketenpartners en private partijen samen. Bij het NCSC kunnen bijvoorbeeld cyberincidenten vertrouwelijk worden gemeld, zodat andere organisaties kunnen worden geïnformeerd en (verdere) schade kan worden voorkomen. Het NCSC kan organisaties bovendien begeleiden en adviseren in de afhandeling van een cyberincident.
In hoeverre is de huidige wijze van strafrechtelijke vervolging nog geschikt om cybercriminelen aan te pakken die misdrijven over de hele wereld plegen?
Cybercrime is bij uitstek een grensoverschrijdend probleem. Door internationale samenwerking bij de opsporing van cybercrime zijn inmiddels stevige successen geboekt. De internationale opsporing en vervolging is niet (enkel) afhankelijk van het bestaan van bilaterale rechtshulp- of uitleveringsverdragen. Het multilaterale Cybercrimeverdrag uit 2001, gesloten in het kader van de Raad van Europa, bevat afspraken voor het strafbaar stellen van bepaalde vormen van cybercrime en voor wederzijdse hulp bij de opsporing en de vervolging. Inmiddels zijn 42 landen aangesloten bij het verdrag. Nederland ondersteunt de Raad van Europa bij het onder de aandacht brengen van het cybercrimeverdrag bij landen die nog niet zijn aangesloten. Overigens zijn er ook niet-aangesloten landen waarvan de nationale wetgeving wel in lijn is met het Cybercrimeverdrag. Als internationale samenwerking vanwege georganiseerde cybercrime aan de orde is, kan daarnaast het VN-verdrag ter bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit (UNTOC-verdrag) dienen als rechtsbasis voor rechtshulpverlening of uitlevering. Bij dit verdrag zijn 176 landen aangesloten. Vanwege deze verdragen is er geen aanleiding om vervolging en uitlevering van cybercriminelen te betrekken bij onderhandelingen over handelsverdragen. Dit onderwerp sluit bovendien niet aan op het bereik en de inhoud van onderhandelingen over handelsverdragen.
Om de internationale samenwerking bij de opsporing en vervolging van cybercrime te versterken wil Nederland een voortrekkersrol vervullen om te komen tot een verdere harmonisering van de wetgeving op dit gebied. Overigens zal het bereiken van internationale consensus hierover nog de nodige tijd vergen. Verder ondersteunt Nederland in het kader van het Cybercrimeverdrag projecten voor capaciteitsopbouw in landen waar dat nodig is. Inzetbare, kundige capaciteit is immers een basisvoorwaarde voor het daadwerkelijk opsporen en vervolgen van (grensoverschrijdende) cybercrime. De doelgroep hiervan zijn de landen die zich willen aansluiten of onlangs hebben aangesloten bij het cybercrimeverdrag.
In hoeverre levert het gebrek aan een uitleververdrag met sommige landen cybercriminelen in die landen een vrijhaven op voor hun activiteiten? Acht u het wenselijk om in onderhandelingen over handelsverdragen met die landen ook aandacht te schenken aan de mogelijkheid van (internationale) vervolging en van uitlevering van cybercriminelen? Zo ja, op welke wijze wilt u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Het Wob-verzoek dat het lid Omtzigt bij de regeling van werkzaamheden van de Tweede Kamer op 28 mei 2014 heeft gedaan |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Wob-verzoek dat bij de regeling van werkzaamheden van 28 mei 2014 in de Kamer is gedaan?
Is uw antwoord in de brief van 11 juni 2014 over de «Evaluatie van de accijnsverhoging op diesel en LPG» een weigering om de documenten, die in deze Wob-procedure gevraagd zijn, beschikbaar te stellen?
Indien het geen weigering betreft, wanneer zult u dan een besluit op basis van de Wob nemen?
Indien het een weigering betreft, waarom heeft u mij dan niet als eerste het besluit ter hand gesteld en dit niet aan mij gericht?
Kunt u deze vragen met zeer grote spoed beantwoorden en het Wob-besluit met spoed nemen, omdat het expliciet de bedoeling is deze documenten te betrekken bij het plenaire debat in de Kamer over de evaluatie van de accijnsverhogingen?
De demonstratie die op 1 juni plaatsvond op het Rembrandtveld in Almelo tegen de plaatsing van het herdenkingsmonument voor de Armeense genocide op het privé terrein van de Armeens Apostolische Kerk in Almelo |
|
Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU), Pieter Omtzigt (CDA), Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de demonstratie die op 1 juni plaatsvond op het Rembrandtveld in Almelo tegen de plaatsing van het herdenkingsmonument voor de Armeense genocide op het privé terrein van de Armeens Apostolische Kerk in Almelo?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er gratis busvervoer geregeld was voor deelnemers via de aan Diyanet (Turkse ministerie van godsdienstzaken) verbonden moskeeën (deze moskeeën maken ook gebruik van in Turkije opgeleide en door Turkije betaalde imams)?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Turkse Consul-Generaal in Rotterdam mensen bij zich geroepen heeft en gelast heeft deel te nemen aan de demonstratie?)2
Deze berichtgeving is het kabinet bekend, maar deze was niet te verifiëren.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat ter gelegenheid van de opening van het herdenkingsmonument een preek vanuit de Diyanet tegen het herdenkingsmonument onder (de aan Diyanet verbonden) moskeeën in Nederland is verspreid en dat deze in die moskeeën bij het «vrijdagmiddag gebed» diende te worden voorgelezen?3
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat bij de demonstratie de slogan «Karabag ermeniye mezar olacak» – vertaald: «Karabach zal het graf van de Armeniër worden» geschreeuwd werd door de organisatie en luidkeels meerdere keren herhaald werd door het aanwezige publiek?4
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er bij deze demonstratie Ottomaanse legermuziek gespeeld werd, de zogenaamde Mehter Marsi door de groep Mehter ekibi met alle daarbij horende traditionele kleding, instrumenten en uitrusting, terwijl de Armeense genocide juist plaatsvond in het Ottomaanse rijk?5
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat meerdere demonstraties en een petitie tegen het monument ter herdenking van de Armeense genocide georganiseerd zijn door de UETD, een tak van de regerende AK-partij van premier Erdogan van Turkije?6
De UETD heeft wel steun uitgesproken voor deze activiteiten, maar het valt niet te bevestigen dat de UETD de demonstratie en petitie heeft georganiseerd.
Wat vindt u van het feit dat een organisatie als het «Turks Museum Nederland» politiek stelling neemt tegen het Armeense genocide monument en dit doet met onder andere de verhulde dreiging van handelssancties? Past dit bij de rol van dit museum?7
Het is aan het museum om te bepalen of het in deze stelling neemt.
Is er via de diplomatieke vertegenwoordiging van Turkije opheldering gevraagd bij Nederlandse autoriteiten over de vergunning die verleend is voor de bouw van het Armeense genocidemonument (indien en voor zover hier overigens vergunningen voor nodig zijn)? Zo ja, wat is er gevraagd en in welke context? Welk antwoord hebben de Nederlandse autoriteiten gegeven?
De Turkse autoriteiten hebben desgevraagd de verzekering gekregen dat de gebruikelijke procedures zijn gevolgd. Verder heeft de Turkse consul contact opgenomen met de burgemeester van Almelo om de Turkse zienswijze op het monument kenbaar te maken. De burgemeester heeft hier kennis van genomen en in reactie hierop haar zienswijze en wettelijke rol toegelicht.
Kunt u de vergunning die is afgegeven voor het protest in Almelo, publiceren?
Voor het houden van een demonstratie is in Nederland geen vergunning vereist, maar slechts een melding. De burgemeester van Almelo heeft laten weten dat deze melding heeft plaatsgevonden, inclusief het voornemen een podium te plaatsen. Het spelen van een Mehter Marsi was in de melding niet genoemd. De bevestiging van de melding is voor iedereen bij de gemeente Almelo in te zien. Het is niet aan mij om dit document te publiceren.
Wat was het doel van de demonstratie? Heeft de organisatie van te voren een melding gedaan van alle relevante zaken, zoals het podium en het feit dat er een Mehter Marsi gespeeld zou worden?
Zie antwoord vraag 10.
Bestaat er voor het Openbaar Ministerie aanleiding om onderzoek te doen naar de gebruikte teksten zoals "Karabag ermeniye mezar olacak» en andere beledigende en opruiende teksten en ontkenning van de Armeense genocide?8
Het OM heeft een aangifte van discriminatie en belediging ontvangen en deze wordt op dit moment beoordeeld.
Wilt u deze episode meenemen in het onderzoek naar parallelle gemeenschappen dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft toegezegd?9
Het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegezegde onderzoek naar parallelle gemeenschappen in Nederland zal in september worden aangeboden aan de Tweede Kamer. Aan dat onderzoek kunnen geen nieuwe onderwerpen worden toegevoegd. Wel maakt Diyanet Nederland in algemene zin onderdeel uit van het onderzoek.
Wat vindt u van het feit dat
Het kabinet stelt zich op het standpunt dat de contacten tussen een vreemde mogendheid en haar (voormalige) onderdanen in Nederland louter op basis van vrijwilligheid mogen plaatsvinden. Het is aan Nederlanders van Turkse afkomst zelf om te bepalen in welke mate zij contacten met de Turkse overheid of hieraan verwante instellingen willen onderhouden.
De demonstranten hebben gebruik gemaakt van het recht op vrijheid van demonstratie.
Nederland heeft de Turkse autoriteiten erop gewezen dat de kwestie van de Armeense genocide gevoelig ligt en Turkije opgeroepen verantwoordelijk om te gaan met deze situatie.
Bent u voornemens hierover in gesprek te gaan met de Turkse autoriteiten en zo ja, welke boodschap zult u hen dan overbrengen? Zo nee, vindt u dan wenselijk dat dit zich herhaalt?
Zie antwoord vraag 14.
Wat is uw mening en stellingname over de inmenging van de Turkse overheid in de uitgevoerde demonstraties en de druk die de Turkse overheid heeft geleverd op de Nederlands-Turkse Diaspora gemeenschappen, inclusief moskeeën, stichtingen en verenigingen, om deze demonstratie te organiseren?
Het kabinet is van mening dat de gebruikte leuzen tijdens de demonstratie in Almelo niet bijdragen aan een oplossing van deze kwestie. Zie verder de antwoorden op vragen 14 en 15.
Bent u bereid deze bevindingen en bovengenoemde stellingname te bespreken met uw ambtsgenoot in Turkije en met de vertegenwoordiging van de Turkse regering in Nederland?
Zie antwoord vraag 16.
Is het kabinet, met name de minister van Buitenlandse Zaken, de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minister van Veiligheid en Justitie, bereid afstand te nemen van de aard en de toon van de demonstratie en tevens de gebruikte leuzen publiekelijk te veroordelen?
Zie antwoord vraag 16.
Een dader van een gewelddadige overval die vrij komt door een blunder van de politie |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Kent u de berichten: «Dader gewelddadige overval juwelier vrij na blunder politie» en «Overval: geen 10 jaar cel maar vrijspraak»?1 2
Ja.
Klopt het dat de gewelddadige overvaller uit genoemde berichten in hoger beroep is vrijgesproken omdat er te weinig bewijs is dat hij bij de overval betrokken was en komt dit omdat cruciale camerabeelden van de getuigenverhoren zijn verdwenen? Zo ja, hoe is het mogelijk dat deze camerabeelden zijn zoekgeraakt en wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze camerabeelden weer worden gevonden zodat deze gewelddadige overvaller door middel van herziening ten nadele alsnog kan worden berecht?
Het Openbaar Ministerie heeft mij bericht dat uit beveiligingscamera’s in de juwelierszaak blijkt dat de overval door drie mannen is gepleegd. Twee mannen hebben bekend dat zij dit hebben gedaan en zijn hiervoor in 2010 onherroepelijk veroordeeld. Zij hebben verklaard dat de derde verdachte niet bij de overval betrokken is geweest. Hij heeft dat zelf ook altijd ontkend. Op 10 juni 2014 heeft het Hof Den Haag deze derde verdachte vrijgesproken vanwege onvoldoende bewijs.3 Het feit dat het beeldmateriaal van het verhoor van een getuige niet geheel compleet is speelde daarbij blijkens het arrest geen enkele rol.
Het dossier bevat naast aanwijzingen dat de verdachte de derde overvaller was – aanwijzingen waarbij het Hof kanttekeningen plaatst – ook contra-indicaties. Alles afwegende concludeert het Hof daarom dat er onvoldoende bewijs is om wettig en overtuigend bewezen te verklaren dat de verdachte betrokken was bij de overval.
Worden bewijsstukken voorzien van een track-and-trace-systeem zodat deze niet meer kunnen verdwijnen? Zo nee, ziet u mogelijkheden hiertoe? Zo nee, waarom niet?
Sporen die door de forensische opsporing op de plaats delict worden verzameld, worden voorzien van een uniek nummer, een sporenidentificatienummer (SIN). Elk bewijsstuk houdt dit unieke nummer door de hele strafrechtsketen heen. Dit Track & Trace-systeem zorgt ervoor dat sporen binnen het NFI worden geregistreerd en geeft de mogelijkheid om sporen fysiek te volgen.
Overige bewijsstukken worden niet van een dergelijk nummer voorzien. Voor bewijsstukken die niet geregeld worden overgedragen, is een dergelijk systeem ook niet nodig.
Deelt u de mening dat het vreselijk is dat dit echtpaar de dader nu weer tegen het lijf kan lopen omdat hij aan zijn straf ontkomt? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
In deze zaak is het Hof Den Haag tot een andere beoordeling van het beschikbare bewijsmateriaal gekomen dan het Openbaar Ministerie. Er is geen sprake van een blunder. Aangezien de verdachte is vrijgesproken kan deze niet als dader worden aangemerkt.
Deelt u de mening dat het echtpaar eigenlijk een schadevergoeding voor deze blunder verdient en niet de gewelddadige overvaller (wanneer hij schadevergoeding vraagt voor de tijd doorgebracht in detentie)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De uitkering voor voormalig politici |
|
Paul Ulenbelt , Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hoeveel voormalig politieke ambtsdragers zijn er die een uitkering ontvangen in het kader van de Algemene Pensioenwet Politieke Ambtsdragers (Appa)? Kunt u dit uitsplitsen naar voormalig wethouders, burgemeesters, gedeputeerden, commissarissen van de Koning, Ministers, Staatssecretarissen, Tweede Kamerleden, bestuurders van een waterschap en voorzitters van een waterschap?1
De uitvoering van de Appa is een gedecentraliseerde verantwoordelijkheid. In principe is het bestuursorgaan waar de politieke ambtsdrager werkzaam is geweest, verantwoordelijk voor de Appa-uitkering. Indien betrokkene bij diverse bestuursorganen politiek actief is geweest, heeft hij of zij in principe recht op een Appa-uitkering ten laste van elk van die bestuursorganen afzonderlijk. Het Ministerie van BZK houdt niet bij hoeveel Appa-uitkeringen er zijn bij provincies, gemeenten en/of waterschappen.
Wat betreft de Appa-uitkeringen ten laste van het Rijk en de Staten-Generaal heeft het Ministerie van BZK een uitvoeringscontract afgesloten, mede namens de Staten-Generaal. Dit contract omvat de uitvoering van de Appa voor voormalige bewindspersonen, leden van de Tweede Kamer, voorzitters van de Eerste Kamer, Rijksvertegenwoordigers BES, (substituut) Nationale Ombudsmannen, waarnemend commissarissen van de Koning, waarnemend burgemeesters en herindelingsburgemeesters.
Ik kan u van hen aangeven hoeveel er in december 2013 aanspraak konden maken op een Appa-uitkering en hoeveel er daadwerkelijk een uitkering ontvingen (de aantallen fluctueren over het jaar gezien). Dat onderscheid tussen aanspraak en uitkering is van belang omdat een aanspraak niet altijd tot uitkering komt. In het jaar 2013 is ongeveer 40 procent van de Appa uitkeringsrechten op nihil gesteld in verband met neveninkomsten.
Bij waarnemers is van belang te weten dat hun Appa-uitkering 1:1 gekoppeld is aan de duur van de waarneming; in tegenstelling tot de reguliere Appa-gerechtigden, wordt geen rekening gehouden met eerdere Appa-diensttijd.
Aanspraak
Uitkering
Ministers/Staatssecretarissen
33
19
Tweede Kamerleden
123
67
Wnd cdK/wnd burgemeester/ herindelingsburgemeesters
33
21
Zijn er verschillen tussen regio’s waar te nemen? Kunt u voor wethouders, burgemeesters, gedeputeerden en commissarissen van de Koning per provincie aangeven hoeveel voormalig politiek ambtsdragers een uitkering ontvangen in het kader van de Appa?
In de rapportages die ik ontvang uit hoofde van het onder antwoord 1 genoemde uitvoeringscontract wordt niet onderscheiden naar regio of provincie.
Zoals in antwoord 1 aangegeven, kan ik niet voor wethouders, burgemeesters, gedeputeerden en commissarissen van de Koning per provincie aangeven hoeveel voormalig politiek ambtsdragers een uitkering ontvangen in het kader van de Appa.
Kunt u aangeven per categorie politiek ambtsdrager hoe lang het duurt voordat zij werk hebben gevonden? In hoeveel gevallen vinden zij binnen drie maanden na aftreden werk? In hoeveel gevallen ontvangen zij voor de maximale duur een uitkering in het kader van de Appa?
Wat betreft de uitvoering van de sollicitatieplicht voor Appa-uitkeringsgerechtigden die onder het door het Ministerie van BZK gesloten uitvoeringscontract vallen (het centrale niveau), is de Tweede Kamer geïnformeerd bij brieven van 6 maart 2012, kenmerk 2012–0000104093, en van 18 april 2013, kenmerk 2013 0000231673. De eerstgenoemde brief betrof een evaluatie over de uitvoering in het eerste jaar (de periode november 2010 tot en met december 2011), de tweede over die in 2012.
Een vergelijkbare evaluatie over het jaar 2013 ten aanzien van deze categorie is in ambtelijke voorbereiding. Het streven is erop gericht deze laatste evaluatie in de maand juli 2014 naar de Tweede Kamer te sturen. In het najaar van 2014 zal ik de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten van een bredere evaluatie die ook de decentrale politieke ambtsdragers betreft.
Wat betreft de Appa-uitkeringsgerechtigden die onder het door het Ministerie van BZK gesloten uitvoeringscontract vallen, is het nu mogelijk om u te informeren over de periode november 2010 tot en met 31 december 2012. Voor het jaar 2013 verwijs ik naar mijn binnenkort naar de Tweede Kamer te zenden evaluatie.
Uit genoemde evaluaties blijkt het volgende ten aanzien van de periode november 2010 tot en met 31 december 2012.
In 2011 zijn er van de vijftien personen vijf succesvol gere-integreerd: vier in een politiek ambt en één via een gestarte eigen onderneming. Hierdoor is de uitkering verminderd tot nihil. Geen van hen is na deze succesvolle re-integratie teruggevallen in de uitkering. Van één andere persoon is de Appa-uitkering in 2011 beëindigd vanwege het einde van de uitkeringsduur. De negen andere uitkeringsgerechtigden zaten in 2011 in de werkgerichte fase. Van deze negen zijn er twee in de eerste maanden van 2012 zodanig gere-integreerd dat hun Appa-uitkering tot nihil kon worden teruggebracht.
In 2012 was de gemiddelde duur van de uitkering tot plaatsing in een duurzame functie voor Kamerleden 145 dagen; voor waarnemend burgemeesters en de herindelingsburgemeesters 254 dagen. Voor bewindspersonen zijn er over 2012 geen cijfers, aangezien op hen nog niet de sollicitatieplicht van toepassing was.
Hoeveel voormalig politiek ambtsdragers zijn er (uitgesplitst naar geheel of gedeeltelijk) vrij gesteld van de sollicitatieplicht? Kunt u dit uitsplitsen naar voormalig wethouders, burgemeesters, gedeputeerden, commissarissen van de Koning, Ministers, Staatssecretarissen, Tweede Kamerleden, bestuurders van een waterschap en voorzitters van een waterschap? Kunt u daarbij toelichten wat de reden van vrijstelling is?
Een Appa-uitkeringsgerechtigde kan op grond van de Appa om vier redenen zijn vrijgesteld van de sollicitatieplicht: betrokkene valt onder het overgangsrecht, ontvangt geen uitkering meer vanwege nieuwe inkomsten anders dan uit een politiek ambt, ontvangt nieuwe inkomsten uit politiek ambt tot een bedrag van 70% of meer van de uitkering of heeft een Appa-uitkering op grond van invaliditeit.
Aan het ministerie wordt gerapporteerd wie er onder de sollicitatieplicht vallen. Wat betreft de Appa-uitkeringsgerechtigden die onder het door het ministerie gesloten uitvoeringscontract vallen, kan ik melden dat er op 31 december 2013 70 uitkeringsgerechtigden onder de sollicitatieplicht vielen. Dat waren 44 Kamerleden, 11 bewindspersonen en 15 in de categorie waarnemend commissaris, waarnemend burgemeester of herindelingsburgemeester. De overigen zijn daarvan dus vrijgesteld om de genoemde redenen. Dat zijn in december 2013 dus 79 Kamerleden geweest, 22 bewindspersonen en 18 personen die voormalig waarnemend commissaris, waarnemend burgemeester of herindelingsburgemeester zijn.
Hoeveel geld ontvingen voormalig politiek ambtsdragers in totaal in het kader van de Appa in 2011, 2012 en 2013? Kunt u dit uitsplitsen naar voormalig wethouders, burgemeesters, gedeputeerden, commissarissen van de Koning, Ministers, Staatssecretarissen, Tweede Kamerleden, bestuurders van een waterschap en voorzitters van een waterschap? Kunt u daarbij toelichten wat de reden van vrijstelling is?
Wat betreft de Appa-uitkeringsgerechtigden die onder het door het Ministerie van BZK gesloten uitvoeringscontract vallen, zijn de totaalbedragen per jaar van de Appa-uitkeringen als volgt:
2011
2012
2013
Ministers/Staatssecretarissen
630.626,57
499.163,42
910.519,06
Tweede Kamerleden
4.391.818,33
3.933.631,39
4.055.116,43
Wnd cdK/wnd burgemeester/herindelingsburgemeesters
976.667,25
750.851,92
1.049.474,41
Overigens zij opgemerkt dat deze uitkeringsbedragen over het jaar gezien nogal fluctueren doordat er uitkeringen worden beëindigd, verminderingen worden toegepast als gevolg van wijzigingen in uitkeringspercentage of in verband met neveninkomsten, danwel nabetalingen of terugvorderingen plaatsvinden.
Wat betreft de reden van vrijstelling verwijs ik naar antwoord 4.
Kunt u toelichten in hoeverre de sollicitatieplicht wordt gehandhaafd door de verschillende bestuursorganen die hiermee belast zijn? Houden de verschillende bestuursorganen zich aan de verplichting om elke drie maanden het sollicitatieproces te evalueren?
Wat betreft de Appa-uitkeringsgerechtigden die onder het door het Ministerie van BZK gesloten uitvoeringscontract vallen, geldt dat de handhaving van de sollicitatieplicht een belangrijk onderdeel is van de uitvoering door de door het Ministerie ingeschakelde uitvoeringsorganisatie (Loyalis Maatwerk Administraties (LMA)) en het re-integratiebureau (Van Ede & Partners). Van Ede meldt elke drie maanden expliciet bij LMA of er sprake is geweest van bijstellingen van de re-integratieplannen. De consultants en de Appa-uitkeringsgerechtigden hebben vrijwel wekelijks contact.
In hoeveel gevallen werd een korting van 5 procent gedurende ten minste een maand opgelegd? Hoe vaak werd hierbij afgeweken van dit percentage en met welke motivatie gebeurde dat? Hoe vaak werd deze maatregel met 50 procent verhoogd vanwege recidive? Kunt u dit uitsplitsen naar voormalig wethouders, burgemeesters, gedeputeerden, commissarissen van de Koning, Ministers, Staatssecretarissen, Tweede Kamerleden, bestuurders van een waterschap en voorzitters van een waterschap? Kunt u daarbij toelichten wat de reden van vrijstelling is?
Wat betreft de Appa-uitkeringsgerechtigden die onder het door het Ministerie van BZK gesloten uitvoeringscontract vallen, blijkt uit eerder genoemde evaluaties dat er geen sancties zijn toegepast. Betrokkenen blijken actief in de uitvoering van het naar de persoon toegesneden re-integratieplan. Voor de situatie in het jaar 2013 verwijs ik naar mijn binnenkort naar de Tweede Kamer te zenden evaluatie.
Indien er sprake is van een vrijstelling van de sollicitatieplicht om de in antwoord 4 gegeven opgesomde redenen, kan er niet worden gesanctioneerd.
In hoeveel gevallen werd een korting van 25 procent gedurende ten minste vier maanden opgelegd? Hoe vaak werd hierbij afgeweken van dit percentage en met welke motivatie gebeurde dat? Hoe vaak werd deze maatregel met 50 procent verhoogd vanwege recidive? Kunt u dit uitsplitsen naar voormalig wethouders, burgemeesters, gedeputeerden, commissarissen van de Koning, Ministers, Staatssecretarissen, Tweede Kamerleden, bestuurders van een waterschap en voorzitters van een waterschap? Kunt u daarbij toelichten wat de reden van vrijstelling is?
Zie het antwoord op vraag 7.
Hoe vaak wordt ervoor gekozen om geen planmatige begeleiding en ondersteuning op te leggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Sollicitatiebesluit maakt onderscheid tussen een vrijwillige planmatige begeleiding en een verplichte. Bij de eerste soort neemt de uitkeringsgerechtigde het initiatief; bij de tweede het re-integratiebedrijf en de uitvoeringsorganisatie. Tussen beide soorten ondersteuning bestaat een verschil in bekostiging. In de praktijk wordt dit onderscheid niet zo scherp gemaakt. In overleg met mijn ministerie gebeurt dat in ieder geval niet als de planmatige begeleiding plaatsvindt via het door mijn ministerie ingezette re-integratiebureau Van Ede. Een dergelijk verzoek om een planmatige begeleiding van betrokkene zelf wordt namelijk veelal ingediend in de eerste drie maanden na aftreden. De praktijk is om dan het gehele traject eerder te laten beginnen.
Het bericht dat Slowakije het homohuwelijk uitsluit |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Slowakije sluit homohuwelijk uit»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat deze stap van het Slowaakse parlement een stap terug in de tijd betekent en deelt u de teleurstelling over deze grondwetswijziging die het huwelijk voorbehoudt tussen man en vrouw?
Dat Slowakije het huwelijk definieert als exclusief tussen man en vrouw is niet nieuw; dat was reeds een bepaling in het Slowaaks burgerlijk wetboek. Dat de bepaling uit het burgerlijk wetboek nu ook is opgenomen in de grondwet, is zondermeer een teleurstelling. Hoewel er materieel niets wijzigt voelt het als een stap terug voor de gelijke rechten voor LHBT in Slowakije; zeker na een paar goede ontwikkelingen in de afgelopen jaren (zoals de organisatie van «Pride Marches»).
Deelt u de opvatting dat het uitsluiten van een huwelijk tussen twee mensen van hetzelfde geslacht in strijd is met de Europese waarden, normen, en mensenrechten en dus zeer onwenselijk is?
Zoals in het «Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie» is vastgelegd, wordt het recht te huwen gewaarborgd via nationale wetten (artikel2. Niettemin betreurt Nederland de gang van zaken in Slowakije. Nederland wijst discriminatie op elke grond af en blijft actief opkomen voor de gelijke rechten van LHBT-personen. Nederland beroept zich daarbij op artikel 21 van het EU Handvest, waarin staat dat «elke discriminatie, met name op grond van geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuigingen, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, verboden is».
Bent u bereid de Slowaakse regering aan te spreken op de grondwetswijziging en uw afkeuring hierover bij de Slowaakse regering kenbaar te maken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Buitenlandse Zaken zal in een aankomende ontmoeting met de Slowaakse Minister van Buitenlandse Zaken de Nederlandse zorgen uitspreken over de stigmatiserende werking van dit soort maatregelen en blijven aandringen op de bevordering van gelijke rechten voor LHBT.
Bent u bereid te onderzoeken wat de toenemende homofobie in Europese lidstaten betekent voor de erkenning van in Nederland gesloten homohuwelijken in andere lidstaten en de Tweede Kamer hierover zo snel mogelijk te informeren? Zo nee, waarom niet?
Als gezegd valt de huwelijkswetgeving in Europa onder de bevoegdheid van de lidstaten.
Bent u bereid de Tweede Kamer een overzicht te sturen waarin per Europese lidstaat kort wordt beschreven welke ontwikkelingen er plaatsvinden betreffende LHBT-rechten en het oordeel van de regering daaromtrent?2
De trage beantwoording van digitaal verstuurde vragen en klachten door gemeenten |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Herkent u de problemen bij de beantwoording van per e-mail of contactformulieren gestelde vragen in gemeenten zoals aangekaart door de Consumentenbond?1
Ik heb niet langs andere weg deze signalen ontvangen, maar ga er vanuit dat als de gemeentelijke ombudsmannen deze problemen signaleren, ze inderdaad ook voorkomen.
Is de steekproef uit het onderzoek van de Consumentenbond volgens u representatief voor het geheel aan gemeenten?
Het onderzoek betreft 15 van de 50 gemeentelijke Ombudsmannen. Het is lastig om op basis van het rapport aan te geven of het onderzoek representatief is. Echter als 15 gemeentelijke ombudsmannen dit constateren, vergt dit signaal aandacht.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat het digitaal contact opnemen met gemeenten minstens net zo effectief en snel is als het bellen naar de gemeenten of bezoeken van een balie?
Om effectiviteit en snelheid in de beantwoording te bereiken stellen overheidsdienstverleners, zoals gemeenten, servicenormen vast. Servicenormen zijnbeloften over de dienstverlening van de overheid. Hierdoorweten burgers en bedrijven wat ze kunnen verwachten. Het is een goed gebruik dat burgers en ondernemers weten wat ze van de dienstverlening van hun gemeente mogen verwachten. Door servicenormen openlijk te publiceren wordt de gemeente aanspreekbaar op het nagestreefde kwaliteitsniveau.
Er is veel aandacht voor de kwaliteit van dienstverlening bij de Vereniging Directeuren Publieksdiensten, Manifestpartijen en ook bij het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING). Daarnaast meldt de VNG dat er voor gemeenten een kwaliteitshandvest in het kader van dienstverlening is opgesteld en uitgebracht. Het is een leidraad met servicenormen die gemeenten kunnen toepassen voor o.a. het opzetten en invoeren van de eigen mailprocessen.
Speelt dit probleem ook bij andere overheden?
De VNG meldt dat ook bij waterschappen en provincies deze geluiden wel gehoord worden.
Ten behoeve van de beantwoording van deze vragen is ook navraag gedaan bij de gang van zaken bij enkele van de uitvoeringsorganisaties binnen het Rijk. De SVB gaf desgevraagd aan dat zij een antwoordtermijn van 2 dagen hanteert voor mailbeantwoording. Daarbij geldt wel dat als er door de mails werk ontstaat de verwerkingstermijn voor dat werk geldt. Voor wat betreft de tijdigheid voor afhandelen van werk meldt de SVB tegen de 100% te scoren. Voor wat betreft de tijdigheid van mailbeantwoording zijn er geen signalen dat de termijn niet gehaald wordt.
Zowel bij UWV als Belastingdienst wordt vanuit veiligheidsoverwegingen het beleid gehanteerd dat er geen emailverkeer met klanten plaats vindt. Wel wordt er bij beide organisaties gewerkt aan een functionaliteit die mailen op een veilige manier mogelijk maakt.
Hoe gaat u het vertrouwen van burgers in communicatie via digitale wegen met hun gemeente en andere overheden vergroten?
Gebruikersvriendelijkheid, toegankelijkheid en vooral goede servicenormen en naleving daarvan vergroten het vertrouwen in de online dienstverlening van de overheid. Daarnaast is verwachtingenmanagement belangrijk: er moet duidelijkheid zijn over wat burgers van de gemeente en andere overheden kunnen verwachten. Welke zaken kunnen digitaal worden afgehandeld en welke niet, wat zijn de wachttijden en termijnen.
Hoe verhouden de in het artikel gedane constateringen zich tot het streven per 2017 een volledig digitale overheid te hebben?
Ik vat de signalen op als een aansporing om met extra energie en aandacht voor kwaliteit het programma Digitaal 2017 verder uit te werken en in te vullen.
In hoeverre ligt hier een rol besloten voor de Nationaal Commissaris Digitale Overheid?
De NCDO gaat zich richten op de realisatie van basis-infrastructurele voorzieningen (de generieke digitale infrastructuur) die de digitale relaties met burger en bedrijven ondersteunen om te komen tot optimale dienstverlening. Hij zal zorgen dat deze generieke digitale infrastructuur gerealiseerd en gebruikt wordt. De beantwoording van emails en soortgelijke aspecten van dienstverleningsprocessen vallen buiten de scope van de NCDO.
Het bericht 'Turk veroordeeld wegens 'Allah' in twitternaam' |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Turk veroordeeld wegens «Allah» in twitternaam»1? Zo ja, klopt dit bericht?
Ja.
Deelt u de mening dat het compleet achterlijk is dat een Turkse twitteraar is veroordeeld tot vijftien maanden cel wegens het gebruik van het woord «Allah» in zijn twitternaam?
Zoals ook benadrukt in de recente kabinetsappreciatie van het uitbreidingspakket 2014, is er in Turkije op het terrein van de rechtsstaat en mensenrechten sprake van serieuze tekortkomingen. Het kabinet benadrukte in het bijzonder de zorgen over de vrijheid van meningsuiting. Deze zaak is een voorbeeld hiervan. Het is duidelijk dat de huidige situatie in Turkije niet in lijn is met de vereiste Europese normen en maatstaven. Het doorvoeren van verdere ingrijpende hervormingen is dan ook absolute noodzaak.
Het kabinet is van mening dat toetredingsonderhandelingen de beste manier vormen om Turkije aan te sporen te hervormen naar Europese maatstaven. Doel van de toetredingsonderhandelingen blijft Turkse toetreding, conform het gestelde in het onderhandelingsraamwerk van oktober 2005. Het gaat hier om een onderhandelingsproces met een open einde. De uitkomst staat niet op voorhand vast. Het standpunt van het kabinet is en blijft, zoals uiteengezet in verschillende Kamerbrieven van opeenvolgende kabinetten, dat wanneer Turkije voldoet aan alle strenge voorwaarden, het land zal kunnen toetreden.
Deelt u de mening dat dit incident past in een slechte reeks gebeurtenissen waaruit blijkt dat Turkije geen Westers land is en daarom nooit lid zou kunnen worden van de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u voorts de mening dat het schandalig is dat Turkije jaarlijks bijna 1 miljard euro aan Europese subsidie ontvangt met als doel lidstaat van de EU te worden?
De middelen voor Turkije komen uit het Instrument voor Pre-accessie (IPA), dat landen met een toetredingsperspectief ondersteunt in de hervormingen die zij in het kader van het toetredingsproces moeten doorvoeren. Er is dus een directe link met het bevorderen van lange-termijnhervormingen, ook op het gebied van democratie en rechtsstaat. In de nieuwe IPA-verordening is, mede op Nederlands aandringen, deze koppeling met het hervormingstraject nog duidelijker geworden. Daarnaast is er de mogelijkheid IPA-steun te verhogen of korten op basis van verdienste. De Commissie is bezig haar programmering voor de periode 2014–2020 op papier te zetten. Nederland zal kritisch meekijken bij de programmering van fondsen voor Turkije en tevens de mogelijkheden die de nieuwe IPA-verordening biedt ten volle proberen te benutten. Hierbij zal Nederland nauw optrekken met andere lidstaten, aangezien besluitvorming per gekwalificeerde meerderheid geschiedt.
Wanneer gaat dit kabinet eindelijk haar veto gebruiken om de EU-toetredingsonderhandelingen met Turkije per direct te stoppen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kledingbedrijven die geen inzicht geven in de aanpak van gebonden (kinder)arbeid in India |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het paper «Small Steps – Big Challenges»1 van FNV Mondiaal en de Landelijke India Werkgroep waaruit blijkt dat de meeste Nederlandse en in Nederland actieve kledingbedrijven niet of nauwelijks inzicht verschaffen in hun aanpak van gebonden (kinder)arbeid in Zuid-India, terwijl daar circa 100.000 kinderen het slachtoffer van zijn?
Ja.
Bent u bekend met het rapport «Behind The Showroom – The hidden reality of India’s garment workers» (mei 2014)2 van de Franse mensenrechtenorganisatie FIDH (Fédération Internationale des Ligues des Droits de l'Homme) waarin «thuislanden» van kledingbedrijven wordt gevraagd om verplichte ketentransparantie, maatregelen om slachtoffers genoegdoening te geven en het aankaarten van het Sumangali-systeem en andere schending van arbeidsrechten in de kledingindustrie in de bilaterale contacten met India? Bent u van plan deze voorstellen met uw Franse collega te bespreken en deze gezamenlijk voor te stellen aan andere landen van de OESO tijdens de High Level bijeenkomst in juni 2014?
Ik ben bekend met dit rapport. Op 26 juni a.s. zal bij de informele ministeriële bijeenkomst tijdens het OESO Global Forum over MVO uitgebreid aandacht zijn voor het bespreken van mogelijke verbeterstappen voor arbeidsomstandigheden in de textielsector. Hierbij zullen ook onderwerpen uit het genoemde rapport worden besproken, zoals het opbrengen van arbeidsrechten in bilaterale contacten met overheden. Het FIDH-rapport bevat eveneens aanbevelingen aan overheden om due diligence verplicht te stellen voor bedrijven en het regelen van toegang tot genoegdoening van slachtoffers. Wat betreft deze aanbevelingen kan ik u als volgt informeren over de Nederlandse inzet:
De inzet van de Nederlandse overheid is gericht op actief onder de aandacht brengen bij het bedrijfsleven van de noodzaak van due diligence processen, zoals beschreven in de Kamerbrief «MVO loont». Via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en de ambassades worden bedrijven hierop gewezen. Ook draagt het kabinet financieel bij aan een initiatief van de SER om onder andere via workshops bedrijven te helpen hun MVO-beleid op het terrein van mensenrechten beter vorm te geven en hen te begeleiden bij het inventariseren en prioriteren van de risico’s die zij lopen. De SER heeft hiervoor een «due diligence tool» voor bedrijven ontwikkeld. Daarnaast heeft het kabinet bijgedragen aan een onderzoek naar de toepasbaarheid van de ISO 31000 standaard voor risicomanagement ten behoeve van MVO-due diligence.
Uit de regels van het internationale privaatrecht volgt dat een geschil over schade wordt beoordeeld aan de hand van het recht van het land waar die schade zich heeft voorgedaan. Slachtoffers van schendingen van fundamentele rechten kunnen in sommige gevallen een Nederlandse moederonderneming of buitenlandse dochter rechtstreeks voor de Nederlandse rechter aanspreken.
Voor een toelichting verwijs ik naar de antwoorden op de Kamervragen over het nationaal actieplan bedrijfsleven en mensenrechten, die op 3 maart jl. naar de Tweede Kamer zijn verzonden (Kamerstuk 26 485, nr. 176).
Niet-juridische mechanismen kunnen bijdragen aan snellere, mogelijk effectievere, en directere genoegdoening voor slachtoffers. Het kabinet zet in op versterking van niet-juridische remediemechanismen, onder andere met subsidies aan SOMO en ACCESS Facility. Onderwerpen gerelateerd aan het functioneren van de verschillende Nationaal Contactpunten OESO-Richtlijnen (NCP), zoals genoegdoening voor slachtoffers, worden besproken tijdens de NCP- jaarvergadering die op 24 en 25 juni voorafgaand aan het OESO Global Forum wordt gehouden.
Bent u bereid de in «Small Steps – Big Challenges» genoemde bedrijven, waaronder in het bijzonder de Nederlandse kledingbedrijven, te vragen hoe zij invulling geven aan hun due diligence bij het inkopen van kleding uit Zuid-India, in het bijzonder hun aanpak van mogelijke vormen van uitbuiting en gebonden (kinder)arbeid? Wilt u hen vragen daarover publiekelijk te rapporteren?
Binnen de werkgroepen in het kader van het Plan van Aanpak is afgesproken om transparant te zijn op dezelfde manier als dit gedaan wordt binnen het Bangladesh Veiligheidsakkoord. De invulling komt erop neer dat bedrijven op geaggregeerd niveau inzicht geven in voor de werkgroep of project(en) benodigde productiegegevens, zodat een reëel beeld ontstaat over de keten, de problemen en de voortgang die wordt gerealiseerd. Informatie die fabrieken kan linken aan individuele bedrijven of informatie over inkoopvolumes wordt hier niet in opgenomen. De brancheorganisaties informeren hun leden, waaronder de in het rapport genoemde bedrijven, met regelmaat over onderwerpen die spelen in het kader van het Plan van Aanpak, zoals transparantie, de voortgang in de werkgroepen en de oproep om deel te nemen aan één of meerdere van de werkgroepen. Ik onderschrijf het belang van deze onderwerpen en ben in overleg met de brancheorganisaties over de wijze waarop ik deze boodschap kracht bij kan zetten.
Bent u eveneens bereid de in Nederland actieve kledingbedrijven aan te sporen om deel te nemen aan de werkgroep «gebonden arbeid» in het kader van het Plan van Aanpak van de Nederlandse textiel- en kledingbranche?
Ja. Ik ben in overleg met de brancheorganisaties VGT, Modint en Inretail hoe we gezamenlijk kunnen optrekken om betrokkenheid van de leden bij de textielwerkgroepen te vergroten. Zie ook vraag 3.
Zijn er Nederlandse kledingbedrijven die in het rapport worden genoemd die gebruik maken van financiering en andere vormen van ondersteuning door de overheid? Zo ja, welke consequenties heeft gebrek aan transparantie en due diligence- in casu het niet naleven van de OESO-richtlijnen – in deze ernstige kwestie voor deze overheidsondersteuning?
Een aantal van de genoemde bedrijven (HEMA, O’Neill Europe, Zeeman, IKEA NL, Gaastra) heeft gebruik gemaakt van nationale regelingen voor verduurzaming van hun bedrijven. Dit betreft specifiek energie stimuleringsregelingen, mobiliteitsvouchers en de investeringsaftrekregeling, bijvoorbeeld om het eigen pand duurzamer te maken of om te onderzoeken hoe de eigen werknemers slimmer kunnen reizen en werken. Deze projecten beperken zich tot de Nederlandse context en hebben geen relatie met India.
Geen van de in het rapport genoemde kledingbedrijven heeft gebruik gemaakt van financiering of ondersteuning vanuit programma's gericht op internationale activiteiten van bedrijven.
Bent u bereid om deze grootschalige en ernstige schending van de kinder- en mensenrechten bij de relevante Indiase autoriteiten aan de orde te stellen, dit zo mogelijk te doen in Europees en OESO-verband alsmede in samenwerking met de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), en substantieel bij te dragen aan de oplossing van dit structurele mensenrechtenprobleem waarbij Nederlandse bedrijven zijn betrokken?
Ja. Ik trek hierbij samen op met de ILO, EU en OESO waar dat kan en effectief is. De onderwerpen arbeidsrechten en kinderarbeid staan op de agenda in gesprekken tussen de Nederlandse ambassade en het lokale ILO-kantoor in India. In de bilaterale contacten met de Indiase overheid worden arbeidsrechten opgebracht onder andere in EU-verband tijdens de EU-India mensenrechtendialoog. Daarnaast biedt de eind mei aangetreden nieuwe Minister van Arbeid en Werkgelegenheid, Narendra Singh Tomar, een nieuwe mogelijkheid om dit onderwerp verkennend te bespreken.
Misstanden bij crematies |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Acht u het aanvaardbaar dat lijken onvoldoende worden gecremeerd en nabestaanden as van het verkeerde lijk mee naar huis krijgen, omdat een crematorium wil bezuinigen op het gebruik van gas?1
Ik acht het niet aanvaardbaar als lijken onvoldoende zouden worden gecremeerd en nabestaanden as van het verkeerde lijk mee naar huis zouden krijgen.
Voor wat betreft de zaak die in deze vraag wordt aangehaald, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Waarom heeft de hoofdofficier van justitie geen onderzoek ingesteld en zelfs geweigerd drie klokkenluiders te horen over ernstige misstanden bij het Dela-crematorium Maaslanden in Heusden?
Door het openbaar ministerie (OM) is naar aanleiding van de melding dat er bij crematorium Maaslanden sprake zou zijn van onvolledige verbranding en vermenging van asresten wel degelijk een onderzoek ingesteld. In het kader van dat onderzoek zijn ook de drie in deze vraag genoemde personen als getuige gehoord.
Waarom acht u het aanvaardbaar dat een hoofdofficier van justitie in zo'n ernstige zaak zich eenzijdig laat informeren door het commerciële crematorium, zich tevreden stelt met een oppervlakkige toets van papieren protocollen, en vervolgens toestaat dat de klokkenluiders worden bedreigd met hoge boetes?
Het onderzoek dat naar aanleiding van de hiervoor genoemde melding is ingesteld omvatte, naast het horen van de getuigen, het opvragen van gegevens bij de energieleverancier omtrent het gasverbruik en het horen van de directie van Dela. Van eenzijdige infomatie-inwinning is derhalve geen sprake. De onderzochte cijfers van het gasverbruik bij Dela over de laatste jaren ondersteunen de beweerde gasreductie uit kostenoverweging niet. Op grond van het verrichte onderzoek is het OM tot de conclusie gekomen dat geen sprake is van verdenking van enig strafbaar feit gepleegd door Dela. Om die reden is er evenmin een titel voor het verrichten van verder strafrechtelijk onderzoek.
Het OM is verder niet op de hoogte van noch betrokken bij de communicatie tussen Dela en
de in antwoord 2 genoemde personen.
Hangt deze zaak op enige wijze samen met de misstand, die in januari 2014 onder uw aandacht is gebracht, waarbij onder meer resten van een man zijn aangetroffen bij de crematie van twee vrouwen?2
De omschreven kwestie in het artikel van de NRC van zaterdag 24 mei 2014 heeft geen enkele relatie met de column uit het brancheblad «Uitvaartzorg».
Waarom hebt u de vragen over deze laatste zaak nog niet beantwoord?
Inmiddels heeft de Vaste Commissie een brief van mijn hand ontvangen waarin ik zowel antwoord geef op de resterende schriftelijke vragen als voldoe aan het verzoek van de commissie.
De dreiging na een antisemitische aanslag in Brussel |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
|
Bent u bekend met het bericht: «CIDI: politie ook waakzaam in Nederland»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat de politie bij een mogelijk antisemitische aanslag in de ons omringende landen extra kijkt naar de veiligheid van joodse instellingen in Nederland?
Ja, dat klopt. De (veiligheids)situatie in Nederland wordt door de Nederlandse autoriteiten nauwlettend in de gaten gehouden. Dit is ook het geval bij iedere mogelijke aanslag of incident van betekenis in andere landen die hierop van invloed kunnen zijn.
Deelt u de visie dat er in Europa sprake is van groeiend antisemitisme? Zo ja, welke oorzaken ziet u hiervoor?
De Raad van Europa noch de EU beschikken over recente officiële cijfers ten aanzien van trends in antisemitisme in Europa. Wel heeft Commissaris voor de Rechten van de Mens Nils Muižnieks in januari van dit jaar aangegeven dat, ondanks het ontbreken van die officiële statistieken, gesteld kan worden dat antisemitisme in Europa groeiende is. Ook al kunnen we niet staven dat antisemitisme groeit, is het enkele feit dat het in Europa nog steeds bestaat reden om alert te zijn en het te bestrijden.
Kunt u aangeven wat er tot nu toe bekend is over de daders en het motief voor de aanslag in Brussel?
Tot op heden is alleen sprake van een verdachte, waarvan bekend is gemaakt dat deze persoon een Syriëganger is. Verder is over het motief niet meer bekend dan datgene wat het Belgische Federale Parket en de Franse autoriteiten aan de media hebben gemeld.
Bent u inmiddels bereid bij te dragen in de enorm hoge beveiligingskosten die de joodse gemeenschap in Nederland ieder jaar weer maakt om in veiligheid te kunnen leven? Zo neen, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik verwijzen naar het antwoord op vraag 3 van Kamervragen 2014Z09586 van de leden Segers (ChristenUnie) en Van der Staaij (SGP).
Het bericht over het hardhandig neerslaan van vredige protesten in Ethiopië |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ethiopia: Brutal Crackdown on Protests» van Human Rights Watch?1
Ja.
Wat is uw reactie op de rol van de Ethiopische veiligheidsfunctionarissen die tijdens het neerslaan van vreedzame demonstraties in de Oromia regio gebruik hebben gemaakt van (excessief) geweld tegen de demonstranten waarbij vele doden en gewonden zijn gevallen?
In de periode van 30 april tot 2 mei hebben gewelddadige protesten plaatsgevonden in acht universiteitssteden in de provincie Oromia, naar verluid in reactie op de uitbreidingsplannen van de stad Addis Abeba. Hoewel gedetailleerde informatie niet voorhanden is, bestaat de indruk dat de reactie van de Ethiopische veiligheidstroepen disproportioneel is geweest. Dit vindt het kabinet zorgwekkend.
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving van Amnesty International dat er tijdens de demonstraties vele demonstranten willekeurig zijn gearresteerd, worden vastgehouden zonder aanklacht en enig contact met de buitenwereld en zijn afgevoerd naar onofficiële plekken voor detentie, waaronder enkele politie trainingskampen, waarbij de kans op marteling zeer groot is?2 Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Ja. Het kabinet vindt deze berichten zeer zorgelijk.
Heeft u over dit voorval contact gehad met uw Ethiopische ambtsgenoot om uw zorgen over de gang van zaken over te brengen? Zo nee, op welke termijn bent u dit van plan te doen?
In EU-kader is een gesprek gevoerd met de Ethiopische Minister van Buitenlandse Zaken, waarin gedeelde zorgen over het neerslaan van de Oromia protesten zijn besproken. In een recent gesprek met de Ethiopische ambassadeur op het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn de Nederlandse zorgen over deze kwestie eveneens overgebracht.
Wat zijn uw mogelijkheden – gezien het feit dat Ethiopië een partnerland is van Nederland en Veiligheid en Rechtsorde een van onze speerpunten is aldaar- om toe te zien op naleving door de Ethiopische overheid van het recht op een eerlijk proces en goede behandeling van de gearresteerde demonstranten?
Binnen het door Nederland gefinancierde Veiligheid en Rechtsorde programma wordt, in samenwerking met het Ethiopische Ministerie van Justitie, aandacht besteed aan de opleiding van rechters, politie onderzoekers alsook openbaar aanklagers. Eveneens wordt ondersteuning geboden aan de toegang tot rechtsbijstand en het verbeteren van omstandigheden in de gevangenissen, ook tijdens de voorarrestperiode. Aanvullend ondersteunt Nederland een Ethiopische NGO die mensenrechten trainingen voor politiemensen en gevangenispersoneel verzorgt.
Op welke wijze gaat u in internationaal en Europees verband aandacht vragen voor deze kwestie? In welke internationale fora bent u van plan dit te bespreken? Streeft u hierbij naar het gezamenlijk overbrengen aan de Ethiopische autoriteiten dat (excessief) geweld tegen demonstranten onacceptabel is en moet stoppen?
Zie antwoord op vraag 4
Wat is uw oordeel over de huidige situatie in Ethiopië omtrent het respecteren van mensenrechten?
De mensenrechtensituatie in Ethiopië is zodanig dat hierover regelmatig met de Ethiopische autoriteiten een kritische dialoog wordt gevoerd, onder meer in het kader van de artikel 8 dialoog, die de EU met de Ethiopische regering voert. Waar nodig spreekt Nederland de Ethiopische autoriteiten ook bilateraal aan op mensenrechtenkwesties. Daarnaast heeft Nederland deze zorgen ook begin mei in VN-verband opgebracht tijdens de 19e zitting van de Universal Periodic Review (UPR) van Ethiopië, waarbij Nederland onder meer een aanbeveling heeft gedaan over de vrijheid van meningsuiting.
Deelt u de mening van Human Rights Watch en Amnesty International over de verslechterende situatie in Ethiopië op het gebied van de waarborging van mensenrechten en persvrijheid? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om dit in bilateraal en multilateraal verband aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van plan om vanuit de Nederlandse ambassade door middel van publieke statements meer focus te leggen op en de dialoog aan te gaan met de Ethiopische autoriteiten over mensenrechten en persvrijheid? Zo nee, waarom niet? Wat doet Nederland al op dit gebied of bent u van plan te gaan doen?
De EU heeft in een publieke verklaring van 6 mei jl. duidelijk haar zorgen geuit over de recente ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten en persvrijheid. Daarnaast woont Nederland, in samenspraak met gelijkgezinde collega’s, in een aantal gevallen rechtszittingen bij in zaken waarbij de persvrijheid in het geding lijkt te zijn.
Publieke uitingen van zorg zijn evenwel binnen de Ethiopische context niet altijd het meest effectieve middel om mensenrechtenkwesties aan de orde te stellen. Daarom voert Nederland, al dan niet in EU verband, ook een dialoog hierover met de Ethiopische autoriteiten buiten het publieke domein.
Het bericht dat Human Rights Watch concludeert dat Bulgarije asielzoekers mishandelt |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het rapport van Human Rights Watch (HRW) over de mensonterende situatie waar vreemdelingen in Bulgarije zich in bevinden?1
Op 29 april 2014 publiceerde Human Rights Watch (HRW) het rapport «Containment Plan – Bulgaria’s pushbacks and detention of Syrian and other asylum seekers and migrants». Het rapport is opgemaakt op basis van een veldonderzoek in Bulgarije van 1 tot 15 december 2013, en een veldonderzoek in Turkije van 12 tot 18 januari 2014. Het veldonderzoek bestond uit interviews met asielzoekers en illegale immigranten. HRW stelt dat vanuit dit veldonderzoek naar voren is gekomen dat meerdere vreemdelingen bij binnenkomst in Bulgarije door de grenspolitie zijn teruggebracht naar Turkije, zonder dat zij in de gelegenheid werden gesteld een asielverzoek in te dienen. Daarbij zou excessief geweld zijn gebruikt. Ook zouden enkele vreemdelingen agressief zijn behandeld tijdens het verblijf in een gesloten centrum in Bulgarije.
Op 29 april 2014 heeft de Bulgaarse minister van Binnenlandse Zaken gereageerd op het rapport. In een brief aan HRW schrijft de minister dat de feiten anders liggen dan geschetst in het HRW-rapport. De minister beklemtoont dat de Bulgaarse grenspolitie is getraind conform de EU- en Schengenstandaarden. De minister ontkent ten stelligste dat de Bulgaarse grenspolitie geweld zou gebruiken, zoals wordt gesuggereerd in het HRW-rapport. De minister wijst daarbij onder meer op de situatie dat in de afgelopen maanden diverse (EU-) delegaties Bulgarije hebben bezocht en/of daar operationeel aanwezig zijn geweest, doch dat geen van deze delegaties melding heeft gemaakt van dergelijke excessen. In zijn brief benadrukt de minister ook de verbeteringen die sedert eind 2013 zijn aangebracht in de opvangvoorzieningen voor vreemdelingen. Een afschrift van de brief heb ik als bijlage3 aan deze antwoorden gevoegd. In het HRW-rapport wordt overigens niet weersproken dat deze verbeteringen zijn gerealiseerd.
Ook het Rode Kruis heeft een verklaring opgesteld waarin afstand wordt genomen van de beschuldigingen van geweld jegens asielzoekers zoals opgetekend in het HRW-rapport.
Tijdens de dagelijkse werkzaamheden in de centra en in bijeenkomsten met asielzoekers heeft het Rode Kruis nimmer dergelijke beschuldigingen gehoord (http://www.redcross.bg/news/view.html?nid=19697).
Voor een actueel beeld van de asielsituatie in Bulgarije wijs ik tevens op een rapport van UNHCR van 15 april 2014. In dat rapport beschrijft UNHCR de verbeteringen die Bulgarije, in het eerste kwartaal van dit jaar, heeft aangebracht in de asielprocedure en opvangvoorzieningen voor asielzoekers. Het beeld dat uit dit rapport naar voren komt overeen met verslag van EASO van februari dit jaar. In het rapport van 15 april meldt UNHCR dat het Bulgaarse stelsel dusdanig is verbeterd dat UNHCR niet langer oproept tot een opschorting van de EU-Dublinverordening ten opzichte van Bulgarije.
Uit de diverse rapporten blijkt overigens ook dat de grensbewaking is aangescherpt na de eerste grote instroom via Turks-Bulgaarse grens. Iedere lidstaat heeft de verantwoordelijkheid om zijn deel van de buitengrens goed te bewaken. Daarbij is het voor Bulgarije, net als voor de andere lidstaten aan de buitengrenzen van de EU, de uitdaging om een juiste balans te bewaren tussen een goede grensbewaking en het recht voor asielzoekers om toegang te krijgen tot een asielprocedure. Het beeld dat uit de brief van de Bulgaarse minister van 29 april 2014 naar voren komt, is dat de Bulgaarse autoriteiten geen onevenredige maatregelen treffen.
Gelet op het vorenstaande zie ik geen reden om naar aanleiding van het HRW-rapport acties te ondernemen. Wel zullen wij Bulgarije blijven ondersteunen met de grensbewaking en het realiseren van verdere verbeteringen in de asielprocedure. Dit door het aanbieden van onze experts voor de operationele ondersteuning ter plekke door Frontex en EASO.
Welke conclusies trekt u uit het onderzoek van HRW en welke acties gaat u ondernemen naar aanleiding van de uitkomsten uit datzelfde onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt deze berichtgeving zich tot zowel het EASO (European Asylum Support Office)-rapport over de asielsituatie in Bulgarije2 als de brief d.d. 22 januari 2104 van Bulgarije aan de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, waarin wordt gesproken over de (voorgenomen) verbeteringen in het Bulgaarse vreemdelingenbeleid? Erkent u dat die beweringen haaks staan op de bevindingen van HRW en kunt u aangeven wat daar de oorzaak van is?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) intern beleid heeft niet meer te claimen op Bulgarije? Zo ja, waarom wordt dit beleid niet schriftelijk vastgelegd en naar de Kamer verzonden? Zo nee, bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van HRW om voorlopig niet meer te claimen op Bulgarije en kunt u uw antwoord hierop toelichten?
Mede op basis van de eerdere UNHCR-rapporten over Bulgarije heb ik tijdelijk een coulant beleid gevoerd betreffende het terugsturen van asielzoekers naar Bulgarije. In het algemeen overleg van 4 december 2013 over de JBZ-Raad van 5 en 6 december 2013, meldde ik u dat de situatie in Bulgarije voor mij aanleiding was om in Bulgaarse Dublinzaken ruimhartig invulling te geven aan de soevereiniteitsclausule uit de Dublinverordening, indien de individuele omstandigheden van de vreemdeling daar aanleiding toe gaven.
Bij mijn brief van 15 mei 2014 heb ik u gemeld dat de sindsdien gerealiseerde verbeteringen, zoals ook beschreven in het UNHCR-rapport van 15 april 2014, aanleiding zijn om het beleid aan te passen. Een ruimhartige toepassing van de soevereiniteitsclausule (en daarmee het afzien van een overdracht aan Bulgarije) is niet langer het uitgangspunt van het beleid.
In beginsel wordt een asielzoeker vanuit Nederland overgedragen aan Bulgarije, indien dat land op basis van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek.
Bent u bereid uw antwoorden nog voor het algemeen overleg Aanpak illegale immigratie EU van 20 mei 2014 aan de Kamer te doen toekomen?
Ja.
De EO-reportage ‘De nachtmerrie na het misbruik’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de EO-reportage «De nachtmerrie na het misbruik»?1
Ja.
Herkent u hetgeen de ouders en de advocaat in de reportage naar voren brengen, namelijk dat ouders van misbruikte kinderen nog altijd geen stevige positie hebben als (eveneens) slachtoffers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hun positie als slachtoffer beschrijven?
Ik onderken dat ouders van kinderen die slachtoffer zijn geworden van een misdrijf, bijvoorbeeld seksueel misbruik, niet dezelfde positie hebben als slachtoffers. Als wettelijke vertegenwoordiger van hun kind kunnen zij wel degelijk een aantal rechten uitoefenen namens hun kind, zoals het voegen als benadeelde partij, het krijgen van informatie over het verloop van de zaak en het uitoefenen van het spreekrecht. Bij dit laatste krijgen zij de ruimte om ook in te gaan op wat de gevolgen van het misdrijf voor henzelf zijn geweest.
De rechter heeft, in de Amsterdamse zedenzaak (Hof Amsterdam, d.d. 26 april 2013, parketnr. 23 002662-12) bepaald dat ouders geen slachtoffer zijn als bedoeld in art. 51a, e.v. Wetboek van Strafrecht en dat zij zich voor hun schade dus niet kunnen voegen als benadeelde partij; bent u bereid de wet aldus te veranderen dat zij dat wel worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn mag de Kamer hiertoe een voorstel ontvangen?
Ik ben voornemens wettelijk te regelen, dat ouders zich in het strafproces kunnen voegen als benadeelde partij voor kosten die zij ten behoeve van hun kind hebben gemaakt. Een wetsvoorstel met die strekking is op 28 mei jl. op de internetsite www.internetconsultatie.nl geplaatst2 en voor advies naar verschillende instanties gestuurd. Ik streef ernaar het wetsvoorstel begin 2015 bij uw Kamer in te dienen.
Wanneer kan de Kamer zich buigen over het aangepaste voorstel voor schadevergoeding in strafzaken waar u momenteel aan schijnt te werken?
Zie antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven, gelet op het feit dat de ouders in de reportage aangeven dat veel schade die direct verband houdt met het misdrijf niet voor vergoeding in aanmerking komt en zij zich zeer tekortgedaan voelen door het Schadefonds Geweldsmisdrijven, die de schade nauwelijks heeft willen vergoeden, op welke schadevergoeding ouders van misbruikte kinderen in beginsel mogen rekenen?
Het Schadefonds Geweldsmisdrijven geeft aan slachtoffers met een ernstig psychisch of fysiek letsel een financiële tegemoetkoming en erkent daarmee het onrecht dat hen is aangedaan. De uitkering door het Schadefonds heeft een tegemoetkomend karakter en heeft niet als doel de (volledige) schade te vergoeden.
Als derden schade hebben, komt deze schade in principe niet voor uitkering in aanmerking. Bij ouders van minderjarige kinderen kan dit soms anders zijn, omdat zij (logischerwijs) kosten maken voor hun kind. Het moet dan wel gaan om kosten voor de letselschade van het kind.
Wat ook voorkomt is dat ouders – nadat hun kind slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf – kosten maken die geen rechtstreeks verband houden met de letselschade van het eigenlijke slachtoffer. Bijvoorbeeld: de ouders hebben psychische klachten nadat hun kind slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf en gaan hiervoor zelf (zonder het kind) naar een psycholoog. Deze kosten vloeien niet rechtstreeks voort uit het letsel van het kind maar primair uit de eigen psychische problemen van de ouders. Het Schadefonds kan hiervoor geen tegemoetkoming geven.
Het Schadefonds hanteert bij een tegemoetkoming met betrekking tot immateriële schade van een kind vaak een werkwijze waarbij dat deel van de tegemoetkoming op een aparte rekening wordt vastgezet totdat het kind de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. De tegemoetkoming in de materiële schade, zoals de kosten van rechtsbijstand, wordt aan de ouders van het kind overgemaakt.
Bent u bereid om met de ouders uit de reportage in gesprek te gaan over hetgeen zij hebben moeten doorstaan om nog slechts een gering bedrag van de door hen geleden schade vergoed te krijgen?
Zoals ik ook aan de ouders heb geschreven, ben ik niet in de gelegenheid op alle aan mij gerichte verzoeken om een persoonlijk gesprek in te gaan. Brieven waarin mensen hun verhaal doen zijn voor mij een waardevolle bron van informatie over wat in de samenleving speelt. Deze betrek ik dan ook bij het verder ontwikkelen van het beleid rond de zorg voor en ondersteuning van slachtoffers en hun omgeving.
De uitspraken en antwoorden van de minister-president op vragen over de rol van de minister van Veiligheid en Justitie en de scheiding van machten |
|
Michiel van Nispen |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de rol van de Minister van Veiligheid en Justitie bij lopende onderzoeken van het Openbaar Ministerie?1
Ja
Is het waar dat de opmerking van de Minister van de Veiligheid en Justitie «Het was niks, het is niks en het wordt niks» betrekking had op een lopend onderzoek van het Openbaar Ministerie? Is het eveneens waar dat u, hiernaar gevraagd, heeft aangegeven dat u deze opmerking niet te ver vond gaan?
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als een bewindspersoon vooruitloopt op de mogelijke uitkomsten van een nog lopend onderzoek van het Openbaar Ministerie? Deelt u eveneens de mening dat ook de Minister van Veiligheid en Justitie zich niet op deze manier inhoudelijk zou behoren te mengen in een onderzoek van het Openbaar Ministerie? Zo niet, waarom niet? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Erkent u dat de Minister van Veiligheid en Justitie weliswaar politiek verantwoordelijk is voor het Openbaar Ministerie, maar dat dit niet inhoudt dat deze een inhoudelijk oordeel zou mogen geven over een lopend onderzoek, of dat vooruitgelopen kan worden op de eventuele uitkomsten van dat onderzoek? Zo niet, waarom niet? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Deelt u de mening dat de een Minister van Veiligheid en Justitie met betrekking tot een lopend strafrechtelijk onderzoek beter niet kan zeggen «het wordt niks», omdat daarmee de suggestie wordt gewekt dat hij de uitkomsten van dat onderzoek reeds kent?
Kunt u nogmaals proberen uit te leggen wat u nu precies bedoelde met uw opmerking: «Hij (de Minister van Veiligheid en Justitie) is als baas van het OM het geitenpad, het bruggetje tussen die twee bereiken, en is ruimer gerechtigd er iets over te zeggen dan andere politici»?
De doodstraf voor een zwangere vrouw in Sudan |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een christelijke vrouw ter dood is veroordeeld wegens haar weigering terug te keren tot de islam?1
Ja.
Kloppen de berichten dat deze vrouw tevens zwanger is en dat ze desondanks ook zweepslagen zal krijgen?
Mevrouw Mariam Yahya Ibrahim is inmiddels bevallen van een dochter. De berichten kloppen dat mevrouw Mariam Yahya Ibrahim ook is veroordeeld tot zweepslagen. Haar advocaten zijn in hoger beroep gegaan tegen het vonnis. Moeder en kind verblijven in de gevangenis in afwachting van het hoger beroep.
Klopt het dat u reeds protest heeft aangetekend tegen dit vonnis? Bent u bereid om de ambassadeur te ontbieden om dit protest kracht bij te zetten? Bent u tevens bereid om de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en uw Europese collega’s te verzoeken dit protest te ondersteunen?
Het kabinet heeft de Sudanese ambassadeur laten ontbieden op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hierbij is de boodschap afgegeven dat Nederland het vonnis afkeurt en veel belang hecht aan de vrijheid van godsdienst. De Sudanese ambassadeur gaf aan dat de rechtsgang nog niet is afgerond en dat de advocaten van mevrouw Mariam Yahya Ibrahim in hoger beroep zijn gegaan. Samen met Europese partners zal Nederland de zaak nauw blijven volgen en, afhankelijk van het verloop van de rechtsgang, bezien welke verdere maatregelen genomen kunnen worden.
De woordvoerder van Hoge Vertegenwoordiger Ashton bracht op 15 mei jl. een verklaring uit, waarin zij haar afkeuring uitspreekt over het vonnis en de Sudanese autoriteiten oproept om de vrijheid van godsdienst te respecteren. Nederland heeft eveneens bepleit dat de EU in Khartoum de Sudanese autoriteiten aanspreekt op het vonnis.
Is de positie van christenen recentelijk verslechterd? Kunt u een overzicht verschaffen van de meest recente incidenten gericht tegen christenen?
Sinds de afscheiding van Zuid-Sudan in 2011 is de positie van christenen in Sudan veranderd. De overheid greep dit moment aan om de islamitische identiteit van Sudan te benadrukken. Veel Zuid-Sudanezen, voornamelijk christenen, keerden terug naar Zuid-Sudan. Hiermee is de relatieve bevolkingsomvang van christenen (ten opzichte van moslims) in Sudan drastisch afgenomen. Als gevolg hierdoor zijn in Khartoum kerken gesloten. Het kabinet beschikt niet over een gedocumenteerd overzicht van recente incidenten tegen christenen in Sudan. Nederland zal, samen met EU-partners, ontwikkelingen op dit gebied blijven volgen.
Welke maatregelen bent u bereid te ondernemen indien Sudan – ondanks de internationale protesten – het vonnis toch doorzet? Ziet u mogelijkheden om in samenspraak met uw Europese collega’s de mogelijkheden van aanvullende sancties te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat dit vonnis wederom aantoont dat kwijtschelding van Sudanese schulden zeer ongepast zou zijn?
Nederland wil pas overgaan tot schuldverlichting als er sprake is van bewezen substantiële vooruitgang op sociaal en economisch vlak. Hiervoor is een stevig programma van IMF en Wereldbank nodig, met strenge voorwaarden. Dit signaal wordt door Nederland krachtig uitgedragen.
Op dit moment is er geen sprake van schuldverlichting voor Sudan. Het land heeft nog een lange weg te gaan voor het überhaupt voor enige vorm van schuldverlichting kwalificeert.