De vergoeding van advocaatkosten van een oud-ambtenaar |
|
Ard van der Steur (VVD), Perjan Moors (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving rond de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat geoordeeld heeft dat alsnog vervolging dient te worden ingesteld tegen een voormalig secretaris-generaal van uw ministerie?1
Ja.
Welke afspraken zijn er gemaakt over de vergoeding van advocaatkosten van de oud-ambtenaar tijdens en na beëindiging van het dienstverband? Waarom werd die afspraak gemaakt? Maakt het naar uw oordeel uit dat het dienstverband inmiddels is beëindigd?
Zoals ik in mijn antwoord op de eerdere vragen heb medegedeeld (brief van 8 november 2013, Aanhangsel van de Handelingen, 2013/2014, 466), heb ik, op grondslag van artikel 69, eerste lid, van het ARAR, ermee ingestemd, overeenkomstig de door mijn ambtsvoorgangers ingezette lijn, dat de kosten van de civiele procedure die betrokkene in 2012 met mijn instemming aankondigde, door het ministerie werden vergoed. Vanzelfsprekend heb ik voorzien dat de procedure niet beëindigd zou zijn voordat betrokkene met pensioen zou gaan en dat de redelijkheid en billijkheid in zo’n geval met zich brengen dat de kosten die ook daarna nog zouden worden gemaakt, zouden worden vergoed. Op dezelfde grondslag heb ik ermee ingestemd, dat de kosten worden vergoed voor de bijstand in de artikel 12-procedure, waarin betrokkene was opgeroepen om zich te uiten over de klacht die was gericht tegen de beslissing van het openbaar ministerie om geen strafrechtelijk onderzoek in te stellen.
Naast deze twee procedures is inmiddels ook een derde procedure aanhangig gemaakt, en wel een voorlopig getuigenverhoor, verzocht door een stichting «De Roestige Spijker», in verband met het voornemen van deze stichting om een publicatie openbaar te maken waartegen de voormalige secretaris-generaal mogelijk beletselen zou willen opwerpen. Over een eventuele vergoeding van kosten van de voormalige secretaris-generaal in deze procedure heb ik geen besluit genomen.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen waarin u over advocaatkosten heeft gezegd dat de gehoudenheid tot bescherming van de werknemer anders kan komen te liggen indien deze onderworpen wordt aan strafvervolging?1 Welke conclusies verbindt u in het licht van de door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gevorderde strafvervolging aan deze uitspraak? Bent u voornemens de advocaatkosten te blijven vergoeden? Acht u de betrokken oud-ambtenaar na zijn pensionering nog een werknemer?
Gelet op de uitspraak van het Gerechtshof is de voormalige secretaris-generaal thans als verdachte onderworpen aan een strafrechtelijk onderzoek. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer heb medegedeeld, is er bij deze stand van zaken reden om de vergoeding van de kosten van de strafrechtadvocaat te beëindigen. Dit heb ik heden aan betrokkene kenbaar gemaakt.
De civielrechtelijke procedure tegen het AD is door betrokkene met mijn volledige instemming gestart. Het object van deze procedure is een op onderdelen zeer diffamerende publicatie die plaatsvond op een moment waarop betrokkene nog SG bij mijn ministerie was en die op heel andere feiten betrekking had dan de feiten die onderwerp waren van de artikel 12-procedure. In de beschikking van het Gerechtshof is dan ook geen reden te vinden om de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in die civiele procedure te beëindigen.
Wat betreft het voorlopig getuigenverhoor dat binnenkort zijn beslag zal vinden, heb ik besloten om geen vergoeding te verlenen van kosten die betrokkene daarvoor eventueel wenst te maken. Het object waarom de Stichting De Roestige Spijker het voorlopige getuigenverhoor heeft gevraagd, betreft een publicatie waarin mede aandacht wordt besteed aan beweerd strafbaar handelen van betrokkene. Bovendien is dit voorlopig getuigenverhoor gestart nadat betrokkene als secretaris-generaal was gedefungeerd. Ook hierover heb ik inmiddels met betrokkene gesproken.
Bent u voornemens de betaalde advocaatkosten terug te vorderen indien betrokkene veroordeeld wordt? Zo ja, vanaf welk moment? Zo nee, waarom niet?
Ja. De specifieke modaliteiten van een eventuele terugvordering hangen evenwel zozeer samen met de inhoud van de uitspraak die alsdan in die strafrechtelijke procedure gegeven zou worden, dat het niet mogelijk is daarover nu in abstracto uitspraken te doen. Aan de andere kant dient uiteraard ook rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat de uitkomst van de strafrechtelijke procedure aanleiding geeft tot het alsnog vergoeden van gemaakte kosten.
De voorwaardelijke invrijheidsstelling van een in het buitenland recidiverende pedoseksueel |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederlandse pedofiel in Bulgarije gepakt met weeskinderen»?1
Ja.
Klopt het dat de verdachte eerder in Nederland is veroordeeld tot 2,5 jaar cel, waarvan één jaar voorwaardelijk wegens kindermisbruik?
Ja, dit klopt.
Klopt het dat verdachte nog in zijn proeftijd zit?
Ja, dit klopt. In de onderhavige zaak is sprake van een proeftijd in het kader van een voorwaardelijke veroordeling en niet in het kader van een voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Wat is het beleid van het Openbaar Ministerie bij in het buitenland recidiverende pedoseksuelen?
Een voorwaardelijke sanctie geschiedt van rechtswege onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Dit omvat tevens strafbare feiten gepleegd in het buitenland, voor zover die feiten naar Nederlands recht als strafbaar kunnen worden gekwalificeerd. Bij overtreding van de algemene en/of bijzondere voorwaarden hangt het echter van de omstandigheden van een individuele zaak af of het Openbaar Ministerie de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke sanctie vordert. Indien de omstandigheden zich hiertoe lenen, ligt het uiteraard in de rede dat de voorwaardelijke sanctie in Nederland ten uitvoer wordt gelegd.
Is recidive in het buitenland voldoende reden de voorwaardelijke straf in Nederland ten uit voer te leggen? Zo ja, hoe wordt dit uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt een in Bulgarije opgelegde straf in een Bulgaarse of Nederlandse cel uitgezeten?
Indien in Bulgarije een vonnis wordt uitgesproken, wordt dit vonnis in de regel in Bulgarije tenuitvoergelegd. Overeenkomstig het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (VOGP), kan een Nederlandse gedetineerde zijn wens tot overbrenging naar Nederland kenbaar maken aan de Bulgaarse autoriteiten. De Bulgaarse autoriteiten kunnen nadien de Nederlandse autoriteiten verzoeken het vonnis in Nederland te executeren. Bulgarije is hiertoe echter niet verplicht.
Omdat het Kaderbesluit 909 van de Raad van de Europese Unie inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, nog niet in Bulgarije is geïmplementeerd, maakt Bulgarije nog gebruik van het VOGP.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat na de Bulgaarse celstraf, de voorwaardelijke Nederlandse celstraf wordt uitgezeten?
Zie antwoord vraag 4.
De tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de beslissing van het Constitutionele Hof van Sint Maarten van 8 november 2013?1 Herinnert u zich de antwoorden op de eerdere vragen over de uitvoering van levenslange gevangenisstraf?2
Ja.
Is de overweging van het Constitutionele Hof om de levenslange gevangenisstraf uit het nieuwe Wetboek van Strafrecht van Sint Maarten te schrappen vanwege het feit dat die wet geen bepaling bevat op grond waarvan op het moment dat «er geen legitieme penologische doeleinden meer gediend worden met voortzetting van de detentie» die straf moet worden beëindigd, voor u aanleiding de Nederlandse gratieregeling te herbezien of te vervangen door een tussentijdse toets? Zo ja, hoe gaat u daar gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie in de genoemde overweging van het Constitutionele Hof geen aanleiding het gratiebeleid in Nederland aan te passen of te vervangen door een tussentijdse toets.
Om te beginnen is het van belang op te merken dat het Constitutioneel Hof van Sint Maarten alleen bevoegd is uitspraken te doen over de geldigheid van (voorgenomen) wet- en regelgeving op Sint Maarten. De uitspraken van het Hof zijn voor Nederland dus niet bindend.
Maar ook de inhoud van de uitspraak van het Hof geeft geen aanleiding om het Nederlandse gratiebeleid aan te passen. Met het instrument van de gratie beschikt Nederland immers over de mogelijkheid om te beoordelen of met het voortzetten van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf nog een legitiem doel wordt gediend. Gevangenisstraf dient verschillende doelen: bestraffing, vergelding, afschrikking, bescherming van de samenleving, resocialisatie. In de loop van de tijd kan het gewicht van de verschillende gronden voor de gevangenisstraf wijzigen. Dit kan binnen de gratieprocedure worden vastgesteld. Als aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doelen in redelijkheid wordt gediend, moet invrijheidstelling volgen.
Het Constitutioneel Hof erkent in zijn uitspraak overigens ook dat met het instrument van gratie kan worden voldaan aan de vereisten van de «possibility of review», gepaard gaand met een voldoende «prospect of release», zoals vereist in de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (par. 3.5.8. van de uitspraak).
In hoeverre wijken de overwegingen en de conclusie van het Constitutionele Hof af van de overwegingen en conclusie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Vinter e.a.?3
Zoals het Constitutioneel Hof aangeeft in de paragrafen 3.5.3. en 3.5.6. baseert het zijn oordeel op de relevante jurisprudentie van het EHRM, het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties en de Hoge Raad der Nederlanden. Er is dus geen sprake van een afwijking van de door het EHRM gegeven oordelen.
Op grond waarvan is het in de vorige antwoorden genoemde ene geval van gratieverlening van een levenslang gestrafte gehonoreerd? Hoeveel gratieverzoeken van de afgelopen tien jaar zijn door levenslang gestraften gedaan en op grond waarvan zijn die gratieverzoeken afgewezen?
In de afgelopen tien jaar zijn in ieder geval veertien gratieverzoeken door levenslanggestraften ingediend. Drie van de veertien verzoeken zijn nog in behandeling, hierover kan (nog) geen uitspraak worden gedaan.
In één van de veertien gratieverzoeken is gratie verleend. Het ging in deze zaak om een persoon die in Duitsland tot levenslang was veroordeeld en waarvan de tenuitvoerlegging door Nederland was overgenomen. In de zomer van 2009 is aan deze veroordeelde gratie verleend in verband met zijn gezondheidstoestand (betrokkene was terminaal ziek).
In de overige negen zaken hebben het Openbaar Ministerie en de rechter een negatief advies uitgebracht:
In al deze zaken zijn de adviezen van het Openbaar Ministerie en de rechter door mij overgenomen in de beslissing.
Kent u het artikel «De rechter, de minister en de levenslange gevangenisstraf»?4 Deelt u de mening dat van het feit dat diverse beslissingen van Nederlandse strafrechters geen levenslange gevangenisstraf op te leggen, nu die straf onder het huidige beleid te weinig perspectief op vrijlating biedt, een signaal uitgaat dat de wijze waarop levenslange gevangenisstraf in Nederland nu is vormgegeven niet voldoet? Zo ja, welke conclusie trekt u daaruit? Zo nee, hoe moeten deze rechterlijke uitspraken dan wel worden geduid?
Ja, de mening dat van de in het artikel genoemde rechterlijke uitspraken een signaal uitgaat dat de wijze waarop levenslange gevangenisstraf in Nederland nu is vormgegeven, niet voldoet, laat ik voor rekening van de auteur. Uit de in het artikel genoemde rechterlijke uitspraken leid ik af dat de rechter met betrekking tot het opleggen van levenslange gevangenisstraf – terecht – grote zorgvuldigheid en terughoudend betracht. Het opleggen van een levenslange gevangenisstraf is in ons rechtssysteem alleen mogelijk voor de ernstigste misdrijven, zoals moord, terroristische misdrijven en misdrijven tegen de veiligheid van de staat. In de zaken waarin levenslange gevangenisstraf in de afgelopen decennia is opgelegd, gaat het steeds om gevallen waarin een of meer personen van hun leven zijn beroofd. Dat is niet alleen onherstelbaar voor het slachtoffer, maar ook de nabestaanden wordt blijvend en levenslang leed aangedaan.
Het is aan de rechter om een keuze te maken over het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf of een levenslange gevangenisstraf. Voor de misdrijven waarop in het Wetboek van Strafrecht levenslange gevangenisstraf is gesteld, kan de rechter ook de maximale tijdelijke gevangenisstraf opleggen. Die maximale tijdelijke gevangenisstraf is in 2006 nog verhoogd naar dertig jaar. Op deze wijze is gewaarborgd dat de rechter de afweging maakt of de ernst van de feiten en omstandigheden rechtvaardigen dat de hoogste straf die ons rechtssysteem kent, wordt opgelegd.
Uitgangspunt bij het opleggen door de rechter van een levenslange gevangenisstraf is dat de veroordeelde niet meer terugkomt in de maatschappij. Soms is een misdrijf zo ernstig en is het risico dat de veroordeelde na invrijheidsstelling opnieuw een ernstig gevaar voor de samenleving zal vormen zo groot, dat blijvende uitsluiting uit de maatschappij noodzakelijk is. Dan is de levenslange gevangenisstraf gepast. Dat de rechter soms kiest voor blijvende uitsluiting uit de maatschappij door het opleggen van een levenslange gevangenisstraf, betekent niet dat de veroordeelde nooit meer vrij kan komen. Ook voor levenslanggestraften bestaat de mogelijkheid van gratie, zoals ik hierboven al heb aangegeven. Bij de beslissing over het al dan niet verlenen van gratie is de rechter die de (levenslange gevangenis)straf heeft opgelegd, betrokken, zoals ook blijkt uit het voornoemde artikel.
Kent u het arrest van het EHRM van 10 december 2013 in de zaak Murray tegen het Koninkrijk der Nederlanden (appl. 10511/10)? Deelt u de mening dat vanwege het feit dat het Wetboek van Strafrecht van Curaçao een bepaling kent op grond waarvan een tot levenslang veroordeelde na 20 jaar detentie in vrijheid gesteld dient te worden indien verdere straf geen redelijk doel meer dient (artikel 1:30), het EHRM geen strijd ziet tussen deze vorm van levenslange gevangenisstraf en het folterverbod van artikel 3 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM)? Zo ja, is deze uitspraak en het feit dat een ander land binnen het Koninkrijk een dergelijke bepaling kent, voor u aanleiding ook voor Nederland een dergelijke bepaling in het Wetboek van Strafrecht op te nemen? Zo nee, waarom niet?
In de genoemde zaak heeft het EHRM overwogen dat artikel 3 EVRM de mogelijkheid tot oplegging van een levenslange gevangenisstraf niet verbiedt. Het EHRM heeft in dit verband twee aspecten uit het Vinter-arrest benadrukt. Wanneer een levenslange gevangenisstraf de jure en de facto kan worden verkort, is geen sprake van schending van artikel 3 EVRM, ook niet wanneer de straf volledig wordt uitgezeten. Ten tweede is de voortduring van de levenslange gevangenisstraf verenigbaar met artikel 3 EVRM indien uitzicht op vrijlating bestaat én sprake is van een mogelijkheid tot herbeoordeling.
In november 2011 is in het Wetboek van Strafrecht van Curaçao de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling van levenslanggestraften geïntroduceerd. Hiervóór kon een levenslanggestrafte alleen in aanmerking komen voor invrijheidstelling door gratie. In het (nieuwe) Wetboek van Strafrecht van Curaçao is bepaald dat een levenslanggestrafte voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld nadat de vrijheidsbeneming ten minste twintig jaren heeft geduurd en naar het oordeel van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie de verdere tenuitvoerlegging geen redelijk doel meer dient. Het Hof houdt daarbij rekening met de belangen van de slachtoffers of directe nabestaanden en met het recidivegevaar. Als het Hof de voorwaardelijke invrijheidstelling afwijst, beoordeelt het de situatie telkens na vijf jaar opnieuw.
In het arrest bevestigt het EHRM dat deze periodieke toetsing van de levenslange gevangenisstraf op Curaçao voldoet aan de criteria die het EHRM in de zaak Vinter heeft vastgelegd. Het EHRM constateert voorts dat deze toetsing ook daadwerkelijk is toegepast op de klager in deze zaak. Het EHRM laat zich echter niet uit over de vraag of de vóór november 2011 bestaande mogelijkheid van gratie voldoet aan de eisen van het EVRM, zoals geformuleerd in het Vinter-arrest.
Zoals ik heb aangegeven in de antwoorden op de Kamervragen van het lid Recourt van uw Kamer over de uitspraak van het EHRM inzake levenslang (Kamerstukken 2013–2014, Aanhangsel, nr. 71) wordt in Nederland, met de mogelijkheid van gratie, voorzien in een mechanisme en de mogelijkheid om te komen tot een nieuwe beoordeling van de doelen die met de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf worden gediend. De uitspraken van het EHRM in de zaak Vinter en in de zaak Murray hoeven daarom naar mijn oordeel geen consequenties te hebben voor de wijze waarop Nederland moet omgaan met levenslanggestraften. Ik zie dan ook in deze arresten geen aanleiding om een bepaling in het Wetboek van Strafrecht op te nemen die voorziet in de mogelijkheid tot voorwaardelijke invrijheidstelling van levenslanggestraften. Ook zie ik geen aanleiding om een volgprocedure in te stellen voor levenslanggestraften. Binnen het bestaande detentiebeleid bestaan voldoende mogelijkheden voor psychiatrisch/psychologisch en somatisch geneeskundig onderzoek, als dat nodig is, terwijl een geïndividualiseerde detentieplanning centraal staat in het persoonlijke detentie- en re-integratieplan dat voor iedere gedetineerde, dus ook voor levenslanggestraften, wordt opgesteld.
Geldt het resocialisatiebeginsel, zoals neergelegd in artikel 2, tweede lid, Penitentiaire beginselenwet ten aanzien van levenslanggestraften? Zo ja, hoe wordt daar in de praktijk uitvoering aan gegeven? Welke inspanningen verricht de staat om levenslanggestraften te resocialiseren met als uiteindelijke doel terugkeer in de vrije maatschappij? Zo nee, waaruit blijkt dat het genoemde artikel niet voor levenslang gestraften geldt?
In antwoorden op de vragen van het lid Schouw van uw Kamer over de wijze waarop Nederland invulling geeft aan de levenslange gevangenisstraf (Kamerstukken II 2011–2012, Aanhangsel, nr. 676) heb ik aangegeven dat in artikel 2, tweede lid, van de Penitentiaire Beginselenwet is bepaald dat met de handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel de tenuitvoerlegging hiervan zo veel mogelijk dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij. Zowel uit het zinsdeel «met de handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf», als uit het zinsdeel «zo veel mogelijk» moet worden afgeleid dat de aard van de levenslange gevangenisstraf zich verzet tegen de voorbereiding van de terugkeer in de samenleving op een wijze zoals die bij tijdelijke gevangenisstraffen mogelijk is. Dit neemt evenwel niet weg dat daar waar het verlenen van gratie zou worden overwogen, de invrijheidstelling van de levenslanggestrafte niet zonder een deugdelijke voorbereiding op de terugkeer in de samenleving kan plaatsvinden.
In hoeverre wordt bij inspanningen gericht op resocialisatie en eventuele terugkeer in de vrije maatschappij rekening gehouden met de positie en mening van slachtoffers van de levenslang gestraften?
Bij de behandeling van gratieverzoeken van levenslanggestraften, die conform de door de Gratiewet voorgeschreven procedure worden afgehandeld, wordt de rechter die de straf heeft opgelegd en het Openbaar Ministerie om advies gevraagd. Aan de hand van de adviezen wordt vervolgens op het gratieverzoek beslist. Bij deze beslissing wordt rekening gehouden met de belangen van slachtoffers en nabestaanden.
Indien positief wordt beslist op een gratieverzoek van een levenslanggestrafte, kan de levenslange gevangenisstraf worden omgezet in een tijdelijke gevangenisstraf. Nadat de betrokkene zorgvuldig is voorbereid op terugkeer in de maatschappij en terugkeer verantwoord wordt geacht, kan hij voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld. Bij deze voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen door het Openbaar Ministerie bijzondere voorwaarden worden opgelegd. Daarbij kan ook rekening worden gehouden met de belangen van slachtoffers en nabestaanden.
Bent u bereid het voornemen van uw voorgangers tot uitgangspunt te nemen en een volgprocedure in te stellen die er onder meer in voorziet levenslanggestraften om de vijf jaar aan een psychiatrisch/psychologisch en somatisch geneeskundig onderzoek te onderwerpen en klinische observatie bij hen te verrichten ter advisering omtrent het te volgen detentiebeleid en een geïndividualiseerde detentieplanning? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel levenslanggestraften zitten momenteel in Nederland een straf uit die van een vreemde staat, dan wel van een ander Koninkrijksdeel, is overgenomen? Wordt ten aanzien van deze gedetineerden rekening gehouden met de eventuele bijzondere regelingen voor de mogelijkheid tot verkorting van hun straf die bestaan in het land van veroordeling? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment tijdelijk één levenslanggestrafte uit Bonaire in Nederland gedetineerd. Verder is één persoon, die in België tot levenslang is veroordeeld in het kader van de Wet Overdacht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (WOTS) naar Nederland overgebracht. Sinds 1 oktober 2011 geldt binnen de Europese Unie de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging als hoofdprocedure. Dit betekent dat bij de overname van de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland geen omzetting van de straf plaatsvindt. In deze zaak was het gerechtshof te Arnhem van oordeel dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in Nederland was aangewezen en dat aanpassing tot de maximale tijdelijke gevangenisstraf van 30 jaar niet aan de orde was. De in België als levenslange gevangenisstraf opgelegde straf, wordt derhalve in Nederland ook als levenslange gevangenisstraf ten uitvoer gelegd. Dit brengt mee dat betrokkene niet in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling en dat de tenuitvoerlegging slechts kan worden beëindigd als op een eventueel gratieverzoek positief wordt beslist.
Het bericht ‘Matchfixing nog steeds geen prioriteit in Nederland’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Matchfixing nog steeds geen prioriteit in Nederland»?1 Bent u voorts bekend met berichten over actuele gevallen van matchfixing in bijvoorbeeld Engeland en Italië?
Ik heb kennis genomen van het bewuste artikel, alsmede de berichtgeving in diverse media over verdenkingen van matchfixing in andere landen.
Bent u van mening dat vooral de georganiseerde criminaliteit via illegale internationale goksyndicaten een grote rol speelt in en rond matchfixing van (voetbal)wedstrijden in binnen- en buitenland?
Ik verwijs naar de conclusie uit het recent afgeronde onderzoek «Matchfixing in Nederland, de aard en reikwijdte van het probleem, de risico’s en de aanpak», dat ik uw Kamer op 3 september jl. heb doen toekomen2. Conclusie van het onderzoek is dat matchfixing verschillende verschijningsvormen kent, waarbij zowel sportief als financieel gewin het doel kan zijn en waarbij sprake kan zijn van beïnvloeding met of zonder dwang. In een aantal andere Europese landen hebben zich gevallen van matchfixing voorgedaan, waarbij de georganiseerde criminaliteit door omkoping, bedreiging en geweld, spelers en officials er toe heeft bewogen om wedstrijden te vervalsen en financiële winsten te behalen.
Kunt u toelichten welk karakter of welke opzet het justitieel (voor)onderzoek nu precies heeft, gezien de publieke verwarring hierover?
Zoals ik reeds op eerdere Kamervragen3 heb geantwoord, behelst de aanpak van fraude in de voetbalbranche meer dan alleen matchfixing. Het Openbaar Ministerie (OM) kijkt samen met de opsporingsdiensten in het kader van een voorbereidend onderzoek naar signalen in de voetbalwereld die kunnen wijzen op fraude (te denken valt aan mogelijke fraude met transfergelden, illegaal gokken, belastingontduiking om vergoedingen te verhullen of matchfixing). Daarbij wordt gekeken of er aanknopingspunten zijn voor strafrechtelijk onderzoek.
Bent u bereid zich in te zetten voor een Europese en integrale aanpak van matchfixing door ministers van Sport, Veiligheid en Justitie en Buitenlandse Zaken?
Nederland neemt pro-actief deel aan de onderhandelingen in de Raad van Europa, om tot een verdrag te komen ter bestrijding van matchfixing. Het doel van dit verdrag is om de samenwerking tussen Europese en niet-Europese landen in de strijd tegen matchfixing te versterken. Zo zal dit verdrag tot een integrale en internationale aanpak van matchfixing leiden. De onderhandelingen bevinden zich momenteel in de eindfase. Het is het voornemen de tekst van het verdrag vast te stellen op de sportministersconferentie in het najaar van 2014.
Kunt u bij de Raad van Europa het belang van de conventie aanpak matchfixing benadrukken en aandringen op een versnelde behandeling?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat een verkrachter met TBS weer de straat op mag |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verkrachter met tbs mag weer de straat op»1? Klopt wat hierin wordt vermeld?
Het artikel is mij bekend. De rechtbank heeft de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar verlengd, en de verpleging van overheidswege voorwaardelijk beëindigd.
Bent u bereid om u bij het beantwoorden van deze vragen niet achter de rechter te verschuilen, maar uw eigen mening weer te geven? Zo nee, waarom niet?
Ik geef mijn mening als dat nodig is, vanzelfsprekend met inachtneming van de beginselen van de rechtsstaat.
Deelt u de mening dat deze gevaarlijke serieverkrachter van bejaarde vrouwen nooit losgelaten had mogen worden, alleen maar omdat een bepaalde psychiater en psycholoog van mening zijn dat er een matig recidivegevaar is? Zo nee, waarom niet?
Een voorwaardelijke beëindiging is alleen aan de orde als het delictgevaar dat uit de psychische stoornis voortvloeit dusdanig is teruggebracht dat de rechter het verantwoord acht de verpleging onder voorwaarden te beëindigen. Wanneer de terbeschikkingstelling wordt verlengd, maar tegelijkertijd de verpleging voorwaardelijk wordt beëindigd, kan de terbeschikkinggestelde zich onder toezicht van de reclassering weer in het maatschappelijk verkeer begeven. Dit betekent dat zijn terugkeer geleidelijk en goed voorbereid plaatsvindt.
Vanwege het belang van een geleidelijke terugkeer is op 1 juli van dit jaar een wetswijziging in werking getreden waardoor een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging verplicht is gesteld voor iedere tbs-gestelde. Beëindiging van de tbs-dwangverpleging kan nu alleen nog maar plaatsvinden wanneer de dwangverpleging gedurende tenminste één jaar voorwaardelijk beëindigd is geweest.
Deelt u de mening dat alleen vanwege het feit dat een crimineel ouder wordt, dit nooit een (van de) reden(en) mag zijn hem daarom maar vrij te laten? Zo nee, waarom niet?
Een voorwaardelijke beëindiging is alleen aan de orde als het recidivegevaar naar verwachting afdoende kan worden afgewend door het stellen van voorwaarden die zien op het gedrag van de terbeschikkinggestelde. Dit staat los van de leeftijd van de ter beschikking gestelde.
Deelt u de mening dat oudere slachtoffers niet minder waard zijn dan jongere slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Vanzelfsprekend.
Bent u bereid maatregelen te treffen om te voorkomen dat deze serieverkrachter van bejaarden weer nieuwe slachtoffers maakt? Zo nee, waarom niet?
Bij de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging heeft de rechtbank verschillende voorwaarden opgelegd. Reclasseringstoezicht is daar één van. De reclassering wordt hierdoor in staat gesteld betrokkene te controleren en aan te sturen. Dit betekent dat zijn terugkeer geleidelijk en goed voorbereid plaatsvindt, hetgeen het recidiverisico beperkt. Waar nodig kan door tussenkomst van het Openbaar Ministerie worden voorzien in een tijdelijk plaatsing in een fpc of zelfs in hervatting van de dwangverpleging.
Bent u bereid de verlofregeling van ter beschikking gestelden te wijzigen? Zo nee, hoeveel slachtoffers moeten er nog vallen voor u wel tot dit inzicht komt?
Verlof is een belangrijk onderdeel van de tbs-maatregel. Voor de toekenning ervan is een zorgvuldige procedure opgesteld. Voor de beëindiging van de dwangverpleging, waarvan sprake is in de onderhavige zaak, geldt een andere procedure. Deze procedure is eveneens met de nodige waarborgen omkleed. De onderhavige casus geeft geen enkele aanleiding de Verlofregeling TBS aan te passen. Merk ten overvloede op dat geheel onafhankelijk van deze casus wel een wijziging in de verlofregeling aanstaande is, gericht op efficiëntere verloftoetsing, waarin ook de slachtofferbelangen prominenter worden meegewogen.
De stroomstoring die opnames verhinderde van telefoontaps |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat Stedin zegt dat er geen stroomstoring is geweest die de telefoontap van het gesprek tussen de heer Van Rey en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft verhinderd?
Voor een goed begrip is het van belang de werking van het tapsysteem toe te lichten. Een telefoontap betreft één telefoonnummer en behelst het gedurende een afgebakende periode afluisteren van telefoongesprekken op dat nummer. Het tapsysteem waarmee dit uitgevoerd wordt bestaat uit twee componenten. Een component die binnenkomende gesprekken verwerkt (verwerkingscomponent) en een component die gesprekken opslaat (opslagcomponent). Deze componenten zijn onderling verbonden. In het tapsysteem zijn de cruciale componenten dubbel uitgevoerd, waaronder de voeding van de opslagcomponent. De voeding levert de gestabiliseerde spanning voor het apparaat. Daarnaast is het systeem ondergebracht in het hoogbeveiligde rekencentrum van de politie wat voorzien is van een UPS (uninterrupted power supply) en een eigen noodstroomvoorziening. Ondanks het feit dat het tapsysteem zeer robuust is uitgevoerd, kunnen storingen niet worden uitgesloten.
Op 20 september 2012 van 13.14 uur tot 14.04 uur deed zich een storing in de voeding van de opslagcomponent voor, waardoor de elektronica niet correct heeft gefunctioneerd. Het betrof daarmee geen storing van de externe stroomvoorziening (Stedin).
De storing is geconstateerd door de permanente monitoringsystematiek van het systeem. Het systeem gaf direct melding van een storing en kwam binnen bij het team dat het systeem beheert. Na de analyse van de storing is het systeem opnieuw opgestart, waarna het systeem om 14.04 uur weer operationeel was. De genoemde tijden zijn gelogd en dus traceerbaar. Kort na de storing is om herhaling te voorkomen de voeding van de opslagmodule van het tapsysteem verzwaard en de systeemsoftware vervangen.
De storing in de voeding van de opslagcomponent veroorzaakte dat de verwerkingscomponent stopte met het aannemen van de door providers aangeboden audio- en verkeersgegevens. De getapte gesprekken die gedurende deze 50 minuten hebben plaatsgevonden zijn door de storing geraakt en de betreffende audio- en verkeersgegevens zijn niet opgenomen.
In mijn brief van 17 december jl. heb ik toegelicht welke maatregelen ik besloten heb te treffen.
Wat is uw reactie op dat bericht? Wat heeft er dan voor gezorgd dat deze (en andere) tap(s) niet zijn opgenomen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom functioneerde het backupsysteem niet? Wanneer is dit ontdekt en wanneer zijn de problemen hersteld?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u maatregelen genomen zodat de geconstateerde problemen zich niet meer zullen herhalen?
Zie antwoord vraag 1.
KPMG en de steekpenningenaffaire van Ballast Nedam |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «KPMG betrokken bij omkoping»1 en het artikel «KPMG liet Ballast los na overleg na AFM»?2
Ja.
Klopt het dat KPMG zelf de steekpenningenaffaire bij Ballast Nedam op tafel heeft gelegd bij het Openbaar Ministerie en de AFM? In hoeverre klopt de claim van KPMG dat het slechts gaat om een accountant die betrokken was bij de omkoping?3
De aangehaalde berichtgeving meldt niet dat KPMG de steekpenningenaffaire bij Ballast Nedam op tafel heeft gelegd bij het Openbaar Minister en de AFM, maar dat KPMG bij de AFM heeft gemeld dat het OM een strafrechtelijk onderzoek bij Ballast Nedam was begonnen. KPMG heeft de AFM begin 2011 inderdaad hiervan op de hoogte gebracht. Verder kan ik melden dat het nog lopende strafrechtelijke onderzoek zich richt op drie verdachte accountants van KPMG.
Hoe beoordeelt u de betrokkenheid van KPMG bij de steekpenningenaffaire? Wat vindt u van het handelen van de AFM in deze zaak? Deelt u het oordeel van AFM-bestuurder Everts: «het is de ergste vorm van hoe een accountant zijn rol niet goed invult»?
Het staat voorop dat accountants bij het uitvoeren van hun werkzaamheden dienen te voldoen aan regels ter zake van hun vakbekwaamheid, objectiviteit en integriteit waarvan bij wet is bepaald dat deze op hen van toepassing zijn. Ook hebben accountants bij het uitvoeren van hun werkzaamheden bij controlecliënten een belangrijke rol waar het gaat om het signaleren van fraude. Integriteit is dan ook een van de meest wezenlijke normen waarvan verwacht mag worden dat accountants deze hoog in het vaandel hebben staan. Sterker nog, een accountant moet per definitie integer zijn om zijn taak als vertrouwensman van het maatschappelijk verkeer waar te maken. Het oordeel van AFM-bestuurder Everts brengt dit goed tot uitdrukking. Ook het OM heeft bij zijn strafrechtelijke beoordeling van deze zaak de sleutelpositie van de accountant in het stelsel van financiële verantwoording in aanmerking genomen en spreekt mede om die reden over ernstige strafbare feiten. De AFM heeft technische bijstand verleend inzake de maatregelen die onderdeel zijn van de schikking die het OM met KPMG heeft getroffen. Daarnaast heeft de AFM in de loop van 2012 meegedacht aan een wijze waarop de controle van de jaarrekening 2012 van Ballast Nedam kon worden afgerond in samenwerking met een andere accountantsorganisatie. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Is er sprake geweest van omkoping van overheidsfunctionarissen in Saudi-Arabië? Was er sprake van valse contracten, schuilnamen, geheime betalingen via Zwitserland en smeergeldbetalingen? Klopt het dat daar enorme hoeveelheden geld, tot honderden miljoenen, mee gemoeid waren? Deelt u de mening dat, als dat waar is, er sprake is van witteboordencriminaliteit die hard moet worden bestreden? Is er civiel- en/of strafrechtelijk opgetreden? Hoe is het mogelijk dat de zaak speelde tot 2004 en pas tien jaar later naar buiten is gekomen? Wat zegt dat over het optreden tegen witteboordencriminaliteit de afgelopen jaren door toezichthouders en Openbaar Ministerie?
Eind 2012 is het strafrechtelijke onderzoek tegen Ballast Nedam met een transactie afgesloten. Het strafrechtelijke onderzoek tegen enkele voormalige leidinggevenden van Ballast Nedam, die ervan worden verdacht dat zij persoonlijk voordeel hebben genoten uit de betalingen aan buitenlandse agenten, is nog niet afgerond. Om dit nog lopende onderzoek niet te schaden kan ik de specifieke vragen die u stelt nu niet beantwoorden. Uiteraard deel ik de mening dat witteboordencriminaliteit effectief moet worden bestreden.
Wat vindt u van het besluit van de AFM dat KPMG de controle mocht afronden, terwijl het accountantskantoor zelf volgens de berichtgeving het betalen met steekpenningen faciliteerde door een schaduwboekhouding op te zetten?
De AFM heeft in de loop van 2012 meegedacht aan een wijze waarop de controle van de jaarrekening 2012 kon worden afgerond in samenwerking met een andere accountantsorganisatie. Naar de inschatting van alle betrokkenen zou het belang van het maatschappelijk verkeer niet zijn gediend met het door KPMG van de ene op de andere dag neerleggen van deze werkzaamheden. De controle zou dan immers halverwege een toch al turbulent jaar halsoverkop moeten worden overgenomen door een geheel nieuwe accountantsorganisatie. Om de onafhankelijke uitvoering van de controle over het jaar 2012 zoveel mogelijk te waarborgen is besloten om een tweede accountantsorganisatie gelijktijdig aan te laten haken. Hiermee is een soepele overgang naar een nieuwe accountantsorganisatie mogelijk gemaakt. Gelet op de omstandigheden en het te dienen maatschappelijke belang lijkt dit een passende maatregel.
Welke relatie ziet u tussen deze casus en de eerdere rapporten van de AFM dat de accountantsverklaringen nog steeds onder de maat zijn?4 Hoe beziet u deze casus in het licht van de aangehouden motie Nijboer om de signaleringsfunctie van accountants te verbeteren door de eisen aan de accountantsverklaring te verscherpen?5
Het onafhankelijk toezicht van de AFM op het werk van accountants is in 2006 met de invoering van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) geïntroduceerd. De onderhavige casus speelde zich af in een periode daarvoor. In die zin is er geen direct verband tussen de casus waarop u doelt en de rapporten die de AFM de afgelopen jaren heeft uitgebracht in verband met de kwaliteit van de accountantscontrole. Uit de opeenvolgende rapporten van de AFM blijkt in ieder geval dat de wettelijke controle over het geheel genomen nog van onvoldoende kwaliteit is. Er is binnen de accountantssector dan ook nog behoorlijk wat werk aan de winkel.
In de door hem aangehouden motie pleit het lid Nijboer voor het verbeteren van de signaleringsfunctie van accountants en het hiertoe uitbreiden van de eisen die artikel 2:393 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek stelt aan de inhoud van de accountantsverklaring. Wanneer een accountant zelf betrokken is bij malversaties lijkt het evenwel niet voor de hand te liggen dat dezelfde accountant hiervan in een door hem of haar te verstrekken verklaring kond doet. Dergelijke gevallen zullen met behulp van andere, bestaande regelgeving worden aangepakt.
Welke stappen bent u voornemens te nemen om te zorgen dat de accountantsverklaring toelichtende paragrafen over risico-inschattingen en onzekere situaties bevat, zodat situaties zoals bij KPMG eerder aan het licht komen en kunnen worden worden vermeden?
De voornoemde motie van het lid Nijboer is aangehouden in afwachting van een schriftelijke reactie op deze motie. Wij verwachten deze reactie spoedig aan uw Kamer te kunnen sturen. De onderhavig casus speelde zich af in een periode voor de introductie van de Wet toezicht accountantsorganisaties. Sinds de introductie van deze wet oefent de AFM onafhankelijk toezicht uit op accountantsorganisaties. Zo ziet de AFM erop toe dat accountantsorganisaties voldoende maatregelen nemen om te komen tot de noodzakelijke verbetering van de kwaliteit van de accountantscontrole. Accountants moeten bij het uitvoeren van hun werkzaamheden integriteit voorop hebben staan. De huidige wet- en regelgeving laten hierover geen misverstand bestaan.
De niet opgenomen telefoongesprekken met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in de strafzaak tegen de heer Van Rey |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Waardoor is de storing in het tapsysteem in de strafzaak tegen de heer Van Rey veroorzaakt?
Voor een goed begrip is het van belang de werking van het tapsysteem toe te lichten. Een telefoontap betreft één telefoonnummer en behelst het gedurende een afgebakende periode afluisteren van telefoongesprekken op dat nummer. Het tapsysteem waarmee dit uitgevoerd wordt bestaat uit twee componenten. Een component die binnenkomende gesprekken verwerkt en een component die gesprekken opslaat (opslagcomponent). In het tapsysteem zijn de cruciale componenten dubbel uitgevoerd, waaronder de voeding (stroomvoorziening) van de opslagcomponent. Daarnaast is het systeem ondergebracht in het hoogbeveiligde rekencentrum van de politie wat voorzien is van een UPS (Uninterrupted Power Supply) en een eigen noodstroomvoorziening. Ondanks het feit dat het tapsysteem zeer robuust is uitgevoerd, kunnen storingen niet worden uitgesloten.
Op 20 september 2012 van 13.14 uur tot 14.04 uur deed zich een storing in de voeding van de opslagcomponent voor, waardoor de elektronica niet correct heeft gefunctioneerd. De voeding levert de gestabiliseerde spanning voor het apparaat. Het betrof daarmee geen storing van de externe stroomvoorziening (Stedin).
De storing is geconstateerd door de permanente monitoringsystematiek van het systeem. Het systeem gaf direct melding van een storing en kwam binnen bij het team dat het systeem beheert. Na de analyse van de storing is het systeem opnieuw opgestart, waarna het systeem om 14.04 uur weer operationeel was. De genoemde tijden zijn gelogd en dus traceerbaar. Kort na de storing is de voeding van de opslagmodule van het tapsysteem verzwaard en de systeemsoftware vervangen.
De storing in de voeding van de opslagcomponent veroorzaakte dat de verwerkingscomponent stopte met het aannemen van de door providers aangeboden audio- en verkeersgegevens. De getapte gesprekken die gedurende deze 50 minuten hebben plaatsgevonden zijn door de storing geraakt en de betreffende audio- en verkeersgegevens zijn niet opgenomen.
Is het tapsysteem geplaatst in het centrale datacentrum van de politie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Betrof de stroomstoring alleen de voicerecorder of ook de server of zelfs het gehele datacentrum waarin het tapsysteem is opgenomen? Was het door de storing voor de providers ook niet meer mogelijk om data aan te leveren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak treden er verstoringen op in het tapsysteem?
In 2012 en 2013 (t/m 6 december) hebben respectievelijk 10 en 6 storingen met dataverlies plaatsgevonden, waaronder de storing op 20 september 2012. Dit betrof zowel storingen van alle lopende taps als van een enkele tap. In 2012 en 2013 was het tapsysteem respectievelijk 2.354 minuten en 249 minuten volledig onbeschikbaar. Procentueel gezien geeft dit een beschikbaarheidspercentage van het systeem in tijd van 99,55% in 2012 en 99,95% in 2013 (t/m 6 december).
Zijn door de verstoring alle taps verloren gaan of betroffen de gemelde 2000 taps slechts een deel van alle op dat moment lopende taps? Indien het slechts een deel betreft, waarom is dan niet automatisch overgeschakeld naar het nog werkende systeem?
De circa 2.000 telefoontaps waren alle op dat moment lopende telefoontaps.
Is er een risicoanalyse voor het systeem gemaakt? Zo nee, waarom niet, een dergelijk tapsysteem is toch van grote waarde voor opsporingsonderzoek? Zo ja, zijn de opgetreden verstoringen hierin onderkend als kwetsbaarheden van het systeem? Zijn er maatregelen genomen tegen deze kwetsbaarheden? Zo ja, hoe kan het dat deze niet hebben geleid tot het voorkomen van de verstoring? Zo nee, waarom niet? Is er backup voor stroomuitval? Is er backup voor de gegevensopslag?
Op het tapsysteem van de politie is de Regeling Informatiebeveiliging Politie en de daarbij behorende Normstelling Inrichting Interceptiefaciliteiten van toepassing. Een van de eisen daarin is dat tenminste om de drie jaar een externe audit wordt uitgevoerd. In 2007 en 2011 zijn door de Auditdienst BZK (AD) audits ten opzichte van de Normstelling Interceptiefaciliteiten uitgevoerd.
Een samenvatting van de audit van de AD in 2007 is opgenomen in het onderzoek van de Inspectie VenJ van 2007 naar informatiebeveiliging bij de politie (Tweede Kamer, 2006–2007, 29628, nummer 48).
Naar aanleiding hiervan is door de politie een aantal maatregelen genomen om de kwaliteit en beschikbaarheid van het systeem en het zicht op storingen te verbeteren. De belangrijkste daarvan zijn: de verhuizing naar het beveiligde rekencentrum, de vernieuwing van het tapsysteem eind 2011 en de instelling van de functie van security officer, die de eerder aanbevolen interne audits heeft uitgevoerd. Daarbij lag het accent op beveiliging en authenticiteit van het tapsysteem en de bijbehorende organisatie. De door AD aanbevolen registratie van storingen is, zoals uit het onderhavige incident blijkt, nog niet toereikend opgezet.
Daarnaast heeft de AD aanbevolen om de Normstelling Interceptiefaciliteiten te evalueren en eventueel bij te stellen. Deze evaluatie en eventuele bijstelling maakt deel uit van de herziening van het stelsel voor informatiebeveiliging van de politie. Ik heb de korpschef gevraagd om spoedig een voorstel voor een nieuw stelsel te doen.
De Auditdienst Rijk (ADR) zal in mijn opdracht de eerste helft van 2014 een audit op de huidige interceptiefaciliteit uitvoeren en rapporteren over de door de korpschef genomen maatregelen. In deze audit zal nadrukkelijk ook gekeken worden naar de opvolging van de aanbevelingen uit de eerdere audits.
Uit de storingsinformatie over de jaren 2012 en 2013 blijkt dat de interceptiefaciliteit een hoge mate van beschikbaarheid kent, ruim boven de 99 procent. In de periode vanaf 2007 is dan ook fors geïnvesteerd in de kwaliteit van het tapsysteem. Ondanks al deze maatregelen is uitval met dataverlies niet geheel te voorkomen gebleken. Naar aanleiding van de nadere analyse vanwege de storing van 20 september heb ik besloten om experts te laten bezien in hoeverre er technische mogelijkheden zijn om de beschikbaarheid van het tapsysteem verder te verhogen.
Was bij de Dienst Landelijke Operationele Samenwerking bekend dat zich een storing in het systeem had voorgedaan of is dit pas bekend geworden nadat Van Rey gewezen had op het ontbreken van de tap? Indien dit reeds bekend was, hoe is de verstoring ontdekt? Waarom is hier dan geen proces-verbaal van opgemaakt en is het Openbaar Ministerie niet geïnformeerd?
In het concrete geval van de storing op 20 september 2012 is de storing bij de afdeling Interceptie & Sensing van de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie geregistreerd. De storing is geconstateerd door de permanente monitoringsystematiek van het systeem. Het systeem gaf direct melding van een storing en kwam binnen bij het team dat het systeem beheert. Na de analyse van de storing is het systeem opnieuw opgestart, waarna het systeem om 14.04 uur weer operationeel was. De genoemde tijden zijn gelogd en dus traceerbaar.
Er is echter verzuimd om de gebruikers van het tapsysteem en het OM op de hoogte te stellen van het feit dat zich een storing had voorgedaan, en dat daardoor de kans aanwezig was dat gesprekken niet waren opgenomen.
Naar aanleiding van de op 11 september 2013 separaat bij de telecomproviders opgevraagde verkeersgegevens in de zaak van Rey en de daaropvolgende analyse werd ontdekt dat op 20 september 2012 een algehele storing had plaatsgevonden.
Voor alle ongeveer 2.000 telefoontaps die door de storing zijn geraakt geldt dat de regionale interceptiecoördinatoren alsnog over de op 20 september 2012 opgetreden storing zijn geïnformeerd. Daarnaast is in overleg met de landelijke interceptieofficier van justitie aan de regionale interceptiecoördinatoren aangegeven om, waar opportuun, ten behoeve van het Openbaar Ministerie een proces-verbaal aan het strafdossier toe te voegen waarin melding wordt gemaakt van deze storing.
Zijn voor alle 2000 taps die via de getroffen module liepen, de verkeersgegevens opgevraagd bij de provider om zo na te gaan of er gesprekken niet zijn opgenomen?
Na het afsluiten van de analyse naar aanleiding van de zaak Van Rey op 23 september 2013 bleek de wettelijke bewaartermijn van 1 jaar voor het opvragen van verkeersgegevens bij de telecomproviders verstreken. Het was derhalve niet meer mogelijk om deze gegevens op te vragen.
Zijn ook in deze zaken alsnog processen-verbaal van deze verstoring opgemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe is de stroomstoring opgeheven? Is dat geregistreerd in logs?
Op 20 september 2012 van 13.14 uur tot 14.04 uur deed zich een storing in de voeding van de opslagcomponent voor, waardoor de elektronica niet correct heeft gefunctioneerd. Het betrof daarmee geen storing van de externe stroomvoorziening (Stedin). De storing is geconstateerd door de permanente monitoringsystematiek van het systeem. Het systeem gaf direct melding van een storing en kwam binnen bij het team dat het systeem beheert. Na de analyse van de storing is het systeem opnieuw opgestart, waarna het systeem om 14.04 uur weer operationeel was. De genoemde tijden zijn gelogd en dus traceerbaar. Kort na de storing is de voeding van de opslagmodule van het tapsysteem verzwaard en de systeemsoftware vervangen.
Welke consequenties hebben dit soort technische problemen gewoonlijk in andere strafzaken? In hoeverre beïnvloedt dit de betrouwbaarheid van veroordelingen in andere strafzaken?
Uiteraard is het zeer onwenselijk dat zich storingen in het tapsysteem voordoen met dataverlies als gevolg. De juistheid van de getapte gegevens is door een storing als deze overigens niet in gevaar, maar wel de volledigheid ervan. Bepalend voor de implicaties in een specifieke strafzaak is of de eventuele ontbrekende gesprekken een wezenlijke bijdrage leveren aan de bewijsvoering – of ontkrachting daarvan – die niet al uit andere bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Op basis van de aard en gevolgen van de storing kunnen de implicaties voor het strafrechtelijk onderzoek worden bepaald.
Hoe vaak valt gemiddeld per jaar de stroom uit bij het tapcentrum en bij individuele voice-recorders voor telefoontaps? Wat is de aard van deze storingen?1 2 3
De storing op 20 september 2012 betrof geen storing van de externe stroomleverancier (Stedin) maar een storing in de interne voeding van de opslagcomponent, waardoor de elektronica niet correct heeft gefunctioneerd. De voeding levert de gestabiliseerde spanning voor het apparaat.
In het tapsysteem zijn de cruciale componenten dubbel uitgevoerd, waaronder de voeding van de opslagcomponent. Daarnaast is het systeem ondergebracht in het hoogbeveiligde rekencentrum van de politie wat voorzien is van een UPS (uninterrupted power supply) en een eigen noodstroomvoorziening. Ondanks het feit dat het tapsysteem zeer robuust is uitgevoerd, kunnen storingen niet worden uitgesloten.
Naar aanleiding van de nadere analyse vanwege de storing van 20 september heb ik besloten om experts te laten bezien in hoeverre er mogelijkheden zijn om de technische beschikbaarheid van het tapsysteem verder te verhogen.
Hoeveel taps zijn in 2012 en tot op heden in 2013 verloren gegaan als gevolg van storingen en stroomuitval in het systeem?
In 2012 en 2013 (t/m 6 december) hebben respectievelijk 10 en 6 storingen met dataverlies plaatsgevonden, waaronder de storing op 20 september 2012. Dit betrof storingen van zowel alle lopende taps als een enkele tap. In 2012 en 2013 was het tapsysteem respectievelijk 2.354 minuten en 249 minuten volledig onbeschikbaar. Procentueel gezien geeft dit een beschikbaarheidspercentage van het systeem in tijd van 99,55% in 2012 en 99,95% in 2013 (t/m 6 december). In 15 van de 16 storingen zijn eindgebruikers daarover geïnformeerd. In 5 van de 16 storingen is hiervan een proces-verbaal opgemaakt.
Kunt u aangeven wat de oorzaak is van het uitvallen van de stroomvoorziening op 20 september 2012?
Zie antwoord vraag 1.
Is het tapsysteem van de afdeling Interception & Sensing niet beveiligd met UPS (Uniterrupted Power Supply)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het oordeel van telecomexpert René Pluijmers, die namens het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau in strafzaken onderzoek doet naar telefoontaps, dat verwacht mag worden dat van het betreffende systeem een back-up wordt gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer en op welke wijze is opgemerkt dat van de getapte telefoonnummers die op 20 september 2012 via deze module liepen, gedurende 50 minuten geen enkel tapgesprek (noch audio-opnames noch realtime verkeersgegevens) geregistreerd werden in het tapsysteem?
Naar aanleiding van de op 11 september jl. separaat bij de telecomproviders opgevraagde verkeersgegevens in de zaak van Rey en de daaropvolgende analyse werd ontdekt dat op 20 september 2012 een algehele storing had plaatsgevonden.
Is van de storing in het tapsysteem op 20 september 2012 een registratie bijgehouden, zoals u in uw brief aan de Kamer stelt dat ten tijde van storingen gebruikelijk is bij de afdeling Interception & Sensing dan wel bij de telecomprovider? Zo nee, waarom is in het geval van deze bewuste storing in tegenstelling tot de algemene praktijk zoals geschetst in uw brief aan de Kamer, geen sprake geweest van registratie van de storing?
De storing is geconstateerd door de permanente monitoringsystematiek van het systeem. Het systeem gaf direct melding van een storing en deze melding kwam binnen bij het team dat het systeem beheert. Na de analyse van de storing is het systeem opnieuw opgestart, waarna het systeem om 14.04 uur weer operationeel was. De genoemde tijden zijn gelogd en dus traceerbaar.
Als zich een storing voordoet, is de werkinstructie dat een bericht wordt opgesteld om de eindgebruikers te informeren. In het geval dat dataverlies optreedt wordt hiervan een algemeen proces-verbaal (PV) opgemaakt. Op verzoek kan een specifiek PV worden opgesteld ten behoeve van een opsporingsonderzoek. Opsporingsteams kunnen de PV’s voegen in het strafdossier ten behoeve van het Openbaar Ministerie.
In het concrete geval van de storing op 20 september 2012 is helaas verzuimd om direct de gebruikers van het tapsysteem op de hoogte te stellen van het feit dat zich een storing had voorgedaan, en dat daardoor de kans aanwezig was dat gesprekken niet waren opgenomen. Inmiddels zijn de regiocoördinatoren op de hoogte gesteld. In overleg met de landelijke interceptieofficier van justitie is aan de regionale interceptiecoördinatoren aangegeven om, waar opportuun, ten behoeve van het Openbaar Ministerie een PV aan het strafdossier toe te voegen waarin melding wordt gemaakt van deze storing.
Kunt u verklaren waarom er van de 2.000 ontbrekende taps van 20 september 2012 geen processen-verbaal zijn opgemaakt?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe verhoudt het aantal van 2.000 missende taps gedurende de 50 minuten storing in het tapsysteem op 20 september 2012, waarnaar u in uw brief aan de Kamer van 28 november 2013 verwijst, zich getalsmatig tot de 25.487 taps die in 2012 in totaal op jaarbasis zijn gezet, het aantal dat u noemt in uw brief aan de Kamer op 19 juli 2013?
In het bewuste tijdsbestek waarin de storing zich voor deed werden circa 2000 telefoonnummers getapt. Dit is een gebruikelijk aantal. De procedure schrijft voor dat als daartoe aanleiding is een tap na een periode van 4 weken moet worden verlengd. In de statistieken telt dit dan vervolgens als een nieuwe tap. Op jaarbasis leidt dit tot een gecumuleerd totaal van 25.487 taps in 2012.
Deelt u de opvatting dat het uitvallen van de stroomvoorziening met als gevolg dat tapgesprekken niet terug te beluisteren zijn, een zeer kwalijke zaak is in het kader van de betrouwbaarheid van tapgegevens en zorgvuldigheid in opsporingsonderzoeken?
Uiteraard is het zeer onwenselijk dat zich storingen in het tapsysteem voordoen met dataverlies als gevolg. De juistheid van de getapte gegevens is door een storing als deze overigens niet in gevaar, maar wel de volledigheid ervan. Bepalend voor de implicaties in een specifieke strafzaak is of de eventuele ontbrekende gesprekken een wezenlijke bijdrage leveren aan de bewijsvoering – of ontkrachting daarvan – die niet al uit andere bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Op basis van de aard en gevolgen van de storing kunnen de implicaties voor het strafrechtelijk onderzoek worden bepaald.
Welke maatregelen neemt u om een herhaling van een dergelijke stroomstoring, het verloren gaan van taps en de afwezigheid van een storingsregistratie, in de toekomst te voorkomen?
Kort na de storing is de voeding van de opslagmodule van het tapsysteem verzwaard en de systeemsoftware vervangen.
Naar aanleiding van de analyse van de storing op 20 september 2012 is mij gebleken dat zowel de inrichting van de procedures met betrekking tot storingen waar dataverlies aan de orde is, de uitvoering daarvan, als het toezicht op de naleving van de procedures aangescherpt dient te worden. Alle storingen moeten worden geregistreerd (gelogd), doorgemeld aan de eindgebruikers en adequaat en snel opgelost. Er moet tevens te allen tijde beoordeeld worden of er een PV dient te worden opgemaakt.
Hiertoe worden de instructies voor het melden van storingen van de tapmodule aan de de eindgebruikers en het opstellen van PV aangescherpt. Het OM heeft hiertoe inmiddels bij de politie aangegeven welke cruciale gegevens in geval van storingen door de politie direct vastgelegd moeten worden zodat de strafrechtelijke relevante van de storing kan worden beoordeeld. Tevens wordt het toezicht op de naleving van de instructies verscherpt. Daarnaast heb ik in het Algemeen Overleg over het programma Versterking Prestaties Strafrechtketen op 28 november jl. uw Kamer toegezegd met de korpschef in gesprek te zullen gaan over de mogelijkheden tot het treffen van een technische noodvoorziening ter voorkoming van mislukte interceptie van telefoongesprekken. Naar aanleiding van de nadere analyse vanwege de storing van 20 september heb ik besloten om experts te laten bezien in hoeverre er mogelijkheden zijn om de technische beschikbaarheid van het tapsysteem verder te verhogen.
Tot slot kan ik uw Kamer melden dat de overdracht van het beheer van het tapsysteem van de afdeling I&S van de landelijke eenheid aan de Informatievoorzieningsorganisatie nationale politie thans versneld wordt voorbereid.
De toename agressie tegen treinpersoneel |
|
Duco Hoogland (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Agressie tegen treinpersoneel neemt toe»?1
Ja.
Welke actie onderneemt u in overleg met de NS om de toename van agressie tegen te gaan?
NS neemt concrete maatregelen zoals cameratoezicht, inzet van Veiligheid- en Serviceteams, het geven van trainingen aan personeel en de inzet van een dag en nacht bemande Veiligheidscentrale. Ook de overgang naar de OV-chipkaart zal naar verwachting gaan helpen om agressie terug te dringen, aangezien gebleken is dat agressie vaak begint met het constateren door treinpersoneel van het ontbreken van een geldig vervoerbewijs. Een goede samenwerking tussen Veiligheid & Service teams en politie is van wezenlijk belang. Er vindt goede, intensieve samenwerking plaats in en rond het openbaar vervoer tussen de buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA’s) van de openbaar vervoerbedrijven, de gemeenten en de politie. Politie en Openbaar Ministerie dragen zorg voor het adequaat oppakken van de aangiften met een snelle en voortvarende opsporing en vervolging en een daarop aansluitend lik-op-stukbeleid.
IenM is verantwoordelijk voor het opstellen van wetgeving voor sociale veiligheid in het openbaar vervoer. In wetgeving is opgenomen dat er een reisverbod opgelegd kan worden voor personen die ernstige overlast veroorzaken in het openbaar vervoer. Dit kan door vervoerders, waaronder NS, in de praktijk worden toegepast. Daarnaast wordt gewerkt aan het in wetgeving verankeren van een verblijfsverbod voor overlastveroorzakers op treinstations en daarbij behorende voorzieningen.
Welke specifieke maatregelen neemt u samen met NS om de (toegenomen) zware geweldsmisdrijven te voorkomen en effectief aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat passagiers en omstanders betrokken moeten worden bij het tegengaan van geweld tegen personeel? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Ja. In het kader van het programma Veilige Publieke Taak wordt aandacht besteed aan de rol van omstanders. Recent is hierover een literatuuronderzoek verricht en heeft een expertbijeenkomst geleid tot nadere invulling van kansrijke projecten.
Ook is een project gestart om een e-learning module voor omstanders te ontwikkelen, waardoor zij vaker effectief zullen ingrijpen in escalerende situaties. Dit richt zich niet specifiek op reizigers van de NS, maar is algemener van aard.
De NS start dit jaar samen met andere openbaar vervoerbedrijven en de Stichting ideële reclame (Sire) een publiekscampagne over de impact van agressie en geweld op het personeel. Doel is om mensen bewuster te maken van hun gedrag, de rol van personen in een publieke functie te verduidelijken en reizigers en anderen te informeren wat zij kunnen doen indien zij worden geconfronteerd met agressie en geweld, gericht tegen personeel in het openbaar vervoer.
Deelt u de mening dat passagiersnet (burgernet) ingezet moet worden om passagiers actief te betrekken?
Burgernet is niet geschikt voor een dergelijk «passagiersnet», omdat het plaatsgebonden is. Incidentenberichten worden alleen aan de leden verzonden in de betreffende woonplaats. In het openbaar vervoer is sprake van steeds wisselende reizigers met wisselende bestemmingen.
Kunt u iets zeggen over de pakkans van plegers van agressie en geweld tegen treinpersoneel en de hoogte van de opgelegde straffen van de afgelopen twee jaar?
Door de in mijn antwoord op vraag 2 en 3 genoemde maatregelen, wordt de pakkans verhoogd. In de justitiële systemen wordt agressie en geweld tegen NS personeel niet apart geregistreerd, zij vallen in die systemen onder de categorie gekwalificeerde slachtoffers. Voor de hoogte van de opgelegde straffen bij die categorie slachtoffers verwijs ik u naar het onderzoeksrapport «Straftoemeting bij geweld tegen kwalificerende slachtoffers: een replicatie-studie» waarover ik uw Kamer op 20 november 2012 heb geïnformeerd2.
De jihadcoalitie |
|
Raymond de Roon (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Jihadcoalitie gevormd»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat verschillende islamitische terreurgroepen in Syrië een samenwerkingsverband zijn aangegaan?
Het klopt dat verschillende islamistische strijdgroepen een samenwerkingsverband zijn aangegaan. Sinds het uitbreken van de burgeroorlog worden vaker samenwerkingsverbanden aangegaan. Tegelijkertijd is er voortdurend onenigheid en regelmatig strijd tussen fracties en verschillende groeperingen, zowel de islamistische en jihadistische als de meer seculiere oppositionele groepen.
Geen van de strijdgroepen die in het artikel aangehaald worden zijn echter internationaal aangemerkt als terroristische groep. Het genoemde samenwerkingsverband staat los van de terroristische groeperingen Islamitische Staat in Iraq en de Levant (ISIL) en het Nusra Front (Jabhat al Nusra – JaN), die door de Verenigde Naties opgenomen zijn in de Al-Qa’ida sanctie lijst.
Zoals reeds gemeld aan uw Kamer, zijn er op dit moment een kleine honderd Nederlanders in Syrië betrokken bij jihadistische strijdgroepen. Zij zoeken bewust aansluiting bij ISIL en JaN en niet bij de strijdgroepen van het in het artikel aangehaalde samenwerkingsverband.
Hoeveel islamitische terroristen met (ook) de Nederlandse nationaliteit zijn betrokken bij de samenwerkende terreurgroepen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere nationaliteiten hebben de in Syrië aanwezige jihadisten met de Nederlandse nationaliteit?
De in Syrië aanwezige Nederlandse jihadisten hebben diverse achtergronden, maar hebben vaak naast de Nederlandse ook de Marokkaanse nationaliteit, de Turkse of zij bezitten uitsluitend de Nederlandse.
Bent u bereid deelname aan de jihad als zodanig strafbaar te stellen en ervoor te zorgen dat een ieder die hieraan deelneemt na straf en (waar mogelijk) denaturalisatie, ons land wordt uitgezet?
Het deelnemen aan de jihadistische strijd of training volgen in het buitenland is strafbaar op grond van artikel 134a Wetboek van Strafrecht. Op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap kan het Nederlanderschap worden ingetrokken als sprake is van een onherroepelijke veroordeling wegens een terroristisch misdrijf. Voorwaarde is dat de betrokken persoon naast de Nederlandse nationaliteit ook nog een andere nationaliteit bezit. Intrekking is niet mogelijk als staatloosheid daarvan het gevolg is. Voorwaarde is ook dat het misdrijf na 1 oktober 2010 is gepleegd. Na het intrekken van het Nederlanderschap wordt betrokkene ongewenst vreemdeling verklaard en wordt hij uitgezet.
DNA-afname bij jongeren |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam over de afname van DNA in het kader van een strafzaak bij een 15-jarige?1
Ja.
Hoe vaak werd in 2012 in het kader van de Wet celmateriaal geen DNA-materiaal afgenomen omdat DNA-onderzoek niet kon worden gerechtvaardigd? Hoe vaak werd wel celmateriaal afgenomen in het kader van deze wet? In hoeveel van de gevallen waarin besloten werd geen celmateriaal af te nemen waren het minderjarigen? In hoeveel gevallen is er wel bij minderjarigen celmateriaal afgenomen?
Door het Nederlands Forensisch Instituut wordt het aantal personen bijgehouden waarvan een DNA-profiel is bepaald en in de DNA-databank is opgenomen. Deze informatie wordt jaarlijks opgenomen in het jaarverslag van de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken.2 Sinds 2009 wordt daarin ook het aantal in de DNA-databank opgenomen minderjarigen vermeld.
Strafzaken worden door het Openbaar Ministerie digitaal geregistreerd en verwerkt in het Geïntegreerd Proces Systeem (GPS), terwijl alle handelingen met betrekking tot DNA-onderzoek worden vastgelegd in GPS-DNA. Op dit moment vindt nog geen registratie plaats van het aantal zaken waarin is besloten geen DNA-materiaal af te nemen, maar na koppeling van de systemen GPS en GPS-DNA, die naar verwachting in maart 2014 zal worden gerealiseerd, zullen deze cijfers wel beschikbaar komen.
Het NFI handelt bij de verwerking van het DNA-materiaal conform het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken. Momenteel is het mogelijk dat het DNA-profiel van een veroordeelde enkele weken of maanden langer in de databank van het NFI is opgenomen dan gewenst. Dit is het gevolg van de administratieve verwerking van vonnissen, arresten of OM-beslissingen, die nu nog handmatig plaatsvindt. In het kader van een project tussen het OM en de Justitiële Informatiedienst wordt momenteel gekeken naar de mogelijkheid om de verwerking van deze beslissingen volledig elektronisch te laten verlopen, zodat de verwerkingstijd zo kort mogelijk is. Overigens wordt in alle gevallen waarin een match plaatsvindt, bezien of het DNA-profiel rechtmatig is opgenomen in de DNA-databank.
Hoeveel DNA-materiaal van (voormalige)jeugdigen is inmiddels opgeslagen in de DNA-databank? Zit in deze databank DNA-materiaal van jeugdigen (of van volwassenen waarvan het DNA-materiaal tijdens hun jeugd is afgenomen) dat vernietigd had moeten worden? Zo ja, van hoeveel jongeren en jongvolwassenen en waarom is dit niet vernietigd?
Zie antwoord vraag 2.
Worden door de uitleg die de rechter er aan geeft de in de Wet celmateriaal opgenomen uitzonderingen op de verplichting celmateriaal af te nemen, verruimd? Zo ja, wat is de stand van de jurisprudentie op dit punt tot nu toe en waaruit bestaat deze verruiming? Zo nee, waarom niet?
De rechtbank te Rotterdam heeft uitdrukkelijk verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad van 13 mei 2008 (LJN: BC8231), waarin het hoogste rechtscollege heeft geoordeeld dat artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden beperkt moet worden uitgelegd en dat slechts in de twee in de wet genoemde situaties kan worden afgeweken van de verplichting om DNA-materiaal af te nemen. In de onderhavige zaak heeft de rechtbank Rotterdam geoordeeld dat sprake is van zo’n uitzonderingssituatie. De in de wet opgenomen uitzonderingen zijn hierdoor dus niet verruimd.
Is het DNA-materiaal van de veroordeelde inmiddels vernietigd? Zo nee, waarom niet?
Het College van procureurs-generaal heeft mij bericht dat het DNA-materiaal van de betreffende persoon inmiddels is vernietigd.
Is een van de partijen tegen deze uitspraak in beroep gegaan, en zo ja wie? Wilt u wachten met het beantwoorden van deze vragen totdat de zaak onherroepelijk is geworden?
Tegen de beschikking, gegeven op een bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, staat geen gewoon rechtsmiddel open, maar slechts cassatie in het belang der wet. De beschikking is dus onherroepelijk.
De samenloop van een herzieningsverzoek met de tenuitvoerlegging van een strafvonnis |
|
Jan de Wit (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat er spanning kan ontstaan tussen een verzoek tot herziening ten voordele van de gewezen verdachte ex artikel 457 jo. 461 Wetboek van Strafvordering en het tenuitvoerleggen van de schadevergoedingsmaatregel, als onderdeel van de opgelegde (maar betwiste) straf?
Uitgangspunt van de wet is dat een uitspraak die voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, zodra dit mogelijk is ten uitvoer wordt gelegd. Dit geldt ook voor onherroepelijk opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. Nu herziening ten voordele enkel kan worden aangevraagd voor een onherroepelijke veroordeling zal op het moment van de aanvraag de tenuitvoerlegging van een schadevergoedingsmaatregel in beginsel gaande of reeds afgerond zijn.
Wat betreft de herzieningsregeling kan in het algemeen worden opgemerkt dat herziening een buitengewoon rechtsmiddel is dat alleen voor uitzonderlijke gevallen is bedoeld.
De herzieningsregeling voorziet in diverse drempels om kansloze herzieningsaanvragen en verzoeken tot nader onderzoek tegen te gaan. Een herzieningsaanvraag of een verzoek tot nader onderzoek indienen in kansloze gevallen met als doel om onder de tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak uit te komen, heeft geen zin. Een herzieningsaanvraag of een verzoek tot nader onderzoek heeft namelijk geen opschortende werking. Het gaat immers om de tenuitvoerlegging van een onherroepelijke rechterlijke uitspraak. Ik deel de mening dat het ongewenst is wanneer in evident kansrijke gevallen na indiening van een herzieningsaanvraag of een verzoek tot nader onderzoek met de tenuitvoerlegging zou worden voortgegaan, waarbij bijvoorbeeld kan worden gedacht aan een persoonsverwisseling. Het openbaar ministerie kan in dergelijke gevallen beslissen de tenuitvoerlegging uit te stellen (en daartoe een opdracht aan het CJIB te geven), in elk geval totdat op de herzieningsaanvraag is beslist. Op deze wijze kan bijvoorbeeld worden voorkomen dat een persoon die ten onrechte is veroordeeld tot een schadevergoedingsmaatregel en deze niet kan betalen, daardoor vervangende hechtenis moet ondergaan, of dat deze persoon na zijn herzieningsaanvraag schadevergoeding betaalt waarvan de rechter later bepaalt dat deze uit ’s Rijks kas moet worden vergoed. Overigens voorziet de herzieningsregeling er ook in dat de Hoge Raad de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties hangende de herzieningsaanvraag te allen tijde kan opschorten.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat onverkort wordt doorgegaan met het tenuitvoerleggen van straffen en maatregelen ten aanzien van mensen die een kansrijk herzieningsverzoek hebben lopen, omdat dit er bijvoorbeeld toe kan leiden dat iemand die de schadevergoeding niet kán betalen in vervangende hechtenis wordt genomen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u eveneens de mening dat er een spanning bestaat tussen enerzijds het indienen van kansloze herzieningsverzoeken, met als doel onder de tenuitvoerlegging van het vonnis uit te komen, en anderzijds het in de gegeven omstandigheden te vroeg tenuitvoerleggen van de uitspraak, waarbij de werkwijze van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) er toe kan leiden dat een betalingsonmachtige in vervangende hechtenis terecht komt en dat er nadien op de voet van ex artikel 482 Strafvordering door de rechter bepaald wordt dat dit uit ‘s Rijks kas vergoed moet worden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de constatering dat de wet zelf reeds voorziet in een oplossing hiervoor, omdat er in artikel 461 en artikel 465 Wetboek van strafvordering is opgenomen dat respectievelijk de procureur-generaal (bij wie ter voorbereiding van een herzieningsaanvraag een verzoek kan worden ingediend nader onderzoek in te stellen naar een grond voor herziening als bedoeld in artikel 457 Wetboek van strafvordering) en daarna de Hoge Raad moet beoordelen: a) of het verzoek ontvankelijk is, en b) het verzoek niet kennelijk ongegrond is? Klopt het dat er reeds op twee momenten wettelijke drempels zijn om te voorkomen dat kansloze herzieningsverzoeken worden ingediend met het doel tenuitvoerlegging en executie door het CJIB te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Zou het een goed idee zijn, indien de procureur-generaal bij de Hoge Raad oordeelt dat het verzoek ontvankelijk en kennelijk niet ongegrond is, dat hij het CJIB laat weten dat er een herzieningsverzoek in behandeling is waarmee de executie tijdelijk opgeschort wordt? Zo niet, waarom niet?
De procureur-generaal bij de Hoge Raad kan naar aanleiding van een verzoek tot nader onderzoek in evident kansrijke gevallen aan het openbaar ministerie vragen de tenuitvoerlegging uit te stellen (zie over deze mogelijkheid van het openbaar ministerie het antwoord op de vragen 1, 2, 3 en 4). Overigens kan de veroordeelde ook zelf – al dan niet met hulp van de raadsman die het verzoek tot nader onderzoek heeft gedaan – een verzoek tot uitstel van de tenuitvoerlegging tot het openbaar ministerie richten, bijvoorbeeld wanneer hij een waarschuwing ontvangt dat de vervangende hechtenis ten uitvoer zal worden gelegd. Ook aangezien het hier om zeer uitzonderlijke gevallen gaat, acht ik het niet nodig of wenselijk om een bepaling als door de vraagsteller bedoeld, in de wet op te nemen.
Bent u bereid deze voorgestelde oplossing in de wet op te nemen? Zo niet, welke oplossing heeft u dan voor ogen teneinde er voor te zorgen dat mensen die kansrijke herzieningsverzoeken hebben lopen in detentie terecht komen wegens betalingsonmacht?
Zie antwoord vraag 5.
Een invalide man die al voor de vijfde keer is overvallen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Invalide man is al vijf keer overvallen»?1
Ja.
Klopt het dat een half verlamde invalide man inmiddels voor de vijfde keer is overvallen?
Bij de politie zijn drie meldingen bekend van berovingen van dit slachtoffer. De overige twee berovingen zijn bij de politie onbekend.
Deelt u de mening dat het tuig dat dit op zijn geweten heeft het laagste van het laagste is? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard keur ik dergelijke overvallen volstrekt af. In het door u aangehaalde krantenbericht worden een woordvoerder van de politie en de wijkagent aangehaald. Er kan geen misverstand over bestaan dat zij er precies zo over denken als ik en dat de politie er serieus werk van maakt om deze reeks overvallen op te lossen en een halt toe te roepen.
Klopt het dat de politie het een «bijzonder vervelende situatie» noemt en bent u van mening dat dit een understatement is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de wijkagent geen gesprekken moet voeren met het verpleeghuis om de kans op herhaling zo klein mogelijk te maken, maar dat de politie deze laffe criminelen moet opsporen en keihard moet straffen zodat deze criminelen een tijd lang zeker geen kans voor herhaling krijgen omdat zij dan achter slot en grendel zitten? Zo nee, waarom niet?
Zowel het opsporen van de daders als het treffen van maatregelen die herhaling kunnen helpen voorkomen, moeten gebeuren. Beide activiteiten worden door de politie ook gedaan.
Kunt u aangeven wat de politie eraan doet om deze jonge lichtgetinte mannen zo spoedig mogelijk op te pakken?
De politieteams in de regio zijn van dit geval op de hoogte en werken eraan om de daders op te sporen. Het is voor de succeskansen van dit onderzoek niet dienstig als ik over de voortgang publiekelijk mededelingen doe.
Klopt het dat het onder deze criminelen rond gaat dat deze meneer een weerloos slachtoffer is en wat gaat u eraan doen om al dit tuig aan te pakken?
Zie antwoord vraag 6.
Een app waarmee personen die staande worden gehouden hun rechten kunnen beschermen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Stop and search, there's an app for that» en de app «Stop and search»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat personen die staande worden gehouden door de politie hun rechten en plichten zouden moeten kennen? Zo ja, hebben deze personen die kennis en waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Er is mij geen onderzoek bekend wat op dit specifieke punt een beeld geeft.
Op welke informatie heeft iemand recht op het moment van staandehouding?
Wanneer een verdachte wordt staande gehouden, wordt deze in de praktijk geïnformeerd voor welk strafbaar feit hij wordt staande gehouden. Als de verbalisant de verdachte vervolgens op straat wil verhoren, wordt hem medegedeeld dat hij niet tot antwoorden is verplicht (de cautie). Wordt de verdachte aangehouden en voor verhoor overgebracht naar het politiebureau, dan wordt hij voorafgaand aan het verhoor tevens geïnformeerd over het recht een raadsman te consulteren en over de kosten daarvan.
Deelt u de mening dat een app, die personen die staandegehouden worden op hun rechten wijst en die de mogelijkheid biedt om op een eenvoudige wijze feedback te geven over de wijze van aanhouding en manier van behandeling, kan bijdragen aan de bewustwording van zowel de aangehouden personen als bij de agenten die staandehoudingen uitvoeren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik erken dat het van cruciaal belang is dat de politie zich bewust is van de impact van (proactieve) politiecontroles op individuen. Een respectvolle bejegening moet daarbij het uitgangspunt zijn. Dit wordt ook onderschreven in het artikel van The Guardian. Daarbij hoort een uitleg van de politieagent aan het individu in kwestie over de reden van staandehouding, mits de omstandigheden dit toelaten. Het moment van staandehouding leent zich er niet voor om als betrokkene de smartphone erbij te pakken en de informatie tot zich te nemen.
Feedback behoort in de eerste plaats direct aan de politie(agent) te worden gegeven. Er zijn – naast de formele klachtenprocedures – ook diverse fora en andere plekken op internet waarin feedback kan worden gegeven.
Iedere Nederlander wordt geacht de wet te kennen. Specifieker: de burger dient de wet te kennen die op hem van toepassing is in de omstandigheden waarin hij zich bevindt. Desalniettemin hecht ik waarde aan juiste en toegankelijke overheidsinformatie. Momenteel ben ik bezig de voor burgers beschikbare informatie op dit onderwerp tegen het licht te houden. In januari worden eventuele verbeteringen op zowel politie.nl als vraaghetdepolitie.nl (dat gericht is op jongeren) aangebracht.
Deelt u de mening dat op het moment dat de politieagent weet dat de staandegehouden persoon feedback kan geven over de staandehouding, dit kan bijdragen aan een bewuster en effectiever beleid van staandehoudingen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u het mogelijk dat door een «Stop and Search»-achtige app, agenten bewuster worden van de redenen waarom zij iemand staande houden en wellicht ook beter nadenken of etniciteit daarbij een rol speelt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u zich inspannen voor de ontwikkeling van een gelijkaardige app voor gebruik in Nederland? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Gelet op bovenstaande antwoorden zal ik me nu niet inspannen voor de ontwikkeling van een dergelijke app.
Het bericht ‘Onderzoek nepaccount VU-studente loopt dood in Amerika’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onderzoek nepaccount VU-studente loopt dood in Amerika»?1
Ja.
Klopt het dat het onderzoek naar het nepaccount van VU-studente Natalja Laurey doodloopt in de Verenigde Staten? Welke hulp van de Amerikanen heeft het Openbaar Ministerie (OM) nodig om deze zaak op te lossen? Hoe komt het dat Justitie in de VS slechts uitgaat van een belediging terwijl feitelijk sprake is van identiteitsfraude, hetgeen verboden is in de VS onder de Identity Theft and Assumption Deterrence Act?
Het OM heeft mij meegedeeld dat betrokkene op 29 december 2012 aangifte heeft gedaan van identiteitsfraude c.q. smaad, laster en bedreiging. Om strafrechtelijk te kunnen optreden was het nodig de identiteit achter het op naam van betrokkene gebruikte Twitteraccount te achterhalen. Daartoe heeft de officier van justitie een rechtshulpverzoek gedaan aan de Amerikaanse autoriteiten. Aangezien het openen en gebruiken van een Twitteraccount op andermans naam in Nederland op zichzelf niet strafbaar is, zijn ter onderbouwing van het rechtshulpverzoek de strafbepalingen gevoegd inzake smaad, laster en bedreiging. De Amerikaanse autoriteiten hebben echter geoordeeld dat de concrete uitlatingen waarop het Nederlandse rechtshulpverzoek ziet naar Amerikaans recht niet voor vervolging wegens smaad, laster of bedreiging in aanmerking komen, waardoor ook langs deze weg de dubbele strafbaarheid ontbreekt. Om die reden kan door de Amerikaanse autoriteiten geen uitvoering aan het rechtshulpverzoek worden gegeven.
Waarom is het voor het OM niet mogelijk om direct met de relevante bedrijven in contact te treden en de ware identiteit van de identiteitsfraudeur te achterhalen?
Het bedrijf waarvan het OM informatie heeft gevraagd, is gevestigd in de VS. Hoewel de Amerikaanse autoriteiten er niet altijd op tegen zijn als met dergelijke bedrijven rechtstreeks contact wordt opgenomen, is het niet mogelijk om in alle gevallen langs deze weg informatie te verkrijgen. De reden daarvoor is dat de bedrijven in kwestie het beleid hanteren om uitsluitend snel en rechtstreeks informatie te verstrekken – aan bijvoorbeeld de High Tech Crime Unit – in het geval van acute, levensbedreigende situaties. In overige gevallen verkiezen de bedrijven om slechts tot verstrekking over te gaan nadat daartoe een vordering is gedaan door de justitiële autoriteiten. Daarvoor is bijstand van de Amerikaanse justitie nodig, die verzocht dient te worden door middel van een rechtshulpverzoek. Naar Amerikaans recht dienen de gegevens te worden gevorderd op bevel van een rechter. Een dergelijk bevel wordt door de Amerikaanse rechter slechts afgegeven als sprake is van (ernstige) misdrijven.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is als iemand ongestraft de identiteit van een ander kan aannemen en hiermee die persoon schade berokkent?
Ik deel de opvatting zoals verwoord in het door uw Kamer aangenomen amendement Dijkhoff c.s. dat het onacceptabel is als iemand bepaalde identificerende persoonsgegevens van een ander opzettelijk en wederrechtelijk gebruikt om de identiteit van die ander te misbruiken en daar enig nadeel uit kan ontstaan.
Bevreemdt het u niet dat het team High Tech Crime van de politie in korte tijd achter de verantwoordelijke van dreigtweets kan komen, terwijl deze vorm van misbruik onopgelost blijft? Wat is de reden dat in het eerste geval steevast de identiteit van de persoon die achter een nepaccount zit wel kan worden achterhaald, maar in deze casus niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke «gaten» in de wet, waarover het Openbaar Ministerie spreekt, staan in de weg aan adequate opsporing en vervolging van deze vorm van identiteitsfraude? Dicht het amendement-Dijkhoff c.s. deze gaten afdoende?2 Zo nee, welke oplossingen ziet u om dit deze gaten te dichten?
Volgens het OM staat het feit dat misbruik van andermans identificerende persoonsgegevens op dit moment in Nederland niet afzonderlijk strafbaar is gesteld, in de weg aan een mogelijke vervolging van degene die deze vorm van identiteitsfraude begaat. De in het amendement Dijkhoff c.s. voorgestelde strafbepaling kan in de toekomst ertoe leiden dat, afhankelijk van de concrete omstandigheden in een zaak en van het feit of aan alle bestanddelen uit die strafbepaling is voldaan, met succes een vervolging kan worden ingesteld tegen degene die een nepaccount op andermans naam heeft geopend en misbruikt. Ook dan hangt het succes er mede vanaf of de identiteit van de misbruiker kan worden achterhaald en of, indien daarvoor het inzetten van dwangmiddelen in het buitenland nodig is, sprake is van dubbele strafbaarheid van de gedraging(en).
Banen en opleidingen voor jihadisten |
|
Lilian Helder (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Teruggekeerde jihadi's niet opgepakt maar geholpen»?1
Ja
In hoeverre klopt het dat gemeenten en veiligheidsdiensten teruggekeerde jihadisten helpen aan een baan, een opleiding en buurtactiviteiten in plaats van hen op te pakken, te straffen en waar mogelijk ons land uit te zetten?
Van elke persoon die terugkeert uit Syrië wordt een dreigingsinschatting gemaakt en wordt gekeken of strafrechtelijk optreden noodzakelijk en mogelijk is. Parallel hieraan kan de burgemeester in de lokale driehoek een specifieke aanpak inzetten op een risico-persoon en zijn omgeving. De aanpak heeft als doel de dreiging die van de betrokken persoon uitgaat te verminderen. In elk individueel geval wordt de beste aanpak vormgegeven met als doel de mogelijke dreiging die van personen uitgaat te verminderen.
Deelt u de visie dat deze linkse pamperaanpak niet alleen bizar is maar ook meer dan gevaarlijk? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen zo snel mogelijk te stoppen met het belonen van deze gewelddadige islamstrijders en in te zetten op keiharde vervolging?
Het OM bekijkt de mogelijkheden van strafrechtelijk onderzoek, ook naar mogelijke handelingen in Syrië. Alle Nederlandse jihadstrijders die zijn teruggekeerd moeten er dus rekening mee houden dat ze kunnen worden vervolgd.
Het opleggen van maatregelen aan (ex-)justitiabelen |
|
Ard van der Steur (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van woensdag 6 november jl?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de overweging van de rechter dat het kennelijk de keuze van de wetgever is om (het bestuur van) de gemeente niet de bevoegdheid te verlenen om aan een veroordeelde die zijn straf heeft ondergaan – in aanvulling op een strafrechtelijk vonnis – nadere maatregelen op te leggen?
Zoals de rechter overweegt in het genoemde vonnis, behoort het opleggen van maatregelen zoals voorgesteld door de gemeente Veenendaal in deze zaak tot het domein van de strafrechter. Genoemde maatregelen zijn gericht op het beveiligen van de samenleving en het voorkomen van recidive. De strafrechter, die over het complete dossier van de dader beschikt, beoordeelt welke maatregelen en voorwaarden noodzakelijk zijn voor een juiste begeleiding van een, in dit geval, zedendelinquent die terugkeert in de maatschappij. Bij deze beslissing worden alle feiten en omstandigheden van de individuele zaak, waaronder de ernst van het strafbare feit waarvoor betrokkene is veroordeeld, de belangen van het slachtoffer en van de samenleving in het algemeen, de persoon van de dader en diens belangen, betrokken en tegen elkaar afgewogen. Dit neemt niet weg dat de burgemeester een eigen verantwoordelijkheid heeft als het gaat om de handhaving van de openbare orde en veiligheid.
Beperkt deze uitspraak naar uw oordeel de mogelijkheid voor de burgemeester om maatregelen op te leggen aan (ex-)justitiabelen in het kader van de handhaving van de openbare orde zoals vervat in onder meer de Gemeentewet en diverse specifieke wetten?
Nee. Wanneer er sprake is van een actuele en concrete verstoring van de openbare orde of van concrete aanwijzingen dat daarvoor moet worden gevreesd heeft de burgemeester voldoende mogelijkheden om maatregelen te nemen.
Herinnert u zich de evaluatie «Bestuurlijke Informatievoorziening Justitiabelen: beter richten!» van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ)?
Jazeker. Over de uitkomsten van het eindonderzoek «Doelbereik pilot BIJ» en het advies «Beter richten» van de RSJ, heb ik uw Kamer 28 mei 2013 schriftelijk geïnformeerd2.
Heeft de burgemeester naar uw oordeel voldoende bevoegdheden om passende maatregelen op te leggen aan (ex-)justitiabelen?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op vragen 2 en 3.
Deelt u het oordeel van de RSJ dat burgemeesters tegen de grenzen van bevoegdheden aan lopen wanneer (ex-)justitiabelen niet vrijwillig meewerken aan een maatregel?
Voor andere maatregelen dan de wettelijke bevoegdheden in het kader van de openbare orde zijn de bevoegdheden van de burgemeester inderdaad begrensd en is de mate waarin de (ex-)justitiabele dan wel de omgeving meewerkt bepalend voor het effect van de maatregel. Zo kan een burgemeester een (ex-)justitiabele niet verplichten om te verhuizen en heeft het zoeken naar passende woonruimte alleen effect wanneer de (ex-)justitiabele daaraan mee wil werken. In de praktijk leidt dit meestal niet tot problemen. De ervaring leert namelijk dat in het merendeel van de gevallen van terugkerende (ex-)justitiabelen geen maatschappelijke onrust ontstaat en er geen maatregelen nodig zijn. Uit het eindonderzoek «Doelbereik pilot BIJ» en het advies «Beter richten» van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming blijkt dat nadat de burgemeester via BIJ werd geïnformeerd over de terugkeer van justitiabelen in 90% van de gevallen geen maatregelen zijn ingezet. Het gaat om een beperkte groep (ex-)justitiabelen waarvoor maatregelen noodzakelijk geacht worden.
Acht u het wenselijk dat deze bevoegdheden zijn vervat in diverse wetten en vaak niet zijn toegemeten op de problematiek van de vestiging van (ex-)justitiabelen in een gemeente? Zo nee, is een meer specifieke en meer duidelijke wettelijke bevoegdheid in uw ogen gewenst?
Wanneer de vestiging van (ex-)justitiabelen in een gemeente leidt tot een verstoring van de openbare orde, heeft de burgemeester op grond van de Gemeentewet (artikel 172) de bevoegdheid om een gebiedsverbod op te leggen. Ook de mogelijkheid om afspraken te maken over inzet van de politie vindt haar grondslag in de Gemeentewet (artikel 172). Van versnippering over diverse wetten is geen sprake. Andere mogelijkheden die een burgemeester heeft om problemen op te lossen of zo mogelijk te voorkomen komen voort uit zijn positie om partijen te verbinden. Zo kan een persoonlijk gesprek met bewoners in de wijk de-escalerend werken. Ook kan de burgemeester maatregelen afspreken met andere gemeenten en woningcorporaties in verband met een (vrijwillige) verhuizing van de ex-delinquent. Deze maatregelen zijn in beginsel toereikend en er is geen noodzaak, noch is het wenselijk, om deze mogelijkheden wettelijk vast te leggen.
Acht u het wenselijk dat burgemeesters een wettelijk verankerde adviserende rol krijgen richting het openbaar ministerie en de rechterlijke macht bij het schorsen van voorlopige hechtenis, de voorwaardelijke invrijheidstelling en bijvoorbeeld de invulling van reclassering en toezicht als dat nuttig is vanwege de gevolgen van deze besluiten op de openbare orde?
De openbare orde kan worden meegewogen bij het stellen van voorwaarden aan voorwaardelijke invrijheidstelling. In specifieke gevallen, zoals wanneer tijdens het strafrechtelijke proces al wordt ingeschat dat de terugkeer van de (ex-)delinquent tot onrust in de wijk zal leiden, kan de burgemeester binnen het lokale driehoeksoverleg op voorhand de noodzaak van het stellen van bijzondere voorwaarden aan de terugkeer onder de aandacht brengen van het Openbaar Ministerie.
Wanneer verwacht u het door u aangekondigde wetsvoorstel Wijziging van het wetboek van Strafvordering in verband met langdurig toezicht op zeden- en geweldsdelinquenten naar de Kamer te kunnen sturen?
Het wetsvoorstel zal een dezer dagen naar uw Kamer worden gezonden.
Voorziet het wetsvoorstel in een rol voor de burgemeester bij toezicht op (ex-)justitiabelen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Om de reden zoals hiervoor uiteengezet is binnen het justitiële kader in het voornoemde wetsvoorstel, evenals onder de huidige wetgeving, geen formele rol weggelegd voor de burgemeester, ook niet als het gaat om de vaststelling van de (bijzondere) voorwaarden waar een veroordeelde zich aan moet houden. Zoals hiervoor beschreven, hebben burgemeesters op dit moment bij de terugkeer van zedendelinquenten wel meerdere mogelijkheden om buiten het justitiële traject maatregelen te treffen.
Het bericht dat de Politie de groei van xtc-labs niet kan bijbenen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de politie de snelle groei van xtc-labs niet kan bijbenen?1
Ja.
Hoe groot is die snelle groei? Wat is volgens u de reden van de grote groei van het aantal xtc-labs? Zijn er andere Europese landen die ook kampen met een groei van het aantal xtc-labs? Zo ja, welke landen zijn dat en hoe groot is die groei?
Er is de laatste jaren een groei te zien in het aantal aangetroffen laboratoria. In 2012 werden 20% meer laboratoria aangetroffen dan in 2011 (29 in 2012 en 24 in 2011) en 2013 zal naar verwachting een stijging van 40% laten zien ten opzichte van 2012 (tot 11 november 2013 zijn er 40 laboratoria aangetroffen).
Of er daadwerkelijk over een groei gesproken kan worden of dat er slechts meer laboratoria zijn aangetroffen, valt op basis van de nu beschikbare informatie niet te zeggen.
Ten slotte zijn alleen de cijfers van België mij op dit moment bekend en ook daar is een stijging van het aantal aangetroffen laboratoria waarneembaar.
Is het waar dat de politie slechts vier personen in dienst heeft die de xtc-labs kunnen ontmantelen? Zo ja, is het waar dat deze vier personen het werk niet aankunnen?
Door de specifieke aard van de werkzaamheden bij het ontmantelen van laboratoria en het vereiste specialistische kennisniveau worden deze werkzaamheden altijd en alleen verricht door de specialisten van de Landelijke Faciliteit ondersteuning Ontmantelen (LFO) van de landelijke eenheid van de politie. Daar zijn vooralsnog vier specialisten in dienst. Het klopt dat deze specialisten recent veel overuren hebben moeten maken door het aantal operationele inzetten. Inmiddels zijn er maatregelen genomen om de belasting van deze medewerkers te verlichten. Zo wordt, voornemens in 2014, de specialistische capaciteit uitgebreid, het administratieve proces efficiënter ingericht en worden bepaalde taken beter over de politieorganisatie verspreid.
Met hoeveel fte het nodig is de specialistische capaciteit uit te breiden wordt op dit moment bezien.
Als de vier opgeleide agenten de grote groei van xtc-labs niet kunnen bijbenen, worden zij dan in de praktijk bijgestaan door agenten die niet gespecialiseerd zijn in het ontmantelen van xtc-labs? Zo ja, hoe ziet die ondersteuning eruit?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de meeste agenten niet weten hoe ze moeten omgaan met gevaarlijke chemicaliën? Deelt u de mening dat de gezondheid en veiligheid van de agenten gevaar lopen als niet-gespecialiseerde agenten zich bezighouden met de aanpak en ontmanteling van xtc-labs? Zo ja, hoe gaat u de gezondheid en veiligheid van de agenten waarborgen?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er gevallen bekend waarbij het ontmantelen van een xtc-lab tot gezondheidsschade bij politieagenten heeft geleid? Zo ja, hoe vaak is dat gebeurd en wat was de aard en de ernst van die schade?
Er zijn geen gevallen bekend waarbij het ontmantelen van een xtc-lab tot gezondheidsschade bij politieagenten heeft geleid.
Deelt u de mening dat het ontmantelen van xtc-labs niet een politietaak is en dat dit beter door beter geëquipeerde externe bedrijven gedaan kan worden? Zo ja, in hoeverre worden die bedrijven nu al betrokken bij de ontmantelingen en wat gaat u verder doen om dit te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
De specialisten van de LFO hebben de kennis en het expertiseniveau om deze werkzaamheden goed uit te voeren. Dat neemt niet weg dat de LFO bij haar werkzaamheden vaak gebruik maakt van de aanvullende kennis en kunde van gespecialiseerde externe bedrijven.
Is het waar dat de vier specialisten elk 400 overuren hebben staan? Zo ja, deelt u de mening dat de druk op de vier gespecialiseerde agenten dusdanig groot is dat dit gevolgen kan hebben voor hun gezondheid? Zo ja, wat gaat u doen om de werkdruk bij deze vier specialisten af te laten nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat als stoffen die alleen gebruikt kunnen worden voor de vervaardiging van chemische drugs (waaronder XTC of amfetamines) verboden zouden zijn, daarmee het opzetten van drugs-laboratoria moeilijker wordt? Zo ja, wat is de stand van zaken ten aanzien van het verbieden van APAAN? Hoe ver bent u inmiddels met het in EU-verband bepleiten dat APAAN op de lijst met geregistreerde stoffen komt te staan? Zo nee, waarom niet?
De onderhandelingen met betrekking tot de wijziging van EU-Verordening 273/2004 betreffende drugsprecursoren zijn afgerond. APAAN staat nu op de EU Voluntary Monitoring List, maar zal met de wijziging van de genoemde EU-Verordening een geregistreerde stof van categorie 1 worden. Hierdoor is voortaan een vergunning vereist om deze stof voorhanden te hebben of in de handel te brengen. In dat geval geldt er ook een meldplicht voor verdachte transacties. Het wachten is nog op de inwerkingtreding van de gewijzigde EU-Verordening. Maatregelen als deze leveren zeker een bijdrage om drugs-laboratoria te dwarsbomen, maar de ervaring met eerdere internationale tegenhoud- en bestrijdingsstrategieën leert dat criminelen in reactie op de schaarste van traditionele precursoren blijven zoeken naar alternatieve grondstoffen en productiemethoden.
Het tekort aan cyberspecialisten bij het Openbaar Ministerie |
|
Magda Berndsen (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht Tekort aan cyberspecialisten Openbaar Ministerie?1
Ja.
Klopt het dat het Openbaar Ministerie te weinig specialisten heeft op het gebied van cybercrime? Zo ja, kunt u duidelijkheid geven over de oorzaak van het tekort aan cyberspecialisten?
Voor de opsporing en vervolging van computercriminaliteit is binnen het Landelijk Parket een speciaal team van officieren en overige medewerkers beschikbaar dat zich – samen met het team High Tech Crime van de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie – bezighoudt met High Tech Crime. Daarnaast wordt er een pool cyberfraude specialisten opgezet die zich bezighoudt met cybercrime met een financieel-economisch component (oplichting via internet, skimming, phishing). Ten slotte zijn bij de regionale parketten officieren van justitie werkzaam die gespecialiseerd zijn in de aanpak van cybercrime. Al deze functionarissen beschikken over specialistische kennis die nodig is om computercriminaliteit te bestrijden. Aangezien deze medewerkers zich naast cybercrime ook in meer of mindere mate bezighouden met de aanpak van andere soorten strafbare feiten, kan ik in dit verband geen concrete aantallen fte’s noemen. De huidige inzet op cybercriminaliteit acht ik voldoende. Er is geen reden voor aanvullende maatregelen om de beschikbare expertise en capaciteit te vergroten.
Ter verduidelijking merk ik nog op dat de landelijke officier van justitie voor cybercrime in het interview dat de aanleiding vormt voor de door u aangehaalde berichtgeving heeft willen aangeven dat als gevolg van de digitalisering van de samenleving er bij verschillende vormen van criminaliteit in toenemende mate gebruik wordt gemaakt van informatietechnologie, waaronder internet.
Om die reden is ook bij de opsporing en vervolging van «klassieke» criminaliteit in toenemende mate behoefte aan gespecialiseerde kennis van ICT. Het Openbaar Ministerie komt aan die behoefte tegemoet door ook medewerkers die niet specifiek zijn opgeleid voor de bestrijding van cybercrime, voldoende toe te rusten met kennis van ICT om leiding te kunnen geven aan het alledaagse opsporingsproces.
Welke gevolgen heeft het tekort aan cyberspecialisten voor de effectiviteit van de aanpak van cybercrime?
Het is niet zo dat de resultaten van het Team High Tech Crime achterblijven bij de gestelde doelstellingen. In 2013 zullen volgens planning 15 grote opsporingsonderzoeken naar High Tech Crime worden afgerond.
Hoeveel cyberspecialisten heeft het Openbaar Ministerie nodig om effectief de strijd tegen cybercrime aan te kunnen gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat was de geplande formatie aan cyberspecialisten bij het Openbaar Ministerie en de politie (afzonderlijk bezien) in 2012, 2013 en 2014 en hoeveel fte is daarvan feitelijk in de genoemde jaren gerealiseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de noodzaak groot is goede specialisten te werven en op te leiden om cybercrime effectief aan te kunnen pakken? Welke concrete maatregelen gaat u nemen om het tekort aan cyberspecialisten bij het Openbaar Ministerie op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Houdt het bericht dat de landelijke eenheid van de nationale politie in een jaar tijd geen enkel onderzoek naar cybercrime heeft weten af te ronden2 verband met het tekort aan cyberspecialisten bij het Openbaar Ministerie? Zo nee, wat is dan de oorzaak van de achterblijvende resultaten in het onderzoek naar cybercrime?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaande aan de behandeling van de begroting van uw ministerie voor het jaar 2014?
Ja.