Mogelijke Amerikaanse strafvervolging van Rop Gonggrijp |
|
Mariko Peters (GL) |
|
![]() |
Hoe geloofwaardig is uw antwoord op vraag 5, dat u niet bekend bent met het detentieregime van de heer Manning, als daarover breed in de wereldpers is gepubliceerd en hierin aanleiding lag voor de woordvoerder van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken om af te treden?1
De berichten in de media over het detentieregime van de heer Manning zijn vanzelfsprekend ook ons bekend.
President Obama heeft aangegeven dat de detentieomstandigheden van de heer Manning adequaat zijn en in lijn met de geldende voorwaarden. Inmiddels is bekend geworden dat de heer Manning is overgeplaatst naar een andere detentiefaciliteit.
De onafhankelijke speciale rapporteur inzake marteling van de VN, Juan Méndez, heeft de VS-autoriteiten verzocht om toegang tot de heer Manning om zich van zijn situatie op de hoogte te stellen, en is met de VS-autoriteiten in discussie over de modaliteiten van een dergelijk bezoek. Zolang dit bezoek nog niet is gerealiseerd onthoudt de VN-rapporteur zich van een oordeel over mogelijke mensenrechtenschendingen in het detentieregime. Nederland heeft in algemene zin de VS in VN-verband opgeroepen om aan alle VN-mensenrechtenrapporteurs een staande uitnodiging te verstrekken om bezoeken af te leggen, dit geldt dus ook voor de heer Juan Méndez.
Vindt u het acceptabel dat het met het oog op een mogelijke uitlevering van de heer Gonggrijp niet is uitgesloten dat hem een detentieregime te wachten staat vergelijkbaar met dat van de heer Manning?
Wij hebben in ons antwoord op de eerdere vragen in algemene zin de procedure geschetst tussen Nederland en de Verenigde Staten in geval van een uitleveringsverzoek of een rechtshulpverzoek. De mededeling over het bestaan van voldoende waarborgen had betrekking op deze procedure. Verzoeken worden zowel door de rechter als door de Minister van Veiligheid en Justitie getoetst. Als in een voorkomend geval aanvullende toezeggingen nodig worden geacht van de uitvaardigende staat, dan kan het verlenen van rechtshulp of het toestaan van de uitlevering van het verkrijgen van die toezeggingen afhankelijk worden gemaakt.
Wij benadrukken dat pas als een uitleveringsverzoek is gedaan, kan worden beoordeeld of, en zo ja, onder welke condities dat verzoek voor inwilliging vatbaar is. Op dit moment is, voor zover ons bekend, geen sprake van een aanklacht tegen de heer Gonggrijp, en is er dus ook geen verzoek tot uitlevering van de Verenigde Staten dat beoordeeld kan worden.
Wat verstaat u onder «voldoende rechtswaarborgen rondom een mogelijk strafproces», zoals bedoeld in antwoord op vraag 7?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn, naar aanleiding van uw antwoord op vraag 7, argumenten om medewerking door Nederland aan een verzoek om rechtshulp of uitlevering wel uit te sluiten?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u in navolging van de IJslandse ministers van Buitenlandse en Binnenlandse Zaken de Amerikaanse autoriteiten niet om opheldering gevraagd over de stand van zaken van het strafrechtelijk onderzoek waarbij de heer Gonggrijp betrokken is geraakt? Bent u bereid dat alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
Door de Ambassade in Washington is bij de Amerikaanse autoriteiten is navraag gedaan over het feit dat de heer Gonggrijp werd genoemd in een zogenaamde «Court Order» inzake Twitter. Hieruit werd duidelijk dat deze vermelding niet betekent dat de heer Gonggrijp zelf verdachte is in het lopende onderzoek naar de publicatie van vertrouwelijke informatie via Wikileaks.
De rechtsbijstand aan minderjarigen in strafzaken |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de omstandigheid dat het eerste verhoor van minderjarige verdachten soms lang na de ophouding van de minderjarige plaatsheeft in afwachting van de advocaat?
Ik ben ermee bekend dat in de praktijk de raadsman niet altijd arriveert binnen de twee uren, gedurende welke zijn komst moet worden afgewacht nadat gemeld is dat een aangehouden minderjarige verdachte gebruik wil maken van zijn recht op consultatiebijstand (Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor, Stcrt. 16 maart 2010, nr. 4003). Als de raadsman is gearriveerd, vindt gedurende een half uur consultatiebijstand plaats, waarna het eerste politieverhoor kan plaatsvinden.
Daarnaast kan het voorkomen dat een minderjarige verdachte na 20:00 wordt aangehouden. Dan zijn de piketcentrales voor het inschakelen van raadslieden niet meer operationeel en krijgt een raadsman eerst de volgende ochtend het verzoek om consultatiebijstand door. Dat betekent dat de consultatiebijstand en het eerste verhoor ook pas die dag plaatsvinden. Hoe vaak dit voorkomt is thans niet bekend. Dit wordt onderzocht als onderdeel van de evaluatie van de Salduz-regeling, die momenteel wordt uitgevoerd.
Bent u bekend met de omstandigheid dat dit met regelmaat ook betekent dat eerst de dag na de aanhouding het eerste verhoor plaatsheeft? Zo ja, hoe vaak gebeurt dat?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een minderjarige niet langer dan strikt noodzakelijk in een politiecel moet zijn opgesloten? Zo ja, hoe gaat u dan bewerkstelligen dat deze opsluiting niet onnodig langer gaat duren vanwege de niet tijdige aanwezigheid van een advocaat? Zo nee, waarom niet ?
Ja, ik ben het ermee eens dat een minderjarige verdachte niet langer dan strikt noodzakelijk in een politiecel moet verblijven. De consultatie- en verhoorbijstand dient echter ter bescherming van de rechtspositie van de verdachte. Ook bij lichte delicten is consultatiebijstand van belang voor minderjarige verdachten. Mocht de minderjarige verdachte bijvoorbeeld in aanmerking komen voor een Haltverwijzing, dan kan de advocaat hem tijdens de consultatiebijstand wijzen op de vereisten daarvoor, zoals het afleggen van een bekentenis.
Zoals ik in mijn antwoord op vragen 1 en 2 heb aangegeven, is de maximaal toegestane wachttijd op een raadsman nu twee uur. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van de evaluatie van de Salduz-regeling en de brede impactanalyse, noch op de eventuele maatregelen die daaruit voortkomen.
Acht u het landelijk invoeren van een vaste piketadvocaat op regionale politiebureaus een adequate oplossing voor bovengeschetst probleem? Zo ja, op welke korte termijn gaat u voor deze oplossing zorgen? Zo nee, waarom niet en aan welke oplossingen denkt u dan wel?
Momenteel wordt een brede impactanalyse uitgevoerd waarin onder andere wordt verkend of het werken met een raadsman op locatie, in plaats van een raadsman op oproep, een efficiënte werkwijze kan zijn voor het verlenen van consultatiebijstand en verhoorbijstand aan aangehouden minderjarige verdachten. De uitkomsten hiervan verwacht ik voor de zomer van 2011.
Deelt u de mening dat de wachttijd op een advocaat in ieder geval in die lichte gevallen waarbij de minderjarige verdachte direct na het eerste verhoor wordt heengezonden maximaal drie uur moet zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt door de politie de tijd tussen de aanhouding en het eerste verhoor geregistreerd ? Zo ja, wat is de gemiddelde tijd tussen aanhouding en eerste verhoor thans? Wat was deze gemiddelde tijd in de periode voor het recht om de advocaat voorafgaande aan het eerste verhoor te spreken?
De wachttijd tussen aanhouding en het eerste verhoor wordt wel geregistreerd, maar dit gebeurt uitsluitend op lokaal niveau. Een landelijk overzicht is niet beschikbaar. Bij deze registratie wordt overigens geen onderscheid gemaakt tussen zelf betaalde advocaten en advocaten op toevoeging.
Bestaat er een verschil in wachttijd op een advocaat tussen een advocaat op toevoeging en een advocaat die (door de ouders) zelf wordt betaald? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit onderscheid niet acceptabel is en wat gaat u doen om dit onderscheid te laten verdwijnen?
Zie antwoord vraag 6.
De uitspraak van de voorzitter van het College van procureurs-generaal over advocaat bij verhoor |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Openbaar Ministerie (OM) de advocaat bij het verhoor wil?1
Ja.
Deelt u de mening van de voorzitter van het College van procureurs-generaal dat vasthouden aan het besloten karakter van het verhoor niet meer houdbaar is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, betekent dit dat u zich door deze ontwikkeling (uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Rechten (EHRM) in de zaken, Salduz en Brusco en ontwikkelingen binnen de EU) zult laten inspireren door wat uit Straatsburg en Brussel komt en is gekomen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee waarom niet?
Ik heb mijn waardering van de jurisprudentie van het EHRM en de Hoge Raad neergelegd in een conceptwetsvoorstel over de aanwezigheid van de raadsman bij en tijdens het politieverhoor op verzoek van de verdachte. Daarbij heb ik rekening gehouden met een te verwachten ontwerp Richtlijn van de Europese Commissie, over onder meer de aanwezigheid van een raadsman bij het politieverhoor. Het conceptwetsvoorstel heb ik onlangs ter consultatie voorgelegd aan degenen in de rechtspraktijk die hierbij betrokken zijn. Het is ook openbaar gemaakt met het oog op internetconsultatie (www.internetconsultatie.nl). Ik streef ernaar het conceptwetsvoorstel dit najaar aan de Ministerraad aan te bieden.
Ik zie thans geen aanleiding om te bevorderen dat de bestaande aanwijzing van het College van procureurs-generaal wordt aangepast. Deze zal voorshands blijven gelden tot aan de inwerkingtreding van het wetsvoorstel.
Deelt u de verwachting van de voorzitter van het College van procureurs-generaal dat het EHRM de komende tijd steeds meer categorieën van gevallen zal beschrijven waarin de fysieke aanwezigheid van de advocaat bij het verhoor moet worden toegestaan, ook bij meerderjarige verdachten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om te anticiperen op die verwachting en de aanwijzing van het OM op dit punt te wijzigen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zouden de consequenties kunnen zijn voor het gebruik van de door de verdachte afgelegde verklaringen indien de aanwezigheid van een advocaat bij het eerste verhoor is gevraagd, als blijkt dat de jurisprudentie van het EHRM zo moet worden uitgelegd dat deze aanwezigheid ten onrechte is geweigerd?
Een oordeel over de waarde van het voorgelegde bewijsmateriaal in een strafzaak is aan de rechter. Deze kan zijn oordeel rechtstreeks baseren op de jurisprudentie van het EHRM en daaraan op grond van artikel 359a Wetboek van Strafverordening bepaalde gevolgen verbinden, zoals het aanpassen van de hoogte van de straf, het uitsluiten van of niet bijdragen aan het bewijs, of het OM niet ontvankelijk verklaren. De Hoge Raad heeft dit in een arrest (LJN BN7727) op 9 november 2010 bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat uitsluiting van de verklaring in beginsel een passende sanctie is.
Hoe vaak wordt een verhoor audiovisueel of alleen auditief geregistreerd?
De Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten (Staatscourant 11 885, van 28 juli 2010) geeft aan in welke gevallen verhoren verplicht of facultatief auditief dan wel audiovisueel worden geregistreerd. Registratie heeft vooral plaats bij ernstige zaken, bijvoorbeeld als sprake is van een kwetsbare verdachte. Er bestaat geen overzicht van het aantal geregistreerde verhoren, omdat daarvan geen registratie wordt bijgehouden.
Deelt u de mening van de voorzitter van het College van procureurs-generaal dat nu moet worden nagedacht hoe die verhoorbijstand vorm gegeven moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de Kamer binnenkort de uitkomst daarvan ontvangen?
Ja die mening deel ik. Mijn departement overlegt hierover met politie, advocatuur en het OM. De uitkomsten van dit overleg zullen worden vermeld in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel.
Hoeveel EU-lidstaten kennen al los van de jurisprudentie van het EHRM het recht tot fysieke bijstand van een advocaat bij het (eerste) politieverhoor?
In 22 EU-lidstaten is fysieke bijstand van een raadsman toegestaan bij het (eerste) politieverhoor.
Het bericht 'Wapendieven vrijgesproken' |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wapendieven vrijgesproken»?1
Ja.
Klopt het dat de vervolging van de verdachten van de wapenroof uit Schietsportcentrum Westpoint Amsterdam door een gebrek in de tenlastelegging zou zijn geëindigd met een vrijspraak? Zo ja, acht de minister dat wenselijk? Zo nee, wat is dan de feitelijke gang van zaken?
De rechtbank heeft de verdachten vrijgesproken van diefstal van de wapens. De rechtbank was van oordeel dat genoegzaam was gebleken dat de verdachten de wapens hebben weggenomen. Volgens de rechtbank viel echter niet uit te sluiten dat de verdachten de wapens hebben weggenomen op verzoek van de eigenaar en/of zijn vriendin, zodat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening niet kon worden bewezen. Heling van de wapens door de verdachte bij wie de wapens zijn aangetroffen, kon naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden bewezen, omdat de verdachte zelf betrokken was bij het wegnemen van de wapens. Ook van het voorhanden hebben van de wapens werd de verdachte vrijgesproken, omdat een wapenrapport ontbrak en de rechtbank daardoor niet kon vaststellen in welke categorie de wapens en toebehoren vallen.
Het College van procureurs-generaal heeft mij bericht, dat naar de mening van het OM geen sprake is van een gebrek in de tenlastelegging. In eerste aanleg heeft het OM op basis van de aanwezige bewijsmiddelen besloten dit feitencomplex te kwalificeren als diefstal. Er is hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. In hoger beroep bestaat de mogelijkheid om de tenlastelegging te wijzigen. Gezien de uitspraak van de rechtbank zal de advocaat-generaal bij het ressortsparket bezien of de tenlastelegging dient te worden aangepast en/of aangevuld.
Het ontbreken van het wapenrapport vormt wel een omissie. De wapenrapporten zijn inmiddels aan het dossier toegevoegd, zodat het verzuim ten aanzien van dit feit is hersteld.
Wordt de vervolging van de betrokken verdachten voortgezet en/of opnieuw opgestart? Zo ja, vanwege welke strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de betreffende verdachten ook in vrijheid gesteld?
Door de vrijspraak was er geen grond om de verdachten nog langer in voorlopige hechtenis te houden.
Hoeveel van de geroofde wapens zijn nog niet terug gevonden?
Van de 180 weggenomen wapens zijn er tot nu toe drie teruggevonden.
Het afblazen van een voorgenomen proef met verbeterd spreekrecht |
|
|
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen over een proef met verbeterd spreekrecht in aparte strafmaatzittingen?1
Ja.
Heeft u zelf contact gehad met de rechtbank Amsterdam over dit onderwerp? Zo nee, waarom niet?
Ten behoeve van de beantwoording van uw eerdere vragen heb ik zelf contact gehad met de rechtbank Amsterdam. De Raad voor de rechtspraak heeft mij bericht dat geen sprake is van een proef zoals door vragensteller bedoeld.
Is er in het kader van de voorbereiding van deze proef onderzoek gedaan door de rechtbank Amsterdam naar de juridische implicaties van aparte strafmaatzittingen? Zo ja, zijn de resultaten inmiddels bekend en wat is de uitkomst?
Zoals ik u in de beantwoording van uw eerdere vragen heb gemeld is op dit moment geen sprake van een proef, noch van een concreet voornemen daartoe.
Het is op dit moment dus voorbarig om te spreken van een concrete proef. Wel heeft de Raad voor de Rechtspraak mij inmiddels laten weten dat de betreffende rechtbank een vooronderzoek doet om te kijken of en hoe een aparte strafmaatzitting (onder de huidige wetgeving) in de praktijk is vorm te geven. Daarbij wordt onder meer gekeken naar de juridische en financiële aspecten. De verwachting is dat dit vooronderzoek voor de zomer zal zijn afgerond.
Is de proef onderwerp van gesprek geweest, al dan niet in beslotenheid, met advocaten, rechters en officieren van justitie? Zo ja, wat is de uitkomst?
In het kader van dit vooronderzoek wordt (uiteraard) ook met rechters gesproken en met belangrijke externe partijen als advocatuur en OM. De rechtbank acht het van belang te luisteren naar wat er in de samenleving speelt. Die gesprekken dienen primair ter gedachtevorming.
Heeft u, voordat u tot uw oordeel kwam dat het uitoefen van spreekrecht tijdens aparte strafmaatzittingen niet leidt tot een betere positie van slachtoffers, de mening gevraagd van de (organisaties van) slachtoffers en nabestaanden zelf? Zo nee, waarom niet? Waarop baseert u uw mening dat het geen verbetering is?
Ik voer periodiek overleg met de organisaties van slachtoffers en nabestaanden. De wens die binnen deze organisaties leeft om het spreekrecht inhoudelijk uit te breiden is mij bekend. Ik sta, zoals eerder gezegd, positief ten opzichte van een uitbreiding van het spreekrecht. Ik streef er naar voor de zomer met een conceptwetsvoorstel te komen waarover de genoemde organisaties zich ook kunnen uitlaten. Ik teken echter aan dat met de invoering van de Wet versterking positie slachtoffers in het strafproces de keuze is bevestigd dat het slachtoffer procesdeelnemer blijft en geen procespartijwordt. Introductie van strafmaatzittingen noopt tot een ingrijpende herinrichting van het onderzoek op de terechtzitting met aanzienlijke consequenties voor de planning van de zittingen en de zittingscapaciteit. Los daarvan ben ik voorshands niet overtuigd van de meerwaarde van een splitsing tussen de feitelijke behandeling van een zaak en een strafmaatzitting, die ertoe zou leiden dat de emotionele belasting van het slachtoffer of de nabestaanden wordt verminderd. Ik zie met belangstelling uit naar de resultaten van het vooronderzoek in Amsterdam op dit punt.
Bent u bereid alsnog uw steun te verlenen aan een proef met aparte strafmaatzittingen waarbij de mogelijkheden van verbeterd spreekrecht kunnen worden onderzocht?
Zie antwoord vraag 5.
Het regelen van spreekrecht voor ouders in strafzaken |
|
|
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat de ouders in de Amsterdamse kinderpornozaak geen gebruik kunnen maken van spreekrecht in de strafzaak tegen de verdachten? Zo ja, deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is?
In de huidige wetgeving is bepaald dat alleen slachtoffers die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel hebben ondervonden op de terechtzitting een verklaring kunnen afleggen over de gevolgen die het strafbare feit bij hen teweeg hebben gebracht (artikel 51a lid 1 juncto artikel 51e lid 1 WvSv). In de zaken tegen Robert M. en Richard van O. heeft de rechtbank echter aangegeven de uitoefening van het spreekrecht door ouders van slachtoffers tijdens een volgende pro forma zitting nog uitgebreid te willen bespreken, waarbij het OM, de verdediging en de advocaten die namens de ouders optreden hun standpunt kunnen toelichten. Verwacht kan worden dat de rechtbank tijdens een pro forma zitting twee weken ná deze bespreking hierover een uitspraak zal doen. Ik wijs erop dat de ouders die dat wensen in ieder geval een schriftelijke slachtofferverklaring in het dossier kunnen doen voegen en bovendien een eventuele vordering van de benadeelde partij (het slachtoffer) met betrekking tot immateriële schade van hun kind op de terechtzitting kunnen toelichten. Het is dus niet zo dat de rechter en de verdachte geen kennis kunnen krijgen van hun opvatting.
Ik geef hoge prioriteit aan het versterken van de positie van slachtoffers in het strafproces. Op dit moment heb ik een wetsvoorstel in voorbereiding waarmee het spreekrecht wordt uitgebreid, ook voor wat betreft het toestaan van vertegenwoordiging van zeer jonge slachtoffers. Het is aan de ouders van jonge slachtoffers en de samenleving als geheel, naar mijn stellig oordeel, niet goed uit te leggen waarom de impact die een dergelijk delict op een gezin heeft, niet ter zitting zou kunnen worden verklaard. Ik verwijs u tevens naar het antwoord op de vragen 2 en 3.
Waarom is er nog geen uitvoering gegeven aan de al in 2009 door de Tweede Kamer aangenomen motie, waarin wordt gevraagd om de kring van personen aan wie het spreekrecht voor slachtoffers toekomt uit te breiden met de wettelijke vertegenwoordigers van slachtoffers?1
In 2009 en 2010 is het spreekrecht geëvalueerd. In oktober 2010 heb ik u over de uitkomsten van dit onderzoek geïnformeerd en aangegeven aanpassingen aan het spreekrecht te zullen aanbrengen, ook voor wat betreft het toestaan van vertegenwoordiging in die gevallen dat een slachtoffer niet in staat is zelf te spreken. De voorbereidingen voor het opstellen van het conceptwetsvoorstel zijn in volle gang. Ik streef ernaar dit voorstel nog deze maand voor consultatie gereed te hebben. De indiening van het wetsvoorstel wordt voorzien aan het eind van dit jaar. Bij een voorspoedige parlementaire behandeling door beide kamers zou het mogelijk moeten zijn dat de nieuwe wettelijke regeling in werking treedt vóór de eerste inhoudelijke behandeling ter terechtzitting van de onderhavige zaak.
Kunt u toezeggen dat u per direct uitvoerig zal geven aan de bovengenoemde motie zodat voorkomen wordt dat slachtoffers die zelf geen gebruik kunnen maken van het spreekrecht nog langer ongehoord blijven in strafzaken? Zo ja, op welke termijn zal dit zijn geregeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Forensische pathologie |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending over het tekort aan forensische artsen?1
Ja.
Is het waar dat er jaarlijks honderden mensen overlijden waarvan de dood thuis hoort in het strafrechtelijk vervolgbaar traject? Wat is uw mening over de (afgeleide) cijfers die in de uitzending worden gebruikt? Is er onderzoek gedaan of komt er onderzoek naar verdachte sterfgevallen en hoe (huis-)artsen en lijkschouwers daarmee omgaan?
In de uitzending wordt de stelling geponeerd dat te vaak een verklaring van natuurlijk overlijden wordt afgegeven. Daarbij worden voorbeelden genoemd als medische fouten (bijvoorbeeld bij medicatie), maar ook mogelijke strafbare feiten. De cijfers over het aantal gevallen waarin verklaring van natuurlijk overlijden wordt gegeven, terwijl nader onderzoek naar strafbare feiten geïndiceerd wordt geacht, is een schatting gebaseerd op de ervaringen van de geïnterviewde.
Het valt niet uit te sluiten dat er mogelijk te vaak een verklaring van natuurlijk overlijden wordt gegeven. Ik verwijs u hieromtrent naar beantwoording van schriftelijke vragen van de leden Van Gerven en Gerkens (beiden SP) d.d. 11 juni 2009 (nummer 3490) door de toenmalige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de toenmalige Minister van Justitie. Een verklaring van natuurlijk overlijden mag alleen afgeven worden, wanneer de behandelaar ervan overtuigd is dat het overlijden natuurlijk is geweest. Indien een behandelend arts of in een later stadium een gemeentelijk lijkschouwer een dergelijke verklaring van overlijden afgeeft, wordt er geen verslag uitgebracht aan de officier van justitie. Het Openbaar Ministerie draagt in die gevallen geen kennis van het overlijden, zodat niet kan worden afgewogen of nader (strafrechtelijk) onderzoek aangewezen is. Het is voor mij niet mogelijk om vast te stellen hoe vaak ten onrechte een verklaring van overlijden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak is afgegeven. Welk aantal eventueel had dienen te leiden tot een strafrechtelijk onderzoek, kan ik dan ook niet vaststellen. Mijn ambtgenote van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft mij laten weten dat er voorlopig geen onderzoek zal worden gedaan naar de omgang met verdachte sterfgevallen door artsen.
Klopt het dat er slechts vijf forensische pathologen/artsen zijn in Nederland? Zo nee, hoeveel zijn er dan? Zo ja, deelt u de zorg van de gast, de heer Van de Groot, dat er te weinig forensische pathologen/artsen zijn? Zo ja, wat moet er gebeuren om dit aantal te vergroten? Zo nee, waarom niet?
In Nederland zijn momenteel zes forensische pathologen werkzaam. Vijf daarvan werken bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). De zesde werkt als zelfstandig forensisch patholoog. Het NFI is in staat alle aangeboden obducties te verrichten en de levertijden te verkorten.
Om toekomstige forensisch pathologen te werven, heeft het NFI budget vrijgemaakt om één opleidingsplaats tot (klinisch) patholoog te financieren. Binnen het NFI wordt diegene opgeleid tot forensisch patholoog. Verder wordt momenteel door het NFI, in samenspraak met de Medisch Specialistisch Registratie Commissie (MSRC), de mogelijkheid onderzocht om pathologen in opleiding een geaccrediteerde stage van drie maanden aan te bieden bij het NFI. Dit is een uitbreiding op de huidige geaccrediteerde tweeweekse stage die nu wordt aangeboden.2
Deelt u de mening van de heer Van de Groot dat als er niet gauw iets gebeurt er geen forensische pathologen/artsen meer in Nederland zijn en wij deze expertise uit het buitenland moeten halen? Zo ja, wat is uw mening daarover? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel aandacht wordt er geschonken aan forensische pathologie/geneeskunde tijdens de geneeskundige opleiding? Klopt het dat de meeste artsen de kenmerken van medicatiefouten of toxicatie niet herkennen als zij de dood moeten vaststellen bij een overledene? Zo nee, waarom niet?
De geneeskundige opleiding begint met een initiële bachelor/masteropleiding; hierna kan een vervolgopleiding tot medisch specialist worden gevolgd. Forensische geneeskunde dan wel forensische pathologie is geen verplicht onderdeel van de initiële opleiding tot arts.
Er is onderscheid tussen de (forensische) pathologie en forensische geneeskunde. Binnen de vervolgopleiding voor het specialisme maatschappij en gezondheid bestaat het profiel forensische geneeskunde. Een profiel is een deelgebied van de geneeskunde, een verdieping van het deskundigheidsniveau van de arts (nog) niet leidend tot het deskundigheidsniveau van een specialisme, dat door het College Geneeskundige Specialismen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) als zodanig is aangewezen.
De Netherlands School of Public & Occupational Help (NSPOH), een erkend opleidingsinstituut door de Sociale-Geneeskunden Registratie Commissie (SGRC), verzorgt de 2-jarige profielopleiding forensische geneeskunde leidende tot een profiel-registratie als forensisch arts bij de KNMG. Tevens biedt de NSPOH afzonderlijke modulen op het gebied van forensische geneeskunde aan die artsen als bij- en nascholing kunnen volgen. In 2010 waren er 186 forensische artsen bij de KNMG geregistreerd.
Een forensisch patholoog volgt eerst de vijfjarige opleiding tot het wettelijk erkende specialisme pathologie en wordt vervolgens in een tweejarig traject aanvullend bijgeschoold tot forensisch patholoog.
Ik kan niet bevestigen of de stelling klopt dat de meeste artsen de kenmerken van medicatiefouten of toxicatie niet herkennen. Van belang is dat de artsen slechts een verklaring van overlijden mogen afgeven, indien zij ervan overtuigd zijn dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak. Indien deze overtuiging niet bestaat, dienen zij een gemeentelijk lijkschouwer in te schakelen. Indien deze meent ook niet tot afgifte van een verklaring van overlijden te kunnen overgaan omdat wederom de overtuiging dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak ontbreekt, wordt aan de officier van justitie verslag uitgebracht. Deze kan in geval van een vermoeden van een niet natuurlijk overlijden besluiten tot een gerechtelijke sectie. Ook kan de officier van justitie opdracht geven voor een toxicologisch onderzoek.
Om de kwaliteit van de lijkschouw in Nederland te verbeteren heeft de minister van VWS medische beroepsorganisaties verzocht een richtlijn op te stellen met betrekking tot de werkwijze rondom lijkschouw. Die richtlijn zou onzorgvuldigheden bij het vaststellen van de aard van overlijden bij volwassenen moeten voorkomen. Inmiddels is onder leiding van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) een dergelijke richtlijn in de maak. Deze richtlijn wordt via samenwerking tussen huisartsen, specialisten onder wie specialisten ouderengeneeskunde alsmede forensisch artsen en vertegenwoordigers van de KNMG tot stand gebracht. De richtlijn beoogt onder meer duidelijkheid te scheppen voor artsen bij het verrichten van de lijkschouw.
Bent u bereid met uw collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te overleggen om de geneeskundige opleiding zo te veranderen dat artsen in het algemeen meer kennis hebben van forensische geneeskunde? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de onderhavige vraagstelling onder de aandacht van mijn collega’s van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gebracht. Zij hebben mij het volgende doen weten. Het Raamplan Artsopleiding 2009 van de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) beschrijft verschillende landelijke vereisten gesteld aan de initiële opleiding tot arts. Het raamplan sluit aan op de Europese Richtlijn 2005/36EG over erkenning beroepskwalificaties.
In de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is bepaald dat in een algemene maatregel van bestuur de opleidingseisen voor de arts moeten worden geregeld. Dit AmvB (het Besluit opleidingseisen arts, Stb. 2010, 704) neemt het Raamplan Artsopleiding 2009 als uitgangspunt. De eindtermen uit dit Raamplan worden vertaald in het curriculum van de geneeskundeopleiding. De curriculumbeschrijvingen zijn een verantwoordelijkheid van de individuele faculteiten.
Voor wat betreft de voor de strafrechtspleging relevante forensische pathologie vertrouw ik erop dat de activiteiten die het NFI onderneemt om de aanwas van nieuwe forensisch pathologen te waarborgen (zie mijn antwoord op vragen 3 en 4) voldoende effect zullen hebben.
Het onbestraft blijven van het downloaden van kinderporno |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat het downloaden van kinderporno waarschijnlijk onbestraft blijft?1
Ja.
Herkent u zich in het standpunt dat gebrek aan bewijs een struikelblok zou zijn om in het geval van gebruikers van Boylovers.net huiszoeking te doen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de berichtgeving over dit onderwerp is ten onterechte de suggestie gewekt dat het grote Europol-onderzoek naar de website Boylovers.net strafbare feiten aan het licht heeft gebracht die op dit forum zouden hebben plaatsgevonden. Er is echter niet gebleken dat bezoekers de website gebruikten om kinderpornografisch materiaal uit te wisselen. De website wordt gebruikt als discussieforum. Het enkele feit dat mensen genoemde website hebben bezocht levert geen verdenking op van het plegen van strafbare feiten. Er is dan ook geen aanleiding om een strafvorderlijk dwangmiddel zoals doorzoeking tegen deze personen in te zetten. Wel is gebleken dat sommige bezoekers van de website Boylovers.net buiten het forum om contact met elkaar opnamen en via andere kanalen strafbaar materiaal uitwisselden. Hiernaar wordt in Nederland, maar ook in andere landen, momenteel onderzoek gedaan. In enkele landen heeft dit al geleid tot aanhoudingen op grond van de verdenking van kinderpornografie en kindermisbruik.
Deelt u de mening van de geïnterviewde politieman dat artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). (Bedoeld zal zijn artikel 97 jo 67 Sv) aan huiszoeking ter opsporing van kinderporno in de weg zou staan omdat er kennelijk bij gebleken gebruik van de site geen bevoegdheid zou bestaan tot het doen van huiszoeking? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de alternatieven? Bent u voornemens om – indien zich op dit punt een probleem zou voordoen dat probleem te repareren? Zo ja hoe?
Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 2 levert het bezoek van een website voor pedofielen op zichzelf geen concrete verdenking op dat men zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die met kinderporno of kindermisbruik samenhangen. Als uit ander strafrechtelijk onderzoek deze verdenking wel ontstaat, dan staat artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering op geen enkele manier eraan in de weg om de woningen van deze verdachten te doorzoeken. De in artikel 67 genoemde categorie misdrijven waarvoor bij een verdenking een doorzoeking van de woning kan plaatsvinden is erg breed. Ook de verdenking van kinderporno of kindermisbruik valt hieronder.
Loopt het Openbaar Ministerie bij de opsporing en de vervolging van downloaders van kinderporno tegen andere (wettelijke) beperkingen aan? Zo ja, op welke wijze zult u die beperkingen wegnemen?
De College van procureurs-generaal heeft mij laten weten van mening te zijn dat het Wetboek van Strafvordering voldoende bevoegdheden biedt om downloaders van kinderporno strafrechtelijk aan te pakken. Strafvorderlijk en bewijsrechtelijk worden geen knelpunten ervaren. De beperkingen die wel worden ervaren zijn vooral organisatorisch en capacitair van aard. Om aan deze beperkingen het hoofd te kunnen bieden ontwikkelen Openbaar Ministerie en politie momenteel onder mijn verantwoordelijkheid een nieuwe aanpak van kinderporno. Ik verwijs hiervoor verder naar het voortgangsbericht over de aanpak van kinderpornografie (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 VI, nr. 86).
Bijstand bij sporenonderzoek |
|
André Bosman (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Militairen assisteren in sporenonderzoek op St. Maarten»?1
Ja.
Klopt het dat de minister van Defensie het verzoek voor zogenaamde «harde militaire bijstand» van bemanningsleden van Hr. Ms. Rotterdam aan Sint Maarten heeft goedgekeurd? Welke aanleiding was daartoe?
Begin maart heeft de Gouverneur van Sint Maarten de minister van Defensie verzocht om militaire bijstand ter ondersteuning van de politie van Sint Maarten. Naar aanleiding van dit verzoek zijn twintig militairen van het stationsschip Hr.Ms. Rotterdam ingezet ten behoeve van (sporen)onderzoek naar vier levensdelicten die kort na elkaar waren gepleegd. Bij dit type delict is het van groot belang om zo spoedig mogelijk sporen veilig te stellen. De inzet van de militairen heeft bijgedragen aan een succesvol verloop van het sporenonderzoek.
Op basis van welke regelgeving vindt deze bijstand plaats?
De militaire bijstand is verleend op grond van het Koninklijk besluit van 3 juli 1987 betreffende aanwijzingen inzake de inzet van de krijgsmacht in de Nederlandse Antillen en Aruba.
Hoe lang heeft deze bijstand geduurd?
De bijstand is verleend op 8 maart jl. van 08:00 uur tot 13:30 uur plaatselijke tijd.
In hoeverre zijn de bemanningsleden van Hr. Ms. Rotterdam adequaat getraind en uitgerust om sporenonderzoek uit te voeren?
De militairen traden op onder leiding van de korpschef van het Politiekorps van Sint Maarten en onder gezag van de betrokken zaaksofficier van Justitie. Het zoeken naar bewijsmateriaal had plaats onder de directe leiding en met instructies van de politie. De instructies van de politie hadden onder meer betrekking op de herkenning en behandeling van bewijsmateriaal. Vanwege het karakter van de taakuitoefening zijn de militairen onbewapend en zonder geweldsinstructies ingezet.
Wie was de eindverantwoordelijke voor de bemanningsleden tijdens hun inzet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke «rules of engagement» waren er voor de bemanningsleden?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe is de financiering van de kosten van deze inzet geregeld?
De additionele uitgaven van inzet van de krijgsmacht voor militaire bijstand en steunverlening worden ten laste gebracht van het fonds Financiering Nationale Inzet Krijgsmacht (FNIK).
Hoe kan het tekort aan politieagenten voor een sporenonderzoek op Sint Maarten verklaard worden? Loopt het verbeterplan korps politie Sint Maarten op schema?
Door een toevallige samenloop van meerdere incidenten en publieksevenementen waarbij inzet van politie noodzakelijk was, ontstond op Sint Maarten een tekort aan politiecapaciteit. Er was niet alleen politiecapaciteit nodig voor de genoemde levensdelicten maar ook voor meerdere verkrachtingszaken. Daarnaast werden in deze periode het carnaval en de grootste manifestatie van Sint Maarten gehouden, de Heinekenregatta.
Vanwege onderbezetting bij de politie zijn, in het kader van het staatkundig proces, afspraken gemaakt over een minimale sterkte van het korps in 2011. In het plan van aanpak voor de politie is met die afspraken rekening gehouden. Het plan van aanpak korps politie is momenteel in uitvoering en over de voortgang wordt periodiek gerapporteerd door de voortgangscommissie. De eerste rapportage van de commissie wordt binnenkort verwacht. Over de voortgang van de uitvoering van de plannen van aanpak zal uw Kamer worden geïnformeerd.
In hoeverre is de politie van Sint Maarten op dit moment in staat haar politietaken adequaat uit te voeren, zodat de veiligheid van de bevolking niet in het geding komt?
Zie antwoord vraag 9.
Een mogelijke Amerikaanse strafvervolging van Rob Gonggrijp wegens zijn vermeende betrokkenheid bij Wikileaks |
|
Tofik Dibi (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Herinnert u zich de vragen d.d. 13 januari 2011 over de dagvaarding van het bedrijf Twitter door de Amerikaanse autoriteiten?1
Ja.
Kunt u aangeven van welke strafbare feiten de heer Gonggrijp door de Amerikaanse autoriteiten wordt verdacht? Zo nee, kunt u navraag doen om welke strafbare feiten het precies gaat?
Er loopt in de Verenigde Staten een onderzoek naar eventuele criminele gedragingen gerelateerd aan de publicatie van vertrouwelijke informatie via Wikileaks. De naam van de heer Gonggrijp wordt hierbij genoemd omdat hij Wikileaks, naar eigen zeggen, heeft geholpen een video over Irak te publiceren en er een strafrechtelijk onderzoek loopt naar degene die de beelden aan Wikileaks heeft verstrekt. Op dit moment is niet bekend of dit betekent dat de heer Gonggrijp op enig moment zal worden opgeroepen om te getuigen, onderwerp van onderzoek wordt of zal worden aangeklaagd. Zolang er geen sprake is van een formele oproep of aanklacht, doen de Amerikaanse autoriteiten daarover geen mededelingen.
Waarom neemt u geen voorbeeld aan de IJslandse autoriteiten, die in een vergelijkbaar geval wel in actie komen tegen de door de Amerikaanse autoriteiten ingestelde strafvervolging van een IJslandse onderdaan die van betrokkenheid bij Wikileaks wordt verdacht?
Ook tegen de IJslandse parlementariër Birgitta Jónsdóttir is geen strafvervolging ingesteld, en bij de IJslandse autoriteiten is evenmin bekend of zij wordt verdacht van betrokkenheid bij de publicatie van vertrouwelijke informatie via Wikileaks. De IJslandse autoriteiten hebben laten weten dat zij niet in actie zijn gekomen anders dan dat de voorzitter van het parlement in IJsland een publiekelijke verklaring heeft afgelegd over het feit dat haar naam in de Court Order inzake Twitter wordt genoemd.
Kent u het bericht2 over het recordaantal martelingen in de Verenigde Staten van Amerika? Zo ja, klopt het dat de Amerikaanse behandeling van gedetineerden in sommige gevallen als mishandeling en marteling moet worden gedefinieerd en dat deskundigen spreken van intensieve en ernstige mishandeling en van flagrant wangedrag jegens gedetineerden? Zo nee, waarom niet?
Het artikel uit The Guardian is bekend. De VS is partij bij het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten (BuPo-verdrag) en bij het Verdrag tegen Marteling. De naleving van deze VN-mensenrechtenverdragen door de VS wordt in VN-kader getoetst. Nederland levert een bijdrage aan deze beoordeling. In het antwoord op vraag 8 wordt daarop ingegaan.
Kunt u aangeven hoe op dit moment de heer Bradley Manning wordt behandeld door de Amerikaanse autoriteiten? Zo nee, kunt u navraag doen bij uw Amerikaanse ambtsgenoten?
Met het detentieregime van de heer Manning ben ik niet bekend. Het betreft een Amerikaanse strafzaak tegen een verdachte met de Amerikaanse nationaliteit. De speciale VN-rapporteur inzake marteling, Juan Mendez, heeft aangegeven met de Amerikaanse autoriteiten contact te hebben over deze zaak. Ik zie hierin geen afzonderlijke rol voor Nederland weggelegd.
Deelt u de mening dat mishandeling en marteling van gedetineerden met name dreigt in de gevallen waarin de Amerikaanse staatsveiligheid in het geding zou kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat dit tot gevolg moet hebben dat Nederland niet zal meewerken aan dit soort strafprocedures van de Amerikaanse autoriteiten, zoals in het geval van potentiële verdachten die in verband worden gebracht met Wikileaks? Zo nee, waarom niet?
In het geval de heer Gonggrijp op enig moment in de Verenigde Staten als verdachte wordt aangemerkt en dat land ter fine van zijn strafvervolging om rechtshulp of om uitlevering zal vragen, zal aan de hand van dat verzoek worden beoordeeld of Nederland medewerking kan verlenen. Uit dat verzoek dient onder andere te blijken naar welke strafbare feiten onderzoek wordt gedaan, zodat de Amerikaanse strafrechtelijke belangen kunnen worden afgewogen tegen de belangen van betrokkene. Dat proces is met voldoende waarborgen omkleed. Ik sluit daarom niet nu uit dat Nederland medewerking zal verlenen.
Welke mogelijkheden ziet u om de Amerikaanse autoriteiten in bilaterale en Europese verbanden aan te spreken op de door de genoemde deskundigen geconstateerde misstanden? Bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken?
Tijdens het landenexamen in het kader van de Universal Periodic Review dat de VS vorig jaar november onderging betrof één van de Nederlandse aandachtspunten de detentieomstandigheden. Nederland heeft specifiek gevraagd welke regelingen de VS ontwikkelt om kwetsbare groepen te beschermen tegen seksueel geweld, in het bijzonder LGBT (Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender) gevangenen. Ook heeft Nederland specifiek gevraagd naar de follow-up van de aanbeveling van de HumanRights Committee uit juli 2006 om het vastbinden van gedetineerdevrouwente verbiedentijdens de bevalling. Tot slot is gevraagd wat de Amerikaanseregeringdoetomde lichamelijke en geestelijkesituatie van gevangenenin penitentiaireinstellingen te verbeteren.
Kunt u deze vragen ruim voor het algemeen overleg over mensenrechten van 7 april a.s. beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Slachtoffer met letsel in de kou' |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verzekeraars vertikken snelle compensatie: Slachtoffer met letsel in de kou»?1
Ja.
Kloppen de feiten in dit bericht? Zo ja, deelt u de mening dat de belangen van slachtoffers met letselschade door enkel een vrijblijvende gedragscode niet voldoende behartigd worden?
Uiteraard betreur ik het dat er slachtoffers zijn die lang op de afwikkeling van hun zaak moeten wachten. Ik ben met de Stichting De Ombudsman van mening dat slachtoffers met letselschade snel duidelijkheid moeten hebben over de afwikkeling van de schade. Letselschade heeft vaak een grote impact op iemands leven en op dat van zijn of haar directe omgeving. De in het onderzoek betrokken dossiers betreffen voornamelijk complexe zaken wat de gewenste snelle duidelijkheid bemoeilijkt.
De primaire verantwoordelijkheid voor het snel afwikkelen van de schade ligt bij de letselschadebranche zelf. De ontwikkeling en invoering van de Gedragscode past daarbij. Het is in het belang van slachtoffers dat alle partijen in de letselschadepraktijk volgens de Gedragscode werken en daar waar dit nog niet voldoende het geval is hierop aanspreekbaar zijn.
De vaste kamercommissie van VenJ heeft mij overigens om een kabinetsreactie gevraagd op het rapport. In deze reactie zal ik nader ingaan op de aanbevelingen uit het rapport. Op korte termijn kunt u deze verwachten.
Bent u het met Stichting De Ombudsman eens de gedragscode behandeling letselschade te verankeren in de wet? Zo nee, waarom niet?
De Gedragscode moet bewerkstelligen dat de buitengerechtelijke afwikkeling van letselschadeclaims kwalitatief beter, sneller, slachtoffervriendelijker en transparanter verloopt. De partijen in de letselschadebranche hebben door de ontwikkeling en invoering van de Gedragscode hun eigen verantwoordelijkheid genomen. Het is nu aan de organisaties in de branche zelf om elkaar aan te spreken op het naleven van de afspraken die zij in onderling overleg hebben opgesteld. Uit het rapport van de Stichting De Ombudsman blijkt overigens tevens dat de gedragscode niet algemeen bekend is. Ik ben van mening dat naamsbekendheid effectief door partijen in de letselschadebranche zelf kan en moet worden vergroot. Hierbij denk ik aan voorlichting en het verstrekken van de tekst van de Gedragscode aan rechtshulpverleners, verzekeraars, artsen en Slachtofferhulp Nederland. De Letselschade Raad werkt momenteel aan een versie van de Gedragscode speciaal voor slachtoffers in de vorm van een digitale folder, waar slachtoffers op diverse plaatsen kunnen worden geattendeerd zoals in foldermateriaal van ziekenhuizen en rechtshulpverleners.
Deelt u de mening dat het hanteren van het Keurmerk Letselschade aan voorwaarden verbonden dient te worden? Zo nee, waarom niet?
De Stichting Keurmerk Letselschade ontwikkelt en handhaaft kwaliteitsnormen en stelt voorwaarden aan de verkrijging van het Keurmerk Letselschade. Het Keurmerk omvat een aantal belangrijke waarborgen, zoals onafhankelijkheid, deskundigheid, transparantie, communicatie en duidelijkheid. Ik zie dan ook geen reden om nadere eisen te stellen aan het Keurmerk.
Bent u voorts bereid slachtoffers de mogelijkheid te geven hun klachten voor te leggen aan een geschillencommissie? Zo nee, waarom niet?
Er zijn per branche reeds verschillende mogelijkheden voor slachtoffers om klachten voor te leggen zoals het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (KiFiD), de Vereniging voor Letselschade Advocaten (LSA), de Orde van Advocaten, de Stichting De Ombudsman en het Bemiddelingsloket van De Letselschade Raad. Daar waar de mogelijkheden om klachten in te dienen al in de branche zelf in voldoende mate aanwezig zijn, acht ik overheidsingrijpen niet nodig en zie ik geen aanleiding om een aparte geschillencommissie in het leven te roepen.
De Letselschade Raad heeft inmiddels de slachtoffers van de onderzochte dossiers opgeroepen zich te melden bij het Bemiddelingsloket van deze Raad. Bij het Bemiddelingsloket kunnen slachtoffers terecht voor procedureel advies, waarbij het vastgelopen dossier wordt vlotgetrokken. Indien nodig wordt verwezen naar een passende geschiloplossing.
Taakstraf in de buurt |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw mening over het artikel «Voor straf prikken in eigen buurt»?1
Het artikel geeft een indruk hoe werkstraffen in de buurt kunnen worden uitgevoerd.
Wat is uw standpunt ten aanzien van het uitvoeren van de taakstraf in de eigen buurt? Indien dit positief is, gaat u dit bevorderen? Zo ja, op welke wijze?
Op 4 maart jl. heb ik de Tweede Kamer een onderzoek toegezonden naar de tenuitvoerlegging van werkstraffen door jeugdigen in de buurt (Kamerstukken II, 2010/11, 28 684 nr. 307). Dit onderzoek biedt voldoende aanknopingspunten om, binnen het project Aanpak Recidive Werkstraffen Jeugd (ARWJ), extra aandacht te besteden aan de kwaliteit van de werkstraffen. Ik ga met de Raad voor de Kinderbescherming de mogelijkheden verkennen om het uitvoeren van werkstraffen in de buurt verder uit te breiden.
Uitgangspunt blijft het principe dat primair wordt gekeken naar de persoonskenmerken en persoonlijke omstandigheden van de individuele jongere, het gepleegde delict en de beste daarbij passende straf. Een werkstraf in de buurt kan één van de mogelijke uitkomsten van deze afweging zijn, maar is niet de enige.
Deelt u de mening van de hoofdofficier van Justitie dat de snelheid waarmee de taakstraf wordt opgelegd en uitgevoerd cruciaal is voor het succes van en het draagvlak voor de taakstraf? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie van Veiligheid en Justitie steekt, binnen het jeugdcriminaliteitsbeleid, al geruime tijd veel energie in het verkorten van doorlooptijden. Een snelle en consequente aanpak is immers van groot belang bij het terugdringen van recidive. In 80% van de gevallen realiseert de Raad voor de Kinderbescherming de afgesproken doorlooptijd. Dit betekent dat een werkstraf binnen maximaal 160 dagen na de intake is afgerond.
Deelt u de mening dat het voor de geloofwaardigheid van de taakstaf het van groot belang is dat bij een melding van mislukking er snel wordt gereageerd door justitie, inclusief het (al dan niet) snel uitzitten van de vervangende hechtenis? Zo nee, waarom niet?
Ja.
In hoeveel gevallen over de afgelopen twee jaar moeten jongeren van wie de taakstraf als mislukt is gerapporteerd alsnog een vervangende hechtenis ondergaan? In hoeveel gevallen geldt dit voor volwassenen?
In 2008 zijn er 8 400 taakstraffen aan jeugdigen opgelegd door de rechter. In 2009 was dit aantal 9 500. Het mislukkingspercentage van taakstraffen bij jeugdigen is ongeveer 15%3.
Volgens opgave van het CJIB zijn er in 2008 in totaal 671 taakstraffen omgezet naar jeugddetentie. In 2009 was dit in totaal 704 keer het geval.
In 2008 en 2009 zijn er volgens de gegevens van het CJIB door de rechter per jaar ongeveer 34 000 taakstraffen aan volwassenen opgelegd. Het mislukkingspercentage van dit type taakstraffen is ongeveer 23%. Volgens opgave van het CJIB zijn er in 2008 in totaal 8 365 zaken omgezet in vervangende hechtenis en in 2009 in 7 756 zaken4.
In de zaken die niet leiden tot vervangende hechtenis is er sprake van een herkansing om de taakstraf af te maken of kunnen er andere redenen zijn waarom niet tot de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis wordt overgegaan, bijvoorbeeld medische omstandigheden, overlijden of termijnoverschrijding.
Informatie over 2010 is op dit moment nog niet beschikbaar.
Welk percentage van de als mislukt gerapporteerde taakstraf bij minderjarigen leidt uiteindelijk tot een vervangende hechtenis? Welk percentage is dit voor volwassenen?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeveel gevallen over de afgelopen twee jaar wordt na een melding van mislukking overgegaan tot het direct arresteren van de veroordeelde en het direct laten uitzitten van de vervangende hechtenis, voorafgaande aan de behandeling van het bezwaarschrift? Ben u van mening dat dit vaker zou moeten gebeuren?
Volgens de gegevens van het CJIB zijn in 2008 voor jeugdigen en volwassenen samen in totaal 1 060 aansluitende executies verricht. Er werden in totaal 5 620 arrestaties verricht. In 2009 was dit respectievelijk 1 228 en 5 3615. Over 2008 zijn alleen totale cijfers beschikbaar met betrekking tot arrestaties en aansluitende executies. Over 2009 weten we dat er voor jeugdigen 280 aansluitende executies en 114 arrestaties waren.
In het kader van het project ARWJ (zie antwoord 2) worden de bestaande protocollen tegen het licht gehouden. Daarbij komt ook de tenuitvoerlegging van vervangende jeugddetentie aan de orde en de mogelijkheden tot versnelling van procedures.
Wat is thans de gemiddelde tijdsduur tussen de rapportage waarin de mislukking wordt gemeld en de vervangende hechtenis? Kan deze termijn worden verbeterd? Zo ja, op welke wijze?
De periode die verstrijkt tussen de rapportage en de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis wordt niet geregistreerd.
In hoeverre kan snel, strenger en consequenter optreden na het niet uitvoeren van de taakstraf, voorkomen dat in minder gevallen een taakstraf wordt opgelegd?
Uit de wetenschappelijke literatuur is bekend dat consequent en snel reageren op grensoverschrijdend gedrag de effectiviteit van de straf verhoogt.
Over de effectiviteit van werkstraffen door jongeren in relatie tot recidivevermindering is tot 2010 weinig bekend. Mijn ministerie heeft in het kader van het verbeteren van de werkstraf voor jeugdigen onderzoek gedaan naar subdoelgroepen en recidive. Recent onderzoek van het WODC6 naar strafrechtelijke recidive onder jongeren die in 2006 een werkstraf kregen, wijst uit dat bijna 42% binnen twee jaar opnieuw met justitie in aanraking komt. Daarnaast is onderzocht welke (mogelijke) maatregelen tot verbetering van de werkstraf kunnen leiden, ook met het oog op het voorkomen dat jeugdigen bij herhaling een werkstraf opgelegd krijgen. Ik benut deze nieuwe inzichten om met OM en ZM verbetering van de toeleiding van jeugdigen naar de werkstraf tot stand te brengen.
Kunt u de Kamer informeren over de resultaten van deze lopende pilot?
De pilot in de Amsterdamse Kolenkitbuurt die in het artikel wordt beschreven is recent afgerond. Op 30 maart 2011 vond een evaluerend gesprek met alle betrokkenen plaats. De resultaten worden betrokken bij de kwaliteitsverbeteringen van de taakstraffen binnen het project ARWJ.
Een ontruimverbod van een kraakpand in Utrecht |
|
Linda Voortman (GL) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de rechterlijke uitspraak op 2 maart 2011 van de rechtbank Utrecht inzake het ontruimverbod wegens ontbrekende belangenafweging?
Ja. Overigens heeft de rechter niet geoordeeld dat sprake was van een ontbrekende belangenafweging. De rechter heeft geoordeeld dat uit het door politie en Openbaar Ministerie ingestelde onderzoek niet voldoende aannemelijk was geworden dat in dit geval sprake was van een redelijke verdenking van overtreding van artikel 138a Wetboek van Strafrecht.
Wat is uw reactie op deze rechterlijke uitspraak in relatie tot de Wet kraken en leegstand?
De rechtbank heeft geoordeeld dat de rechtmatigheid van de voorgenomen ontruiming niet is komen vast te staan en heeft daarom de strafrechtelijke ontruiming verboden. Naar het oordeel van de rechtbank had de officier van justitie in de betreffende zaak geen deugdelijk onderzoek gedaan naar de vraag of de eigenaar van het pand toestemming had gegeven aan de krakers om het pand te bewonen. De rechtbank overweegt dat de krakers zouden hebben gesteld dat zij toestemming hadden van de eigenaar om het pand te gebruiken.
Na de uitspraak van de rechtbank is nogmaals navraag gedaan en is wederom gebleken dat de eigenaar van het pand – de gemeente Utrecht – geen toestemming heeft gegeven om het pand te bewonen. Ook de krakers zelf hebben naar aanleiding van een persbericht van de rechtbank weersproken dat ze toestemming van de gemeente Utrecht hadden om in het pand te wonen.
Om proceseconomische redenen zal de Staat geen hoger beroep instellen, maar zal opnieuw tot aankondiging van de ontruiming van het betreffende pand worden overgegaan.
Deelt u de mening dat er met deze rechterlijke uitspraak jurisprudentie is ontstaan die ontruiming van een kraakpand verbiedt bij leegstand? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 1 en 2.
Deelt u de mening dat met deze jurisprudentie de Wet kraken en leegstand juridisch gezien onhoudbaar is geworden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'belastinggeld voor bendeleden' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht: «Belastinggeld voor bendeleden»?1
Ja.
Klopt het dat negen leden van een Brabantse drugsbende 150 000 euro schadevergoeding krijgen omdat justitie de zaak tegen hen uiteindelijk niet rond kreeg?
De rechtbank te Breda heeft naar aanleiding van verzoekschriften op basis van de artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) bij beschikking van 24 februari 2011 aan negen personen een schadevergoeding uitgekeerd van in totaal € 150 000.
Deelt u de mening dat wanneer duidelijk is dat verdachten alleen vrijspraak hebben gekregen omdat de politie het onderzoek verknoeide, zij geen recht zouden moeten hebben op een schadevergoeding? Zo nee, waarom niet?
In dit geval is sprake van niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie. Over de schuld of onschuld van de verdachten is niets vast komen te staan. Indien een zaak eindigt zonder oplegging van straf, zoals hier aan de orde, bestaat een mogelijkheid tot schadevergoeding. Op grond van artikel 90 WvSv beoordeelt de rechter of het in het betreffende geval billijk is dat geleden schade voor rekening van de burger blijft. Schadevergoeding kan achterwege blijven als een gegronde verdenking bestond. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat daar in deze zaak sprake van was. De rechtbank heeft evenwel geoordeeld dat in dit bijzondere geval, gelet op de overwegingen van de rechtbank in de vonnissen van 27 januari 2010, een mogelijk gegronde verdenking op zichzelf niet in weg mag staan aan een naar gronden van billijkheid toe te kennen schadevergoeding.
Wat is er misgegaan bij justitie of politie waardoor de zaak is geresulteerd in een vrijspraak?
Er is geen sprake van vrijspraak, maar van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat de hoofdverdachte in deze zaak eind 2008 is gehoord door de politie. Daarvan is een proces-verbaal opgemaakt. Daarbij is de oorspronkelijke verklaring aangevuld, zijn bepaalde zinnen uitgebreider op papier gekomen en zijn er wijzigingen aangebracht in de volgorde van de verklaring. De rechtbank te Breda heeft op 27 januari 2010 geoordeeld dat de oorspronkelijke verklaring van deze verdachte dusdanig is aangepast, gewijzigd en aangevuld, dat er van deze oorspronkelijke verklaring weinig meer is overgebleven. De rechtbank spreekt in het vonnis vervolgens van een bekentenis tussen aanhalingstekens, die naar het oordeel van de rechtbank een essentieel onderdeel vormde van het gehele onderzoek. Door de gang van zaken is deze verklaring en daarmee ook het gehele onderzoek volgens de rechtbank dermate besmet, dat daaraan verregaande consequenties moesten worden verbonden, ook ten aanzien van de overige verdachten. Vanwege de fundamentele inbreuk op de procesorde waardoor tekort is gedaan aan het recht op een eerlijk proces, is het Openbaar Ministerie vervolgens niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van alle verdachten.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat de belastingbetaler opdraait voor fouten die door justitie of politie worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Vanzelfsprekend betreur ik de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de zaken tegen de verdachten, hetgeen uiteindelijk tot deze uitkomst heeft geleid.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat deze fouten nogmaals worden gemaakt?
Op 16 juli 2010 heeft de toenmalige Minister van Justitie de eindrapportage van het programma Versterking Opsporing en Vervolging aan uw Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2009–2010, 32 123 VI, nr. 117). Daarbij heeft hij onder meer aangegeven dat bij de politie de ervaringen met het programma hebben geleid tot de instelling van het Centrum Versterking Opsporing. Deze voorziening draagt bij aan structurele aandacht binnen de korpsen voor kwaliteitsverbetering.
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat op het niveau van het politiekorps Midden en West Brabant een Masterplan Versterking Opsporing is gestart. Het plan heeft tot doel om door middel van verschillende projecten het vakmanschap in de opsporing te vergroten, fouten te voorkomen en risico’s te minimaliseren. Het Openbaar Ministerie is nauw betrokken bij de uitvoering van het Masterplan. Onvolkomenheden in de opsporing worden geregeld geïnventariseerd en er wordt actie ondernomen om deze in de toekomst te voorkomen.
Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie mij meegedeeld dat in de onderhavige zaak het politiekorps Midden en West Brabant zijn verantwoordelijkheid heeft genomen door de betreffende medewerkers uit het operationele opsporingsproces te halen.
Opsporingsproblemen bij politie |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Zembla «Opsporing verzocht» waarin een zeer verontrustend beeld wordt geschetst van de opsporing van misdrijven door de politie?1
Ja.
Wat is uw reactie op de problemen die in de uitzending van Zembla zijn aangekaart waaronder het beperkt invoeren van informatie in de Basisvoorziening Handhaving (BVH) en de Basisvoorziening Opsporing (BVO), de gebrekkige heterdaadkracht door een tekort aan politiemensen en de lage pakkans?
De Inspectie OOV heeft begin 2010 in het onderzoek naar de stand van zaken van de uitvoering van de Samenwerkingsafspraken 2008 geconstateerd dat medewerkers soms informatie niet invoeren in de BVH en BVO, of informatie in andere systemen invoeren. Beperkte invoer in de BVH en BVO is onwenselijk, omdat hierdoor informatie-uitwisseling tussen korpsen en medewerkers wordt belemmerd. De gebruiksvriendelijkheid en betrouwbaarheid van de BVH en BVO wordt op de korte termijn verbeterd. Na afronding van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer zal ik een besluit nemen over de verdere verbetering dan wel vervanging van beide systemen.
Klopt het dat niet alle relevante informatie wordt ingevoerd in de BVH en in de BVO? Zo ja, wat wordt er ondernomen om dit te ondervangen? Zo nee, wat is uw reactie op de bewering dat niet alle relevante informatie in het systeem wordt opgenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de BVH en de BVO niet of slechts in beperkte mate op elkaar zijn aangesloten en informatie die verzameld wordt op straat niet bij rechercheurs terecht komt? Zo ja, hoe kan het dat beide relatief nieuw ontwikkelde systemen niet op elkaar zijn aangesloten? Zo nee, wat is uw reactie op de bewering dat de systemen niet op elkaar aansluiten en op basis waarvan kan worden gesteld dat niet klopt?
De Inspectie OOV heeft in het bovengenoemde onderzoek geconstateerd dat de BVH en de BVO niet zijn gekoppeld. De korpsbeheerders hebben er destijds voor gekozen om de BVH en BVO te realiseren op basis van de bestaande systemen, waarbij de opzet was om de systemen van de korpsen voor handhaving en opsporing te uniformeren, maar niet om de systemen te vernieuwen. Het op elkaar aansluiten van beide systemen zou een aanzienlijke verzwaring van de realisatie van de basisvoorzieningen Handhaving en Opsporing zijn geweest en niet hebben gepast binnen de bovenstaande opzet van de ontwikkeling van de basisvoorzieningen. Het onderzoek van de Algemene Rekenkamer zal meer helderheid verschaffen over de besluitvorming over de totstandkoming van de basisvoorzieningen.
Klopt het dat door de problemen met de BVH en de BVO minder zaken zijn opgelost en zo’n 20 000 minder zaken zijn aangeleverd bij het Openbaar Ministerie (OM)? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, waarom klopt dit niet?
De invoering van de systemen BVH en BVO heeft tijdelijk veel capaciteit gekost om medewerkers vertrouwd te maken met deze nieuwe systemen. Vertraging in de registratie van zaken is daarvan een van de gevolgen geweest. Tegelijkertijd kan worden geconstateerd dat de criminaliteit is afgenomen in 2010, zoals ook blijkt uit de Integrale Veiligheidsmonitor 2010. Ook dat kan een verklaring zijn voor een verminderd aanbod van zaken. Exacte informatie over het aantal verdachten OM over 2010 komt binnenkort beschikbaar.
Klopt het dat nog geen 3% van in totaal 8,5 miljoen misdrijven wordt opgelost? Zo ja, hoe komt het dat dit percentage zo laag is? Wat is het streefpercentage van dit kabinet? Wat gaat u concreet doen om dit percentage omhoog te krijgen? Zo nee, wat is dan wel het oplospercentage en hoe is dat gemeten?
Het aantal van 8,5 miljoen misdrijven is een schatting van het totaal aantal veel voorkomende misdrijven. Dit geschatte aantal is gebaseerd op de uitkomsten van twee enquêtes. De eerste is een jaarlijkse slachtofferenquête, de Integrale Veiligheidsmonitor, die onder een steekproef uit de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder wordt afgenomen. De tweede is een jaarlijkse slachtofferenquête die onder het bedrijfsleven wordt uitgevoerd, de zogenaamde Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven. Van deze geschatte 8,5 miljoen veel voorkomende misdrijven wordt lang niet altijd aangifte bij de politie gedaan, in 2009 registreerde de politie ruim 1,2 miljoen misdrijven. Over dit aantal geregistreerde misdrijven wordt het ophelderingspercentage berekend. Het ophelderingspercentage verschilt sterk per type misdrijf. Voor de geweldsmisdrijven bedroeg dit in 2007 bijvoorbeeld 59%, terwijl voor alle misdrijven samen het percentage in dat jaar uit kwam op 23%. Dit kabinet wil het ophelderingspercentage van zware misdrijven met een kwart verhogen. Daartoe gaat met name het ophelderingspercentage van gewelddadige vermogenscriminaliteit omhoog van 23% naar 40% in 2015.
Klopt het dat jaarlijks zo’n 150 000 zaken op de plank blijven liggen en dat zaken worden weggegooid? Zo ja, om wat voor zaken gaat het? Hoe lang blijven deze zaken gemiddeld op de plank liggen? Wat gebeurt er uiteindelijk met deze zaken? Wat wordt concreet door u ondernomen om dit aantal te verlagen? Zo nee, hoeveel zaken blijven er volgens u op de plank liggen? Om wat voor zaken gaat het? Hoe lang blijven deze zaken op de plan liggen? Wat gebeurt er uiteindelijk met deze zaken? Wat wordt concreet door u ondernomen om dit aantal te verlagen?
Er bestaat geen landelijk overzicht van plankzaken. Het aantal van 150 000 kan ik daarom niet bevestigen, maar als dergelijke aantallen worden genoemd vat ik dat vanzelfsprekend op als een serieus signaal. Om meer zicht te krijgen op instroom, werkvoorraden en afdoening van zaken werk ik op dit moment aan de oprichting van de Nationale Politie. Daarnaast moet de invoering van een landelijk systeem: Betere Opsporing door Sturing op Zaken (BOSZ) bijdragen aan een beter zicht op het verloop van opsporingsproces. BOSZ is een «zicht op zaken» applicatie en heeft betrekking op de stuurmomenten in het opsporingsproces. Door de invoering BOSZ ontstaat een permanent en actueel zicht op aantallen, doorlooptijden, werkvoorraden, rendement, zaakstatus en interventies. Met behulp van de invoering van BOSZ, in combinatie met de vorming van de Nationale Politie, wordt het mogelijk om een beter inzicht te krijgen in de aard en omvang van de zaken die blijven liggen en wordt tegelijkertijd een betere sturing op de opsporing mogelijk. De Raad van Korpschefs heeft inmiddels besloten om BOSZ landelijk in te voeren. Uitrol van BOSZ wordt meegenomen in de landelijke invoering van Basisvoorziening Informatie (BVI).
Klopt het dat bij de 250 000 zaken die jaarlijks bij het OM moeten worden aangeleverd geen selectie plaatsvindt op de ernst van de zaak en dat dit tot gevolg heeft dat met name de makkelijk oplosbare zaken worden aangeleverd? Zo ja, wat vindt u van deze praktijk? Zo nee, kunt u inzichtelijk maken op basis waarvan deze bewering niet zou kloppen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 10 van de Kamervragen gesteld door het lid Marcouch (vraagnummer 2011Z03675).
Erkent u dat de politie te maken heeft met een onderbezette slagkracht in verhouding tot het aantal misdrijven dat jaarlijks wordt gepleegd?
Ik ben niet van mening dat er sprake is van onderbezetting bij de politie. De operationele sterkte van de politie is niet eerder zo groot geweest. Politiecapaciteit is per definitie schaars. Er zullen dus altijd keuzes moeten worden gemaakt.
Komt u nog voor de zomer met een aanvalsplan om de problemen met de BVH en de BVO aan te pakken?
Voor de maatregelen die ik op korte termijn zal nemen voor de genoemde systemen verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4 van het lid Marcouch (vraagnummer 2011Z03675). Verder zal ik na de zomer komen met een plan van aanpak voor de problemen van de BVH en BVO mede op basis van de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer naar de ICT bij de politie.
Het schrappen van elektronisch huisarrest |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Teeven wil elektronisch huisarrest veroordeelde schrappen»?1
Ja.
Ligt dit bericht in het verlengde van uw antwoorden over elektronisch huisarrest in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel in verband met wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijzigingen van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (Kamerstuk 32 319)?2
Ja. Ik heb aangekondigd dat dit kabinet, het omzetten van een door de rechter opgelegde gevangenisstraf in elektronisch bewaakt huisarrest (thuisdetentie) geen geloofwaardige vorm acht van tenuitvoerlegging van straffen.
Deelt u de mening dat straffen, naast vergelding, ook preventief van aard moeten zijn? Zo ja, hoe ziet u dit in verhouding tot uw voorstel om elektronisch huisarrest te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Het opleggen van een straf heeft inderdaad meerdere doelen. Bij elektronisch huisarrest is naar mijn mening sprake van een wijze van tenuitvoerlegging die afwijkt van hetgeen de rechter als straf heeft opgelegd, namelijk insluiting in een gevangenis. Veroordeelden tot een vrijheidsstraf zouden in het kader van het wetsvoorstel thuisdetentie hun straf thuis mogen uitzitten. Dat doet geen recht aan de rechterlijke uitspraak en aan de belangen van de slachtoffers.
Dit kabinet acht het principieel onjuist dat de administratie beslist dat een gevangenisstraf op andere wijze ten uitvoer wordt gelegd dan in een gevangenis. De rechter heeft er immers bewust voor gekozen om tot oplegging van de vrijheidsstraf over te gaan. Hij had ook een geldboete, taakstraf en/of voorwaardelijke gevangenisstraf kunnen opleggen, maar heeft dat niet gedaan. Het eigenstandig omzetten van een door de rechter opgelegde vrijheidsstraf in elektronisch huisarrest doet afbreuk aan het vergeldingsaspect van deze straf en de beveiliging van de samenleving. Hiermee is volgens dit kabinet de geloofwaardigheid van de sanctietoepassing niet gediend.
Deelt u de mening dat vanwege de confrontatie met de eigen omgeving en situering in de eigen buurt, thuisdetentie minstens zo confronterend en bestraffend kan zijn als een korte gevangenisstraf? Zo ja, waarom kiest u dan toch voor het afschaffen van thuisdetentie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de samenleving er meer baat bij heeft als kortgestraften door hun straf op het rechte pad terugkomen? Zo ja, waaruit blijkt dat korte gevangenisstraf effectiever is dan thuisdetentie? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet zet in op het bevorderen van de toepassing van bijzondere voorwaarden gericht op gedragsverandering in het kader van een voorwaardelijke bestraffing. Binnenkort bespreek ik het daartoe strekkende wetsvoorstel met uw Kamer. Het stimuleren van voorwaardelijke trajecten zal er aan kunnen bijdragen dat het aantal korte vrijheidsstraffen wordt teruggedrongen en heeft tot doel het verminderen van de recidive en daarmee het verhogen van de maatschappelijke veiligheid.
Blijkt uit wetenschappelijk onderzoek dat factoren zoals het hebben van werk, inkomen, huisvesting en een adequaat sociaal netwerk, een belangrijke rol vervullen bij het voorkomen van recidive? Zo ja, past hierbij elektronisch huisarrest niet veel beter dan celstraf? Zo nee, uit welk wetenschappelijk onderzoek blijkt dat deze factoren geen belangrijke rol vervullen bij het voorkomen van recidive?
Deelt u de mening dat dankzij elektronische detentie kortgestraften beter hun huis en baan kunnen houden dan wanneer zij in de cel verdwijnen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat hierdoor het risico van recidive aanzienlijk kleiner is? Zo nee, hoe gaat u in het kader van het motto «uit de bak, is aan de bak» zorgen dat gedetineerden na hun detentie meteen weer aan werk gaan?
In hoeverre breekt celstraf voor kortgestraften reeds ingezette trajecten om recidive te voorkomen af en in hoeverre doet elektronisch huisarrest dit niet?
Is het schrappen van thuisdetentie ook een poging om aan uw schrikbeeld van lege cellen te ontkomen? Zo ja, acht u dit een gerechtvaardigde reden voor het schrappen van thuisdetentie? Zo nee, waarom niet?
De directe aanleiding voor de start van de proef met elektronische detentie was destijds het cellentekort. Daarvan is nu geen sprake meer. In 2010 is de praktijk van toepassing van elektronische detentie voor zelfmelders met een korte gevangenisstraf beëindigd, zoals gemeld in antwoord op vragen van het toenmalige lid van de Tweede Kamer Van Velzen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2947). De toenmalige minister van Justitie heeft destijds aangekondigd dat hij het niet langer wenselijk achtte dat deze proef zonder wettelijke normering plaatsvond. Het huidige kabinet is van mening dat het indienen van dit wetsvoorstel niet langer gewenst is.
Wat zijn de kosten van elektronische detentie per dag en wat zijn de kosten van een gevangenisstraf per dag?
Elektronische detentie kostte € 43,– per dag per persoon. ED werd uitsluitend toegepast bij personen die anders een oproep zouden hebben gekregen zichzelf te melden om hun vrijheidsstraf te ondergaan in een beperkt beveiligde inrichting (BBI). De dagprijs van een BBI is € 231,– per dag per persoon.
De hoogte van verkeersboetes in relatie tot andere boetes |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat agenten verkeersboetes te hoog vinden in verhouding tot andere boetes?1 Wat is uw reactie op deze gevoelens?
Ja. Ik kan mij indenken dat in bepaalde specifieke omstandigheden de voorgeschreven boetes als hoog worden ervaren. In het sanctiestelsel moet echter een afweging worden gemaakt tussen het rekening houden met de omstandigheden van het geval, de consistentie in de opgelegde sancties, en de administratieve hanteerbaarheid. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 3 tot en met 5. Mijn inzet is om ervoor te zorgen dat «hufterigheid» in het verkeer zwaarder bestraft wordt.
Is het waar dat voor winkeldiefstal soms boetes uitgedeeld worden van 50 euro? In wat voor soort situaties gebeurt dit? Wat is de beleidslijn voor de hoogte van boetes in dit soort situaties?
De beleidslijn van het Openbaar Ministerie inzake diefstal van winkelgoederen met een waarde tot en met 50 euro is dat er een boete van 170 euro wordt opgelegd. Bij diefstal van winkelgoederen met een waarde tussen de 50 en 120 euro bedraagt de boete 290 euro. De zwaarte van de straf neemt nog verder toe bij hogere waardes van goederen. Van deze beleidslijn kan de officier van justitie slechts gemotiveerd afwijken, bijvoorbeeld indien sprake is van een bijzondere verschijningsvorm van het delict of naar aanleiding van de persoon van de dader. Indien de diefstal leidt tot een rechtszaak dan kan vanzelfsprekend ook de rechter tot een andere strafmaat besluiten, rekening houdend met de omstandigheden van het geval.
Op welke manier wordt gewogen hoe de verhouding is tussen de hoogte van de boete en de zwaarte van de overtreding?
De Aanwijzing kader voor strafvordering van het College van procureurs-generaal beschrijft de systematiek van het stelsel van richtlijnen voor strafvordering. De richtlijnen vormen één samenhangend geheel, hetgeen gerealiseerd is door enerzijds de ernst van de verschillende delicten ten opzichte van elkaar te positioneren, anderzijds door de factoren die een rol spelen bij de beoordeling telkens op eenzelfde wijze te hanteren. Bij vermogensdelicten, zoals winkeldiefstal, wordt de hoogte van de straf bepaald door een aantal factoren. Naast de waarde van de gestolen goederen gaat het erom of sprake is van medeplegen, medeplichtigheid, een poging, recidive, en de eventuele schade. Voor ieder van deze factoren wordt een vaststaande verzwaring of verlichting van de straf toegepast.
Wanneer krijgt de Kamer het naar aanleiding van de motie-Van der Staaij c.s.2 toegezegde onderzoek naar aanpassing van de verkeersboetes toegestuurd?3 Zou met het onderzoek naar aanpassing van de verkeersboetes naar aanleiding van deze motie niet in belangrijke mate tegemoetgekomen kunnen worden aan de kritiek op de verhouding tussen de verschillende boetes?
Ik zal de Kamer medio 2011 berichten over de manier waarop ik invulling wil geven aan de motie. Mijn voorstel zal inderdaad ingrijpen op de verhouding tussen de verschillende boetes, waarbij ook andere boetes dan verkeersboetes zullen worden betrokken.
Bent u bereid om in uw standpunt over de voorstellen van het Openbaar Ministerie voor aanpassing van de boetes ook een vergelijking te maken met de hoogte van andere boetes dan verkeersboetes, zodat een evenwichtige afweging van de hoogte van de boetes mogelijk is?
Zie antwoord vraag 4.
De telefoontaps in de zaak Baybasin |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de recente berichtgeving over de telefoontaps in de zaak Baybasin?1
Ja.
Is het waar dat de telefoontaps voor onderzoek naar Israël en de Verenigde Staten (VS) zijn gestuurd? Zo ja, wat was de onderzoeksvraag van het OM aan de onderzoekers?
Het onderzoek is uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de Toegangscommissie (TC) van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken. (Digitale) kopieën van acht gesprekken zijn naar onderzoekers in Israël en de Verenigde Staten gestuurd. De TC heeft de onderzoekers gevraagd om de gesprekken op basis van signaalanalyse en telecomanalyse te bezien op mogelijke tekenen van manipulatie.
Is het gebruikelijk om onderzoekers in andere landen te vragen banden met telefoontaps of andere audiomateriaal te onderzoeken op mogelijke manipulatie? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit en in welke zaken wordt en dergelijk onderzoek verzocht?
Wanneer specifieke deskundigheid is vereist die in Nederland niet of onvoldoende aanwezig is, is het niet ongebruikelijk om forensisch onderzoek uit te besteden aan buitenlandse instanties. Dat geldt voor alle soorten forensisch onderzoek. Hoe vaak specifiek audio-onderzoek in het buitenland verricht wordt, is mij niet bekend.
Waarom is het materiaal in deze zaak juist naar deze twee landen gestuurd?
De Israëlische deskundige is aangezocht op verzoek van de raadsvrouw van Baybasin. De Amerikaanse deskundigen zijn benaderd op verzoek van het Openbaar Ministerie. De deskundigen zijn door de verzoekers geselecteerd op basis van hun specifieke kennis van het vakgebied.
Is het waar dat de onderzoekers in Israël en de VS in deze zaak verschillende banden hebben gekregen? Zo ja, wat is de waarde van de uitkomst van het onderzoek, als de landen verschillend materiaal voor onderzoek aangeboden krijgen? Is het gebruikelijk dat meerdere onderzoekers worden gevraagd de banden te bekijken op eventuele vervalsing of manipulatie en waarop vervolgens verschillend materiaal wordt verstuurd?
De onderzoekers beschikten in eerste instantie over hetzelfde onderzoeksmateriaal. Een deel van dat verstrekte materiaal was digitaal vertraagd om het op een beluisterbare snelheid te brengen. De Israëlische deskundige heeft gevraagd om de niet-vertraagde opnamen. Die heeft hij gekregen en ze vervolgens zelf weer vertraagd.
De Amerikaanse onderzoekers is aangeboden om dezelfde opnamen te ontvangen. Zij achtten dat niet nodig.
Welke audiobanden hebben de onderzoekers gekregen en waarom hebben zij niet het origineel of een kloon gekregen? Zijn de banden die de onderzoekers hebben gekregen bewerkt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom is er dan niet een kloon van de originele tapes gestuurd?
Het oorspronkelijke materiaal bestaat uit optical discs en audiobanden waarop vele duizenden getapte telefoongesprekken staan. Dit oorspronkelijke bewijsmateriaal wordt in beginsel nooit uit handen gegeven. De onderzoekers beschikten over digitale kopieën van acht gesprekken. Het materiaal dat op de audiobanden stond, is vanwege de verstaanbaarheid vertraagd. Zie daaromtrent het antwoord op vraag 5.
Bent u van mening dat het Openbaar Ministerie (OM) beter exact dezelfde klonen had kunnen gebruiken om te laten onderzoeken in Israël en de VS? Zo ja, welke stappen heeft u ondernomen om te bereiken dat alsnog deugdelijk onderzoek wordt gedaan? Zo nee, waarom is dit niet belangrijk? Wat vindt u van de opmerking van de Amerikaanse onderzoekers die zeggen dat authenticiteitanalyses alleen kunnen worden uitgevoerd met de originele opnamen, of klonen daarvan?
De Amerikaanse onderzoekers hebben aangegeven dat ze bij gebruik van het oorspronkelijke materiaal wellicht stelliger uitspraken zouden kunnen doen. Zoals in het antwoord bij vraag 6 is aangegeven, wordt dergelijk belangrijk oorspronkelijk bewijsmateriaal niet uit handen gegeven. Nu dat zo is, hebben de Amerikaanse onderzoekers desgevraagd laten weten, geen behoefte te hebben aan de niet-vertraagde opnamen die de Israëlische deskundige op eigen verzoek ontvangen heeft.
Zijn er regels waarin staat hoe er moet worden omgegaan met tapes met audiomateriaal en wat ter onderzoek gestuurd moet worden om te komen te een deugdelijk onderzoek? Zo ja, welke regels zijn dat?
Ja, er bestaat een FT-norm (forensisch-technische norm) voor «het aanleveren van audiomateriaal voor integriteits-, authenticiteits- en originaliteitsonderzoek». Volgens deze norm is een groot aantal tapgesprekken reeds eerder onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut.
Hoe beoordeelt u de opmerking van de onderzoekers in de VS die zeggen dat heel veel kleine «smoking guns» nog belangrijker zijn dan de paar aanwezige «smoking cannons»? Baart deze opmerking u geen zorgen ten aanzien van de betrouwbaarheid van het aangeleverde materiaal?
Deze opmerking is gemaakt door de Israëlische onderzoeker.
De conclusies van de onderzoekers verschillen aanzienlijk, ook bij dat gedeelte van het materiaal dat voor beide partijen gelijk was (namelijk de gegevens van de optical discs). De Israëlische onderzoeker ziet ook daarin veel meer «smoking guns» dan de Amerikaanse onderzoekers. De geciteerde opmerking zegt niet zozeer iets over de betrouwbaarheid van het aangeleverde materiaal, maar over de geringe «hardheid» van het type analyses dat verricht is. Hetzelfde fragment wordt klaarblijkelijk door de een heel anders geïnterpreteerd dan door de ander.
Wat is er met de analyses van de Israëlische en Amerikaanse onderzoekers gedaan?
Nadat de onderzoekers over en weer op elkaars bevindingen hebben kunnen reageren, zijn de rapportages door een Nederlandse hoogleraar beschreven in een samenvattend document. Naar aanleiding daarvan heeft de TC nog nader onderzoek verricht en laten verrichten. Dit alles is gebruikt ten behoeve van een advies aan het College van procureurs-generaal. Bij dit advies zijn alle technische rapportages gevoegd. Deze zijn door het College eveneens ter beschikking gesteld aan de advocate van Baybasin.
Het betrekken van toxicologische rapporten bij lijkschouwingen |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Post-mortem toxicological urine screening in cause of death determination»?1
Ja.
Wat vindt u van de uitkomsten van het onderzoek met betrekking tot de aanwezigheid van drugs en/of medicatie en het feit dat in een aantal gevallen deze stoffen de doodsoorzaak bleken te zijn?
De auteurs laten in het artikel zien dat onderzoek aan post-mortaal afgenomen urine een sterke aanwijzing kan geven voor aanwezigheid van drugs en/of medicijnen in het stoffelijk overschot, terwijl die op basis van andere gegevens niet werd verwacht. De in het onderzoek gebruikte tests detecteren slechts een klein deel van de in Nederland verkrijgbare toxische stoffen, namelijk de hier reeds bekende drugs en een aantal geneesmiddelen. Met de betreffende tests wordt aanwezigheid van andere stoffen niet gedetecteerd. Daarnaast is de kans op vals-negatieve en vals-positieve uitslagen bij de gebruikte tests aan urine aanwezig. Ten slotte kunnen stoffen niet in urine aanwezig zijn maar wel in bijvoorbeeld bloed.
Uit het artikel kan niet zonder meer worden afgeleid dat drugs en/of medicatie in een aantal gevallen de doodsoorzaak bleken te zijn. Een dergelijke conclusie kan ook niet worden getrokken op basis van alléén toxicologisch onderzoek in (post-mortaal afgenomen) urine. Voor het vaststellen van de doodsoorzaak is het uitvoeren van een (gerechtelijke) sectie noodzakelijk waarbij vrijwel altijd eveneens onderzoek wordt uitgevoerd aan met name bloed.
Deelt u het oordeel van de onderzoeker dat in twee gevallen een moord onopgemerkt zou zijn gebleven indien geen toxicologisch onderzoek zou zijn verricht?
Het door de vragensteller beschreven oordeel leid ik niet af uit het onderzoek. Voor zover uw vraag doelt op de beschrijving van een casus in «box 1» op pagina 6 van het artikel van de onderzoekers kan ik u meedelen dat een strafrechtelijk onderzoek loopt naar deze casus. Over het lopende onderzoek kan ik u inhoudelijk geen mededelingen doen.
Welke richtlijnen bestaan er voor het betrekken van een toxicologisch onderzoek bij een lijkschouwing?
Over het doen van toxicologisch onderzoek tijdens de uitwendige lijkschouw bestaat geen richtlijn. Indien de gemeentelijke lijkschouwer meent niet tot afgifte van een verklaring van overlijden te kunnen overgaan omdat de overtuiging dat de dood is ingetreden ten gevolge van een natuurlijke oorzaak ontbreekt, wordt aan de officier van justitie verslag uitgebracht. Deze kan in geval van een vermoeden van een niet natuurlijk overlijden besluiten tot een gerechtelijke sectie. Ook kan de officier van justitie opdracht geven voor een toxicologisch onderzoek.
Is het in vraag 1 aangehaalde onderzoek voor u reden om het beleid ten aanzien van lijkschouwing te herzien, bijvoorbeeld door standaard toxicologisch onderzoek voor te schrijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe? Wat zijn de daarmee gemoeide kosten?
Om de vraag te kunnen beantwoorden of en zo ja welke consequenties aan het in vraag 1 aangehaalde onderzoek verbonden moeten worden is nadere informatie en beraad noodzakelijk. Indien wordt besloten tot wijziging van regelgeving en/of beleid, wordt u uiteraard te gelegener tijd daarover nader geïnformeerd.
Een proef met spreekrecht in aparte strafmaatzittingen |
|
|
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de initiatief van de SP te houden proef met spreekrecht in aparte strafmaatzittingen bij de rechtbank Amsterdam?1
De Raad voor de Rechtspraak heeft mij laten weten dat op dit moment geen sprake is van een proef, noch van een concreet voornemen daartoe, zoals gesuggereerd in het artikel in de Telegraaf van 9 februari jl.
Deelt u de mening van slachtofferorganisaties Aandacht Doet Spreken en Burgercomité tegen Onrecht dat het spreekrecht een aanzienlijk verbetering betekent voor de positie van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces? Zo nee, waarom niet?
Het spreekrecht zoals het in 2005 werd opgenomen in het Wetboek van Strafvordering was een onderdeel van de verbetering van de positie van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces. Dit blijkt ook uit de evaluatie die ik bij brief van 29 oktober 2010 aan de Tweede Kamer heb toegezonden (zie bijlage). Op dit moment bereid ik een wetsvoorstel voor waarmee ik het spreekrecht wil uitbreiden.
Onderschrijft u het uitgangspunt dat het verplaatsen van het spreekrecht naar een aparte strafmaatzitting, en daarmee het scheiden van feiten en emoties, zal bijdragen aan het tegengaan van vermenging in het strafproces van schuldvraag en gevolgen voor slachtoffers en nabestaanden? Zo nee, waarop baseert u uw mening?
Het mogelijk maken van het uitoefenen van spreekrecht tijdens aparte strafmaatzittingen zal er naar mijn oordeel niet toe leiden dat de positie van het slachtoffer wordt versterkt. Ongeacht of de verdachte wordt schuldig verklaard, beschouw ik als slachtoffer een ieder die op redelijke gronden beweert het slachtoffer te zijn van het feit ter zake waarvan het strafrechtelijk onderzoek is ingesteld. In dat kader heeft het slachtoffer een aantal procedurele rechten gekregen, waaronder het spreekrecht, op grond waarvan hij zich mag uitspreken over de gevolgen van het strafbare feit. Dat laat onverlet dat hij tijdens het onderzoek naar de feiten op de terechtzitting, al dan niet op verzoek van de verdediging, als getuige kan worden gehoord over zijn lezing van het gebeurde.
Het scheiden van feiten en emoties is geen doel op zichzelf en laat zich bij het vaststellen van de feiten niet goed denken noch realiseren. Zowel vanuit het perspectief van de verdachte als van het slachtoffer kan een zitting waarin de waardering van het bewijsmateriaal aan de orde is emotioneel zeer belastend zijn.
Hoe beoordeelt u de aanname dat met aparte strafzittingen vaker zal kunnen worden voorkomen dat rechters zullen oordelen dat vorderingen een onevenredige belasting van het strafproces betekenen (artikel 361 lid 3 Wetboek van Strafvordering)? Erkent u dat slachtoffers en nabestaanden dan minder vaak een aparte procedure zullen hoeven te starten en dat daarmee de proceseconomie van rechtbanken wordt verbeterd?2
Met het nieuwe artikel 361 lid 3 WvSv is het voegingscriterium verruimd. Waar voorheen alleen vorderingen van eenvoudige aard werden toegelaten in het strafproces, kan de rechtbank nu alleen nog in gevallen waarin de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, de vordering niet ontvankelijk verklaren. Het verruimen van de mogelijkheden tot voeging in het strafproces is bedoeld om meer slachtoffers en nabestaanden een gang naar de civiele rechter te besparen. Een knelpunt is dat sommige strafzaken zo snel worden afgedaan dat slachtoffers onvoldoende tijd of gelegenheid hebben om hun vordering tot schadevergoeding te onderbouwen. Voor deze groep ben ik voornemens de praktische en juridische mogelijkheid te onderzoeken om deze vorderingen op een bijzondere zitting te behandelen.
Bent u bereid dit initiatief van de SP te omarmen en de rechtbank Amsterdam steun toe te zeggen bij de uitvoering, nu het initiatief ook zo nadrukkelijk wordt gesteund door slachtofferorganisaties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toezeggen dat het Openbaar Ministerie zijn volledige medewerking zal verlenen aan deze proef, nu dit een belangrijke bijdrage levert aan het centraal stellen van het slachtoffer in het strafproces? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u na afloop van de proef de Kamer informeren over de resultaten?
Zie antwoord vraag 1.