Het overwegen van strafverzwarende omstandigheden bij geweld met een racistisch, antisemitisch of homofoob oogmerk |
|
Gert-Jan Segers (CU), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de mening dat de dreiging in het geval van een racistisch, religieus, homofoob of antisemitisch oogmerk bij bijvoorbeeld vernieling, mishandeling of geweld, verder reikt dan het individu waarop deze vernieling, mishandeling of geweld gericht is, doordat deze handelingen gericht zijn tegen het individu als lid van een vermeend minderwaardige groep?
Ja. Misdrijven als vernieling, mishandeling of geweldpleging maken een inbreuk op belangrijke rechtsgoederen als lijf en goed. Wanneer daarbij sprake is van een discriminatie-aspect raakt het daarnaast aan belangrijke uitgangspunten van de (pluriforme) samenleving zoals aanspraken van burgers op gelijkheid en het zijn van volwaardig burger. Discriminatie raakt zo niet alleen individuele personen, maar de gehele samenleving.
Kunt u bevestigen dat het, conform de Aanwijzing discriminatie van het openbaar ministerie (OM), in de eis betrekken van een discriminatoir aspect als strafverzwarende omstandigheid, de enige mogelijkheid is om discriminatoire motieven mee te wegen in de berechting? Klopt het dat de eis niet de gestelde maximum vrijheidsstraf die gesteld is op het betreffende commune delict te boven kan gaan?
Van belang is dat het Nederlandse strafrecht – anders dan het recht van sommige andere landen – uitgaat van algemene strafbaarstellingen. Voorzien is in een strafmaat die zo is gekozen dat ook bij de meest ernstige varianten van een bepaald misdrijf voldoende strafruimte is om een passende straf op te leggen. Dit betekent dat in het Nederlandse strafrecht relatief weinig in wettelijke strafverzwarende omstandigheden is voorzien. Deze straftoemetingsvrijheid heeft als voordeel dat steeds recht kan worden gedaan aan de concrete omstandigheden van het geval, zonder dat verschillende aanvullende omstandigheden ook hoeven te worden bewezen. Wel moet aannemelijk worden dat een dergelijke omstandigheid aanwezig was. Deze systematiek maakt het mogelijk om alle feiten en omstandigheden van het geval mee te wegen en af te wegen om zo tot een rechtvaardige straf te komen. Het gaat daarbij niet alleen om een bepaalde intentie of achterliggend oogmerk van de verdachte, maar ook andere omstandigheden, zoals de verdere toedracht van het feit en de toegebrachte schade.
Wanneer een discriminatie-aspect als motief of als aanleiding heeft meegespeeld bij het plegen van een commuun delict als mishandeling, openlijke geweldpleging, eenvoudige belediging, vernieling en brandstichting, maar ook doodslag (of waarbij van een discriminatie-aspect gebruik is gemaakt om het feit indringender te plegen), dan is dit wel degelijk strafverzwarend. Er is dan sprake van een zogeheten CODIS-feit (een commuun feit met een discriminatie-aspect), waarvoor door de officier van justitie in zijn requisitoir een strafverhoging van 50% of 100% wordt geëist ten opzichte van de «normale» strafeis. Deze verhoogde strafeis kan het wettelijk strafmaximum niet overschrijden. Het is vervolgens aan de rechter om deze verhoogde strafeis en het discriminatoire aspect te betrekken bij de straftoemeting.
In hoeveel gevallen wordt de aanwezigheid van een discriminatoir aspect door de strafrechter beschouwd als strafverzwarende omstandigheid? Welke moeilijkheden ondervinden strafrechters in de praktijk om de aanwezigheid van een dergelijk discriminatoir aspect bewezen te verklaren?
Het is tot op heden niet mogelijk gebleken deze vraag te beantwoorden. In de WODC-studie «Discriminatie: van aangifte tot vervolging. De gang van discriminatiezaken door de strafrechtketen» (2015), werden in de bestudeerde dossiers geen passages aangetroffen waarin de rechter expliciet had aangegeven dat de straf zwaarder was uitgevallen vanwege het discriminatoire karakter van het feit. Dit wil, aldus het rapport, niet zeggen dat het discriminatoire karakter van een feit geen rol speelt in de straftoemeting, maar het was in ieder geval niet gedocumenteerd in het strafdossier. In aanvulling daarop kan worden gewezen op een aantal recente uitspraken, waarin de rechter wel degelijk het discriminatoire aspect expliciet heeft genoemd bij de oplegging van de straf. Ik verwijs naar Rechtbank Amsterdam 9 maart 2018, ECLI:NL:RBAMS:1329, 1330 en 1331.
Klopt het dat de European Commission against Racism and Intolerance (ECRI) in het verleden de Nederlandse regering heeft geadviseerd een strafrechtbepaling, waarin racistische motieven worden aangemerkt als strafverzwarende omstandigheid, in te voeren? Zo ja, wat is de reactie van de Nederlandse regering hierop geweest?
Het klopt dat ECRI dit heeft geadviseerd. De reactie was destijds dat het kabinet geen toegevoegde waarde zag in het opnemen van een racistisch of discriminatoir motief als strafverzwarende omstandigheid, omdat de systematiek van straftoemeting naar het oordeel van het kabinet voldoende uitvoering gaf aan hetgeen met de aanbeveling van het Comité wordt beoogd.1
Met de vragenstellers ben ik van mening dat het van belang is dat een discriminatie-aspect meegewogen wordt bij de straftoemeting en dat een duidelijk signaal wordt afgegeven aan daders en samenleving dat dergelijk gedrag niet geaccepteerd wordt. Het strafrecht heeft ook een normerende rol. Daarom wil ik opnieuw kijken naar hoe hieraan invulling kan worden gegeven. Graag verwijs ik naar de brief die ik vandaag over dit onderwerp aan uw Kamer heb toegezonden.
Deelt u de mening dat het opnemen van een discriminatoir oogmerk, zoals gericht tegen ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht, seksuele gerichtheid of handicap, als strafverzwarende omstandigheid bij het plegen van commune delicten in het Wetboek van Strafrecht een duidelijke norm stelt en een preventieve effect kan hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid voorstellen te doen tot het opnemen van een strafrechtbepaling waarin discriminatoire motieven worden aangemerkt als een strafverzwarende omstandigheid en leiden tot een verhoging van de straf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het afnemen van bloed van een overleden potentieel verdachte |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Geen bloedonderzoek bij Poolse spookrijder»1 en «Dranktest op dode»2?
Ja.
Deelt u de mening dat slachtoffers of nabestaanden ook in het geval dat een mogelijke verdachte van een strafbaar overleden is, toch vragen kunnen hebben over de toedracht van dat strafbaar feit? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In mijn beantwoording van Kamervragen van het lid Van Oosten (VVD) over de controle op drank c.q. drugsgebruik bij de overleden veroorzaker van een gruwelijk ongeval, ben ik uitgebreid ingegaan op deze problematiek.3 Ik verwijs naar die beantwoording. In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering wordt gekeken naar de mogelijkheden om uitdrukkelijk in het nieuwe wetboek neer te leggen dat onder bepaalde voorwaarden onderzoek kan worden gedaan met betrekking tot het lichaam van een overleden verdachte of een overleden slachtoffer. Dat onderzoek kan bijvoorbeeld uit een sectie, een scan van het lichaam, het afnemen van celmateriaal voor DNA-onderzoek of een gebitsonderzoek bestaan.
Deelt u de mening dat het in het belang van slachtoffers en nabestaanden kan zijn om dergelijke vragen beantwoord te krijgen, ook als daarvoor bloed van de overleden verdachte moet worden afgenomen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er wet- of regelgeving die het afnemen van bloed van een overleden verdachte verhindert of ontbreekt er wet- of regelgeving om dat mogelijk te maken? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit wel mogelijk moet worden gemaakt en hoe gaat u dit bewerkstelligen? Indien u dit niet wilt mogelijk maken, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het investeren van afgepakt crimineel geld in wijken |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aboutaleb: crimineel geld terug naar wijken»?1
Ja.
Deelt u de mening van de burgemeester van Rotterdam dat «een deel van de opbrengst die door ondermijnende activiteiten van criminelen zijn afgepakt, teruggeven zouden moeten worden aan de wijken waar het geld en de goederen in beslag worden genomen»? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en hoe gaat u dan wel voor aanvullende financiering zorgen voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit?
Het voorstel van burgemeester Aboutaleb is, hoe sympathiek ik de gedachte ook vind, een onwenselijke manier voor het financieren van de aanpak van maatschappelijke problemen. Er kleven meerdere zwaarwegende bezwaren aan.
Bovenal zou ik investeringen in wijken niet afhankelijk willen maken van het aldaar afgepakt vermogen van criminelen, waardoor er voor wijken waar geen afgepakt crimineel vermogen is aangetroffen, minder middelen beschikbaar zijn. De investeringen in wijken moeten gedaan worden omdat we ze nodig achten. Afgepakt crimineel vermogen dient in eerste instantie, indien mogelijk, terug te worden gegeven aan de slachtoffers.
Daarnaast bestaat het risico dat er op selectieve wijze wordt omgegaan met het afpakken van crimineel vermogen. Een ander nadeel is dat door deze wijze van herinvesteren middelen worden onttrokken aan het reguliere besluitvormingsproces door het kabinet en uw Kamer over de Rijksbegroting. Tot slot wil ik uw Kamer erop wijzen dat dit kabinet in de begrotingsregels heeft vastgelegd dat mutaties in de opbrengsten vanuit het afgepakte criminele vermogen ten bate of ten laste komen van de algemene middelen in plaats van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.2
Ten aanzien van de aanpak van ondermijnende criminaliteit is het Landelijk Strategisch Overleg Aanpak Ondermijning (LSOAO) – waarin ook de regioburgemeesters zijn vertegenwoordigd – op dit moment bezig een advies aan mij op te stellen over een optimale besteding van het ondermijningsfonds van
€ 100 mln. en de structurele reeks van € 10 mln. Daarnaast wordt thans geïnvesteerd in de versterking van de politie (€ 267 mln. structureel), hetgeen mede tot een versterking van de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit moet leiden.
Deelt u voorts de mening van de burgemeester van Rotterdam en het openbaar ministerie (OM) dat door middel van het teruggeven van afgepakt geld aan de wijken een signaal kan worden afgegeven dat criminaliteit niet loont? Zo nee, waarom niet?
Het signaal dat misdaad niet loont wordt afgegeven door crimineel vermogen af te pakken en daders te bestraffen. Ik ben van mening dat investeringen in de sociale voorzieningen, het welzijn en de economische situatie in de wijk helpen bij de lange-termijn-bestrijding van criminaliteit en andere maatschappelijke problemen. Dit kabinet investeert dan ook in wijken daar waar het kan en het nodig wordt geacht. Zo worden – conform het regeerakkoord- in het kader van de aanpak van regionale opgaven ook extra middelen beschikbaar gesteld voor Rotterdam-Zuid3.
Welke rol heeft het OM bij het cadeau doen van in beslaggenomen goederen?
Voor zover met de vraag wordt gedoeld op het herinvesteren van afgepakt crimineel vermogen, kiest het OM, in afstemming met de ketenpartners en op basis van onder meer de beschikbare capaciteit en de juridische mogelijkheden, voor die afpakmogelijkheden die naar verwachting het grootste maatschappelijk effect hebben. Zo heeft het OM in 2017 het initiatief genomen om een boot, die in beslag was genomen tijdens een drugsonderzoek, aan de drugseconomie te onttrekken en beschikbaar te stellen voor de opleiding van mensen en wetenschappelijk onderzoek in Arctische gebieden. Het Openbaar Ministerie koos voor deze afdoening met het oog op maximaal maatschappelijk effect. Vanwege het buitengewone karakter van deze afdoening, kon die alleen worden gerealiseerd na instemming van de ministers van Justitie en Veiligheid en van Financiën.
Deelt u de mening van de burgemeester van Rotterdam dat er meer wettelijke mogelijkheden moeten komen teneinde informatie met andere partijen te kunnen delen die zij nu nog niet met elkaar mogen delen? Zo ja, wat gaat u doen teneinde hieraan tegemoet te komen en aan welk soort informatie denkt u? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd4, wordt in het kader van de door mij voorgenomen ondermijningswetgeving de uitbreiding van de mogelijkheden voor informatieverstrekking en verwerking tussen, binnen en door overheidsdiensten uitgewerkt. De focus van dit traject ligt in eerste instantie op de intra-gemeentelijke gegevensdeling en de rol van de burgemeester en het lokaal bestuur bij de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Zoals toegezegd zal ik uw Kamer uiterlijk 30 juni aanstaande over de voortgang hiervan informeren.5
De veroordeling van uitreiziger/jihadist Marouane Boulahyani |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de veroordeling van uitreiziger/jihadist Marouane Boulahyani?1
Ja.
Bent u bereid zorg te dragen voor denaturalisatie van deze moslimterrorist? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlanderschap kan op grond van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) worden ingetrokken als een persoon zich heeft aangesloten bij een organisatie die is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. De intrekking van het Nederlanderschap mag niet tot staatloosheid leiden. Als aan alle toepasselijke voorwaarden wordt voldaan is het intrekken van het Nederlanderschap een van de opties die ik nadrukkelijk overweeg. Wanneer het Nederlanderschap wordt ingetrokken wordt de betrokken persoon tevens ongewenst vreemdeling verklaard en gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS). Deze signalering heeft tot doel te voorkomen dat de betrokkene ongezien het Schengengebied kan inreizen. Of de betreffende bepaling uit de RWN van toepassing is op de casus van Marouane Boulahyani daar kan ik in het openbaar geen uitspraken over doen.
Deelt u de mening dat Boulahyani zijn recht heeft verspeeld om terug te keren? Hoe zorgt u er voor dat Boulahyani nooit meer voet op Nederlandse bodem zal zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het in Nederland verblijvende deel van zijn jihadnetwerk in administratieve detentie te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Administratieve detentie, in de zin van preventieve detentie zonder dat sprake is van een redelijke verdenking, past naar mijn oordeel niet in onze rechtsstaat. Artikel 5 van het EVRM biedt daar ook niet de ruimte toe (zie ook Kamerstuk 29 754, nr. 342). Indien een vermoeden bestaat dat er strafbare feiten worden gepleegd, kan door politie en het Openbaar Ministerie hiernaar onderzoek worden gedaan. Dat onderzoek kan leiden tot een strafrechtelijke vervolging en – indien daartoe aanleiding bestaat – toepassing van voorlopige hechtenis. Naast het strafrecht bestaan er bestuursrechtelijke maatregelen die de overheid kan nemen. Deze bestuursrechtelijke maatregelen zijn recent uitgebreid met de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, die reeds enkele malen is toegepast.
Het bericht 'Gevaarlijk pedohandboek ongestoord verspreid via internet' |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gevaarlijk pedohandboek ongestoord verspreid via internet»?1
Ja.
Sinds wanneer was u ervan op de hoogte dat dit handboek op internet te vinden is? Kunnen de schrijvers of bezitters van dit boek in de gaten worden gehouden zodat tenminste voorkomen wordt dat woorden in daden worden omgezet?
Sinds begin dit jaar zet ik me sterk in voor de aanpak van online seksueel kindermisbruik. De strafrechtelijke aanpak van online seksueel kindermisbruik is een prioriteit.
Naar ik heb vernomen van de politie en het OM zijn sinds de jaren negentig van de vorige eeuw handboeken bij (internationale) opsporingsdiensten bekend. Voor zover bekend bij politie en het OM bevinden de handboeken zich ook op het zogenaamde TOR-netwerk (Darkweb). De toepassing van opsporingsbevoegdheden op het Darkweb is ingewikkeld. Vanwege de anonimiteit dat het TOR-netwerk aan zijn gebruikers biedt, is het veelal onmogelijk te achterhalen door wie of op welke servers waar ter wereld dergelijke omgevingen en hun inhoud worden beheerd.
De betrokken handboeken staan op een voor iedereen toegankelijk TOR-netwerk waar iedere (niet te identificeren) gebruiker dergelijk materiaal kan uploaden, downloaden, overnemen naar een andere plaats en inzien. Dit maakt het momenteel moeilijk de betrokkenen te achterhalen en te vervolgen. Evenmin is te achterhalen wie de schrijvers van de op het TOR-netwerk verschenen handboeken zijn. De focus bij de opsporing en vervolging ligt derhalve op die gevallen waarin iemand gebruik heeft gemaakt van een handboek of informatie om kinderen seksueel te misbruiken.
Bij het Team ter bestrijding van Kinderpornografie en Kindersekstoerisme (TBKK) is expertise aanwezig om onderzoeken op het Darkweb op te starten. Voor andere criminele activiteiten, bijvoorbeeld naar drugshandel, op het Darkweb worden (complexe) onderzoeken gestart bij een ander specialistisch team van de politie.
Het wetsvoorstel computercriminaliteit III, dat op 19 juni a.s. zal worden behandeld in de Eerste Kamer, introduceert de mogelijkheid om als een webadres in Darkweb is veiliggesteld daar toch binnen te dringen en de content ontoegankelijk te maken. Hoewel dezelfde inhoud dan nog steeds op een of meerdere niet bekende plaatsen op het internet staan, wordt het dan wel gemakkelijker om aan een dergelijk gebruik van het Darkweb iets te doen.
Verder geldt dat onmiskenbare onrechtmatige of strafbare informatie op het (openbare) internet door een tussenpersoon op grond van de Gedragscode Notice-and-Take-Down (NTD-gedragscode) kan worden verwijderd. Een ieder kan een verzoek daartoe richten aan de inhoudsaanbieder (dan wel de aanbieder van een telecommunicatie-dienst op Internet). Als de gegevens niet worden verwijderd kan de officier van justitie, na machtiging daartoe door de rechter-commissaris, bevelen dat de gegevens ontoegankelijk worden gemaakt.2
Welke maatregelen heeft u genomen om de verspreiding van dit handboek zoveel mogelijk tegen te gaan? Welke maatregelen zijn überhaupt op dit punt mogelijk?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de reacties van deskundigen die stellen dat bezit van dit handboek strafbaar zou moeten zijn?
Evenals de in het bericht opgevoerde deskundigen vind ik het een slechte zaak dat dergelijke handboeken rond kunnen blijven circuleren op internet. Seksueel misbruik beschadigt het leven van een kind en diens naaste omgeving enorm. Om die reden bezie ik, als onderdeel van de hernieuwde aanpak online seksueel kindermisbruik, hoe de overheid met het bedrijfsleven (internetbedrijven) kan samenwerken om online seksueel kindermisbruik aan te pakken. Zoals toegezegd tijdens het AO zeden van 23 april jl. zal ik over de vorderingen van de publiek-private aanpak, de bestuursrechtelijke aanpak en het optimaal benutten van de strafrechtelijke mogelijkheden in september een voortgangsbrief aan uw Kamer zenden. 3
Op grond van welke wettelijke bepalingen zijn pedofielen in het Verenigd Koninkrijk veroordeeld voor bezit van dit handboek?
In Engeland, Wales en Noord-Ierland is het bezit van een voorwerp dat advies geeft over hoe kinderen seksueel te misbruiken («any item that contains advice or guidance about abusing children sexually») sinds 2015 strafbaar gesteld, op grond van artikel 69 van de Serious Crime Act 2015.4 Het Ministerie van Justitie van het Verenigd Koninkrijk heeft desgevraagd mijn ministerie bericht dat ze niet beschikken over gegevens over (het aantal) veroordelingen in 2015 en 2016.5 Dit kan worden verklaard doordat in hun systeem als iemand voor meerdere delicten wordt veroordeeld, alleen het hoofddelict wordt geregistreerd.
In Schotland is het bezit van een voorwerp dat advies geeft over hoe kinderen seksueel te misbruiken niet apart strafbaar gesteld. Wel kan iemand die een dergelijk handboek op het internet publiceert mogelijk worden vervolgd op basis van de strafbaarstelling van het ongepast gebruik van een openbaar elektronische communicatienetwerk.6 Uit hun statistieken valt volgens het Schotse Ministerie van Justitie niet te achterhalen of dit in de praktijk gebeurt.
In hoeverre acht u het mogelijk ook in Nederland dergelijke wetgeving te introduceren? Wat zou hier tegen in te brengen zijn?
Zoals uit het antwoord op vraag 5 kan worden afgeleid, is de Engelse wetgeving specifiek gericht op de strafbaarheid van het bezit van materiaal dat seksueel misbruik van kinderen kan bevorderen. De Nederlandse strafbepalingen, ook die betreffende strafbare voorbereidings- en bevorderingshandelingen, zijn generieker geformuleerd.
Zo stelt artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) onder meer het opzettelijk voorhanden hebben van informatiedragers bestemd tot het begaan van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, strafbaar. De artikelen 131 en 132 Sr stellen daarnaast verschillende vormen van het opruien tot enig strafbaar feit strafbaar, waaronder het ter verspreiding in voorraad hebben van een geschrift of afbeelding waarin tot enig strafbaar feit wordt opgeruid. Voorts bieden de artikelen 133 en 134 Sr mogelijkheden om strafrechtelijk op te treden tegen diegene die bij geschrift of afbeeldingen aanbiedt, inlichtingen, gelegenheid of middelen te verschaffen om enig strafbaar feit te plegen.
Deze generieke benadering heeft als voordeel dat zoveel mogelijk zeker wordt gesteld dat (voorbereidende of bevorderende) gedragingen waartegen strafrechtelijke bescherming dient te worden geboden, door de strafwet worden bestreken, zonder dat daarin voor elk afzonderlijk misdrijf moet worden voorzien. Het Nederlandse strafrecht biedt vooralsnog dan ook voldoende mogelijkheden om te kunnen optreden tegen de verspreiding of vervaardiging van handboeken met strafbare inhoud op het internet. Voor de introductie van nieuwe wetgeving zie ik daarom geen reden.
Het massaproces en de doodstraf voor een persfotograaf in Egypte |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving1 dat Egypte de doodstraf eist – dood door ophanging – tegen een persfotograaf?
Ik heb kennis genomen van de berichtgeving en maak mij onverminderd zorgen over de toepassing van de doodstraf in Egypte. De openbaar aanklager heeft de doodstraf geëist tegen alle verdachten in de zaak die bekendstaat als de «Raba’a sit-in dispersal case», maar er is nog geen uitspraak gedaan door de rechter.
Klopt het de betreffende fotograaf, Mohammed Abu Zaid, alias Shawkan, sinds augustus 2013 vastzit omdat hij tijdens antiregeringsdemonstraties, waarbij honderden burgerslachtoffers vielen, zijn werk deed en zaken documenteerde die niet gezien mochten worden2?
Fotojournalist Mahmoud Abu Zeid, bekend als Shawkan, is in augustus 2013 gearresteerd tijdens de ontruiming van een demonstratie op het Raba’a al-Adawiyya plein in Caïro. Hij was daar om foto’s te nemen van de demonstratie voor persbureau Demotix.
Deelt u de opvatting van Reporters Without Borders dat de doodstraf tegen een verslaggever als Shawkan volstrekt disproportioneel is, politiek gemotiveerd is en geen rechtspraak?3 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de opvatting dat de doodstraf tegen fotojournalist Shawkan disproportioneel is. Één van de Nederlandse mensenrechtenprioriteiten wereldwijd is vrijheid van meningsuiting, een belangrijke voorwaarde voor een goed functionerende democratie. Dit geldt ook voor het belang van vrije nieuwsgaring, vrije pers en de veiligheid van journalisten. Bovendien beschouwt Nederland de doodstraf als een wrede en inhumane wijze van bestraffing. De straf is onomkeerbaar. Daarnaast is nimmer bewezen dat de doodstraf afschrikwekkend werkt. Dit draagt Nederland ook uit in de dialoog met Egypte. Meest recent door de mensenrechtenambassadeur in zijn gesprek met de Egyptische onderminister voor mensenrechten in februari jl.
Is het waar dat deze vervolging plaatsvindt in een massaproces waarin zeker 500 verdachten terechtstaan? Hoe beoordeelt u de verklaring van Amnesty International, dat van de 330 reeds veroordeelde verdachten, er maar tegen twee van hen echt bewijs was?4
Mahmoud Abu Zeid is één van de 739 verdachten in de «Raba’a sit-in dispersal case». De verdachten staan terecht voor het behoren tot een verboden organisatie, verzet bieden tegen arrestatie, moord met voorbedachten rade, het vandaliseren van publiek bezit, het blokkeren van wegen, een poging om de regering met geweld omver te werpen, het verstoren van de publieke orde, bezit van vuurwapens en munitie zonder vergunning en actieve betrokkenheid bij agressie tegen burgers.
Betrokken advocaten betogen dat er schendingen van een eerlijke procesgang zijn geconstateerd. De bewijsstukken voor deze omvangrijke zaak beslaan meer dan 10.000 pagina’s, maar de rechter gaf de verdediging slechts twee weken om het pleidooi voor te bereiden. Ook weigerde de rechter om filmmateriaal af te spelen, dat door de verdediging als bewijs werd aangevoerd. Bovendien zijn getuigen achter gesloten deuren in afwezigheid van de verdachten gehoord, is het advocaten geweigerd om bepaalde vragen aan getuigen te stellen en waren getuigen in staat om elkaars getuigenissen bij te wonen, iets dat niet is toegestaan volgens de Egyptische wet. Dit zijn zorgelijke berichten.
Bent u het met uw ambtsvoorganger eens dat Egypte «mensenrechtentechnisch echt niet oké bezig is op dit moment en dat daarin stappen gezet moeten worden»?5
Ja, ik deel de zorgen van mijn ambtsvoorganger met betrekking tot de mensenrechtensituatie in Egypte. Er is sprake van een aantal zorgelijke ontwikkelingen in Egypte.
Nederland maakt zich in toenemende mate zorgen over de vrijheid van meningsuiting, waaronder vrije nieuwsgaring, vrije pers en de veiligheid van journalisten en over de vrijheid van vereniging en vergadering in Egypte. Ook zijn er zorgen ten aanzien van gedwongen verdwijningen, martelingen en het toegenomen aantal uitgevoerde doodstraffen. Nederland kaart deze zorgen in contact met de Egyptische autoriteiten aan en onderstreept de noodzaak van verbeteringen op dit gebied.
Bent u het ook eens met de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties (VN), Zeid Ra’ad Al Hussein, dat NGO’s een zeer belangrijke rol spelen in het ter verantwoording roepen van de Egyptische Staat ten aanzien van het nakomen van verplichtingen op het gebied van mensenrechten6?
Ja, die mening deel ik. Het maatschappelijk middenveld speelt een essentiële rol in het versterken van democratische processen en draagt bij aan de ontwikkeling en duurzame stabiliteit van Egypte.
Deelt u de kritiek van de Hoge Commissaris op de nieuwe wetgeving in Egypte, de zogenoemde «Law 70», die de civil society nog verder aan banden legt en mensenrechtenverdedigers nog kwetsbaarder maakt voor repressie en sancties dan ze nu al zijn?
Ja, ik deel de kritiek van de Hoge Commissaris ten aanzien van «Law 70», ofwel «de NGO-wet». Mensenrechtenorganisaties en -verdedigers staan onder druk in Egypte. Op basis van de NGO-wet, is het verrichten van politieke activiteiten en het schaden van de «nationale veiligheid, openbare orde, publieke moraal of publieke gezondheid» verboden voor NGO’s. Een speciaal in het leven geroepen autoriteit ziet hierop toe. De NGO-wet maakt het werk van civil society organisaties, waaronder ook mensenrechtenverdedigers, moeilijk.
Bent u het met de Hoge Commissaris eens dat deze wet in strijd is met de mensenrechten en deelt u diens oproep om de «Law 70» in te trekken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is ervan overtuigd dat een gezonde civil society een essentiële rol speelt bij de ontwikkeling van Egypte. Een NGO-wet zou daarom het werk van civil society organisaties moeten faciliteren in plaats van bemoeilijken. Op dit moment zijn de implementatieregels van de NGO-wet nog niet gepubliceerd, waardoor het nog niet mogelijk is om de precieze implicaties van de wet te beoordelen. Nederland draagt zorgen hierover uit in de dialoog met Egypte. Meest recent door de mensenrechtenambassadeur in zijn gesprek met de Egyptische onderminister voor mensenrechten in februari jl. Ook heeft de Nederlandse ambassadeur in Caïro namens het kabinet meermaals zorgen uitgesproken over deze wetgeving.
In hoeverre is er nog «civil society» over in Egypte, die niet onder controle van de overheid staat? Welke gevolgen heeft de vergaande repressie voor de mogelijkheden van Nederland en de Europese Unie (EU) om van de overheid onafhankelijke «civil society» te steunen, zoals vrije pers en mensenrechtenverdedigers?
Egypte kent civil society organisaties en mensenrechtenverdedigers die zich ondanks het moeilijke klimaat blijven inspannen voor verbetering van de situatie in Egypte. NGO’s die sociaaleconomische doelen nastreven lijken vooralsnog hun werkzaamheden te kunnen voortzetten.
Via het Mensenrechtenfonds steunt Nederland een aantal van deze organisaties. Ook de EU steunt via het European Instrument for Democracy and Human Rights de civil society in Egypte. Daarnaast steunt de EU ook via European Endowment for Democracy mensenrechtenorganisaties in Egypte. Het huidige klimaat maakt het in toenemende mate moeilijk om deze organisaties te blijven steunen. Het kabinet is vastbesloten om deze steun te blijven voortzetten.
Bent u bereid om Egypte bilateraal en in EU- en VN-verband aan te spreken op zijn verantwoordelijkheden om de mensenrechten te respecteren?
Ja, zie het antwoord op vraag 5.
Welke mogelijkheden ziet u daartoe binnen het EU-Associatieakkoord met Egypte en de nabuurschapsgelden? Klopt het dat nog maar een klein deel van deze nabuurschapsgelden bestemd zijn voor de «civil society»?
De Europese Unie ondersteunt Egypte financieel, met als doel democratisering en sociaaleconomische ontwikkeling in Egypte te ondersteunen, zoals ook vastgesteld in het EU-Associatieverdrag en de in 2017 vastgestelde EU-Egypte Partnerschapsprioriteiten. Daar zijn specifieke overlegstructuren aan gekoppeld, waarin belangrijke zorgpunten direct met Egypte kunnen worden besproken. Dit gebeurt onder andere op het gebied van democratie en mensenrechten.
Een significant deel van de nabuurschapsgelden is bestemd voor projecten op het gebied van mensenrechten. De projecten die worden ondersteund dragen bij aan het promoten en beschermen van civiele, politieke, sociale, economische en culturele rechten. Nederland heeft zich tijdens de onderhandelingen over de EU-Egypte Partnerschapsprioriteiten, samen met gelijkgestemde landen, in EU-kader sterk gemaakt voor het belang van het maatschappelijk middenveld in de duurzame ontwikkeling van Egypte. In de Partnerschapsprioriteiten is dan ook vastgesteld dat de EU en Egypte het maatschappelijk middenveld betrekken bij de implementatie van deze prioriteiten.
Bent u daarnaast van plan Egypte aan te spreken op de zorgwekkende positie van de Kopten, de christelijke minderheid die op grote schaal gediscrimineerd wordt en geconfronteerd met onder meer aanslagen en vernieling van Koptische gebouwen en eigendommen en gijzelingen van vrouwen7?
De situatie van de Kopten in Egypte heeft de aandacht van het Nederlandse kabinet. Nederland onderneemt concrete actie om de positie van religieuze minderheden in Egypte te verbeteren. Zo steunt Nederland de interreligieuze dialoog met projecten over godsdienstvrijheid en uitwisselingen tussen imams en priesters die zijn gericht op het kweken van tolerantie en begrip.
De discriminatie van, onteigeningen van en moordpartijen op blanke boeren in Zuid-Afrika |
|
Martijn van Helvert (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat blanke boeren in Zuid-Afrika geteisterd worden door discriminatie, onteigeningen en moordpartijen?1
De omvang en toename van het aantal geweldsdelicten en moorden in Zuid-Afrika is zorgwekkend. Zuid-Afrika heeft een van de hoogste criminaliteits- en moordcijfers ter wereld. Dit is een probleem dat zich breed in de samenleving voordoet en zowel de zwarte als blanke Zuid-Afrikanen raakt. Hoewel in absolute aantallen de meeste moorden jonge mannen in townships treffen vormen boeren in Zuid-Afrika een kwetsbare groep voor criminaliteit. In vergelijking met andere beroepsgroepen komen boeren gemiddeld zo’n viermaal vaker om bij geweldsincidenten. Dit heeft een significant effect op het aantal geweldsdelicten in rurale gebieden. Daarnaast wordt het merendeel van de grote commerciële boerderijen in Zuid-Afrika geleid door blanke Zuid-Afrikanen. In 2014 oordeelde de onafhankelijke Zuid-Afrikaanse mensenrechtencommissie (SAHRC) op basis van uitgebreid onderzoek dat in de meeste gevallen economische motieven en de afgelegen locaties van boerderijen een rol spelen bij geweldsdelicten.
Het is belangrijk dat er voldoende aandacht blijft voor de aanpak van alle vormen van criminaliteit, inclusief gericht op boeren, onafhankelijk van geslacht, ras, religie of etnische afkomst. In contacten met de Zuid-Afrikaanse autoriteiten vraagt Nederland dan ook regelmatig aandacht voor criminaliteit tegen alle bevolkingsgroepen.
Recent heeft de Australische Minister van binnenlandse zaken zijn zorgen uitgesproken over de situatie van blanke boeren in Zuid-Afrika en gesuggereerd dat zij daarom met voorrang visa zouden moeten krijgen voor Australië. Daarmee zou Australië eenzijdig een bevolkingsgroep bevoorrechten boven een andere. Op deze suggestie is Australië intussen overigens teruggekomen. Het kabinet is van mening dat visumbeleid non-discriminatoir moet zijn en zich niet speciaal zou moeten richten op blanke Zuid-Afrikanen.
De Zuid-Afrikaanse overheid draagt de primaire verantwoordelijkheid voor de veiligheid van haar eigen onderdanen. Het kabinet heeft geen reden om aan te nemen dat de Zuid-Afrikaanse overheid die verantwoordelijkheid niet serieus neemt. De Zuid-Afrikaanse politie richt een belangrijk deel van haar aandacht op rurale gebieden. Ook heeft de Zuid-Afrikaanse politie, zoals eerder aangegeven in de antwoorden van het kabinet op schriftelijke vragen van de SGP5, hiervoor een speciale strategie opgesteld. Het kabinet constateert tegelijkertijd ook dat deze aandacht niet afdoende is om de toename van geweldincidenten in rurale gebieden effectief te adresseren. Dit heeft grotendeels te maken met de schaal waarop criminaliteit in Zuid-Afrika voorkomt en de capaciteit die de politie in Zuid-Afrika tot haar beschikking heeft.
Bent u het met de Australische Minister van Immigratie eens dat blanke boeren in Zuid-Afrika in een afschuwelijke situatie verkeren en dat de wereld hier aandacht voor zou moeten hebben?2
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de brute roofmoord op een Nederlandse boer in zijn boerderij in Barberton, Zuid-Afrika?3
Ja, het kabinet is bekend met dit tragische incident.
Heeft het politieonderzoek, dat door zowel de ambassade als de Nederlandse politie op de voet gevolgd is, iets opgeleverd? Worden of zijn er daders vervolgd?
Zoals eerder aangegeven in de antwoorden van het kabinet op schriftelijke vragen van de PVV7 staat de Nederlandse politie in contact met de Zuid-Afrikaanse politie inzake de moord in Barberton. Voor het einde van deze maand treffen beiden elkaar in Zuid-Afrika om de laatste actualiteiten door te nemen. De betrokken partijen en nabestaanden worden via de gebruikelijke kanalen geïnformeerd in geval van nieuwe ontwikkelingen.
Hoe groot is de Nederlandse boerengemeenschap in Zuid-Afrika? Bent u bereid hun kwetsbare positie aan de orde te stellen bij de Zuid-Afrikaanse autoriteiten en aan te dringen op maatregelen?
De exacte omvang van de boerengemeenschap in Zuid-Afrika die in bezit is van een Nederlands paspoort is niet bekend omdat er geen verplichting geldt voor Nederlanders om zich als zodanig te registreren. Het aantal wordt geschat op enkele tientallen. Binnen de grenzen van zijn grondgebied, draagt Zuid-Afrika primair de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van deze burgers. Wanneer sprake is van een geweldsincident waar een Nederlander betrokken bij is, verleent het kabinet onder andere via de ambassade in Pretoria consulaire hulp waar nodig.
Wat vindt u ervan dat de Zuid-Afrikaanse overheidsinstanties moorden op (blanke) boeren niet separaat registreren en onderscheiden van andere moorden, en dat daarom officiële cijfers moeilijk te achterhalen zijn?
Zuid-Afrika draagt een eigen verantwoordelijk voor het verzamelen en duiden van statistieken voor de aanpak van criminaliteit. De Zuid-Afrikaanse politie verzamelt en registreert sinds 1997 statistieken met betrekking tot «farm attacks and farm murders». Het kabinet constateert echter dat in algemene zin recente betrouwbare statistieken met inbegrip van gegevens over «farm murders» een uitdaging blijven in Zuid-Afrika en dat statistieken niet altijd openbaar beschikbaar zijn.
Klopt het dat de Zuid-Afrikaanse autoriteiten altijd ontkend hebben dat moorden op blanke boeren een racistisch motief hebben? Zo ja, waar is deze aanname op gebaseerd als er niet eens officiële cijfers worden bijgehouden?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 1, 2 en 8 heeft de Zuid-Afrikaanse mensenrechtencommissie in 2014 uitgebreid onderzoek gedaan naar de veiligheid van boerengemeenschappen. Deze commissie kwam onder meer op basis van interviews met verschillende Zuid-Afrikaanse belanghebbenden, waaronder overheidsministeries, politie, boerenvakbonden en andere belangenroepen, tot de conclusie dat de hoofdoorzaak van geweldincidenten op boeren niet van racistische aard is. Dit betekent niet dat er in sommige gevallen geen sprake zou zijn geweest van een racistisch motief. In de meerderheid van de gevallen waren het echter economische motieven in combinatie met de afgelegen ligging van boerderijen die ten grondslag lagen aan een geweldsdelict. Daarmee bevestigde dit onderzoek de bevindingen van de Zuid-Afrikaanse «Committee of Inquiry». Deze commissie deed in 2003 onderzoek naar 3.544 «farm attacks» tussen 1998 en 2001. Bij 2.644 incidenten kon een motief worden vastgesteld. In circa 90 procent van deze incidenten was het motief economisch gedreven en in zeven procent een geweldsmotief. In twee procent van de incidenten speelde een politiek ofwel een raciaal motief. Er is geen reden om aan te nemen dat deze aannames en gegevens waarop de Zuid-Afrikaanse overheid geweldincidenten bestrijdt sindsdien veranderd zijn.
Blijft u, in het licht van het bovenstaande, van mening dat «de Zuid-Afrikaanse overheid zijn verantwoordelijkheid voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid en voor het (preventief) bestrijden van misdaad serieus neemt»?4 Hoe verhoudt zich dit tot de constatering van uw ambtsvoorganger dat de strategie van de Zuid-Afrikaanse politie om geweldsincidenten, waaronder moorden, in rurale gebieden te bestrijden, nog niet afdoende is geweest om de toename van deze incidenten effectief te adresseren?5
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u begrip voor de zorgen van blanke boeren, die zich gediscrimineerd voelen en vrezen voor een vergelijkbare situatie als in Zimbabwe, waar blanke boeren met grof geweld zijn verjaagd6?
In Zimbabwe heeft het landhervormingsprogramma van 2000 tot 2003 geleid tot grootschalige (vaak gewelddadige) landonteigening van voornamelijk blanke boeren. President Cyril Ramaphosa heeft publiekelijk aangekondigd dat dergelijke landonteigeningen niet geaccepteerd worden. Ondanks deze publieke toezegging blijven onder landbezitters in Zuid-Afrika zorgen bestaan. Op 27 februari jl. nam het Zuid-Afrikaanse parlement een motie aan tot een grondwetswijziging die het mogelijk moet maken grond te onteigenen zonder compensatie. Deze motie mandateert de Zuid-Afrikaanse onderzoekscommissie voor constitutionele zaken om de wenselijkheid en haalbaarheid van onteigening zonder compensatie te onderzoeken. Deze commissie heeft als opdracht brede consultaties te houden met verschillende belanghebbenden, waaronder boeren, banken, experts en investeerders. Dezelfde motie bepaalt ook dat een wetswijziging op een wijze geïmplementeerd moet worden die onder meer de agrarische productiviteit en voedselzekerheid in stand houdt. De commissie rapporteert haar bevindingen uiterlijk 30 augustus 2018 aan het Zuid-Afrikaanse parlement.
Het is daarmee in dit stadium nog te voorbarig om te concluderen of de geuite zorgen adequaat geadresseerd worden.
Hoe beoordeelt u deze vrees, nu de Zuid-Afrikaanse president Ramaphosa, met steun van het ANC en de extreemlinkse partij Economic Freedom Fighters over wil gaan tot onteigening van grond van (grotendeels blanke) boeren zonder compensatie?
Zie antwoord vraag 9.
Wat vindt u van de grondwetswijziging die daartoe wordt ingezet?7 Deelt u de opvatting dat onteigening zonder compensatie een schending is van het recht op eigendom als fundamenteel mensenrecht, zoals onder meer vervat in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Afrikaans Handvest voor de Mensenrechten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zowel de Universele Verklaring als het Afrikaans Handvest verbiedt willekeurige ontneming van eigendom. Mede in dit verband volgt het kabinet de ontwikkelingen over de voorgenomen grondwetswijziging op de voet. Op dit moment is het nog niet duidelijk hoe deze eruit zou zien en hoe deze vervolgens wordt geïmplementeerd. Het debat over de voorgenomen grondwetswijziging wordt in Zuid-Afrika openlijk gevoerd. Het kabinet omarmt dan ook de aankondiging van de Zuid-Afrikaanse President Cyril Ramaphosa tot de noodzaak voor brede en inclusieve consultaties. Het kabinet blijft Zuid-Afrika oproepen de boerengemeenschap goed op de hoogte te houden van de ontwikkelingen en eenduidig en helder te communiceren over de randvoorwaarden en gevolgen om misverstanden te voorkomen.
Bent u bereid bilateraal en in EU- en VN-verband protest aan te tekenen tegen deze voorgenomen grondwetswijziging en druk uit te oefenen op Zuid-Afrika om hiervan af te zien? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 9, 10 en 13 onderzoekt de Zuid-Afrikaanse onderzoekscommissie voor constitutionele zaken de komende zes maanden of en zo ja, hoe de Zuid-Afrikaanse Grondwet moet worden gewijzigd en zijn er brede en inclusieve consultaties voorzien. Het betreft hiermee primair een binnenlands Zuid-Afrikaans proces. Dit neemt echter niet weg dat Nederland de ontwikkelingen op de voet volgt, en op diverse niveaus met de Zuid-Afrikaanse autoriteiten in contact staat om de gevolgen van de voorgenomen grondwetswijziging voor de boeren en landeigenaren en voor het algemene investeerdersklimaat te bespreken. Daarnaast onderhoudt ook de EU nauw contact met de Zuid-Afrikaanse autoriteiten over de voorgenomen grondwetswijziging. Deze staat niet op de agenda van de Veiligheidsraad. Op de agenda van de Veiligheidsraad staan onderwerpen waarvan een meerderheid van de Veiligheidsraad-leden vindt dat er een ernstige bedreiging van de internationale vrede en stabiliteit van uitgaat. Dat is voor deze voorgenomen grondwetswijziging niet het geval. Het kabinet ziet op dit moment evenmin aanleiding de voorgenomen grondwetswijziging in andere VN-gremia te agenderen.
Deelt u de vrees dat met het groeiende geweld tegen boeren en de aangekondigde onteigening van gronden zonder compensatie, een vergelijkbare toestand dreigt zoals in Zimbabwe, met alle desastreuze gevolgen van dien voor de welvaart, de economie en de voedselvoorziening- en veiligheid in Zuid-Afrika8?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht 'Aanhoudingsverzoeken, wraking, neerleggen verdediging - recht op een eerlijk proces versus misbruik van procesrecht’ |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aanhoudingsverzoeken, wraking, neerleggen verdediging – recht op een eerlijk proces versus misbruik van procesrecht»?1
Ja.
Klopt het dat het aantal wrakingsverzoeken in strafzaken de laatste tijd toeneemt? Kunt u cijfers geven van het aantal wrakingsverzoeken van de afgelopen jaren?
Uit cijfers van de Raad voor de Rechtspraak blijkt dat het aantal wrakingsverzoeken dat jaarlijks wordt gedaan redelijk stabiel is. Ook het percentage verzoeken dat is gehonoreerd blijft door de jaren heen nagenoeg gelijk.
659
626
620
713
620
606
42
21
25
32
25
16
Deze cijfers zien op wrakingsverzoeken binnen alle rechtsgebieden en betreffen dus niet alleen het strafrecht. Deze kunnen niet worden uitgesplitst.
Klopt het dat advocaten van verdachten vaker de verdediging neerleggen? Kunt u cijfers geven hoe vaak dit is gebeurd de afgelopen jaren? Hoe vaak vindt dit plaats nadat een wrakingsverzoek ongegrond is verklaard? Valt in algemene zin iets te zeggen over de reden waarom de verdediging wordt neergelegd?
In hoeveel zaken jaarlijks de verdediging in een strafzaak wordt neergelegd, is niet als zodanig bekend. Het neerleggen van de verdediging is het gevolg van een afweging in de individuele zaak en gebeurt daarom om zeer diverse redenen. De belangrijkste redenen zijn het niet betalen van de eigen bijdrage of een verschil van inzicht tussen de verdachte en diens raadsman.
Is het voorgekomen dat de vertraging van het strafproces, door een wrakingsverzoek en/of het neerleggen van de verdediging, zo ver oploopt dat de verdachte op vrije voeten komt? Zo ja, hoe vaak is dit de afgelopen jaren gebeurd?
De beslissing over het al dan niet laten voortduren van de voorlopige hechtenis berust op een zelfstandige afweging van de rechter, die los staat van een wrakingsverzoek of het neerleggen van de verdediging. Bij het oordeel over de opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis wordt getoetst aan de wettelijke criteria, zoals het bestaan van ernstige bezwaren, en de gronden. De inhoud van deze toetsing wijzigt op zichzelf niet als gevolg van vertraging die ontstaat doordat de verdediging moet worden overgenomen door een andere raadsman.
Tijdsverloop in zijn algemeenheid kan wel een factor spelen bij die toetsing, bijvoorbeeld in het licht van artikel 67a lid 3 Sv. Deze afweging betreft evenwel een correctiegrond waarbij de duur van de voorlopige hechtenis wordt gerelateerd aan de te verwachten vrijheidsstraf.
In de wrakingsprotocollen van de gerechten is bovendien bepaald dat de rechter wiens wraking is verzocht, zich onthoudt van verdere bemoeiingen met de zaak voor zover die uitstel gedogen of door andere rechters kunnen worden verricht. Op deze manier is gewaarborgd dat er altijd tijdig een beslissing wordt genomen over het al dan niet voortzetten van de voorlopige hechtenis.
Hoe zou de rechtbank met lichtzinnige wrakingsverzoeken om kunnen gaan? Is het mogelijk dat de rechtbank deze naast zich neerlegt? Hoe kan vertraging in het strafproces worden voorkomen?
Binnen de huidige wrakingsregeling bestaat al de mogelijkheid om consequenties te verbinden aan oneigenlijk gebruik of misbruik van de wrakingsregeling. De wrakingskamer kan bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen, tenzij nieuwe feiten en omstandigheden worden aangedragen. In geval van misbruik kan zelfs worden bepaald dat een volgend verzoek helemaal niet zal worden behandeld. (artikel 515, vierde lid Wetboek van Strafvordering).
De problematiek die in het door u aangehaalde bericht wordt beschreven is bekend. Uit eerder onderzoek blijkt dat vooral onder rechters het gevoelen bestaat dat daarvan nogal eens sprake is. Zij hebben de indruk dat wraking steeds vaker wordt gebruikt als strategisch middel om de zaak te vertragen of om wraak te nemen op een individuele rechter. Als oneigenlijk gebruik wordt ook aangemerkt de inzet van het wrakingsmiddel als verkapt rechtsmiddel tegen onwelgevallige procedurele beslissingen en tussentijdse inhoudelijke keuzes van de rechter, zoals de beslissing om een bepaalde getuige niet op te roepen. Dit is reeds betrokken bij de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. In de conceptmemorie van toelichting op het conceptwetsvoorstel inzake Boek 6 (hoofdstuk 2) van het Wetboek van Strafvordering, dat op dit moment in consultatie is, wordt aangetekend dat het onwenselijk is als een oneigenlijk wrakingsverzoek wordt «beloond» met vertraging in de strafzaak. In de literatuur is daarom wel gepleit voor een aanpassing van de wettelijke regeling in die zin dat oneigenlijke verzoeken buiten behandeling kunnen worden gelaten of zonder zitting kunnen worden afgedaan. Een dergelijke voorziening is echter lastig te treffen, aangezien ook een (kennelijk) ongegrond verzoek inhoudelijk moet worden beoordeeld alvorens die conclusie kan worden genomen. Dat ligt anders bij (kennelijk) niet ontvankelijke verzoeken, waarbij het verzoek alleen op de formele vereisten wordt gecontroleerd. De oplossing om het oneigenlijk indienen van wrakingsverzoeken te ontmoedigen moet daarom veeleer worden gezocht in het voortvarend behandelen van het wrakingsverzoek. De rechtspraak heeft dit als zodanig erkend en verschillende organisatorische maatregelen getroffen. Zo zijn er gerechten die – in afwijking van vooraf ingeplande reguliere wrakingszittingen – vooral bij de behandeling van grote strafzaken ad hoc een wrakingskamer bijeenroepen. Binnen de hogere bestuursrechtspraak is dit reeds de gangbare praktijk. Hierdoor kan een wrakingsverzoek vaak binnen enkele uren of soms zelfs sneller worden behandeld.
Het neerleggen van de verdediging is uiteraard onwenselijk voor de voortgang van het strafproces, maar daarbij kan – anders dan bij wrakingsverzoeken – niet (eenvoudig) worden vastgesteld dat sprake is van misbruik van procesrecht. Er kan sprake zijn van een van de onder antwoord 3 gegeven redenen voor het neerleggen van de verdediging. Een sanctie op het neerleggen van de verdediging is daarom niet goed denkbaar.
Voorafgaand aan de totstandkoming van de voorgestelde wrakingsregeling in het wetsvoorstel tot vaststelling van Boek 6 van het gemoderniseerde Wetboek van Strafvordering, dat thans in consultatie is, hebben expertmeetings plaatsgevonden met de betrokken ketenpartners. Ik zie de consultatieadviezen met belangstelling tegemoet. Ook overigens zal ik dit onderwerp in gesprekken met Openbaar Ministerie, de rechtspraak en de advocatuur tegen het licht houden. Daarbij kan ook het neerleggen van de verdediging worden betrokken.
Bent u van mening dat er een regeling moet komen in het strafrecht over misbruik van procesrecht, om ongewenste vertragingstactieken tegen te gaan? Zo nee, welke wettelijke regelingen zijn hierop dan al van toepassing?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid bovenstaande problematiek mee te nemen in de modernisering van het Wetboek van Strafvordering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Makkelijk om aan drugs en kinderporno te komen’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Makkelijk om aan drugs en kinderporno te komen»?1
Ja.
Wat is de sanctie als er drugs wordt gevonden bij een tbs’er?
Contrabande is niet toegestaan in de kliniek. Het is aan de directeur van de kliniek om passende maatregelen te treffen tegen tbs-gestelden, wanneer zij contrabande voorhanden hebben of invoeren. Hierbij kan worden gedacht aan intrekking van verlof, overplaatsing naar een andere kliniek en/of het doen van aangifte bij de politie. De hoogte van de sanctie hangt af van de omstandigheden van het geval en de aard en het verloop van de behandeling.
Hoe kan het dat sommige personeelsleden het drugsgebruik niet altijd bestraffen en dat drugsgebruik oogluikend wordt toegestaan?
In de forensisch psychiatrische centra (hierna FPC’s) zijn drugs niet toegestaan, dus ook niet in de Van der Hoevenkliniek. Het meenemen of het in het bezit hebben van contrabande heeft altijd consequenties voor patiënten, bezoekers of medewerkers. Hierbij kan worden gedacht aan het intrekken van verlof of het overplaatsen de patiënt naar een andere afdeling of andere kliniek, de ontzegging van de toegang tot de kliniek voor bepaalde bezoekers of disciplinaire maatregelen voor medewerkers. Drugsgebruik wordt dus niet oogluikend toegestaan.
Kunt u uitleggen waarom tbs’ers die op begeleid verlof zijn geweest niet altijd worden gecontroleerd bijvoorbeeld als het druk is?
Over de controle van tbs-gestelden op contrabande zijn afspraken gemaakt met het veld. De klinieken hebben een gezamenlijk plan van aanpak opgesteld, waarin de maatregelen worden beschreven die de klinieken nemen om contrabande verder tegen te gaan. Dit plan van aanpak is begin 2016 aan uw Kamer gestuurd.2 In dit plan is opgenomen dat alle patiënten die de beveiligde schil van de kliniek verlaten te allen tijde weer binnen komen via de metaaldetectiepoortjes. Daarnaast worden tbs-gestelden na begeleid verlof op indicatie gefouilleerd. Bij begeleid verlof is altijd een begeleider van de kliniek bij de tbs-gestelde aanwezig, waardoor de kans op het verkrijgen van contrabande laag is. Ten slotte worden regelmatig drugshonden ingezet.
Kunt u reageren op de uitspraak «dit apparaat is niet feilloos»? Welk apparaat is volgens u dan wel feilloos?
De klinieken doen er alles aan om te voorkomen dat contrabande de kliniek binnenkomt. Een honderd procent drugsvrije instelling is echter niet te garanderen.
Wat vindt u van de uitspraak «veel jonge meiden weten niet hoe sommige mensen kunnen reageren» en «het verloop is echt enorm»?
De uitspraak suggereert dat het personeelsbeleid niet op orde is. De kliniek heeft laten weten zich niet in deze uitspraken te herkennen. Wel kan ik aangeven dat er momenteel een onderzoek loopt naar de veiligheid in de forensische zorg. Thema’s als veiligheid en gekwalificeerd personeel maken hier deel van uit. Ik zal uw Kamer naar verwachting in juni over de uitkomsten van dit onderzoek informeren.
Hoe beoordeelt u de reactie van de kliniek »er zijn geen veiligheidsproblemen»?
De kliniek herkent zich niet in het beeld dat het artikel schetst. Ook hebben de Dienst Justitiële Inrichtingen en de IJenV dergelijke signalen niet ontvangen over de Van der Hoevenkliniek. Niettemin staat de veiligheid binnen en buiten de kliniek voorop, daarom bekijkt de Inspectie of zij aanleiding ziet voor nader onderzoek bij de Van der Hoevenkliniek. De Inspectie heeft aangegeven mij daarover voor de zomer te informeren.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, in ieder geval binnen de gebruikelijke termijn van drie weken te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ik streef ernaar vragen altijd zo spoedig mogelijk te beantwoorden. In verband met de benodigde afstemming is dit echter niet gelukt binnen de termijn van drie weken.
De uitzending van Zembla “Zakendoen met justitie” |
|
Chris van Dam (CDA), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent de uitzending van Zembla van 28 februari 2018 over zakendoen met justitie?
Ja.
Hoeveel hoge transacties (transacties van meer dan 50.000 euro) en bijzondere transacties heeft het openbaar ministerie (OM) in de jaren 2016 en 2017 getroffen, en wat was (per genoemd jaar) het totale bedrag van deze hoge- en bijzondere transacties?
In 2016 zijn er 8 hoge transacties, waarvan 2 in één zaak, getroffen voor een totaal bedrag van ruim 340 miljoen euro.
In 2017 zijn er 19 hoge transacties, waarvan 10 in één zaak en 2 in één zaak, alsmede 1 bijzondere transactie, getroffen voor een totaal bedrag van ruim 258 miljoen euro.
In hoeveel van deze hoge- en bijzondere transacties is tevens vervolging ingesteld tegen een of meer bestuurders van de betrokken rechtspersonen?
De hiervoor genoemde transacties zijn met name gesloten in zaken waarin sprake was van fraude of milieucriminaliteit. Kenmerkend voor dit type zaken is dat de verdachte relatief vaak een rechtspersoon betreft en dat er ook relatief vaak sprake is van grote bedragen aan wederrechtelijk verkregen voordeel. Het OM onderzoekt in dergelijke gevallen zowel het verwijt dat de verdachte rechtspersoon gemaakt kan worden, als de rol van betrokken natuurlijke personen (zoals (voormalige) bestuurders of medewerkers van een verdachte rechtspersoon) in dat verband en het strafrechtelijk verwijt dat hen kan worden gemaakt.
Met grote regelmaat dagvaardt het OM rechtspersonen en bestuurders of medewerkers die er van worden verdacht feitelijk leiding te hebben gegeven aan strafbare gedragingen die door een rechtspersoon zijn begaan. Dat gebeurt óók in gevallen waarin de betrokken rechtspersoon een transactie heeft geaccepteerd. Zo heeft het OM in de strafzaak rondom VW-importeur Pon vervolging ingesteld tegen meerdere betrokken medewerkers en is in het persbericht over de transactie met Telia Company bekend gemaakt dat de rol van betrokken natuurlijke personen wordt bekeken.1
Ik merk in dit verband op dat het OM in internationale zaken ook aandacht heeft voor de vervolging van natuurlijke personen in het buitenland. In voorkomende gevallen worden onderzoeken ook overgedragen als in Nederland geen rechtsmacht bestaat.
Een volledig overzicht van het aantal natuurlijke personen waartegen in het kader van de genoemde transacties vervolging is ingesteld, kan ik niet geven nu niet alle onderzoeken zijn afgerond. Zoals bekend kan ik over lopende onderzoeken geen mededelingen doen.
In hoeveel van deze hoge- en bijzondere transacties is tevens vervolging ingesteld tegen een of meer medewerkers van betrokken rechtspersonen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeveel van deze hoge- en bijzondere transacties is als afspraak opgenomen dat het OM geen verder onderzoek zou doen naar strafbare feiten?
Wanneer een transactie door het OM wordt aangeboden en wordt geaccepteerd door een verdachte, betekent dit dat de verdachte niet strafrechtelijk vervolgd zal worden voor de feiten waarvoor de transactie is aangeboden. Dit volgt ook uit de tekst van artikel 74 Sr en dit gegeven maakt in zoverre onderdeel uit van iedere transactie.
Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 3 van het lid Van Nispen over ditzelfde onderwerp (2018Z04041).
In hoeveel van deze hoge- en bijzondere transacties is als afspraak opgenomen dat het OM geen verdere vervolging zou instellen tegen bestuurders en/of medewerkers van de betrokken rechtspersoon?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5 van het lid Van Nispen over ditzelfde onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2207).
Voor zover uw vraag ziet op de transactieovereenkomst met de Rabobank, merk ik op dat de beslissing om geen (verdere) vervolging in te stellen naar de op dat moment nog bij de Rabobank werkzame personen, een afzonderlijke en eigenstandige beslissing van het OM is geweest, voorafgaand aan de transactieovereenkomst. Voor wat betreft de overwegingen die tot deze beslissing hebben geleid, verwijs ik naar de brief aan uw Kamer van 29 januari 2016.2 Deze beslissing is daarna ter bevestiging vermeld in de met de rechtspersoon aangegane transactieovereenkomst en vloeit dus niet daaruit voort. Overigens wordt in genoemde Kamerbrief vermeld dat tegen de natuurlijke personen bij wie naar het oordeel van het OM de kern van het verwijt ligt, in de Verenigde Staten vervolging is ingesteld.
In hoeveel van deze hoge en bijzondere transacties is in de vaststellingsovereenkomst opgenomen dat het betrokken bedrijf de feiten niet erkent?
Een cruciale voorwaarde voor het OM om een hoge of bijzondere transactie aan een verdachte aan te bieden is erkenning door verdachte van de geconstateerde feiten. Deze erkenning kan ook worden afgeleid uit de omstandigheid dat de verdachte meewerkt aan het strafrechtelijk onderzoek en – indien nodig – maatregelen treft, zoals een compliance-beleid, om herhaling in de toekomst te voorkomen. Maatregelen kunnen ook bestaan uit het nemen van interne maatregelen tegen de natuurlijke personen die bij de strafbare feiten betrokken waren. Zo heeft Telia Company bijvoorbeeld naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek alle voor de fraude verantwoordelijke personen uit hun functie ontheven en is er een compleet nieuw (top)management aangesteld.
In de transactieovereenkomst die in 2013 tot stand is gekomen met Rabobank, is opgenomen dat Rabobank geen schuld erkent aan strafbare feiten. Met de huidige kennis en ervaring van hoge transacties moet worden geconcludeerd dat deze passage ongelukkig is geformuleerd. Ervaringen met hoge transacties binnen een internationale samenwerkingscontext enerzijds en voortschrijdend inzicht anderzijds hebben ertoe geleid dat een dergelijke passage tegenwoordig niet meer in een transactieovereenkomst wordt opgenomen.
In hoeveel van deze transacties heeft het betrokken bedrijf geheimhouding bedongen? In hoeveel gevallen heeft het OM daaraan gehoor gegeven?
Het OM hecht grote waarde aan transparantie. Op grond van de Aanwijzing publiceert het OM een persbericht en in aanvulling daarop een aanvullend feitenrelaas met daarin een beschrijving van de geconstateerde feiten, het bewijs en de overwegingen die hebben geleid tot de transactie. Geheimhouding van de inhoud van een transactie is dus niet aan de orde.
Kunt u uitleggen hoe de hoogte van een transactie tot stand komt? In hoeverre is dit bedrag gerelateerd aan de hoogte van het geschatte illegale voordeel dat een rechtspersoon heeft behaald?
Bij het aanbieden van een hoge transactie hanteert het OM het uitgangspunt dat de verdachte wordt gestraft voor de geconstateerde strafbare feiten en dat het eventuele wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ontnomen. Misdaad mag immers niet lonen.
Om de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel te bepalen, wordt een berekening gemaakt op basis van alle specifieke omstandigheden van het geval, variërend van winsten die door criminele gedragingen zijn verkregen tot kosten die door de gedragingen zijn bespaard. Daarnaast kan bestraffing onder meer plaatsvinden door het stellen van de voorwaarde dat een geldboete aan de Staat wordt betaald. Per geval wordt door het OM onderzocht wat een passend bedrag is. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen het bedrag dat ter terechtzitting zou worden geëist, indien de verdachte zou zijn gedagvaard.
Welke fiscale afspraken worden gemaakt over het te betalen bedrag? Is het juist dat bedrijven het te betalen bedrag kunnen aftrekken van de belasting?
Het OM maakt geen afspraken met de verdachte over de wijze waarop fiscaal wordt omgegaan met het door de verdachte te betalen bedrag. Als het gaat om transacties met een ontnemingscomponent is zowel in de Aanwijzing Afpakken als in de Instructie Afpakken van het College van Procureurs-Generaal bepaald dat het OM bij een voorgenomen transactie met ontnemingscomponent hoger dan € 5.000 een melding aan de Belastingdienst doet; bij een ontnemingscomponent hoger dan € 100.000 volgt expliciet overleg met de Belastingdienst over het geschatte bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel alsmede over de fiscale consequenties van de ontneming.
Bedragen die worden betaald aan de Staat ter voorkoming van strafvervolging zijn niet aftrekbaar. Daar valt een betaling in het kader van een hoge of bijzondere transactie onder. De aftrekbeperking is vastgelegd in artikel 3.14, eerste lid, onderdeel c, van de Wet Inkomstenbelasting 2001. Deze bepaling is via de schakelbepaling in artikel 8 van de Wet Vpb 1969 ook van toepassing voor de vennootschapsbelasting.
Hoe beoordeelt u de in de uitzending genoemde afspraak met de RABO-bank om geen nader onderzoek in te stellen en geen medewerkers van RABO-bank te vervolgen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de in de uitzending genoemde passage in de vaststellingsovereenkomst waarbij RABO-bank de feiten niet erkent?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beoordeelt u het aangaan van hoge transacties in het licht van het beginsel van rechtsgelijkheid? Welke maatregelen kunt u nemen om de rechtsgelijkheid te bevorderen?
Iedere zaak wordt aan de hand van de wet zorgvuldig beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden die aan de orde zijn in die zaak. Artikel 74 Sr. bepaalt dat het OM in bepaalde gevallen een transactie kan aanbieden, waarin het OM voorwaarden stelt waaraan een verdachte moet voldoen om strafvervolging te voorkomen. In elke zaak wordt gezocht naar een passende afdoening, waarvan de (hoge of bijzondere) transactie op grond van artikel 74 Sr. één van de mogelijkheden is.
Hoe kunt u voorkomen dat het beeld hoe dieper de zakken, hoe minder kans op gevangenisstraf kan worden voorkomen?
De hoge transactie is een wettelijk geregelde afdoeningsmodaliteit. Wanneer een hoge transactie wordt aangeboden, is de verdachte in de regel een rechtspersoon. Voor verdachte rechtspersonen geldt dat zij een gevangenisstraf feitelijk niet kunnen ondergaan. De rechter zal bij een bewezenverklaring van de feiten dan ook geen andere hoofdstraf kunnen opleggen dan een geldboete. In dit opzicht kan met de gang naar de rechter dan ook feitelijk geen beter resultaat worden bereikt dan met de transactie. Bovendien kunnen aan het aanbieden van een transactie eisen worden gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van verbetering van compliance binnen het betreffende bedrijf, hetgeen ter terechtzitting niet kan worden bereikt.
De elementen die leiden tot een hoge transactie worden uitgelegd in een uitgebreid persbericht dat door het OM wordt uitgebracht naar aanleiding van de transactie. Daarnaast dienen de uitgangspunten met betrekking tot het aangaan van een hoge of bijzondere transactie voor iedereen helder te zijn en dient elke hoge of bijzondere transactie binnen het OM zorgvuldig te worden getoetst. Op dit moment wordt de huidige praktijk tegen het licht gehouden. Ook zal de Aanwijzing in lijn worden gebracht met de staande praktijk op het gebied van transparantie.
Hoe beoordeelt u het geheimhouden van de inhoud van hoge transacties? Zou het niet beter zijn de inhoud van hoge en bijzondere transacties, in beginsel, openbaar te maken? Welke maatregelen kunt u nemen om de openbaarheid van hoge en bijzondere transacties te bevorderen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is het departementale beleid ten aanzien van artikel 5 van de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties? In hoeverre is het gestelde in de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties nog actueel, mede in het licht van de uitspraken van de hoofdofficier van justitie in de uitzending van Zembla? Op welke punten kan deze Aanwijzing aangepast worden aan nieuw verworven inzichten? Bent u voornemens deze Aanwijzing aan te passen?
Ik neem de kritieken op het beleid betreffende de hoge transactie zeer serieus. Op dit moment wordt de huidige praktijk tegen het licht gehouden. Dit proces dient zeer zorgvuldig te geschieden. Bij de evaluatie van de wet OM-afdoening wordt ook het proces ten aanzien van de hoge transacties betrokken, alsmede de visie van de voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak.
Uiteraard bestaat daarnaast voor iedere belanghebbende altijd de mogelijkheid om op grond van artikel 12 Sv. een beklagprocedure aanhangig te maken bij het gerechtshof, teneinde het besluit om een zaak buitengerechtelijk af te doen, door een rechter te laten beoordelen. Deze procedure is bijvoorbeeld gevolgd in het geval van de transactie met de Rabobank van 29 oktober 2013. Het Haagse gerechtshof heeft het beklag overigens ongegrond verklaard.3
Bent u bereid te onderzoeken of hoge- en bijzondere transacties kunnen worden getoetst door de rechter? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Worden de opbrengsten van hoge en bijzondere transacties als schattingen meegenomen in de rijksbegroting? Zo ja, bent u van mening dat dit een perverse prikkel kan geven om strafvervolging af te kopen?
De verwachte ontvangsten uit grote transacties zijn net als andere ontvangsten opgenomen in de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 2 van het lid Van Nispen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2207).
Op wiens balans vallen de baten van de hoge en bijzondere transacties? Is dit de balans van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, of vloeien alle baten op de balans van het Ministerie van Financiën? Indien beide, kunt u aangeven welk deel op welke balans valt en waarom?
Zie antwoord vraag 18.
Het schikkingsbeleid van het Openbaar Ministerie |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving van Zembla over zakendoen met Justitie?1
Ja.
Wat vindt u van het in de uitzending geschetste beeld dat met bedrijven zoals Rabobank, KPMG en VW-importeur Pon grote schikkingen worden overeengekomen om strafvervolging te voorkomen, terwijl in vergelijkbare gevallen met een aanzienlijk kleiner schadebedrag verdachten wel voor de strafrechter worden gebracht?
Ik verwijs in dit kader naar mijn antwoord op vraag 13 van de leden Groothuizen en van Dam (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2207).
Welke voorwaarden zijn precies in de schikkingsovereenkomst met het in de uitzending genoemde bedrijf SBM Offshore gesteld? Voor welke feiten is precies geschikt en hoe wordt door het openbaar ministerie geacteerd op feiten die na de schikking ter kennis van het OM zijn gekomen? Wordt nader onderzoek ingesteld naar strafbare feiten die tussen 2007 en 2011 zijn begaan, die zijn begaan in andere landen dan de drie landen die in het persbericht van 12 november 2014 zijn genoemd en de strafbare feiten die zijn begaan door individuele werknemers van SBM Offshore? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe is het OM voornemens deze strafbare feiten af te doen?
In november 2014 heeft het OM de strafzaak tegen SBM Offshore N.V. afgedaan door middel van een transactie ex artikel 74 Sr. De aan die transactie ten grondslag liggende door SBM Offshore gepleegde strafbare feiten betroffen omkoping en valsheid in geschrifte in de periode 2007 tot en met 2011 in Angola, Equatoriaal Guinea en Brazilië. De transactie bestond uit een betaling door SBM Offshore aan het OM van in totaal US$ 240.000.000. Dit bedrag bestond uit US$ 40.000.000 boete en US$ 200.000.000 ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het OM is van oordeel dat met deze transactie een passende afdoening van de strafzaak tegen SBM Offshore is gerealiseerd. Daarbij is redengevend dat SBM de strafbare feiten uit eigen beweging bij het OM heeft gemeld, dat SBM heeft meegewerkt aan het strafrechtelijk onderzoek, dat zij de feiten heeft erkend en dat zij een adequaat compliance-beleid heeft ingevoerd om herhaling van de gedragingen in de toekomst te voorkomen. Ik verwijs ook naar het uitgebreide persbericht dat het OM over deze zaak heeft gepubliceerd.2
Evenals bij een rechterlijk vonnis, wordt met een transactie een strafzaak met het daarin onderzochte feitencomplex afgedaan. In beginsel heeft het OM altijd de mogelijkheid om in geval van nieuwe feiten of omstandigheden opnieuw onderzoek te verrichten. Dit betekent dat niet in zijn algemeenheid valt te zeggen of en zo ja, hoe het OM nieuwe of andere strafbare feiten zal afdoen. Ieder nieuw signaal zal op zijn eigen merites worden beoordeeld.
Deelt u de mening dat in dit soort megaschikkingen in strafzaken de voorafgaande instemming van de rechter nodig is om in openheid te kunnen beoordelen of de schikking voldoet aan alle rechtstatelijke eisen? Zo nee, waarom niet?
De roep om controle en rechtsbescherming ten aanzien van het instrument hoge transactie begrijp ik. In dat kader hecht ik eraan te melden dat rechterlijke toetsing van een beslissing niet verder te vervolgen maar te transigeren in de huidige situatie reeds mogelijk is. Zoals ik uw Kamer in de reactie op het jaarverslag over 2016 van de Raad voor de Rechtspraak heb geschreven, kunnen belanghebbenden op grond van artikel 12 Sv. beklag doen bij het Gerechtshof.
Op 6 maart jl. heeft uw Kamer mij bij regeling van werkzaamheden verzocht om een brief inzake het proces rond de hoge transactie. In de beleidsreactie op de evaluatie Wet OM-afdoening zal ik gedetailleerder ingaan op de vragen die u mij hebt gesteld. Het proces van de hoge transacties kan niet los worden gezien van de Wet OM-afdoening. Dit proces wordt meegenomen in de evaluatie, zodat het in het bredere scala van afdoeningsmodaliteiten kan worden bezien.
Het afkopen van strafrechtelijke vervolging via schikkingen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de verschillende berichtgevingen van Zembla waarin wordt aangegeven dat bedrijven die voor miljoenen euro’s frauderen strafvervolging kunnen afkopen bij het openbaar ministerie (OM)?1
Ja.
Kunt u uitgebreid uiteenzetten wat nu nog het doel is van een schikking met bedrijven en hoe dat doel precies wordt bereikt? Kunt u in uw antwoord ook eerdere uitspraken van voormalig Staatssecretaris Teeven betrekken dat het ministerie boetes en transacties altijd al heeft gebruikt om gaten op de begroting te dichten?2
Het Openbaar Ministerie (OM) hanteert als uitgangspunt dat bedrijven, net als natuurlijke personen, die worden verdacht van ernstige strafbare feiten worden gedagvaard en dat zij zich voor de rechter in het openbaar dienen te verantwoorden. In een enkel geval komt het voor dat op grond van artikel 74 Wetboek van Strafrecht (Sr.) een transactie aan een verdachte (rechts)persoon wordt aangeboden. Het OM biedt enkel een hoge transactie aan indien daarmee, gelet op alle omstandigheden van het geval, een passende afdoening wordt gerealiseerd. Daarbij staat voorop dat een bedrijf beboet wordt voor de strafbare feiten waarvan het bedrijf wordt verdacht en het de door het OM geconstateerde feiten erkent.
In geval van een transactie met een bedrijf zou ter terechtzitting enkel een vermogensstraf kunnen worden geëist en bijvoorbeeld geen gevangenisstraf. Door een zaak aan de rechter voor te leggen zou in materiële zin derhalve geen ander resultaat kunnen worden behaald dan oplegging van een geldboete. Via een transactie kan dan op effectieve wijze een zelfde resultaat worden bereikt.
Een ander doel is veranderingen te doen aanbrengen in de bedrijfsstructuur waardoor zoveel mogelijk wordt voorkomen dat een bedrijf nogmaals in de fout gaat en de maatschappij daardoor nogmaals schade wordt berokkend. In het kader van een hoge of bijzondere transactie kunnen effecten worden gerealiseerd die de rechter niet kan opleggen, zoals het doorvoeren van maatregelen ter verbetering van de compliance.
Het doel van een transactie kan ook gelegen zijn in internationale samenwerking. Daar waar meerdere landen betrokken zijn bij een strafzaak tegen een bepaald bedrijf, kan het voorkomen dat gezamenlijk wordt besloten tot een buitengerechtelijke afdoening, uiteraard wanneer wordt voldaan aan de daarvoor geldende eisen. In dat verband is het van belang om op te merken dat steeds meer landen het middel van transactie als afdoeningsmiddel (recent) hebben ingevoerd of overwegen in te voeren.
Het instrument van de hoge transactie ex artikel 74 Sr. stelt het OM ook in staat meer zaken te vervolgen. Dit verhoogt de pakkans en daarmee ook de effectiviteit van handhaving, hetgeen resulteert in een hogere mate van compliant gedrag. Het is immers een gegeven dat complexe strafzaken (bijvoorbeeld op het gebied van fraude of milieu) tegen bedrijven vaak jarenlang duren. Door zaken die zich daarvoor lenen relatief snel buitengerechtelijk af te doen, worden kosten en capaciteit van de rechtspraak en het OM bespaard, die voor andere zaken kunnen worden ingezet.
In de gevallen waarin een zaak wordt afgedaan door middel van een hoge of bijzondere transactie, wordt in een uitgebreid persbericht uiteengezet waarom deze vorm van afdoening in dat geval passend is en daarmee welk doel gediend is met de betreffende transactie.
Met betrekking tot de uitspraken van de voormalig Staatssecretaris voor Veiligheid en Justitie kan ik melden dat, conform het regeerakkoord, per 1 januari 2018 alle ontvangsten uit boetes en transacties (ook wel B&T-ontvangsten) en alle ontvangsten uit hoofde van afpakken/schikkingen een generaal dossier zijn. De geraamde B&T-ontvangsten (en afpakopbrengsten) blijven op de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid staan, maar omdat in het regeerakkoord is afgesproken dat de financiële ruimte voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid niet afhankelijk dient te zijn van de opbrengst van boetes en schikkingen, wordt er hiermee voor gezorgd dat afwijkingen in de opbrengsten geen last of voordeel voor de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid vormen. Ook zijn hiermee eventuele risico’s of perverse prikkels voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid geheel weggenomen.
In hoeverre controleert het OM of een bedrijf volledige openheid van zaken heeft gegeven? Wat is de consequentie als (achteraf) blijkt dat dit niet is gebeurd? Kunt u in uw antwoord ook reageren op een artikel hierover van Transparancy International?3
In de beslissing om een strafzaak door middel van een hoge transactie af te doen, is van belang dat de verdachte de door het OM geconstateerde feiten erkent en medewerking verleent aan het strafrechtelijk onderzoek. Deze medewerking kan er onder meer in bestaan dat de verdachte die informatie aan het OM verstrekt die het OM van belang acht voor het in kaart brengen van de aard en de omvang van de strafbare feiten. Voorts is van belang dat het OM in zaken waarin sprake is van internationale criminaliteit, zoals in de door Transparancy International aangehaalde zaak tegen SBM Offshore, nauw overleg voert met andere landen.
Met het door middel van een transactie afdoen van een strafzaak wordt rechtszekerheid voor de verdachte nagestreefd. Dat neemt niet weg dat het OM in beginsel de mogelijkheid behoudt om in geval van nieuwe feiten of omstandigheden opnieuw onderzoek te verrichten. Dit betekent dat niet in zijn algemeenheid valt te zeggen of en hoe het OM nieuwe of andere strafbare feiten zal afdoen. Ieder nieuw signaal zal op zijn eigen merites worden beoordeeld.
In hoeverre is het staande praktijk om ook bij een schikking strafvervolging van natuurlijke personen af te kopen? Waarom en onder welke omstandigheden kan ervoor worden gekozen om alleen te ontnemen van een bedrijf en niet ook, naast de schikking, verdachte personen binnen datzelfde bedrijf strafrechtelijk te vervolgen?
Het uitgangspunt van het OM is dat strafzaken altijd een passende afdoening krijgen. Dat kan in een specifiek geval een afdoening van de strafzaak door middel van een transactie zijn.
Door een transactie te accepteren voorkomt enkel degene die de transactie aangeboden krijgt strafvervolging. Het OM accepteert niet dat als voorwaarde in het kader van een transactie wordt opgenomen dat andere verdachten, waaronder natuurlijke personen, niet worden vervolgd. Een dergelijke voorwaarde kan geen deel uitmaken van een transactie. Iedere strafzaak wordt op zijn eigen merites beoordeeld.
Indien het OM onderzoek doet naar mogelijke strafbare feiten gepleegd door een rechtspersoon, onderzoekt het OM ook de rol van betrokken natuurlijke personen, zoals (voormalige) bestuurders of medewerkers van een verdachte rechtspersoon en het verwijt dat hen kan worden gemaakt. Daarbij is van belang dat strafbare gedragingen van deze personen primair toegerekend worden aan de rechtspersoon. Het OM kan besluiten om natuurlijke personen niet te vervolgen, bijvoorbeeld wanneer er onvoldoende bewijs bestaat om hen individueel een strafrechtelijk verwijt te maken, of dat vervolging op grond van de omstandigheden van het geval niet opportuun wordt geacht.
Voor zover deze vragen zien op de transactieovereenkomst met de Rabobank, verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 6 en 11 van de leden Van Dam en Groothuizen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2208) over hetzelfde onderwerp.
Deelt u de mening dat het niet vervolgen van natuurlijke personen geen afspraak en/of onderdeel hoort uit te maken van een schikking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u ervoor zorgen dat de regels hierop worden aangepast?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de voormalige president van de Hoge Raad, de heer Corstens, dat in de zaak tegen PON ook overgegaan had moeten worden tot vervolging van de betrokken personen binnen PON? Kunt u daarbij ook reageren op zijn eindconclusie, namelijk dat door de mogelijkheid om strafvervolging van personen af te kopen het preventieve effect van schikkingen nihil is en daarmee slechts een perverse prikkel?4
In het strafrechtelijk onderzoek waarin ook PON verdachte was, zijn meerdere rechtspersonen en natuurlijke personen als verdachte aangemerkt. PON’s Automobielhandel heeft naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek een geheel nieuwe compliance-structuur in het leven geroepen. Alle personen die werkzaam waren bij PON en als verdachte waren aangemerkt, hebben de organisatie verlaten.
Ten aanzien van alle verdachten heeft het OM op basis van alle bekend geworden informatie een vervolgingsbeslissing genomen. Dit heeft er onder meer toe geleid dat meerdere natuurlijke personen zijn vervolgd en inmiddels door de rechtbank zijn veroordeeld. Ik deel de conclusie van de heer Corstens, dat er sprake is van een perverse prikkel, dan ook niet.
In welke gevallen kan er, zoals in de zaak tegen de Rabobank, worden besloten om in de schikking melding te maken van verdachte personen? Wat is eigenlijk het doel om «mede te delen» dat niet tot vervolging van verdachte personen zal worden overgegaan?5 Hoe vaak is het voorgekomen dat dergelijke «mededelingen» zijn opgenomen in schikkingen en er dus voor is gekozen om het niet overgaan tot vervolging van personen onderdeel uit te laten maken van een schikking?
De transactie met de Rabobank is tot stand gekomen nadat de Rabobank inzage had gegeven in de door het OM relevant geachte informatie en had meegewerkt aan het strafrechtelijk onderzoek. Er zijn, naar tevredenheid van de toezichthouder en het OM, maatregelen ingevoerd teneinde herhaling van de strafbare feiten te voorkomen. Zo zijn de personen die hoofdverantwoordelijk waren voor de fraude uit hun functie ontheven en hebben andere, meer ondergeschikte, betrokken medewerkers disciplinaire straffen gekregen. Ik verwijs op dit onderdeel naar de brief aan de Kamer van 29 januari 20167, waarin ook wordt vermeld dat tegen de natuurlijke personen bij wie naar het oordeel van het OM de kern van het verwijt ligt, in de Verenigde Staten vervolging is ingesteld.
In het strafrechtelijk onderzoek tegen de Rabobank heeft het OM ook de rol van betrokken natuurlijke personen onderzocht alsmede welk verwijt hen kan worden gemaakt. Vervolgens heeft het OM ten aanzien van alle betrokkenen een afzonderlijke en eigenstandige vervolgingsbeslissing genomen. Ik verwijs in dit kader ook naar het antwoord op de vragen 6 en 11 van de leden Groothuizen en Van Dam (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2208). Het OM is van oordeel dat met deze afdoening de Rabobank afdoende gestraft is voor de strafbare feiten die haar verweten werden.8
Waarom heeft het OM er in de zaak tegen de Rabobank voor gekozen om de Rabobank in bescherming te nemen tegen een zogenaamde «constante stroom van aandacht»? In hoeverre mag dit in uw ogen een overweging zijn bij het treffen van een schikking?6
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat er in strijd met de regels niet door het OM in het persbericht is vermeld van welk strafbaar feit de Rabobank werd verdacht? Wat zou de consequentie moeten zijn voor het overtreden van deze regels? Kunt u in uw antwoord ook ingaan op de precieze betekenis van de uitspraak van de hoofdofficier dat het wel wat transparanter had gekund?7 Gaat het namelijk niet alleen om meer transparantie, maar voornamelijk om het correct naleven van de regels?
Het feit dat het persbericht in de zaak Libor wat betreft omvang summier was en de transparantie omtrent de gekozen afdoening gebrekkig was, doet niet af aan het feit dat de regels in deze zaak correct zijn nageleefd. Dit was destijds ook het oordeel van het Gerechtshof Den Haag in de artikel 12 Sv-procedure.11
Gelet op het doel van een persbericht (het betrachten van transparantie en het compenseren van het uitblijven van publiciteit die anders zou zijn gegenereerd bij een openbare behandeling ter terechtzitting en een in het openbaar uitgesproken rechterlijke uitspraak, alsmede de generaal preventieve werking die daarvan uitgaat), constateer ik echter – in lijn met de bestaande kritiek en met het OM – dat dit persbericht uit 2013 niet voldoet aan de huidige lijn die het OM hanteert. Het OM is op basis van de ervaringen met deze eerste hoge transactie in een internationale samenwerkingscontext alsmede op basis van voortschrijdend inzicht tot de conclusie gekomen dat in situaties waarin een hoge of bijzondere transactie wordt gesloten, in alle gevallen een persbericht wordt uitgebracht en dat dit persbericht zo uitgebreid mogelijk is en wordt voorzien van een feitenrelaas.
Wat is uw reactie op de kritiek dat persberichten over schikkingen niet uitgebreid en transparant genoeg zijn en de daarop aansluitende uitspraken van de heer Corstens dat hij de geheimzinnigheid niet begrijpt en schikkingsovereenkomsten publiek moeten worden gemaakt ten behoeve van de publieke controle?8
Zie antwoord vraag 9.
Is het, net als in de schikking met de Rabobank over de Liborfraude, nog steeds mogelijk om geen schuld te erkennen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een transactie vereist op basis van de wettelijke systematiek geen expliciete schulderkenning aan een strafbaar feit. Het OM hanteert – op basis van de ervaringen in deze eerste hoge transactie in een internationale samenwerkingscontext en mede op basis van voortschrijdend inzicht – de lijn dat een verdachte de door het OM geconstateerde feiten dient te erkennen en daarop moet acteren door bijvoorbeeld verbeteringen door te voeren binnen de organisatie. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 7 van de leden Groothuizen en Van Dam (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2208).
Klopt het dat er onderhandelingsruimte is bij schikkingen over de wijze van publiciteit?9 In hoeverre vindt u dit wenselijk? Kunt u ook aangeven waarover bij een schikking allemaal kan worden onderhandeld?
Nee. Er is geen onderhandelingsruimte over de wijze van publiciteit. Het persbericht is onderdeel van de wijze waarop het OM communiceert over de afdoening. Indien het OM een zaak door middel van een transactie afdoet, wordt de verdachte erop gewezen dat conform de Aanwijzing hoge transacties en bijzondere transacties (hierna: de Aanwijzing) een persbericht over die transactie zal worden uitgebracht. Dat persbericht wordt opgesteld aan de hand van het feitenrelaas. In de transactieovereenkomst wordt opgenomen dat beide stukken worden gepubliceerd. De verdachte wordt wel in de gelegenheid gesteld het feitenrelaas en het persbericht op feitelijke onjuistheden te controleren.
In het kader van een hoge of bijzondere transactie wordt ook anderszins door het OM niet onderhandeld. Tijdens de besprekingen over de inhoud van een eventuele transactie worden – in lijn met een behandeling ter zitting – wel zienswijzen uitgewisseld tussen het OM enerzijds en de verdachte en zijn advocaat anderzijds ten aanzien van de in het strafrechtelijke onderzoek geconstateerde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Vervolgens kan het OM een voorstel doen om tot een buitengerechtelijke afdoening te komen. Wanneer een verdachte daar niet mee akkoord gaat, wordt de zaak aan de rechter voorgelegd.
Wat vindt u van de suggestie van de Raad voor de rechtspraak om bij megaschikkingen in strafzaken de rechter een controlerende en rechtsbeschermende taak te geven?10 Bent u bereid om over de invulling hiervan het gesprek aan te gaan met de Raad voor de rechtspraak en de Kamer te informeren over de uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
De roep om controle en rechtsbescherming ten aanzien van het instrument hoge transactie begrijp ik. In dat kader hecht ik eraan te melden dat rechterlijke toetsing van een beslissing niet verder te vervolgen maar te transigeren in de huidige situatie reeds mogelijk is. Zoals mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer heeft geschreven in reactie op het jaarverslag over 2016 van de Raad voor de rechtspraak, kunnen belanghebbenden op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering (Sv.) beklag doen bij het Gerechtshof17.
Echter, de kritieken van de Raad voor de rechtspraak en Transparancy International neem ik zeer serieus. Op dit moment wordt de huidige praktijk tegen het licht gehouden. U zult begrijpen dat dit proces uitermate zorgvuldig dient te geschieden. Op 6 maart jl. heeft uw Kamer mij bij Regeling van Werkzaamheden verzocht om een brief over het proces rond de hoge transactie. Op dit moment beraad ik mij op dit proces en dit zal worden meegenomen in het kader van de evaluatie Wet OM-afdoening. In de beleidsreactie op die evaluatie zal ik gedetailleerder ingaan op de vragen die u mij hebt gesteld ten aanzien van dit proces.
Ten aanzien van het functioneren van het strafrechtsysteem kan ik u verzekeren dat ik net als u streef naar een zo optimaal mogelijke werking. Ik verwijs u in dat kader naar de antwoorden op de vragen van de leden Van Nispen (SP) en Buitenweg (GroenLinks) d.d. 26 februari jl.18
Hoe komt het dat minder dan 50 procent van de strafzaken aan de rechter wordt voorgelegd en de rest, zoals de Raad voor de rechtspraak zelf stelt, door het OM wordt afgehandeld door bijvoorbeeld de verdachte een geldbedrag te laten betalen in ruil voor niet verdere vervolging?11
Op grond van het opportuniteitsbeginsel bepaalt het OM welke zaken er voor de rechter worden gebracht. Daarnaast kan het OM strafzaken zelfstandig afdoen. Het aandeel van de misdrijfzaken die het OM voor de rechter brengt is vorig jaar gestegen van 52% naar 55%. De overige zaken worden deels afgedaan door middel van transacties (5% in 2017), strafbeschikkingen en voorwaardelijk sepots en deels eindigen deze zaken in een onvoorwaardelijk sepot. Laatstgenoemde categorie is aan de orde indien er onvoldoende bewijs is om de verdachte(n) te kunnen vervolgen (technisch sepot) of als het OM er op grond van maatschappelijke overwegingen voor kiest om de zaak niet voor de rechter te brengen (beleidssepot).
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Raad voor de rechtspraak over de concrete invulling van hun wens om het strafrechtsysteem beter te laten functioneren?12 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Wat is uw reactie op de kritiek van onder andere Transparancy International op het Nederlandse schikkingsbeleid en hun aanbevelingen voor een verbetering hiervan?13 In hoeverre komt of zal Nederland hieraan tegemoetkomen?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u naar aanleiding van de verschillende berichtgevingen en kritieken op het Nederlandse schikkingsbeleid van plan de regels hieromtrent aan te passen? Zo ja, op welke punten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het dertigledendebat over het afkopen van strafrechtelijke vervolging via schikkingen?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De positie van kwetsbare verdachten in het strafproces |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bereid om na de publicatie van het proefschrift De Kwetsbare psychisch gestoorde verdachte in het strafproces van mr. E. Gremmen een reactie aan de Kamer te doen toekomen op haar bevindingen?1
Na een eerste bestudering van het proefschrift, kan ik melden dat met de voorgestelde titel in het Wetsvoorstel tot vaststelling van Boek 6 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering (Sv) – dat thans in consultatie is – over het opsporingsonderzoek naar en de berechting van personen met een psychische stoornis, een verstandelijke dan wel fysieke beperking of een ziekte, wordt tegemoetgekomen aan het merendeel van de aanbevelingen in het proefschrift die zien op de huidige wettelijke regeling in de artikelen 16 en 509a tot en met 509d Sv. Het uitgangspunt van de nieuwe regeling – die de huidige wettelijke regeling zal vervangen – is dat een verdachte voldoende in staat moet zijn om het proces tegen hem te begrijpen en hieraan effectief deel te nemen. Is hij hiertoe niet voldoende in staat vanwege een psychische stoornis, verstandelijke dan wel fysieke beperking of een ziekte, dan zullen de noodzakelijke maatregelen moeten worden genomen om hem hiertoe wel in staat te stellen. Welke maatregelen noodzakelijk zijn, wordt steeds in het concrete geval bepaald door de officier van justitie en de rechter. De maatregelen zijn niet limitatief opgesomd, zodat maatwerk mogelijk wordt gemaakt. In ieder geval zal steeds een raadsman worden toegevoegd. Voorbeelden van andere maatregelen zijn de aanwezigheid van een vertrouwenspersoon en het sluiten van de deuren tijdens de terechtzitting.
Wanneer maatregelen niet ertoe (kunnen) leiden dat een verdachte voldoende in staat is om het proces tegen hem te begrijpen en hieraan effectief deel te nemen, mag de officier van justitie op dat moment de verdachte niet vervolgen. In de fase van de berechting geldt, dat de rechter de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vervolging zal dienen te verklaren. Gelijktijdig met de niet-ontvankelijkverklaring kan de rechter dan, in een separate beschikking, een zorgmachtiging voor de verlening van verplichte zorg op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) of een opnamemachtiging op grond van de Wet zorg en dwang (Wzd) afgeven. De grondslag daarvoor wordt gevormd door artikel 2.3 van de Wet forensische zorg (Wfz), dat evenals de Wvggz en de Wzd op 1 januari 2020 in werking zal treden. Ook wanneer de officier van justitie beslist om niet te vervolgen, kan deze een vordering indienen bij de rechter tot verlening van een zorg- of opnamemachtiging.
Zowel in geval van het niet vervolgen als in geval van niet-ontvankelijkverklaring geldt dat wanneer in de toekomst in de toestand van de verdachte een dusdanige verbetering is opgetreden – eventueel door genomen maatregelen – dat hij wel weer voldoende in staat kan worden geacht om het proces tegen hem te begrijpen en daaraan effectief deel te nemen, vervolging en berechting weer mogelijk zijn.
Klopt het dat het openbaar ministerie de mogelijkheid om evident gestoorde verdachten buiten de strafrechter om direct gedwongen op te laten nemen nooit aangrijpt, maar altijd voor de strafzitting kiest? Zo nee, waarom niet? Kan het antwoord uitgebreid worden toegelicht? Wanneer wordt doorgaans gekozen voor een gedwongen opname en wanneer voor een strafzitting?
Nee. Wanneer sprake is van een verdachte van een strafbaar feit met een psychische stoornis of een verstandelijke beperking zal altijd maatwerk worden toegepast. Daarbij worden alle ter zake doende elementen van de casus (zoals de persoon van de verdachte, zijn strafblad, de ernst van het strafbare feit, de inschatting van het recidivegevaar, de detentiegeschiktheid en de beoordeling van zijn geestelijke gesteldheid door de crisisdienst) naast elkaar gelegd en nauwkeurig afgewogen. Op basis daarvan besluit het OM een verdachte al dan niet strafrechtelijk te vervolgen, waarbij tevens wordt meegewogen de mogelijkheid dat een verdachte een behandelmaatregel, zoals TBS of plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, opgelegd kan krijgen. Tegelijkertijd wordt bezien of een traject dient te worden gestart tot een gedwongen opname buiten het strafrecht om. In voorkomende gevallen wordt dan een verzoek voor een rechterlijke machtiging op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen ingediend. Een strafrechtelijk traject en een gedwongen opname sluiten elkaar overigens niet uit en kunnen ook naast elkaar plaatsvinden.
Er kan derhalve niet gesteld worden dat er «doorgaans» voor het ene of het andere scenario wordt gekozen; in iedere casus wordt steeds een specifieke en op maat gesneden afweging gemaakt.
Na de inwerkingtreding van de Wfz, de Wvggz en de Wzd kan de rechter overigens ook ambtshalve een zorgmachtiging op grond van de Wvggz of een opnamemachtiging op grond van de Wzd afgeven.
De conclusie dat in de onderzochte zaken geen enkele keer voor gedwongen opname op grond van de Wet BOPZ is gekozen, heeft te maken met de onderzoeksmethode: zo zijn alleen zaken onderzocht waarbij de strafrechter reeds een vonnis had uitgesproken. Door deze methode zijn de zaken die het OM heeft geseponeerd vanwege de gezondheidstoestand van de verdachte en die via de Wet BOPZ zijn behandeld door de civiele rechter, buiten beschouwing gebleven. Daarnaast zijn de zaken die het OM zelf heeft afgedaan via de ZSM-werkwijze (het gaat hierbij om minder zware delicten, waarbij wel sprake kan zijn van ernstige achterliggende zorgproblematiek) niet meegenomen in het onderzoek.
Bent u bekend met onderzoeken waaruit is gebleken dat het risico op valse bekentenissen bij de groep lichtverstandelijk beperkte verdachten hoog is?2 Op welke manier wordt hiervoor gewaakt?
Ja. In de basispolitie-opleiding is er aandacht voor kwetsbare personen, waaronder de groep licht verstandelijk beperkten. In alle verhooropleidingen is de omgang met kwetsbare verdachten en het risico op valse bekentenissen een lesonderdeel. Sinds 2012 is er een specialistische verhooropleiding voor het verhoren van kwetsbare verdachten. Deze specialistische verhoorders worden ingezet in zwaardere zaken (HIC-feiten). De wijze van verhoor wordt aangepast aan de verdachte en diens eventuele kwetsbaarheid.
Ook zijn er in elke politie-eenheid recherchepsychologen die adviseren en coachen bij de voorbereiding en uitvoering van het verhoor van kwetsbare verdachten. Op het interne digitale politieplatform staat veel informatie rondom het verhoor van kwetsbare personen, waaronder risicofactoren die invloed hebben op de betrouwbaarheid van een verklaring.
Sinds het Salduz-arrest van het EHRM uit 2008 zijn er extra waarborgen rondom het verhoor gekomen, in het bijzonder met betrekking tot consultatiebijstand voorafgaand aan het verhoor. In december 2015 bepaalde de Hoge Raad dat per 1 maart 2016 aangehouden verdachten (behalve op consultatiebijstand) ook recht hebben op verhoorbijstand. Deze en andere waarborgen zijn, onder meer dankzij Europese regelgeving, verder in de nationale wetgeving verankerd door middel van een aantal wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering die op 1 maart 2017 in werking zijn getreden.
Wat vindt u van het idee om alle verdachten voor het eerste verhoor te screenen op hun geestelijke gesteldheid en bij twijfel naast de raadsman een vertrouwenspersoon aanwezig te laten zijn bij het verhoor?3
In de praktijk bestaat reeds de mogelijkheid om de psychische gesteldheid van verdachten te laten onderzoeken door een GGD-arts of crisisdienst. Dit gebeurt echter niet standaard. Op dit moment is niet voorzien in de mogelijkheid om een uitgebreide screening bij elke verdachte te doen. Het is daarbij niet voor de hand liggend om alle verdachten te gaan screenen. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 3.
Worden verhoren met kwetsbare verdachten altijd opgenomen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om hier alsnog toe over te gaan? Hoe wordt dan bepaald of een bepaalde verdachte kwetsbaar is?
Volgens de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten (2010A018gp) worden de verhoren van kwetsbare verdachten audiovisueel opgenomen indien er sprake is van misdrijven die strafbaar zijn gesteld in het Wetboek van (Militair) Strafrecht, als:
De opsporingsambtenaar moet inschatten of er sprake is van kwetsbaarheid, gedefinieerd in deze Aanwijzing, zoals bij minderjarigen onder de 16 jaar, personen met een (kennelijke) verstandelijke beperking of een cognitieve functiestoornis. Een inschatting van kwetsbaarheid is hierbij voldoende. Dit kan blijken uit voorinformatie of tijdens contact met de betrokkene. Bij twijfel wordt de verdachte als kwetsbaar aangemerkt.
Ook in andere dan de hierboven genoemde gevallen kan de officier van justitie een opdracht geven tot registratie. Op dit moment zijn nog niet alle eenheden voldoende toegerust qua apparatuur en verhoorruimtes om alle verhoren audiovisueel op te nemen. Er wordt naar gestreefd deze faciliteiten uit te breiden.
Is er na de motie-Van Nispen/Swinkels over het opnemen van verhoren4 en Kamervragen hierover5 nog wat veranderd aan de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het opnemen van verhoren van al dan niet kwetsbare verdachten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Momenteel wordt door de politie een verkenning uitgevoerd op ontwikkelingen op het gebied van wetenschap, professionalisering, techniek en wetgeving aangaande verhoor. De inzet van techniek voor verhoor van kwetsbare verdachten maakt hier onderdeel van uit.
De vervolging van milieuactivisten in Iran |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Milieuactivisten vast op verdenking van spionage»1 en het bericht «Iran Finally Let Her See Her Husband. He Was Dead»?2
Ja.
Heeft u aanvullende informatie over de arrestaties en de dood van de heer Emami?
Ik beschik niet over aanvullende informatie.
Deelt u de mening dat tot op heden de aanklacht van spionage niet serieus onderbouwd is, maar slechts een methode lijkt om de milieubeweging het werk te belemmeren?
Officiële verklaringen van de Iraanse autoriteiten ontbreken tot dusver. Ik kan daarom de onderbouwing van de aanklacht niet beoordelen.
Bent u bereid om, in samenwerking met Europese partners en Canada, de Iraanse autoriteiten opheldering te vragen over de juridische acties tegen milieuactivisten?
De gang van zaken rondom de dood van de heer Emami vind ik zeer zorgwekkend. In dit specifieke geval nemen de Canadese autoriteiten het voortouw bij het doen van navraag bij de Iraanse autoriteiten. De EU dringt, namens de lidstaten, in het kader van het bredere EU mensenrechtenbeleid geregeld bij de Iraanse autoriteiten aan op eerbieding van de rechten van gedetineerden en heeft ook dit specifieke geval onder de aandacht gebracht. Minister Kaag heeft tijdens haar bezoek aan Iran met Minister Zarif over deze kwestie gesproken en de Nederlandse zorgen overgebracht. Minister Zarif zei dat de autoriteiten in Iran onafhankelijk onderzoek doen naar de omstandigheden rondom de dood van de heer Emami.
Bent u bereid om, in samenwerking met Europese partners en Canada, de de rechtszaken tegen deze milieuactivisten zo veel mogelijk bij te wonen?
Iran staat niet toe dat buitenlandse diplomaten rechtszaken van Iraanse staatsburgers bijwonen, ook niet als het om bipatriden gaat.
Bent u bereid om, in samenwerking met Europese partners en Canada, onderzoek te verrichten naar de toedracht van de dood van de heer Emami?
Canada en de Europese lidstaten zullen druk op de Iraanse autoriteiten houden om de resultaten van hun onderzoek spoedig te presenteren. Indien die resultaten onbevredigend zijn zal Iran daarop worden aangesproken en met klem verzocht worden om uitstaande zorgen te adresseren.
Heeft u de mogelijkheid milieuactivisten in Iran bij te staan vanuit het mensenrechtenprogramma als zij vervolgd worden? Overweegt u dit te doen?
Nederland zet zich wereldwijd in voor het beschermen van mensenrechtenverdedigers, o.a. door organisaties vanuit het mensenrechtenfonds te steunen die hen juridische bijstand of trainingen kunnen geven. Dit geldt ook voor milieuactivisten in Iran.
Klopt het dat Octrooicentrum Nederland sinds 2016 niet meer regulier oriënterende octrooiliteratuuronderzoeken voor de Nederlandse universiteiten en hogescholen uitvoert? Waarom is besloten tot stopzetting van deze service?
Ja. In het kader van bezuinigingen die in vorige kabinetsperioden zijn doorgevoerd, heeft inderdaad een versobering van het dienstenpakket van OCNL plaatsgevonden. Als gevolg daarvan kunnen universiteiten en hogescholen geen oriënterende onderzoeken bij OCNL meer aanvragen. Dat betekent niet dat daarvoor per definitie een extern bureau moet worden ingeschakeld. Universiteiten en hogescholen kunnen er ook voor kiezen om deze activiteiten intern uit te voeren, bijvoorbeeld bij hun Technology Transfer Offices (TTO’s).
Klopt het dat als gevolg van deze stopzetting de universiteiten en hogescholen geen beroep meer kunnen doen op deze service, maar hiervoor een octrooibureau een opdracht moeten laten uitvoeren met de daarbij behorende kosten van zo’n onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat, om via octrooidatabases naar octrooidocumentatie te zoeken, de onderzoeker vertrouwd dient te zijn met het zoeken door middel van octrooiklassen? Is deze kennis wel voldoende aanwezig bij universiteiten en hogescholen, bijvoorbeeld bij hun Technology Transfer Offices (TTO’s), om de service van Octrooicentrum Nederland op dit moment te kunnen schrappen?
Ja. Het zoeken naar octrooidocumentatie in octrooidatabases vereist bijzondere expertise, competenties en ruime praktijkervaring, die niet zonder meer in voldoende mate aanwezig zijn bij universiteiten.
Deelt u de mening dat, gelet op de taak van het WO en HBO om maatschappelijk relevant onderzoek te financieren en toepassing na te streven, de aanvraag van een octrooi relevant kan zijn om dit doel te bereiken? Deelt u de mening dat een objectieve overweging of een octrooiaanvrage mogelijk en zinvol is gebaat is bij een onafhankelijk oriënterend onderzoek?
Ik deel de mening dat het verkrijgen van octrooibescherming een belangrijke bijdrage kan leveren aan het bereiken van valorisatiedoelstellingen van universiteiten en hogescholen. Of in een concreet geval een octrooi moet worden aangevraagd, om daadwerkelijk te komen tot kennisvalorisatie, is een verantwoordelijkheid van de desbetreffende instelling zelf, op basis van eigen analyse en afwegingen, al dan niet mede ingegeven door inschakeling van externe expertise.
Deelt u de mening dat de genoemde service van Octrooicentrum Nederland beschikbaar moet blijven voor universiteiten en hogescholen? Welke actie gaat u nemen naar aanleiding van deze vragen?
Nee. In het kader van de verdere professionalisering van TTO’s van universiteiten en hogescholen vind ik het belangrijk dat de voor het uitvoeren van oriënterende onderzoeken vereiste expertise binnen de TTO’s zelf beschikbaar is, zodat universiteiten en hogescholen zelf verantwoorde keuzes kunnen maken. Wel ben ik bereid om te bezien of OCNL de instellingen daarbij behulpzaam kan zijn. Ik zal dat doen in het licht van de Beleidsvaluatie Intellectueel Eigendomsbeleid, die binnenkort aan de Tweede Kamer zal worden toegezonden.
Een hoge transactie of schikking |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel van ZEMBLA over een omstreden «onkostenvergoeding» die het Openbaar Ministerie (OM) in 2013 heeft betaald aan de weduwe van de geliquideerde topcrimineel John Mieremet, terwijl zijzelf werd verdacht van het witwassen van het geld dat Mieremet verdiende met zijn criminele activiteiten?1 Zo ja, klopt dit bericht? En klopt het dat met deze hoge transactie of schikking is afgezien van verdere strafvervolging?
Ja, ik ken het artikel. Het OM heeft een onkostenvergoeding betaald aan de weduwe van de heer Mieremet. Ik verwijs in dit verband ook naar mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 4 van het lid Van Nispen over dit onderwerp.2 Door in te stemmen met de hoge transactie heeft de weduwe een strafrechtelijke vervolging vanwege witwassen van crimineel geld voorkomen.
Wat waren de precieze overwegingen om tot deze schikking met verdachte te komen? Bent u het met mij eens dat hiermee de indruk is gewekt dat strafvervolging is afgekocht? Zo nee, waarom niet?
Bij de beslissing om in dit geval te transigeren was onder meer van belang dat het onderzoek reeds lange tijd had geduurd, dat de strafprocedure lange tijd zou gaan duren en hoge kosten mee zou brengen, dat er veel capaciteit nodig zou zijn om het omvangrijke procesdossier op te maken, dat betrokkene geen antecedenten had en dat het risico van waardevermindering van het beslag aanwezig was. Deze transactie voldoet aan de eisen die artikel 74 Wetboek van Strafrecht daaraan stelt. Door voldoening aan de voorwaarden die aan de transactie zijn gesteld, is het recht tot strafvordering vervallen.
Kunt u aangeven in hoeverre de door het OM geboden onkostenvergoeding voldeed aan de hiervoor geldende voorwaarden? Bent u het met mij eens dat destijds onvoldoende publieke openheid is geboden om de rechtmatigheid van deze vergoeding en dus van de schikking te kunnen beoordelen? Zo nee, waarom niet?
De reden van de onkostenvergoeding is gelegen in het feit dat betrokkene afstand deed van al haar bezittingen. Het OM wilde de gehele «criminele erfenis» van de heer Mieremet ontnemen in het kader van de transactie. Dat doel is ook bereikt. Daaraan was echter inherent dat de kosten die moesten worden gemaakt om het beslag af te wikkelen, door de Staat betaald werden omdat het onredelijk werd geacht dat betrokkene schulden zou moeten maken om het afpakken van deze criminele erfenis financieel te faciliteren. Zoals ik ook in mijn antwoord op de vragen 3 en 4 van het lid van Nispen over dit onderwerp heb gemeld, heeft het OM bij nader inzien aangegeven dat destijds onvoldoende openheid is gegeven over dit aspect van de transactie.
Heeft uw ambtsvoorganger terecht ingestemd met deze schikking met mevrouw Ria E.?
Ja.
Kunt u aangeven of er in de afgelopen tien jaar vergelijkbare schikkingen zijn getroffen? Zo ja, kunt u ervoor instaan dat de getroffen schikkingen aan de daaraan gestelde voorwaarden voldeden? Bent u bereid om de Kamer hierover precies te informeren?
Het OM registreert niet op schikkingen waarbij tevens een onkostenvergoeding is toegekend en heeft derhalve aangegeven geen antwoord te kunnen geven op de vraag. In de zaak waar deze vragen op gericht zijn, is met de weduwe van de heer Mieremet een hoge transactie gesloten omdat deze vorm van afdoening in dit geval het meest doeltreffende middel was om het criminele vermogen van de heer Mieremet te ontnemen. Wanneer een dergelijk bedrag wordt ontnomen beoordeelt het OM steeds aan de hand van alle omstandigheden van het specifieke geval op welke wijze de executie van dat bedrag zo efficiënt mogelijk kan plaatsvinden. Het is mogelijk dat in dat verband wordt afgesproken dat bepaalde executiewerkzaamheden onder regie van het OM door de veroordeelde worden uitgevoerd. Ik verwijs in dat verband naar mijn antwoord op vraag 9 van het lid Van Nispen met betrekking tot dit onderwerp.
Arresten van de Hoge Raad in de Valkenburgse zedenzaak |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de arresten van de Hoge Raad d.d. 20 februari 2018 waaruit volgt dat de wet toestaat dat van het zogenaamde «taakstrafverbod» kan worden afgeweken als naast de taakstraf een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van slechts één dag wordt opgelegd?1
Ja.
Deelt u het standpunt dat een celstraf van maximaal één dag een wel erg summiere straf is afgezet tegen de inbreuk op de seksuele integriteit van een minderjarige?
De rechter beoordeelt in Nederland welke straf of combinatie van straffen in een individuele zaak wordt opgelegd en doet dat binnen de kaders van de wet. Het past mij niet om over de in een individuele zaak opgelegde straf een oordeel te vellen. Bij de beantwoording van de vragen 3 en 4 ga ik in op de wijze waarop ik eventuele aanpassing van het wettelijk kader in overweging zal nemen.
Kunt u uitleggen wat de meerwaarde van een taakstraf kan zijn bij een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf? Bent u bereid de wet aan te passen in die zin dat een taakstraf niet langer tot de mogelijkheden behoort bij dergelijke ernstige schendingen? Zo ja, wanneer kunnen op dit punt stappen van u worden verwacht?
De taakstraf heeft een belangrijke positie binnen het Nederlandse sanctiestelsel. Voor bepaalde feiten is de taakstraf een effectief alternatief voor bijvoorbeeld een korte gevangenisstraf. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat justitiabelen na een taakstraf minder recidiveren dan na een gevangenisstraf (zie de Factsheet Recidive onder justitiabelen in Nederland (2017–5) van het WODC). Voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven is het opleggen van alleen een taakstraf echter geen adequate bestraffing. Daarom is in 2012 het Wetboek van Strafrecht gewijzigd, waardoor de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen voor ernstig zeden- of geweldsmisdrijven werden beperkt. Sindsdien staat de wet niet toe dat voor ernstige zeden- of geweldsmisdrijven, zoals omschreven in artikel 22b Sr, een taakstraf wordt opgelegd, tenzij deze wordt gecombineerd met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Daarbij is, zoals ook blijkt uit de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel (Handelingen TK 2010/2011, nr. 65, item 10, blz. 48), het opleggen van een gevangenisstraf van enkele dagen toegestaan en is de wettelijke minimumduur van de naast een taakstraf op te leggen gevangenisstraf één dag (artikel 10, tweede lid, Sr), zoals de Hoge Raad nu heeft bevestigd.
Hoewel de wet dus toestaat dat naast een taakstraf onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één of enkele dagen wordt opgelegd, kan de vraag worden gesteld of het bestaande wettelijk kader in alle gevallen een adequate bestraffing mogelijk maakt. Bij brief van 22 januari 2018 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over het onderzoeksrapport van de evaluatie van de wetswijziging van 2012 (Kamerstuk 29 279, nr. 404). In het algemeen merken de onderzoekers op dat het OM en de rechters, binnen de ruimte die de wetgever biedt, steeds een nauwgezette afweging maken van strafmodaliteiten en hun werking. Op basis van de bevindingen van de evaluatie doen de onderzoekers een concrete aanbeveling voor aanpassing van het wettelijk kader. De bevindingen worden met relevante actoren in de strafrechtspleging besproken. Ik streef ernaar mijn beleidsreactie op het rapport voor de zomer van 2018 aan de Tweede Kamer te zenden. In die beleidsreactie zal ik ook ingaan op de wenselijkheid van eventuele wijzigingen van artikel 22b Sr.
Zo nee, geeft het arrest u dan wel aanleiding artikel 22b Wetboek van Strafrecht zodanig aan te scherpen dat tenminste een substantiële celstraf opgelegd dient te worden bij een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, zodanig dat niet meer kan worden volstaan met gevangenisstraf van slechts één dag?
Zie antwoord vraag 3.
De Poolse wet die bepaalde uitingen over de rol van Polen in de Holocaust strafbaar stelt |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de wet die onlangs in is Polen aangenomen, die het strafbaar maakt om «publiekelijk en tegen de feiten in, verantwoordelijkheid of medeverantwoordelijkheid voor nazi-misdaden begaan door het Derde Rijk, toeschrijft aan de Poolse natie of de Poolse staat»?1
Voorop staat dat het kabinet grote waarde hecht aan de Stockholm Verklaring, het oprichtingsdocument van de International Holocaust Remembrance Alliance. Alle participerende landen hebben zich in die Verklaring verbonden om gezamenlijk het onderzoek naar en het onderwijs over de Holocaust – in al zijn dimensies – te bevorderen, te herinneren en de feiten over de Holocaust te bekrachtigen ten overstaan van mensen die deze feiten ontkennen.
Ook Polen heeft zich aan deze doelstelling gecommitteerd en dat land zal zich, net als Nederland en andere leden, moeten blijven inspannen om recht te doen aan de Verklaring. In dat kader is relevant dat Nederland tijdens bijeenkomsten van de International Holocaust Remembrance Alliance zijn zorgen over de voorgenomen aanpassing van de Poolse wet heeft geuit en dat een delegatie van de Alliance in december 2016 Warschau bezocht om het wetsvoorstel met de Poolse regering te bespreken.
Het kabinet constateert dat binnen en buiten Polen thans onrust bestaat over de wet, die op 1 maart jl. in werking trad. In reactie op de kritiek, wijst de Poolse regering op het beperkte toepassingsbereik van de wet. Die zou alleen de reputatie van de Poolse natie of staat tegen historische onjuistheden willen beschermen maar niet gelden voor het debat over de rol van Poolse individuen of groepen tijdens de Holocaust. Niettemin heeft de Poolse president de wet na ondertekening aan het Constitutioneel Hof voorgelegd om na te gaan of de wet geen inbreuk maakt op de vrijheid van meningsuiting.
Zoals bekend volgt het kabinet de rechtsstatelijke ontwikkelingen in Polen op de voet en met aanzienlijke zorg. De wet in kwestie draagt niet bij aan een vermindering hiervan. In deze context volgt het kabinet de verdere ontwikkelingen rond deze specifieke wet dan ook nauwlettend. Het kabinet zal zich zo nodig opnieuw in verbinding stellen met de Poolse autoriteiten om, in aanvulling op de eerdergenoemde reeds geuite zorgen, nadere opheldering te vragen over de wet.
Ook andere landen zijn in gesprek met Polen over de wet. Zo kwam begin deze maand voor het eerst een Pools-Israëlische werkgroep bijeen die sprak over doel en strekking van de wet. Gesprekken met andere bezorgde landen gaan eveneens door. Of de uitspraak van het Hof en/of dit internationaal overleg ook zal resulteren in een herziening of verduidelijking van de wet, die de bezwaren en zorgen weg kan nemen, moet nog blijken.
Wat zal deze wet betekenen voor mensen die in het publieke debat in Polen beweren dat er Polen zijn geweest die betrokken waren bij de vervolging van Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid aan de Poolse ambassadeur te vragen wat de wet betekent voor mensen die zich openlijk uiten over Poolse betrokkenheid bij de vervolging van Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog? Bent u ook bereid deze vragen te stellen aan uw Poolse ambtsgenoot, bijvoorbeeld bij de Raad Buitenlandse Zaken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met Europarlementariër Hans van Baalen dat deze wet moet worden voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie?
Voor een oordeel van het Hof van Justitie is plaats wanneer de Poolse wet inbreuk maakt op een EU-verplichting. Het kabinet betwijfelt of hier sprake is van een dergelijke inbreuk. Weliswaar bevat het EU-Handvest van de Grondrechten in artikel 11 een bepaling die de vrijheid van meningsuiting waarborgt, maar het EU-Handvest is volgens artikel 51 alleen van toepassing op de EU-lidstaten wanneer zij EU-recht ten uitvoer brengen. Daarvan lijkt in het geval van de Poolse wet geen sprake te zijn.
Klopt het dat Litouwen en Letland al enkele jaren dergelijke wetten kennen die de openlijke discussie over de betrokkenheid van landgenoten bij de Holocaust bemoeilijken?2 Zo ja, hoe beoordeelt u deze wetten? Zouden deze wetten volgens u ook voorgelegd dienen te worden aan het Hof van Justitie van de Europese Unie?
Uit navraag in Litouwen en Letland blijkt dat daar geen wetten bestaan die vergelijkbaar zijn met de voorgenomen wetgeving in Polen. Discussies over de betrokkenheid van genoemde landen als natie of staat bij de Holocaust zijn toegestaan.
Klopt het dat Oekraïne, waarmee de Europese Unie een associatieakkoord heeft gesloten, ook sinds 2015 een dergelijke wet kent? Hoe beoordeelt u deze wet?
Sinds mei 2015 is in Oekraïne een wet van kracht die het communistische regime en het Naziregime veroordeelt en het propageren van de daaraan gelieerde symbolen verbiedt. Deze wet is onderdeel van een wetgevingspakket, bestaande uit vier wetten, dat gericht is op het «decommuniseren» van Oekraïne.
De Venetië Commissie van de Raad van Europa erkent het recht van staten om wetgeving te implementeren die het gebruik en propageren van symbolen van totalitaire regimes verbiedt en heeft geoordeeld dat Oekraïne gerechtvaardigd is om bovengenoemde wet in te voeren. Tegelijkertijd stelt de Venetië Commissie dat de wet kan resulteren in intolerantie ten aanzien van afwijkende meningen. In reactie daarop is een wijzigingsvoorstel naar het Oekraïense parlement gestuurd dat de originele wet amendeert. Dit voorstel moet nog in tweede lezing worden behandeld.
Met de Venetië Commissie is Nederland van mening dat deze wet er niet toe mag leiden dat het recht op de vrijheid van meningsuiting en het recht op de vrijheid van vereniging wordt ingeperkt.
Het bericht 'OM neemt minder in beslag van crimineel' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «OM neemt minder in beslag van crimineel»?1
Ja.
Kloppen de in het artikel genoemde bedragen? Zo ja, is sprake van een jaarlijkse daling van het van criminelen afgepakte vermogen en wat is/zijn hiervan de oorzaak/oorzaken? Zo nee, wat zijn dan de juiste bedragen?
De in het artikel genoemde bedragen kloppen, maar zien enkel op de waarde van de in beslag genomen goederen door het arrondissementsparket Den Haag in de periode 2014 tot 2017. Er is geen sprake van een jaarlijkse daling van de landelijke opbrengsten van afgenomen crimineel vermogen. Integendeel, de strafrechtsketen is er in geslaagd vanaf 2013 jaarlijks boven de afgesproken norm te presteren.
In de periode 2014 tot en met 2017 zijn landelijk de volgende bedragen
Geïncasseerd in het kader van ontnemingen:
2014 – € 135.971.765
2015 – € 143.576.295
2016 – € 416.477.902
2017 – € 221.259.199 (voorlopig resultaat)
Het feit dat de opbrengst in 2016 hoger was dan in 2017 hangt samen met een uitzonderlijke hoge opbrengst in 2016.
Wat gaat doen om er voor te zorgen dat het in de begroting van 2018 genoemde bedrag van 115,6 mln. euro aan via de strafrechtelijke weg afgepakte vermogen wordt gehaald?
De afpakdoelstellingen die voor 2017 waren gesteld, zijn ruimschoots gehaald. Op basis van deze resultaten ziet het Openbaar Ministerie geen reden om van de ingezette koers af te wijken en heb ik geen reden om aan te nemen dat de afpakdoelstellingen die voor 2018 zijn gesteld, niet worden gehaald. Voor een tussentijdse rapportage zie ik dan ook geen aanleiding.
Bent u bereid de Kamer aan het begin van het derde kwartaal van 2018 te berichten als het er naar uitziet dat het bedrag van 115,6 mln. euro niet wordt gehaald, inclusief de maatregelen die dan genomen zullen worden, dan wel ten koste van welke begrotingspost in 2019 of 2020 dat zal komen?
Zie antwoord vraag 3.
Seksuele intimidatie binnen de Verenigde Naties |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Halbe Zijlstra (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Seksuele intimidatie komt veel voor bij VN, slachtoffers houden zich stil»1 en «Sexual harassment and assault rife at United Nations, staff claim»?2
Ja.
(H)Erkent u de in de berichten geschetste problematiek? Acht u de huidige maatregelen die genomen zijn door de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (VN) voldoende om de zwijgcultuur bij de VN te doorbreken en de slachtoffers de hulp te bieden die zij nodig hebben? Zo nee, welke maatregelen moeten volgens u genomen worden om dit te bereiken? Op welke wijze zal u zich inzetten om te zorgen dat die maatregelen door de VN uitgevoerd worden?
Het kabinet neemt de berichtgeving, over incidenten van seksuele intimidatie en misbruik binnen de VN en dat slachtoffers zich stil houden uit angst voor represailles, zeer serieus. Nederland steunt de zero tolerance aanpak van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (SGVN) en de eerdere maatregelen die door hem zijn genomen in zijn rapport van 24 juli 2017 (A/72/204), en dringt aan op onverkorte uitvoering ervan. Deze maatregelen hebben onder meer als doel om medewerkers die een klacht indienen, of medewerkers die optreden als getuige, beter te beschermen.3 In dit rapport meldt hij ook de uitvoering van de aanbevelingen van de Ombudsman van de Verenigde Naties om medewerkers en leidinggevenden aan te moedigen open en eerlijk met elkaar te communiceren.
Recent heeft de SGVN aanvullende maatregelen genomen. Tijdens de bijeenkomst in november 2017 van de UN System Chief Executives Board for Coordination (CEB), waarin de hoofden van 31 VN-organisaties en programma’s zitting hebben, benadrukte de SGVN zijn zero tolerance beleid en riep hij op tot maximale aandacht voor het verbeteren van de aanpak van seksuele intimidatie binnen de VN. De SGVN heeft daarvoor een Task Forceingesteld die een gemeenschappelijke en consistente aanpak binnen de VN moet gaan formuleren. De Task Force staat onder leiding van mevrouw Jan Beagle, de Ondersecretaris voor Management van de VN. In het voorjaar van 2018 zal de Task Force zijn bevindingen presenteren aan de CEB.
Op vrijdag 2 februari 2018 presenteerde de SGVN een vijfpuntenplan om gendergelijkheid in de hele organisatie te waarborgen, hetgeen volgens hem van cruciaal belang is om seksuele intimidatie te bestrijden. Dit plan omvat: (1) het grondig onderzoeken van alle aantijgingen, zowel uit het verleden als heden; (2) het instellen van een nieuwe hulplijn voor VN-personeel; (3) de oprichting van de hierboven genoemde Task Force die een gemeenschappelijke en consistente aanpak van seksuele intimidatie binnen de VN moet bevorderen; (4) verbeterde bescherming van klokkenluiders en (5) het uitvoeren van een personeelsenquête en verbeteren van training. Ook heeft de SGVN een gedragscode laten opstellen en, naast de Ombudsman van de VN, diverse andere mogelijkheden ingesteld voor slachtoffers van seksuele intimidatie om een klacht in te dienen, zoals een Focal Point for Women en een Conduct & Discipline Team.
Het is nu nog te vroeg om een oordeel te vellen of deze maatregelen voldoende zijn. Medio 2018 zal de Ombudsman van de VN over de voortgang rapporteren aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN).
Nederland zal de uitvoering van deze maatregelen nauwgezet volgen en daarnaast met gelijkgezinde landen in overleg treden over additionele maatregelen die de VN zou kunnen nemen, zoals bijvoorbeeld het mogelijk maken om rapportages van Ombudspersonen binnen VN-organisaties te bespreken in relevante bestuursorganen. Ook wil Nederland in kaart brengen onder welke omstandigheden tot een extern onderzoek naar vermeende misstanden kan worden besloten als het vertrouwen in het interne systeem binnen een VN-organisatie te zeer is geschaad.
Op 23 februari jl. ging de Kamer reeds een brief toe van het kabinet met een nadere toelichting op een aantal onderwerpen die door uw Kamer aan de orde zijn gesteld in verband met het bericht dat medewerkers van Oxfam Groot-Brittannië seksfeesten hebben georganiseerd op Haïti (MINBUZA-2018.345946). Zoals gemeld in deze brief zal het kabinet de komende periode in alle relevante fora uitdragen dat er zero tolerance moet zijn voor seksuele misstanden en machtsmisbruik. Terecht dringt dit besef tot steeds meer sectoren van onze samenleving door. Het is nu zaak om, samen met welwillende internationale partners, een messcherpe grens te trekken en de komende weken en maanden concrete maatregelen te presenteren.
Kunt u aangeven op welke wijze de huidige Secretaris-Generaal concreet uitvoering geeft aan zijn voornemen de problematiek rondom seksuele intimidatie binnen de VN aan te pakken? Wat zijn de taken van de ingestelde taskforce, hoe verloopt het onderzoek van deze taskforce en op welke termijn verwacht u resultaten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke repercussies zijn er voor daders van seksuele intimidatie binnen de VN? Klopt het dat er een cultuur van straffeloosheid binnen de organisatie heerst?
Afhankelijk van de ernst van de situatie kan de VN maatregelen nemen tegen VN-medewerkers en leidinggevenden die variëren van een verplichte training, een reprimande, het veranderen van functie of verantwoordelijkheden, counselling of andere toepasselijke maatregelen, tot het beëindiging van het dienstverband.
Het klopt dat alle VN-functionarissen privileges en immuniteiten genieten, zoals vastgelegd in het «Verdrag nopens de voorrechten en immuniteiten van de Verenigde Naties». Privileges en immuniteiten aan VN-functionarissen worden toegekend in het belang van het onafhankelijk en effectief functioneren van de VN en niet in het belang van het individu. Immers, staten op wiens grondgebied een VN-medewerker zich bevindt, kunnen via straf- of administratiefrechtelijke procedures tegen deze VN-medewerker druk uitoefenen op de VN waardoor de organisatie belemmerd kan worden in haar onafhankelijk en effectief functioneren. Dit kan ook gebeuren via civielrechtelijke procedures aangebracht door individuen. Echter, een VN-lidstaat die op basis van nationaal recht rechtsmacht heeft kan de SGVN verzoeken om in een specifiek geval de immuniteit van een VN-functionaris op te heffen. De SGVN heeft het recht en de plicht om de immuniteit van een functionaris op te heffen, wanneer naar zijn oordeel de immuniteit van een medewerker de loop van het recht in de weg zou staan, en wanneer van de immuniteit afstand kan worden gedaan zonder dat inbreuk wordt gemaakt op de belangen van de Verenigde Naties. Als de SGVN daartoe overgaat, kan deze lidstaat over gaan tot strafrechtelijke vervolging van de betrokken VN-functionaris. Afhankelijk van nationale wetgeving kan het hierbij onder meer gaan om het land waar het feit is gepleegd of het land van nationaliteit van de VN-functionaris. Voorwaarde voor strafrechtelijke vervolging is wel dat de handeling strafbaar is naar nationaal recht. Daarnaast kan, na opheffing van de immuniteit, de weg naar een civielrechtelijke of administratiefrechtelijke procedure open staan.
Momenteel zijn 162 staten, waaronder Nederland, partij bij bovengenoemd verdrag. VN-functionarissen genieten op grond van dit verdrag functionele immuniteit. Dit houdt in dat zij niet strafrechtelijk kunnen worden vervolgd en berecht, noch via een civielrechtelijke of administratiefrechtelijke procedure aansprakelijk gehouden kunnen worden, voor handelingen verricht in hun officiële hoedanigheid. Daarnaast kunnen in een bilateraal verdrag tussen een staat en de VN aanvullende afspraken gemaakt worden ten aanzien van privileges en immuniteiten van VN-functionarissen die in deze staat werkzaamheden verrichten. In dergelijke verdragen kan absolute immuniteit toegekend worden aan VN-functionarissen. In dat geval kan een VN-functionaris in beginsel niet voor een rechter van de betreffende staat worden gebracht voor handelingen die hij/zij heeft verricht in zijn/haar officiële hoedanigheid dan wel privé hoedanigheid. Deze afspraken gelden slechts ten aanzien van de staat waar de afspraken mee zijn gemaakt. Er zal per geval beoordeeld moeten worden of de VN-functionaris immuniteit toekomt voor zijn handelen.
Het kabinet is van mening dat seksuele intimidatie totaal onacceptabel is en met alle middelen moet worden bestreden. Niet alleen op papier moeten de procedures binnen de VN goed geregeld zijn, ze moeten uitgevoerd en gehandhaafd worden. Het baart het kabinet zorgen dat een aantal VN-medewerkers ervaart dat de procedures tekortschieten en spreekt over een cultuur van straffeloosheid. Het is goed dat zij dit aankaarten. Het is ook goed dat de SGVN dit de hoogste prioriteit geeft. Hij kan hierbij op de volle steun van Nederland rekenen.
In hoeverre klopt het dat veel hooggeplaatste werknemers binnen de VN diplomatieke immuniteit genieten, en daardoor niet voor daden (met betrekking tot seksuele intimidatie die zij hebben begaan) kunnen worden bestraft? Hoe duidt u dit?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat wanneer VN-werknemers die zich schuldig maken aan seksuele intimidatie en wel bestraft kunnen worden, dit vaak wordt nagelaten omdat het juridisch systeem van de landen waar de incidenten worden begaan disfunctioneert? Is er enige wijze waarop de VN in dergelijke gevallen zelf juridische of andere repercussies kan laten gelden tegenover daders?
Voor zover bekend is er onvoldoende informatie beschikbaar of en waarom wordt nagelaten VN-medewerkers die zich schuldig maken aan seksuele intimidatie te bestraffen in landen waar incidenten worden begaan. Afhankelijk van het feit dat is gepleegd, kan het land van de nationaliteit van de desbetreffende VN-medewerker tot vervolging overgaan in overeenstemming met de relevante bepalingen van het nationale strafrecht van dat land. Als de desbetreffende functionaris een beroep kan doen op immuniteit, dient de VN daar afstand van te doen om vervolging mogelijk te maken. Wanneer een VN-functionaris wel een beroep kan doen op immuniteit, en de SGVN deze immuniteit niet opheft, is de VN gehouden om passende maatregelen te treffen, waaronder het instellen van een onderzoek naar de feiten. Dit is een interne aangelegenheid van de VN.
Op welke wijze wordt het interne klachtensysteem van de VN verbeterd? Welke vooruitzichten zijn er op dit vlak?
Het interne klachtensysteem van de VN is de afgelopen tijd al sterk verbeterd en de CEB Task Force heeft onder meer als doel om het klachtensysteem door te lichten en hierover in het voorjaar van 2018 met aanbevelingen te komen. Het kabinet benadrukt het belang van adequaat onderzoek, goede bescherming van de slachtoffers en verantwoording door daders.
Hoeveel officiële klachtprocedures lopen er momenteel bij de VN?
Over 2016 zijn 944 verzoeken ingediend om managementevaluatie, 383 formele klachten bij het VN-geschillentribunaal, 170 hoger beroepen, 1756 verzoeken om juridisch advies en 2633 verzoeken bij de VN-ombudsman (A/72/7/add.19). Het gros van de zaken gaat over het uitblijven van bevordering/promotie en het niet-toekennen van bepaalde financiële vergoedingen.
Klopt het dat personen die ervaringen met seksuele intimidatie melden, kans lopen hun baan te verliezen of andere negatieve gevolgen te ondervinden? Kunt u aangeven wat u hiervan denkt?
Volgens de berichten zouden er gevallen zijn waarbij personen die melding maken van seksuele intimidatie, maar ook klokkenluiders negatieve gevolgen hebben ondervonden na melding te hebben gedaan van misstanden. Als dit het geval is, dan is dat volstrekt onaanvaardbaar. Ook draagt het bij aan een gevoel van straffeloosheid. Zoals hierboven aangegeven is het goed dat de SGVN dit grondig laat onderzoeken en daarbij ook de klokkenluidersbescherming meeneemt.
Kunt u zich de toezegging van uw ambtsvoorganger tijdens het algemeen overleg AVVN op 12 september 2017 herinneren, te weten een voorstel bij de VN in te brengen om deze slachtoffers beter een stem te geven en derhalve de secretaris-generaal van de VN te laten spreken met slachtoffers van seksuele intimidatie binnen de VN?
Ja.
Kunt u zich de toezegging van uw ambtsvoorganger tijdens het algemeen overleg AVVN op 12 september 2017 herinneren, te weten een voorstel bij de VN in te brengen om deze slachtoffers betere ondersteuning, bijvoorbeeld door middel van een fonds of juridische ondersteuning of psychotherapie, te bieden?
Ja.
Kunt u zich de toezegging van uw ambtsvoorganger tijdens het algemeen overleg op 12 september 2017 herinneren, te weten een voorstel bij de VN in te brengen dat, wanneer landen weigeren mee te werken aan het tegengaan van seksuele intimidatie door verdachten niet te vervolgen, dit gevolgen kan hebben voor de compensatie voor hun bijdrage aan vredesmissies?
Ja.
Op welke wijze zijn de punten in de drie voorgaande vragen reeds door u of uw voorganger ingebracht bij de VN? Zo ja, hoe is hier opvolging aan gegeven? Zo nee, op welke wijze bent u voornemens zich in te zetten om deze punten alsnog bij de VN in te brengen?
De vragen 10, 11 en 12 gaan over Sexual Exploitation and Abuse (SEA) gepleegd door VN-personeel in vredesmissies. Nederland steunt ook hier de zero tolerance aanpak van de SGVN. Om de ondersteuning van de SGVN kracht bij te zetten heeft Nederland van 1 september 2016 tot 1 oktober 2017 een Nederlandse militair jurist gedetacheerd in het team van mevrouw Jane Holl Lute die door de SGVN is aangesteld als Speciale Coördinator voor SEA. Op 18 september 2017 heeft Nederland tijdens een High-Level Event van de SGVN steun uitgesproken voor maatregelen om dit misbruik aan te pakken. Eén van die maatregelen is extra zorg en aandacht voor slachtoffers. Verder is Nederland toegetreden tot de zogenaamde Circle of Leadership, bestaande uit staatshoofden en regeringsleiders die zich inzetten voor de aanpak van de SEA-problematiek. Op korte termijn zal een nieuw rapport van de SGVN over Sexual Exploitation and Abuse verschijnen. Het kabinet zal dit rapport kritisch beoordelen. Verder zal Nederland ook in 2018 en 2019 doorgaan met steunen van trainingen voor militairen, politie en civiele medewerkers van VN-vredesmissies, waarin het voorkomen van en adequaat reageren op seksuele uitbuiting en misbruik door VN-personeel een belangrijk onderdeel is.
Op welke wijze zal Nederland binnen het lidmaatschap van de VN Veiligheidsraad in 2018 seksuele intimidatie binnen de VN aankaarten?
De aanpak van seksuele intimidatie binnen VN-organisaties speelt VN-breed en wordt daarom in de eerste plaats besproken in de Algemene Vergadering van de VN (AVVN). Nederland vraagt waar nodig ook aandacht voor het tegengaan van seksuele intimidatie en ongewenst gedrag bij de bespreking van specifieke vredesmissies en landensituaties in het kader van de VN-veiligheidsraad.