De niet opgenomen telefoongesprekken met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in de strafzaak tegen de heer Van Rey |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Waardoor is de storing in het tapsysteem in de strafzaak tegen de heer Van Rey veroorzaakt?
Voor een goed begrip is het van belang de werking van het tapsysteem toe te lichten. Een telefoontap betreft één telefoonnummer en behelst het gedurende een afgebakende periode afluisteren van telefoongesprekken op dat nummer. Het tapsysteem waarmee dit uitgevoerd wordt bestaat uit twee componenten. Een component die binnenkomende gesprekken verwerkt en een component die gesprekken opslaat (opslagcomponent). In het tapsysteem zijn de cruciale componenten dubbel uitgevoerd, waaronder de voeding (stroomvoorziening) van de opslagcomponent. Daarnaast is het systeem ondergebracht in het hoogbeveiligde rekencentrum van de politie wat voorzien is van een UPS (Uninterrupted Power Supply) en een eigen noodstroomvoorziening. Ondanks het feit dat het tapsysteem zeer robuust is uitgevoerd, kunnen storingen niet worden uitgesloten.
Op 20 september 2012 van 13.14 uur tot 14.04 uur deed zich een storing in de voeding van de opslagcomponent voor, waardoor de elektronica niet correct heeft gefunctioneerd. De voeding levert de gestabiliseerde spanning voor het apparaat. Het betrof daarmee geen storing van de externe stroomvoorziening (Stedin).
De storing is geconstateerd door de permanente monitoringsystematiek van het systeem. Het systeem gaf direct melding van een storing en kwam binnen bij het team dat het systeem beheert. Na de analyse van de storing is het systeem opnieuw opgestart, waarna het systeem om 14.04 uur weer operationeel was. De genoemde tijden zijn gelogd en dus traceerbaar. Kort na de storing is de voeding van de opslagmodule van het tapsysteem verzwaard en de systeemsoftware vervangen.
De storing in de voeding van de opslagcomponent veroorzaakte dat de verwerkingscomponent stopte met het aannemen van de door providers aangeboden audio- en verkeersgegevens. De getapte gesprekken die gedurende deze 50 minuten hebben plaatsgevonden zijn door de storing geraakt en de betreffende audio- en verkeersgegevens zijn niet opgenomen.
Is het tapsysteem geplaatst in het centrale datacentrum van de politie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Betrof de stroomstoring alleen de voicerecorder of ook de server of zelfs het gehele datacentrum waarin het tapsysteem is opgenomen? Was het door de storing voor de providers ook niet meer mogelijk om data aan te leveren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak treden er verstoringen op in het tapsysteem?
In 2012 en 2013 (t/m 6 december) hebben respectievelijk 10 en 6 storingen met dataverlies plaatsgevonden, waaronder de storing op 20 september 2012. Dit betrof zowel storingen van alle lopende taps als van een enkele tap. In 2012 en 2013 was het tapsysteem respectievelijk 2.354 minuten en 249 minuten volledig onbeschikbaar. Procentueel gezien geeft dit een beschikbaarheidspercentage van het systeem in tijd van 99,55% in 2012 en 99,95% in 2013 (t/m 6 december).
Zijn door de verstoring alle taps verloren gaan of betroffen de gemelde 2000 taps slechts een deel van alle op dat moment lopende taps? Indien het slechts een deel betreft, waarom is dan niet automatisch overgeschakeld naar het nog werkende systeem?
De circa 2.000 telefoontaps waren alle op dat moment lopende telefoontaps.
Is er een risicoanalyse voor het systeem gemaakt? Zo nee, waarom niet, een dergelijk tapsysteem is toch van grote waarde voor opsporingsonderzoek? Zo ja, zijn de opgetreden verstoringen hierin onderkend als kwetsbaarheden van het systeem? Zijn er maatregelen genomen tegen deze kwetsbaarheden? Zo ja, hoe kan het dat deze niet hebben geleid tot het voorkomen van de verstoring? Zo nee, waarom niet? Is er backup voor stroomuitval? Is er backup voor de gegevensopslag?
Op het tapsysteem van de politie is de Regeling Informatiebeveiliging Politie en de daarbij behorende Normstelling Inrichting Interceptiefaciliteiten van toepassing. Een van de eisen daarin is dat tenminste om de drie jaar een externe audit wordt uitgevoerd. In 2007 en 2011 zijn door de Auditdienst BZK (AD) audits ten opzichte van de Normstelling Interceptiefaciliteiten uitgevoerd.
Een samenvatting van de audit van de AD in 2007 is opgenomen in het onderzoek van de Inspectie VenJ van 2007 naar informatiebeveiliging bij de politie (Tweede Kamer, 2006–2007, 29628, nummer 48).
Naar aanleiding hiervan is door de politie een aantal maatregelen genomen om de kwaliteit en beschikbaarheid van het systeem en het zicht op storingen te verbeteren. De belangrijkste daarvan zijn: de verhuizing naar het beveiligde rekencentrum, de vernieuwing van het tapsysteem eind 2011 en de instelling van de functie van security officer, die de eerder aanbevolen interne audits heeft uitgevoerd. Daarbij lag het accent op beveiliging en authenticiteit van het tapsysteem en de bijbehorende organisatie. De door AD aanbevolen registratie van storingen is, zoals uit het onderhavige incident blijkt, nog niet toereikend opgezet.
Daarnaast heeft de AD aanbevolen om de Normstelling Interceptiefaciliteiten te evalueren en eventueel bij te stellen. Deze evaluatie en eventuele bijstelling maakt deel uit van de herziening van het stelsel voor informatiebeveiliging van de politie. Ik heb de korpschef gevraagd om spoedig een voorstel voor een nieuw stelsel te doen.
De Auditdienst Rijk (ADR) zal in mijn opdracht de eerste helft van 2014 een audit op de huidige interceptiefaciliteit uitvoeren en rapporteren over de door de korpschef genomen maatregelen. In deze audit zal nadrukkelijk ook gekeken worden naar de opvolging van de aanbevelingen uit de eerdere audits.
Uit de storingsinformatie over de jaren 2012 en 2013 blijkt dat de interceptiefaciliteit een hoge mate van beschikbaarheid kent, ruim boven de 99 procent. In de periode vanaf 2007 is dan ook fors geïnvesteerd in de kwaliteit van het tapsysteem. Ondanks al deze maatregelen is uitval met dataverlies niet geheel te voorkomen gebleken. Naar aanleiding van de nadere analyse vanwege de storing van 20 september heb ik besloten om experts te laten bezien in hoeverre er technische mogelijkheden zijn om de beschikbaarheid van het tapsysteem verder te verhogen.
Was bij de Dienst Landelijke Operationele Samenwerking bekend dat zich een storing in het systeem had voorgedaan of is dit pas bekend geworden nadat Van Rey gewezen had op het ontbreken van de tap? Indien dit reeds bekend was, hoe is de verstoring ontdekt? Waarom is hier dan geen proces-verbaal van opgemaakt en is het Openbaar Ministerie niet geïnformeerd?
In het concrete geval van de storing op 20 september 2012 is de storing bij de afdeling Interceptie & Sensing van de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie geregistreerd. De storing is geconstateerd door de permanente monitoringsystematiek van het systeem. Het systeem gaf direct melding van een storing en kwam binnen bij het team dat het systeem beheert. Na de analyse van de storing is het systeem opnieuw opgestart, waarna het systeem om 14.04 uur weer operationeel was. De genoemde tijden zijn gelogd en dus traceerbaar.
Er is echter verzuimd om de gebruikers van het tapsysteem en het OM op de hoogte te stellen van het feit dat zich een storing had voorgedaan, en dat daardoor de kans aanwezig was dat gesprekken niet waren opgenomen.
Naar aanleiding van de op 11 september 2013 separaat bij de telecomproviders opgevraagde verkeersgegevens in de zaak van Rey en de daaropvolgende analyse werd ontdekt dat op 20 september 2012 een algehele storing had plaatsgevonden.
Voor alle ongeveer 2.000 telefoontaps die door de storing zijn geraakt geldt dat de regionale interceptiecoördinatoren alsnog over de op 20 september 2012 opgetreden storing zijn geïnformeerd. Daarnaast is in overleg met de landelijke interceptieofficier van justitie aan de regionale interceptiecoördinatoren aangegeven om, waar opportuun, ten behoeve van het Openbaar Ministerie een proces-verbaal aan het strafdossier toe te voegen waarin melding wordt gemaakt van deze storing.
Zijn voor alle 2000 taps die via de getroffen module liepen, de verkeersgegevens opgevraagd bij de provider om zo na te gaan of er gesprekken niet zijn opgenomen?
Na het afsluiten van de analyse naar aanleiding van de zaak Van Rey op 23 september 2013 bleek de wettelijke bewaartermijn van 1 jaar voor het opvragen van verkeersgegevens bij de telecomproviders verstreken. Het was derhalve niet meer mogelijk om deze gegevens op te vragen.
Zijn ook in deze zaken alsnog processen-verbaal van deze verstoring opgemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe is de stroomstoring opgeheven? Is dat geregistreerd in logs?
Op 20 september 2012 van 13.14 uur tot 14.04 uur deed zich een storing in de voeding van de opslagcomponent voor, waardoor de elektronica niet correct heeft gefunctioneerd. Het betrof daarmee geen storing van de externe stroomvoorziening (Stedin). De storing is geconstateerd door de permanente monitoringsystematiek van het systeem. Het systeem gaf direct melding van een storing en kwam binnen bij het team dat het systeem beheert. Na de analyse van de storing is het systeem opnieuw opgestart, waarna het systeem om 14.04 uur weer operationeel was. De genoemde tijden zijn gelogd en dus traceerbaar. Kort na de storing is de voeding van de opslagmodule van het tapsysteem verzwaard en de systeemsoftware vervangen.
Welke consequenties hebben dit soort technische problemen gewoonlijk in andere strafzaken? In hoeverre beïnvloedt dit de betrouwbaarheid van veroordelingen in andere strafzaken?
Uiteraard is het zeer onwenselijk dat zich storingen in het tapsysteem voordoen met dataverlies als gevolg. De juistheid van de getapte gegevens is door een storing als deze overigens niet in gevaar, maar wel de volledigheid ervan. Bepalend voor de implicaties in een specifieke strafzaak is of de eventuele ontbrekende gesprekken een wezenlijke bijdrage leveren aan de bewijsvoering – of ontkrachting daarvan – die niet al uit andere bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Op basis van de aard en gevolgen van de storing kunnen de implicaties voor het strafrechtelijk onderzoek worden bepaald.
Hoe vaak valt gemiddeld per jaar de stroom uit bij het tapcentrum en bij individuele voice-recorders voor telefoontaps? Wat is de aard van deze storingen?1 2 3
De storing op 20 september 2012 betrof geen storing van de externe stroomleverancier (Stedin) maar een storing in de interne voeding van de opslagcomponent, waardoor de elektronica niet correct heeft gefunctioneerd. De voeding levert de gestabiliseerde spanning voor het apparaat.
In het tapsysteem zijn de cruciale componenten dubbel uitgevoerd, waaronder de voeding van de opslagcomponent. Daarnaast is het systeem ondergebracht in het hoogbeveiligde rekencentrum van de politie wat voorzien is van een UPS (uninterrupted power supply) en een eigen noodstroomvoorziening. Ondanks het feit dat het tapsysteem zeer robuust is uitgevoerd, kunnen storingen niet worden uitgesloten.
Naar aanleiding van de nadere analyse vanwege de storing van 20 september heb ik besloten om experts te laten bezien in hoeverre er mogelijkheden zijn om de technische beschikbaarheid van het tapsysteem verder te verhogen.
Hoeveel taps zijn in 2012 en tot op heden in 2013 verloren gegaan als gevolg van storingen en stroomuitval in het systeem?
In 2012 en 2013 (t/m 6 december) hebben respectievelijk 10 en 6 storingen met dataverlies plaatsgevonden, waaronder de storing op 20 september 2012. Dit betrof storingen van zowel alle lopende taps als een enkele tap. In 2012 en 2013 was het tapsysteem respectievelijk 2.354 minuten en 249 minuten volledig onbeschikbaar. Procentueel gezien geeft dit een beschikbaarheidspercentage van het systeem in tijd van 99,55% in 2012 en 99,95% in 2013 (t/m 6 december). In 15 van de 16 storingen zijn eindgebruikers daarover geïnformeerd. In 5 van de 16 storingen is hiervan een proces-verbaal opgemaakt.
Kunt u aangeven wat de oorzaak is van het uitvallen van de stroomvoorziening op 20 september 2012?
Zie antwoord vraag 1.
Is het tapsysteem van de afdeling Interception & Sensing niet beveiligd met UPS (Uniterrupted Power Supply)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het oordeel van telecomexpert René Pluijmers, die namens het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau in strafzaken onderzoek doet naar telefoontaps, dat verwacht mag worden dat van het betreffende systeem een back-up wordt gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer en op welke wijze is opgemerkt dat van de getapte telefoonnummers die op 20 september 2012 via deze module liepen, gedurende 50 minuten geen enkel tapgesprek (noch audio-opnames noch realtime verkeersgegevens) geregistreerd werden in het tapsysteem?
Naar aanleiding van de op 11 september jl. separaat bij de telecomproviders opgevraagde verkeersgegevens in de zaak van Rey en de daaropvolgende analyse werd ontdekt dat op 20 september 2012 een algehele storing had plaatsgevonden.
Is van de storing in het tapsysteem op 20 september 2012 een registratie bijgehouden, zoals u in uw brief aan de Kamer stelt dat ten tijde van storingen gebruikelijk is bij de afdeling Interception & Sensing dan wel bij de telecomprovider? Zo nee, waarom is in het geval van deze bewuste storing in tegenstelling tot de algemene praktijk zoals geschetst in uw brief aan de Kamer, geen sprake geweest van registratie van de storing?
De storing is geconstateerd door de permanente monitoringsystematiek van het systeem. Het systeem gaf direct melding van een storing en deze melding kwam binnen bij het team dat het systeem beheert. Na de analyse van de storing is het systeem opnieuw opgestart, waarna het systeem om 14.04 uur weer operationeel was. De genoemde tijden zijn gelogd en dus traceerbaar.
Als zich een storing voordoet, is de werkinstructie dat een bericht wordt opgesteld om de eindgebruikers te informeren. In het geval dat dataverlies optreedt wordt hiervan een algemeen proces-verbaal (PV) opgemaakt. Op verzoek kan een specifiek PV worden opgesteld ten behoeve van een opsporingsonderzoek. Opsporingsteams kunnen de PV’s voegen in het strafdossier ten behoeve van het Openbaar Ministerie.
In het concrete geval van de storing op 20 september 2012 is helaas verzuimd om direct de gebruikers van het tapsysteem op de hoogte te stellen van het feit dat zich een storing had voorgedaan, en dat daardoor de kans aanwezig was dat gesprekken niet waren opgenomen. Inmiddels zijn de regiocoördinatoren op de hoogte gesteld. In overleg met de landelijke interceptieofficier van justitie is aan de regionale interceptiecoördinatoren aangegeven om, waar opportuun, ten behoeve van het Openbaar Ministerie een PV aan het strafdossier toe te voegen waarin melding wordt gemaakt van deze storing.
Kunt u verklaren waarom er van de 2.000 ontbrekende taps van 20 september 2012 geen processen-verbaal zijn opgemaakt?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe verhoudt het aantal van 2.000 missende taps gedurende de 50 minuten storing in het tapsysteem op 20 september 2012, waarnaar u in uw brief aan de Kamer van 28 november 2013 verwijst, zich getalsmatig tot de 25.487 taps die in 2012 in totaal op jaarbasis zijn gezet, het aantal dat u noemt in uw brief aan de Kamer op 19 juli 2013?
In het bewuste tijdsbestek waarin de storing zich voor deed werden circa 2000 telefoonnummers getapt. Dit is een gebruikelijk aantal. De procedure schrijft voor dat als daartoe aanleiding is een tap na een periode van 4 weken moet worden verlengd. In de statistieken telt dit dan vervolgens als een nieuwe tap. Op jaarbasis leidt dit tot een gecumuleerd totaal van 25.487 taps in 2012.
Deelt u de opvatting dat het uitvallen van de stroomvoorziening met als gevolg dat tapgesprekken niet terug te beluisteren zijn, een zeer kwalijke zaak is in het kader van de betrouwbaarheid van tapgegevens en zorgvuldigheid in opsporingsonderzoeken?
Uiteraard is het zeer onwenselijk dat zich storingen in het tapsysteem voordoen met dataverlies als gevolg. De juistheid van de getapte gegevens is door een storing als deze overigens niet in gevaar, maar wel de volledigheid ervan. Bepalend voor de implicaties in een specifieke strafzaak is of de eventuele ontbrekende gesprekken een wezenlijke bijdrage leveren aan de bewijsvoering – of ontkrachting daarvan – die niet al uit andere bewijsmiddelen kan worden afgeleid. Op basis van de aard en gevolgen van de storing kunnen de implicaties voor het strafrechtelijk onderzoek worden bepaald.
Welke maatregelen neemt u om een herhaling van een dergelijke stroomstoring, het verloren gaan van taps en de afwezigheid van een storingsregistratie, in de toekomst te voorkomen?
Kort na de storing is de voeding van de opslagmodule van het tapsysteem verzwaard en de systeemsoftware vervangen.
Naar aanleiding van de analyse van de storing op 20 september 2012 is mij gebleken dat zowel de inrichting van de procedures met betrekking tot storingen waar dataverlies aan de orde is, de uitvoering daarvan, als het toezicht op de naleving van de procedures aangescherpt dient te worden. Alle storingen moeten worden geregistreerd (gelogd), doorgemeld aan de eindgebruikers en adequaat en snel opgelost. Er moet tevens te allen tijde beoordeeld worden of er een PV dient te worden opgemaakt.
Hiertoe worden de instructies voor het melden van storingen van de tapmodule aan de de eindgebruikers en het opstellen van PV aangescherpt. Het OM heeft hiertoe inmiddels bij de politie aangegeven welke cruciale gegevens in geval van storingen door de politie direct vastgelegd moeten worden zodat de strafrechtelijke relevante van de storing kan worden beoordeeld. Tevens wordt het toezicht op de naleving van de instructies verscherpt. Daarnaast heb ik in het Algemeen Overleg over het programma Versterking Prestaties Strafrechtketen op 28 november jl. uw Kamer toegezegd met de korpschef in gesprek te zullen gaan over de mogelijkheden tot het treffen van een technische noodvoorziening ter voorkoming van mislukte interceptie van telefoongesprekken. Naar aanleiding van de nadere analyse vanwege de storing van 20 september heb ik besloten om experts te laten bezien in hoeverre er mogelijkheden zijn om de technische beschikbaarheid van het tapsysteem verder te verhogen.
Tot slot kan ik uw Kamer melden dat de overdracht van het beheer van het tapsysteem van de afdeling I&S van de landelijke eenheid aan de Informatievoorzieningsorganisatie nationale politie thans versneld wordt voorbereid.
De toename agressie tegen treinpersoneel |
|
Duco Hoogland (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Agressie tegen treinpersoneel neemt toe»?1
Ja.
Welke actie onderneemt u in overleg met de NS om de toename van agressie tegen te gaan?
NS neemt concrete maatregelen zoals cameratoezicht, inzet van Veiligheid- en Serviceteams, het geven van trainingen aan personeel en de inzet van een dag en nacht bemande Veiligheidscentrale. Ook de overgang naar de OV-chipkaart zal naar verwachting gaan helpen om agressie terug te dringen, aangezien gebleken is dat agressie vaak begint met het constateren door treinpersoneel van het ontbreken van een geldig vervoerbewijs. Een goede samenwerking tussen Veiligheid & Service teams en politie is van wezenlijk belang. Er vindt goede, intensieve samenwerking plaats in en rond het openbaar vervoer tussen de buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA’s) van de openbaar vervoerbedrijven, de gemeenten en de politie. Politie en Openbaar Ministerie dragen zorg voor het adequaat oppakken van de aangiften met een snelle en voortvarende opsporing en vervolging en een daarop aansluitend lik-op-stukbeleid.
IenM is verantwoordelijk voor het opstellen van wetgeving voor sociale veiligheid in het openbaar vervoer. In wetgeving is opgenomen dat er een reisverbod opgelegd kan worden voor personen die ernstige overlast veroorzaken in het openbaar vervoer. Dit kan door vervoerders, waaronder NS, in de praktijk worden toegepast. Daarnaast wordt gewerkt aan het in wetgeving verankeren van een verblijfsverbod voor overlastveroorzakers op treinstations en daarbij behorende voorzieningen.
Welke specifieke maatregelen neemt u samen met NS om de (toegenomen) zware geweldsmisdrijven te voorkomen en effectief aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat passagiers en omstanders betrokken moeten worden bij het tegengaan van geweld tegen personeel? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Ja. In het kader van het programma Veilige Publieke Taak wordt aandacht besteed aan de rol van omstanders. Recent is hierover een literatuuronderzoek verricht en heeft een expertbijeenkomst geleid tot nadere invulling van kansrijke projecten.
Ook is een project gestart om een e-learning module voor omstanders te ontwikkelen, waardoor zij vaker effectief zullen ingrijpen in escalerende situaties. Dit richt zich niet specifiek op reizigers van de NS, maar is algemener van aard.
De NS start dit jaar samen met andere openbaar vervoerbedrijven en de Stichting ideële reclame (Sire) een publiekscampagne over de impact van agressie en geweld op het personeel. Doel is om mensen bewuster te maken van hun gedrag, de rol van personen in een publieke functie te verduidelijken en reizigers en anderen te informeren wat zij kunnen doen indien zij worden geconfronteerd met agressie en geweld, gericht tegen personeel in het openbaar vervoer.
Deelt u de mening dat passagiersnet (burgernet) ingezet moet worden om passagiers actief te betrekken?
Burgernet is niet geschikt voor een dergelijk «passagiersnet», omdat het plaatsgebonden is. Incidentenberichten worden alleen aan de leden verzonden in de betreffende woonplaats. In het openbaar vervoer is sprake van steeds wisselende reizigers met wisselende bestemmingen.
Kunt u iets zeggen over de pakkans van plegers van agressie en geweld tegen treinpersoneel en de hoogte van de opgelegde straffen van de afgelopen twee jaar?
Door de in mijn antwoord op vraag 2 en 3 genoemde maatregelen, wordt de pakkans verhoogd. In de justitiële systemen wordt agressie en geweld tegen NS personeel niet apart geregistreerd, zij vallen in die systemen onder de categorie gekwalificeerde slachtoffers. Voor de hoogte van de opgelegde straffen bij die categorie slachtoffers verwijs ik u naar het onderzoeksrapport «Straftoemeting bij geweld tegen kwalificerende slachtoffers: een replicatie-studie» waarover ik uw Kamer op 20 november 2012 heb geïnformeerd2.
De jihadcoalitie |
|
Joram van Klaveren (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Jihadcoalitie gevormd»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat verschillende islamitische terreurgroepen in Syrië een samenwerkingsverband zijn aangegaan?
Het klopt dat verschillende islamistische strijdgroepen een samenwerkingsverband zijn aangegaan. Sinds het uitbreken van de burgeroorlog worden vaker samenwerkingsverbanden aangegaan. Tegelijkertijd is er voortdurend onenigheid en regelmatig strijd tussen fracties en verschillende groeperingen, zowel de islamistische en jihadistische als de meer seculiere oppositionele groepen.
Geen van de strijdgroepen die in het artikel aangehaald worden zijn echter internationaal aangemerkt als terroristische groep. Het genoemde samenwerkingsverband staat los van de terroristische groeperingen Islamitische Staat in Iraq en de Levant (ISIL) en het Nusra Front (Jabhat al Nusra – JaN), die door de Verenigde Naties opgenomen zijn in de Al-Qa’ida sanctie lijst.
Zoals reeds gemeld aan uw Kamer, zijn er op dit moment een kleine honderd Nederlanders in Syrië betrokken bij jihadistische strijdgroepen. Zij zoeken bewust aansluiting bij ISIL en JaN en niet bij de strijdgroepen van het in het artikel aangehaalde samenwerkingsverband.
Hoeveel islamitische terroristen met (ook) de Nederlandse nationaliteit zijn betrokken bij de samenwerkende terreurgroepen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere nationaliteiten hebben de in Syrië aanwezige jihadisten met de Nederlandse nationaliteit?
De in Syrië aanwezige Nederlandse jihadisten hebben diverse achtergronden, maar hebben vaak naast de Nederlandse ook de Marokkaanse nationaliteit, de Turkse of zij bezitten uitsluitend de Nederlandse.
Bent u bereid deelname aan de jihad als zodanig strafbaar te stellen en ervoor te zorgen dat een ieder die hieraan deelneemt na straf en (waar mogelijk) denaturalisatie, ons land wordt uitgezet?
Het deelnemen aan de jihadistische strijd of training volgen in het buitenland is strafbaar op grond van artikel 134a Wetboek van Strafrecht. Op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap kan het Nederlanderschap worden ingetrokken als sprake is van een onherroepelijke veroordeling wegens een terroristisch misdrijf. Voorwaarde is dat de betrokken persoon naast de Nederlandse nationaliteit ook nog een andere nationaliteit bezit. Intrekking is niet mogelijk als staatloosheid daarvan het gevolg is. Voorwaarde is ook dat het misdrijf na 1 oktober 2010 is gepleegd. Na het intrekken van het Nederlanderschap wordt betrokkene ongewenst vreemdeling verklaard en wordt hij uitgezet.
DNA-afname bij jongeren |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam over de afname van DNA in het kader van een strafzaak bij een 15-jarige?1
Ja.
Hoe vaak werd in 2012 in het kader van de Wet celmateriaal geen DNA-materiaal afgenomen omdat DNA-onderzoek niet kon worden gerechtvaardigd? Hoe vaak werd wel celmateriaal afgenomen in het kader van deze wet? In hoeveel van de gevallen waarin besloten werd geen celmateriaal af te nemen waren het minderjarigen? In hoeveel gevallen is er wel bij minderjarigen celmateriaal afgenomen?
Door het Nederlands Forensisch Instituut wordt het aantal personen bijgehouden waarvan een DNA-profiel is bepaald en in de DNA-databank is opgenomen. Deze informatie wordt jaarlijks opgenomen in het jaarverslag van de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken.2 Sinds 2009 wordt daarin ook het aantal in de DNA-databank opgenomen minderjarigen vermeld.
Strafzaken worden door het Openbaar Ministerie digitaal geregistreerd en verwerkt in het Geïntegreerd Proces Systeem (GPS), terwijl alle handelingen met betrekking tot DNA-onderzoek worden vastgelegd in GPS-DNA. Op dit moment vindt nog geen registratie plaats van het aantal zaken waarin is besloten geen DNA-materiaal af te nemen, maar na koppeling van de systemen GPS en GPS-DNA, die naar verwachting in maart 2014 zal worden gerealiseerd, zullen deze cijfers wel beschikbaar komen.
Het NFI handelt bij de verwerking van het DNA-materiaal conform het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken. Momenteel is het mogelijk dat het DNA-profiel van een veroordeelde enkele weken of maanden langer in de databank van het NFI is opgenomen dan gewenst. Dit is het gevolg van de administratieve verwerking van vonnissen, arresten of OM-beslissingen, die nu nog handmatig plaatsvindt. In het kader van een project tussen het OM en de Justitiële Informatiedienst wordt momenteel gekeken naar de mogelijkheid om de verwerking van deze beslissingen volledig elektronisch te laten verlopen, zodat de verwerkingstijd zo kort mogelijk is. Overigens wordt in alle gevallen waarin een match plaatsvindt, bezien of het DNA-profiel rechtmatig is opgenomen in de DNA-databank.
Hoeveel DNA-materiaal van (voormalige)jeugdigen is inmiddels opgeslagen in de DNA-databank? Zit in deze databank DNA-materiaal van jeugdigen (of van volwassenen waarvan het DNA-materiaal tijdens hun jeugd is afgenomen) dat vernietigd had moeten worden? Zo ja, van hoeveel jongeren en jongvolwassenen en waarom is dit niet vernietigd?
Zie antwoord vraag 2.
Worden door de uitleg die de rechter er aan geeft de in de Wet celmateriaal opgenomen uitzonderingen op de verplichting celmateriaal af te nemen, verruimd? Zo ja, wat is de stand van de jurisprudentie op dit punt tot nu toe en waaruit bestaat deze verruiming? Zo nee, waarom niet?
De rechtbank te Rotterdam heeft uitdrukkelijk verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad van 13 mei 2008 (LJN: BC8231), waarin het hoogste rechtscollege heeft geoordeeld dat artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden beperkt moet worden uitgelegd en dat slechts in de twee in de wet genoemde situaties kan worden afgeweken van de verplichting om DNA-materiaal af te nemen. In de onderhavige zaak heeft de rechtbank Rotterdam geoordeeld dat sprake is van zo’n uitzonderingssituatie. De in de wet opgenomen uitzonderingen zijn hierdoor dus niet verruimd.
Is het DNA-materiaal van de veroordeelde inmiddels vernietigd? Zo nee, waarom niet?
Het College van procureurs-generaal heeft mij bericht dat het DNA-materiaal van de betreffende persoon inmiddels is vernietigd.
Is een van de partijen tegen deze uitspraak in beroep gegaan, en zo ja wie? Wilt u wachten met het beantwoorden van deze vragen totdat de zaak onherroepelijk is geworden?
Tegen de beschikking, gegeven op een bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, staat geen gewoon rechtsmiddel open, maar slechts cassatie in het belang der wet. De beschikking is dus onherroepelijk.
De samenloop van een herzieningsverzoek met de tenuitvoerlegging van een strafvonnis |
|
Jan de Wit |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat er spanning kan ontstaan tussen een verzoek tot herziening ten voordele van de gewezen verdachte ex artikel 457 jo. 461 Wetboek van Strafvordering en het tenuitvoerleggen van de schadevergoedingsmaatregel, als onderdeel van de opgelegde (maar betwiste) straf?
Uitgangspunt van de wet is dat een uitspraak die voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, zodra dit mogelijk is ten uitvoer wordt gelegd. Dit geldt ook voor onherroepelijk opgelegde schadevergoedingsmaatregelen. Nu herziening ten voordele enkel kan worden aangevraagd voor een onherroepelijke veroordeling zal op het moment van de aanvraag de tenuitvoerlegging van een schadevergoedingsmaatregel in beginsel gaande of reeds afgerond zijn.
Wat betreft de herzieningsregeling kan in het algemeen worden opgemerkt dat herziening een buitengewoon rechtsmiddel is dat alleen voor uitzonderlijke gevallen is bedoeld.
De herzieningsregeling voorziet in diverse drempels om kansloze herzieningsaanvragen en verzoeken tot nader onderzoek tegen te gaan. Een herzieningsaanvraag of een verzoek tot nader onderzoek indienen in kansloze gevallen met als doel om onder de tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak uit te komen, heeft geen zin. Een herzieningsaanvraag of een verzoek tot nader onderzoek heeft namelijk geen opschortende werking. Het gaat immers om de tenuitvoerlegging van een onherroepelijke rechterlijke uitspraak. Ik deel de mening dat het ongewenst is wanneer in evident kansrijke gevallen na indiening van een herzieningsaanvraag of een verzoek tot nader onderzoek met de tenuitvoerlegging zou worden voortgegaan, waarbij bijvoorbeeld kan worden gedacht aan een persoonsverwisseling. Het openbaar ministerie kan in dergelijke gevallen beslissen de tenuitvoerlegging uit te stellen (en daartoe een opdracht aan het CJIB te geven), in elk geval totdat op de herzieningsaanvraag is beslist. Op deze wijze kan bijvoorbeeld worden voorkomen dat een persoon die ten onrechte is veroordeeld tot een schadevergoedingsmaatregel en deze niet kan betalen, daardoor vervangende hechtenis moet ondergaan, of dat deze persoon na zijn herzieningsaanvraag schadevergoeding betaalt waarvan de rechter later bepaalt dat deze uit ’s Rijks kas moet worden vergoed. Overigens voorziet de herzieningsregeling er ook in dat de Hoge Raad de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties hangende de herzieningsaanvraag te allen tijde kan opschorten.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat onverkort wordt doorgegaan met het tenuitvoerleggen van straffen en maatregelen ten aanzien van mensen die een kansrijk herzieningsverzoek hebben lopen, omdat dit er bijvoorbeeld toe kan leiden dat iemand die de schadevergoeding niet kán betalen in vervangende hechtenis wordt genomen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u eveneens de mening dat er een spanning bestaat tussen enerzijds het indienen van kansloze herzieningsverzoeken, met als doel onder de tenuitvoerlegging van het vonnis uit te komen, en anderzijds het in de gegeven omstandigheden te vroeg tenuitvoerleggen van de uitspraak, waarbij de werkwijze van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) er toe kan leiden dat een betalingsonmachtige in vervangende hechtenis terecht komt en dat er nadien op de voet van ex artikel 482 Strafvordering door de rechter bepaald wordt dat dit uit ‘s Rijks kas vergoed moet worden?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de constatering dat de wet zelf reeds voorziet in een oplossing hiervoor, omdat er in artikel 461 en artikel 465 Wetboek van strafvordering is opgenomen dat respectievelijk de procureur-generaal (bij wie ter voorbereiding van een herzieningsaanvraag een verzoek kan worden ingediend nader onderzoek in te stellen naar een grond voor herziening als bedoeld in artikel 457 Wetboek van strafvordering) en daarna de Hoge Raad moet beoordelen: a) of het verzoek ontvankelijk is, en b) het verzoek niet kennelijk ongegrond is? Klopt het dat er reeds op twee momenten wettelijke drempels zijn om te voorkomen dat kansloze herzieningsverzoeken worden ingediend met het doel tenuitvoerlegging en executie door het CJIB te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Zou het een goed idee zijn, indien de procureur-generaal bij de Hoge Raad oordeelt dat het verzoek ontvankelijk en kennelijk niet ongegrond is, dat hij het CJIB laat weten dat er een herzieningsverzoek in behandeling is waarmee de executie tijdelijk opgeschort wordt? Zo niet, waarom niet?
De procureur-generaal bij de Hoge Raad kan naar aanleiding van een verzoek tot nader onderzoek in evident kansrijke gevallen aan het openbaar ministerie vragen de tenuitvoerlegging uit te stellen (zie over deze mogelijkheid van het openbaar ministerie het antwoord op de vragen 1, 2, 3 en 4). Overigens kan de veroordeelde ook zelf – al dan niet met hulp van de raadsman die het verzoek tot nader onderzoek heeft gedaan – een verzoek tot uitstel van de tenuitvoerlegging tot het openbaar ministerie richten, bijvoorbeeld wanneer hij een waarschuwing ontvangt dat de vervangende hechtenis ten uitvoer zal worden gelegd. Ook aangezien het hier om zeer uitzonderlijke gevallen gaat, acht ik het niet nodig of wenselijk om een bepaling als door de vraagsteller bedoeld, in de wet op te nemen.
Bent u bereid deze voorgestelde oplossing in de wet op te nemen? Zo niet, welke oplossing heeft u dan voor ogen teneinde er voor te zorgen dat mensen die kansrijke herzieningsverzoeken hebben lopen in detentie terecht komen wegens betalingsonmacht?
Zie antwoord vraag 5.
Een invalide man die al voor de vijfde keer is overvallen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Invalide man is al vijf keer overvallen»?1
Ja.
Klopt het dat een half verlamde invalide man inmiddels voor de vijfde keer is overvallen?
Bij de politie zijn drie meldingen bekend van berovingen van dit slachtoffer. De overige twee berovingen zijn bij de politie onbekend.
Deelt u de mening dat het tuig dat dit op zijn geweten heeft het laagste van het laagste is? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard keur ik dergelijke overvallen volstrekt af. In het door u aangehaalde krantenbericht worden een woordvoerder van de politie en de wijkagent aangehaald. Er kan geen misverstand over bestaan dat zij er precies zo over denken als ik en dat de politie er serieus werk van maakt om deze reeks overvallen op te lossen en een halt toe te roepen.
Klopt het dat de politie het een «bijzonder vervelende situatie» noemt en bent u van mening dat dit een understatement is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de wijkagent geen gesprekken moet voeren met het verpleeghuis om de kans op herhaling zo klein mogelijk te maken, maar dat de politie deze laffe criminelen moet opsporen en keihard moet straffen zodat deze criminelen een tijd lang zeker geen kans voor herhaling krijgen omdat zij dan achter slot en grendel zitten? Zo nee, waarom niet?
Zowel het opsporen van de daders als het treffen van maatregelen die herhaling kunnen helpen voorkomen, moeten gebeuren. Beide activiteiten worden door de politie ook gedaan.
Kunt u aangeven wat de politie eraan doet om deze jonge lichtgetinte mannen zo spoedig mogelijk op te pakken?
De politieteams in de regio zijn van dit geval op de hoogte en werken eraan om de daders op te sporen. Het is voor de succeskansen van dit onderzoek niet dienstig als ik over de voortgang publiekelijk mededelingen doe.
Klopt het dat het onder deze criminelen rond gaat dat deze meneer een weerloos slachtoffer is en wat gaat u eraan doen om al dit tuig aan te pakken?
Zie antwoord vraag 6.
Een app waarmee personen die staande worden gehouden hun rechten kunnen beschermen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Stop and search, there's an app for that» en de app «Stop and search»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat personen die staande worden gehouden door de politie hun rechten en plichten zouden moeten kennen? Zo ja, hebben deze personen die kennis en waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Er is mij geen onderzoek bekend wat op dit specifieke punt een beeld geeft.
Op welke informatie heeft iemand recht op het moment van staandehouding?
Wanneer een verdachte wordt staande gehouden, wordt deze in de praktijk geïnformeerd voor welk strafbaar feit hij wordt staande gehouden. Als de verbalisant de verdachte vervolgens op straat wil verhoren, wordt hem medegedeeld dat hij niet tot antwoorden is verplicht (de cautie). Wordt de verdachte aangehouden en voor verhoor overgebracht naar het politiebureau, dan wordt hij voorafgaand aan het verhoor tevens geïnformeerd over het recht een raadsman te consulteren en over de kosten daarvan.
Deelt u de mening dat een app, die personen die staandegehouden worden op hun rechten wijst en die de mogelijkheid biedt om op een eenvoudige wijze feedback te geven over de wijze van aanhouding en manier van behandeling, kan bijdragen aan de bewustwording van zowel de aangehouden personen als bij de agenten die staandehoudingen uitvoeren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik erken dat het van cruciaal belang is dat de politie zich bewust is van de impact van (proactieve) politiecontroles op individuen. Een respectvolle bejegening moet daarbij het uitgangspunt zijn. Dit wordt ook onderschreven in het artikel van The Guardian. Daarbij hoort een uitleg van de politieagent aan het individu in kwestie over de reden van staandehouding, mits de omstandigheden dit toelaten. Het moment van staandehouding leent zich er niet voor om als betrokkene de smartphone erbij te pakken en de informatie tot zich te nemen.
Feedback behoort in de eerste plaats direct aan de politie(agent) te worden gegeven. Er zijn – naast de formele klachtenprocedures – ook diverse fora en andere plekken op internet waarin feedback kan worden gegeven.
Iedere Nederlander wordt geacht de wet te kennen. Specifieker: de burger dient de wet te kennen die op hem van toepassing is in de omstandigheden waarin hij zich bevindt. Desalniettemin hecht ik waarde aan juiste en toegankelijke overheidsinformatie. Momenteel ben ik bezig de voor burgers beschikbare informatie op dit onderwerp tegen het licht te houden. In januari worden eventuele verbeteringen op zowel politie.nl als vraaghetdepolitie.nl (dat gericht is op jongeren) aangebracht.
Deelt u de mening dat op het moment dat de politieagent weet dat de staandegehouden persoon feedback kan geven over de staandehouding, dit kan bijdragen aan een bewuster en effectiever beleid van staandehoudingen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u het mogelijk dat door een «Stop and Search»-achtige app, agenten bewuster worden van de redenen waarom zij iemand staande houden en wellicht ook beter nadenken of etniciteit daarbij een rol speelt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u zich inspannen voor de ontwikkeling van een gelijkaardige app voor gebruik in Nederland? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Gelet op bovenstaande antwoorden zal ik me nu niet inspannen voor de ontwikkeling van een dergelijke app.
Het bericht ‘Onderzoek nepaccount VU-studente loopt dood in Amerika’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onderzoek nepaccount VU-studente loopt dood in Amerika»?1
Ja.
Klopt het dat het onderzoek naar het nepaccount van VU-studente Natalja Laurey doodloopt in de Verenigde Staten? Welke hulp van de Amerikanen heeft het Openbaar Ministerie (OM) nodig om deze zaak op te lossen? Hoe komt het dat Justitie in de VS slechts uitgaat van een belediging terwijl feitelijk sprake is van identiteitsfraude, hetgeen verboden is in de VS onder de Identity Theft and Assumption Deterrence Act?
Het OM heeft mij meegedeeld dat betrokkene op 29 december 2012 aangifte heeft gedaan van identiteitsfraude c.q. smaad, laster en bedreiging. Om strafrechtelijk te kunnen optreden was het nodig de identiteit achter het op naam van betrokkene gebruikte Twitteraccount te achterhalen. Daartoe heeft de officier van justitie een rechtshulpverzoek gedaan aan de Amerikaanse autoriteiten. Aangezien het openen en gebruiken van een Twitteraccount op andermans naam in Nederland op zichzelf niet strafbaar is, zijn ter onderbouwing van het rechtshulpverzoek de strafbepalingen gevoegd inzake smaad, laster en bedreiging. De Amerikaanse autoriteiten hebben echter geoordeeld dat de concrete uitlatingen waarop het Nederlandse rechtshulpverzoek ziet naar Amerikaans recht niet voor vervolging wegens smaad, laster of bedreiging in aanmerking komen, waardoor ook langs deze weg de dubbele strafbaarheid ontbreekt. Om die reden kan door de Amerikaanse autoriteiten geen uitvoering aan het rechtshulpverzoek worden gegeven.
Waarom is het voor het OM niet mogelijk om direct met de relevante bedrijven in contact te treden en de ware identiteit van de identiteitsfraudeur te achterhalen?
Het bedrijf waarvan het OM informatie heeft gevraagd, is gevestigd in de VS. Hoewel de Amerikaanse autoriteiten er niet altijd op tegen zijn als met dergelijke bedrijven rechtstreeks contact wordt opgenomen, is het niet mogelijk om in alle gevallen langs deze weg informatie te verkrijgen. De reden daarvoor is dat de bedrijven in kwestie het beleid hanteren om uitsluitend snel en rechtstreeks informatie te verstrekken – aan bijvoorbeeld de High Tech Crime Unit – in het geval van acute, levensbedreigende situaties. In overige gevallen verkiezen de bedrijven om slechts tot verstrekking over te gaan nadat daartoe een vordering is gedaan door de justitiële autoriteiten. Daarvoor is bijstand van de Amerikaanse justitie nodig, die verzocht dient te worden door middel van een rechtshulpverzoek. Naar Amerikaans recht dienen de gegevens te worden gevorderd op bevel van een rechter. Een dergelijk bevel wordt door de Amerikaanse rechter slechts afgegeven als sprake is van (ernstige) misdrijven.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is als iemand ongestraft de identiteit van een ander kan aannemen en hiermee die persoon schade berokkent?
Ik deel de opvatting zoals verwoord in het door uw Kamer aangenomen amendement Dijkhoff c.s. dat het onacceptabel is als iemand bepaalde identificerende persoonsgegevens van een ander opzettelijk en wederrechtelijk gebruikt om de identiteit van die ander te misbruiken en daar enig nadeel uit kan ontstaan.
Bevreemdt het u niet dat het team High Tech Crime van de politie in korte tijd achter de verantwoordelijke van dreigtweets kan komen, terwijl deze vorm van misbruik onopgelost blijft? Wat is de reden dat in het eerste geval steevast de identiteit van de persoon die achter een nepaccount zit wel kan worden achterhaald, maar in deze casus niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke «gaten» in de wet, waarover het Openbaar Ministerie spreekt, staan in de weg aan adequate opsporing en vervolging van deze vorm van identiteitsfraude? Dicht het amendement-Dijkhoff c.s. deze gaten afdoende?2 Zo nee, welke oplossingen ziet u om dit deze gaten te dichten?
Volgens het OM staat het feit dat misbruik van andermans identificerende persoonsgegevens op dit moment in Nederland niet afzonderlijk strafbaar is gesteld, in de weg aan een mogelijke vervolging van degene die deze vorm van identiteitsfraude begaat. De in het amendement Dijkhoff c.s. voorgestelde strafbepaling kan in de toekomst ertoe leiden dat, afhankelijk van de concrete omstandigheden in een zaak en van het feit of aan alle bestanddelen uit die strafbepaling is voldaan, met succes een vervolging kan worden ingesteld tegen degene die een nepaccount op andermans naam heeft geopend en misbruikt. Ook dan hangt het succes er mede vanaf of de identiteit van de misbruiker kan worden achterhaald en of, indien daarvoor het inzetten van dwangmiddelen in het buitenland nodig is, sprake is van dubbele strafbaarheid van de gedraging(en).
Banen en opleidingen voor jihadisten |
|
Joram van Klaveren (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Teruggekeerde jihadi's niet opgepakt maar geholpen»?1
Ja
In hoeverre klopt het dat gemeenten en veiligheidsdiensten teruggekeerde jihadisten helpen aan een baan, een opleiding en buurtactiviteiten in plaats van hen op te pakken, te straffen en waar mogelijk ons land uit te zetten?
Van elke persoon die terugkeert uit Syrië wordt een dreigingsinschatting gemaakt en wordt gekeken of strafrechtelijk optreden noodzakelijk en mogelijk is. Parallel hieraan kan de burgemeester in de lokale driehoek een specifieke aanpak inzetten op een risico-persoon en zijn omgeving. De aanpak heeft als doel de dreiging die van de betrokken persoon uitgaat te verminderen. In elk individueel geval wordt de beste aanpak vormgegeven met als doel de mogelijke dreiging die van personen uitgaat te verminderen.
Deelt u de visie dat deze linkse pamperaanpak niet alleen bizar is maar ook meer dan gevaarlijk? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen zo snel mogelijk te stoppen met het belonen van deze gewelddadige islamstrijders en in te zetten op keiharde vervolging?
Het OM bekijkt de mogelijkheden van strafrechtelijk onderzoek, ook naar mogelijke handelingen in Syrië. Alle Nederlandse jihadstrijders die zijn teruggekeerd moeten er dus rekening mee houden dat ze kunnen worden vervolgd.
Het opleggen van maatregelen aan (ex-)justitiabelen |
|
Ard van der Steur (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van woensdag 6 november jl?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de overweging van de rechter dat het kennelijk de keuze van de wetgever is om (het bestuur van) de gemeente niet de bevoegdheid te verlenen om aan een veroordeelde die zijn straf heeft ondergaan – in aanvulling op een strafrechtelijk vonnis – nadere maatregelen op te leggen?
Zoals de rechter overweegt in het genoemde vonnis, behoort het opleggen van maatregelen zoals voorgesteld door de gemeente Veenendaal in deze zaak tot het domein van de strafrechter. Genoemde maatregelen zijn gericht op het beveiligen van de samenleving en het voorkomen van recidive. De strafrechter, die over het complete dossier van de dader beschikt, beoordeelt welke maatregelen en voorwaarden noodzakelijk zijn voor een juiste begeleiding van een, in dit geval, zedendelinquent die terugkeert in de maatschappij. Bij deze beslissing worden alle feiten en omstandigheden van de individuele zaak, waaronder de ernst van het strafbare feit waarvoor betrokkene is veroordeeld, de belangen van het slachtoffer en van de samenleving in het algemeen, de persoon van de dader en diens belangen, betrokken en tegen elkaar afgewogen. Dit neemt niet weg dat de burgemeester een eigen verantwoordelijkheid heeft als het gaat om de handhaving van de openbare orde en veiligheid.
Beperkt deze uitspraak naar uw oordeel de mogelijkheid voor de burgemeester om maatregelen op te leggen aan (ex-)justitiabelen in het kader van de handhaving van de openbare orde zoals vervat in onder meer de Gemeentewet en diverse specifieke wetten?
Nee. Wanneer er sprake is van een actuele en concrete verstoring van de openbare orde of van concrete aanwijzingen dat daarvoor moet worden gevreesd heeft de burgemeester voldoende mogelijkheden om maatregelen te nemen.
Herinnert u zich de evaluatie «Bestuurlijke Informatievoorziening Justitiabelen: beter richten!» van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ)?
Jazeker. Over de uitkomsten van het eindonderzoek «Doelbereik pilot BIJ» en het advies «Beter richten» van de RSJ, heb ik uw Kamer 28 mei 2013 schriftelijk geïnformeerd2.
Heeft de burgemeester naar uw oordeel voldoende bevoegdheden om passende maatregelen op te leggen aan (ex-)justitiabelen?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op vragen 2 en 3.
Deelt u het oordeel van de RSJ dat burgemeesters tegen de grenzen van bevoegdheden aan lopen wanneer (ex-)justitiabelen niet vrijwillig meewerken aan een maatregel?
Voor andere maatregelen dan de wettelijke bevoegdheden in het kader van de openbare orde zijn de bevoegdheden van de burgemeester inderdaad begrensd en is de mate waarin de (ex-)justitiabele dan wel de omgeving meewerkt bepalend voor het effect van de maatregel. Zo kan een burgemeester een (ex-)justitiabele niet verplichten om te verhuizen en heeft het zoeken naar passende woonruimte alleen effect wanneer de (ex-)justitiabele daaraan mee wil werken. In de praktijk leidt dit meestal niet tot problemen. De ervaring leert namelijk dat in het merendeel van de gevallen van terugkerende (ex-)justitiabelen geen maatschappelijke onrust ontstaat en er geen maatregelen nodig zijn. Uit het eindonderzoek «Doelbereik pilot BIJ» en het advies «Beter richten» van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming blijkt dat nadat de burgemeester via BIJ werd geïnformeerd over de terugkeer van justitiabelen in 90% van de gevallen geen maatregelen zijn ingezet. Het gaat om een beperkte groep (ex-)justitiabelen waarvoor maatregelen noodzakelijk geacht worden.
Acht u het wenselijk dat deze bevoegdheden zijn vervat in diverse wetten en vaak niet zijn toegemeten op de problematiek van de vestiging van (ex-)justitiabelen in een gemeente? Zo nee, is een meer specifieke en meer duidelijke wettelijke bevoegdheid in uw ogen gewenst?
Wanneer de vestiging van (ex-)justitiabelen in een gemeente leidt tot een verstoring van de openbare orde, heeft de burgemeester op grond van de Gemeentewet (artikel 172) de bevoegdheid om een gebiedsverbod op te leggen. Ook de mogelijkheid om afspraken te maken over inzet van de politie vindt haar grondslag in de Gemeentewet (artikel 172). Van versnippering over diverse wetten is geen sprake. Andere mogelijkheden die een burgemeester heeft om problemen op te lossen of zo mogelijk te voorkomen komen voort uit zijn positie om partijen te verbinden. Zo kan een persoonlijk gesprek met bewoners in de wijk de-escalerend werken. Ook kan de burgemeester maatregelen afspreken met andere gemeenten en woningcorporaties in verband met een (vrijwillige) verhuizing van de ex-delinquent. Deze maatregelen zijn in beginsel toereikend en er is geen noodzaak, noch is het wenselijk, om deze mogelijkheden wettelijk vast te leggen.
Acht u het wenselijk dat burgemeesters een wettelijk verankerde adviserende rol krijgen richting het openbaar ministerie en de rechterlijke macht bij het schorsen van voorlopige hechtenis, de voorwaardelijke invrijheidstelling en bijvoorbeeld de invulling van reclassering en toezicht als dat nuttig is vanwege de gevolgen van deze besluiten op de openbare orde?
De openbare orde kan worden meegewogen bij het stellen van voorwaarden aan voorwaardelijke invrijheidstelling. In specifieke gevallen, zoals wanneer tijdens het strafrechtelijke proces al wordt ingeschat dat de terugkeer van de (ex-)delinquent tot onrust in de wijk zal leiden, kan de burgemeester binnen het lokale driehoeksoverleg op voorhand de noodzaak van het stellen van bijzondere voorwaarden aan de terugkeer onder de aandacht brengen van het Openbaar Ministerie.
Wanneer verwacht u het door u aangekondigde wetsvoorstel Wijziging van het wetboek van Strafvordering in verband met langdurig toezicht op zeden- en geweldsdelinquenten naar de Kamer te kunnen sturen?
Het wetsvoorstel zal een dezer dagen naar uw Kamer worden gezonden.
Voorziet het wetsvoorstel in een rol voor de burgemeester bij toezicht op (ex-)justitiabelen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Om de reden zoals hiervoor uiteengezet is binnen het justitiële kader in het voornoemde wetsvoorstel, evenals onder de huidige wetgeving, geen formele rol weggelegd voor de burgemeester, ook niet als het gaat om de vaststelling van de (bijzondere) voorwaarden waar een veroordeelde zich aan moet houden. Zoals hiervoor beschreven, hebben burgemeesters op dit moment bij de terugkeer van zedendelinquenten wel meerdere mogelijkheden om buiten het justitiële traject maatregelen te treffen.
Het bericht dat de Politie de groei van xtc-labs niet kan bijbenen |
|
Marith Volp (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de politie de snelle groei van xtc-labs niet kan bijbenen?1
Ja.
Hoe groot is die snelle groei? Wat is volgens u de reden van de grote groei van het aantal xtc-labs? Zijn er andere Europese landen die ook kampen met een groei van het aantal xtc-labs? Zo ja, welke landen zijn dat en hoe groot is die groei?
Er is de laatste jaren een groei te zien in het aantal aangetroffen laboratoria. In 2012 werden 20% meer laboratoria aangetroffen dan in 2011 (29 in 2012 en 24 in 2011) en 2013 zal naar verwachting een stijging van 40% laten zien ten opzichte van 2012 (tot 11 november 2013 zijn er 40 laboratoria aangetroffen).
Of er daadwerkelijk over een groei gesproken kan worden of dat er slechts meer laboratoria zijn aangetroffen, valt op basis van de nu beschikbare informatie niet te zeggen.
Ten slotte zijn alleen de cijfers van België mij op dit moment bekend en ook daar is een stijging van het aantal aangetroffen laboratoria waarneembaar.
Is het waar dat de politie slechts vier personen in dienst heeft die de xtc-labs kunnen ontmantelen? Zo ja, is het waar dat deze vier personen het werk niet aankunnen?
Door de specifieke aard van de werkzaamheden bij het ontmantelen van laboratoria en het vereiste specialistische kennisniveau worden deze werkzaamheden altijd en alleen verricht door de specialisten van de Landelijke Faciliteit ondersteuning Ontmantelen (LFO) van de landelijke eenheid van de politie. Daar zijn vooralsnog vier specialisten in dienst. Het klopt dat deze specialisten recent veel overuren hebben moeten maken door het aantal operationele inzetten. Inmiddels zijn er maatregelen genomen om de belasting van deze medewerkers te verlichten. Zo wordt, voornemens in 2014, de specialistische capaciteit uitgebreid, het administratieve proces efficiënter ingericht en worden bepaalde taken beter over de politieorganisatie verspreid.
Met hoeveel fte het nodig is de specialistische capaciteit uit te breiden wordt op dit moment bezien.
Als de vier opgeleide agenten de grote groei van xtc-labs niet kunnen bijbenen, worden zij dan in de praktijk bijgestaan door agenten die niet gespecialiseerd zijn in het ontmantelen van xtc-labs? Zo ja, hoe ziet die ondersteuning eruit?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de meeste agenten niet weten hoe ze moeten omgaan met gevaarlijke chemicaliën? Deelt u de mening dat de gezondheid en veiligheid van de agenten gevaar lopen als niet-gespecialiseerde agenten zich bezighouden met de aanpak en ontmanteling van xtc-labs? Zo ja, hoe gaat u de gezondheid en veiligheid van de agenten waarborgen?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er gevallen bekend waarbij het ontmantelen van een xtc-lab tot gezondheidsschade bij politieagenten heeft geleid? Zo ja, hoe vaak is dat gebeurd en wat was de aard en de ernst van die schade?
Er zijn geen gevallen bekend waarbij het ontmantelen van een xtc-lab tot gezondheidsschade bij politieagenten heeft geleid.
Deelt u de mening dat het ontmantelen van xtc-labs niet een politietaak is en dat dit beter door beter geëquipeerde externe bedrijven gedaan kan worden? Zo ja, in hoeverre worden die bedrijven nu al betrokken bij de ontmantelingen en wat gaat u verder doen om dit te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
De specialisten van de LFO hebben de kennis en het expertiseniveau om deze werkzaamheden goed uit te voeren. Dat neemt niet weg dat de LFO bij haar werkzaamheden vaak gebruik maakt van de aanvullende kennis en kunde van gespecialiseerde externe bedrijven.
Is het waar dat de vier specialisten elk 400 overuren hebben staan? Zo ja, deelt u de mening dat de druk op de vier gespecialiseerde agenten dusdanig groot is dat dit gevolgen kan hebben voor hun gezondheid? Zo ja, wat gaat u doen om de werkdruk bij deze vier specialisten af te laten nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat als stoffen die alleen gebruikt kunnen worden voor de vervaardiging van chemische drugs (waaronder XTC of amfetamines) verboden zouden zijn, daarmee het opzetten van drugs-laboratoria moeilijker wordt? Zo ja, wat is de stand van zaken ten aanzien van het verbieden van APAAN? Hoe ver bent u inmiddels met het in EU-verband bepleiten dat APAAN op de lijst met geregistreerde stoffen komt te staan? Zo nee, waarom niet?
De onderhandelingen met betrekking tot de wijziging van EU-Verordening 273/2004 betreffende drugsprecursoren zijn afgerond. APAAN staat nu op de EU Voluntary Monitoring List, maar zal met de wijziging van de genoemde EU-Verordening een geregistreerde stof van categorie 1 worden. Hierdoor is voortaan een vergunning vereist om deze stof voorhanden te hebben of in de handel te brengen. In dat geval geldt er ook een meldplicht voor verdachte transacties. Het wachten is nog op de inwerkingtreding van de gewijzigde EU-Verordening. Maatregelen als deze leveren zeker een bijdrage om drugs-laboratoria te dwarsbomen, maar de ervaring met eerdere internationale tegenhoud- en bestrijdingsstrategieën leert dat criminelen in reactie op de schaarste van traditionele precursoren blijven zoeken naar alternatieve grondstoffen en productiemethoden.
Het tekort aan cyberspecialisten bij het Openbaar Ministerie |
|
Magda Berndsen (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht Tekort aan cyberspecialisten Openbaar Ministerie?1
Ja.
Klopt het dat het Openbaar Ministerie te weinig specialisten heeft op het gebied van cybercrime? Zo ja, kunt u duidelijkheid geven over de oorzaak van het tekort aan cyberspecialisten?
Voor de opsporing en vervolging van computercriminaliteit is binnen het Landelijk Parket een speciaal team van officieren en overige medewerkers beschikbaar dat zich – samen met het team High Tech Crime van de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie – bezighoudt met High Tech Crime. Daarnaast wordt er een pool cyberfraude specialisten opgezet die zich bezighoudt met cybercrime met een financieel-economisch component (oplichting via internet, skimming, phishing). Ten slotte zijn bij de regionale parketten officieren van justitie werkzaam die gespecialiseerd zijn in de aanpak van cybercrime. Al deze functionarissen beschikken over specialistische kennis die nodig is om computercriminaliteit te bestrijden. Aangezien deze medewerkers zich naast cybercrime ook in meer of mindere mate bezighouden met de aanpak van andere soorten strafbare feiten, kan ik in dit verband geen concrete aantallen fte’s noemen. De huidige inzet op cybercriminaliteit acht ik voldoende. Er is geen reden voor aanvullende maatregelen om de beschikbare expertise en capaciteit te vergroten.
Ter verduidelijking merk ik nog op dat de landelijke officier van justitie voor cybercrime in het interview dat de aanleiding vormt voor de door u aangehaalde berichtgeving heeft willen aangeven dat als gevolg van de digitalisering van de samenleving er bij verschillende vormen van criminaliteit in toenemende mate gebruik wordt gemaakt van informatietechnologie, waaronder internet.
Om die reden is ook bij de opsporing en vervolging van «klassieke» criminaliteit in toenemende mate behoefte aan gespecialiseerde kennis van ICT. Het Openbaar Ministerie komt aan die behoefte tegemoet door ook medewerkers die niet specifiek zijn opgeleid voor de bestrijding van cybercrime, voldoende toe te rusten met kennis van ICT om leiding te kunnen geven aan het alledaagse opsporingsproces.
Welke gevolgen heeft het tekort aan cyberspecialisten voor de effectiviteit van de aanpak van cybercrime?
Het is niet zo dat de resultaten van het Team High Tech Crime achterblijven bij de gestelde doelstellingen. In 2013 zullen volgens planning 15 grote opsporingsonderzoeken naar High Tech Crime worden afgerond.
Hoeveel cyberspecialisten heeft het Openbaar Ministerie nodig om effectief de strijd tegen cybercrime aan te kunnen gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat was de geplande formatie aan cyberspecialisten bij het Openbaar Ministerie en de politie (afzonderlijk bezien) in 2012, 2013 en 2014 en hoeveel fte is daarvan feitelijk in de genoemde jaren gerealiseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de noodzaak groot is goede specialisten te werven en op te leiden om cybercrime effectief aan te kunnen pakken? Welke concrete maatregelen gaat u nemen om het tekort aan cyberspecialisten bij het Openbaar Ministerie op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Houdt het bericht dat de landelijke eenheid van de nationale politie in een jaar tijd geen enkel onderzoek naar cybercrime heeft weten af te ronden2 verband met het tekort aan cyberspecialisten bij het Openbaar Ministerie? Zo nee, wat is dan de oorzaak van de achterblijvende resultaten in het onderzoek naar cybercrime?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaande aan de behandeling van de begroting van uw ministerie voor het jaar 2014?
Ja.
Een politie-inval naar aanleiding van een WhatsApp-bericht |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Privacy in 2013: Politie aan de deur na WhatsApp-bericht»?1
Ja.
Klopt het dat de politie een inval heeft gedaan naar aanleiding van een verkeerd geïnterpreteerd bericht op WhatsApp? Zo ja, wat is uw beoordeling hiervan?
Nee. In een persbericht heeft de politie toegelicht dat betrokkene is aangesproken naar aanleiding van een tip dat hij mogelijk iets van plan zou zijn met een bom.2
Is het gebruikelijk dat berichten op WhatsApp afgetapt en gemonitord worden? Gebeurt dit incidenteel of structureel?
WhatsApp is een communicatievorm via internet. Sinds een aantal jaren is het mogelijk om een internettap in te zetten als opsporingsmiddel in een strafzaak. Via een internettap kan onder andere het dataverkeer via een mobiele telefoon worden opgenomen, zodat zicht kan worden verkregen op alle datacommunicatie van een verdachte. De totaalcijfers maak ik jaarlijks aan uw Kamer bekend. Per brief van 17 juli 20133 bent u hierover voor het laatst geïnformeerd.
Wordt er toestemming gevraagd voordat berichten op WhatsApp afgetapt worden? Zo ja, wie heeft beslissingsbevoegdheid om toestemming te geven?
De wettelijke grondslag voor het opnemen van communicatie en het vorderen van gegevens is gelegen in de artikelen 126m en 126n van het Wetboek van Strafvordering. Het opnemen van communicatie gebeurt uitsluitend op bevel van de officier van justitie met een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris. Deze bevoegdheid kan worden uitgeoefend in geval van een verdenking van een ernstig misdrijf en nadat deze inzet is getoetst aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
Op basis van welke criteria wordt besloten of WhatsApp-berichten worden afgetapt?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt er achteraf verantwoording afgelegd over het aftappen van WhatsApp-berichten? Zo ja, in welke vorm en aan wie?
Van de toepassing van bijzondere opsporingsbevoegdheden wordt door de opsporingsambtenaar een proces-verbaal opgemaakt dat deel uitmaakt van het procesdossier dat aan alle procespartijen toekomt. Verder geldt de notificatieplicht uit artikel 126bb van het Wetboek van Strafvordering.
De aanpak van horizontale fraude en het collectief verhalen van schade |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de opmerking van voormalig fraudeofficier Fred Speijers dat slachtoffers van fraude er niet op moeten rekenen dat politie en justitie iets voor hen doen, en dat bedrijven die het slachtoffer van fraude zijn hun krachten moeten bundelen en als collectief achter het geld aan moeten gaan?1
Het is niet zo dat de overheid niets doet voor slachtoffers van zogenaamde horizontale fraude. Zij kunnen op diverse manieren hulp krijgen. Zo begeleidt de Fraudehelpdesk slachtoffers, verwijst hen door naar de juiste instanties en geeft voorlichting over allerlei vormen van fraude en oplichting teneinde burgers en ondernemers weerbaarder te maken en te voorkomen dat er (meer) slachtoffers ontstaan.
Verder is bij de aanpak van horizontale fraude een belangrijk onderdeel van een strafzaak het terughalen of afpakken van het voordeel van een verdachte. Het afgepakte voordeel strekt in de eerste plaats ter compensatie van slachtoffers. Om dit beleid te versterken wordt het met ingang van 1 januari 2014 mogelijk conservatoir beslag te leggen ten behoeve van compensatie van de schade van slachtoffers.
Daarnaast kunnen slachtoffers als benadeelde partij ook voegen in een strafzaak. Ook de voorschotregeling voor slachtoffers, als onderdeel van de wet Versterking Positie Slachtoffers, zal per 16 augustus 2016 worden uitgebreid naar alle misdrijven. Dit betekent dat vanaf dan de voorschotregeling geldt voor alle opgelegde schadevergoedingsmaatregelen, waarbij voor de niet-geweld en zedendelicten een plafond geldt van max. € 5.000,–.
Tot slot schept de overheid kaders om het voor slachtoffers makkelijker te maken om zich tot de civiele rechter te wenden. Voor wat betreft collectieve procedures verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Hoe ziet u de rol van politie en justitie als het gaat om horizontale fraude, fraude gericht tegen burgers en bedrijven? Is het waar dat politie en justitie meer aandacht hebben voor verticale fraude, waarbij de overheid benadeeld wordt, zoals bij sociale zekerheidsfraude?2
Er is geen sprake van dat de ene vorm van fraude meer prioriteit heeft dan de andere. Beide vormen van fraude tasten belangrijke pijlers van onze samenleving aan, zoals een betaalbaar zorgstelsel of een gezond ondernemingsklimaat. Iedereen heeft daar last van. Een groot aantal maatregelen dat het kabinet neemt, richt zich dan ook op zowel fraude met publieke middelen als fraude tegen burgers en bedrijven. Een integrale aanpak van fraude richt zich immers voor een belangrijk deel op het wegnemen van het instrumentarium van fraudeurs en het weren van beroepsfraudeurs. Deze categorie criminelen maakt geen onderscheid tussen publieke of private gelden. In december van dit jaar ontvangt uw Kamer een brief over de Rijksbrede aanpak van fraude.
Op grond waarvan worden deze prioriteiten bepaald? Wat vindt u er van dat het gevolg van de (op zichzelf terechte) aandacht voor verticale fraude is dat bedrijven en burgers die het slachtoffer worden van fraude in de kou staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de mogelijkheden een collectief te vormen in een civiele procedure teneinde schade te verhalen moeten worden verruimd? Zo niet, waarom niet?
Op basis van artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek is het reeds mogelijk om als stichting of vereniging ten behoeve van een groep personen met gelijksoortige belangen een verklaring voor recht te vorderen of te vorderen dat het vermeend teveel betaalde als onverschuldigd aan deze groep wordt terugbetaald (HR 2 september 1994, NJ 1995, 369). Dit artikel biedt op dit moment echter nog geen mogelijkheid om door middel van een collectieve actie schadevergoeding in geld te vorderen. Ter uitvoering van de motie Dijksma3 wordt gewerkt aan een wetsvoorstel om art. 3:305a BW aldus te wijzigen dat het eveneens mogelijk wordt om door middel van een collectieve actie schadevergoeding in geld te vorderen.
Wat vindt u van het idee dat de overheid de juridische kosten voor zou kunnen financieren, omdat het mede in het belang van de overheid is dat fraudeurs worden aangesproken, zo mogelijk via civiele en strafrechtelijke procedures?
Het idee dat de overheid onder bepaalde voorwaarden benadeelde slachtoffers faciliteert in de mogelijkheden om fraudeurs aansprakelijk te stellen vind ik sympathiek en is daarom ook al onderdeel van mijn beleid. Ik verwijs in dit verband naar mijn antwoord op vraag 1.
Ik noem als ander voorbeeld de garantstellingsregeling curatoren. Met deze regeling worden curatoren gestimuleerd om na een faillissement van een rechtspersoon nader onderzoek te doen naar onbehoorlijk bestuur en fraude aan te pakken, zodat geld wordt teruggehaald bij de malafide bestuurder / fraudeur met een aansprakelijkheidsprocedure. Dit geld komt weer terug in de boedel. Dit is in het belang van de benadeelde schuldeisers. Om de aanpak van fraude en de ondersteuning van benadeelde slachtoffers van overheidswege te verbeteren houd ik voortdurend de vinger aan de pols door de werking van dit soort maatregelen te evalueren en zo nodig te verbeteren. Zo heb ik recentelijk de garantstellingsregeling curatoren verruimd. Het faciliteren hoeft overigens niet alleen te bestaan uit financiële bijdragen vanuit de overheid, maar kan bijvoorbeeld ook bestaan uit het verruimen van de kaders om informatie te verstrekken aan slachtoffers of verzekeraars ten behoeve van civiele acties. Het met dit doel uitbreiden van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) wijs ik echter af. De Wrb is een uitgebalanceerde voorziening ten behoeve van de toegang tot het recht van minder draagkrachtigen. Naar zijn aard leent de Wrb zich niet voor specifieke doelgroepen of voorfinanciering van juridische kosten.
Het bericht “Geen strafrechtelijk onderzoek naar uitspraken over Volkel” |
|
Geert Wilders (PVV), Lilian Helder (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geen strafrechtelijk onderzoek naar uitspraken over Volkel»?1
Ja.
Klopt het bericht, waaruit blijkt dat er geen aangifte is gedaan naar aanleiding van de uitlatingen die zijn gedaan door de oud-bewindslieden de heer R.F.M. Lubbers en de heer A.A.M. van Agt omtrent de aanwezigheid van kernwapens op Vliegbasis Volkel? Zo nee, wanneer en door wie is er aangifte van het bovenstaande gedaan? Zo ja, waarom is er vanuit de overheid, wiens belang zou zijn geschonden door de bovenstaande uitlatingen, geen aangifte gedaan?
Tegen de heer R.F.M. Lubbers en de heer A.A.M. van Agt is geen aangifte gedaan. Het klopt dat het Openbaar Ministerie niet kan beoordelen of sprake is van openbaarmaking van een staatsgeheim. In NAVO-verband is overeengekomen dat niet wordt ingegaan op afspraken die verband houden met aantallen en locaties van op bondgenootschappelijk grondgebied aanwezige kernwapens.
Klopt het bericht dat volgens het Openbaar Ministerie het niet mogelijk is om te kunnen beoordelen of sprake is van openbaarmaking van een staatsgeheim, omdat vanuit de overheid geen mededelingen worden gedaan over de mogelijke aanwezigheid van kernwapens op haar grondgebied, dan wel bondgenootschappelijk grondgebied?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de artikelen 98 Wetboek van Strafrecht (schending staatsgeheim) en 272 Wetboek van Strafrecht (schending ambtsgeheim) een lege huls worden, omdat vervolging niet mogelijk blijkt te zijn vanwege het ontbreken van relevante informatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u dan de mening dat de overheid door het achterhouden, c.q. beschermen, van de benodigde informatie, er zelf voor zorgt dat vervolging van de heren R.F.M. Lubbers en A.A.M. van Agt niet mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het openbaar ministerie vervolgt met enige regelmaat personen voor het schenden van een staatsgeheim of ambtsgeheim. Hieruit blijkt dat er in de praktijk wel degelijk omstandigheden zijn waarin deze artikelen kunnen worden toegepast, en dat deze artikelen hun functie hebben.
Met welke bondgeno(o)t(en) zijn afspraken gemaakt over aantallen en locaties van op bondgenootschappelijk gebied aanwezige kernwapens? Wanneer, op welke wijze en in welke bewoordingen zijn die afspraken vastgelegd? Bent u van oordeel dat die afspraken een staatsgeheim inhouden en/of een staatsgeheim toedekken?
Zie antwoord vraag 2.
Jonge criminelen die zich tot zware criminelen ontwikkelen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Jeugdbende kweekt zware criminelen», «Drugsbaas ben ik nog niet, maar wie weet...» en «Machtige families beheersen de straat»?1
Ja, ik ken deze berichten. Zij gaan over een casusonderzoek naar drie criminele jeugdgroepen uit het einde van de vorige eeuw. Dit casusonderzoek is in opdracht van het Programma Politie & Wetenschap2 uitgevoerd.
Behoren de in het eerste artikel genoemde drie genoemde criminele jeugdgroepen tot de 89 criminele jeugdgroepen waar u uw aanpak van criminele jeugdgroepen op hebt gericht?
Nee. De leden van de drie onderzochte jeugdgroepen behoren niet tot de 89 criminele jeugdgroepen. Deze drie onderzochte criminele jeugdgroepen waren in de jaren negentig actief in Amsterdam, Utrecht en Dordrecht.
De onderzochte criminele jeugdgroep in Amsterdam is door politie, OM en gemeente jarenlang aangepakt. De groep werd op sommige momenten afgeschaald naar overlastgevende of hinderlijke groep als leden van de groep waren opgepakt. Sommige van de overige leden zijn overgegaan naar een andere jeugdgroep. De nieuwe groep is vervolgens ook weer aangepakt door politie, OM en gemeente. Individuele leden van de oorspronkelijke groep zijn jaren later nog wel teruggevonden in politiesystemen.
De onderzochte criminele jeugdgroep in Utrecht is eveneens aangepakt door de autoriteiten. De onderzoekers stellen dat anno 2012 de jeugdgroep bestaat uit jongere broertjes, neefjes en buurjongens van de oorspronkelijke leden. Ook deze nieuwe groep wordt aangepakt door politie, OM en gemeente. Een paar van deze oorspronkelijke groepsleden zijn jaren later teruggevonden in politiesystemen voor onder andere inbraken. De onderzoekers stellen dat zij niet kunnen worden aangeduid als topcrimineel; het zijn eerder veelplegers.
Ook de onderzochte criminele jeugdgroep in Dordrecht is aangepakt door politie, OM en gemeente. De criminele jeugdgroep is niet meer actief. De onderzoekers stellen ook hier dat andere jeugdgroepen in Dordrecht familierelaties hebben met oud-leden van de onderzochte criminele jeugdgroep. Ook hier is een aantal individuele leden van de onderzochte groep jaren later terug te vinden in politiesystemen.
Deelt u de mening dat als slechts één op de drie leden van een criminele jeugdgroep op het rechte pad komt dat daarmee de aanpak van die criminele jeugdgroep is mislukt? Zo nee, waarom niet?
In het casusonderzoek constateert men dat een derde van de 89 leden van de drie onderzochte criminele jeugdgroepen uit de negentiger jaren van de vorige eeuw, uiteindelijk op het rechte pad is gekomen en gebleven. Dat vind ik een mager resultaat. Het illustreert de noodzaak om de criminele jeugdgroepen intensief aan te pakken. Begin deze eeuw is daarmee reeds begonnen. In 2011 is de aanpak in samenwerking tussen veld en ministerie verder doorontwikkeld. De aanpak is niet alleen intensiever, maar meer dan voorheen gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek naar wat wel en niet werkt. Het is daarbij zaak de repressieve aanpak van de jeugdgroepen te combineren met interventies op het terrein van bijvoorbeeld zorg, preventie en openbare orde, de zogenaamde integrale meersporenaanpak. Die aanpak richt zich niet alleen op de persoon, maar op de sociale omgeving van deze persoon (gezin, familie, vrienden). Uit onderzoek is gebleken dat deze aanpak de meest effectieve is. In de praktijk wordt deze integrale meersporenaanpak ook steeds meer toegepast. De aanpak van jeugdgroepen is en blijft voor mij een topprioriteit.
Weet u of er bij leden van de 89 criminele jeugdgroepen waar u uw beleid op richt sprake is van een doorgroei naar zware criminaliteit? Zo ja, wat is de aard en omvang daarvan? Zo nee, waarom weet u dit niet?
De aanpak van jeugdgroepen is erop gericht om een groep vroegtijdig te signaleren en gepaste maatregelen te nemen zodat de groep uiteen valt en niet doorgroeit naar zware criminaliteit. Hoewel individuele leden van criminele jeugdgroepen worden gestraft en via nazorg weer op het rechte pad worden gebracht, valt niet uit te sluiten dat zij wederom in criminaliteit terugvallen.
Op lokaal niveau wordt bijgehouden hoeveel jeugdgroepen er zijn, waar ze zich begeven, wie de leden zijn, wat ze op hun kerfstok hebben en welke strafrechtelijke sancties aan de leden van criminele jeugdgroepen is opgelegd. Op landelijk niveau is een cumulatief totaalbeeld beschikbaar. Alle justitiële informatie van individuen met een strafrechtelijk verleden wordt op persoonsniveau, al dan niet behorende tot een criminele jeugdgroep, bijgehouden in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS).
Meent u dat u met uw huidige aanpak van criminele jeugdbendes wel kunt voorkomen dat jeugdige criminelen zich ontwikkelen tot zware criminelen? Zo ja, waarom en kunt u dat staven met cijfers of andere harde feiten? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u zorgen dat u dit wel kunt gaan voorkomen?
De aanpak van criminele jeugdgroepen, zowel oude als nieuwe, wordt onverminderd voortgezet. Daarbij werken het Openbaar Ministerie (OM), de politie, de gemeenten en mijn ministerie nauw samen. In die aanpak wordt de meersporenaanpak (zie ook het antwoord op vraag3 steeds vaker en beter toegepast. Ik ben ervan overtuigd dat deze aanpak de kans op het doorgaan met criminaliteit en het afglijden naar zware criminaliteit aanzienlijk kleiner maakt. De afgelopen jaren is het aantal jeugdgroepen in de volle breedte fors gedaald. Ik heb de Kamer daarover meermaals gerapporteerd. Najaar 2013 wordt de Tweede Kamer nader geïnformeerd over de strafrechtelijke interventies die zijn opgelegd aan leden van criminele jeugdgroepen. Medio 2014 ontvangt de Kamer het volgende beeld van het aantal problematische (overlastgevende, hinderlijke en criminele) jeugdgroepen in Nederland.
Deelt u de mening dat, als blijkt dat criminelen, die lid waren of zijn van een jeugdbende, zich niet aan de lokale grenzen houden, de lokaal gerichte aanpak van criminele jeugdbendes wellicht heroverwogen moet worden? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van criminele jeugdgroepen houdt niet op bij gemeentegrenzen. Politie en OM werken ook op regionale en landelijke schaal samen met betrokken gemeenten bij de aanpak van criminele jeugdgroepen die zich bovenlokaal manifesteren.
Deelt u de mening dat zolang criminele carrièremakers veel invloed op jongeren uit de buurt hebben het moeilijk blijft om te voorkomen dat jongeren zich tot crimineel ontwikkelen? Zo ja, wat doet u concreet om tegen te gaan dat er criminele rolmodellen ontstaan? Zo nee, waarom niet?
Voorkomen moet worden dat jongeren tot crimineel gedrag worden aangezet. Daarvan zijn alle partijen die betrokken zijn bij de aanpak van de criminele jeugdgroepen doordrongen. Daartoe worden de kopstukken uit de criminele jeugdgroepen stevig aangepakt om te laten zien dat crimineel gedrag niet loont. Datzelfde doel heeft ook de zogenaamde patseraanpak (zie ook het antwoord op vraag4 waarbij crimineel verworven vermogen wordt afgepakt. Tot slot worden «criminele» rolmodellen bestreden met «positieve» rolmodellen. Jongeren die het criminele circuit achter zich hebben gelaten worden ingezet om andere jongeren te weerhouden van crimineel gedrag.
Wat doet u aan het doorbreken van «het «Dalton-effect», waardoor jongere broertjes, neefjes en buurjongetjes hun criminele voorbeelden navolgen?
De integrale aanpak van criminele jeugdgroepen richt zich steeds meer op vroegtijdig signaleren en ingrijpen in de omgeving (broertjes, zusjes, vriendjes) van de criminele jeugdgroepleden. Op lokaal niveau wordt veel inzet gepleegd om te voorkomen dat hinderlijke en overlastgevende jeugdgroepen doorgroeien naar een criminele jeugdgroep. Een voorbeeld hiervan is de PIT aanpak5 in Amsterdam, die zich onder meer richt op de broertjes, zusjes, zonen en/of dochters van daders die binnen de Aanpak Top 600 zijn aangehouden. Er zijn ook verschillende methodieken ontwikkeld die zich specifiek richten op kinderen met risicogedrag die nog niet de leeftijd van 12 jaar hebben bereikt, zoals JPT 12-min6, Functionele Gezinstherapie, Erger Voorkomen (IOG EV7) en Stop Now and Plan (SNAP). Tot slot biedt artikel 172b van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast de burgemeester de bevoegdheid op te treden richting ouders/verzorgers van 12-minners als deze herhaaldelijk voor overlast op straat zorgen.
Hoe ziet uw beleid eruit omtrent de zogenaamde patseraanpak, waaronder ook valt het ontnemen van met criminele activiteiten betaalde spullen?
Misdaad mag niet lonen. Mijn beleid is erop gericht méér criminele winsten af te pakken. Vanaf 2017 moet ruim honderd miljoen euro per jaar aan criminele winsten worden afgepakt. Deze doelstelling is onderdeel van de rijksbrede aanpak om ten onrechte genoten voordeel zoveel mogelijk door de inzet van civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke instrumenten terug te vorderen of af te pakken. Daarnaast bevorder ik dat het afpakken, en meer specifiek de patseraanpak, als strafrechtelijke interventie wordt ingezet. Met deze aanpak worden, door een slimme inzet van het bestaande strafrechtelijke instrumentarium, voorwerpen die afkomstig zijn van enig misdrijf afgepakt. Dit beleid levert daarmee een effectieve bijdrage aan de aanpak van verschillende criminaliteitsvormen, waaronder jeugdcriminaliteit. Ik zet mij dan ook in om de kennis en expertise van de politie hieromtrent te vergroten.
Een uitzending waarin aandacht wordt besteed aan het beoordelen van de wilsbekwaamheid door een notaris bij dementie |
|
Foort van Oosten (VVD), Michiel van Veen (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de recent uitgezonden televisierapportage over onder andere het beoordelen van de wilsbekwaamheid door een notaris bij dementie?1
Ja.
Deelt u het standpunt van notaris Oomen dat notarissen, net als artsen bij vermoedens van huiselijk geweld, uitbuiting of misbruik van wilsonbekwaamheid, niet langer gehouden zouden moeten zijn aan het absoluut beroepsgeheim?
Het is de natuurlijke taak van de notaris om aan zijn cliënten rechtsbescherming te bieden ten aanzien van de inhoud en de rechtsgevolgen van een voorgenomen rechtshandeling. Juist de notaris zal in het rechtsverkeer voorlichting aan partijen moeten geven – de zogenaamde notariële Belehrungspflicht – over de specifieke, bezwarende rechtsgevolgen die kunnen voortvloeien uit bepaalde rechtshandelingen. In dit kader kunnen ook vermoedens van huiselijk geweld, uitbuiting of misbruik van wilsonbekwaamheid worden geplaatst, die immers de zuivere wilsvorming kunnen beïnvloeden. Het is de notaris die vanuit zijn vertrouwenspositie beroepshalve is gehouden om naar vermogen te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde en feitelijk overwicht. Wanneer de omstandigheden daar aanleiding toe geven is de notaris gehouden dienaangaande een onderzoek in te stellen. Dit vloeit voort artikel 4 van de Verordening beroeps- en gedragsregels, en is door de Hoge Raad reeds benadrukt in het arrest HR 20 januari 1989, NJ 1989, 766 (Groningse huwelijksvoorwaarden).
Verder kunnen notarissen, hoewel niet wettelijk verplicht, werken met een meldcode. De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) heeft, gebaseerd op de stappen van deze meldcode, een stappenplan ontwikkeld voor notarissen over wat zij kunnen doen bij constatering of vermoeden van financieel misbruik. Dit stappenplan KNB), dat ertoe strekt dat de notaris zich vergewist van de wilsbekwaamheid van zijn cliënt, past goed in de taakopvatting van de notaris zoals hierboven beschreven. Deze actieve houding van de notaris is dus reeds geworteld in zowel de beroepsethiek als in de rechtspraak.
In hoeverre zou u het wenselijk vinden dat er ruimte wordt geboden voor het notariaat om dergelijke vermoedens te melden? Zo ja, is daarvoor aanpassing van de wet noodzakelijk?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er in uw ogen ook stappen die het notariaat in dit kader zonder wetsaanpassing zelfstandig kan zetten, specifiek in het voorkomen van financiële uitbuiting van ouderen? Zo ja, waar denkt u dan aan?
De notarissen kunnen met de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling werken, net zoals allerlei beroepsgroepen dat deden, ook voordat de meldcode voor deze groepen werd verplicht. De meldcode wordt door de beroepsgroepen geschikt gemaakt voor de eigen situatie. Notarissen kunnen dat ook doen. Dat dit al gebeurt, blijkt uit het stappenplan van de KNB, wat te doen bij een constatering of vermoeden van financieel misbruik. Dit stappenplan is gebaseerd op de meldcode. Daarnaast is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) in het kader van het Actieplan «Ouderen in veilige handen» gestart met zeven pilots «voorkomen van financiële uitbuiting». In deze pilots wordt, onder regie van de betreffende gemeente (Almere, Den Bosch, Ede, Gouda, Groningen, Haarlem en Rotterdam) nagegaan hoe met verschillende partijen, waaronder de notarissen en de Steunpunten Huiselijk Geweld, dit probleem kan worden aangepakt. De ervaringen en resultaten worden onder andere gebruikt om samen met de KNB na te gaan of en zo ja welke activiteiten / instrumenten er verder nog nodig zijn om het notariaat zo goed mogelijk in staat te stellen om financiële uitbuiting te voorkomen. De pilots lopen tot eind 2014.
Notarissen die uitbuiting van hun cliënten moeten melden |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Notaris wil af van absoluut beroepsgeheim», «Achterneef steelt fortuin van bejaarde» en herinnert u zich eerdere vragen over de rol van de notaris bij oplichting van Alzheimerpatiënten 1 2 3
Ja.
In hoeverre kan het beroepsgeheim notarissen hinderen bij het melden van (vermoedens van) strafbare feiten?
Het beroepsgeheim is bedoeld om een vertrouwensband te scheppen tussen de notaris en zijn cliënten. De notaris zal in beginsel vertrouwelijke informatie die hij van cliënten krijgt niet mogen onthullen, ook niet tegenover opsporingsinstanties. Het is uiteraard niet de bedoeling dat de notaris meewerkt aan of gebruikt wordt voor malafide transacties (een notariële akte passeert inzake een transactie waarvan hij weet dat die niet deugt) en zijn geheimhoudingsplicht inzet om dergelijke transacties aan het zicht te onttrekken. Een notaris die dat wel doet overtreedt de Wet op het notarisambt. Die wet schrijft hem namelijk in artikel 21 voor om zijn dienst te weigeren wanneer naar zijn redelijke overtuiging of vermoeden de werkzaamheid die van hem verlangd wordt leidt tot strijd met het recht of de openbare orde, wanneer zijn medewerking wordt verlangd bij handelingen die kennelijk een ongeoorloofd doel of gevolg hebben of wanneer hij een andere gegronde redenen voor weigering heeft.
De verschoningsgerechtigde bepaalt in beginsel zelf welke toevertrouwde informatie onder zijn geheimhoudingsplicht valt en dient in beginsel zelf de belangenafweging te maken of hij van het hem toekomende verschoningsrecht gebruik maakt. Of een verschoningsgerechtigde een terecht beroep doet op het verschoningsrecht is aan het oordeel van de rechter. Dit moet per document worden afgewogen. Overigens is een notaris gehouden binnen de wettelijke grenzen te opereren indien hij overgaat tot het verstrekken van informatie. Een schending van de geheimhoudingsplicht door de notaris kan een overtreding van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht betekenen.
Uitzonderingen op de geheimhoudingsplicht dienen bij wet te zijn geregeld. Zo is sinds de invoering van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (WWFT) de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht voor specifieke gevallen wettelijk ingeperkt. Notarissen hebben op grond van de WWFT de plicht om ongebruikelijke transacties waarbij sprake is van een vermoeden van witwassen of financieren van terrorisme te melden bij de Financial Intelligence Unit (FIU). Met ingang van 1 januari 2012 is in artikel 25 lid 9 van de Wet op het notarisambt (Wna) een beperkte informatieplicht voor de notaris opgenomen, die inhoudt dat een notaris onder bepaalde voorwaarden verplicht is om in het kader van een strafrechtelijk onderzoek de door een opsporingsambtenaar, een officier van justitie of een rechter-commissaris gevorderde gegevens te verstrekken met betrekking tot zijn derdengeldenrekening.
Deelt u de mening dat ook notarissen zich niet achter hun verschoningsrecht mogen verschuilen als het gaat om het melden van uitbuiting of financieel misbruik? Zo ja, hoe gaat u stimuleren dat notarissen een verplichte meldcode dan wel een meldplicht krijgen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat notarissen conform hun beroepscode en wettelijke verplichtingen hun beroep uitoefenen. Daarnaast neemt de beroepsgroep het probleem van financieel misbruik van ouderen zeer serieus, gelet op het feit dat de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) zelf contact heeft gezocht met mijn ministerie om dit probleem gezamenlijk aan te pakken. Notarissen kunnen, hoewel niet wettelijk verplicht, werken met een meldcode. De KNB heeft, gebaseerd op deze meldcode, een stappenplan ontwikkeld voor notarissen over wat zij kunnen doen bij constatering of vermoeden van financieel misbruik. In zeven pilots «voorkomen van financiële uitbuiting» in het kader van het Actieplan «Ouderen in veilige handen» gaan onder regie van de betreffende gemeenten (Almere, Den Bosch, Ede, Gouda, Groningen, Haarlem en Rotterdam) verschillende partijen, waaronder de notarissen, met elkaar samenwerken om financieel misbruik aan te pakken. Uit de resultaten en ervaringen van deze pilots moet duidelijk worden of er nog verdere stimulansen of maatregelen nodig zijn. De pilots worden eind 2014 afgerond.
Zijn u tuchtmaatregelen bekend tegen notarissen die grove fouten hebben gemaakt bij bijvoorbeeld het opmaken van een testament of huwelijkse voorwaarden waardoor cliënten zijn benadeeld? Zo ja, kunt u daar voorbeelden van geven? Zo nee, waarom niet?
Twee voorbeelden van gegrond verklaarde klachten zijn de uitspraken van het Hof Amsterdam (Notariskamer) van 8 februari 2007 (LJN AZ8646) en 18 januari 2011 (LJN BP8007).
Kan een notaris dermate verwijtbaar tekortschieten bij het opmaken van een testament of huwelijkse voorwaarden dat hij daardoor een onrechtmatige daad of enig strafbaar feit begaat? Zo ja, kent u voorbeelden van rechterlijke uitspraken op dit vlak? Zo nee, waarom niet?
Een voorbeeld van een uitspraak waarmee een notaris is veroordeeld op grond van onrechtmatige daad is de uitspraak van de Hoge Raad van 20 januari 1989 (NJ 1989, 766). De notaris had in deze zaak gezien de omstandigheden van de zaak de echtgenoot beter moeten informeren over de financiële risico’s van de voorgenomen rechtshandeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 28 september 1990 (NJ 1991, 473) uitgemaakt dat bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van een notaris uit hoofde van zijn taak bij het verlijden van een akte uitgangspunt dient te zijn dat op hem in zijn hoedanigheid een zwaarwegende zorgplicht rust ter zake van hetgeen nodig is voor het intreden van de rechtsgevolgen die zijn beoogd met de in de akte opgenomen rechtshandelingen. Dit betekent bijvoorbeeld voor het opmaken van een testament dat het testament in overeenstemming moet zijn met de wil van de erflater. Een voorbeeld van een uitspraak waarin de rechter oordeelde dat de notaris een testament had opgesteld dat niet overeenstemde met de wil van de erflater is de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 21 november 2012 (ECLI:NL:RBDOR:2012:BY4583).
Een uitspraak waarbij een notaris strafrechtelijk is veroordeeld voor verwijtbaar tekortschieten bij het opmaken van een testament of huwelijkse voorwaarden, is mij niet bekend.
Kan een notaris in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme of andere wet- of regelgeving anoniem melding doen van ongebruikelijke transacties? Zo nee, waarom niet? Acht u het wenselijk dat er voor juridische beroepsgroepen zoals notarissen een mogelijkheid of plicht wordt gecreëerd voor het doen van dergelijke meldingen? Hoe gaat u dit bewerkstelligen als dat wenselijk is?
In juni 2013 heeft de Financial Action Task Force (FATF) een «typologies» studie aangenomen waarin wordt vastgesteld dat advocaten en notarissen in de uitvoering van hun werkzaamheden kwetsbaar zijn voor criminelen die van hun diensten gebruik willen maken ten behoeve van het witwassen van crimineel vermogen. Notarissen, advocaten en andere juridische dienstverleners hebben op grond van artikel 1 WWFT de verplichting om ongebruikelijke transacties te melden aan de FIU Nederland. De melding geschiedt niet op basis van anonimiteit, maar is voor de desbetreffende beroepsbeoefenaar met afdoende waarborgen – onder andere op het punt van de civielrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid – omkleed. Ongebruikelijke transacties die verdacht zijn verklaard kunnen gebruikt worden in opsporingsonderzoeken. In het geval dat in een opsporingsonderzoek gebruik gemaakt wordt van een verdachte transactie zal die transactie uiteindelijk in een proces-verbaal en in een strafdossier opgenomen worden en kan de verdachte daarvan kennisnemen.
De meldplicht van artikel 16 WWFT is de nationale vertaling van de 2e en 3e Europese anti-witwasrichtlijnen. Een anonieme melding is niet normconform de vereisten van artikel 16 WWFT. Anoniem melden is daarnaast onwenselijk omdat de meldende instelling dan geen strafrechtelijke vrijwaring verkrijgt zoals beschreven in artikel 19 WWFT. Daarnaast kan een anonieme melder geen beroep doen op de civielrechtelijke vrijwaring zoals beschreven in artikel 20 WWFT.
Het bericht ‘Polenprijsje voor niet handsfree bellen: 50 euro’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Polenprijsje voor niet handsfree bellen: 50 euro»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze boete is opgelegd aan een Poolse chauffeur?
Ja.
Waarom worden buitenlandse chauffeurs bevoordeeld ten opzichte van Nederlandse chauffeurs bij het uitdelen van verkeersboetes?
Buitenlandse chauffeurs worden niet bevoordeeld bij het opleggen van verkeersboetes. Uitgangspunt is dat iedereen die in Nederland een verkeersovertreding begaat daarvoor hetzelfde bedrag betaalt. Wel is het zo dat buitenlandse verkeersdeelnemers een opgelegde boete direct dienen te betalen, Nederlandse verkeersdeelnemers niet. Nederlandse verkeersdeelnemers krijgen een acceptgiro thuisgestuurd ter voldoening van de sanctie.
In deze zaak, waarbij de Poolse bestuurder het standaardbedrag van 220 euro niet direct kon betalen, is er door de politie in overleg met de officier van justitie voor gekozen een bedrag van 50 euro te innen en de vrachtauto niet in bewaring te stellen. Het betrof een vrachtwagen geladen met bederfelijke goederen die binnen een uur zouden worden gelost bij een Nederlands bedrijf. Door het in bewaring nemen van de vrachtauto teneinde de Poolse bestuurder ertoe te bewegen het volledige boetebedrag te betalen, zou dat bedrijf worden benadeeld.
Deze gang van zaken is niet conform de standaard richtlijn. De officier van justitie heeft gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval in deze zaak hiervan afgeweken. Als uitgangspunt heeft te gelden dat deze richtlijn wordt gehanteerd.
Hoeveel niet-Nederlandse chauffeurs hebben dit jaar een verkeersboete gekregen? Hoe vaak was deze lager dan de wettelijke sanctie? Hoeveel procent van de niet-Nederlandse chauffeurs betaalt op tijd?
In 2013 zijn naar aanleiding van staandehoudingen 8.926 sancties opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), ook wel Wet Mulder genoemd, aan niet-ingezetenen (peildatum: 11-10-2013). Deze niet-ingezetenen dienen hun sanctie ter plekke te voldoen, derhalve hebben alle staandegehouden chauffeurs tijdig betaald. Er zijn geen gegevens bekend over hoe vaak, bij directe betaling door niet-ingezetenen, deze sanctie lager was dan de wettelijke sanctie.
Zogenoemde flitsboetes kunnen niet ter plekke worden voldaan maar worden opgestuurd. Daarvoor zijn naam- en adresgegevens nodig van de houder of eigenaar van het voertuig. Alleen met Duitsland, België en Zwitserland wordt op dit moment op kenteken systematisch naam- en adresgegevens uitgewisseld voor de afhandeling van verkeersovertredingen. Dit komt doordat Nederland met deze landen bilaterale afspraken heeft gemaakt over deze systematische gegevensuitwisseling. Flitsboetes op kentekens uit andere landen worden op dit moment nog niet opgelegd. Hiervan worden ook geen aantallen bijgehouden. Daardoor kan het percentage betaalde flitsboetes op buitenlandse kentekens niet worden berekend.
Bij rijden zonder rijbewijs en/of rijden onder invloed van alcohol kan een transactie aangeboden worden. In de situaties waarin de chauffeur niet voldoende geld bij zich heeft, betaalt degene het bedrag dat hij op dat moment bij zich heeft. Deelt u de mening dat de politie de bevoegdheid moet krijgen om de auto bij meerdere feiten in bewaring te kunnen nemen wat tot nu toe nog niet mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Rijden zonder rijbewijs en het rijden onder invloed vallen onder het strafrecht. De Aanwijzing Inbeslagneming schrijft reeds voor dat vanaf bepaalde promillages alcohol en/of bij recidive, het rijbewijs wordt ingevorderd en/of het voertuig in beslag worden genomen. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen Nederlanders en mensen die geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland hebben. Wat betreft het ter plekke voldoen van een boete door buitenlandse chauffeurs verwijs ik naar het antwoord op vragen 3 en 7.
Bent u bereid iedereen die «Polenkorting» heeft ontvangen alsnog de juiste sanctie op te leggen? Zo nee, waarom niet?
Wanneer zoals in deze individuele casus een verlaagde sanctie is opgelegd en deze wordt betaald, dan is daarmee de zaak onherroepelijk. Het is niet mogelijk een tweede, aanvullende sanctie op te leggen.
Bent u bereid acuut te stoppen met deze «Polenkorting» op verkeersboetes? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.