De affaire Demmink |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
In welk stadium bevindt zich thans het strafrechtelijk onderzoek door het Openbaar Ministerie naar oud-ambtenaar Demmink?
Het strafrechtelijk onderzoek in Nederland naar de betrokkenheid van de voormalige secretaris-generaal bij verkrachting halverwege de jaren negentig van twee destijds minderjarige jongens in Turkije is nog volop gaande. Het openbaar ministerie begon in februari 2014 een strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de uitspraak van het Gerechtshof. Aan Turkije zijn rechtshulpverzoeken gedaan, waaronder inzake het horen van de door het Hof genoemde mogelijke getuigen. Op deze rechtshulpverzoeken is nog niet positief gereageerd. Overleg met Turkije hierover is nog gaande.
Op verzoek van het openbaar ministerie heeft ook de rechter-commissaris bij de rechtbank Den Haag vorig jaar een onderzoek geopend. De rechter-commissaris is vorig jaar zelf naar Turkije gereisd om de rechtshulpverzoeken toe te lichten.
Het openbaar ministerie spant zich in om zoveel mogelijk uitvoering te geven aan de beschikking van het Gerechtshof. Ook door de afdeling binnen mijn ministerie die in het bijzonder tot taak heeft rechtshulpverzoeken te begeleiden, wordt alles in het werk gesteld om de door de rechter-commissaris en het openbaar ministerie gevraagde rechtshulp te verkrijgen. Tegelijkertijd met dit strafrechtelijke onderzoek vindt tevens een oriënterend feitenonderzoek plaats waarbij alle signalen van mogelijk seksueel misbruik door de voormalige secretaris-generaal worden onderzocht.
Klopt het dat het strafrechtelijk onderzoek wordt opgehouden omdat Turkije geen gehoor geeft aan internationale rechtshulpverzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Welke middelen heeft u om Turkije te bewegen gehoor te geven aan deze rechtshulpverzoeken? Welke mogelijkheden heeft u hiervan benut?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Kamer op de hoogte houden over de voortgang van het strafrechtelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Bestaan er rapporten van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst over de heer Demmink, die van 1971 tot 1982 werkzaam was op het Ministerie van Defensie?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vragen van uw Kamer aan de ministers van Justitie en van Defensie, gesteld op 15 juni 2007.1
Deelt u de mening dat deze getuigenverklaringen van oud-justitiemedewerkers onder ede op zichzelf ook als informatie kunnen worden geclassificeerd? Zo nee, waarom niet?1
Zoals ik uw Kamer reeds op 21 januari 2015 heb gemeld heeft het Openbaar Ministerie mij bevestigd dat er – naast het strafrechtelijk onderzoek dat in opdracht van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch wordt uitgevoerd – ook onderzoek wordt gedaan naar andere beschuldigingen aan het adres van de voormalige secretaris-generaal. De genoemde verklaringen van de oud-rechercheurs worden door het Openbaar Ministerie meegenomen in dat onderzoek. In dat licht onthoud ik mij van commentaar.
Erkent u dat er een mogelijkheid bestaat dat uw eerdere antwoorden dat de heer Demmink in het geheel niet voorkwam in het Rolodex-onderzoek onjuist waren of bent u van mening dat de eerste en tweede getuigenverklaring onder ede geen kern van waarheid bevatten?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom beroept u zich in uw antwoord op ambtsberichten van de voorzitter van het College van procureurs-generaal en trekt u niet uw eigen conclusies als verantwoordelijke Minister?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u weleens geïnformeerd bij de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie of de heer Demmink in het Rolodex-onderzoek is genoemd? Zo ja, wat was zijn antwoord? Bent u ermee bekend dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verschillende journalisten heeft ingelicht dat de heer Demmink in het Rolodexonderzoek is voorgekomen?
Zie antwoord vraag 6.
Is het al bekend of de heer Demmink in hoger beroep gaat tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam in de civiele procedure tegen het Algemeen Dagblad (AD)? Zo ja, laat u opnieuw de Nederlandse belastingbetaler opdraaien voor de vergoeding van de juridische kosten? Zo nee, bent u bereid de Kamer te informeren zodra de heer Demmink heeft besloten om wel of niet in hoger beroep te gaan?
Ja. Ik heb begrepen dat de betrokken oud-ambtenaar geen beroep zal instellen.
Wat zijn de totale kosten voor juridische bijstand die tussen 2007 en 2010 zijn gemaakt voor de heer Demmink? Kunt u die kosten uitsplitsen naar zaak en naar tijdstip?
De declaraties van kosten van rechtsbijstand van de voormalige secretaris-generaal van het Ministerie van Veiligheid en Justitie die door het ministerie zijn vergoed, zijn in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur reeds openbaar gemaakt en zijn gepubliceerd op rijksoverheid.nl. De totale kosten van rechtsbijstand die in de tussen 2007 en 2010 zijn vergoed, zijn in onderstaande tabel weergegeven. Het betreft kosten die zijn gemaakt voor juridische bijstand onder meer naar aanleiding van een aangifte tegen de oud-ambtenaar en een kort geding dat op 25 juni 2007 diende voor de Rechtbank ’s-Gravenhage.
31 juli 2007
9.096,36
5 september 2008
2.499,00
4 februari 2009
2.499,00
12 mei 2009
2.249,10
Hoe valt uw conclusie dat niet vast is komen te staan dat de door het AD geuite beschuldigingen gegrond zijn te rijmen met de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam waarin wordt aangegeven dat de publicatie in het AD niet onrechtmatig en wel zorgvuldig was en waarin wordt gesteld dat de beweringen in het artikel steun vinden in de feiten? Heeft de rechter daarmee niet geoordeeld dat de beschuldigingen over contacten met een jongenspooier vermoedelijk waar zijn?
Zoals ik uw Kamer reeds op 21 januari 2015 heb gemeld, heeft de rechtbank overwogen dat de belangen van het Algemeen Dagblad (AD) bij deze publicaties over dit onderwerp van maatschappelijk belang zwaarder moeten wegen dan die van oud-secretaris-generaal van mijn departement bij het achterwege laten hiervan. De rechtbank heeft in het kader van de afweging van de belangen van het AD en de oud-ambtenaar niet kunnen vaststellen dat het AD onbetrouwbare bronnen heeft gebruikt of bronnen ten aanzien waarvan zoveel twijfels bestonden dat hij daarover meer verantwoording zou moeten afleggen dan in de artikelen is gedaan. De rechtbank heeft niet geconcludeerd dat de beschuldigingen in de krantenartikelen in het AD terzake van vermeende contacten tussen de oud-ambtenaar en een jongenspooier waar zijn. Noch heeft de rechtbank een oordeel gegeven over vermeend strafbaar handelen aan de zijde van de oud-ambtenaar. De rechtbank heeft zelf in het persbericht bij de uitspraak uitdrukkelijk gesteld, dat deze zich niet heeft gebogen over de vraag of de door het Algemeen Dagblad gestelde gebeurtenissen echt hebben plaatsgevonden.
Het artikel ‘Tegenslag in strijd tegen matchfixing’ |
|
Mei Li Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen over het artikel «Tegenslag in strijd tegen matchfixing»?1
Ja.
Deelt u de mening dat op het moment dat er in Nederland legaal online sportweddenschappen gesloten worden, er vanaf dat moment toezicht moet zijn op het eerlijk verloop van die weddenschappen? Zo ja, welke rol gaat de Kansspelautoriteit (KSA) hierin spelen en in hoeverre kunnen justitiële autoriteiten ingeschakeld worden in het geval er sprake is van weddenschappen op sportwedstrijden waarvan de uitkomst op enigerlei wijze gemanipuleerd lijkt te worden? Zo, nee, waarom deelt u die mening niet en hoe kan dat wel gewaarborgd worden dat online gokken op sportwedstrijden bona fide verloopt?
Ja, die mening deel ik. De kansspelautoriteit is onder andere verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de kansspelwet- en regelgeving door vergunninghouders. De kansspelautoriteit beschikt over een bestuurlijk handhavingsinstrumentarium om aan deze toezichtstaak op effectieve wijze uitvoering te geven.
Als onderdeel van de regulering van kansspelen op afstand zullen vergunninghouders worden verplicht een integriteitsbeleid te voeren waarin specifiek aandacht is voor het voorkomen van matchfixing. Aan dit integriteitsbeleid worden minimumeisen gesteld. Ook moeten de vergunninghouders over de uitvoering van hun integriteitsbeleid periodiek rapporteren aan de kansspelautoriteit. Daarbij zal in ieder geval moeten worden vermeld voor welke wedstrijden een verhoogd risico op matchfixing is geïndiceerd en of de desbetreffende weddenschappen om die reden zijn geannuleerd. Voorts zullen vergunninghouders aangesloten worden het nationaal platform matchfixing.
Hoe krijgen de KSA of andere Nederlandse autoriteiten hun informatie ten aanzien van onverwachte, ongebruikelijke en mogelijk gemanipuleerde sportweddenschappen dan wel gemanipuleerde sportwedstrijden? In hoeverre wordt daarin samenwerking gezocht met informatie afkomstig van kansspelaanbieders of samenwerkingsverbanden van kansspelaanbieders?
Ik ga er van uit dat de vragenstellers doelen op de toekomstige situatie waarin in Nederland legaal online sportweddenschappen afgesloten kunnen worden. Op grond van het wetsvoorstel kansspelen op afstand zullen in de lagere regelgeving maatregelen worden getroffen ter voorkoming van fraude en criminaliteit, waaronder ook maatregelen ter voorkoming van matchfixing.
De vergunninghouder kan alle gedragingen van spelers monitoren en daarbij ongebruikelijke patronen onderkennen. Het is dus de kansspelaanbieder zelf die zicht heeft op het spelgedrag van zijn spelers en die in staat is ongebruikelijke gokpatronen te signaleren. Vergunninghouders zullen verplicht deel moeten nemen aan een internationaal samenwerkingsverband van kansspelaanbieders.
Vergunninghouders zullen zich tevens aansluiten bij het nationaal platform matchfixing.
Kunnen de KSA of Nederlandse justitiële autoriteiten op het moment dat online kansspelen legaal worden aangeboden aanbieders van sportweddenschappen, sportverenigingen dan wel sportbonden om informatie verzoeken bij vermoedens van gemanipuleerde wedstrijden of weddenschappen? Zo ja, op welke wijze en wanneer kan die informatie worden afgedwongen? Zo nee, waarom niet en betekent dat dat de KSA bij gebrek aan die informatie ten aanzien van de controle op het online aanbod van sportweddenschappen dan feitelijk geen tandeloze tijger is?
In het kader van een strafrechtelijk onderzoek kan het openbaar ministerie gegevens opvragen. Op grond van artikel 5:16 van de Algemene wet bestuursrecht kan de kansspelautoriteit in het kader van bestuursrechtelijk nalevingstoezicht inlichtingen en inzage van zakelijke gegevens en bescheiden vorderen. Op grond van het voorgestelde artikel 34k Wok worden vergunninghouders daarnaast verplicht eigener beweging informatie te verschaffen die relevant is voor het toezicht op de naleving van de relevante wet- en regelgeving en vergunningvoorwaarden. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan informatie over het aantal weddenschappen dat op een bepaalde wedstrijd is afgesloten en hoeveel geld daarbij is ingezet. Op basis hiervan kan worden nagegaan of sprake is van een ongebruikelijk patroon. Ik heb geen reden aan te nemen dat vergunninghouders niet zouden willen meewerken aan het verstrekken van informatie. Immers, het niet voldoen aan de eisen zoals opgenomen in het wetsvoorstel kan een reden vormen voor de kansspelautoriteit de vergunning in te trekken (het voorgestelde artikel 31d Wok), welk risico de vergunninghouder gelet op de gedane investeringen naar verwachting niet zal willen lopen.
De bijzonder lage straf voor het doodrijden van een kind |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Lagere straf voor Leidenaar die Nina doodreed»?1
Ja.
Deelt u het onbegrip voor de uitspraak van de rechter, die dader Mohammed M. een werkstraf heeft opgelegd in plaats van een zware gevangenisstraf terwijl hij een kind doodreed door met meer dan 100 kilometer per uur door de bebouwde kom te rijden? Zo nee, waarom niet?
De berechting van strafbare feiten is in onze democratische rechtsstaat opgedragen aan de onafhankelijke rechter. De strafrechter heeft tot taak om recht te doen in het individuele geval en (in geval het feit kan worden bewezen en aan de dader kan worden toegerekend) een straf op te leggen die passend en geboden is. De rechter kijkt naar de specifieke omstandigheden en feiten. De vraag bij het opleggen van een straf is of de verdachte «aanmerkelijke schuld» heeft. Als er doden zijn en/of ernstig letsel is te betreuren, dient de vraag te worden beantwoord of het om «dood door schuld in het verkeer» gaat. Als de rechter die schuld bewezen acht, gaat het om een misdrijf en dat leidt gemiddeld tot relatief zware straffen. Er bestaan drie categorieën van schuld, deze lopen op in ernst en strafhoogte: onoplettend of onvoorzichtig rijgedrag (bijvoorbeeld te hard rijden wanneer het zicht slecht is), een grove verkeersfout (bijvoorbeeld veel te hard rijden en passagiers geen gordels laten dragen) en roekeloos rijgedrag (zoals opzettelijk door rood rijden met hoge snelheid onder invloed van alcohol). De rechter bepaalt steeds per zaak welke categorie van toepassing is. Wanneer de bestuurder niet schuldig blijkt, zal de rechter bekijken of hij wel gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Ik realiseer mij dat geen enkele straf het verlies van een dierbare ongedaan kan maken en het verdriet daarover van de nabestaanden weg kan nemen.
Hoe duidt u de onbehoorlijkheid van de afwezigheid van de dader in de rechtszaal?
Ik ben niet op de hoogte van de reden waarom zowel de verdachte als zijn raadsman niet bij de uitspraak aanwezig waren. Ik merk op dat er geen wettelijke verplichting is voor de verdachte om bij de uitspraak aanwezig te zijn en dat een beoordeling van de proceshouding van de verdachte in deze concrete zaak mij als bewindspersoon niet toekomt.
In hoeverre deelt u de opvatting dat door rechters opgelegde straffen vaak totaal niet aansluiten bij het rechtvaardigheidsgevoel van de mensen in het land?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u eindelijk bereid tot het invoeren van hoge minimumstraffen waardoor rechters niet langer uitspraken kunnen doen onder een bepaalde strafmaat? Zo nee, waarom niet?
Bij brief van 12 februari 20132 is aan uw Kamer bericht dat de Minister van Veiligheid en Justitie, mede namens mij, het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de invoering van minimumstraffen in geval van recidive bij misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld (minimumstraffen voor recidive bij zware misdrijven), heeft ingetrokken. Deze intrekking vond plaats ter uitvoering van de afspraken die zijn gemaakt in het Regeerakkoord dat aan het huidige kabinet ten grondslag ligt.
In lijn hiermee acht ik de invoering van minimumstraffen in het algemeen niet wenselijk. In dit concrete geval blijkt niet zonder meer dat het huidige strafmaximum tekort schiet of dat het bestaande straffenarsenaal moet worden aangepast, omdat het vooral ging om een vaststelling van de feitelijke toedracht.
Een gevaarlijke crimineel die vervroegd is vrijgelaten en ook nog zak geld heeft gekregen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Gevaarlijke killer kreeg zak geld»?1
Ja.
Klopt het dat de levensgevaarlijke moordenaar Mehmet Y., een Turkse illegaal, die eerder werd veroordeeld voor de zogenaamde snelkookpanmoord, onlangs vervroegd is vrijgelaten uit de gevangenis en bij zijn uitzetting ook nog een zak belastinggeld en een identiteitskaart heeft meegekregen?
Allereerst merk ik op dat ik bij uitzondering inga op een individuele casus om te voorkomen dat er een onjuist beeld ontstaat.
Conform artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting is aan betrokkene strafonderbreking verleend. Strafonderbreking kan worden verleend aan een vreemdeling, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, nadat – bij een vrijheidsstraf van drie jaar of meer – ten minste twee derde van de straf is ondergaan. Deze regeling is in de plaats gekomen van de mogelijkheid voor criminele vreemdelingen om in aanmerking te komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling.
Strafonderbreking is een instrument dat in het kader van het terugkeerbeleid in voorkomende gevallen wordt aangewend om criminele, verwijderbare vreemdelingen te kunnen uitzetten. Hiermee wordt beoogd uitzetting van criminele illegale vreemdelingen eerder en effectiever te realiseren. In plaats van uitzetting na het uitzitten van de gehele straf, wordt de vreemdeling nu immers uitgezet met behoud van een fors strafrestant (als stok achter de deur ingeval de betrokkene contrair aan de voorwaarden weer naar Nederland komt). Strafonderbreking wordt slechts verleend op het moment dat de vreemdeling Nederland daadwerkelijk verlaat. Vanaf dat moment krijgt de vreemdeling een inreisverbod of ongewenstverklaring opgelegd en worden zij (inter)nationaal gesignaleerd. Indien de vreemdeling toch in Nederland wordt aangetroffen, wordt de tenuitvoerlegging van de resterende straf hervat.
Strafonderbreking wordt enkel verleend indien de belangen van slachtoffers, nabestaanden en samenleving zich daar niet tegen verzetten. Op basis van een zorgvuldige afweging is in de onderhavige zaak besloten dat uitzetting met het behoud van een fors strafrestant en een inreisverbod, prevaleerde boven de situatie waarin de betreffende vreemdeling na afloop van zijn straf zou worden uitgezet.
Er bestaan diverse NGO’s en een IGO die vreemdelingen (financiële) ondersteuning bieden bij terugkeer naar het land van herkomst. Betrokkene is bij zijn vertrek uit Nederland ondersteund door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). IOM biedt migranten met een ongewenstverklaring of inreisverbod bij vertrek uit Nederland ondersteuning in de vorm van goederen en diensten tot een maximumbedrag van € 1.500,–. Dit betreft ondersteuning in naturaen niet in contanten. Ik wil benadrukken dat IOM in haar taakuitvoering onafhankelijk is. De wijze waarop feitelijke invulling wordt gegeven aan ondersteuning aan vreemdelingen, is derhalve een zaak die mij niet aangaat en waarover ik normaliter niet word geïnformeerd. Een nieuw reis- en/of identiteitsdocument is afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst.
Waarom krijgt een illegale Turkse notoire vrouwenhandelaar, afperser en drugssmokkelaar, die tevens veroordeeld is voor een gruwelijke moord, verdachte is van de moord op zijn ex-vrouw, die de kroongetuige in zijn strafzaak meermalen heeft bezworen haar na vrijlating te zullen vermoorden en die politie en justitiemedewerkers dreigt met wraakacties, een derde korting op zijn celstraf?
Zie antwoord vraag 2.
Denkt u nu echt dat deze gevaarlijke illegaal zich laat tegenhouden door een voorwaarde dat hij niet meer naar Nederland mag komen? Waarom heeft hij niet gewoon zijn volledige straf uitgezeten en is hij daarna het land uitgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u deze zware crimineel een zak belastinggeld meegegeven? Hoeveel geld heeft hij gekregen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het vervroegd vrijlaten van deze crimineel en het meegeven van een zak belastinggeld een klap is in het gezicht van zijn slachtoffers, hun nabestaanden en de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat een Nederlandse politieliaison in Turkije is ingeschakeld om de situatie rond deze Turkse illegaal in de gaten te houden? Welke maatregelen gaat u nog meer nemen om ervoor te zorgen dat deze gevaarlijke crimineel nooit meer een voet op Nederlandse bodem zet? Welke maatregelen gaat u nemen om de veiligheid van de in vraag 3 genoemde personen te garanderen?
Ja, de Nederlandse politieliaison heeft de Turkse autoriteiten op de hoogte gesteld van de terugkeer van betrokkene. In het belang van de veiligheid van de in vraag 3 genoemde personen, kan ik geen mededelingen doen over eventueel getroffen maatregelen.
Deelt u de mening dat het eens afgelopen moet zijn met deze automatische invrijheidsstelling en bent u bereid de wet hiertoe aan te passen en de Initiatiefnota van het lid Helder over wijziging van de voorwaardelijke invrijheidstelling in het Wetboek van Strafrecht (Kamerstukken 33 938) te steunen en uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
In de onderhavige zaak is geen sprake geweest van voorwaardelijke invrijheidstelling, maar van strafonderbreking conform artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting.
Bij brief van 21 november 2014 heb ik het voorstel voor een nieuw stelsel voor detentiefasering, waarvan de voorwaardelijke invrijheidstelling als sluitstuk integraal onderdeel uitmaakt, nader toegelicht. In deze nieuwe vorm van detentiefasering is geen sprake meer van vrijblijvendheid: interne en externe vrijheden moeten worden verdiend op basis van goed gedrag. Ik zie thans geen aanleiding om te kiezen voor een andere vormgeving van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Criminele netwerken en hennepteelt in Zuid Nederland |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel gemeenten zijn sinds 1 januari 2012 gestopt met het bestuurlijk ruimen van hennepplantages en het verhalen van de gemaakte kosten op de dader? Welke gemeenten betreft dit? Kunt u per gemeente die de bestuurlijke ruimingen hanteert of heeft gehanteerd aangeven wat het verhalingspercentage is of was? Wat vindt u ervan dat deze verhaling nu niet meer plaatsvindt?
Het lokale bestuur bepaalt welk beleid wordt gevoerd ten aanzien van de bestuurlijke aanpak van illegale hennepteelt en de lokale veiligheid, en welke afspraken daarover gemaakt worden binnen de driehoek. Het lokaal bestuur heeft de afgelopen jaren krachtige inspanningen geleverd ten aanzien van de (integrale) aanpak van georganiseerde hennepteelt. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief aan uw Kamer van 16 juli 2014 over de resultaten van de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit en het jaarverslag RIEC-LIEC 2013.1 Het is mij niet bekend of, en zo ja hoeveel gemeenten om welke reden sinds 2012 zouden zijn gestopt met het bestuurlijk ruimen van hennepplantages en het verhalen van gemaakte kosten op de dader. Ook is mij niet bekend in hoeverre gemeenten, die de kosten van het toepassen van bestuursdwang doorberekenen aan de overtreder, deze feitelijk verhalen.
Is het waar dat dit verband houdt met het gegeven dat ruimingen landelijk zijn aanbesteed door de dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) waardoor er geen financiële prikkel is voor gemeenten omdat de hennepruimingen toch al worden betaald door de nationale politie en het Openbaar Ministerie (OM)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de jaarlijkse kosten van het ontruimen en vernietigen van hennepkwekerijen door DRZ? Op welke manier worden deze hennepruimingen bekostigd door de nationale politie en het OM?
De totale kosten voor strafrechtelijke ruimingen van hennepkwekerijen door DRZ zijn geschat op € 6,2 miljoen in 2011 oplopend naar € 7,1 miljoen in 2014. Deze stijging wordt veroorzaakt door een jaarlijkse indexatie van de kostprijs per ruiming. De politie en het Openbaar Ministerie (OM) betalen ieder een deel (50%) van de kosten.
Doet DRZ pogingen om de gemaakte kosten te verhalen op de dader? Zo ja, op welke wijze en wat is het verhaalpercentage? Zo nee, waarom niet?
Nee. DRZ voert in opdracht van het OM en de politie de landelijke logistieke coördinatie uit van de ontmanteling van hennepkwekerijen. Als opdrachtnemer heeft DRZ geen verhaalsrecht op een dader. In het kader van de hiervoor genoemde integrale aanpak wordt een breed scala aan sancties en maatregelen opgelegd, waarvan het verhalen van de kosten op de dader door de daartoe bevoegde instanties deel uitmaakt.
Bent u bereid te kijken hoe het voor zowel de nationale politie, het OM en de gemeenten weer financieel aantrekkelijk kan worden gemaakt om zelf bestuurlijk te ruimen en de gemaakte kosten te verhalen zodat gemeenten die dit middel succesvol toepasten deze aanpak kunnen voortzetten? Bent u bereid om te onderzoeken of er een verrekening kan plaatsvinden bij succesvol verhalen en een afdekking van de niet-verhaalbare of oninbare kosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan het lokaal bestuur om te bepalen in hoeverre het bestuursrechtelijk handhavingsinstrumentarium, waar de inzet van spoedeisende bestuursdwang deel van uitmaakt, wordt ingezet in de strijd tegen hennepteelt en hoe het lokale bestuur dat financiert. Dat een gemeente bij inzet van het bestuurlijk instrumentarium niet alle gemaakte kosten kan verhalen op de overtreder, maakt dat niet anders. Ik zie dan ook geen aanleiding voor onderzoek naar het afdekken of verrekenen van kosten die gemeenten maken door het inzetten van het bestuurlijk instrumentarium.
Deelt u de mening dat een hennepplantage in een woonhuis in de meeste gevallen een gevaar voor de omwonenden oplevert en een bedreiging is voor de leefbaarheid? Kunt u uw antwoord toelichten? Deelt u voorts de mening dat dit de mogelijkheid rechtvaardigt om bij de eerste overtreding een bestuurlijke boete in het kader van de Woningwet op te leggen in plaats van bij een herhaalde overtreding? Zo ja, op welke termijn past u dit aan? Zo nee, waarom niet?
Hennepplantages in woonhuizen kunnen een gevaar opleveren voor de bewoners en omwonenden, bijvoorbeeld door elektrische installaties die niet voldoen aan de regels.
De Woningwet, zoals gewijzigd per 1 januari 2015, biedt, in combinatie met reeds bestaand instrumentarium zoals bestuursdwang, of in de ernstigste gevallen economisch strafrecht, voldoende mogelijkheden om op te treden. Het opleggen van een bestuurlijke boete bij een eerste overtreding is niet opportuun omdat het handhavingsinstrumentarium van de Woningwet in eerste instantie gericht is op herstel van de bouwkundige staat van bouwwerken en een veilig gebruik van bouwwerken. Gezien het doel van de Woningwet en de mogelijkheden die andere wetten bieden, zie ik geen aanleiding om de Woningwet, die dus recent is aangepast, nogmaals aan te passen.
Kunt u aangeven waarom u blijft inzetten op het in stand houden van de illegale hennepteelt en waarom u niet kiest voor het reguleren van deze teelt waarbij er ook toezicht gehouden kan worden op de veiligheid?
Zoals reeds eerder aangegeven erken ik het probleem van de georganiseerde hennepcriminaliteit. Regulering lost het probleem van de criminaliteit en de overlast echter niet op, onder meer omdat een zeer groot deel van de teelt voor de export is bedoeld. Regulering zal leiden tot hogere handhavingskosten en het zal een aanzuigende werking op criminelen hebben als Nederland het enige land in Europa is dat reguleert. Bovendien is regulering van hennepteelt voor dit doel naar internationaal recht niet toegestaan.
Kunt u aangeven welke werkzaamheden de in totaal 75 medewerkers van de drie politie-eenheden in Zuid-Nederland verrichtten voordat zij werden ingezet voor de intensivering van de aanpak van de ondermijnende en georganiseerde criminaliteit?1
Deze medewerkers die thans worden ingezet op de aanpak van de ondermijnende criminaliteit zijn geworven uit uiteenlopende disciplines, zoals tactische recherche, financiële recherche, analyse etc. Een deel van deze medewerkers hield zich al bezig met onderzoeken naar zware en georganiseerde criminaliteit, zij het soms op andere aandachtsgebieden.
Kunt u aangeven welke werkzaamheden de in totaal 50 medewerkers van de Landelijke Eenheid van de nationale politie verrichtten voordat zij werden ingezet voor de intensivering van de aanpak van de ondermijnende en georganiseerde criminaliteit in Zuid-Nederland?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u zich voorstellen dat de intensivering van de aanpak van de ondermijnende en georganiseerde criminaliteit door deze zogenaamde ondermijningsteams bij de politie in Zuid-Nederland wordt ervaren als een sigaar uit eigen doos aangezien deze mensen enkel een nieuwe taak krijgen, maar ander werk blijft liggen?
Het bevoegd gezag in Zuid-Nederland heeft aanleiding gezien om, na overleg met de voorzitter van het College van procureurs-generaal en de Korpschef van de Nationale Politie, binnen de bestaande sterkte meer politiecapaciteit in te gaan zetten op de aanpak van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit. Het is altijd helder geweest dat deze intensivering van de aanpak van ondermijning in Zuid-Nederland binnen de huidige sterkte van de Nationale Politie plaatsvindt.
Waarom heeft u ervoor gekozen de ondermijningsteams hoofdzakelijk in te zetten op «korte klappen»? Komt daarmee het doorrechercheren op de achterliggende criminele netwerken niet in het geding?
De weloverwogen herverdeling van capaciteit heeft geen gevolgen voor het doorrechercheren op criminelen die in samenwerkingsverbanden strafbare feiten plegen. De zogenaamde «korte klap»-interventies vanuit de ondermijningsteams zijn een aanvulling op de bestaande interventies zoals lang lopende onderzoeken. Het effect van alle interventies zal hiermee worden vergroot. De kortdurende strafrechtelijke interventies vanuit de intensivering zullen worden gericht op criminelen die in samenwerkingsverbanden strafbare feiten plegen.
Herkent u het beeld dat doorrechercheren na de ontmanteling van een hennepkwekerij in Zuid-Nederland veelal achterwege blijft of lang op zich laat wachten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Per situatie wordt de strategie bij de aanpak van hennepkwekerijen bepaald. Afhankelijk van de omstandigheden wordt soms alleen ingezet op ontmanteling en ruiming van een hennepkwekerij en in andere gevallen wordt een onderzoek ingesteld naar de achterliggende criminele organisatie. Het uitgangspunt is dat de samenwerkende organisaties bij de aanpak van o.a. hennep vooraf die strategie in gezamenlijkheid bepalen. Op die manier wordt de meest effectieve interventie(s) ingezet. Die interventies kunnen bestaan uit bestuurlijke maatregelen (zoals het bestuurlijk ruimen van de kwekerij of het sluiten van het pand op basis van artikel 13b van de Opiumwet), fiscale maatregelen (zoals het opleggen van een aanslag en/of boete) en strafrechtelijke maatregelen (zoals ontmanteling en instellen strafrechtelijk onderzoek).
Kunt u per eenheid in Zuid-Nederland aangeven hoe vaak doorrechercheren achterwege blijft? Hoeveel dossiers die zijn opgemaakt na het ontruimen van hennepkwekerijen liggen bij de politie-eenheden Zeeland-West-Brabant, Oost-Brabant en Limburg te wachten op verder onderzoek? Kunt u dit ook aangeven voor de eenheid Noord-Nederland?
De politie heeft mij meegedeeld op landelijk niveau niet over deze informatie te beschikken.
Kunt u voor de politie-eenheden Zeeland-West-Brabant, Oost-Brabant en Limburg per eenheid aangeven hoe lang het na een ontmanteling van een hennepkwekerij duurt voordat er wordt doorgerechercheerd op de achterliggende criminele netwerken? Kunt u dit ook aangeven voor de eenheid Noord-Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Herkent u het beeld dat het ook in Noord-Nederland schort aan voldoende recherchecapaciteit waardoor de organisatie achter de hennepteelt ongemoeid wordt gelaten?2
De politie heeft mij meegedeeld zich niet in deze beelden te herkennen. Ook in Noord-Nederland is de aanpak van de hennepteelt geprioriteerd en in 2014 geïntensiveerd. Per casus wordt afhankelijk van de omstandigheden bepaald of er verder onderzoek wordt ingesteld naar het achterliggende criminele netwerk. Sinds mei 2014 is een maatwerkteam hennep operationeel. Dit team verricht onderzoeken met de focus op het ontmantelen van de criminele organisatie achter de hennepteelt en het afpakken van crimineel vermogen. In 2014 heeft dit team 1,8 miljoen Euro aan crimineel vermogen in beslag genomen. Onderzoeken die vanuit de eenheid Noord-Nederland worden doorgestuurd naar de landelijke unit worden niet teruggestuurd uit capaciteitsoverwegingen.
Hoe reageert u op de uitspraak van een rechercheur van de eenheid Noord-Nederland dat we gewoon onvoldoende weten wat er echt speelt aan criminaliteit?3
Kenmerk van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit is dat zij veelal ondergronds opereert. Desondanks hebben de opsporingsdiensten, het OM en de partners in de geïntegreerde aanpak van ondermijning wel degelijk een beeld van wat zich afspeelt. Dit blijkt uit verschillende rapportages zoals het Nationaal Dreigingsbeeld en de bestuurlijke criminaliteitsbeeldanalyses. Door informatiedeling wordt dit zicht steeds beter en breder: meer partners leveren puzzelstukjes om het informatiebeeld compleet te maken. Hierdoor komt de georganiseerde criminaliteit steeds beter in het vizier, zowel voor wat betreft de aard als de omvang.
Hoe reageert u op uitspraak van een rechercheur van de eenheid Noord-Nederland dat de moed hem in de schoenen zakt omdat onderzoek naar criminele netwerken achterwege blijft?4 Is het waar dat onderzoeken die worden doorgestuurd naar de landelijke unit worden teruggestuurd met de mededeling dat er geen capaciteit voor beschikbaar is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Herkent u het beeld dat er weinig zicht is op de achterliggende structuur van besloten vennootschappen en geldstromen? Is het waar dat dit een gevolg is van een tekort aan financieel rechercheurs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb uw Kamer eerder bericht (Kamerstuk 32 608, nr. 4) over het belang van toezichthoudende en handhavende instanties om sneller te kunnen achterhalen wie zich schuilhoudt achter een besloten vennootschap of een constructie met meer rechtspersonen. Dit kost namelijk met de op dit moment beschikbare bronnen en ontsluitingsmogelijkheden daarvan veel tijd en legt een aanzienlijk beslag op schaarse capaciteit. Om deze redenen heeft het kabinet besloten tot de instelling van een centraal aandeelhoudersregister dat betrekking heeft op aandelen op naam in besloten of niet-beursgenoteerde naamloze vennootschappen. Dit register biedt de mogelijkheid eenvoudig vast te stellen wie de aandeelhouders van een BV zijn en welke aandelen (in welke rechtspersonen) bepaalde personen hebben. Het aandeelhoudersregister is ook van belang voor het beter kunnen rechercheren op geldstromen. Immers, zonder inzicht in de vennootschapsconstructies en de betrokken natuurlijke personen is het lastig om te rechercheren op de mogelijk verdachte geldstromen.
Herkent u het beeld dat criminele netwerken zich hierdoor vrijelijk kunnen begeven in de vastgoedhandel, horeca en andere bovengrondse activiteiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken het beeld dat criminelen vrij spel zouden hebben in bovengrondse activiteiten niet. OM, politie en partners liggen goed op koers bij het verdubbelen van het aantal criminele samenwerkingsverbanden dat moet worden aangepakt. In de Veiligheidsagenda 2015–2018 heb ik met OM, regioburgemeesters en politie afgesproken dat in 2015 verder wordt geïnvesteerd in de (geïntegreerde) aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Er wordt gericht ingezet op effectievere interventies door sleutelfiguren en facilitators aan te pakken. Criminele bedrijfsprocessen worden verstoord en er worden meer barrières opgeworpen ter voorkoming van ondermijning. Het afpakken van crimineel vermogen blijft uiteraard een belangrijk onderdeel van deze aanpak. Wel is het zo dat er de komende jaren nog werk verzet moet worden. Het gaat hier om een hardnekkig probleem waarvoor geen gemakkelijke oplossingen voorhanden zijn. Het gaat om doorzetten en om vasthoudend optreden als één overheid.
Kunt u voor de politie-eenheden Zeeland-West-Brabant, Oost-Brabant en Limburg per eenheid aangeven hoeveel fte aan financieel rechercheurs beschikbaar is? Kunt u dit ook aangeven voor de eenheid Noord-Nederland?
Voor de eenheid Zeeland-West-Brabant gaat het om 49 fte, voor Oost-Brabant om 28 fte, voor Limburg om 20 fte en voor Noord-Nederland om 49 fte.
Is het waar dat de dossiers zich na de ontmanteling van hennepkwekerijen opstapelen en dat het soms bijna twee jaar duurt voordat deze besproken worden in het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC)? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het verleden is er initieel sprake geweest van langere doorlooptijden dan gewenst. Inmiddels zijn de werkprocessen zodanig verbeterd dat juist snel wordt gehandeld bij signalen van georganiseerde hennepteelt. Een van onderdelen van die verbetering is de oprichting van het Interventieplein Ondermijning (IPO).
Deelt u de vrees dat boven- en onderwereld zich mengen wanneer alleen «het laaghangend fruit» wordt aangepakt maar de achterliggende criminele netwerken in stand blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik bestrijd dat bij de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit alleen het laaghangend fruit wordt aangepakt. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 19.
Het bericht dat de aanpak van zware misdaad in Noord-Nederland hapert |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Aanpak zware misdaad in Noord-Nederland hapert»1 en «Wie pakt de grote boeven?»?2 Deelt u de mening dat dit zeer zorgelijke berichten zijn?
Ik heb kennisgenomen van de berichten. Voor mijn reactie hierop verwijs ik naar het antwoord op de hierna volgende vragen.
Deelt u de conclusie dat in de praktijk maar weinig terechtkomt van de doelstelling om bij de rechtbanken meer ruimte vrij te maken voor zwaardere onderzoeken? Kunt u uw reactie onderbouwen en ingaan op de oorzaak hiervan?
Er is geen expliciete doelstelling om bij de rechtbanken meer ruimte vrij te maken voor zwaardere onderzoeken. Wel nemen het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak maatregelen om flexibel te kunnen inspelen op onverwachte fluctuaties in vraag en aanbod van ter zitting te behandelen zaken. Daarbij wordt onder meer gedacht aan het in voorkomende gevallen kunnen behandelen van strafzaken in een ander dan het eigen arrondissement en aan het opnemen van een flexibele capaciteit in het zittingsrooster. Door middel van voortgangsrapportages over het programma Versterking Prestaties Strafrechtketen houd ik uw Kamer op de hoogte van de voortgang hierbij.
Kunt u aangeven of het klopt dat er in Noord-Nederland een achterstand in rechercheonderzoeken is en dat het noorden hiermee achterblijft ten opzichte van de rest van Nederland? Kunt u vergelijkende cijfers geven over het aantal lopende, afgeronde en niet opgepakte rechercheonderzoeken voor Noord-Nederland en de rest van Nederland?
In Noord-Nederland is geen sprake van een achterstand in het aantal recherche-onderzoeken. Het gezag in Noord-Nederland heeft wel geconstateerd dat er de laatste tijd een daling zichtbaar is in de aanlevering van het aantal zaken aan de meervoudige kamer (waar de zware en ingewikkelde zaken worden behandeld). Naar het zich nu laat aanzien komt dit door de focus op de sturing in doorlooptijden van zaken en niet op het doorrechercheren. Dat levert veelal enkelvoudige (één verdachte en één strafbaar feit) en dus eenvoudige zaken op die door de politierechter worden afgedaan. In 2014 heeft er dan ook een recordaantal afdoeningen via de politierechter plaatsgevonden.
Overigens is ook in Noord-Nederland de doelstelling voor 2014 over het aantal onderzoeken naar criminele samenwerkingsverbanden gerealiseerd. Het bevoegd gezag vindt het van belang om ook het aantal onderzoeken waarin wel wordt doorgerechercheerd verder te verhogen. Daarom is er op dit moment verscherpt aandacht voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit en worden maatregelen genomen om te komen tot verhoging van het aantal voorgeleidingen en zaken voor de meervoudige kamer. Daarbij wordt bezien of de opsporingsonderdelen die gericht zijn op de aanpak van georganiseerde criminaliteit versneld op de beoogde sterkte kunnen worden gebracht.
Als het inrichtingsplan gerealiseerd is zal de districtsrecherche in Noord-Nederland 295 fte bevatten en de Dienst Regionale Recherche 584 fte.
Wilt u toelichten welke oorzaken tot de achterstand in rechercheonderzoeken hebben geleid? In hoeverre is de achterstand te wijten aan ondercapaciteit bij de politie? Wat is uw reactie op de mededeling van betrokken politiemensen dat de achterstand ook veroorzaakt wordt door de komst van de nationale politie, de reorganisatie en het daarmee samenhangende feit dat de noordelijke eenheid sindsdien meer dan ooit druk is met zichzelf?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen wilt u nemen om de achterstand in rechercheonderzoeken weg te werken? Klopt het dat het aantal rechercheurs uitgebreid zal worden tot 74 en kunt u aangeven binnen welk termijn deze uitbreiding tot stand zal komen? In hoeverre worden er elders in Nederland vergelijkbare klachten geuit met betrekking de reorganisatie en de druk die dat legt op de politie-organisatie?
Zie antwoord vraag 3.
Getuigenissen van belastingambtenaren in rechtbanken |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wanneer heeft u kennisgenomen van de aangifte die het Hof Arnhem-Leeuwarden ingediend heeft tegen het Ministerie van Financiën?
Op 11 november heeft het Ministerie van Financiën van de Raad voor rechtspraak een vooraankondiging van de aangifte ontvangen. Op vrijdag 14 november is de aangifte in afschrift ontvangen en op maandag 17 november is de Staatssecretaris geïnformeerd.
Deelt u de mening dat dit een zeer ernstige zaak is en dat u hierover de Kamer zo spoedig mogelijk had moeten informeren, zeker gezien het feit dat de Belastingdienst wel uitgebreid in de pers op deze zaak reageerde?1
Er lopen vrijwel continu gerechtelijke procedures tussen de Belastingdienst en belastingplichtigen waarbij het de gewoonte is dat ik de Kamer niet per geval informeer. Ik beoordeel deze casus dan ook niet als een casus welke proactief had moeten worden gemeld. Nu de zaak in de openbaarheid is gebracht, ben ik uiteraard bereid om alle informatie waar mogelijk met uw Kamer te delen.
Bent u bereid een nadere toelichting te geven op deze zaak, aangezien u een actieve informatieplicht heeft en dit een zeer relevante zaak betreft?
Ik maak graag gebruik van deze en de eerdere Kamervragen ter zake van dit onderwerp van de leden Van Klaveren en Bontes om zo veel mogelijk openheid te verschaffen in deze kwestie.
Waarom is de Staat niet in beroep gegaan tegen het tussenvonnis om de naam van de tipgever openbaar te maken, terwijl het kabinet aan de Kamer schreef dat «de Belastingdienst zich ten doel stelt de identiteit van de tipgever zo lang mogelijk geheim te houden»?2
Tegen het tussenvonnis van de geheimhoudingskamer van de rechtbank staat geen hoger beroep open. Uitsluitend tegen het oordeel van de rechtbank in de fiscale hoofdzaak is hoger beroep mogelijk mits er een (financieel) belang is. Dat belang was er niet voor de inspecteur want in de fiscale procedure heeft de Belastingdienst gelijk gekregen.
Kunt u aangeven of u van mening bent dat belastingambtenaren op enige wijze verschoningsrecht hebben voor een rechtbank? Indien het antwoord ja is, kunt u daarvoor de wettelijke grondslag geven en de van toepassing zijnde jurisprudentie?
Ja. In artikel 165 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is geregeld dat zij die een wettelijke geheimhoudingsplicht hebben zich kunnen verschonen van hun verplichting om een getuigenis af te leggen. Deze bepaling is in artikel 8:33 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing verklaard op het getuigenverhoor door de bestuursrechter. Belastingdienstambtenaren hebben gelet op de zeer strikte geheimhoudingsplicht die is neergelegd in artikel 67 AWR het recht zich te beroepen op dit verschoningsrecht (vgl. HR 8 november 1991, NJ 1992,277 en Hof Leeuwarden 20 december 1995, NJ 1996, 646).
Wie bepaalt uiteindelijk of belastingambtenaren zich mogen beroepen op verschoningsrecht?
In belastingzaken is het aan de Hoge Raad om als hoogste rechterlijke instantie te bepalen of belastingambtenaren zich mogen beroepen op verschoningsrecht.
Welk beleid is er over het informeren en instrueren van belastingambtenaren die als getuige in de rechtbank moeten verschijnen? Kunt u het gepubliceerde beleid aan de Kamer doen toekomen?
Er is geen beleid over het informeren en instrueren van belastingambtenaren die als getuige in de rechtbank moeten verschijnen. Van geval tot geval wordt beoordeeld of en op welke wijze belastingambtenaren die als getuige moeten optreden, worden voorgelicht. Dit gebeurt in het algemeen door de Landsadvocaat of de Rijksadvocaat. Een belangrijk deel van de voorlichting aan belastingdienstmedewerkers die als getuigen moeten optreden gaat over de plicht van een getuige om een beroep te doen op de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Mankeert er iets aan uw geheugen?» over het voorlopig getuigenverhoor van belastingambtenaren in de zaak van het faillissement van de firma Brutra?3
Ik ben bekend met een artikel in De Gelderlander van 21 november 2014 over bedoeld getuigenverhoor, maar dan onder de titel «Belastingambtenaren weten weinig meer over failliet verklaren Brutra»
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de rechter opmerkte dat een van de twee belastingambtenaren loog en dat de rechter een onderzoek naar meineed overweegt?
Voor zover mij bekend heeft de rechter-commissaris niet gesproken in termen van liegen en meineed. Wel heeft zij naar aanleiding van een geconstateerde discrepantie tussen de verklaringen van twee van de getuigen aangegeven dat ze overweegt de betreffende getuigen (of een van hen) op te roepen voor een nader verhoor.
Klopt het dat de rechter zich tijdens de zitting helder uitliet over de grote mate van geheugenverlies van de opgeroepen ambtenaren?
De rechter-commissaris heeft een van de getuigen vragen gesteld over zijn geheugen. Kwalificaties met betrekking tot het geheugen van de betreffende getuige zijn mij echter niet bekend.
Indien een burger of bedrijf een rechtszaak voert tegen de Belastingdienst, kan hij dan extra controles en onderzoeken verwachten of wordt hij net als ieder ander behandeld?
De controlestrategie van de Belastingdienst is gebaseerd op risicoselectie. Het enkele feit dat een rechtszaak tegen de Belastingdienst wordt gevoerd speelt daarbij geen rol.
Hoe vaak en in welke zaken zijn ambtenaren van de Belastingdienst onder ede gehoord in de afgelopen twee jaar?
Er zijn enkele duizenden fiscale procedures per jaar. Soms worden daarbij getuigen onder ede gehoord. De Belastingdienst houdt over het horen van getuigen geen bestuurlijke informatie bij. Wel kan meer in het algemeen worden opgemerkt dat ambtenaren in strafrechtelijke zaken, zowel bij de rechter-commissaris als ter zitting, regelmatig onder ede worden gehoord.
Op welke wijze zijn ambtenaren van de Belastingdienst, die onder ede gehoord zouden worden (in een zaak of bij een voorlopig getuigenverhoor) geïnformeerd en/of geïnstrueerd door de leiding van de Belastingdienst en/of de landsadvocaat?
Het is gebruikelijk dat in gevallen waarin een ambtenaar als getuige moet worden gehoord, de ambtenaar wordt voorgelicht over de gang van zaken tijdens een getuigenverhoor, over de geheimhoudingsplicht die op hem rust, over de bevoegdheid van een getuige om op die geheimhoudingsplicht een beroep te doen en de (on)mogelijkheden om dit in voorkomend geval te doen.
Zijn belastingambtenaren altijd volledig vrij om volledig mee te werken, complete openheid te betrachten wanneer zij als getuigen voor een rechtbank spreken en worden zij ook aangemoedigd dat te doen?
Belastingambtenaren moeten zich houden aan de op hen rustende geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Verder kunnen nog van toepassing zijn de geheimhoudingsplicht uit de Invorderingswet, de Algemene wet bestuursrecht en de Ambtenarenwet. Belastingambtenaren zijn dus zeker niet vrij om complete openheid te betrachten maar zijn gehouden zelf vraag voor vraag te beoordelen of hun geheimhoudingsplicht de beantwoording van de vraag in de weg staat. Daarom is het voor een ambtenaar bepaald geen sinecure om als getuige op te treden. Ook de rechter kan hen niet van de geheimhoudingsplicht ontheffen. Het is zelfs denkbaar dat de ambtenaar bij schending van de geheimhoudingsplicht wordt vervolgd.
Deelt u de mening dat juist een overheidsdienst als de Belastingdienst, die miljoenen mensen en bedrijven houdt aan een nauwgezette uitvoering van de wet, zich zelf aan de letter en de geest van de wet moet houden en zich voorbeeldig dient op te stellen in gerechtelijke procedures?
Elke overheidsdienst moet zich aan wet, jurisprudentie en beleid houden en dient zich voorbeeldig op te stellen in gerechtelijke procedures. Dat doen wij dus ook.
De aangifte tegen het ministerie van Financiën |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Gerechtshof eist vervolging Ministerie van Financiën»?1
Ja.
Klopt het dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aangifte heeft gedaan tegen uw ministerie?
Bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden loopt een procedure in hoger beroep in een zaak van een zwartspaarder. Het gaat hier om de beslissing van de Rechtbank Gelderland om opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting in stand te laten.
Op 11 november 2014 is op grond van een daartoe strekkend verzoek van kant van de zwartspaarder, door de president van het gerechtshof strafrechtelijke aangifte gedaan. Het betreft hier de verdenking van het misdrijf van het beïnvloeden van getuigen gepleegd door (medewerkers en/of hulppersonen van) het Ministerie van Financiën.
De aangifte is door de Directeur-Generaal Belastingdienst aanleiding geweest om ook zijn visie in een brief neer te leggen en onder de aandacht te brengen bij het arrondissementsparket.
Wat klopt er van de berichtgeving dat het Ministerie van Financiën tijdens een slepende rechtszaak de instructie heeft gegeven aan twee getuigen om in de rechtszaal niet de waarheid te spreken?
Het gaat in deze zaak niet om het niet de waarheid spreken, maar om de vraag of een beroep op de fiscale geheimhoudingsplicht moet worden gedaan. In de berichtgeving wordt gerefereerd aan een uitspraak van de Landsadvocaat. Deze doelde met deze opmerking op de beleidslijn om de identiteit van de tipgever zo lang mogelijk geheim te houden. Deze beleidslijn is ook met uw Kamer gedeeld. Ik wijs in dit verband op de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 13 februari 2012 in antwoord op een vraag van het lid Omtzigt (Kamerstuk 31 066, nr. 119). De beleidslijn houdt in dat de Belastingdienst zich ten doel stelt de identiteit van de tipgever zo lang mogelijk (eventueel tot in hoogste instantie) geheim te houden, niet alleen voor zijn eigen veiligheid maar ook om mogelijk toekomstige tipgevers niet af te schrikken. Deze beleidslijn is bij alle bij dit dossier betrokken medewerkers van de Belastingdienst bekend en dus ook bij de getuigen. Het lag volstrekt voor de hand dat de getuigen zich op hun verschoningsrecht zouden beroepen. De getuige heeft deze beleidslijn benoemd als instructie.
Over welke afstemming, belangen en niveaus sprak de landsadvocaat tijdens de zitting namens de Belastingdienst, toen hij stelde: «Er spelen hier andere belangen en er heeft op hoge niveaus afstemming plaatsgevonden»?
Zie antwoord vraag 3.
Welke percentages en totale bedragen heeft de anonieme tipgever tot nu toe ontvangen en wat is de exacte afspraak die hierover blijkbaar is gemaakt?
In een brief aan de Kamer van 2 februari 2010 (Kamerstuk 31 066, nr. 85) heeft mijn voorganger de contouren geschetst van de wijze waarop sinds 1985 is omgegaan met situaties waarin burgers tegen betaling informatie aan de Belastingdienst beschikbaar willen stellen. In deze brief beziet de Staatssecretaris vervolgens of deze contouren, mede in het licht van de overeenkomst met de tipgever, nog bijstelling of aanvulling behoeven. De Staatssecretaris komt tot de conclusie dat dit niet nodig is. De hieronder geschetste hoofdlijnen bieden zodoende nog steeds een toereikend kader om in alle gevallen een zorgvuldige en evenwichtige individuele afweging te kunnen maken.
Het handelen van de Belastingdienst en de FIOD wordt bepaald en beperkt door het hierna genoemd kader, welke voortvloeit uit de reeds bestaande tipgeldregeling van 1985:
Het moet gaan om een aanzienlijk fiscaal belang;
de Belastingdienst moet zich ervan vergewissen dat het gaat om betrouwbare informatie;
in alle gevallen moet een inschatting worden gemaakt van mogelijke aan de tip verbonden risico’s voor de tipgever en de betrokken ambtenaren;
tipgeld wordt pas uitbetaald als en naar gelang de extra opbrengst in de schatkist is gevloeid;
concessies in de heffing-, invordering- en boetesfeer worden niet gedaan;
in geen enkel geval wordt strafrechtelijke immuniteit verleend;
met betrekking tot het uitloven van tipgelden wordt een zeer terughoudend beleid gevoerd.
Als een tip binnenkomt, wordt een afweging gemaakt op basis van de bovenstaande criteria en wordt de beslissing over het al dan niet maken van afspraken met een tipgever uiteindelijk door de Staatssecretaris genomen of, namens hem, door de Directeur-generaal Belastingdienst.
De exacte afspraak (waaronder de percentages) die met deze tipgever over zijn vergoeding zijn gemaakt valt onder de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en kan ik niet openbaar maken.
Kunt u aangeven waarom er door het ministerie geen gehoor wordt gegeven aan de uitspraak van de rechtbank dat de «anonieme tipgever» bekend moet worden gemaakt?
De uitvoering van de motie aangaande het tegengaan van straffeloosheid voor genocide in Guatemala |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de motie die de regering verzoekt zich meer en zichtbaarder in te spannen om straffeloosheid voor genocide in Guatemala tegen te gaan?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat de strafrechtelijke vervolging van genocide in Guatemala sinds het aannemen van deze motie nog meer onder druk is komen te staan? Indien neen, waarom niet?
Sinds de annulering van de veroordeling van oud-dictator Ríos Montt voor genocide en misdaden tegen de menselijkheid in mei 2013 door de Guatemalteekse Grondwetsraad is er nog een aantal ontwikkelingen geweest die de strafrechtelijke vervolging van misdrijven in Guatemala verder hebben bemoeilijkt. Zo werd de termijn van Procureur Generaal Claudia Paz y Paz, tijdens wiens mandaat de zaak tegen Ríos Montt is ingezet, vervroegd beëindigd. Ook is één van de rechters die Ríos Montt heeft veroordeeld, dit jaar uit haar ambt ontzet. Tot slot is het benoemingsproces van nieuwe magistraten de afgelopen maanden bekritiseerd door de internationale gemeenschap en het maatschappelijk middenveld vanwege gebrek aan transparantie. Het vervolg van de zaak tegen Ríos Montt, thans gepland voor 5 januari 2015, vindt daardoor plaats onder auspiciën van een juridische macht die niet boven alle twijfel lijkt te zijn verheven.
Kunt u aangeven wat er tot op heden is ondernomen om de motie uit te voeren?
De motie is als ondersteuning van beleid aangenomen. Nederland kent, in ieder geval tot 2016, in de regio het Midden Amerika Programma, waar mensenrechten en toegang tot justitie onderdeel van uitmaken. Nederland steunt uit dit programma een aantal organisaties in Guatemala, waaronder UNDP/PAJUST, die zich inzetten tegen straffeloosheid in Guatemala.
De Nederlandse ambassadeur in Costa Rica, die medegeaccrediteerd is voor Guatemala, heeft op 24 en 25 juli een bezoek gebracht aan Guatemala en daar gesproken met de recent benoemde procureur generaal Aldana, een aantal mensenrechtenorganisaties en de viceombudsman. Tijdens deze gesprekken stonden de mensenrechtensituatie en straffeloosheid centraal.
Ambassadeur in Algemene Dienst Piet de Klerk bezocht op 7 oktober j.l. Guatemala, vergezeld door de Nederlandse ambassadeur, voor hoogambtelijke bilaterale consultaties waar ook gesproken is over transitional justice en mensenrechten.
Ook was de ambassade op 27 november 2014 op uitnodiging van de NGO Impunity Watch in Guatemala aanwezig bij een forum over mogelijke amnestie in het Ríos Montt proces.
Hoe bent u van plan in de toekomst gevolg te geven aan de oproep in de motie? Deelt u de mening dat het goed zou zijn als Nederland zich duidelijk uitspreekt tegen de voortdurende straffeloosheid voor genocide in Guatemala en zich er voor inzet dat processen over deze kwestie worden gemonitord en dat de International Commission against Impunity in Guatemala (CICIG) wordt gesteund? Wilt u uw antwoord toelichten?
De ambassade te San Jose zal versterkt worden met de plaatsing van een medewerker, die zich zal bezighouden met veiligheid en mensenrechten in de regio. Tevens zal de Nederlandse mensenrechtenambassadeur voor de zomer een bezoek brengen aan Guatemala.
Tot slot heb ik het voornemen gezien de pregnante situatie, en de blijvende aandacht vanuit Nederland voor de regio in het algemeen en voor de mensenrechtensituatie in Guatemala in het bijzonder, te bekijken of succesvolle projecten uit het Midden Amerika Programma na 2015 kunnen worden voortgezet, met middelen uit het Mensenrechtenfonds.
Als het gaat om verklaringen over de mensenrechtensituatie en straffeloosheid treedt Nederland op in EU-verband. Daartoe onderhoudt Nederland nauwe contacten met de EU-delegatie in Guatemala. Afgelopen april gaf de EU een verklaring uit over sancties opgelegd aan Yasmin Barrios, één van de rechters die Ríos Montt veroordeelde wegens genocide. In mei jl. sprak de EU zich uit over het belang van transparantie in het benoemingsproces van nieuwe rechters.
De waarde van CICIG mag niet worden onderschat. Het mandaat van CICIG verloopt in september 2015. Een noodzakelijke stap voor verlenging van het mandaat is een verzoek van Guatemala. Guatemala is van mening dat zij geen buitenlandse waarnemers meer nodig heeft en gaat daarom niet in discussie over verlenging van het mandaat. Nederland zal bilateraal en in EU-verband bepleiten dat Guatemala een verlenging van het mandaat van CICIG verzoekt.
Transactie met militairen, verdacht van verduistering |
|
Lilian Helder (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt de inhoud van het bericht «militairen schuldig aan verduistering in Kunduz»1 volledig? Zo nee, wat klopt er niet?
De inhoud van het artikel met betrekking tot de strafrechtelijke afdoening is juist, met dien verstande dat het transactievoorstel is gedaan op basis van de verdenking van verduistering in dienstbetrekking in vereniging gepleegd.
Kunt u uitleggen waarom geen transactie is aangeboden ter zake van verduistering in dienstbetrekking? Ontbreekt daarvoor alle bewijs of is het strafverzwarend bestanddeel «in dienstbetrekking» achterwege gelaten om opportuniteitsredenen? In het laatste geval: wat was/waren die reden(en)?
Zie het antwoord op vraag 1.
Zijn/waren de verdachten lid van de Koninklijke Marechaussee? Zo ja, is strafontslag toegepast? Zo nee, waarom niet?
Nee, het betrof geen leden van de Koninklijke Marechaussee.
Het bericht: “Verdachte vrij om DNA-drukte rond zaak MH17” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verdachte vrij om DNA-drukte rond zaak MH17»?1
Klopt het dat Abdelhamid T. die wordt verdacht van een overval uit voorarrest is ontslagen omdat het DNA-onderzoek te lang op zich laat wachten wegens drukte bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) in verband met MH17?
Nee, de berichtgeving in de media is onjuist en ondertussen gerectificeerd door het AD. Het betreffende DNA-rapport van het NFI was reeds op 6 oktober 2014 gereed en naar zowel het Openbaar Ministerie (OM) als de politie gezonden. Het DNA-rapport is echter niet in handen gesteld van de zaaksofficier van justitie en de behandelend rechercheur. Door hen is verondersteld dat het DNA-rapport nog niet gereed was in verband met drukte bij het NFI vanwege het onderzoek naar de ramp met vlucht MH17. Dit is door de officier van justitie ter terechtzitting naar voren gebracht.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte thans zwaarder wegen dan de strafvorderlijke belangen en heeft om die reden het bevel tot voorlopige hechtenis geschorst onder voorwaarden. De voorlopige hechtenis is niet opgeheven. De vrijlating van de verdachte heeft dan ook geen relatie met de afhandeling door het NFI van de ramp met vlucht MH17.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een verdachte van een overval (die herkend is als dader door agenten, voldoet aan de signalementen van een getuige en ook nog eens een bekende van de politie is) voorlopig op vrije voeten komt vanwege de ontstane drukte bij het NFI door de vreselijke ramp met vlucht MH17? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, bent u bereid ervoor te zorgen dat de politie en het Openbaar Ministerie gebruik gaan maken van de middelen die zijn vrijgemaakt welke zij, indien er een piekbelasting plaatsvindt, vrij kunnen besteden bij het NFI en particuliere forensische instituten, ondanks uw voorkeur de betreffende middelen te reserveren voor specifieke zaken waarbij kennis en kunde van de particuliere instituten noodzakelijk is?2
Het staat de Nationale Politie en het OM vrij om de middelen van de ontwikkelingsvariant, zoals ik deze heb ingesteld naar aanleiding van de bevindingen van de Commissie Winsemius, te besteden bij de particuliere forensische instituten en het NFI. Daarnaast heb ik naar aanleiding van de ramp met vlucht MH17 besloten dat, waar nodig, de werkzaamheden die het NFI als gevolg van die ramp niet zelf kan uitvoeren dan wel de gevallen waar de vertraging te hoog oploopt, uitbesteed kunnen worden aan derden (particuliere forensische instituten).
Indien dit budget al is gebruikt, is het dan te klein aangezien verdachten worden vrijgelaten wegens een te lang durend onderzoek? Bent u bereid dit dan te verhogen?
Zoals uit mijn antwoord op vraag 2 en 3 blijkt, heeft de vrijlating van de verdachte uit voorarrest geen relatie met de afhandeling door het NFI van de ramp met vlucht MH17 dan wel met de uitputting van de gelden uit de ontwikkelingsvariant. Ik zie dan ook geen reden om het budget te verhogen.
Zo nee, waarom niet en wat gaat u dan per direct ondernemen om ervoor te zorgen dat criminelen niet profiteren van de verschrikkelijke ramp met vlucht MH17?
Zie antwoord vraag 5.
De miljoenen van Bruinsma op een Zwitserse bankrekening |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u uw antwoorden op eerdere vragen over de miljoenen van Bruinsma op een Zwitserse bankrekening?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bewering dat Nederland,volgens een Zwitserse officier van justitie, niet heeft gereageerd op diverse rechtshulpverzoeken met betrekking tot deze zaak uit Zwitserland tussen 1998 en 2010?2 Blijft u bij uw eerdere antwoorden waarin u stelt dat de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) wél medewerking heeft verleend aan het Zwitserse strafrechtelijke onderzoek?3 Welke medewerking was dat, welke toezeggingen zijn er gedaan? Zijn die nagekomen? Waarom is uiteindelijk aan officiële rechtshulpverzoeken geen medewerking verleend? Waarom beperkte u zich in uw eerdere antwoord tot de FIOD? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de mij bekende stukken is gebleken dat Nederland de Zwitserse autoriteiten op verschillende momenten van informatie heeft voorzien. Dat is zowel in 1998 als in 2005 en 2006 gebeurd.
Zoals ik in 2011 heb geantwoord op de op 26 mei 2011 gestelde schriftelijke vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer4 is in de periode van 1993 tot 1997 onder leiding van het Nederlandse Openbaar Ministerie (OM) een opsporingsonderzoek gedaan naar belastingontduiking, heling en deelname aan een criminele organisatie door personen die in het verleden aan Klaas Bruinsma te liëren waren. In dat kader is er in die periode meermalen contact geweest met de Zwitserse autoriteiten en zijn er rechtshulpverzoeken gezonden aan de bevoegde autoriteiten in Bazel.
De aan het arrondissementsparket Amsterdam verbonden officier van justitie heeft in 1998 per brief het Zwitserse OM bericht over de aard van de afdoeningen in de strafzaken tegen onder meer de in vraag 3 genoemde personen. Daarbij heeft hij aangeboden dat het Zwitserse OM zonder enige beperking zou kunnen beschikken over het Nederlandse strafdossier dat door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) was opgebouwd tegen onder meer deze personen, mocht het Zwitserse OM hiertoe een rechtshulpverzoek aan Nederland doen. Overigens is uw Kamer in 1998 geïnformeerd over deze strafrechtelijke afdoeningen in antwoord op schriftelijke vragen van de leden Korthals en Koekkoek5. Ik ga daar nader op in in mijn antwoord op vragen 3, 4, 5 en 11.
In mijn hiervoor aangehaalde antwoorden uit 2011 heb ik tevens toegelicht dat het contact met de Zwitserse autoriteiten ertoe heeft geleid dat Zwitserland zelf een strafrechtelijk onderzoek is gestart. In dat kader heeft Nederland in 2005 een rechtshulpverzoek van de Zwitserse autoriteiten ontvangen met betrekking tot de houder van een rekening bij een bank in Zwitserland. Daarin schreef het Zwitserse OM dat zich op dat moment de situatie voordeed dat het gebruik wilde maken van het aanbod uit 1998 om inzage te krijgen in de Nederlandse strafdossiers. De uitvoering van dit rechtshulpverzoek hield in dat Zwitserse opsporingsambtenaren met ondersteuning van FIOD-ambtenaren ter plekke in Nederland inzage hebben gekregen in Nederlandse dossiers. Verder zijn in 2005 ter uitvoering van het rechtshulpverzoek vier door de FIOD samengestelde ordners met documenten naar de Zwitserse autoriteiten gestuurd.
Begin 2006 heeft Nederland een aanvullend rechtshulpverzoek van de Zwitserse autoriteiten ontvangen. De uitvoering van dit aanvullend rechtshulpverzoek hield in dat nadere documenten ter beschikking zijn gesteld aan de Zwitserse autoriteiten.
Na het aanvullend rechtshulpverzoek stuurden de Zwitserse autoriteiten in 2006 tweemaal een brief van het Zwitserse OM door met de mededeling dat het rechtshulpverzoek aan Nederland uit 2005 volgens de Zwitserse officier van justitie grotendeels, maar nog niet volledig was afgehandeld. Daarbij werd verzocht afschriften te verstrekken van de documenten waarin de afdoeningsbeslissingen in de strafzaken tegen de in vraag 3 personen zijn vastgelegd. Ik heb niet kunnen vaststellen of uitvoering aan dit deel van het rechtshulpverzoek is gegeven.
Klopt het dat er door de voormalige officier van justitie Teeven een overeenkomst is gesloten met Engelsma, Geerts en Cok? Is toen tevens afgesproken dat de miljoenen op de betreffende Zwitserse bankrekening aan hen toe zouden komen en Nederland de Zwitserse officier van justitie niet zou helpen met zijn strafrechtelijke onderzoek, of een afspraak van soortgelijke strekking? Zo niet, wat is dan wel overeengekomen?4 Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Van het bestaan van een overeenkomst, dat geld op een Zwitserse bankrekening aan de in vraag 3 genoemde personen toe zou komen en Nederland de Zwitserse officier van justitie niet zou helpen met zijn strafrechtelijke onderzoek, of een afspraak van soortgelijke strekking, is geen aanwijzing aangetroffen. Verstrekking aan uw Kamer is dan ook niet aan de orde.
Over de strafrechtelijke en fiscale afdoening in deze kwestie is uw Kamer bericht in 19987 in antwoord op schriftelijke Kamervragen. Mijn ambtsvoorganger heeft geantwoord dat twee van hen een kennisgeving van niet verdere vervolging hebben ontvangen en dat het OM met de derde persoon in gesprek was over een transactie ter voorkoming van strafvervolging in de zin van artikel 74 Wetboek van Strafrecht, waartoe betrokkene 1 miljoen gulden zou betalen. De laatstgenoemde strafzaak is vervolgens geëindigd door middel van een transactie.
Verder heb ik in mijn hiervoor aangehaalde antwoorden op Kamervragen uit 2011, en in mijn antwoorden op de 31 augustus 2011 ingezonden schriftelijke vragen van het lid Gesthuizen, toegelicht dat de Zwitserse autoriteiten beslag legden op een Zwitserse bankrekening in het kader van een zelfstandig Zwitsers onderzoek. Er is dus geen beslag op een Zwitserse bankrekening gelegd noch opgeheven uit hoofde van een Nederlands strafrechtelijk onderzoek.
Voor wat betreft de uitvoering die is gegeven aan de rechtshulpverzoeken van Zwitserland verwijs ik naar mijn antwoord op vragen 2 en 6.
Houdt het opheffen van het beslag op de Zwitserse bankrekening in 1997 verband met deze overeenkomst?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u de overeenkomst, inclusief eventuele side letters, tussen het openbaar ministerie (OM) en Engelsma, Geerts en Cok aan de Kamer (zo nodig vertrouwelijk) doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke rol heeft het Amsterdamse parket tussen 1997 en 2010 gespeeld in het Zwitserse onderzoek naar de miljoenen op de desbetreffende bankrekening?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het landelijk parket op dit moment onderzoek doet naar de kwestie van het geld? Zo ja, wat is de aanleiding hiertoe geweest?
Het OM heeft naar aanleiding van deels openbare informatie, waaronder mediaberichtgeving, een aantal verklaringen nader onderzocht. Dit heeft vooralsnog niet geleid tot een opening van een hernieuwd onderzoek naar eventuele tegoeden van Klaas Bruinsma.
Verder verwijs ik naar mijn hiervoor aangehaalde antwoorden op de op 31 augustus 2011 ingezonden schriftelijke vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer.
Zijn er meerdere bankrekeningen bij de Bank Baumann onderzocht door het landelijk parket?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is waar van de bewering dat er serieuze gesprekken zijn gevoerd tussen het OM en de heer Tas over het naar Nederland halen en verdelen van de 11,8 miljoen euro?5 Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zoals gebruikelijk kan ik geen mededelingen doen over de vraag of, en zo ja met wie, het OM gesprekken voert in het kader van enig onderzoek. Ik herhaal dat van het bestaan van de in vraag 3 gesuggereerde overeenkomst geen aanwijzing is aangetroffen.
Waarom is de samenwerking met de heer Tas uiteindelijk stopgezet?6 Welke rol had de overeenkomst tussen voormalig officier van justitie Teeven met Engelsma, Geerts en Cok bij het stopzetten van deze samenwerking?
Zie antwoord vraag 9.
Is deze overeenkomst de reden geweest dat niet door de Nederlandse autoriteiten is gereageerd op rechtshulpverzoeken van Zwitserland?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn aanpak om het aantal winkeldiefstallen te verminderen en de derving voor de retailers terug te dringen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de Global Retail Theft Barometer 2013–2014, waaruit blijkt dat Nederland ten aanzien van de derving die winkeldiefstal voor retailers heeft veroorzaakt de op een na hoogste plek innam in Europa in 2013 en dat het totale bedrag aan derving € 1,09 miljard euro bedroeg?1
Ja.
Wat is uw concrete ambitie ten aanzien van het terugdringen van dit bedrag aan derving voor de retailers, uitgesplitst naar de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018?
De Retail Theft Barometer 2013–2014 geeft een indicatie van «weggelekte omzet», maar biedt voor mijn Ministerie niet de basis waarop doelstellingen kunnen worden geformuleerd.
De aanpak van Criminaliteit tegen Bedrijven in het algemeen staat hoog op de agenda van dit kabinet. Samen met het bedrijfsleven pakken we dit op diverse manieren aan. Van de overheid mag verwacht worden dat zij daders opspoort en vervolgt. Het bedrijfsleven zelf heeft een belangrijke rol in de preventie. En ook die preventie wordt door mijn Ministerie op verschillende manieren ondersteund, bijvoorbeeld met de aanpak Veiligheid Kleine Bedrijven in 2013 en 2014, het Keurmerk Veilig Ondernemen, een «veiligondernemenscan».
In het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing, waar publieke en private partners, waaronder ook Detailhandel Nederland als belangrijke vertegenwoordiger van de retailers nauw samenwerken, is vorig jaar afgesproken de aanpak te richten op een zestal thema’s, te weten cybercrime, fraude, afpersing, heling, transportcriminaliteit en mobiel banditisme. Door ons te focussen op deze dadergroep, pakken we ook een groot deel van de winkeldiefstallen aan. Op lokaal niveau wordt ook door Regionale Platforms Criminaliteitsbeheersing stevig ingezet op publiek-private samenwerking in de aanpak van criminaliteit tegen bedrijven, waaronder winkeldiefstal.
Kunt u aangeven op welke wijze uitvoering door de regering is gegeven aan de motie Oskam/van Oosten over het effectief inzetten van camerabeelden bij de opsporing en vervolging?2
In de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is geregeld dat het verstrekken van strafrechtelijke persoonsgegevens aan derden – voor zover hier relevant – alleen is toegestaan via de volgende twee opties:
In het kader van de moties Elissen/Van Toorenburg3 en Oskam/Van Oosten4 onderzoek ik, in overleg met brancheverenigingen, op uiteenlopende punten wat de mogelijkheden zijn voor de omgang met camerabeelden. Het uitwisselen van beelden van (verdachten van) winkeldiefstal tussen ondernemers uit verschillende rechtspersonen en groepen is daar onderdeel van. Ik verwijs tevens naar hetgeen ik hierover heb gezegd in het AO strafrechtelijke onderwerpen op 5 november 20145.
Ik ben voornemens in het begin van 2015 een concept-wetsvoorstel ter consultatie te publiceren inzake het publiceren door burgers van camerabeelden van onbekende verdachten van enkele specifieke delicten, waaronder diefstal. In het kader van de aanpak van mobiele bendes stellen Detailhandel Nederland en Transport en Logistiek Nederland in de tussenliggende periode gezamenlijk een protocol op voor sector overstijgende uitwisseling van gegevens en camerabeelden, dat ter toetsing zal worden voorgelegd aan het CBP.
Is het waar dat alleen winkels van dezelfde keten foto’s van verdachten mogen uitwisselen en dat er anders geen uitwisseling mogelijk is, uitgezonderd de mogelijkheid aan de orde gesteld in vraag 5? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit een belemmering vormt voor retailers om notoire winkeldieven te weren en wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel toestemming nodig heeft van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) om mogelijk te maken dat supermarkten van verschillende ketens foto’s van verdachten kunnen uitwisselen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel van dit soort verzoeken krijgt het CBP jaarlijks te verwerken en hoeveel fte zijn binnen het CBP beschikbaar om deze aanvragen te beoordelen?
Het CBP heeft in 2012 93 voorafgaande onderzoeken behandeld en in 2013 86.
Kunt u aangeven hoe de procedure voor een verzoek bij het CBP om foto’s uit te wisselen precies verloopt en wat de doorlooptijd is van aanvragen?
In artikel 32, lid 3, van de Wbp is bepaald dat het CBP in geval van een melding waarbij een voorafgaand onderzoek wordt aangevraagd schriftelijk en binnen vier weken beslist of het tot nader onderzoek overgaat. Volgens lid 4 van genoemd wetsartikel bedraagt de termijn voor het nader onderzoek niet langer dan twintig weken.
Het CBP is gehouden binnen de termijnen te beslissen. Het gevolg van het overschrijden van deze termijnen is dat de verantwoordelijke met zijn verwerking kan beginnen. Dit betekent overigens niet dat de verwerking impliciet door het CBP is goedgekeurd.
Bestaat er enige vorm van toezicht op de procedureaanvraag door het CBP en een mogelijkheid tot bezwaar en beroep voor de aanvrager als de procedure naar zijn mening te lang duurt?
In artikel 32, vijfde lid, van de Wbp is bepaald dat het nader onderzoek van het CBP leidt tot een verklaring omtrent de rechtmatigheid van de gegevensverwerking. Volgens het zesde lid van dit artikel geldt de verklaring van het College als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Op de voorbereiding ervan is afdeling 3.4 van die wet van toepassing, de zogenaamde Uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Zie verder hierboven het antwoord op vraag 8.
Wat is de strafbedreiging voor winkeliers die zonder toestemming van het CBP foto’s van verdachten uitwisselen?
Het Cbp kan op grond van artikel 65 Wbp jo. artikel 5:32 Awb een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom opleggen aan burgers en bedrijven die camerabeelden uitwisselen terwijl niet is voldaan aan de Wbp. Er is wetgeving in voorbereiding die het Cbp de mogelijkheid geeft om bestuurlijke boetes op te leggen wegens overtreding van de normen van de Wbp. Artikel 49 Wbp bevat ook een recht op schadevergoeding indien iemand schade lijdt doordat ten opzichte van hem in strijd wordt gehandeld met de Wbp.
Kunt u bevestigen dat tijdens de aanvraagprocedure nog geen foto’s mogen worden uitgewisseld tussen winkels en is het u bekend dat dit een struikelblok vormt voor supermarkten om adequaat onderling foto’s uit te wisselen? Zo ja, wat wil u hieraan doen?
In artikel 32, tweede lid, Wbp is bepaald dat de melding van een gegevensverwerking – waarbij strafrechtelijke gegevens ten behoeve van derden worden verwerkt – de verantwoordelijke verplicht de verwerking die hij voornemens is te verrichten, op te schorten totdat het onderzoek van het CBP is afgerond dan wel hij een bericht heeft ontvangen dat niet tot nader onderzoek wordt overgegaan.
In mijn antwoorden op vragen 3, 4 en 5 heb ik aangegeven welke acties ik onderneem om dit in de toekomst mogelijk aan te passen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de begroting van uw ministerie voor het jaar 2015 in de Tweede Kamer?
Ja.
Het misbruik van patiënten door een veroordeelde zedendelinquent |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ontuchtverpleger opnieuw in de fout»1 en herinnert u zich de eerdere vragen over respectievelijk het opleggen van een strafrechtelijk beroepsverbod aan zedendelinquenten2 3 en over seksueel misbruik door zorgverleners?4
Ja.
Hoeveel patiënten worden jaarlijks seksueel misbruikt door zorgverleners c.q. hoeveel meldingen krijgt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) daar jaarlijks over?
De IGZ registreert op basis van de meldingsplicht in de Kwaliteitswet Zorginstellingen meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag door hulpverleners. De IGZ registreert deze meldingen onder een brede definitie seksueel grensoverschrijdend gedrag. Daaronder vallen meldingen over seksueel misbruik, maar bijvoorbeeld ook meldingen die betrekking hebben op seksueel getinte opmerkingen door hulpverleners. In 2013 waren er 133 meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
In hoeveel van de bovenstaande gevallen was er sprake van een zorgverlener die zich eerder schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van een patiënt dan wel over wie er eerder een melding is gedaan?
In drie van de meldingen seksueel grensoverschrijdend gedrag uit 2013 was er sprake van (eerdere) meldingen van meerdere cliënten over één zorgverlener. De IGZ heeft bij deze personen zelf onderzoek gedaan. Bij één zorgverlener is een tuchtzaak gestart en tegen twee zorgverleners is aangifte gedaan.
Hoe vaak is er de afgelopen twee jaar iemand, die voor een zedendelict werd veroordeeld, door de strafrechter (tevens) uit zijn beroep gezet?
Het openbaar ministerie (OM) en de Raad voor de rechtspraak hebben mij meegedeeld hierover geen gegevens uit hun registratiesystemen te kunnen genereren aangezien dit alleen kan worden nagegaan door middel van onderzoek op dossierniveau.
Acht u het voorstelbaar dat, als bij een strafrechtelijke veroordeling de bijkomende straf van ontzetting uit een beroep wordt opgelegd, een veroordeelde zorgverlener wellicht niet meer in staat zal zijn patiënten te misbruiken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, een dergelijke vorm van ontzetting uit het beroep kan er in de praktijk toe leiden dat een veroordeelde zorgverlener niet meer in de hoedanigheid van zorgverlener in contact staat met zijn patiënten. In verband met het toezicht op de naleving is de Aanwijzing verstrekking van strafvorderlijke gegevens voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden gewijzigd. Hiermee kunnen ook beroepsorganisaties in kennis worden gesteld van opgelegde ontzettingen en van opgelegde bijzondere voorwaarden met een vergelijkbare strekking.
Wat is naar uw mening het verschil in effectiviteit in de zin van het voorkomen van een zedenmisdrijf door een zorgverlener bij het opleggen van een beroepsverbod door een strafrechter bij een veroordeling voor een zedenmisdrijf enerzijds en een tuchtrechterlijk beroepsverbod na gebleken misbruik van een patiënt anderzijds?
Er zijn verschillen in duur en uitwerking. De tuchtrechter heeft de mogelijkheid om de inschrijving in het BIG-register door te halen. Dit heeft een onbeperkte duur. Het effect van de tuchtrechtelijke doorhaling is momenteel nog beperkt omdat deze alleen ziet op de beroepsuitoefening waarvoor betrokkene geregistreerd stond. De Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) is voornemens een wijziging door te voeren waardoor het mogelijk wordt om binnen het tuchtrecht een breder verbod op te leggen dan de doorhaling van de inschrijving voor het BIG-beroep. Hierover heeft zij uw Kamer reeds geïnformeerd.5 De strafrechtelijke ontzetting kan voor het leven worden uitgesproken bij de veroordeling tot een levenslange gevangenisstraf. Bij veroordeling tot een tijdelijke gevangenisstraf, hechtenis, een geldboete of bij afzonderlijke oplegging gelden verschillende periodes van kortere duur. Ook leidt een dergelijke ontzetting tot doorhaling van de inschrijving in het BIG-register. Alle doorhalingen worden vermeld in het BIG-register en gepubliceerd op de online raadpleegbare lijst met maatregelen BIG, in de Staatscourant en regionale dagbladen. De strafrechtelijke ontzetting wordt tevens betrokken bij de beoordeling van de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). De tuchtrechtelijke doorhaling wordt niet in die beoordeling betrokken, maar wel openbaar gemaakt. Bij het aannemen van nieuwe medewerkers voor BIG-beroepen behoren werkgevers te controleren of betrokkene BIG-geregistreerd is.
Acht u het wenselijk dat bij de strafeis in het geval van zedendelinquenten vaker dan nu het geval is gekeken wordt naar het beroep van de delinquent en ontzetting uit dat beroep overwogen wordt? Zo ja, acht u dan bijvoorbeeld aanscherping van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie op dit punt mogelijk? Zo nee, waarom niet?
De bijkomende straf van ontzetting uit het beroep vormt een belangrijk instrument om de veroordeelde de mogelijkheid te ontnemen om voor bepaalde duur opnieuw de uitoefening van het beroep te misbruiken voor het plegen van strafbare feiten. Ook het OM acht het van belang dat de mogelijkheid van ontzetting uit het ambt of beroep, en de vordering van bijzondere voorwaarden met een vergelijkbare strekking in die gevallen waarin ontzetting uit ambt of beroep niet kan worden gevorderd, aandacht krijgt in de afwegingen met betrekking tot de strafeis. In verband met het toezicht op de naleving is de Aanwijzing verstrekking van strafvorderlijke gegevens voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden (Aanwijzing Wet Justitiële en Strafvorderlijke gegevens, Aanwijzing Wjsg) gewijzigd, zodat ook beroepsorganisaties in kennis kunnen worden gesteld van opgelegde ontzettingen en bijzondere voorwaarden met een vergelijkbare strekking. Voor een aanpassing van de toepassingspraktijk van het OM zie ik geen aanleiding.
Hoe vaak vragen werkgevers in de zorg nieuwe werknemers een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) en hoe veel werkgevers doen dit niet?
Het precieze aantal werkgevers dat al dan niet VOG’s aan de medewerkers vraagt, is onbekend. In 2013 zijn er in totaal ca. 113.000 VOG-aanvragen ingediend met het verzoek om te screenen via het profiel «Gezondheidszorg en welzijn van mens en dier». Van deze aanvragen zijn er 241 geweigerd.
Ziet u aanleiding in delen van de zorg waar sprake is van extra kwetsbare patiënten zoals psychiatrische patiënten, een VOG (verklaring omtrent het gedrag) verplicht te stellen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijke Minister van VWS is voornemens om in het Uitvoeringsbesluit wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Uitvoeringsbesluit Wkkgz) te regelen dat zorgaanbieders die zorg leveren in de zin van de Wet langdurige zorg en de intramurale GGZ-zorg, moeten beschikken over een VOG voor hun nieuwe medewerkers. In het geval van solistisch werkende zorgverleners geldt dat zij de VOG op verzoek moeten kunnen tonen aan een cliënt of aan de IGZ.
Het bericht dat het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) zeventig banen moet schrappen om de bezuinigingen te halen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het NFI 70 banen moet schrappen teneinde 6 miljoen euro aan bezuinigingen te halen?1 Gaat u daarmee akkoord en zo ja, waarom?
Het budget van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) daalt de komende jaren, onder meer als gevolg van de efficiencytaakstelling uit het Regeerakkoord Rutte-II. Om het dalende budget op te vangen, neemt het NFI verschillende maatregelen. Zo zal de efficiency van de bedrijfsvoering verbeterd worden, zal de externe inhuur omlaag gaan, zullen werkprocessen worden geautomatiseerd en nieuwe technieken worden gebruikt en zal een ontdubbeling plaatsvinden van taken tussen politie en NFI. Het aantal te schrappen arbeidsplaatsen zal deels kunnen worden ingevuld door mensen die vanwege het bereiken van de pensioen- gerechtigde leeftijd zullen uittreden en mensen die vrijwillig zullen vertrekken. Ook zal een aantal mensen van werk naar werk worden begeleid volgens het sociaal flankerend beleid sector Rijk.
Wat is uw visie op en uw doel met de taakstelling oftewel de bezuinigingen die u het NFI heeft opgelegd?
Het NFI is een van de meest vooraanstaande forensische instituten binnen Europa. Momenteel huisvest het NFI, als één van de weinigen in Europa, meer dan 30 verschillende expertisegebieden. Net als de meeste onderdelen van het Rijk heeft het NFI te maken met onder andere de efficiencytaakstelling uit het Regeerakkoord Rutte-II. De taakstelling biedt de kans om vanuit de missie van het NFI te kijken naar de kerntaken van de organisatie en de inrichting en uitvoering daarvan. Deze taakstelling zal leiden tot een weerbare en wendbare organisatie, die zijn kernproducten in stand houdt en een belangrijke bijdrage blijft leveren aan een veiliger Nederland.
Daarnaast zal de vraag naar forensisch onderzoek altijd groter zijn dan het aanbod dat het NFI kan genereren, ongeacht het budget. Er zullen dan ook altijd scherpe keuzes gemaakt moeten worden door de politie en het Openbaar Ministerie (OM) bij het insturen van sporen. Hiervoor bestaat het mechanisme van de Service Level Agreement (SLA) tussen NFI, politie en OM.
Ten aanzien van de invulling van de taakstelling heb ik met het NFI afgesproken dat de kernproductie van het NFI onverkort overeind blijft.
Acht u het verantwoord te bezuinigen op deze belangrijke overheidsdienst, aangezien u de afgelopen jaren veelvuldig met de Kamer heeft gesproken over onder andere het capaciteitstekort, de oplopende plankzaken en het missen van specifieke expertise bij het NFI?2 Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent het als er volgens het NFI zal worden bezuinigd op ondersteunend personeel? Zullen de onderzoekers dan meer zelf moeten doen? Welke taken zullen er dan opgevangen moeten worden door het achterblijvend personeel?
Er is door het NFI kritisch gekeken naar het slimmer, efficiënter en waar mogelijk bundelen en minder kwetsbaar inrichten van bedrijfsvoeringstaken en processen. Hierdoor wordt de werkwijze in de toekomst anders, worden krachten binnen de organisatie gebundeld en worden nieuwe ontwikkelingen op het gebied van informatisering en automatisering benut. Hierdoor zullen de onderzoekers niet automatisch meer werkzaamheden zelf moeten verrichten.
Op welke manier zal dit volgens u kunnen leiden tot kwaliteitsverlies? Kunt u bij uw antwoord tevens rekening houden met eerdere discussies over het capaciteitstekort3 4, de noodzaak van de inzet van particuliere onderzoeksbureaus en recente dwalingen?5
De taakstelling zal niet leiden tot kwaliteitsverlies en zal op sommige punten zelfs bijdragen aan kwaliteitsverbetering, nu zaken op andere wijzen afgehandeld zullen worden. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoorden op de overige vragen.
Wat is uw reactie op het bericht waaruit blijkt dat een Utrechter meerdere malen onterecht is opgepakt en veroordeeld omdat het NFI zijn dna-profiel had verwisseld met een ander en deze situatie jarenlang heeft kunnen voortbestaan?6 Wat is uw reactie op een soortgelijk bericht over een andere Utrechter die hetzelfde overkwam?7 Kunt u aangeven of dit vaker gebeurt en hoeveel euro aan schadevergoedingen de afgelopen jaren zijn uitgekeerd door fouten van het NFI?
De twee situaties die worden aangehaald zijn het gevolg van dezelfde verwisseling. Deze verwisseling is spijtig. Een dergelijke verwisseling kan nu niet meer voorkomen, aangezien de destijds gehanteerde werkwijze in 2009 is veranderd en het destijds gebruikte protocol is aangepast. Het protocol waaronder de verwisseling is opgetreden, was in werking van januari 2008 tot juni 2009. De ruim 2.000 zaken die onder dit protocol zijn afgehandeld, zijn door het NFI uitgebreid gecontroleerd. Hierbij zijn geen afwijkingen aangetroffen.
De besprekingen over een schadevergoeding zijn in deze zaak nog gaande. In de afgelopen 5 jaar is er daarnaast door het NFI in twee andere zaken een schadevergoeding uitgekeerd wegens een fout, voor in totaal € 5.871.
Hoe gaat u voorkomen dat ondanks de bezuinigingen dergelijke dwalingen zich nog zullen voordoen en dat wordt voorkomen dat schadevergoedingen door justitiële dwalingen op zullen lopen?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat minder personeel er toe zal kunnen leiden dat nog meer zaken uitbesteed dienen worden aan de markt? Zo ja, vindt u dit wenselijk omdat forensisch onderzoek ten eerste een overheidstaak betreft? Zo nee, hoe gaat u voorkomen dat doorlooptijden oplopen en meer plankzaken ontstaan?
Ik onderschrijf niet dat minder personeel ertoe zal leiden dat meer zaken zullen worden uitbesteed. Ik heb met het NFI afgesproken dat de kernproductie van het NFI onverkort overeind blijft. In de SLA worden tevens afspraken gemaakt omtrent de levertijden.
Daarnaast kunnen politie en OM gebruik maken van de ontwikkelingsvariant van twee miljoen euro per jaar, zoals ik deze tot 2017 beschikbaar heb gesteld naar aanleiding van de aanbevelingen van de Commissie Winsemius, om zaken die buiten de SLA van het NFI vallen uit te besteden aan zowel particuliere instituten als het NFI.
Kunt u toelichten hoe het ervoor staat met de uitbestedingen aan particuliere bureaus en hoe voortvarend een zaak kan worden uitbesteed aan een particulier onderzoeksbureau?
Bij brief van 23 september 2014 heb ik uw Kamer laten weten dat het als gevolg van de ramp met vlucht MH17, waarbij diverse afdelingen van het NFI een onderzoeksbijdrage leveren, helaas onmogelijk is al de aan deze vliegramp gerelateerde onderzoeken te verrichten naast de andere onderzoeken die het NFI uitvoert. Om toch te kunnen voldoen aan de afspraken die politie en OM met het NFI hebben gemaakt ten aanzien van onderzoekscapaciteit en levertijden, heb ik destijds besloten om de werkzaamheden die het NFI als gevolg van de ramp met vlucht MH17 niet zelf kan uitvoeren, dan wel de gevallen waarin de vertraging te zeer oploopt, uit te besteden aan particuliere forensische instituten. Van deze uitbesteding wordt momenteel nog gebruik gemaakt.
Daarbij worden de sporen die naar een particulier forensisch instituut dienen te worden overgebracht zo snel mogelijk na het insturen door de politie en registratie bij het NFI naar het betreffende particuliere instituut gestuurd.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de begroting Veiligheid en Justitie voor het jaar 2015?
Ja.
Uitlevering van personen aan landen met de doodstraf |
|
Harry van Bommel (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Mag uitlevering aan staat met doodstraf?»?1
Ja.
Is het waar dat goedkeuring is gegeven aan de uitlevering van een van moord verdachte Amerikaan aan de Amerikaanse staat Texas, waar de doodstraf van kracht is en ook geregeld wordt uitgevoerd? Zo nee, wat is dan de situatie?
De uitlevering aan de Verenigde Staten (VS) is toegestaan nadat de autoriteiten van de staat Texas hebben gegarandeerd dat het opleggen van de doodstraf in deze zaak niet aan de orde is. Deze toezegging is verstrekt door tussenkomst van het federale Departement van Justitie in Washington. In dit geval zal dan ook geen sprake kunnen zijn van een wijziging van strafeisen in de zin dat alsnog de doodstraf wordt geëist. De voorzieningenrechter te Den Haag heeft bij kort gedingvonnis van 21 november 2014 geoordeeld dat ik op goede gronden heb aangenomen dat strafrechtelijke vervolging in de VS, voor het delict in verband waarmee uitlevering is verzocht, niet zal leiden tot het opleggen van de doodstraf.
Klopt het dat de strafeisen in Texas in de praktijk kunnen veranderen waardoor alsnog de doodstraf geëist kan worden? Zijn u hier voorbeelden van bekend?
Zie antwoord vraag 2.
Is het in dit specifieke geval waar dat de ingeschakelde psychiater, die concludeerde dat uitlevering geen aanzienlijke gezondheidsschade voor de verdachte zal meebrengen, de verdachte niet zelf heeft onderzocht? Zo ja, welke gevolgen heeft dit (mogelijk) voor de oordeelsvorming?
De verdachte is in persoon onderzocht door een psychiater van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie (NIFP). De voorzieningenrechter heeft in het onder antwoord 3 genoemde vonnis geoordeeld dat deze wijze van beoordeling zorgvuldig en rechtmatig was.
Wat is het beleid van het kabinet aangaande uitlevering van personen die verdacht worden van misdrijven waarvoor de doodstraf opgelegd kan worden? Onder welke voorwaarden wordt in dergelijke gevallen onvoldoende belemmering voor uitlevering gezien?
In artikel 8 van de Uitleveringswet is bepaald dat uitlevering niet plaatsvindt indien de doodstraf is gesteld op het feit waarvoor de uitlevering is gevraagd, tenzij voldoende is gewaarborgd dat die straf niet ten uitvoer zal worden gelegd. Dit betekent dat in alle gevallen waarin de doodstraf dreigt, Nederland van het verzoekende land een ondubbelzinnige garantie verlangt dat deze straf niet zal worden opgelegd. Blijft een dergelijke toezegging uit, zal uitlevering worden geweigerd.
Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
Hoe verhoudt het uitleveren van personen aan landen waar de doodstraf mogelijk wordt opgelegd zich tot het Europees en het Nederlands recht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met de uitspraak van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) d.d. 4 september 2014, waarin het Hof oordeelde dat uitlevering van een Tunesiër in strijd was met artikel 3 EVRM omdat hem in de VS een levenslange gevangenisstraf boven het hoofd hing én de VS geen adequate herzieningsprocedure kent?2 Wat is uw reactie op deze uitspraak? Deelt u de mening dat in het licht van deze uitspraak het uitleveren van personen aan de VS,terwijl de doodstraf dreigt, ook strijdig is met onder andere artikel 3 EVRM?
Ik ben bekend met deze uitspraak. In het onderhavige geval van uitlevering van een Amerikaan aan de VS is geen sprake van een levenslange gevangenisstraf. Er is wel sprake van een regime inzake vervroegde invrijheidstelling dat voldoet aan de eisen die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens daaraan stelt in het genoemde arrest, aangezien voorwaardelijke invrijheidstelling kan plaatsvinden op basis van objectieve, vooraf bepaalde criteria. Ik deel de mening derhalve niet dat deze uitlevering strijdig is met de verplichtingen die uit het EVRM voortvloeien.
Deelt u de mening dat Nederland geen personen zou moeten uitleveren aan landen als zij mogelijk de doodstraf opgelegd zullen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat een agentenmepper een lagere straf heeft gekregen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit bericht en klopt hetgeen in dit bericht vermeld wordt?1
De rechter betrekt alle omstandigheden bij zijn oordeelsvorming. De rechter is daarin onafhankelijk. Het is dan ook niet aan mij om te oordelen over de vraag of omstandigheden relevant zijn en hoe ze in een specifieke zaak door de rechter gewogen dienen te worden.
Bent u het ermee eens dat er geen enkel verband bestaat tussen het feit dat deze 20-jarige man schulden heeft en het feit dat deze man een agent heeft mishandeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de afspraken van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS)2 voor de straftoemeting bij geweld tegen en bedreiging en belediging van politieagenten en hulpverleners in de praktijk blijkbaar niets voorstellen, aangezien de rechter volgens de wet rekening moet houden met alle omstandigheden van het geval, zelfs als deze omstandigheden in geen enkel verband staan tot het strafbare feit? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het formuleren van de strafeis en het opleggen van een straf betreft maatwerk. Zowel bij het bepalen van de strafeis door de officier van justitie als bij het opleggen van de straf door de rechter wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval.
Bij vervolging wegens agressie en geweld tegen werknemers in een publieke functie, geldt conform de strafvorderingsrichtlijn van het Openbaar Ministerie een verhoging van de strafeis van 200%. In de uiteindelijke strafeis van de officier van justitie wordt daarnaast rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van de verdachte.
Uit het Intervict-onderzoek van 2012 blijkt dat, daar waar het gekwalificeerde geweldsdelicten betreft, de rechter in 90% van de gevallen de strafeis van de officier van justitie volgt.
Bent u bereid de wet zodanig te wijzigen dat omstandigheden die niets met het strafbare feit te maken hebben, en onder de verantwoordelijkheid van de delinquent vallen, buiten beschouwing moeten blijven van de omstandigheden van het geval?3 Deelt u de mening dat wanneer een rechter de omstandigheid dat de verdachte/dader financiële schulden heeft als omstandigheid van het geval meeweegt, in dat geval naast een lage(re) boete minimaal een celstraf zou moeten opleggen? Zo nee, waarom niet?
Nee, een basisbeginsel van onze democratische rechtstaat is dat de rechter onafhankelijk een beslissing neemt die niet alleen aan de wet voldoet, maar die ook redelijk en billijk is. Dit laatste komt onder andere tot uitdrukking in de ruimte die de rechter heeft om de omstandigheden van het geval en de persoon van de verdachte mee te wegen.
Ik treed niet in een oordeel over een door de rechter op te leggen straf in een specifiek geval.
De bezuinigingen op de gefinancierde rechtsbijstand die volgens strafrechtadvocaten tot klassenjustitie leiden |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Strafrechtadvocaten vrezen klassenjustitie»?1
Ik heb van dat bericht kennis genomen. Hoewel ik signalen uit de advocatuur uiteraard serieus neem, vrees ik geen klassenjustitie.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van de enquête waaruit blijkt dat 78 procent van de advocaten die in grote complexe strafzaken zijn gespecialiseerd zegt minder op basis van toevoeging (gesubsidieerde rechtsbijstand) te zullen gaan werken, ten gunste van betalende cliënten, en dat 16 procent helemaal geen gesubsidieerde rechtsbijstand zegt te gaan verlenen? Wat is uw reactie op de stelling dat zij door de bezuinigingen en de lagere voorgestelde tarieven nauwelijks nog uit de kantoorkosten komen zodat dit werk voor minder of onvermogende cliënten niet langer rendabel is?
Advocaten zijn vrije beroepsbeoefenaars. Het is derhalve een advocaat zelf die beslist hoe hij zijn bedrijfsvoering inricht. Dat geldt voor alle advocaten, ook voor hen die binnen het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand werkzaam zijn. Zij kunnen ervoor kiezen zich deels toe te leggen op de verlening van rechtsbijstand aan minder draagkrachtigen, maar ook om dat uitsluitend te doen. Binnen de gesubsidieerde rechtsbijstand kunnen zij ervoor kiezen zich te beperken tot een bepaald soort zaken, bijvoorbeeld bewerkelijke strafzaken. Ontwikkelingen binnen en buiten het stelsel kunnen aanleiding vormen om een bedrijfsvoeringsmodel bij te stellen. Denkbaar is bijvoorbeeld dat advocaten hun praktijk verbreden of besluiten zich te verenigen in één kantoor om zo de kantoorkosten te kunnen delen.
Ten aanzien van advocatenkantoren die ervoor hebben gekozen zich volledig toe te leggen op de verlening van rechtsbijstand aan minderdraagkrachtigen, merk ik op dat het huidige stelsel noch het nieuwe stelsel specifiek tot doel heeft kantoren te doen inrichten die zich uitsluitend op de sociale advocatuur richten. Dit betreft als gezegd een keuze die aan de advocaat zelf is. Dat neemt echter niet weg dat van belang is dat er op terreinen die naar hun aard geheel of nagenoeg geheel worden bestreken door de gesubsidieerde rechtsbijstand – bijvoorbeeld het strafrecht – voldoende aanbod blijft van gekwalificeerde advocaten die bereid zijn deel te nemen aan het stelsel.
De bijstelling van de vergoeding voor bewerkelijke strafzaken is naar mijn mening echter niet van een dergelijke orde van grootte dat die, eventueel met enige aanpassing in de bedrijfsvoering, prohibitief is voor het voortzetten van die gespecialiseerde praktijk. Ik verwacht dan ook dat de gespecialiseerde strafrechtsadvocaten voldoende in staat zijn om op de ontwikkelingen in te spelen. Ik verwijs voorts naar mijn antwoord op vraag 7.
Is deze ontwikkeling door u beoogd met deze bezuinigingen? Zo ja, wat is hiervoor de motivering? Zo nee, ziet u nog mogelijkheden dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het redelijk om het uurtarief voor complexe strafzaken te laten dalen met 11,2 procent?
Allereerst merk ik op dat ik mij niet herken in een verlaging van 11,2% als gevolg van het Besluit houdende wijziging van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 in verband met de invoering van enige maatregelen in het kader van de stelselvernieuwing gesubsidieerde rechtsbijstand (het ontwerpbesluit). De generieke vergoeding per punt wordt in dat besluit, waarvan de beoogde inwerkingtreding 1 januari 2015 is, verlaagd met 35 eurocent naar € 105,61. Procentueel betreft dat een verlaging van 0,33%. Voor bewerkelijke strafzaken wordt de vergoeding per punt per 1 januari 2015 voorts verlaagd met 4,5%. De totale verlaging voor bewerkelijke strafzaken bedraagt daarmee 4,8% ten opzichte van het vigerende puntentarief van € 105,96. Het basisbedrag per punt voor die zaken komt daarmee te liggen op € 100,86. Daarmee blijft de basisvergoeding per punt ook voor bewerkelijke uren boven de 100 euro.
De achtergrond van de verlaging van 4,5% is de volgende. In het door mij oorspronkelijk beoogde pakket aan maatregelen van de stelselvernieuwing, dat zijn weerslag kreeg in mijn brief van 12 juli 2013 (Kamerstuk 31 753, nr. 64), was een verlaging van de vergoeding van bewerkelijke zaken opgenomen van een derde. Hierop kwam veel kritiek. Dat gold ook voor de andere maatregel die zag op het strafrecht, de verlenging van de piketfase. Ik ben toen in gesprek gegaan met de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten (NVSA), om mogelijke alternatieven te verkennen. Daarbij heeft als voorwaarde steeds gegolden dat die tot een gelijke besparing leidden binnen het betreffende rechtsgebied. Nu het bestuur van de NVSA zelf alternatieven aandroeg die aan die voorwaarden voldeden, kon ik die voor de door mij beoogde maatregelen in de plaats stellen. Een en ander heb ik geschetst in mijn brief van 18 februari jl. (Kamerstuk 31 753, nr. 70).
Het voorstel van het bestuur van de NVSA hield mede in om een aantal forfaitaire vergoedingen in het strafrecht bij te stellen. Eén van de voorgestelde bijstellingen betrof een verlaging van de vergoeding voor de ondertoezichtstelling. Hierop werd tijdens de consultatie forse kritiek geuit. Die kritiek heb ik ter harte genomen; ik heb die verlaging teruggedraaid.
Hiermee ontstond echter een tekort in de besparingen ter hoogte van € 1,4 miljoen binnen het strafrecht. Bij het uitblijven van andere alternatieven heb ik compensatie gezocht in de vorm van een beperkte verlaging van de vergoeding voor extra uren in bewerkelijke strafzaken met 4,5%. Die verlaging acht ik redelijk.
Voorts hecht ik eraan op te merken dat de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) noch het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr 2000) een uurtarief kent. De Wrb wordt gekenmerkt door een forfaitaire vergoedingensystematiek. Dit houdt in dat een vergoeding wordt vastgesteld op basis van de gemiddelde tijdsbesteding aan een bepaald type zaak. Wanneer een zaak echter bijzonder bewerkelijk is kan een advocaat bij de raad voor rechtsbijstand een verzoek indienen voor een aanvullende vergoeding. De grens hiervoor is het moment waarop het aantal aan de zaak bestede uren rechtsbijstand hoger is dan drie maal het aantal punten dat staat voor de betreffende zaak. Indien dat verzoek wordt gehonoreerd, krijgt de advocaat vanaf de genoemde grens een uurvergoeding die gelijk is aan de vergoeding per punt. Bewerkelijke uren vormen daarmee de uitzondering op het forfaitaire stelsel.
Waarom zouden volgens u de gespecialiseerde strafrechtadvocaten minder moeten verdienen dan generalisten?
De impliciete stelling uit deze vraag is geen onderdeel van mijn overwegingen geweest om te komen tot een beperkte verlaging van de vergoeding voor bewerkelijke strafzaken. Ik herken mij dan ook niet in die stelling.
Aanleiding om de bewerkelijke zaken binnen de vernieuwing van het stelsel te adresseren, was dat de kosten van dat soort zaken de afgelopen jaren fors zijn gestegen. Hoewel bewerkelijke zaken in alle rechtsgebieden voorkomen, ziet verreweg het grootste deel, circa 90%, op het strafrecht. In 2007 kostten strafrechtelijke bewerkelijke zaken in totaal circa € 28,7 miljoen. In 2013 was dat € 46 miljoen. Dat is een stijging van ruim zestig procent. In mijn brief van 12 juli 2013 gaf ik reeds aan dat een advocaat in een bewerkelijke zaak vanaf het moment dat de bewerkelijke uren worden vergoed de zekerheid heeft dat elk uur voor vergoeding in aanmerking komt.
Wat zijn volgens u de mogelijke gevolgen van de ontwikkeling dat strafrechtadvocaten die in grote complexe strafzaken gespecialiseerd zijn minder op basis van toevoeging zullen gaan werken voor de cliënten die niet in staat zijn zelf de kosten voor de advocaat te betalen?
Zoals ik in mijn antwoord bij vraag 2 heb aangegeven verwacht ik dat dat de advocatuur in staat zal zijn om in te spelen op ontwikkelingen binnen en buiten het stelsel, en dat de verlaging van de vergoeding voor bewerkelijke uren in strafzaken geen beletsel zal zijn om dergelijke zaken in de toekomst te blijven doen.
Daarbij merk ik op dat het aantal advocaten dat een praktijk voert die nagenoeg uitsluitend bestaat uit bewerkelijke strafzaken gering is. In 2013 hebben circa 50 advocaten meer dan 1.000 bewerkelijke uren gedeclareerd op het terrein van het strafrecht. Zij ontvingen allen € 135.000 of meer aan vergoedingen voor bewerkelijke uren. Al deze advocaten declareerden daarnaast uren uit «reguliere» zaken, waardoor het totaal aan vergoedingen dat zij ontvingen aanzienlijk hoger lag. Iedere advocaat die meer dan 1.000 bewerkelijke uren gedeclareerd heeft, ontving – bewerkelijke uren en forfaitaire vergoedingen opgeteld – in totaal € 150.000 of meer aan vergoedingen, met als hoogste totale vergoeding circa € 486.000.
Deelt u de zorg dat de verdediging in grote complexe strafzaken niet langer door specialisten maar steeds meer door generalisten zal worden gedaan? Ziet u hiermee ook het risico dat de kans op onterechte veroordelingen zal toenemen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de effecten van deze bezuinigingen nader te onderzoeken alvorens deze bezuinigingen en de algemene maatregel van bestuur door te voeren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Gelet op hetgeen ik hier boven heb uiteen gezet, zie ik daartoe geen aanleiding.
Diverse ontwikkelingen en reorganisaties in de strafrechtketen en de gevolgen hiervan voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit |
|
Nine Kooiman (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat de bovenregionale recherche wordt opgeheven in Brabant en Zeeland en dat de capaciteit van deze teams terecht komt in het op te richten «Team ondermijning»? Zo nee, gaat de oprichting van het «Team ondermijning» ten koste van de recherchecapaciteit aldaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nationale Politie(NP) kent geen bovenregionale recherche meer. Dat ziet u terug in het inrichtingsplan van de NP. Het bevoegde gezag in Zuid Nederland heeft, naar aanleiding van signalen over de aard, ernst en omvang van met name hennepteelt en de productie van synthetische drugs in Zuid-Nederland, besloten meer capaciteit in te zetten op de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. In de eenheden Zeeland West-Brabant, Oost Brabant en Limburg gaan ondermijningsteams aan de slag. Vanuit onder andere deze eenheden wordt in het kader van deze intensivering specifieke capaciteit aangewezen voor de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit (in totaal 125 medewerkers). De prioriteiten van de ondermijningsteams in Zuid-Nederland liggen bij het bestrijden van synthetische drugs en hennep (ik verwijs verder naar mijn brief hierover aan uw Kamer van 4 september 2014). Andere landelijke prioriteiten, zoals de aanpak van woninginbraken, blijven onverkort van kracht. Er wordt gedaan wat nodig is en dat ondersteun ik.
Is het waar dat, in ieder geval in Brabant, de prioriteiten bij deze Teams ondermijning, komen te liggen bij het bestrijden van synthetische drugs, hennep en criminele motorbendes? Wat gebeurt er met de vorige prioriteiten van de voormalige bovenregionale recherche, zoals het aanpakken van skimming, woninginbraken, plofkraken en andere vormen van mobiel banditisme? Hoe wordt de continuïteit van deze aanpak gewaarborgd, zoals het zicht op de daders en de werkwijzen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat het Team Bijzondere Zaken van het Openbaar Ministerie (OM), dat zware en gebiedsoverstijgende criminaliteit onderzocht, is opgeheven? Bent u bekend met het feit dat er grote werkdruk is bij de officieren van justitie die zich hiermee (gespecialiseerd) bezig hielden en die zich nu ook weer moeten richten op de weekdienst, ZSM-zaken en andere voorkomende werkzaamheden?
Nee, het voormalige Team Bijzondere Zaken is samengevoegd met het voormalige Team Maatwerkzaken en heet nu afdeling Onderzoek.
Het klopt dat het OM voor de opgave staat om prestaties te blijven leveren terwijl tegelijkertijd invulling wordt gegeven aan taakstellingen. Het OM is daarop voorbereid.
Bent u bereid te bezien of de zorgen terecht zijn die in ieder geval in Brabant leven ten aanzien van de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit, in het bijzonder met betrekking tot de verminderde beschikbaarheid van de officieren van justitie voor overleg over lopende zaken?
De instelling van ondermijningsteams bij de politie gaat gepaard met een intensivering aan OM-zijde. Die zal ten goede komen aan de beschikbare tijd van officieren van justitie voor zowel integraal (casus)-overleg als voor de behandeling van zaken.
Verder zijn er diverse trajecten1 in gang gezet om de werkprocessen binnen het OM alsmede in de samenwerking met ketenpartners te stroomlijnen, en beter gebruik te maken van tijdbesparende instrumenten op het gebied van digitalisering. Hierdoor kunnen officieren van justitie meer tijd besteden aan het leiden van onderzoeken en het bewaken van de kwaliteit daarvan.
Is deze reorganisatie een gevolg van de bezuinigingen op het OM? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen sprake van reorganisatie. Het betreft een weloverwogen herverdeling van capaciteit. Met de intensivering van de aanpak van ondermijning wordt voor een periode van twee jaar capaciteit vrijgemaakt om deze groeiende problematiek op een effectgerichte wijze te bestrijden.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor de kwaliteit van de opsporing als de werkdruk op het OM toeneemt en de beschikbare tijd van een officier van justitie voor een zware zaak afneemt?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de gevolgen van deze reorganisatie voor het langer door rechercheren op criminelen die in samenwerkingsverbanden strafbare feiten plegen? Als er vaker wordt gekozen voor de «korte klap», zoals het oprollen van een drugslab, wordt er daarna nog wel aanvullend onderzoek gedaan, zoals het door rechercheren op geldstromen? Kunt u verzekeren dat bij ieder strafbaar feit zo mogelijk ook crimineel geld wordt afgepakt?
Deze weloverwogen herverdeling heeft geen gevolgen voor het lange door rechercheren op criminelen die in samenwerkingsverbanden strafbare feiten plegen. De zogenaamde «korte klap»-interventies vanuit de ondermijningsteams zijn een aanvulling op de bestaande interventies zoals lang lopende onderzoeken. Het effect van alle interventies zal hiermee worden vergroot. De kortdurende strafrechtelijke interventies vanuit de intensivering zullen worden gericht op criminelen die in samenwerkingsverbanden strafbare feiten plegen. Het afpakken van crimineel vermogen heeft een zeer prominente plek binnen de aanpak van de georganiseerde criminaliteit. Hierbij worden naast de strafrechtelijke afpakmogelijkheden over de volle breedte mogelijkheden benut. De Belastingdienst kan bijvoorbeeld aanslagen opleggen en gemeenten kunnen uitkeringen stopzetten.
Hoe beoordeelt u het feit dat personen die verdacht worden van bijvoorbeeld een groot aantal inbraken, op de strafzitting doorgaans slechts geconfronteerd worden met maximaal drie «uitgewerkte» inbraken in de tenlastelegging? Welke oorzaken zijn er voor de werkwijze dat al die andere verdenkingen van strafbare feiten slechts «ad info» worden gevoegd? Waar is deze werkwijze op gebaseerd en waar is deze beschreven?
In het Landelijk strafprocesreglement voor de rechtbanken en het Openbaar Ministerie (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) zijn afspraken gemaakt over de wijze van behandeling van strafzaken door de rechtbanken en het Openbaar Ministerie. Voor zowel zittingen van de politierechter als van de meervoudige kamer is afgesproken dat per dagvaarding niet meer dan vijf feiten (exclusief ad informandum gevoegde zaken) worden opgenomen. Het opnemen van meer dan vijf feiten op de dagvaarding gebeurt uitsluitend in overleg met de sector strafrecht in verband met de behandeltijd. Om proceseconomische redenen is de mogelijkheid tot voeging ad informandum ingevoerd, waarbij het OM een strafbaar feit zonder tenlastelegging bij een andere zaak voegt, met als doel de rechter in staat te stellen bij de bepaling van een strafmaat rekening te houden met de gevoegde zaak. Deze praktijk is reeds in 1979 door de Hoge Raad aanvaard (Hoge Raad 13 februari 1979, NJ 1979, 243).
Als daartoe aanleiding bestaat worden door het OM, bijvoorbeeld in het kader van de aanpak van woningbraken, meer dan de genoemde vijf strafbare feiten tenlastegelegd op de dagvaarding. Uit navraag bij de parketten blijkt dat er geen problemen ervaren worden bij laatstgenoemde werkwijze.
Heeft de beperking in het aantal tenlasteleggingen te maken met beperkingen aan de kant van het OM, de zittingscapaciteit bij de rechterlijke macht, of beide?
Aan deze werkwijze, die reeds meer dan 35 jaar wordt gehanteerd, liggen proceseconomische redenen ten grondslag, zowel voor het OM als voor de rechterlijke macht. Het OM behoeft niet meer alle begane feiten afzonderlijk ten laste te leggen en vermeldt de als ad informandum gevoegde feiten in de dagvaarding met een korte kwalitatieve omschrijving, de plaats van het delict en de pleegdatum. De rechter zal zich ervan vergewissen dat de verdachte de ad informandum tenlastegelegde feiten heeft bekend. Hij kan met deze feiten rekening houden bij de strafoplegging en hoeft niet meer alle bewijsmiddelen van de betreffende feiten te benoemen en uit te werken. Deze werkwijze leidt tot een besparing van voorbereidings- en zittingstijd voor zowel het OM als de rechtbank.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor de mogelijke strafmaat, nu de ernst van de gepleegde misdrijven niet voldoende tot uitdrukking komt en het «stapelen» van straffen minder goed mogelijk wordt? Is het waar dat aan deze werkwijze tevens negatieve gevolgen kleven voor de slachtoffers van de strafbare feiten die, al dan niet uit efficiencyoverwegingen, niet op de tenlastelegging terecht zijn gekomen? Hoe beoordeelt u dit?
Zoals hiervoor toegelicht kan de rechter bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met de ad informandum gevoegde feiten.
Voor slachtoffers van strafbare feiten heeft deze werkwijze geen gevolgen. Sinds de invoering op 1 januari 2011 van de Wet versterking positie slachtoffers in het strafproces van 17 december 2009 (Stb. 2010, 1) is voeging als benadeelde partij alsmede oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ook mogelijk in zaken die ad informandum bij de tenlastelegging worden vermeld.
Bent u bekend met het feit dat de zittingscapaciteit bij rechtbanken soms dusdanig beperkt is, dat grote zaken (zogenaamde megazaken) soms nauwelijks gepland kunnen worden binnen een redelijke termijn, met als gevolg dat verdachten soms op vrije voeten worden gesteld omdat de hechtenis niet langer verlengd kan worden? Wat vindt u hiervan? Gaat u maatregelen nemen om deze druk op de zittingscapaciteit te verlichten?
Van het Openbaar Ministerie noch de Raad voor de rechtspraak heb ik voorbeelden van dergelijke gevallen vernomen.
Deelt u de mening dat de rechercheur een cruciale schakel is in de opsporing? Vindt u dat dit voldoende tot uitdrukking komt in het salaris? Bent u bekend met het feit dat het vak van rechercheur thans onvoldoende aantrekkelijk wordt gevonden? Ziet u mogelijkheden hier verbeteringen aan te brengen?
Ja, de rechercheur is een cruciale schakel binnen de opsporing en dit komt voldoende tot uitdrukking in het salaris. Mij zijn geen signalen bekend dat het vak van rechercheur thans onvoldoende aantrekkelijk wordt gevonden. De werkinhoud wordt in overleg met de leidinggevende samengesteld en het niveau van het salaris geeft op basis van resultaten uit onderzoeken geen reden tot het aanbrengen van veranderingen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg in de Kamer over georganiseerde criminaliteit op 30 oktober 2014?
Ja.
Het aftuigen van een tiener door dertig man |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Jongen mishandeld door grote groep»?1
Ja.
Klopt het dat de groep van verdachten voornamelijk bestaat uit personen met een Turkse achtergrond?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij meegedeeld dat de politie nog bezig is met het opsporingsonderzoek. Door tegenstrijdige getuigenverklaringen is onder meer nog niet duidelijk wat de toedracht was en wie allemaal betrokken waren. In ieder geval heeft het onderzoek geleid tot een aanhouding van een minderjarige verdachte (die niet van Turkse afkomst is). Deze verdachte is inmiddels op last van de officier van justitie heengezonden in afwachting van nader onderzoek. Voor zover thans bekend bestonden zowel de groep waarvan het slachtoffer deel uitmaakte als de groep waarvan de verdachte deel uitmaakte, uit personen met verschillende etnische achtergronden.
Zijn de laffe daders van deze groepsmishandeling inmiddels opgepakt en vastgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er al wat bekend over de aanleiding van deze bizarre mishandeling?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat er groeiende multiculturele spanningen zijn in de samenleving? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens hiertegen te treffen?
Ik onderken de maatschappelijke spanningen die zich de afgelopen tijd hebben voorgedaan. Zoals ik in mijn brief van 29 augustus2 aangaf is in Nederland ruimte voor verschillende ideologieën, denkbeelden en levensovertuigingen. Echter, wanneer de strafwet wordt overtreden kan en moet worden opgetreden.
Verder treedt de lokale driehoek op indien er sprake is van dreiging voor de veiligheid en openbare orde. Indien een dergelijke dreigende situatie ontstaat, zal onder regie van de burgemeester een casus-gericht interventieplan worden opgesteld.