De gestegen inkomens van accountants |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Inkomen accountants stijgt weer»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de partnerinkomens stevig zijn gestegen, terwijl de sector kampt met forse kwaliteitsproblemen en er juist geïnvesteerd moet worden om deze het hoofd te bieden?
Accountantsorganisaties zijn private, commerciële partijen, waarbinnen zelf de beloning wordt vastgesteld. Accountantsorganisaties kampen met een kwaliteitsprobleem. Van belang is daarom dat de kwaliteit van de wettelijke controle omhoog gaat. Het NBA-rapport bevat een pakket aan maatregelen die dat dient te bereiken.2 Maatregelen ten aanzien van de beloning maken hiervan onderdeel uit en houden in dat bij het beloningssysteem de beloning van kwaliteit voorop moet staan en dat dit ook een cruciaal element is bij het promotiebeleid van medewerkers in de controlepraktijk. Daarnaast gaat de sector een claw-back regeling invoeren, op basis waarvan een deel van de betaling van de winstrechten zes jaar wordt uitgesteld en niet wordt uitgekeerd bij verwijtbare tekortkomingen. Ook wordt een vaste winstonafhankelijke beloning voor bestuurders van accountantsorganisaties geïntroduceerd met een variabel deel van maximaal 20% gebaseerd op lange termijn kwaliteitsdoelstellingen. Het is nu zaak dat de sector de noodzakelijke verbetermaatregelen uit het NBA-rapport voortvarend en effectief implementeert. In dat kader zullen de komende jaren de nodige investeringen gedaan moeten worden door accountantsorganisaties om de kwaliteit van de wettelijke controle te verbeteren. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) zal nauwgezet toezien op zowel de voortgang van de implementatie van de maatregelen als de kwaliteit van de wettelijke controle. De AFM zal daarbij gebruik maken van de handhavingsinstrumenten waarover zij beschikt. Dit zijn onder meer het geven van een aanwijzing, het opleggen van een boete en het geven van een openbare waarschuwing. Ik merk verder op dat het artikel gaat over alle partnerinkomens van de betreffende accountantsorganisatie. Niet alle partners binnen een accountantsorganisatie verrichten accountantscontroles. Bij de partnerinkomens in het artikel zijn dus ook de inkomsten betrokken uit andere opdrachten dan accountantscontroles. De totale winst van een accountantsorganisatie wordt verdeeld over de partners en bestaat dus voor een deel uit werkzaamheden ten behoeve van een publieke taak (accountantscontroles).
Wat vindt u een redelijke beloning voor de uitoefening van een publieke taak, namelijk een onafhankelijke accountantscontrole? Passen daar inkomens bij van meer dan zes ton?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de stijging van de inkomens zich tot de afspraken die de sector zelf maakte, zie het rapport «In het publieke belang», om meer te investeren in kwaliteit, opleiding en controlewerkzaamheden?
Het artikel in het Financieele Dagblad van 29 december 2014 ziet op de inkomens van de partners van de Big 4-accountantsorganisaties over het afgelopen boekjaar 2013–2014. De meerderheid van de Big-4 accountantsorganisatie heeft een gebroken boekjaar en een balansdatum die vóór de publicatie van het NBA-rapport van 25 september 2014 ligt. De implementatie van de maatregelen op basis van het NBA-rapport is nog niet zichtbaar in de inkomens van de partners zoals weergegeven in het artikel. Eerst na afsluiting van het lopende boekjaar 2014–2015 kan worden bezien of de investeringen in kwaliteit, opleiding en controlewerkzaamheden hebben geleid tot een aanpassing van de partnerinkomens. De accountantssector heeft zich gecommitteerd aan de uitvoering van de maatregelen in het NBA-rapport. Ik ga er daarom vanuit dat noodzakelijke investeringen ter verbetering van de accountantscontrole zullen worden gedaan. Daarbij geldt dat het hier niet alleen om financiële investeringen gaat. Een deel van de verbetervoorstellen bestaat uit andersoortige maatregelen (zoals de maatregel dat het promotiebeleid is gebaseerd op aantoonbare vaktechnische kennis, een professioneel-kritische instelling en kwaliteit van de werkzaamheden) en de noodzakelijke cultuurverandering. Accountantsorganisaties dienen naar aanleiding van het AFM-rapport van 25 september 2014 en het NBA-rapport een verbeterplan op te stellen waarin zij aangeven welke maatregelen zij nemen om de kwaliteit van de accountantscontrole te verbeteren. De AFM gaat toezicht houden op de verbeterplannen en de uitvoering daarvan.
Had het niet voor de hand gelegen gezien de situatie in de sector dat er geld was gereserveerd om noodzakelijke investeringen te doen en de controles op orde te brengen in plaats van de eigen inkomens te verhogen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt de daling van het aantal partners bij verschillende kantoren zich tot de ambitie van de sector om het aantal uren dat partners besteden aan controles te verhogen en niet alles door medewerkers te laten doen, de zogenoemde beperking van de leverage?
Ook hiervoor geldt dat het artikel ziet op het afgelopen boekjaar, waarin de maatregelen uit het NBA-rapport niet zichtbaar zijn. Het NBA-rapport bevat voorstellen om de betrokkenheid van partners bij de uitvoering van de accountantscontrole te vergroten. Zo moet de accountant aan de raad van commissarissen van de controlecliënt melden hoeveel partneruren en uren van andere medewerkers hij verwacht te besteden aan de uitvoering van de accountantscontrole (voorcalculatie) en hoeveel daadwerkelijk zijn besteed (nacalculatie). De accountant dient verder te onderbouwen hoe de inzet van deze uren, in combinatie met andere controlemethodieken, tot een kwalitatief goede controle leidt. Deze maatregel moet er mede toe leiden dat de betrokkenheid van partners bij de uitvoering van de accountantscontrole wordt vergroot.
De aanpak van topinkomens |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Waarom hoeven bestuurders van universiteiten per 2015 niet aan de nieuwe wet normering topinkomens te voldoen?
Ik heb besloten voor bestuurders van universiteiten het jaar 2015 als overgangsjaar te benutten. Ik heb besloten dit te doen onder andere vanwege de nauwe verbintenis van de umc's met niet alleen de universitaire bestuurders, maar ook met de zorg.
Hoe kunt u dit uitleggen, aangezien de wet al jaren geleden werd aangekondigd?
Het verlaagde maximum van € 178.000 is sinds 1 januari 2015 van kracht geworden. Voor bestuurders van umc’s heeft de Minister van VWS in 2015 een overgangsjaar bepaald, mede gezien de verwevenheid die er bestaat met de overige instellingen van de sector zorg. Voor het zorgvuldig kunnen vaststellen van salarisklassen bij de WNT2 benut de Minister van VWS het jaar 2015.
Ik verwijs u hierbij ook naar de brief over de invoering Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT (Kamerstuk 33 978, nr. 27), die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties mede namens mij heden aan uw Kamer heeft gezonden.
Waarom heeft u niet eerder laten weten dat uitstel nodig zou zijn, in plaats van op het allerlaatste moment?
Het benutten van het overgangsjaar voor de universiteiten houdt verband met de nauwe verbintenis die er bestaat tussen de universiteit en het umc. Zowel bij de indiening van het wetsvoorstel aan uw Kamer als in de nota naar aanleiding van het verslag, is stilgestaan bij de eventuele noodzaak van een overgangsjaar in het geval van het vaststellen van verlaagde normen bij de WNT. Ik verwijs u hierbij ook naar de brief over de invoering Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT (Kamerstuk 33 978, nr. 27), die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties mede namens mij heden aan uw Kamer heeft gezonden.
Deelt u de mening dat het flauwekul is om alle universiteiten uitstel te verlenen, terwijl slechts enkele universiteiten over een Universitair Medische Centrum (UMC) beschikken?
Bij het bepalen van het beloningsmaximum voor universiteitsbestuurders bij de WNT heb ik geen onderscheid gemaakt tussen het type universiteit. Ik ben van mening dat de zwaarte van de functie van universiteitsbestuurder voor alle universiteiten van vergelijkbaar niveau is. De verwevenheid met het UMC leidt ertoe dat voor universiteitsbestuurders in 2015 hetzelfde beloningsmaximum geldt.
Waarom laat u zich door uw collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tot uitstel overhalen? Waarom heeft u uw collega niet duidelijk gemaakt dat zij net zo goed per 2015 aan de wet moet voldoen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de brief over de invoering Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT (Kamerstuk 33 978, nr. 27), die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, mede namens mij heden aan uw Kamer heeft gezonden.
Deelt u de mening dat u de indruk wekt geen haast te maken met invoering van de nieuwe wet? Wat is de reactie van uw collega de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Het verlaagde bezoldigingsmaximum van € 178.000 is sinds 1 januari jl. voor het gehele OCW-veld van kracht geworden, met uitzondering van de universiteiten. In totaal betreft het 1.780 OCW-instellingen; op 14 universiteiten is het overgangsjaar van toepassing.
Ik verwijs u hierbij ook naar de brief over de invoering Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT (Kamerstuk 33 978, nr. 27), die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties mede namens mij heden aan uw Kamer heeft gezonden.
Bent u het er mee eens dat deze gang van zaken uiterst amateuristisch overkomt?
Zie de antwoorden bij vragen 5 en 6.
Gaat u zich inspannen om álle bestuurders alsnog per 2015 te laten voldoen aan de nieuwe wet topinkomens?
In 2015 zal ik ten aanzien van alle OCW-instellingen de vastgestelde maxima toepassen en zo nodig handhavend optreden.
Het bericht ‘Zorgbestuurder vangt twee ton voor maand werk’ |
|
Grace Tanamal (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zorgbestuurder vangt twee ton voor maand werk»?1
Ja.
Is het waar dat deze zorgbestuurder € 199.732 heeft ontvangen voor één maand arbeid en een paar losse projecten in 2013? Zo ja, hoe verhoudt deze buitensporige beloning zich tot de Wet normering topinkomens (WNT)?
Nee, dat is niet waar. De inkomensgegevens van zorgbestuurders zijn te vinden op www.jaarverslagenzorg.nl. Daaruit blijkt dat de betrokken zorgbestuurder in 2013 een bedrag van € 151.963 heeft ontvangen. Dit betreft de optelsom van zijn beloning plus de belastbare onkostenvergoedingen. De normering grijpt echter aan bij het begrip «bezoldiging». Tot de bezoldiging moeten ook de beloningen betaalbaar op termijn, waaronder de werkgeversbijdrage pensioen, worden gerekend. De totale bezoldiging van betrokkene bedroeg in 2013 € 181.722. Betrokkene is tot 1 februari 2013 voorzitter van de Raad van Bestuur geweest. Volgens informatie verstrekt door de Raad van Toezicht, is betrokkene daarna in dienst gebleven en heeft hij werkzaamheden verricht met een substantieel tijdsbeslag. Per 1 februari 2013 wordt betrokkene als gewezen topfunctionaris aangemerkt. De bezoldiging van gewezen topfunctionarissen wordt niet door de WNT genormeerd, maar moet wel worden verantwoord. Alleen de bezoldiging voor de maand januari 2013 wordt dus door de WNT genormeerd (zie ook het antwoord op vraag 5).
Deelt u de mening dat betalingen aan bestuurders als deze schade toebrengen aan de GGZ-sector en volledig in strijd zijn met de maatschappelijke en politieke wens om inkomens – betaald van publiek geld – te matigen en te normeren? Bent u bereid bestuurder en instelling in kwestie individueel aan te spreken op dit laakbaar gedrag?
Zie het antwoord op vraag 2; de situatie zoals u die weergeeft in vraag 2, is niet aan de orde.
Deelt u de mening dat bestuurders die dergelijke salarissen wensen te verdienen niet thuishoren in deze sector?
Zie het antwoord op vraag 3.
Valt de functie waarin de betreffende persoon na januari 2013 werkzaamheden uitvoerde ook onder het begrip topfunctionaris, zoals bedoeld in de WNT? Zo ja, welke handhavingsmaatregelen heeft u in deze casus ondernomen? Zo nee, waarom heeft u geen maatregelen genomen?
Nee. Nadat betrokkene zijn bestuursfunctie heeft neergelegd (i.c. per eind januari), kwalificeert hij niet langer als topfunctionaris, maar als gewezen topfunctionaris.
Zolang de gewezen topfunctionaris werkzaam blijft bij dezelfde instelling moeten de bezoldigingsgegevens op grond van de WNT openbaar gemaakt worden.
Deelt u de mening dat de beloning in deze casus niet in verhouding staat tot de verrichte werkzaamheden, dit mede in relatie tot het bestuurlijk akkoord in de GGZ-sector dat ziet op doelmatigheid, beddenreductie en beperkte uitgavengroei?
Op basis van het bericht is het niet mogelijk om een oordeel te vormen over de hoogte van de beloning in verhouding tot de functiezwaarte van deze gewezen topfunctionaris. Uit de jaarstukken en uit het door u aangehaalde bericht blijkt wel dat betrokkene het hele jaar 2013 werkzaamheden heeft verricht.
In welke klasse (artikel 3, Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector) valt betreffende zorginstelling?
Het gaat hier om het jaarverslag over 2013. En in 2013 gold er nog geen gestaffelde normering naar indelingsklasse, maar de algemene wettelijke bezoldigingsnorm.
Betreft het in deze casus een interim--bestuurder of een bestuurder die ook in 2012 in dienst was van deze GGZ-instelling?
Blijkens de jaarstukken was betrokkene 26 jaar werkzaam als bestuurder in de geestelijke gezondheidszorg waarvan ruim 17 jaar binnen hun groep. Vanaf 1 februari 2013 maakte hij geen deel meer uit van de Raad van Bestuur.
Wanneer stuurt u de algemene maatregel van bestuur over de normering van interim--bestuurders naar de Kamer? Kunt u de Kamer garanderen dat deze amvb zo snel als mogelijk naar de Kamer zal worden gezonden? Deelt u de mening dat voorbeelden als deze tot grote haast met deze amvb noodzaken?
De desbetreffende algemene maatregel van bestuur wordt thans voorbereid en zal volgens de planning in medio 2015 in ontwerp kunnen worden vastgesteld. Daarover zal ik dan ook de Kamer informeren. In de onderhavige casus gaat het evenwel niet om een interim-bestuurder maar om een gewezen topfunctionaris.
Valt betreffende zorgbestuurder onder het overgangsrecht uit de WNT?
Zoals gezegd, golden in 2013 in de zorg nog geen gestaffelde normen maar alleen de algemene wettelijke bezoldigingsnorm. Deze WNT-norm is door betrokkene in 2013 niet overschreden. Dus is er ook geen sprake van overgangsrecht. Overigens gold die normering alleen voor de maand januari 2013 waarin hij nog als bestuurder werkzaam was.
Is het met een beroep op het overgangsrecht toegestaan om bestuurders uit te betalen terwijl daar geen feitelijke werkzaamheden tegenover staan?
Voor zover er vóór inwerkingtreding van de WNT afspraken zijn gemaakt over de wijze van beëindiging van een dienstverband van een bestuurder is dit op grond van het overgangsrecht toegestaan. In deze casus is er evenwel geen sprake van de beëindiging van een dienstverband maar van een andere functievervulling.
Zijn er juridische mogelijkheden om (een deel van) dit bedrag terug te vorderen van bestuurder in kwestie? Zo ja, bent u bereid deze ten volle te benutten?
Volgens de gegevens van het Ministerie van VWS is in dit geval geen sprake van een overtreding van de WNT. Dus is er ook geen sprake van een juridische titel voor een terugvordering van betaalde bedragen.
Welk salaris ontving deze bestuurder (tot op heden) in 2014?
Dat moet blijken uit het jaarverslag 2014. Dat moet uiterlijk in juli 2015 worden aangeleverd.
Mogelijke vertraging rondom de inwerkingtreding van de nieuwe Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verlaging topinkomens uitgesteld»?1
De schriftelijke vragen van het lid Kerstens (PvdA), vraagnummer 2014Z23009, zijn beantwoord middels de brief «Invoering Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT» (Kamerstuk 33 978, nr. 27)
Per wanneer verwacht u dat de nieuwe WNT in werking zal treden?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze voorkomt u dat bestuurders in de tussentijd hun salaris opplussen tot € 230.000 waarover vervolgens een overgangstraject van zeven jaren geldt? Deelt u de mening dat het uitstel dat de Eerste Kamer nu veroorzaakt deze perverse prikkel tot opplussing van het salaris met zich meebrengt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u in de WNT-rapportages over 2013, 2014 en 2015 inzicht geven in het aantal bestuurders dat in deze jaren hun inkomen heeft verhoogd tot een bedrag tussen € 170.000 en € 230.000, zijnde het verschil tussen de nieuwe en de oude norm? Kunt u daarbij specifiek aandacht besteden aan die bestuurders die tussen oktober 2014 en de datum van aanname van de wet in de Eerste Kamer een salarisverhoging hebben ontvangen, inclusief de redenen van de salarisverhoging?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat bestuurders die deze situatie gebruiken, en daarmee misbruiken voor eigen gewin, niet thuishoren in de (semi-)publieke sector, aangezien dit gedrag van een moraal blijk geeft die niet past bij hun maatschappelijke taak? Zo ja, bent u bereid deze bestuurders individueel hierop aan te spreken en de Kamer over de uitkomsten van die gesprekken zo spoedig mogelijk te informeren?
Zie antwoord vraag 1.
Beschikt u over juridische mogelijkheden om het zogenaamde opplussen te voorkomen? Zo ja, deelt u de mening dat alle juridische mogelijkheden om opplussen te voorkomen moeten worden benut?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid desnoods spoedig met nieuwe afzonderlijke wet- of regelgeving te komen, waaronder een ministeriële regeling, waarmee opplussen vanaf een bepaalde datum kan worden voorkomen, of indien mogelijk (achteraf) ongedaan kan worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
De invordering van belasting- en toeslagschulden door de Belastingdienst |
|
Carola Schouten (CU), Sadet Karabulut (SP), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Belastingdienst maakt het niet makkelijker voor lage inkomens»1 en het rapport «Belastingdienst, een bron van armoede»?2
Ja.
Deelt u de conclusie van het rapport «Belastingdienst, een bron van armoede?» dat de Belastingdienst bij het terugvorderen van toeslagen geen rekening houdt met persoonlijke situaties en de beslagvrije voet, met als gevolg dat mensen dieper in de schulden raken? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst kan bij het terugvorderen van toeslagen niet in alle gevallen vooraf rekening houden met de persoonlijke situatie van mensen. Dat is een terechte constatering. Dit komt omdat de Belastingdienst niet over de daarvoor benodigde informatie beschikt. Ook de complexiteit van de beslagvrije voet en de massaliteit van de processen spelen daarbij een rol. Om te voorkomen dat mensen in de problemen komen, wordt de belanghebbende op verschillende momenten in het proces geïnformeerd over zijn rechten. Om die rechten te effectueren, moet hij wel zelf in actie komen. Ik zal dat hierna toelichten.
In het geval een toeslagvoorschot geheel of gedeeltelijk moet worden terugbetaald, biedt de Belastingdienst standaard een betalingsregeling aan van vierentwintig maanden. Bij dit aanbod wordt vermeld dat in het geval belanghebbende niet in staat is de voorgestelde betalingsregeling na te komen, hij een persoonlijke betalingsregeling (maatwerkregeling) kan aanvragen. Deze laatste betalingsregeling gaat uit van de individuele betalingscapaciteit van betrokkene. Bij de berekening van de betalingscapaciteit, speelt de beslagvrije voet een voorname rol.
Ook voor de groep van wie toeslagvoorschotten worden teruggevorderd en die in eerste instantie geen enkele actie onderneemt (niet betaalt, geen gebruik maakt van de standaard aangeboden betalingsregeling noch van de mogelijkheid een persoonlijke betalingsregeling aan te vragen), houdt de Belastingdienst zowel in het geval van verrekening als bij de overheidsvordering rekening met de beslagvrije voet. Gelet op de complexiteit van de beslagvrije voet en op de schaal waarop de verrekening en de overheidsvordering door de Belastingdienst worden toegepast, is het in het algemeen niet mogelijk vóóraf vast te stellen of ten gevolge van de verrekening of van de overheidsvordering te weinig bestaansmiddelen overblijven om van te leven. Daarom is in de kennisgeving van verrekening of van de overheidsvordering informatie opgenomen over de relatie met de beslagvrije voet en over de mogelijkheden de verrekening of de overheidsvordering in voorkomend geval ongedaan te maken. De (dwang)verrekening vindt pas plaats nadat een aanmaning is verstuurd; bij een overheidsvordering geldt dat eerst een aanmaning en een dwangbevel moeten zijn verzonden. Wanneer eenmaal in hiervoor bedoelde zin is gereclameerd tegen een verrekening of een overheidsvordering, zal de Belastingdienst bij volgende verrekeningen en vorderingen rekening houden met de beslagvrije voet van betrokkene.
De Belastingdienst gaat er dus van uit dat degene die een te hoog voorschot heeft aangevraagd en vervolgens wordt geconfronteerd met terugvordering, op enig moment actie onderneemt om zich tegen de ongewenste gevolgen van verrekening en overheidsvordering te beschermen. Bij het aanbod tot het treffen van een betalingsregeling en bij de kennisgeving van verrekening of beslag wordt daarover gecommuniceerd met betrokkenen. In een overleg met de Landelijke Organisatie Sociaal Raadlieden dat in januari 2015 zal plaatsvinden, zal o.a. worden gesproken over manieren om de communicatie met de doelgroep te verbeteren.
Leidt het besluit van de Belastingdienst om bij alleenstaande ouders vorderingen niet meer te verrekenen met het kindgebonden budget ertoe dat ook bij andere ouders vorderingen niet meer worden verrekend met het kindgebonden budget? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat is niet het geval. De bedoelde maatregel heeft alleen betrekking op een groep alleenstaande ouders met een laag inkomen voor wie vanaf 2015 de zogenoemde alleenstaande ouderkop aan het kindgebonden budget wordt toegevoegd. In verband met wijziging van de beslagwetgeving per 1 januari 2015, is voor deze groep namelijk met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid voorzienbaar dat door dwangverrekening de beslagvrije voet wordt aangetast. Daarnaast heeft deze groep alleenstaande ouders als gevolg van wetswijziging onvoldoende rekening kunnen houden met het gegeven dat de alleenstaande ouderkop mogelijk in de verrekening van toeslagschulden zal worden betrokken en met de inkomensterugval die daarvan het gevolg kan zijn. Het tegemoetkomen van deze groep is een uitwerking van het bestaande uitvoeringsbeleid waarin bij verrekening een beroep kan worden gedaan op de beslagvrije voet. Het betekent overigens niet dat deze groep alleenstaande ouders hun schulden niet meer hoeft te betalen; vorderingen zullen op een andere manier – dan door verrekening met het kindgebonden budget – worden geïncasseerd.
In andere gevallen ontbreekt een zuiver zicht op de relatie tussen voorschot en beslagvrije voet. In die gevallen worden belanghebbenden geïnformeerd over hun rechten als bedoeld in het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze gaat u de motie Schouten c.s. (Kamerstuk 24 515, nr. 284) om bij terugvorderingen van toeslagen de beslagvrije voet te respecteren concreet uitvoeren? Indien u dit nog niet kunt beantwoorden, wanneer kunt u hierover dan de Kamer alsnog informeren?
Zoals uit het antwoord op vraag 2 blijkt, houdt de Belastingdienst bij de terugvordering van toeslagen – en hetzelfde geldt ook voor belastingen – rekening met de individuele beslagvrije voet. Zoals in het antwoord toegelicht, wordt als uitgangspunt gehanteerd dat betrokkene daartoe op enig moment zèlf actie onderneemt. Wanneer de gelegenheid zich voordoet is de Belastingdienst binnen zijn mogelijkheden bereid groepen van toeslagvoorschotten af te schermen voor verrekening. De maatregel als bedoeld in vraag 3 is daarvan een voorbeeld. Maar ook in het geval van (minnelijke) schuldsanering, in het geval de beslagvrije voet eerder is vastgesteld en in het geval de Belastingdienst ten laste van betrokkene eerder een loonbeslag heeft gelegd, wordt (ongevraagd) afgezien van verrekening of overheidsvordering. Er bestaat thans geen uitzicht op een situatie waarin de Belastingdienst op basis van eigen informatie een verrekening zó uitvoert dat aantasting van de beslagvrije voet onder alle omstandigheden wordt voorkomen. Het blijft dus van belang dat betrokkene zelf tijdig actie onderneemt. De Belastingdienst spant zich maximaal in om conform de motie Schouten c.s. de beslagvrije voet te respecteren.
Bent u bereid om de in het rapport «Belastingdienst, een bron van armoede?» genoemde aanbevelingen op te volgen? Wilt u per aanbeveling uw gemaakte afweging inhoudelijk toelichten?
In januari 2015 vindt naar aanleiding van het genoemde rapport overleg plaats met de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden. De in het rapport opgenomen aanbevelingen zullen daarin onderwerp van gesprek zijn. Ik ben bereid u in de eerstvolgende halfjaarrapportage Belastingdienst te informeren over de uitkomsten van bedoeld overleg.
De salarissen van bestuurders van woningcorporaties |
|
Jacques Monasch (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van FNV Woondiensten over de salarissen van corporatiebestuurders?1
Wij hebben kennis genomen van het bericht hierover op de website van de FNV.
Is het waar dat in 2013 ongeveer driekwart van de corporatiebestuurders meer verdiende dan de norm zoals die is vastgelegd in de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen toegelaten instellingen volkshuisvesting 2014? Hoeveel van deze bestuurders verdienen – naar uw verwachting – ook in 2014 meer dan de in de regeling vastgestelde norm? Is het waar dat de salarissen van ongeveer de helft van de corporatiebestuurders in 2013 zijn gestegen ten opzichte van 2012? Deelt u de mening dat dit absurd en onwerkelijk is, zeker in het licht van de vele misstanden in deze sector in de voorbije jaren?
Op basis van de WNT moeten woningcorporaties jaarlijks bezoldigingsgegevens aan de Minister voor Wonen en Rijksdienst melden. Over 2013 behoefden corporaties nog niet aan te geven welk maximum voor hen in 2014 van toepassing zou zijn, omdat de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen toegelaten instellingen volkshuisvesting 2014 nog niet gold. Het jaaroverzicht 2013 van de Minister voor Wonen en Rijksdienst bevat daarom alleen een gecontroleerd overzicht van de overschrijdingen van het wettelijke maximum van € 228.599,- in 2013. 44 van de topfunctionarissen overschreden in 2013 deze norm op een totaal aantal van 728 topfunctionarissen (niet zijnde intern toezichthouders).
Aanleiding voor de invoering van de regeling voor woningcorporaties in 2014 was de constatering dat het beloningsniveau vaak fors is en niet passend te achten bij het maatschappelijke karakter van de woningcorporaties. Daarbij vielen niet alleen de excessieve beloningen bij diverse grotere woningcorporaties op, maar vooral ook de soms relatief erg hoge beloningen bij kleinere woningcorporaties. Gezien het doel van de regeling, het verlagen van de bezoldiging naar een niveau dat passend is bij de aard van de instelling en de zwaarte van de functie, zal naar verwachting volgend jaar dan ook uit de verantwoording blijken dat een fors aantal bestuurders de gedifferentieerde bezoldigingsnorm voor 2014 overschrijdt.
Waar het de salarisontwikkeling betreft, zijn de mij ter beschikking staande gegevens voor 2012, zoals die u vorig jaar vertrouwelijk zijn verstrekt, niet vergelijkbaar met de gegevens die voor 2013 op basis van de WNT door de corporaties zijn geleverd. Dit wordt onder meer veroorzaakt door in- en uitstroom van bestuurders, fusies, de aanpassing van het bezoldigingsbegrip en door de toevoeging van topfunctionarissen die geen bestuurders zijn. Over de ontwikkeling van salarissen bij alle corporatiebestuurders kunnen wij dan ook geen betrouwbare uitspraak doen.
Wat betreft de bestuursleden van Aedes, die ook door FNV bouw zijn onderzocht, is bij een aantal sprake van een daling van de bezoldiging en bij een aantal van een stijging. Salarisstijgingen in 2013 tot aan het in 2013 geldende bezoldigingsmaximum waren toegestaan. Ook salarisstijgingen die boven dit maximum uitgaan maar waarop het overgangsrecht van toepassing is, zijn niet onrechtmatig. Het stelt mij niettemin teleur dat niet alle Aedes-bestuursleden, voor zover zij weten dat zij de normen in 2014 gaan overschrijden, vrijwillig hebben afgezien van een salarisstijging.
Kunt u de Kamer inzicht verschaffen in het effect van het buiten toepassing verklaren van de ministeriële regeling voor 2013 op de salarissen van corporatiebestuurders? Zo ja, wat is uw opvatting over dit effect? Zo nee, waarom niet?
Het directe effect van het buiten toepassing verklaren van de ministeriële regeling in 2013 is dat de bezoldiging van nieuwe bestuurders in 2013 alleen gebonden was aan het toen geldende algemeen wettelijk maximum van € 228.599,- Een deel van de corporaties heeft bij nieuwe benoemingen afspraken gemaakt die passen binnen de buiten toepassing verklaarde regeling voor 2013. Een deel heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om rechtmatig een hogere bezoldiging af te spreken dan onder de buiten toepassing verklaarde regeling toegestaan zou zijn. Voor zover dit gaat om fors hogere bedragen betreuren wij dat, maar de Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft geen wettelijke mogelijkheden om daar tegen op te treden.
Was het in 2013 voor corporatiebestuurders mogelijk hun salaris op te plussen tot het niveau van de destijds geldige WNT-norm (toen nog 130% ministerssalaris)? Zo ja, kunt u ingaan op het overgangsrecht van corporatiebestuurders die in 2013 hun salaris hebben verhoogd? Hebben deze bestuurders tot en met 2017 op basis van overgangsrecht recht op hun opgehoogde salaris? Zo ja, zijn er mogelijkheden om het overgangsrecht voor deze bestuurders buiten werking te stellen of te bekorten aangezien zij volledig in strijd met de geest van de WNT hebben gehandeld? Bent u bereid deze mogelijkheden ten volle te benutten? 2
Corporaties kunnen met topfunctionarissen in 2013 salarisverhogingen overeen gekomen zijn tot het wettelijke bezoldigingsmaximum voor 2013. Deze bestuurders hebben inderdaad tot en met 2017 op basis van het overgangsrecht recht op dit opgehoogde salaris. Op basis van de door de instellingen geleverde data kan geen beeld worden verkregen van tussentijdse wijziging van afspraken. Mij zijn overigens ook anderszins geen gevallen bekend waarbij in 2013 bestaande afspraken zijn gewijzigd om de bezoldiging te verhogen.
Aan overgangsrecht kan niet worden getornd. Onze democratische rechtsstaat, vereist nu eenmaal dat bestaande afspraken enige tijd moeten worden gerespecteerd. Dat neemt niet weg dat als betrokkenen uit eigener beweging eerder vrijwillig tot matiging overgaan en dus sneller aan de norm voldoen, wij dat zeer toejuichen.
Indien u geen inzicht heeft in de salarisontwikkeling van de door FNV Bouw onderzochte bestuurders, bent u in dat geval bereid van de expliciet genoemde voorbeelden na te gaan hoe de salarissen van deze bestuurders zich in 2012 en 2013 ontwikkeld hebben? Deelt u de mening dat vertegenwoordigers van de koepelvereniging van woningbouwcorporaties, op het gebied van beloningen, persoonlijk het juiste voorbeeld dienen te geven richting hun collega-bestuurders in de sector?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van FNV Bouw dat het – hoewel dit primair aan sociale partners is – wenselijk is dat salarissen van (corporatie-)bestuurders onder dezelfde cao komen te vallen als van andere werknemers in de sector? Deelt u de mening dat hierdoor de salarissen en de salarisontwikkeling transparanter worden en meer in de pas zullen lopen met de in sector betaalde beloningen?
Voor de antwoorden op deze vragen wordt verwezen naar de brief van 17 december 2014 aan de Tweede Kamer in reactie op de motie Karabulut over het onder de cao laten vallen van de topsalarissen van woningcorporatiedirecteuren.3
Hoe beoordeelt u de hoogte van de salarissen van corporatiebestuurders in relatie tot de vastgelopen cao-onderhandelingen en de voorbeeldfunctie die bestuurders jegens hun personeel hebben?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de hoogte van de salarissen van corporatiebestuurders in relatie tot de resultaten van de parlementaire enquête woningbouwcorporaties? Deelt u de mening dat het aantal salarisverhogingen en (WNT-)normoverschrijdingen de juistheid van de conclusies van de enquêtecommissie onderstrepen en laten zien dat er nog steeds veel mis is met de cultuur in deze sector? Welke maatregelen neemt u om de cultuur, onder bestuurders in deze sector, te veranderen?
Met de in 2014 ingevoerde regeling voor woningcorporaties worden de salarissen van corporatiebestuurders genormeerd en afgebouwd tot een passend niveau. De regeling kan op draagvlak rekenen bij bestuurders en toezichthouders in de corporatiesector. In 2013 hebben een aantal bestuurders vrijwillig afgezien van verhoging van de bezoldiging. Het zou goed zijn als dit voorbeeld gevolgd werd door andere bestuurders wiens bezoldiging op termijn afgebouwd dient te worden. In de beleidsregels toepassing WNT 2014 is nog eens expliciet aangegeven dat het vrijwillig niet toepassen van de verhoging niet leidt tot het volledig vervallen van het recht op de overgangsperiode ingevolge de WNT.
Is het waar dat corporatiebestuurders na 1 januari 2013 bonussen hebben ontvangen, zoals FNV-bestuurder Vos beweert?2 Zo ja, binnen welke termijn gaat u deze bonussen, die, indien betaalt na 01-01-2013, op grond van de WNT onwettig zijn, terugvorderen?
Alle woningcorporaties leggen jaarlijks verantwoording af op basis van de WNT. Deze verantwoording wordt gecontroleerd door accountants. Waar sprake is van onrechtmatigheden worden door de toezichthouder handhavingsmaatregelen genomen. Mij heeft geen informatie bereikt waaruit blijkt dat er sprake is van onrechtmatige bonussen. De oordeelsbrieven van de toezichthouder zijn openbaar en zijn te vinden op de website van de Inspectie Leefomgeving en Transport.
Tienduizenden huurders die huurtoeslag mislopen |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat tienduizenden huurders huurtoeslag mislopen?1
Het is wettelijk vastgelegd dat de aanvrager van een voorschot huurtoeslag zelf verantwoordelijk is om wijzigingen door te geven die van invloed zijn op de hoogte van en het recht op een toeslag. Via de burgerportal, www.toeslagen.nl, kunnen wijzigingen in de huur doorgegeven worden. Als daardoor de hoogte van de toeslag wijzigt, ontvangt de aanvrager van een toeslag een bijgestelde voorschotbeschikking. Het uit te betalen bedrag wordt dan direct aangepast.
Indien er een huurstijging heeft plaatsgevonden die nog niet is verwerkt in de uitbetalingen huurtoeslag is het voor de huurder eenvoudig om dit voor de toekenning huurtoeslag over 2014 alsnog aan de Belastingdienst door te geven.
In ca. 75% van de gevallen heeft de verhuurder overigens al de wijziging in de huurprijs doorgegeven.
Hoeveel huurders zijn in de afgelopen twee jaar huurtoeslag misgelopen en om welke bedragen gaat het? Hoeveel huurders met een huur onder de kwaliteitskortingsgrens, aftoppingsgrens en huurtoeslaggrens betreft het?
Er is geen exacte informatie over het aantal huurders dat de afgelopen twee jaar huurtoeslag is misgelopen. Wel is bekend voor hoeveel huurders geen rekening is gehouden met huurverhogingen, maar daarbij kan ook sprake zijn van een gelijkblijvende feitelijke huur, waarbij dus ook geen extra recht op huurtoeslag zou ontstaan. In 2013 ging het om ongeveer 180.000 huurtoeslagontvangers van wie geen huurverhoging was doorgegeven, zowel niet door verhuurder als niet door de huurder zelf. Over de periode 2009–2013 gaat het om gemiddeld ongeveer 175.000 per jaar (overigens niet elk jaar dezelfde groep huurtoeslagontvangers). Zoals hiervoor aangegeven kan daarbij ook sprake zijn van een gelijkblijvende feitelijke huur, waarbij geen extra recht op huurtoeslag zou ontstaan. Ook kan in een later jaar een eventuele huurstijging alsnog zijn verwerkt. Voor het toeslagjaar 2014 zijn er nog geen gegevens bekend.
Waardoor wordt de onduidelijkheid over wie de huurverhoging aan de Belastingdienst door moet geven veroorzaakt?
De huurder is zelf verantwoordelijk voor het doorgeven van de juiste gegevens die van invloed zijn op de hoogte van huurtoeslag.
Op de website van de Belastingdienst/Toeslagen staat aangegeven dat de verhuurder meestal de huurverhoging doorgeeft en dat de huurder zelf dient na te gaan bij zijn verhuurder of dat het geval is. Bij twijfel kan de huurder ook zelf de nieuwe huurprijs doorgeven.
Deelt u de mening dat de verhuurder een huurverhoging door zou moeten geven aan de Belastingdienst en dit zou moeten melden aan de huurder? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is een verantwoordelijkheid van de huurder om wijzigingen door te geven.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat huurders met terugwerkende kracht de misgelopen huurtoeslag ontvangen? Zo ja, kan dit meegenomen worden in de definitieve berekeningen over 2014, zodat huurders bij hun voorschotbeschikking niet benadeeld worden? Zo nee, waarom niet?
Huurders hebben de mogelijkheid via de portal de juiste huur door te geven. Als dit gedaan wordt, of als de juiste huur van de verhuurder is ontvangen, dan wordt dit bij het definitief toekennen over het jaar 2014 verwerkt. In dat geval wordt de huurtoeslag over het hele jaar 2014 opnieuw berekend (dus met terugwerkende kracht).
De mogelijk abusievelijke verdubbeling van de vergoeding van de voorzitter van de Adviesraad voor Wetenschap en Techniek |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Cadeautjes voor Uri Rosenthal van zijn vrienden in het kabinet»?1
Ja.
Klopt het dat de vergoeding voor de voorzitter van de Adviesraad voor Wetenschap en Techniek (AWT) kort na zijn benoeming, in april 2013, met 33 procent is verhoogd?
Op 1 juli 2011 is de aanstelling voor de toenmalige voorzitter verlaagd van 0,8 naar 0,3 FTE. De huidige voorzitter heeft bij zijn aanstelling op 1 maart 2013 gevraagd om een tijdelijke uitbreiding met 0,1 FTE (naar 0,4 FTE) zodat hij de functie goed kon oppakken. De verhoging van de vergoeding komt hiermee overeen.
Klopt het dat deze vergoeding in september 2014 wederom is verhoogd, met 50 procent?
Nee, in oktober 2014 is de deeltijdfactor met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2014 verlaagd van 0,4 naar 0,3 FTE en is de vergoeding weer verlaagd.
Klopt het dat de vergoeding nu ruim 78.000 euro per jaar is, terwijl deze onder de vorige voorzitter 35.000 euro per jaar was?
Nee, de huidige vergoeding bedraagt iets meer dan 30.000 euro per jaar (voor 0,3 FTE). Deze vergoeding komt overeen met de vergoeding die de vorige voorzitter kreeg voor dezelfde deeltijdfactor (0,3 FTE).
Wat is de reden van deze verhogingen van de vergoeding voor deze functie?
De voorzitter heeft bij zijn aanstelling op 1 maart 2013 gevraagd om een tijdelijke uitbreiding met 0,1 FTE (naar 0,4 FTE) zodat hij de functie goed kon oppakken. Inmiddels is de deeltijdfactor en de daarbij behorende vergoeding weer verlaagd. Een andere verhoging van de vergoeding heeft niet plaatsgevonden.
Klopt de in dit bericht gegeven verklaring dat «een ambtenaar een verkeerde deelsom heeft gemaakt»? Zo ja, hoe heeft dit kunnen gebeuren? Hoe kan een salarisaanpassing in de conversie van een Word- naar PDF-document veranderen van een verlaging in een verhoging?
Ja, er is een verkeerde deelsom gemaakt die was gecorrigeerd voordat het besluit werd getekend.
Bij de aanbieding voor publicatie in de Staatscourant wordt intern het ondertekende PDF-document aangeleverd samen met de Word-versie. De Word-versie wordt vervolgens doorgestuurd naar de SDU. Daarbij is in dit geval een oude versie van het Word-document doorgestuurd waarin de foute berekening nog niet was gecorrigeerd. De interne procedures zijn nu aangepast zodat strikter wordt gecontroleerd of het getekende besluit overeenstemt met het Word-document dat naar de SDU gaat.
De gang van zaken is ook duidelijk aan de journalist gemeld.
Betrof de fout de verhoging net na de benoeming, de verhoging in september 2014 of beide verhogingen? Zou de vergoeding worden verlaagd met hetzelfde bedrag als het nu wordt verhoogd?
De fout betrof uitsluitend het besluit dat op 8 oktober 2014 in de Staatscourant is geplaatst. De tijdelijke verhoging uit 2013 moest juist worden beëindigd.
Is er daadwerkelijk meer vergoeding uitgekeerd, zowel na de benoeming als vanaf september 2014?
De voorzitter heeft het foutief berekende bedrag niet ontvangen. In oktober 2014 wordt de vergoeding uitbetaald die hoort bij 0,3 FTE en wordt de verlaging van 0,4 naar 0,3 FTE met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2014 verrekend.
Hoe en wanneer gaat u deze fout herstellen?
De fout is reeds hersteld. Op 16 oktober 2014 is het Vergoedingenbesluit in de Staatscourant herplaatst, nu met de juiste deeltijdfactor.
Komt het vaker voor dat er abusievelijk vergoedingen worden verhoogd, al dan niet alleen in de Staatscourant? Zo ja, hoe vaak? Wordt dit gecontroleerd? Kan het voorkomen dat een dergelijke fout niet wordt ontdekt?
Sinds 1 januari 2010 heeft één keer eerder in een vergelijkbaar geval een rectificatie plaatsgevonden. Daarbij ging het overigens niet om een rectificatie van de vergoeding zelf, maar van de datum van inwerkingtreding. De interne controles op besluiten die naar de Staatscourant gaan, zijn inmiddels verscherpt.
Het bericht dat het een rommeltje is met de beloning van hbo-bestuurders |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gerommel met salaris onderwijsbestuurders»?1
Ja.
Klopt het dat nog altijd een aantal hbo-bestuurders meer verdient dan dat wettelijk is toegestaan? Zo ja, is het waar dat na het aannemen en inwerkingtreden van de Wet Normering Topinkomens (WNT) door instellingen voor hoger beroepsonderwijs contracten zijn afgesloten, waardoor onderwijsbestuurders meer gingen verdienen dan de WNT en/of hun eigen beloningscode voorschrijft?
De beloningsgegevens over 2013, het eerste jaar dat de WNT in werking is getreden, worden op dit moment geanalyseerd. Eind van dit jaar zal de eerste WNT-rapportage aan uw Kamer worden toegestuurd. Hieruit zal blijken of en hoeveel bestuurders de wettelijke norm overschrijden. Dit kan geoorloofd zijn vanwege het overgangsrecht. Mocht het zo zijn dat er na de inwerkingtreding van de WNT contracten zijn afgesloten in strijd met de WNT, dan zal dit ook uit de WNT-rapportage blijken.
Herkent u het beeld zoals dat wordt geschetst in het Onderwijsblad, dat er sprake is van een «ratjetoe van niet-afdwingbare codes»?2 Zo nee, hoe verklaart u de grote verschillen in beloning tussen bestuurders en het feit dat deze verschillen ogenschijnlijk niet logisch te verklaren zijn, zoals in het artikel wordt gesteld?
Het is aan de Aob om hier de kwalificatie «ratjetoe» aan te geven. De sector hbo heeft een beloningscode voor bestuurders vastgesteld, die als doel heeft om opwaartse druk van beloningen naar het wettelijk maximum te voorkomen. In deze code is een indeling in salarisklassen gemaakt op basis van de criteria studenten (50%), budget (30%) en sectoren (20%). Net als bij de WNT is ook in de code opgenomen dat bij teruggang in beloning – als gevolg van het overschrijden van de passende salarisklasse – een overgangstermijn van maximaal 3 jaar wordt gehanteerd; in geval van een herbenoeming wordt direct de passende beloning van toepassing. Deze vorm van zelfregulering door de sector wordt door mij gemonitord. Recent heeft u hiervan de nulmeting ontvangen (Kamerstuk 33 495, nr. 58).
Op welke wijze zal de wettelijke verankering van de salarisklassen, zoals vastgelegd in de motie Mohandis en Van Meenen3, bijdragen aan meer transparantie over de beloning van onderwijsbestuurders?
Op dit moment zijn alle beloningen van onderwijsbestuurders openbaar, omdat deze op grond van de WNT in het jaarverslag worden opgenomen. Het opnemen van de salarisklassen in de ministeriële regeling verandert niets daaraan. Wel zorgt het verankeren van de salarisklassen in een ministeriële regeling ervoor dat handhaving op de overschrijding van de toepasselijke klasse mogelijk wordt.
Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat zo snel mogelijk alle (hbo-)bestuurders onder de WNT vallen en zich houden aan de beloningsode die voor onderwijsbestuurders geldt?
Sinds 1 januari 2013 vallen alle onderwijsbestuurders onder de WNT. De Inspectie van het Onderwijs voert de handhaving op de naleving van de wet uit. Met de inwerkingtreding van de wet en het vaststellen van sectorale beloningsmaxima daaronder, hebben de Staatssecretaris en ik een belangrijke vervolgstap gezet in het voorkomen van topinkomens. Bovendien hebben wij in 2013 en 2014 met succes een moreel appel gedaan om bestuurders te bewegen eerder dan de wettelijke termijn in beloning terug te gaan: van de elf aangeschreven hbo-bestuurders hebben er tien positief gereageerd.
Ten slotte hebben toezichthouders en bestuurders op dit moment zelf de verantwoordelijkheid om de bestuurder conform de beloningscode te belonen. Om vast te stellen of deze vorm van zelfregulering door de sector werkt, wordt door mij een monitoring op de beloningsgegevens uitgevoerd.
"Gemeente mag subsidie niet korten om topinkomens" |
|
John Kerstens (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «gemeente mag subsidie niet korten om topinkomens» naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State, waarin kortweg werd aangegeven dat de wet niet toestaat dat gemeentes inkomenspolitiek bedrijven?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat lagere overheden (i.c.gemeentes) de behoefte voelen het zich niet houden aan breed onderschreven normen omtrent beloningen door organisaties waarmee zij contracten afsluiten in bijvoorbeeld de zorg, te laten meewegen in hun beslissing al dan niet met dergelijke organisaties in zee te gaan? Zo nee, waarom niet?
Excessieve beloningen in de (semi-)publieke sector zijn onwenselijk. Dit geldt niet alleen op centraal niveau, maar ook op decentraal niveau. Het is daarom goed dat ook gemeenten en provincies oog hebben voor evenwichtige, verantwoorde en maatschappelijk aanvaardbare beloningsverhoudingen Ik kan me derhalve voorstellen dat zij dit laten meewegen bij het wel of niet in zee gaan met dergelijke organisaties.
Herinnert u zich de motie Segers/Fokke (Kamestuk 33 715, nr. 12) over dit onderwerp?
Ja
Kunt u inmiddels iets melden over de voortgang en eventuele (tussen-)resultaten van de gesprekken die u mede naar aanleiding van bovenbedoelde motie bent aangevangen met het Interproviciaal Overleg (IPO) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG)? Zo nee, wanneer denkt u verslag te kunnen doen?
De mogelijkheden voor de normering van topinkomens door decentrale overheden zijn inmiddels verkend samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO), en met de ministeries van Veiligheid en Justitie en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Hierin is ook de uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 juni in het hoger beroep van de gemeente Eindhoven in de zaak tegen Stichting Novadic-Kentron meegenomen, waarnaar het artikel «gemeente mag subsidie niet korten om topinkomens» verwijst. Ik stuur de VNG en het IPO binnenkort een brief met de conclusies van de verkenning en zal – zoals ik in mijn brief van 10 juli 2014 aan de Tweede Kamer heb aangekondigd – de Tweede Kamer hier vervolgens nader over informeren.
Bent u voornemens voorstellen te doen om de wetgeving in dezen dusdanig aan te passen dat een en ander wel mogelijk wordt? Zo nee, waarom niet?
De Awb biedt voldoende mogelijkheden voor het normeren van topinkomens van functionarissen bij instellingen die subsidie ontvangen van decentrale overheden. Zij kunnen in hun subsidieverordening voorwaarden ten aanzien van de inkomens van bestuurders opnemen. Instellingen die daar niet aan voldoen, komen dan niet in aanmerking voor subsidieverlening. De groep instellingen die subsidie kan ontvangen, wordt daarmee op voorhand ingeperkt.
In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 25 juni jl. waarnaar in het artikel wordt verwezen, had de gemeente – kort gezegd – een met de Awb strijdige verplichting in de Algemene subsidieverordening opgenomen, waardoor deze verplichting onverbindend was. De rechtbank was reeds tot die conclusie gekomen en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
Zoals ook blijkt uit het voorgaande, dient de uitspraak niet zo te worden begrepen dat er voor decentrale overheden helemaal geen mogelijkheden (meer) zouden zijn voor normering van topinkomens van functionarissen van door hen gesubsidieerde instellingen. Gemeenten en provincies kunnen nog steeds voorwaarden opnemen die «aan de voorkant» van het subsidieproces voorkomen dat topinkomens met gemeentelijk of provinciaal geld kunnen worden gefinancierd. Eerst een subsidie verlenen aan een instelling en vervolgens «aan de achterkant» een maximale beloning als verplichting opleggen en afdwingen mag dus niet.
Ik ben daarom niet voornemens de wetgeving aan te passen. Wel ben ik bereid om de VNG en/of het IPO desgewenst te faciliteren bij het uitwerken van bijvoorbeeld model-verordeningen of -regelingen.
Het bericht ‘Ziekenhuis betaalt fop-adviseur vier ton’ |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ziekenhuis betaalt fop-adviseur vier ton»?1 Herinnert u zich eerdere vragen over schijnconstructies?2
Ik ken het bericht.
De in de voetnoot genoemde bron verwijst naar eerdere, aanvullende vragen aan de Minister van VWS en die van BZK over de vertrekregelingen van enkele bestuurders in de gezondheidszorg.
Bevat het genoemde bericht feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke?
In de WNT is in artikel 5 het toezicht en de handhaving geregeld. De Minister van VWS heeft dat voor het beleidsveld van VWS verder georganiseerd en ondergebracht bij het CIBG. Naar aanleiding van het bericht is deze kwestie conform de toezichtprocedure door het CIBG onderzocht. Daarvoor is een protocol afgewerkt dat er op gericht is om alle feiten, cijfers, omstandigheden en andere relevante informatie boven water te krijgen en zorgvuldig hoor- en wederhoor toe te passen. Volgens de Minister van VWS blijkt uit het rapport van bevindingen van het CIBG dat betrokkene wel degelijk als topfunctionaris in de zin van de WNT moet worden gekwalificeerd omdat hij als zodanig heeft opgetreden, maar dat de afspraken over zijn beloning zijn gemaakt voor de inwerkingtreding van de WNT waardoor het overgangsrecht van toepassing is. Het CIBG concludeert dat er in 2013 geen feitelijke overschrijding van de WNT was en dat handhaving niet aan de orde is. Het rapport is voor de Minister van VWS aanleiding om het Kennemer Gasthuis te vragen van betrokkene alsnog op de juiste manier, dus als topfunctionaris, de WNT-gegevens te verantwoorden. Overigens wil ik er op wijzen dat de bezwaartermijn voor het rapport nog loopt.
Deelt u de mening dat, indien er werkelijk sprake is van een beloning van € 382.400 en kosten die mogelijk oplopen tot € 500 á 600.000, er sprake is van een excessieve beloning die op geen enkele wijze te rechtvaardigen valt? Zo ja, waarom vindt u dit? Zo nee, waarom vindt u dit niet?
In 2013 is er volgens de Minister van VWS inderdaad een vergoeding voor de betrokken interim-mer verantwoord van € 382.400. Een beloning van deze omvang is meer dan hetgeen een reguliere topfunctionaris zou kunnen hebben verdiend onder het normeringsregime van de WNT. De vergoeding vindt in dit geval zijn basis in een overeenkomst die voor de inwerkingtreding van de WNT is aangegaan.
Is het waar dat het Kennemer Gasthuis (KG) deze zogenoemde «interim-adviseur» € 382.400 heeft betaald? Hoe hoog is het totaalbedrag dat betaald is, dus inclusief btw en de betaling aan Boer en Croon? Hoe verhoudt deze excessieve betaling zich tot de WNT?3
Volgens de Minister van VWS blijkt uit het rapport van bevindingen dat dit het bedrag is dat aan Boer en Croon is betaald, exclusief BTW, voor de inzet van de betrokken interim-mer. Volgens de WNT hoeft de BTW niet te worden verantwoord noch een eenmalige bemiddelingsfee voor het vinden van de geschikte kandidaat.
Is het waar dat de WNT te omzeilen valt door de naam van een functie te veranderen, bijvoorbeeld in «adviseur» in plaats van «bestuurder»? Zo ja, waarom is dat zo, en wordt hierdoor niet de weg geopend naar schijnconstructies die de werking van de WNT ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
De feitelijke omstandigheden zijn leidend. Dat betekent dat iemand die als topfunctionaris optreedt, maar formeel geen bestuurder/topfunctionaris is, toch als topfunctionaris in de zin van de WNT kwalificeert en derhalve aan de in de WNT neergelegde bezoldigingsnorm moet voldoen. Dat is in een concreet geval vast te stellen, zoals ook in deze casus blijkt. De WNT is op dat punt sluitend.
Zijn de feitelijke werkzaamheden of de functienaam leidend voor het van toepassing zijn van de WNT? Indien de functienaam leidend is, wanneer kan de Kamer een aanpassingsvoorstel WNT verwachten om dit gat – met terugwerkende kracht – te dichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt het feit dat de genoemde functionaris in januari 2013 nog in het kader van de versterking van de Raad van Bestuur werd genoemd, en naast vaste leden van die raad werd gepresenteerd, zich tot het feit dat hij nu ineens als interim-adviseur wordt opgevoerd?4
Zie antwoord op vraag 2.
Is hier sprake van een constructie die naar de letter van de wet- en regelgeving toegestaan is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wat zijn de gevolgen van dat niet toegestane handelen?
Zie het antwoord op de vragen 5 en 6.
Zijn juridische stappen tegen KG en de bestuurder in kwestie mogelijk? Zo ja, wie kan die stappen zetten, en welke rol kunt u daarin spelen? Zo nee, waarom niet?
Als er sprake is van overtreding van de WNT kan de Minister van VWS handhavend optreden. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat, indien de in het bericht genoemde bedragen waar zijn, en de functieomschrijving is vormgegeven met de intentie de WNT te omzeilen, het ziekenhuis, de functionaris en het genoemde bedrijf blijk geven van een wijze van denken en handelen die in geen verhouding staat tot het doel van de zorg? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De onder de WNT vallende instellingen hebben allen de verantwoordelijkheid de wet juist en volledig na te leven. De samenleving mag daar op rekenen. Om dat zeker te stellen, is er in de wet voor gekozen om een belangrijke rol toe te bedelen aan het jaarverslaggevingsdocument, het accountantstoezicht daar op en de publicatieverplichting van de jaarverslaggeving. Als sluitstuk is er een toezichtinstrumentarium beschikbaar dat in dit geval ook is ingezet. Voor de uitkomst daarvan kan worden verwezen naar het antwoord op vraag 2.
Past de beloning aan bestuurder in kwestie binnen de Beloningscode Bestuurders Zorg (BBZ), zoals KG in januari 2013 meldde?5 Zo ja, deelt u dan de mening dat die code de maatschappelijke opvattingen over beloningen op geen enkele manier nog weergeeft, en welke conclusies trekt u daaruit? Zo ja, welke acties onderneemt u om deze code drastisch bij te stellen?
De BBZ is in 2009 tot stand gekomen met een zware inbreng van VWS daarin. Wanneer de WNT was ingevoerd zoals die was ingediend (dus met de zorg in regime 2, de sectorale norm) zou de BBZ in regelgeving zijn omgezet. Nu de zorg in regime 1 terecht is gekomen, kon dat niet omdat het absolute maximum in de BBZ hoger lag dan de WNT-norm. Daarom gold in de zorg in 2013 de combinatie van BBZ én het maximum van de WNT-norm. Voorzover de BBZ een hogere uitkomst kende dan de WNT-norm gold vanaf 1 januari 2013 voor oude gevallen het overgangsrecht van de WNT en voor nieuwe gevallen de WNT-norm. In 2014 zijn, met de WNT-norm als maximum, gestaffelde normen van kracht geworden in de zorg waardoor ook de BBZ-klassen lager dan de WNT-norm niet langer geldend waren voor nieuwe gevallen. Ook hier geldt weer overgangsrecht voor bestaande gevallen.
Gezien deze historie heeft de Minister van VWS dus geen aanmerkingen op de BBZ. De door u gevraagde bijstelling van de code is inmiddels niet meer aan de orde omdat die voor nieuwe gevallen dus helemaal niet meer geldt.
Handhaving op naleving van de BBZ is geen taak van de rijksoverheid. Er is dus ook niet onderzocht hoe de beloning zich verhield tot de normen uit de BBZ.
De beloning van interim-adviseur van het Kennemer Gasthuis |
|
Renske Leijten |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat het Kennemer Gasthuis de Wet normering topinkomens (WNT) wil ontduiken door haar bestuurder «interim-adviseur» te noemen, en deze man veel meer dan 130% van het ministerssalaris betaalt?1
Zie het antwoord op vraag 2 uit de vragenset van de PvdA.
Waarop baseerde u uw antwoord dat u er vertrouwen in had dat het Kennemer Gasthuis deze man volgens de wet zou belonen? Had u dit afgestemd met het ziekenhuis? Zo neen, op welke bron baseerde u uw antwoord?2
Ten tijde van uw vraag (17 januari 2013) en ook volgens diezelfde vraag, was er toen sprake van een aanstelling als bestuurder. En het was algemeen bekend dat de Wnt op 1 januari 2013 in werking was getreden. Ik denk dat ik er van uit mag gaan dat iedereen de wet naleeft. Indien er twijfel is, is er een toezichtsinstrumentarium beschikbaar.
Hoe oordeelt u over de reactie van het ziekenhuis dat deze man zijn geld «waard» is? Erkent u dat deze reactie tekenend is voor de verziekte bestuurscultuur in de zorgsector?3
Iedere werknemer voegt waarde toe aan een organisatie. De beloning van werknemers is over het algemeen gebaseerd op hun functiezwaarte en de daaraan verbonden functiewaardering. Daardoor ontstaat een consistent loongebouw met logische onderliggende beloningsverhoudingen die gelegitimeerd worden door het verschil in functiezwaarte. Alle werknemers hebben dan een toegevoegde waarde die groter is dan hun loonkosten. Maar meestal is het onduidelijk/ondoenlijk om de toegevoegde waarde binnen een organisatie precies toe te rekenen aan de verschillende werknemers.
In dit specifieke geval speelt dan voor het loongebouw ook nog het kader mee dat in de Wnt is vastgesteld. In dat licht is de reactie van het ziekenhuis waar u aan refereert, een verkeerde.
Kunt u uitleggen dat een interimmer die 250 gedwongen ontslagen op zijn conto heeft zijn topsalaris «waard» is? Geldt tegenwoordig «hoe meer mensen je ontslaat, hoe hoger de beloning»? Kunt u uw antwoord toelichten?
De relatie die u in uw vraag legt, kan ik niet delen. Voor de wijze waarop ik vind dat een beloning moet worden vastgesteld, verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Klopt het dat deze interim-adviseur ook nog eigen adviseurs met hoge beloningen heeft meegenomen? Bent u bereid dit uit te zoeken? Zo neen, waarom niet?
Het is niet mijn taak om de bedrijfsvoering van zorginstellingen door te lichten. Het is mijn taak om er op toe te zien dat er kwalitatief verantwoorde zorg wordt geleverd, tegen aanvaardbare prijzen.
Hoeveel verdient adviesbureau Boer en Croon aan deze interim-adviseur?
Dat is mij niet bekend.
Hoe beoordeelt u de handelwijze van Boer en Croon in relatie tot zijn eigen gedragscode die vermeldt: «Vergoedingen: redelijk en rechtmatig. We streven er altijd naar de geleverde prestaties in balans te laten zijn met de prijs die hiervoor wordt betaald. Een vergoeding moet redelijk en rechtmatig zijn en in verhouding staan tot de geleverde kwaliteit van onze dienstverlening en verantwoordelijkheden die wij aanvaarden.»?4
Het is niet aan mij om daar een oordeel over te vellen. Wat volgens het kabinet een redelijke vergoeding voor topfunctionarissen in de publieke en de semipublieke sectoren is, is inmiddels met de Wnt vastgelegd.
Hoeveel adviseurs/bestuurders detacheert Boer en Croon in de zorgsector? Hoe is het met de beloning van deze adviseurs/bestuurders gesteld? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo neen, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Welke andere adviesbureaus leveren (interim) bestuurders aan de zorgsector? Bent u bereid hier navraag naar te doen bij de NVZ, Actiz, VGN en andere werkgeversorganisaties in de zorg?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Worden de Boer en Croon-fop-contracten om de WNT te omzeilen door meer adviesbureaus toegepast? Als u dit niet weet, wilt u dit dan uitzoeken?
Zie het antwoord op vraag 5. Ik zal bekijken of het controleprotocol voor de jaarverslagen van de zorginstellingen op dit punt aanscherping behoeft zodat degenen die als topfunctionaris optreden, ook als topfunctionaris worden verantwoord.
Vindt u dat er plaats is voor adviesbureaus die interim-adviseurs/bestuurders leveren aan zorginstellingen, terwijl zij vinden dat de Wet normering top inkomens niet voor hen geldt? Zo neen, hoe gaat u deze adviesbureaus in de toekomst weren? Zo ja, kunt u dat uitleggen?
Ik wil er op wijzen dat VWS geen rol heeft in de personele beslissingen die op instellingsniveau worden genomen. Het verlenen van keurmerken aan advies-, interim- en uitzendbureaus zie ik niet als een van mijn taken. Wat de toepasbaarheid van de Wnt betreft, geldt niet de mening van een adviesbureau, maar geldt de wet. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Erkent u dat door uw besluit dat de jaarrekeningen van ziekenhuizen dit jaar geen goedkeurende verklaring behoeven er geen publicatieplicht geldt, waardoor er geen inzicht in de beloningen van bestuurders bij ziekenhuizen zal komen? Vindt u dit wenselijk? Zo neen, hoe gaat u wel inzicht in de beloningen eisen? Zo ja, kunt u dat uitleggen?
Hier is sprake van een misverstand. De Wnt-gegevens over 2013 van alle zorginstellingen moesten gewoon op de uiterste datum in de Wnt genoemd (1 juli), worden aangeleverd, voorzien van een accountantsverklaring.
De fors gestegen lonen van bankiers |
|
John Kerstens (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Loon bij banken fors hoger»?1 Deelt u de mening dat deze ontwikkeling volstrekt onwenselijk is?
Ik ben bekend met het bericht. Ten aanzien van de tweede vraag verwijs ik naar ik de beantwoording van de vragen 2 en 3.
Herinnert u zich uw uitspraak dat de beloningen in de financiële sector al veel te hoog zijn?2 Op welke wijze en op welke termijn bent u voornemens de lonen van bankiers te normaliseren? Hoe verhoudt uw ambitie zich met de door Nederlandse banken wederom aangekondigde verhogingen van het vaste salaris voor hun medewerkers?
Zoals ik in het verleden vaker heb aangegeven ben ik van mening dat de lonen in de financiële sector verlaagd kunnen worden. Dat geldt voor het gehele personeelsbestand, zowel de top van de onderneming als het CAO-personeel. Een verlaging van de lonen heeft onder meer tot gevolg dat de financiële sector meer op hetzelfde loonpeil van vergelijkbare sectoren komt te liggen. Dit komt ook concurrentie op de Nederlandse arbeidsmarkt tussen deze sectoren ten goede. De loonvorming is echter voorbehouden aan werkgevers en werknemers. De overheid speelt daar in beginsel geen rol bij.
In mijn brief van maart 2014 over de CAO ontwikkelingen bij banken heb ik aangeven dat ingezet is op een versobering van CAO’s.3 Uit de in de berichtgeving beschreven CBS-data komt echter naar voren dat de totale loonkosten van de onderneming, bij een krimpend werknemersbestand, toenemen in plaats van afnemen. Dit komt in de eerste plaats doordat de door het CBS gehanteerde definitie van loonkosten een breder bereik kent dan enkel het vaste loon van medewerkers. De definitie omvat onder meer variabele beloningen, vakantiegeld en sociale premies die ten laste van de werkgever komen. Verschillende factoren kunnen daarmee de CBS data beïnvloeden. Een van de verklaringen voor de stijging is dat sociale plannen kosten met zich meebrengen voor de onderneming. Daarbij speelt mee dat het personeelsbestand van banken in vergelijking tot 15 jaar geleden bestaat uit oudere werknemers welke veelal hoger opgeleid zijn.4
Hoe oordeelt u over het gegeven dat bankmedewerkers zelfs na de crisis in 2008 hun salaris met 1,3% per jaar sterker zagen stijgen dan andere werknemers? Bent u het er mee eens dat dit na het uitbreken van zo’n crisis eigenlijk niet uit te leggen en maatschappelijk onacceptabel is?
Zie antwoord vraag 2.
Is de constatering juist dat, mede als gevolg van het aanstaande bonusplafond van 20%, alle Nederlandse banken hun personeel compenseren via een verhoging van het vaste salaris? Zo nee, welke banken hebben hun personeel niet gecompenseerd (en zijn daarnaast niet voornemens dit te doen)? Op welke wijzen worden werknemers gecompenseerd bij de banken die dit wel gaan doen of dit reeds hebben gedaan?
Zoals ik in mijn begeleidende brief uiteen heb gezet is verhoging van de vaste beloning ter compensatie van het verlies aan variabele beloning een verantwoordelijkheid van de onderneming. In mijn begeleidende brief heb ik ten aanzien van de vier grootbanken aangegeven hoe de ontwikkeling van de vaste en variabele beloning van het senior management plaats heeft gevonden en in maart heb bent u geïnformeerd over de wijze waarop CAO’s bij banken zich hebben ontwikkeld. Ik beschik niet over verdere gegevens met betrekking tot de wijze waarop banken medewerkers compenseren voor de versobering van variabele beloningen.
Hoe verschilt het periodiek verhogen van het vaste salaris bij «goed presteren» van een prestatiegebonden bonus in de zin van het wettelijke bonusplafond? Op welke wijze kan worden voorkomen dat bankpersoneel via een omweg alsnog wordt beloond voor risicovol gedrag dat niet direct in dienst staat van het klantbelang?
Het Wetsvoorstel beloningsbeleid financiële ondernemingen richt zich op de perverse prikkels die van variabele beloningen uit kunnen gaan. Dit geeft een aanleiding en rechtvaardiging voor overheidsingrijpen, in de eerste plaats met het oog op bescherming van de klant. Hoge vaste beloningen, hoewel maatschappelijk zeer onwenselijk, brengen in beginsel geen perverse prikkel met zich mee. Het wetsvoorstel richt zich dan ook niet op deze vorm van belonen. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is, om ontwijkingsgedrag van de beloningsregels te voorkomen, uitgebreid uiteengezet wanneer sprake is van een variabele of vaste beloning. Voor een volledige beschrijving verwijs ik naar de pagina’s 25 t/m 27 van de memorie van toelichting. Kort gezegd kwalificeert een beloning die een voorwaardelijk karakter heeft (bijvoorbeeld door de koppeling aan het behalen van een doel, of het leveren van een bepaalde prestatie) altijd als variabele beloning. Bij het bepalen of sprake is van een variabele beloning is het karakter van de beloning bepalend, en niet de kwalificatie die door de onderneming wordt toegekend aan de beloning. Een onderneming dient dus aannemelijk te kunnen maken dat daadwerkelijk sprake is van een vaste beloning.
Bent u het eens met de veelgehoorde redenering van Nederlandse banken dat een salarisstijging noodzakelijk kan zijn om getalenteerd personeel aan te trekken? Zo ja, hoe verhoudt het aantrekken van deze mensen zich tot de breed gedeelde wens de financiële sector meer dienstbaar te maken? Op welke manier wordt beloond naar prestaties die de dienstbaarheid van de sector dichterbij brengen?
Het is mij bekend dat de financiële sector onder meer wijst op het aantrekken van getalenteerd personeel als bezwaar tegen het recent ingediende wetsvoorstel. Ik vind deze argumentatie te kort door de bocht. Het is algemeen bekend dat voor personen in hogere salarisschalen sfeer, opleiding en doorgroeimogelijkheden prevaleren boven een hoger inkomen bij het kiezen van een nieuwe baan.
Ik kan mij tegelijkertijd voorstellen dat in bijzondere gevallen, voor individuen die excelleren in hun vakgebied binnen een internationaal speelveld, de hoogte van de variabele beloning een doorslaggevende factor kan zijn. Met het oog op die personen heb ik in het wetsvoorstel de mogelijkheid voor ondernemingen opgenomen om een hoger bonusplafond van gemiddeld 20% te hanteren voor de totale groep aan personen die beloningsafspraken hebben gemaakt die niet onder de CAO vallen.
De berichten dat het rijk schulden erger maakt door het inhouden van toeslagen en de stijging van het aantal mensen dat onder beschermingsbewind is geplaatst |
|
Tunahan Kuzu (PvdA), Carola Schouten (CU) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Rijk maakt schulden erger door inhouden toeslagen»1 en «Steeds vaker onder toezicht bij schulden»?2
Ja.
Herkent u zich in de problematiek dat financiële problemen van huishoudens worden verergerd als gevolg van het terughalen van te veel betaalde toeslagen door het rijk? Zo nee, waarom niet?
Het is inherent aan de wettelijke voorschotsystematiek van toeslagen dat een deel van de verstrekte toeslagvoorschotten door de Belastingdienst moet worden teruggevorderd dan wel dat er moet worden nabetaald. Wanneer huishoudens te hoge voorschotten aanvragen, kunnen financiële problemen ontstaan indien een deel van deze voorschotbedragen moeten worden terugbetaald terwijl daar van tevoren niet op is gerekend.
Kunt u inzicht verschaffen in het aantal huishoudens dat te veel betaalde toeslagen moet terugbetalen? Hoe groot is het deel dat financiële problemen ondervindt bij het terugbetalen van de toeslagen?
In circa 25% van de gevallen wordt een bedrag nabetaald en in circa 35% wordt een bedrag teruggevorderd. Voor het aantal terugvorderingen per toeslagjaar en per toeslagsoort, verwijs ik u naar de 13de halfjaarrapportage Belastingdienst (TK 2013/2014, 31 066, nr. 198).
Als iemand de te veel aangevraagde toeslagen moet terugbetalen, kan hij gebruik maken van de standaard aangeboden betalingsregeling om in 24 maanden het te veel ontvangen bedrag terug te betalen. Wanneer de toeslagaanvrager het bedrag van de standaard betalingsregeling niet kan opbrengen, kan hij om een betalingsregeling op maat vragen. Voor deze maatwerkregeling wordt uitgegaan van de persoonlijke betalingscapaciteit van de persoon die moet terugbetalen. Als geen gebruik wordt gemaakt van de betalingsregeling – hetzij de standaard betalingsregeling die iedereen krijgt, hetzij de persoonlijke maatwerkregeling –, wordt de toeslagschuld verrekend met de nog te ontvangen maandelijkse voorschotten. In 2013 is met ca. 14.000 burgers een maatwerk betalingsregeling afgesproken; daarbij is in een aantal gevallen geheel of gedeeltelijk van invordering afgezien omdat deze burgers over een te lage betalingscapaciteit beschikken om het (volledige) bedrag van de terugvordering te betalen.
Deelt u de mening dat de beslagvrije voet door de overheid gerespecteerd moet worden? Wilt u bij het terugvorderen van te veel betaalde toeslagen dan ook de beslagvrijevoet toepassen, aangezien deze inkomensondersteunende maatregelen net zoals overige vormen van inkomen van invloed zijn op het besteedbare inkomen van huishoudens? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Er bestaat geen verschil van mening over dat de beslagvrije voet ook bij de terugvordering van te hoge toeslagvoorschotten dient te worden gerespecteerd. De manier waarop dat gebeurt, verschilt echter naar gelang van het toegepaste invorderingsmiddel. Bij loonbeslag en bij verreweg de meeste verrekeningen, informeert de Belastingdienst de betrokkene vooraf over de consequenties van het beslag of de verrekening van het maandelijkse toeslagvoorschot voor zijn beslagvrije voet. Hij wordt dan vooraf in de gelegenheid gesteld aanpassingen die nodig zijn om zijn beslagvrije voet te handhaven door te geven aan de Belastingdienst. Bij beslag op het banktegoed van betrokkene en bij een klein deel van de verrekeningen vindt informatieverstrekking achteraf plaats; maar ook dan krijgt betrokkene het aanbod een beroep te doen op het specifieke beleid van de Belastingdienst waarin mensen ook na bankbeslag of verrekening steeds een bedrag voor levensonderhoud (beslagvrije voet) gegarandeerd krijgen. De verschillen in behandeling houden enerzijds verband met de aard van het gebruikte invorderingsmiddel en anderzijds met de massaliteit van het verrekeningsproces van de Belastingdienst, waarbinnen informatie over de voor elke betrokkene geldende beslagvrije voet niet beschikbaar is. In 2013 is het bankbeslag of de verrekening voor ca 1400 burgers teruggedraaid omdat gebruik werd gemaakt van de mogelijkheid (achteraf) een beroep te doen op de garantie van de beslagvrije voet.
Bent u bereid om de financiële problemen die door het terugvorderen van te veel betaalde toeslagen voor huishoudens kunnen ontstaan en mogelijke oplossingen hiervoor te betrekken in de ontwikkeling van de op te stellen rijksincassovisie?
In reactie op het rapport «Paritas Passé – Debiteuren en crediteuren in de knel door ongelijke incassobevoegdheden« heeft het kabinet besloten te komen tot een Rijksincassovisie waarin de beslagvrije voet als bestaansminimum beter wordt geborgd. Aspecten die een juiste toepassing van de beslagvrije voet onder druk zetten zijn daarmee onderwerp van deze Rijksincassovisie. In eerder genoemde reactie van 8 april 20133 heeft het kabinet laten weten niet voornemens te zijn om bijzondere incassobevoegdheden ingrijpend te wijzigen. Wel vindt het kabinet het van belang dat schuldeisers met de bijzondere incassobevoegdheden, zich realiseren welke ingrijpende consequenties deze incassomaatregelen voor iemand kunnen hebben. Dergelijke ingrijpende bevoegdheden moeten volgens het kabinet gepaard gaan met extra aandacht van de schuldeiser voor een transparante en zorgvuldige uitvoering. Daar moet dan ook vooral de oplossing in worden gezocht.
Hoe beoordeelt u de forse stijging van het aantal mensen dat onder beschermingsbewind is geplaatst? Kunt u daarbij aangeven hoe u tegen de sterk gestegen kosten voor gemeenten door het grotere beroep op de bijzondere bijstand en de toegenomen druk op de rechtspraak aankijkt?
Naar aanleiding van eerdere signalen van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), Divosa, de brancheorganisatie voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK) en afzonderlijke gemeenten dat de kosten die gemeenten vanuit de bijzondere bijstand vergoeden voor beschermingsbewind stijgen, heeft het Ministerie van SZW in nauwe samenwerking met het Ministerie van Veiligheid en Justitie een kwantitatief onderzoek laten uitvoeren naar de ontwikkelingen binnen beschermingsbewind en de kosten voor gemeenten. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie hebben u in hun brief van 1 juli 2014 bericht over de uitkomsten van dit onderzoek en de vervolgstappen.
Deelt u de zorgen van de branchevereniging voor bewindsvoerders (BPBI) dat er mensen met problematische schulden in de bewindvoering terecht komen terwijl dit voor hen niet bijdraagt aan een oplossing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Ziet u in de sterke stijging van het aantal mensen dat onder beschermingsbewind is geplaatst alsnog reden om maatregelen te treffen? Zo ja, welke maatregelen overweegt u? Kunt u toelichten welke resultaten het op 27 november 2013 in het Algemeen overleg armoede- en schuldenbeleid genoemde overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft opgeleverd?
Zie antwoord vraag 6.
Toeslagen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de reportage over toeslagen?1
Hoe verloopt de invoering van het ene rekeningnummer voor de toeslagen en de omschakeling naar het nieuwe IBAN (International Bank Account Number)?
Zijn er extra problemen met de uitbetaling van kinderopvangtoeslag, huurtoeslag en zorgtoeslag in december en in januari?
Kunt u aangeven hoeveel toeslagen (uitgesplitst naar huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag) uitbetaald zijn in de maand november en wel per dag (dus op 21 november, 22 november, 23 november, 24 november en later)?
Kunt u aangeven hoeveel toeslagen (uitgesplitst naar huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag) uitbetaald zijn in de maand december en wel per dag (dus op 21 december, 22 december, 23 december, 24 december en later)?
Kunt u aangeven hoeveel toeslagen (uitgesplitst naar huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag) uitbetaald zijn in de maand januari en wel per dag (dus op 21 januari, 22 januari, 23 januari, 24 januari en later)?
Hoeveel toeslagen over de maanden december en januari moeten nog uitbetaald worden, maar kunnen niet uitbetaald worden omdat bijvoorbeeld het ene rekeningnummer niet bekend is of niet geverifieerd is?
Hoeveel tijd nadat iemand een rekeningnummer correct heeft doorgegeven en een kopie van zijn/haar identiteitsbewijs heeft opgestuurd, krijgt hij zijn toeslagen (alsnog) uitbetaald?
Hoeveel telefoontjes verwerkt de belastingtelefoon op dit moment en wat zijn de top-5 onderwerpen waarover gebeld wordt? Hoe verhoudt zich dat tot normaal?
Op welke wijze worden problemen met toeslagen opgelost?
Bent u bereid om het alsnog gemakkelijk te maken om de kinderopvangtoeslag aan kinderopvanginstellingen, de zorgtoeslag aan zorgverzekeraars en de huurtoeslag aan woningbouwcorporaties te betalen, zoals de Kamer meerdere keren gevraagd heeft?
Zijn mensen in kwetsbare posities (zoals in de schuldhulpverlening) in de problemen gekomen door late uitbetaling van toeslagen?
Aan hoeveel toeslaggerechtigden is gevraagd om het ene rekeningnummer door te geven en hoeveel toeslaggerechtigden hebben zo'n brief nog niet gehad?
Hoeveel toeslaggerechtigden hebben wel correct hun rekeningnummer en identificatie opgestuurd, maar geen toeslagen ontvangen?
Hoeveel van de uitbetaalde toeslagen (uitgesplitst per toeslag) zijn in december en januari uitbetaald op het nieuwe ene rekeningnummer, dat goed is doorgegeven en gecontroleerd?
Hoeveel kinderopvangtoeslagen zijn voor december en januari nog uitbetaald aan een kinderopvanginstelling, die daarvoor onder de nieuwe regels niet gecertificeerd is?
Indien mensen op tijd hun rekeningnummer doorgegeven hebben en geen toeslagen ontvangen hebben en daardoor in de problemen komen en extra kosten maken (bijvoorbeeld aanmaningskosten, dwangbevelen) of hun huis uitgezet worden, welke hulp kunnen zij dan nog dit weekend en deze week van de Belastingdienst/Toeslagen krijgen?
Kunt u deze vragen voor dinsdag 28 januari 12 uur beantwoorden?
De resultaten van de aanpak van fraude bij toeslagen (o.a. de ‘Bulgarenfraude’) |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de stand van zaken in de rechtszaak over de Bulgaarse toeslagenfraude?
Op 17 oktober 2013 heeft een regiezitting in de Rotterdamse zaak plaatsgevonden. Toen is de voorlopige hechtenis van één van de vier verdachten geschorst. Op 8 januari 2014 heeft een pro forma zitting plaatsgevonden. Daarbij is de voorlopige hechtenis ten aanzien van de overige drie verdachten geschorst. Tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak zal de zittingsrechter vervolgens een oordeel vellen over de ten laste gelegde feiten. De datum waarop de inhoudelijke behandeling zal plaatsvinden, is op dit moment nog niet bekend.
Hoeveel van de 805 (of ondertussen meer) opgelegde boetes zijn geïnd? (Kamerstuk 31 066, nr. 179)
In totaal zijn 805 boetes aan Bulgaren opgelegd. Hiervan zijn 312 boetes direct verzonden, van de overige 493 Bulgaren was geen adres bekend. Van de 312 boetes die zijn verzonden, zijn er 17 onbestelbaar retour gekomen. Tegen 32 boetes is bezwaar gemaakt, deze bezwaren zijn door de Belastingdienst toegewezen. Van de overige 263 boetes zijn er inmiddels 55 geïnd.
Uiteindelijk is van 510 Bulgaren het adres niet bekend, bestaande uit de oorspronkelijke 493 Bulgaren waarvan geen actueel adres bekend is en de 17 onbestelbaar retour gekomen boetes.
Bij 296 van de 510 Bulgaren is uitsluitend sprake van een vordering huurtoeslag. De huurtoeslag valt niet onder een categorie van belastingen of sociale voorzieningen waar op grond van enig EU-verdrag of verdrag tussen Nederland en Bulgarije invorderingsbijstand voor kan worden verzocht en verleend.
Bij 7 van de 510 Bulgaren is sprake van een totaal openstaand bedrag van minder dan € 350, inclusief boete. Het minimumbedrag waarop een verzoek om invorderingsbijstand betrekking kan hebben (als bedoeld in artikel 75 lid 3 van Verordening (EG) 987/2009) bedraagt € 350. Voor vorderingen die lager zijn dan € 350 kan formeel dan ook geen verzoek om bijstand gedaan worden.
Ten aanzien van deze 7 vorderingen is – ondanks de van toepassing zijnde Verordening – aan de Bulgaarse autoriteiten verzocht om bijstand te verlenen.
Voor 199 Bulgaren heeft het CLO aan de Bulgaarse autoriteiten een verzoek gedaan voor bijstand. De eerste antwoorden op deze verzoeken beginnen nu binnen te komen.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft de 8 resterende boetes die zijn opgelegd aan Bulgaren zonder bekend actueel adres nog onder handen.
«Van 493 Bulgaren is geen adres bekend. Voor het opsporen van deze Bulgaren zijn door het CLO (Central Liaison Office) bij de Bulgaarse autoriteiten formele inlichtingenverzoeken gedaan» schreef u op 17 oktober; van hoeveel van deze mensen hebben de Bulgaarse autoriteiten een adres verschaft aan de Nederlandse autoriteiten, bij hoeveel mensen is een boete opgelegd en bij hoeveel mensen is die uiteindelijk geïnd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel en welke zaken en problemen zijn aangekaart bij de fraudecoördinator die in mei is aangesteld?
Zoals in de 12e halfjaarsrapportage Belastingdienst van 17 september 2013 aan uw Kamer is geschreven, is er sinds 1 mei 2013 binnen de Belastingdienst een fraudecoördinator aangesteld. De resultante van de aanstelling van deze coördinator is:
het ontwikkelen van antifraudemaatregelen voor toeslagen en fiscaliteit;
de omzetting daarvan naar wetgeving voor de Wet Aanpak Fraude Toeslagen en Fiscaliteit die unaniem door het parlement is aangenomen;
de vorming van het Combinatieteam Aanpak Facilitators;
het organiseren en voorbereiden van een 2-wekelijkse bijeenkomst van het managementteam fraudebestrijding Belastingdienst;
het zelf ophalen van fraudesignalen bij de dienstonderdelen, deze onderzoeken en in voorkomende gevallen maatregelen voorstellen;
het inventariseren van fraudefenomenen waaronder de reeds bekende fraude met toeslagen, de voorlopige teruggave, BPM, de WVA en btw-carrousel;
het coördineren en ontwikkelen van beleid om deze fenomenen aan te pakken;
de deelname aan interdepartementale overlegstructuren over de rijksbrede aanpak van fraude en inbreng voor de kabinetsbrief rijksbrede aanpak fraude;
coördineren van de inbreng van de Belastingdienst in externe samenwerkingsverbanden zoals LSI en LIEC/RIEC.
De reeds genomen maatregelen hebben ervoor gezorgd dat de onlangs door de Volkskrant gemelde DigiD-fraude1 van december 2013 in een vroeg stadium door de Belastingdienst/Toeslagen is gesignaleerd vanwege een verhoogd frauderisico in de aanvragen. De 1-bankrekeningnummer maatregel heeft in dit geval voorkomen dat er door de Belastingdienst bedragen onterecht aan de fraudeurs zijn uitgekeerd, aangezien de Belastingdienst niet langer bedragen uitkeert op bankrekeningen die niet op naam staan van de Toeslag- of teruggaafgerechtigde.
Welke acties heeft de fraudecoördinator in gang gezet en welke resultaten zijn daarmee geboekt?
Zie antwoord vraag 4.
Tot wanneer zijn toeslagen uitbetaald aan mensen in de Haagse Bulgaren-fraudezaak?1
Vanwege het onderzoeksbelang kunnen hierover geen mededelingen gedaan worden.
Op 23 april jl. zegde u tijdens het vragenuur een brede brief toe over de aanpak van fraude van toeslagen, inclusief alle problemen die zich voordoen bij toeslagen; welke brief beschouwt u als zodanig en bevat hij alle grote problemen van toeslagen?
In de brief van 10 mei 20133 is toegelicht wat de problematiek van de systeemfraude inhoudt en welke maatregelen er zijn genomen om de systeemfraude aan te pakken.
Ook in de brief van 20 december 20134 over de rijksbrede aanpak van fraude is een breed beeld geschetst van de systeemfraudeproblematiek bij Belastingdienst/Toeslagen. De in de brieven van mei genoemde maatregelen zijn opgenomen in het wetsvoorstel Wet Aanpak Fraude Toeslagen en Fiscaliteit bij het Belastingplan 2014 dat unaniem door de Tweede en Eerste Kamer is aangenomen.
Doordat fraudeurs naar hun aard echter telkens nieuwe wegen uitproberen, valt nooit voor 100% uit te sluiten dat er zich in de toekomst nieuwe fraudegevallen voordoen. In voorkomende gevallen wordt daarover in de halfjaarsrapportage van de Belastingdienst aan uw Kamer over bericht.
Welke problemen met toeslagen zijn op dit moment nog niet opgelost?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel mensen denkt u dat in feite samenwonen (en partner zouden moeten zijn), maar zich opgeven als alleenstaande of alleenstaand ouder?
Op grond van de wet baseert de Belastingdienst zich voor de toekenning van een toeslag op de gegevens in de Gemeentelijke Basisadministratie.
Gemeenten controleren regelmatig of de registratie van iemands adres ook overeenkomt met de feitelijke situatie. Daaruit is na recent onderzoek gebleken dat 97,7% van de mensen correct geregistreerd staat op het adres waar zij feitelijk wonen5. Als er een vermoeden bestaat dat de feitelijke situatie niet in overeenstemming is met de inschrijving(en) op een adres, en na gedegen onderzoek blijkt dat personen de facto op één adres (samen)wonen, dan kan de gemeente dit ambtshalve corrigeren. Vanaf begin 2014 heeft de gemeente de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen aan burgers die er niet voor zorgen dat ze waarheidsgetrouw actueel in de Basisregistratie Personen (BRP) zijn ingeschreven.
Exacte getallen voor deze specifieke situaties zijn niet voorhanden. Overigens is het niet zo dat als personen in de BRP hetzelfde woonadres hebben zij automatisch bijvoorbeeld ook een fiscale relatie of gemeenschappelijk huishouden hebben.
Kunt u voor elk van de jaren 2006 tot en met 2013 aangeven hoeveel mensen zorgtoeslag ontvingen als alleenstaande, als alleenstaand ouder en als gehuwde/samenwonende?
Voor het recht op zorgtoeslag is mede bepalend of de aanvrager al dan niet een toeslagpartner heeft. Of de aanvrager een toeslagpartner heeft wordt door de Belastingdienst/Toeslagen vastgesteld op basis van gegevens uit BRP. Elk ander onderscheid in gezinsamenstelling is voor de (hoogte van) de toekenning van zorgtoeslag niet relevant en wordt dan ook niet geregistreerd.
Het aantal mensen dat in de jaren 2006 tot en met 2013 een zorgtoeslag ontving kan als volgt worden onderverdeeld in «zonder toeslagpartner» en «met toeslagpartner».
2006
3.158.321
1.747.347
4.905.668
2007
3.172.398
1.650.119
4.822.517
2008
3.255.163
1.776.063
5.031.226
2009
3.423.928
1.728.268
5.152.196
2010
3.623.854
1.772.359
5.396.213
2011
3.883.673
1.844.563
5.728.236
2012
3.866.602
1.806.469
5.673.071
2013
3.954.704
1.433.170
5.387.874
Hoe apprecieert u de uitspraak van Peter Kavelaars (lid van de commissie Dijkhuizen die in opdracht van de staatssecretaris van Financiën zelf een advies heeft uitgebracht hoe de Belastingdienst fraudebestendiger kan worden) dat veel van zijn adviezen door de staatssecretaris niet worden opgevolgd («Als commissie hebben we ook bepleit om controle achteraf veel intensiever toe te passen en daar is niets mee gebeurd»)?2
Er is sprake van een controletraject waarbij vóór de uitbetaling, tijdens de voorschotfase én na afloop van het toeslagjaar toezicht wordt uitgeoefend. Daarbij wordt als uitgangspunt genomen of er aan (de) voorwaarden wordt voldaan om voor een toeslag in aanmerking te komen.
Zoals blijkt uit de beschrijving van systeemfraude in de kabinetsbrieven van 4 mei 2013 en 10 mei 2013 is de bestrijding ervan het meest effectief als de controle zoveel mogelijk vooraf – dus voordat een aanvraag daadwerkelijk in behandeling wordt genomen en tot betaling leidt – wordt toegepast. Hiermee wordt zoveel mogelijk voorkomen dat grote aantallen potentieel frauduleuze aanvragen moeten worden behandeld en onterecht tot uitbetaling leiden. In de brieven van mei zijn maatregelen genoemd om deze controle reeds «aan de poort» gestalte te geven.
De suggestie van professor Kavelaars lijkt voorbij te gaan aan het feit dat bij verdere intensivering van de controle achteraf naar het recht op een toeslag, er geen rekening mee wordt gehouden dat er bij fraudegevallen dan al een onterechte en moeilijk terug te vorderen betaling heeft plaatsgevonden.
Deze uitbreiding van de controles aan de poort vormen samen met de reeds bestaande controlemechanismen – waaronder het afgelopen jaar ingezette risicoselectie – tijdens en na de looptijd van de toeslag een volledig controletraject.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden en in ieder geval voor maandag 11 uur in de week waarin het plenaire Kamerdebat over toeslagen plaatsvindt?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De verhoging van het wettelijk minimumuurloon op Saba |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom besluit u nu al het wettelijk minimumloon te verhogen en niet het volledige onderzoek van het CBS af te wachten?1 Bent u ook bereid deze verhoging terug te draaien als uit het onderzoek blijkt dat het wettelijk minimumloon al op een relatief hoog niveau ligt?
Bij gelegenheid van de voorbereiding van de staatkundige transitie zijn bestuurlijke afspraken gemaakt over de startniveaus. Daarbij is een streven uitgesproken om het minimumloon (alsmede de uitkeringen) in de toekomst verder te verbeteren naar gelang de economische draagkracht en ontwikkeling (bestuurlijke afspraak d.d. 18 april 2010). Bovendien is afgesproken dat de verbetermogelijkheden voorwerp van jaarlijks overleg zouden zijn. Wachten op onderzoeksuitkomsten als die van het CBS zou niet in lijn met de gemaakte afspraken zijn. Overigens acht ik het niet reëel dat de, nog te verwachten, uitkomsten van onderzoek van het CBS zou uitwijzen dat het wettelijk minimumloon te hoog is vastgesteld. Het wettelijk minimumloon op Saba is nu vastgesteld op $ 4,96 per uur, terwijl de werkgevers aangeven dat $ 5,50 feitelijk veelal de ondergrens is op Saba.
Kunt u aangeven waarom u dit besluit niet vooraf in de Kamer bespreekt?
Het vaststellen van de bedragen op grond van de Wet minimumlonen BES is een ministeriële bevoegdheid, zonder voorhangprocedure. Dit geldt zowel de reguliere indexering op grond van de ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer (artikel 13, eerste lid, Wet minimumlonen BES) als eventueel bijzondere wijziging op grond van andere omstandigheden (artikel 13, tweede en derde lid, Wet minimumlonen BES). Niettemin is de maatregel vooraf aan de Tweede Kamer gemeld, namelijk tijdens het algemeen overleg armoede van 27 november 2013. Na dat algemeen overleg is de desbetreffende wijzigingsregeling getekend.
In hoeverre deelt u de mening dat afspraken over loonruimte plaats dienen te vinden tussen werkgevers en werknemers?
Het is inderdaad aan werkgevers en werknemers om afspraken te maken over de lonen. Dat neemt niet weg dat – net als in het Europees deel van Nederland – voor Caribisch Nederland een wettelijk minimumloon wordt vastgesteld. Anders dan via die route wordt niet in de arbeidsverhoudingen ingegrepen. Aan de onderhavige maatregel is overleg met vertegenwoordigers van werkgevers vooraf gegaan tijdens mijn werkbezoek in juli 2013. Eveneens heeft overleg plaatsgevonden met het bestuurscollege van Saba, in overeenstemming met de wettelijke overlegbepaling (artikel 13, vierde lid, van de Wet minimumlonen BES). De maatregel is bovendien in overeenstemming met de wettelijke taakopdracht om telkens na een termijn van ten hoogste drie jaar na te gaan of er omstandigheden zijn die een bijzondere wijziging van het wettelijk minimumloon wenselijk maken (artikel 13, tweede lid, van de Wet minimumlonen BES).
Bent u voorstander van het introduceren van onnodige wet- en regelgeving? Zo nee, waarom verhoogt u dan het wettelijk minimumloon terwijl werkgevers – zoals u zelf al aangeeft – in de praktijk al een veel hoger loon betalen dan het wettelijk minimumuurloon?
Van onnodige wet- en regelgeving – waar ik zeker geen voorstander van ben – is in de onderhavige situatie geen sprake. Het wettelijk minimumloon op Saba draagt bij aan het voorkomen van uitbuiting en armoede. De bedragen worden jaarlijks door middel van een aanpassingsregeling aangepast op basis van de ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer. In dit geval is voor Saba met het vaststellen van een hoger bedrag beoogd beter aan te sluiten bij de realiteit op dit eiland.
In hoeverre zijn de uitkeringen op Saba gekoppeld aan het wettelijk minimumloon? Wanneer deze gekoppeld zijn, wat betekent deze verhoging dan voor de uitkeringen? In hoeverre zijn hogere uitkeringen aantrekkelijk voor mensen uit omliggende (ei)landen?
Van een formele koppeling tussen wettelijk minimumloon en uitkeringen is geen sprake. De Wet koppeling met afwijkingsmogelijkheden is voor Caribisch Nederland niet van toepassing. De systematiek van de jaarlijkse aanpassing op basis van de ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer is voor het wettelijk minimumloon en de uitkeringen identiek. De verhouding tussen de uitkeringen en het wettelijk minimumloon blijft daarmee telkens hetzelfde. Om deze bestaande verhouding in stand te laten is de nu doorgevoerde «autonome» verhoging van het wettelijk minimumloon doorvertaald naar een overeenkomstige stijging van de uitkeringen. Dit sluit aan bij de bestuurlijke afspraak die op 3 november 2009 met Sint Eustatius en Saba is gemaakt om de ontwikkeling van de uitkeringen op beide eilanden te koppelen aan de ontwikkeling van het minimumloon op deze eilanden.
De aantrekkelijkheid van hogere uitkeringen voor mensen uit omliggende (ei)landen – of het daaruit voortvloeiende risico op aanzuigende werking – is in hoge mate theoretisch. Voor de toegang tot de onderstand geldt een wachttijd van vijf jaar. De aanspraak op het wettelijk ouderdomspensioen AOV wordt bepaald door het aantal jaren dat men in het verleden in Caribisch Nederland heeft gewoond.
Is het pensioen voor gepensioneerden in Saba gerelateerd aan het wettelijk minimumuurloon? Zo ja, wat betekent deze verhoging voor de hoogte van het pensioen voor gepensioneerden?
In dit geval moet onderscheid gemaakt worden tussen het wettelijk ouderdomspensioen en het aanvullend ouderdomspensioen. Voor het wettelijk ouderdomspensioen (de AOV) geldt dat de verhoging van het wettelijk minimumuurloon, net als in andere uitkeringen, daarin is doorvertaald. Het resultaat daarvan is een iets hogere AOV-uitkering.
Voor het aanvullend ouderdomspensioen van personen die nu al gepensioneerd zijn heeft de verhoging van het wettelijk minimumuurloon en de verhoging van de AOV geen gevolgen. De aanvullende pensioenuitkering blijft constant. Omdat de AOV-uitkering van deze gepensioneerden hoger is geworden, stijgt daarmee wel het totale pensioeninkomen van gepensioneerden.
Voor het aanvullend ouderdomspensioen van personen die nog niet gepensioneerd zijn heeft de verhoging van het wettelijk minimumuurloon wel gevolgen. De nieuwe opbouw voor het aanvullend pensioen wordt iets lager. Omdat hun AOV-uitkering hoger wordt, wordt namelijk ook de franchise hoger. De franchise is dat gedeelte van het salaris waarover geen pensioen wordt opgebouwd.
Kunt u reageren op het krantenbericht in de Today van St. Maarten2 waaruit blijkt dat het minimumloon van Saba in vergelijking met de omliggende eilanden relatief hoog is? Kunt u een recent overzicht geven van het minimumloon van de (ei)landen in genoemd bericht?
Ik heb de juistheid van alle in genoemd krantenbericht genoemde bedragen niet kunnen verifiëren. Ik constateer wel dat de bedragen die voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden genoemd, onjuist zijn (te laag en geen rekening houdend met de differentiatie tussen de eilanden).
Duidelijk is wel dat de situatie in de regio divers is. Saba ligt in een regio met zowel eilanden met een hoger minimumloon als eilanden met een lager minimumloon. De eilanden die bij Frankrijk behoren, hebben een beduidend hoger minimumloon. Het niveau van het minimumloon op Sint Maarten is met Saba vergelijkbaar. Het minimumloon op een naburig eiland als St. Kitts ligt lager dan op Saba, terwijl de niveaus van bijvoorbeeld Jamaica en de Dominicaanse Republiek daar nog weer verder onder zitten. Aan de situatie in de regio kan dan ook geen eenduidig ijkpunt worden ontleend. Primair moet de afweging plaatsvinden op basis van de situatie op het eiland zelf. Dat is wat nu is gebeurd.
Wat betekent volgens u een hoger loon voor de concurrentiepositie van Saba ten opzichte van andere nabijgelegen eilanden?
Over de maatregel is goed overleg geweest met zowel het bestuurscollege van Saba als met vertegenwoordigers van de Sabaanse werkgevers. Het is op nadrukkelijk verzoek van deze partijen dat de niveaus verhoogd zijn. De werkgevers op Saba geven aan het hogere niveau feitelijk reeds te betalen, en zelfs meer dan dat. Er is dus geen sprake van dat de maatregel de draagkracht (in termen van concurrentiepositie) van de werkgevers te boven gaat.
Het extreme graaien door corporatiebobo's |
|
Joram van Klaveren (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Blok komt directeuren corporaties flink tegemoet»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de salarissen van alle corporatiedirecteuren nu zij 42% meer gaan verdienen?
Op 2 december 2013 (Kamerstuk II 29 453, nr. 336) heb ik u een overzicht verstrekt van de daadwerkelijke bezoldiging van corporatiebestuurders in 2012. Op basis van de tabel in de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen toegelaten instellingen volkshuisvesting 2014 kan voor elke corporatie de maximaal toegestane bezoldiging bepaald worden. Op basis van de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen toegelaten instellingen volkshuisvesting 2014 is een hogere maximale bezoldiging van topfunctionarissen mogelijk dan op basis van de vervallen regeling uit 2013.
De daadwerkelijke bezoldiging zal voor tenminste 40% van de huidige bestuurders, rekening houdend met het overgangsrecht, op basis van de nu vastgestelde regeling de komende jaren moeten worden afgebouwd.
Hoe duidt u het gegeven dat deze «woonbobo's» lak hebben aan het door u uitgestippelde beleid met betrekking tot salarissen?
Alle woningcorporaties zijn aan de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen toegelaten instellingen volkshuisvesting 2014 gebonden en daarop zal gehandhaafd worden.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te zorgen dat deze absurde graaisalarissen nu eindelijk echt omlaag gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen voor 4 december a.s. woensdag beantwoorden aangezien dit onderwerp dan op de agenda staat van een Algemeen overleg over woningcorporaties?
De beantwoording van uw vragen heb ik per ommegaande aan u doen toekomen. Overigens is het onderwerp op 3 december 2012 van de agenda van het Algemeen overleg woningcorporaties afgehaald.
Het bericht ‘Salaris bestuurder mbo wordt afhankelijk van aantal studenten’ |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Salaris bestuurder mbo wordt afhankelijk van aantal studenten»?1
Ja.
Op welke manier verhoudt het belonen naar het aantal studenten op een Regionaal Opleidingscentrum (ROC) zich tot de problematiek die zich voor heeft gedaan bij ROC’s die alsmaar groter werden?
De bezoldiging van de bestuurder is weliswaar afhankelijk van de omvang van de instelling, maar studentenpopulatie en arbeidsmarkt zijn normaliter niet zodanig te beïnvloeden dat de bezoldiging van een bestuur in zijn benoemingstermijn enorm kan stijgen.
De bezoldiging van de mbo bestuurder wordt aan de bovenkant begrensd door het sectorale mbo maximum. De sector zelf reguleert de bezoldiging van bestuurders in de code. De raden van toezicht zijn verantwoordelijk voor toepassing en handhaving van de normen.
Deelt u de mening dat door deze maatregel het risico bestaat van het vergroten van ROC’s, enkel omwille van de beloning van bestuurders?
De beloningscode dient, bovenop de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), als instrument voor zelfregulering van de beloningen van mbo-bestuurders, maar is geen wetgeving. Het doel van de beloningscode is om te differentiëren onder het sectorale maximum om zo opwaartse druk naar het sectorale maximum te voorkomen.
De individuele raden van toezicht vervullen een belangrijke rol bij de bepaling van de hoogte van het salaris van een bestuurder. Zij gebruiken daarbij de code als richtinggevend kader. Ik ga er vanuit dat raden van toezicht handelen in het belang van de instelling. Groei in het aantal studenten hoeft er niet perse voor te zorgen dat een bestuurder meer gaat verdienen. Echter een grotere instelling met substantieel meer studenten, brengt zwaardere verantwoordelijkheden met zich mee en wordt daarom ook hoger beloond. Dat is in de code vormgegeven. De beloning mag in elk geval niet boven het sectorale plafond uitstijgen en moet passen binnen de beloningsklasse. Het is aan de raden van toezicht om daarnaar te handelen.
In andere sectoren is de vormgeving van de klassenindeling onder het verlaagde beloningsmaximum ook door het veld zelf geregeld. Ik zal de code jaarlijks monitoren. Ik kan over één tot twee jaar nagaan wat de effecten zijn van de beloningscode. Mocht er dan aanleiding zijn voor het anders vormgeven van salarisklassen, bijvoorbeeld middels een ministeriële regeling, dan zal ik dit doen. De beloningscode is tot stand gekomen in overleg tussen bestuurders en het platform van toezichthouders van mbo-instellingen. Op dit moment ligt de verantwoordelijkheid voor de beloningen van mbo-bestuurders bij de mbo-sector. Ik heb er alle vertrouwen in dat de sector deze verantwoordelijkheid kan dragen.
Daarnaast ben ik, conform Regeerakkoord, voornemens om met ingang van 1 januari 2015 te WNT zo aan te passen dat de bezoldiging van een topfunctionaris in de publieke sector 100% van een ministersalaris bedraagt. Op dit moment is dit nog 130%. Er zal dan ook gekeken worden naar de sectorale plafonds. Ook heb ik een moreel appel gedaan op bestuurders, die op basis van oude afspraken, nu nog boven het sectorale maximum verdienen. Hier is op grote schaal gehoor aan gegeven.
Kunt u de differentiatie in de beloning inzichtelijk maken en in een tabel weergeven welke beloning hoort bij een ROC van 1.000 studenten en vervolgens welke beloning hoort bij iedere 500 studenten extra (dus 1.500, 2.000, 2.500 etc.)?
Ja, zie hieronder.
Grootte van de instelling
Minimumbedrag
Maximumbedrag
0–8.000
€ 117.931
€ 160.094
8000–18.000
€ 133.897
€ 179.184
18.000 en meer
€ 149.862
€ 198.279
Hoe verhoudt deze nieuwe beloning zich tot de motie-Van Meenen over het instellen van een cao voor bestuurders in het middelbaar beroepsonderwijs (en het hoger onderwijs)?2
Vooropgesteld, het al dan niet instellen van een cao voor bestuurders in het middelbaar beroepsonderwijs (en het hoger onderwijs) is een verantwoordelijkheid voor de sectoren zelf. De motie roept (mede) op tot het instellen van een cao om mogelijk onwenselijk gedrag in beloning en salariëring tegen te gaan. Om dit onwenselijke gedrag voor de gehele publieke sector tegen te gaan is per 1 januari 2013 de WNT in werking getreden, met daarin de mogelijkheid een verdere normering onder het wettelijk maximum vast te stellen. OCW heeft op basis van deze mogelijkheid de Regeling bezoldiging topfunctionarissen OCW sectoren vastgesteld, in de nieuwe beloningscode worden salaristreden onder het bezoldigingsmaximum uit deze regeling afgesproken.
In de brief Versterking governance in de praktijk, die in januari aan uw Kamer zal worden gezonden, zal verder op deze motie worden ingegaan.
Hoe verhoudt deze nieuwe beloning voor bestuurders in het middelbaar beroepsonderwijs zich tot de beloningscode in het primair onderwijs en voortgezet onderwijs?
Net als in het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs geeft het middelbaar beroepsonderwijs met deze code invulling aan het verzoek om te komen tot een klassenindeling onder het verlaagde beloningsmaximum van € 198.279 (niveau 2013) bij de WNT. Voor de sectoren primair onderwijs en voortgezet onderwijs ligt het beloningsmaximum op € 164.551 resp. € 182.948. Voor de indeling in een salarisklasse hanteert de code het objectieve criterium van studentenaantallen; in het primair onderwijs en voortgezet onderwijs hanteert men leerlingenaantallen. Verschil met de sectoren primair onderwijs en voortgezet onderwijs is dat in die sectoren een cao is afgesloten, waarin naast de beloning ook overige arbeidsvoorwaarden zijn opgenomen. De bestuurders in het mbo vallen niet onder een cao, maar maken individuele afspraken over arbeidsvoorwaarden, waarbij de beloningscode als richtinggevend kader dient.
Het bericht " Leugens en bedrog bij burgerzaken" |
|
Eddy van Hijum (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de blog «Leugens en bedrog bij burgerzaken» en het RTL nieuws van 20 oktober 2013 over dit onderwerp1?
Ja.
Kunt u de notitie over belastingnomaden onmiddellijk aan de Kamer doen toekomen?
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft u dit rapport bij brief ter vertrouwelijke behandeling toegezonden.
Wanneer is de notitie over belastingnomaden bij u bekend geworden en welke actie heeft u ondernomen om de geconstateerde fraude tegen te gaan?
In de brief aan de Tweede Kamer van 4 mei 2013 (Kamerstuk 17 050, nr. 432) is toegelicht dat het LIEC (Landelijk Inlichtingen en Expertisecentrum) op 21 januari 2013 het dossier aan het ministerie van BZK heeft toegestuurd. Daarbij is gemeld dat op 14 maart 2013 het ministerie van BZK een antwoordbrief heeft gestuurd aan het LIEC, waarin staat vermeld dat ambtenaren van het ministerie van BZK gesprekken hebben gevoerd met gemeenten en de Belastingdienst in algemene zin over de relatie tussen registratie in de gemeentelijke basisregistratie persoonsgegevens (GBA) en potentiële fraude.
Wat betreft het dossier belastingnomaden is aan het LIEC in die antwoordbrief specifiek toegelicht wat de werkzaamheden zijn van de Taskforce VOW (Vertrokken onbekend waarheen). Deze Taskforce – waaraan BZK, gemeenten en diverse uitvoeringsorganisaties deelnemen – is praktisch aan de slag om de mensen boven water te krijgen die wel aangifte hebben gedaan van vertrek, maar toch in Nederland lijken te verblijven. Aan het LIEC is verder toegelicht dat deze groep wordt aangepakt door het verrichten van adresonderzoeken door gemeenten, het doen van bestandsvergelijkingen tussen bijvoorbeeld GBA en UWV, en door het uitbrengen van circulaires, waarbij gemeenten best practices worden aangereikt bij het doen van adresonderzoek. De maatregelen en resultaten zijn medegedeeld aan uw Kamer in de brief van 23 mei 2013 (Kamerstuk 27 859, nr. 65).
Eind 2012 heeft het LIEC contact opgenomen met de FIOD over de opvolging van het dossier. Hierop volgden een aantal gesprekken tussen het LIEC en de FIOD. In januari 2013 heeft de FIOD – conform het advies in het bestuurlijk dossier – besloten nader onderzoek naar dit fenomeen uit te voeren. Hierbij is o.a. de opsteller van het rapport betrokken. Het ministerie van Financiën is in mei 2013 op de hoogte gebracht van dit rapport en het onderzoek.
Het onderzoek van de FIOD richt zich op het in kaart brengen van de verschillende typen criminelen die zich bij de GBA uitschrijven om zo justitieel en fiscaal buiten het zicht van de overheid te blijven. Tevens wordt gekeken naar de mogelijke omvang van dit fenomeen. Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek, kunnen passende maatregelen genomen worden.
Hoeveel mensen hebben zich in 2010, 2011 en 2012 uitgeschreven uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA)?
Het is voor mensen niet mogelijk om zichzelf uit te schrijven uit de GBA. De procedure is dat zij aangifte doen van vertrek, waarna de gemeente de aangifte beoordeelt en verwerkt in de GBA. De gemeente kan ook zonder aangifte constateren dat iemand vertrokken is en dit feit registreren. In de gevraagde jaren zijn de volgende aantallen mensen uit de Gemeentelijke Basisadministratie geregistreerd als vertrokken:
2010
91.450
2011
106.185
2012
110.356
Hoeveel van de mensen die zich hebben laten uitschrijven uit de GBA in 2010, 2011 en 2012, hebben nog een belastingaangifte gedaan over de laatste periode voor emigratie?
Over de gevraagde jaren hebben de volgende aantallen mensen aangifte gedaan omdat zij emigreerden:
2010
20.564
2011
22.161
2012
15.124 (schatting tot en met 1 oktober 2013)
De mensen die in de GBA als vertrokken zijn geregistreerd, zijn niet een op een belastingplichtig. Deze nieuwe status hoeft derhalve in zichzelf geen gevolgen te hebben voor de belastingheffing. Bijvoorbeeld doordat er onder de als vertrokken geregistreerden vaak kinderen of weinig verdienende partners zitten.
Moeten mensen die zich hebben laten uitschrijven en belastingaangifte doen, ook opgeven in welk land zij zijn gaan wonen en wat hun fiscale nummer in dat land is (burgerservicenummer, sofinummer, of een relevant nummer)? Zo nee, waarom niet?
Burgers die bij hun gemeente aangifte doen van vertrek naar het buitenland (emigratie), moeten daarbij ook het land en adres opgeven waarnaar zij vertrekken, voor zover die dan bekend zijn. Het identificerende persoonsnummer (of relevante variant) in dat nieuwe woonland (voor zover er in dat land een dergelijk nummer bestaat c.q. dat al op voorhand aan betrokkene is toegekend) hoeven zij niet te melden als het gaat om de registratie van de emigratie in de GBA.
Met de komst van de BRP (Basisregistratie personen, de opvolger van de GBA) worden ook niet-ingezetenen geregistreerd, bijvoorbeeld personen die hier tijdelijk werken. Dat levert een completer beeld op van deze niet-ingezetenen, ondermeer over hun adres in het buitenland.
De Belastingdienst onderzoekt naar aanmelding van het uit de GBA ontvangen signaal van uitschrijving of deze burger nog fiscale banden met Nederland houdt/heeft. Als dat zo is dan ontvangt hij van de Belastingdienst een M-biljet op het laatst bekende adres.
Overigens geldt dat als een persoon als «vertrokken onbekend waarheen» uit de GBA wordt uitgeschreven, de Belastingdienst de uitbetaling van eventuele toeslagen of voorlopige teruggaven stopzet; nog openstaande fiscale vorderingen blijven van kracht.
Van hoeveel mensen die geëmigreerd zijn in 2010, 2011 en 2012 heeft de Belastingdienst gegevens uitgewisseld met de landen waar ze nu wonen, ten einde te verifiëren of ze daar wonen, of zij het juiste inkomen in het gebroken jaar hebben aangegeven et cetera? En van hoeveel mensen heeft de Belastingdienst dus geen gegevens uitgewisseld?
Zoals bij vraag 6 is aangegeven vindt er in eerste instantie een administratief onderzoek plaats. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om gericht (op dossierniveau) informatie uit te wisselen met buitenlandse Belastingdiensten.
Echter, indien concrete gegevens over o.a. het vermoedelijke buitenlandse adres ontbreken, is het voor de Belastingdienst niet mogelijk om daarover met het buitenland informatie uit te wisselen.
Krijgt iemand met de Nederlandse nationaliteit, die geen belastingaangifte gedaan heeft bij emigratie en/of nergens woont, gewoon een paspoort als hij dat aanvraagt? Zo ja, waarom?
De Paspoortwet kent verschillende gronden om een nieuw paspoort te weigeren, danwel een reeds uitgegeven paspoort in te houden zodat het vervolgens vervallen kan worden verklaard. Dit kan onder meer in het geval dat personen die nalatig zijn in het nakomen van zijn verplichting tot betaling van in een der landen van het Koninkrijk verschuldigde én er het ernstige vermoeden bestaat dat hij zich door verblijf buiten de grenzen van een der landen van het Koninkrijk aan de wettelijke mogelijkheden tot invordering van de verschuldigde gelden zal onttrekken (art 22 Paspoortwet).
Indien iemand zich uitschrijft uit de GBA met als doel zich onzichtbaar te maken voor de Nederlandse overheid, om zo (onder meer) niet aan zijn verplichtingen jegens die overheid te voldoen, dan kan de betrokken bewindspersoon bij de Minister van BZK een verzoek doen de personalia van de betrokken persoon op te nemen in het Register paspoortsignaleringen. Het gevolg hiervan is dat een (nieuw) paspoort kan worden geweigerd dan wel in het in bezit zijnde paspoort kan worden ingehouden opdat het vervallen kan worden verklaard. Op dit moment zijn er circa 40 mensen gesignaleerd om deze reden.
Vindt u dat de Belastingdienst en andere overheden adequaat gehandeld hebben in dit dossier?
Het rapport beschrijft criminele elementen die onder radar willen blijven voor de hele Nederlandse overheid, dus niet alleen voor de Belastingdienst.
Dergelijke problematiek kan alleen maar in gezamenlijkheid, door op te treden als één overheid, worden aangepakt. Bijvoorbeeld in samenwerkingsverbanden waarin door verschillende partners zoals gemeenten, politie, OM, Belastingdienst wordt geparticipeerd. Hierin kan relevante informatie van verschillende overheidsdiensten bij elkaar worden gebracht, waardoor er een beter en completer beeld ontstaat en het lastiger wordt gemaakt om geheel buiten het zicht van de overheid te blijven. De structuur van de RIECs (Regionale Informatie- en Expertise Centra) kan hierbij een goede rol vervullen.
Het kabinet voert een actief beleid om fraude over de volle breedte te voorkómen en bestrijden en regelingen fraudebestendiger maken. In december 2013 wordt de Kamer nader geïnformeerd over de Rijksbrede aanpak van fraude en de maatregelen die daaruit voortvloeien.
Wilt u deze vragen voor maandag 28 oktober 9.00 uur beantwoorden, omdat de Kamer op die dag een wetgevingsoverleg heeft over onder andere de aanpak van belastingfraude en het zeer zinnig is om deze informatie daar bij te betrekken?
Deze vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.