Reclameactiviteiten van illegale aanbieders van kansspelen |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Actie tegen aanbieders sportweddenschappen succesvol» en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over verboden gokreclames?1 2
Ja.
Lopen alleen de in het bericht genoemde aanbieders of promotiesites waar de Kansspelautoriteit (KSA) op dit moment nog onderzoek naar doet het risico dat het hen moeilijker wordt gemaakt om toe te treden tot de Nederlandse gokmarkt? Zo ja, betekent dit dat andere aanbieders of promotiewebsites die gedurende het WK-voetbal illegaal actief waren niet hoeven te vrezen dat zij van een vergunning worden uitgesloten?
De kansspelautoriteit is verantwoordelijk voor toezicht en handhaving van de Wet op de kansspelen (Wok) en voor vergunningverlening. Op grond van het wetsvoorstel kansspelen op afstand komen, zodra een vergunningstelsel is ingericht, alleen geschikte en betrouwbare aanbieders in aanmerking voor een vergunning. Zij moeten voldoen aan strikte voorwaarden, zowel voorafgaand aan vergunningverlening als na vergunningverlening. Zo bevat het wetsvoorstel een strikte betrouwbaarheidstoets. De betrouwbaarheid van de aanbieder en van degenen die zijn beleid (mede) bepalen moet buiten twijfel staan om een verantwoorde, betrouwbare en controleerbare organisatie van kansspelen op afstand mogelijk te maken. Zoals ik ook in de nota naar aanleiding van verslag heb aangegeven, moet aanbieders, die na aanname van de motie Bouwmeester hebben gepersisteerd in hun onmiskenbaar op de Nederlandse markt gerichte aanbod, een vergunning op die grond kunnen worden geweigerd. Dit betekent dat aanbieders aan wie de kansspelautoriteit na het aannemen van de motie-Bouwmeester c.s. in september 2011 een bestuurlijke boete heeft opgelegd, bij opening van de markt in ieder geval niet in aanmerking komen voor een vergunning.
Daarnaast betekent het feit dat aanbieders hun aanbod niet (meer) onmiskenbaar op de Nederlandse markt richten, nog niet dat deze aanbieders zonder meer in aanmerking komen voor een vergunning. De betrouwbaarheidstoets omvat namelijk naast overtreding van de Wok ook een toets op andere antecedenten. Verder moeten aanbieders aantonen dat zij voldoen aan alle andere strikte voorwaarden uit het wetsvoorstel.
In hoeverre is het illegaal aanbod van sportweddenschappen rondom het WK-voetbal gestopt simpelweg omdat het toernooi ten einde liep? Op welk moment gedurende dit toernooi staakten deze aanbieders hun activiteiten? Hoe lang na een waarschuwing van de KSA zijn deze activiteiten gestaakt?
De kansspelautoriteit heeft mij laten weten dat zij het reclameaanbod gedurende het WK-voetbal uitvoerig heeft gemonitord. Gebleken is dat nog tijdens het WK-voetbal sprake was van een duidelijke afname van deze activiteiten. Deze afname is volgens de kansspelautoriteit ingezet ruim voordat het WK-voetbal is geëindigd.
Beschikt de KSA op dit moment over instrumenten om illegale aanbieders van kansspelen bij sportwedstrijden onmiddellijk en effectief aan te pakken? Zo ja, welke zijn dat en waarom konden tientallen illegale aanbieders van kansspelen gedurende het WK-actief blijven? Zo nee, voorziet het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele andere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand wel in dergelijke instrumenten?
De kansspelautoriteit heeft bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten tot haar beschikking, zoals het opleggen van een bestuurlijke boete, een last onder dwangsom en een last onder bestuursdwang. Vanwege het grote aanbod van online kansspelen was de kansspelautoriteit genoodzaakt prioriteiten te stellen in haar handhavingsactiviteiten. Daartoe zijn prioriteringscriteria opgesteld waarbij het uitgangspunt is de handhavingsactiviteiten in eerste instantie te richten op aanbieders die zich onmiskenbaar richten op de Nederlandse markt. De aandacht van de kansspelautoriteit richt zich dan ook primair op aanbieders die aan één of meer van de prioriteringscriteria voldoen, te weten: reclame maken via radio, televisie of in geprinte media gericht op de Nederlandse markt, kansspelwebsites die eindigen op de extensie.nl en/of kansspelwebsites die in het Nederlands zijn te raadplegen. Deze criteria zijn ontleend aan vaste rechtspraak. Inmiddels heeft de kansspelautoriteit al meerdere boetes opgelegd en lopen diverse onderzoeken.
Benadrukt moet worden dat de markt voor kansspelen op afstand per definitie grensoverschrijdend is en daarmee zijn toezicht en handhaving complex. Deze complexiteit vraagt om een combinatie van instrumenten die hiermee rekening houden. Door het grenzeloze karakter van internet, de aanhoudende behoefte van de Nederlandse consument aan kansspelen op afstand, de snelle technologische ontwikkelingen en het aanbod via honderden websites, is effectieve handhaving van het verbod op illegaal aanbod niet mogelijk zonder een verantwoord, betrouwbaar en controleerbaar alternatief. Doel van het wetsvoorstel kansspelen op afstand is dan ook enerzijds de consument zoveel mogelijk naar het verantwoorde, betrouwbare en controleerbare aanbod van de vergunninghouder te geleiden en anderzijds het de illegale aanbieders zo moeilijk mogelijk te maken. Hierdoor zal het aantal illegale aanbieders afnemen, waardoor de handhavingscapaciteit van de kansspelautoriteit gerichter kan worden ingezet.
Aangezien veel niet-vergund aanbod zich buiten Nederland bevindt zijn de huidige handhavingsinstrumenten van de kansspelautoriteit niet geheel toereikend voor het tegengaan van illegaal aanbod van kansspelen op afstand. Niet-vergunde aanbieders die buiten Nederland zijn gevestigd, zullen bestuurlijke sancties naar verwachting vaak naast zich neerleggen. Daarom bevat het wetsvoorstel kansspelen op afstand enkele aanvullende handhavingsinstrumenten, zoals de bindende aanwijzing aan tussenpersonen om hun dienstverlening aan illegale aanbieders te staken.
Acht u het aannemelijk dat bij volgende grote sportevenementen illegale aanbieders van kansspelen de afweging maken dat sancties van de KSA niet onmiddellijk effectief zijn en dat zij aangelokt door hoge winsten er toch voor kiezen illegaal kansspelen te gaan aanbieden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik reeds in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zullen aanbieders die persisteren in het onmiskenbaar aanbieden van kansspelen gericht op Nederland te zijner tijd worden uitgesloten van een vergunning. Met het oog hier op acht ik het niet aannemelijk dat veel aanbieders persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland.
Veel aanbieders die na regulering van kansspelen op afstand in aanmerking willen komen voor een Nederlandse vergunning hebben hun aanbod aangepast en richten zich niet meer onmiskenbaar op de Nederlandse markt. Zoals de Commissie kansspelen via internet al in 2010 constateerde, zijn veel aanbieders grote, goed georganiseerde en internationaal opererende bedrijven die in hun landen van vestiging gerespecteerde bedrijven met beursnoteringen zijn, die in één of meerdere EU/EER lidstaten beschikken over een vergunning en in die landen ook onder toezicht staan. Deze aanbieders bieden hun kansspelen liever legaal dan illegaal aan. Ook in Nederland hebben zij belang bij een reputatie als een betrouwbare aanbieder met een kansspelvergunning waardoor zij zich graag willen conformeren aan de Nederlandse regels. Spelers in Nederland kunnen na regulering van kansspelen op afstand immers kiezen voor een aantrekkelijk, betrouwbaar en legaal aanbod waarop de kansspelautoriteit toezicht houdt, en zullen naar verwachting voor dit legale aanbod kiezen. Aanbieders die desondanks willens en wetens kiezen om te persisteren in het onmiskenbaar op Nederland gerichte aanbod van online kansspelen en daardoor geen vergunning krijgen, lopen zo het risico straks van de Nederlandse markt te worden geconcurreerd door het legale aanbod.
Deelt u de mening dat de motie-Bouwmeester c.s.(Kamerstuk 32 264, nr. 19), waarin staat dat illegale aanbieders van kansspelen niet in aanmerking kunnen komen voor een vergunning om kansspelen via internet aan te bieden», niet betekent dat aanbieders die gedurende enige tijd illegaal kansspelen aanbieden en daarna onder dwang van de KSA daarmee stoppen alsnog voor een online vergunning in aanmerking kunnen komen? Zo ja, betekent dit dan dat alle illegale aanbieders, ongeacht of zij na verloop van tijd stoppen met hun aanbod, uitgesloten zijn van toekomstige vergunningen? Zo nee, betekent dat dan dat illegale aanbieders die op enig moment weer stoppen geen risico lopen uitgesloten te worden van een vergunning? Zo nee, is dit dan niet gewoon het belonen van slecht gedrag?
Ik deel de mening dat het moment waarop het willens en wetens overtreden van de Nederlandse regels kan leiden tot uitsluiting van een vergunning in ieder geval voor de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand moet liggen. In mijn antwoord op vraag 2 en in de nota naar aanleiding van verslag heb ik toegelicht dat de kansspelautoriteit aanbieders aan een strikte betrouwbaarheidstoets zal onderwerpen. Het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland zonder vergunning zal daarin zwaar meewegen. Daarbij is het vanuit het perspectief van de gewenste kanalisatie van belang om in aanloop naar het vergunningenstelsel onderscheid te kunnen maken tussen opportunistische en onverantwoord opererende «cowboys» die willens en wetens de nationale regelgeving overtreden, en gerenommeerde beursgenoteerde ondernemingen met een vergunning in één of meer andere Europese lidstaten, die hun diensten het liefst met een Nederlandse vergunning zouden willen aanbieden en die zich willen conformeren aan de Nederlandse kansspelregelgeving.
De Nederlandse kansspelmarkt zich bevindt zich in een transitiefase in aanloop naar een gereguleerd stelsel. Het is op dit moment voor welwillende en verantwoord opererende aanbieders niet mogelijk om voor een vergunning in aanmerking te komen. Daarom is het naar mijn mening passend dat de kansspelautoriteit het enkele feit van illegaal aanbod van kansspelen op afstand voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand bij de betrouwbaarheidsbeoordeling van de betrokken aanbieder anders kan beoordelen dan dergelijk aanbod onder een bestaand vergunningenstelsel. Dit betekent dat niet iedere vorm van online-kansspelaanbod in de periode voorafgaande aan de introductie van een vergunningenstelsel op zichzelf al noodzakelijkerwijs moet leiden tot de conclusie dat de betrokken aanbieder daarvan onbetrouwbaar is. Het is daarom van belang om te kijken of een aanbieder in de aanloop naar het vergunningstelsel onmiskenbaar op Nederlandse markt gerichte kansspelen heeft aangeboden. Het is aan de kansspelautoriteit als zelfstandig bestuursorgaan om dit te beoordelen. Bij die beoordeling zal de Kansspelautoriteit de bestaande prioriteringscriteria hanteren. Aanbieders die na aanname van de motie Bouwmeester c.s. in september 2011 hebben gepersisteerd in het onmiskenbaar aanbieden van online kansspelen gericht op Nederland moet een vergunning op die grond kunnen worden geweigerd. Na aanname van de motie zijn de prioriteringscriteria immers duidelijk gecommuniceerd. Aanbieders aan wie de kansspelautoriteit na het aannemen van de motie een bestuurlijke boete heeft opgelegd, komen bij opening van de markt in ieder geval niet in aanmerking voor een vergunning. Dit is niet anders, indien deze aanbieders hun op Nederland gerichte aanbod inmiddels hebben gestaakt.
Deelt u de mening dat aanbieders van illegale kansspelen die naar uw woorden op dit moment «met vuur spelen» op enig moment hun billen moeten branden en op de blaren moeten gaan zitten in de zin van dat zij uitgesloten worden van een vergunning voor het aanbieden van kansspelen? Zo ja, deelt u ook de mening dat dit moment in ieder geval voor de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand moet liggen en is dat moment al bereikt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u in uw voor dit najaar aangekondigde brief, waarin u gaat aangeven hoe u uw voornemen om «aanbieders die persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland uit te sluiten van een vergunning voor kansspelen in Nederland» gaat uitvoeren, tevens ingaan op mogelijkheden om nog voordat de Wet kansspelen op afstand in werking treedt, bij andere regelgeving reeds te voorzien in de mogelijkheid om die aanbieders van een toekomstige vergunning uit te sluiten?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat een fraude-aanklager verdacht wordt van fraude |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat na 2,5 jaar onderzoek door de FIOD naar een advocaat-generaal bij het gerechtshof Amsterdam die belast was met fraudeonderzoeken, de betreffende advocaat-generaal nu voor de strafrechter wordt gebracht en verdacht wordt van fraude en valsheid in geschrifte?1
Het Openbaar Ministerie bevestigt dat er strafrechtelijk onderzoek wordt gedaan naar een advocaat-generaal. De functionaris wordt verdacht van het plegen van fiscale fraude in de privésfeer. Dit onderzoek wordt gedaan door het Functioneel Parket. De zaak is thans in handen van de rechter-commissaris. De vervolgingsbeslissing zal pas worden genomen nadat het onderzoek is afgerond. In het belang van het onderzoek worden op dit moment geen nadere mededelingen gedaan.
Deelt u de mening dat bij uitstek het werken in de rechtspraak vraagt om integriteit en onbesproken gedrag van de medewerkers? Kunt u uitleggen waarom dat zo belangrijk is?
Het Openbaar Ministerie heeft een bijzondere plaats in de samenleving als rechtshandhaver van datgene wat de Nederlandse burgers – door middel van wetgeving – met elkaar hebben afgesproken. Integriteit is daarom van groot belang binnen het Openbaar Ministerie. Om die reden is in 2010 een landelijk programmamanager Integriteit aangesteld en is het Bureau Integriteit OM (BIOM) in het leven geroepen. Het BIOM is een landelijk expertisecentrum op het gebied van integriteit.
Deelt u de mening dat deze zaak voorkomen had kunnen worden als de verdachte beter was gescreend?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 25 oktober 2012 heb aangegeven, geldt voor de benoeming als rechterlijk ambtenaar bij het Openbaar Ministerie een uitgebreide en zorgvuldige selectieprocedure.2 De procedure houdt onder meer in dat de selectiecommissie, na toestemming van de betrokkene, de beschikking krijgt over de justitiële gegevens van de kandidaat. Een assessment vormt tevens een vast onderdeel van de selectieprocedure. Ook worden per kandidaat ten minste drie referenten benaderd.
Bij de aanstelling van de betrokken advocaat-generaal is deze reguliere selectieprocedure doorlopen. Aan de selectiecommissie zijn justitiële gegevens verstrekt en er is een assessment afgelegd. Daarnaast zijn er zeven relevante referenten benaderd, die positieve inlichtingen hebben verstrekt. Het College van procureurs-generaal heeft mij gemeld dat in de selectieprocedure geen contra-indicaties voor benoeming naar voren zijn gekomen.
Kunt u aangeven hoe de sollicitatieprocedure normaliter verloopt voor de positie van advocaat-generaal bij een gerechtshof?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de verdachte in deze zaak deze reguliere sollicitatieprocedure doorlopen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de aanstelling bij het ressortsparket Amsterdam geregeld werd via de contacten van de verdachte binnen de VVD? Zo ja, kunt u hier een waardeoordeel aan verbinden en tevens aangeven hoe dit «regelen» precies in zijn werk is gegaan?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn u (meer) zaken bekend waarin de sollicitatieprocedure binnen de rechtspraak niet vlekkeloos is verlopen en/of waarbij VVD-leden op een minder transparante manier een vergelijkbare functie hebben verkregen?
Mij zijn geen gevallen bekend waarbij binnen het Openbaar Ministerie bij de benoeming van een rechterlijk ambtenaar niet de gebruikelijke selectieprocedure is gevolgd.
Het bericht ‘Ontslag fraudeaanklager wegens mogelijke fraude’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Ontslag fraudeaanklager wegens mogelijke fraude»?1
Ja.
Klopt het dat de kwestie voorkomen had kunnen worden door een betere screening van de betreffende persoon bij de aanstelling zoals bronnen binnen het opsporingsapparaat beweren? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 3 tot en met 6 van het lid Oskam.
Is het een normale gang van zaken dat een persoon door middel van zijn politieke (VVD) netwerk een aanstelling krijgt? Zo ja, wat gaat u eraan doen dat een screening niet ondergeschikt is aan vriendjespolitiek?
Nee. De betreffende advocaat-generaal is dan ook benoemd na het doorlopen van de normale selectieprocedure. Zie voorts mijn antwoord op de vragen 3 tot en met 6 van het lid Oskam.
Deelt u de mening dat deze kwestie het vertrouwen van de samenleving in justitie schaadt aangezien het Openbaar Ministerie niet meer slagkracht en deskundigheid wordt gegeven bij het aanpakken van witteboordencriminelen, maar in plaats daarvan een aanklager krijgt die zelf verdacht wordt van witteboordencriminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat een rechterlijk ambtenaar bij het Openbaar Ministerie van onbesproken gedrag moet zijn. Als blijkt dat dit niet het geval is, kan dit het vertrouwen van de samenleving in justitie schaden.
De aanpak van fraude, waaronder witteboordencriminaliteit valt, heeft een zeer hoge prioriteit. Dit blijkt ook uit mijn brief van 20 december 2013.2 Voor het einde van het jaar informeer ik uw Kamer door middel van een brief over de huidige stand van zaken met betrekking tot de aanpak van fraude.
De gevolgen voor klanten van hogere kapitaaleisen voor banken |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Klant draait op voor hoge bankbuffer»1 en «Nederlandse banken zijn kampioen kosten doorberekenen»2?
Ja.
Klopt de conclusie van deze artikelen dat Nederlandse banken meer dan in de meeste andere landen de kosten afwentelen op consumenten en ondernemers?
De conclusie van deze artikelen is gebaseerd op een rapport van adviesbureau Vallstein. Hierin wordt een viertal routes onder loep genomen waarlangs banken de hogere kapitaaleisen van Bazel-III kunnen absorberen: i) het vergroten van de rentemarges, ii) het aanpassen van bedrijfsmodellen, iii) kostenverlagingen en iv) het verlagen van het rendement voor aandeelhouders. Het rapport kijkt vervolgens naar de ontwikkeling van deze aspecten gedurende de periode 2007–2013. De resultaten suggereren dat Nederlandse banken in relatief opzicht de kosten van hogere kapitaaleisen in sterke mate hebben opgevangen door deze door te berekenen aan klanten en aandeelhouders.
De gekozen onderzoeksopzet van Vallstein is voor een belangrijk deel debet aan deze uitkomsten voor de Nederlandse banken. Bij deze onderzoeksopzet zijn echter een aantal belangrijke kanttekeningen te plaatsen. Zo kijkt Vallstein in het bijzonder naar de afname van risicogewogen activa van de banken in een land gedurende 2007–2013, omdat lagere risicogewogen activa een indicatie kunnen zijn dat hogere kapitaaleisen worden bereikt worden door het verstrekken van minder (risicovolle) kredieten aan klanten. Volgens Vallstein zijn de risicogewogen activa in Nederland gedurende 2007–2013 met 27% afgenomen, wat flink hoger is dan het gemiddelde in de eurozone (21%). Echter, een afname van de risicogewogen activa hoeft niet per definitie nadelig te zijn voor de klanten van een bank. Zo zouden de risicogewogen activa in een land onder meer af kunnen nemen als gevolg van de verkoop van (onderdelen van) de banken in dat land aan buitenlandse partijen, hetgeen in Nederland gedurende deze periode ook gebeurd is. Ook is een afname van de risicogewogen activa niet onwenselijk wanneer deze het gevolg is van een verminderde vraag naar krediet.
Daarnaast acht Vallstein het onwenselijk dat de totale risicogewogen kapitaalratio van een bank de 11,5% overschrijdt, omdat dit negatieve gevolgen kan hebben voor het rendement op eigen vermogen. Landen met relatief goed gekapitaliseerde banken – zoals Nederland – scoren daarom slechter.3 Ik deel dit uitgangspunt niet, omdat aandeelhouders in beter gekapitaliseerde banken genoegen kunnen nemen met lagere rendementen aangezien de risico’s ook navenant afnemen – hetgeen Vallstein in het rapport ook erkent. Een statische focus op een bepaald niveau van rendement op eigen vermogen dat behaald zou moeten worden – volgens Vallstein 10% – is mijns inziens dus onjuist. Bovendien erkent dit uitgangspunt niet dat een relatief goed gekapitaliseerde bank het klantbelang juist beter kan dienen, omdat de kans kleiner is dat de bank in de problemen komt. Dit komt de continuïteit van de kredietverlening ten goede.
Tot slot, volgens het Vallstein rapport zou de absolute rentemarge in Nederland vergelijkbaar zijn ten opzichte van het gemiddelde in de eurozone.4 Wel zou de rentemarge in Nederland gedurende de periode 2007–2013 relatief gezien het meest toegenomen zijn. In 2013 rapporteerde de ACM reeds dat de hypotheekrentemarges waren opgelopen.5 Dit sloot aan bij bestaande zorgen over de mate van marktwerking in de Nederlandse bancaire sector en was aanleiding voor de ACM om onderzoek te doen naar mogelijke toetredingsdrempels tot de Nederlandse bancaire markt. Het kabinet heeft aangegeven dat zij met de aanbevelingen uit dit rapport concreet aan de slag zal gaan. Zo zal Actal op mijn verzoek onderzoek doen naar regeldruk dat leidt tot barrières voor toetreding tot en groei in de financiële markten. Actal zal hierbij tevens, in lijn met de ACM aanbevelingen, de regeldruk bij het verkrijgen van een bankvergunning betrekken.
Deelt u de mening dat banken de buffers moeten verhogen door het snijden in eigen vlees, dividendinhoudingen en het aantrekken van nieuw kapitaal in plaats van het afwentelen van kosten op klanten? Welke instrumenten hebben u en De Nederlandsche Bank (DNB) om dit te realiseren? Op welke wijze zijn deze de afgelopen jaren ingezet en worden deze de komende jaren ingezet?
In lijn met de motie Van Dijck6, deel ik de mening dat banken de kapitaalpositie zoveel mogelijk moeten versterken door kostenbesparingen, winstinhouding en de uitgifte van nieuw kapitaal. Wanneer banken niet aan de gestelde kapitaaleisen voldoen heeft de toezichthouder, afhankelijk van de ernst van de situatie, potentieel vergaande instrumenten beschikbaar om banken te dwingen de kapitaalpositie te verbeteren op een manier die klanten niet raakt, zoals het stellen van beperkingen aan winstuitkeringen. Wanneer banken voldoen aan de kapitaaleisen die hen op een bepaald moment in de tijd gesteld worden, geldt echter dat banken meer gelegenheid hebben om te bezien hoe zij hogere kapitaalratio’s kunnen bereiken, waaronder de mogelijkheid van verhoging van rentemarges. Het kabinet zal, samen met de toezichthouders, kijken op welke manier de concurrentie in de Nederlandse bancaire sector kan worden vergroot, wat een drukkend effect op de rentemarges kan hebben (zie ook het antwoord op vraag7.
Klopt het dat Nederlandse banken de personeelskosten met 3% hebben verlaagd over de periode 2007–2014, terwijl bijvoorbeeld Amerikaanse banken dit met 30% deden? Hoe rijmt u deze geringe daling van de kosten volgens Vallstein met cijfers van DNB, waarin de kosten veel sneller lijken te zijn gedaald3?
Bij de berekening van de ontwikkeling van personeelskosten spelen veel verschillende variabelen een rol. Zo is onder meer van belang of bij de berekening gekeken wordt naar de totale personeelskosten zoals DNB doet, de loonkosten voor de werkgever zoals het CBS doet (bijvoorbeeld of de kosten voor vertrekvergoedingen en pensioen worden meegerekend) of naar de loonkosten per individu zoals Vallstein doet (hierbij is relevant op welke wijze de kosten naar het individu zijn teruggerekend). Daarbij komt dat Vallstein data heeft opgenomen op basis van vier banken in Nederland, terwijl de data van DNB is opgesteld op basis van alle Nederlandse banken. Ook ontbreken de precieze rekenmethoden en bronnen in het Vallstein rapport. Een adequate vergelijking tussen zowel verschillende databronnen als tussen de genoemde landen in het Vallstein rapport valt dan ook niet te maken.
Voor mij is in het bijzonder de ontwikkeling van het aandeel van de personeelskosten in de totale operationele kosten van de bank relevant. In mijn beantwoording van begin juli met betrekking tot de stijging van de vaste beloning van het senior management van ABN AMRO heb ik aangegeven dat bij Nederlandse banken dit aandeel hoger ligt dan bij andere Europese banken.9 Ik ben daarom van mening dat verdere kostenbesparingen (waaronder personeelskosten) bij Nederlandse banken een belangrijke rol kunnen spelen bij de verdere versterking van bijvoorbeeld de kapitaalratio’s en bij kunnen dragen aan een betere concurrentiepositie.
Het gedogen van illegale gokbedrijven en de risico’s voor het betalingsverkeer |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Verdachte in zaak gokmiljonairs was topman Buckaroo»11)? Kent u voorts het door de Minister van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer aangeboden rapport van de politie en het Openbaar Ministerie (OM): «Verantwoording aanpak georganiseerde criminaliteit 2013» en met name de daarin opgenomen passage: «V Online gokimperium: één grote schijnconstructie»?2 Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen over het gedogen van de Kansspelautoriteit van illegale aanbieders van online kansspelen?3
Ja.
Wat wordt er precies bedoeld met de passage in het genoemde rapport van de politie en het OM waaruit blijkt dat, als een illegale aanbieder van online kansspelen zich netjes opgeeft als aanbieder en zich niet op de Nederlandse markt richt, de Kansspelautorieit (Ksa) deze aanbieder een soort gedoogbrief (comfort letter) geeft? Kunt een voorbeeld van een dergelijke comfort letter, desnoods geanonimiseerd, aan de Kamer doen toekomen?
De kansspelautoriteit is verantwoordelijk voor handhaving van de Wet op de kansspelen. Zij heeft mij laten weten dat geen sprake is van gedoogbrieven of comfort letters. Zoals in antwoord op eerdere Kamervragen is aangegeven, is de kansspelautoriteit, gezien het grote aanbod van kansspelen op internet, genoodzaakt prioriteiten te stellen bij haar handhavingsactiviteiten. Daartoe zijn prioriteringscriteria opgesteld waarbij het uitgangspunt is handhavende activiteiten in eerste instantie te richten op aanbieders die zich onmiskenbaar richten op de Nederlandse markt. In dat licht verstuurt de kansspelautoriteit waarschuwingsbrieven aan aanbieders die aan een of meer van de prioriteringscriteria voldoen. Ik beschik niet over deze individuele brieven. De kansspelautoriteit heeft mij laten weten dat de strekking van deze brieven is dat de aanbieder illegaal bezig is en dat hij een boete riskeert. In reactie op deze brieven heeft een groot aantal bedrijven het aanbod aangepast. Andere bedrijven hebben dat niet gedaan en inmiddels heeft de kansspelautoriteit meerdere boetes opgelegd en lopen diverse onderzoeken.
In de waarschuwingsbrieven worden de aanbieders er tevens op gewezen dat het enkele feit dat zij niet aan de prioriteringscriteria voldoen of hun aanbod recent hebben aangepast, niet betekent niet dat zij niet (meer) door de kansspelautoriteit worden gemonitord en zijn vrijgesteld van handhavend optreden van de kansspelautoriteit.
Hebben illegale aanbieders van onlinekansspelen brieven van de Ksa ontvangen dan wel andere berichten gekregen waaruit zij konden opmaken dat zij niet door de Ksa zouden worden aangepakt als zij onder bepaalde voorwaarden illegale kansspelen zouden aanbieden? Zo ja, wat is de aard van die brieven? Zo nee, hoe verhoudt zich dat dan tot hetgeen op pagina 23 van het genoemde rapport van de politie en het OM is gesteld over de comfort letter?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het geven van een comfort letter zich tot uw antwoorden op de eerder genoemde vragen waaruit blijkt dat er geen sprake is van een gedoogbeleid maar slechts van «prioriteringscriteria» van de Ksa?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak zijn, naar het voorbeeld gegeven door een officier van het Functioneel Parket in het Rykiel onderzoek, comfort letters gebruikt om online casino’s, die aanvankelijk gericht waren op de buitenlandse markt, om te zetten in casino’s die op Nederland zijn gericht?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Payment Service Providers (PSP) volledig betrouwbaar moeten zijn om te kunnen garanderen dat in de toekomst spelers hun inleg niet kwijtraken of hun eventuele winst niet krijgen als zij gokken via legale online kansspelbedrijven? Zo ja, deelt u de mening dat uit het feit dat een directeur van Buckaroo verdacht wordt van betrokkenheid bij malafide gokpraktijken, die betrouwbaarheid nu nog niet volledig gewaarborgd kan worden? Zo ja, hoe gaat u daar wel voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht een betrouwbare organisatie van kansspelen op afstand van groot belang. In het wetsvoorstel kansspelen op afstand, dat op 21 juli 2014 naar uw kamer is verzonden, is daarom opgenomen dat de kansspelautoriteit, zodra een vergunningstelsel voor kansspelen op afstand is ingericht, ieder bedrijf dat een vergunning aanvraagt zal toetsen aan strikte eisen, zodat alleen betrouwbare en geschikte aanbieders in aanmerking komen voor een vergunning. De vergunninghouder moet zijn bedrijfsvoering zo inrichten dat een verantwoorde, betrouwbare en controleerbare organisatie van kansspelen op afstand wordt gewaarborgd. Op grond van artikel 31l, tweede lid, van het wetsvoorstel is de vergunninghouder verplicht passende waarborgen te treffen voor het veilig verloop van de betalingen tussen hem en de speler. Ook moet de vergunninghouder passende waarborgen treffen voor de spelerstegoeden. In de lagere regelgeving worden hier nadere regels voor gesteld. Hierop ben ik in de nota naar aanleiding van verslag, die met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer is verzonden, nader ingegaan.
Zo moet de toekomstige vergunninghouder onder andere de tegoeden op de spelersrekeningen afscheiden van het eigen risicodragend vermogen of deze verzekeren. Hiermee wordt voorkomen dat de spelerstegoeden kunnen worden gebruikt voor andere doeleinden, bijvoorbeeld ter dekking van de bedrijfskosten of voor speculatie. Verder moeten alle relevante transacties tussen de speler en de vergunninghouder op grond van artikel 34k van het wetsvoorstel inzichtelijk worden geregistreerd.
De kansspelautoriteit is verantwoordelijk voor het toezicht en handhaving van de Wet op de kansspelen en voor de vergunningverlening. De kansspelautoriteit zal aanbieders die in aanmerking willen komen voor een vergunning toetsen op het kunnen naleven van bovengenoemde en andere strikte vergunningsvoorwaarden. De vergunninghouder is te allen tijden verantwoordelijk voor de naleving van de vergunningsvoorwaarden. Indien hij dat niet doet, riskeert hij een boete en kan hij zijn vergunning op het spel zetten. Het wetsvoorstel kansspelen op afstand omvat tevens de bevoegdheid voor de kansspelautoriteit om partijen die het aanbieden van niet-vergunde kansspelen faciliteren, zoals bijvoorbeeld betaaldienstverleners, middels een bindende aanwijzing te gelasten hun dienstverlening te staken.
De Nederlandsche Bank (DNB) is op grond van de Wet op het financieel toezicht verantwoordelijk voor het verstrekken van vergunningen en voor het toezicht op betaalinstellingen met zetel in Nederland. Voor deze betaalinstellingen gelden strikte regels voor een controleerbare en betrouwbare bedrijfsvoering. Onderdeel hiervan is dat de gelden van klanten worden veilig gesteld. Verder toetst DNB de betrouwbaarheid en de geschiktheid van de bestuurders van deze betaalinstellingen. Indien blijkt dat een vergunninghoudende betaalinstelling de regels onvoldoende naleeft, neemt DNB gepaste maatregelen. DNB doet geen uitspraken over individuele zaken en personen. Dit betreft toezichtsvertrouwelijke informatie. Zoals ik ook in de nota naar aanleiding van verslag heb aangegeven, zullen spelers in het gereguleerde stelsel voor hun deelname aan vergunde kansspelen op afstand ook gebruik kunnen maken van buitenlandse bank- of betaalrekeningen mits deze van een vergunde bank of betaaldienstverlener zijn. Dit betekent dat op die instellingen in het buitenland toezicht wordt gehouden.
Het bericht ‘Kritiek op Icesave-deal minister’ |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kritiek op Icesave-deal Minister»?1
Ja.
Klopt het bericht dat u in voorbereiding op de deal geen overleg hebt gehad met lagere overheden, terwijl deze daar wel om hadden verzocht? Zo ja, waarom hebt u daarvan afgezien?
Dat klopt niet.
De mogelijkheid om de vordering op de boedel van Landsbanki in de markt te verkopen is niet nieuw en is algemeen bekend bij de preferente crediteuren. Zo is een groot deel van de Britse lagere overheden begin 2014 tot verkoop overgegaan. Naar aanleiding van deze verkoop is de Noord-Hollandgroep op uitnodiging van De Nederlandsche Bank aanwezig geweest bij een voorlichtingsbijeenkomst over de wijze waarop een verkoop tot stand komt. De Nederlandse medeoverheden konden hun vorderingen in de markt verkopen en zij kunnen dat nog steeds. Zij kunnen er echter ook voor kiezen om de vorderingen aan te houden. Dit is een eigen afweging die iedere crediteur voor zichzelf moet maken. Direct na het moment dat de staat had besloten om de verkoop door te zetten zijn de medeoverheden hiervan op de hoogte gesteld.
Wat is uw reactie op de kritiek van de provincie Noord-Holland (namens de lagere overheden) dat de deal de onderhandelingspositie van lagere overheden met Landsbanki zal verslechteren?
De onderhandelingspositie van de lagere overheden verandert door de verkoop niet. Zij blijven preferent crediteur van de boedel van Landsbanki. De private partijen die de vordering van De Nederlandsche Bank hebben gekocht zijn over het algemeen gespecialiseerd in dit type schuld en willen evenals de lagere overheden hun investering terugverdiend zien. De samenstelling van de groep preferente crediteuren wordt anders en meer divers, maar dat is niet aantoonbaar een verslechtering of een verbetering, zo leert ook de ervaring na de verkoop door de Britse lagere overheden. Naar mijn mening en die van de betrokken (externe) deskundigen is de positie van de medeoverheden derhalve niet geschaad door de verkoop, niet in het scenario dat de medeoverheden hun vorderingen aanhouden en evenmin in een mogelijk toekomstig verkoopscenario.
Kunt u aangeven wat de gevolgen van de deal zijn voor de groep zogeheten «100.000+-spaarders»? In hoeverre beïnvloedt de deal met Icesave de kansen dat deze groep haar spaargeld terugkrijgt?
Het antwoord op vraag 3 geldt evenzeer voor de 100+ groep. Ook voor hen geldt dat de onderhandelingspositie en mogelijke verkoopprijs niet nadelig zijn beïnvloed.
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd bij de afhandeling van de claims van decentrale overheden en 100.000+-spaarders? Bent u bereid om (alsnog) actief te helpen bemiddelen om de kans op terugvordering te vergroten?
De kennis en ervaring die met de verkoop is opgedaan wordt actief met de overige Nederlandse partijen gedeeld. Mochten zij besluiten om tot verkoop over te gaan dan ben ik bereid hen hierbij te adviseren, zowel in het voortraject als tijdens de verkoop. Bovendien zal de Nederlandse overheid de afwikkeling van Icesave nauwlettend blijven volgen. Niet alleen omdat de staat zelf nog belangen heeft, maar ook om te bezien of de afwikkeling van de boedel op een wijze geschiedt die verenigbaar is met de overige Nederlandse belangen. Indien nodig zal de staat uiteraard opkomen voor dit bredere Nederlandse belang en in contact treden met de IJslandse overheid.
Heeft u kennisgenomen van de CBS-cijfers over de verkoop van de brandstof in de maanden januari tot en met juni 2014?1
Ik heb kennis genomen van de CBS-cijfers over de verkoop van brandstof.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de dieselverkoop gedaald is met meer dan 9% in de maand juni 2014? En de dat de verkoop van LPG met meer dan 28% is ingestort?
Zie antwoord vraag 1.
Beoordeelt u de cijfers van het CBS als objectief en geschikt om beleid op te baseren?
Ja.
Deelt u de mening dat de daling van de verkoop van motorbrandstoffen voor het overgrote deel te danken is aan de accijnsverhoging die per 1 januari jl. is doorgevoerd?
Kunt u een update van tabel 1, 2, 3 en 4 uit de brief over de evaluatie van de accijnsverhoging (Kamerstuk 33 752, nr. 93) aan de Kamer doen toekomen, waarin de gegevens van de eerste zes maanden verwerkt zijn?
Kunt u ook een update geven van de tabellen en grafieken in de bijlage bij die brief aan de Kamer, voor zover de informatie voorhanden is, en dan in ieder geval van de tabellen met inkomsten van de accijnzen en de grafiek met de liters benzine en diesel wegverkeer en de omzet van de detailhandel?
Hoe hoog was de raming van de accijnsinkomsten, uitgesplitst per brandstofsoort, in de Miljoenennota bijna een jaar geleden?
Zoals in de antwoorden op Kamervragen over de Voorjaarsnota 2014 (Kamerstuk 33 940, nr. 2, antwoord op vraag 43) is aangegeven bedraagt de raming in de Miljoenennota 2014 van de accijns op lichte olie (benzine) 4,1 miljard euro en de accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie (diesel en LPG) 4,0 miljard euro.
Zoals in hetzelfde antwoord is aangegeven is deze uitsplitsing van de brandstofaccijnzen naar lichte olie respectievelijk minerale oliën op basis van de aangepaste verdeling van de kasontvangsten van deze twee accijnssoorten over de jaren 2010–2013 en de tot dan gerealiseerde maanden van 2014. Dit betekent dat de verdeling zoals in de Miljoenennota 2014 die op Prinsjesdag vorig jaar is gepubliceerd ook is aangepast, omdat er anders vreemde mutaties (zowel mutaties van 2013 op 2014, als mutaties tussen opeenvolgende ramingen voor 2014) worden gepresenteerd. Dit is in lijn met wat hierover is opgenomen in de accijnsbrief van 28 mei 2014 (Kamerstuk 33 752, nr. 93) en in antwoorden op Kamervragen bij deze brief (Kamerstuk 33 752, nr. 96), dat voortaan langs de aangepaste verdeling zal worden gerapporteerd.
Hoe hoog was de raming van de accijnsinkomsten, uitgesplitst per brandstofsoort, in de Voorjaarsnota 2014?
Zoals in de antwoorden op Kamervragen over de Voorjaarsnota 2014 (Kamerstuk 33 940, nr. 2, antwoord op vraag 43) is aangegeven bedraagt de raming in de Voorjaarsnota 2014 van de accijns op lichte olie (benzine) 4,0 miljard euro en de accijns van minerale oliën, anders dan lichte olie (diesel en LPG) 3,9 miljard euro.
Hoe hoog is de huidige raming van de accijnsinkomsten, uitgesplitst per brandstofsoort?
Hoeveel zijn de ramingen nu al naar beneden bijgesteld?
Hoe hoog is de meeropbrengst in accijnzen die u geraamd had bij de Miljoenennota?
Zou u, met de kennis van nu, de accijnsverhoging per 1 januari 2014, weer doorvoeren?
Bent u bereid de accijnsverhoging op diesel en LPG terug te draaien, nu die niets oplevert?
Is het ondertussen tijd om de grenseffecten van de accijnsverhogingen en van btw-tarieven op te nemen in de modellen die het Ministerie van Financiën hanteert voor de ramingen?
Het effect van beleidsmaatregelen wordt door het kabinet ex ante weergegeven. Dit is het effect van beleidsmatige tariefwijziging en/of grondslagaanpassing zonder rekening te houden met gedragseffecten, economische ontwikkelingen en allerlei andere relevante ontwikkelingen (zoals in dit geval een steeds zuiniger wagenpark). Deze wijze van boeken is conform de begrotingsregels die sinds jaar en dag worden gehanteerd, ook door dit kabinet. In de raming van de totale jaarontvangsten van de verschillende belastingsoorten wordt – uiteraard – wel rekening gehouden met alle relevante factoren die van invloed zijn op de ontvangsten. De opeenvolgende ramingen van de begrotingscyclus zijn telkens gebaseerd op de meest recente inzichten van de economische ontwikkeling (conform het CPB) en alle andere relevante ontwikkelingen en realisaties.
Hoeveel heeft de accijnsverhoging opgeleverd?
Hoeveel zou het in werkelijkheid en volgens de ramingen kosten om de accijnsverhoging op LPG en diesel terug te draaien?
Bent u bereid deze vragen voor 9 september aanstaande te beantwoorden zodat er nog voor Prinsjesdag een extra debat over gevoerd kan worden?
Het is niet gelukt om de vragen voor de door u gewenste datum te beantwoorden.
Onzalige accijnsverhogingen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Hogere accijns kost Rijk miljoenen»?1
Ja.
Klopt het dat de verhogingen van de accijns op autogas en diesel de overheid geen honderden miljoenen gaat opleveren maar per saldo drie miljoen euro kost?
In mijn aanbiedingsbrief ben ik ingegaan op deze vragen.
Ziet u inmiddels in dat de onzalige verhoging van de accijnzen heeft geleid tot een dramatische daling van de verkoop van brandstoffen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke termijn krijgt de Kamer te horen dat de voor volgend jaar geplande inflatiecorrectie van de brandstofaccijns van de baan is?
Noch de ontwikkeling van de accijnsopbrengst van brandstoffen in het eerste halfjaar van 2014 noch de trend van teruglopende brandstofverkopen als gevolg van onder meer een zuiniger wordend wagenpark en de economische situatie geven aanleiding om de inflatiecorrectie per 1 januari 2015 buiten werking te stellen.
Bent u nu eindelijk bereid de accijnzen te verlagen en daarmee zowel de consument als de pomphouder te ontlasten en de economie een dienst te bewijzen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het btw-tarief voor dirigenten |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «KNMO vraagt duidelijkheid over BTW tarief dirigenten»1 en «VNK richt zich tot politiek over btw-tarief dirigenten»2
Ja.
Welk btw-tarief is van toepassing voor het leiden van repetities voor een uitvoering door een vaste dirigent?
Voor repetities die samenhangen met en noodzakelijk zijn voor optredens die door het publiek kunnen worden beluisterd of aanschouwd, geldt het verlaagde btw-tarief voor uitvoerende kunstenaars. Voor de toepassing van dit verlaagde btw-tarief is niet relevant of de repetities worden geleid door een vaste of een ingehuurde (invallende) dirigent.
Welk btw-tarief is van toepassing voor het leiden van repetities niet voor een uitvoering door een vaste dirigent?
Voor het leiden van repetities die niet samenhangen met en noodzakelijk zijn voor optredens die door het publiek kunnen worden beluisterd of aanschouwd, geldt het algemene btw-tarief. Voor de toepassing van het algemene btw-tarief is niet relevant of de repetities worden geleid door een vaste of een ingehuurde (invallende) dirigent.
Welk btw-tarief is van toepassing voor het leiden van repetities voor een uitvoering door een ingehuurde (invallende) dirigent?
Zie antwoord vraag 2.
Welk btw-tarief is van toepassing voor het leiden van repetities niet voor een uitvoering door een ingehuurde (invallende) dirigent?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat repetities die samenhangen met en noodzakelijk zijn voor optredens onder het verlaagde tarief vallen?
Zie antwoord vraag 2.
Geldt dit tevens voor het leiden van repetities die samenhangen met en noodzakelijk zijn voor optredens door een dirigent?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat elke repetitie van een uitvoerend musicus voor een optreden onder het 6%-tarief valt, maar dat de Belastingdienst bij dirigenten alleen bij een generale repetitie een afdracht tegen het 6%-tarief accepteert? Zo ja, waarom worden uitvoerende musici en dirigenten anders behandeld?
Nee, voor de toepassing van het verlaagde btw-tarief voor uitvoerende kunstenaars is geen verschil in behandeling tussen repetities die samenhangen met en noodzakelijk zijn voor de optredens van musici en dirigenten.
Welk besluit over de toelichting op Tabel I van de Wet op de omzetbelasting 1968 geldt er voor post B 14 en B 17? Klopt het dat het besluit van 10 juni 2010 niet geldig is, omdat deze vervallen is, en dat het besluit van 27 oktober 2011 ook niet geldig is, omdat de passage over post B 14 en B 17 alleen gold voor tijdvakken tot 1 juli 2011 in verband met de verhoging van het btw-tarief op podiumkunsten?3
De Belastingdienst onderschrijft de uitspraak van de rechtbank en heeft geen hoger beroep aangetekend tegen die uitspraak. De dienst van een vaste dirigent bestaande in het leiden van repetities valt derhalve onder het verlaagde btw-tarief wanneer die repetities samenhangen met en noodzakelijk zijn voor optredens. Dit standpunt zal worden opgenomen in een nieuw besluit over goederen en diensten waarvoor het verlaagde btw-tarief geldt dat binnenkort in de Staatscourant zal worden gepubliceerd.
Op welke wijze houdt de Belastingdienst in haar beleid met betrekking tot het btw-tarief voor dirigenten (zie vraag 2 tot en met 7) rekening met de uitspraak van Rechtbank Haarlem van 5 oktober 2011 dat optredens en de repetities die daarmee nauw samenhangen en daarvoor noodzakelijk zijn, één economische prestatie vormen die onder het lage btw-tarief valt?4
Zie antwoord vraag 9.
Op welke wijze moet een dirigent aantonen dat de repetitie noodzakelijk is voor een optreden?
Voor de toepassing van het juiste btw-tarief zal voor de Belastingdienst duidelijk moeten zijn dat het koor of orkest één of meer optredens verzorgt die door het publiek kan c.q. kunnen worden beluisterd of aanschouwd. Een dirigent kan dit aantonen door een bescheid (bijvoorbeeld een schriftelijke verklaring van het koor cq. het orkest) te bewaren in zijn administratie waaruit dit blijkt.
Op welke wijze en op basis van welke maatstaven toetst de Belastingdienst artistiek inhoudelijk of een repetitie in dienst van een optreden staat of als «vrijetijdsbesteding» kan worden aangemerkt?
Zie antwoord vraag 11.
Gelden de regels voor dirigenten tevens en op dezelfde wijze voor de begeleiders van koren?
Als een begeleider dezelfde prestatie verricht als een dirigent, te weten het leiden van repetities die samenhangen met en noodzakelijk zijn voor de optredens van koren dan geldt ook daarvoor het verlaagde btw-tarief voor uitvoerende kunstenaars. Als een begeleider andere prestaties verricht dan is daarop het algemene btw-tarief van toepassing.
Het aankomende rouleren van stemrechten binnen de ECB |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ECB past vergaderschema aan»?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat openbaarmaking van de notulen van de ECB-bestuursvergaderingen ten goede komt aan de transparantie van het beleid van de ECB?
Ja.
Klopt het dat het ECB-bestuur voornemens is eens in de zes weken in plaats van eens in de vier weken te vergaderen? Wat zijn hierbij de overwegingen?
Ja. ECB-President Draghi heeft dit aangekondigd tijdens een persconferentie op 3 juli jl. De belangrijkste overweging is dat monetair beleid is gericht op de middellange en lange termijn, en dat de bijbehorende beleidsbeslissingen niet worden genomen op basis van kortetermijnoverwegingen. Daarnaast geeft een zeswekelijkse vergadering meer tijd voor de publicatie van de notulen ten opzichte van de afgelopen en aankomende vergadering.
Op 12 juli 2013 heeft u mijn vragen beantwoord over de invoering van stemrechtroulatie binnen de ECB bij toetreding van een nieuw lid tot de eurozone en inmiddels is bekend dat Litouwen per 1 januari 2015 de euro zal invoeren; betekent dit dat het roulatiesysteem met betrekking tot de stemrechten tijdens bestuursvergaderingen van de ECB per 1 januari 2015 wordt ingevoerd?
Ja.
Het roulatiesysteem voorziet in een maandelijkse roulatie van stemrechten, waarbij Nederland als onderdeel van de groep met de grootste economie en financiële sector van roulerende lidstaten, eens in de vijf maanden één maand haar stemrecht zou verliezen; welk effect heeft het aanpassen van de vergaderfrequentie van het ECB-bestuur op het roulatiesysteem? Als de frequentie in de toekomst verder wordt verlaagd, kunnen bankpresidenten, waaronder die van Nederland, dan gedurende lange tijd geen stemrechten uitoefenen of blijft de beperking een maand?
Bij toetreding van Litouwen bestaat de eurozone uit negentien landen. Op basis van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) treedt vanaf dat moment een roulatiesysteem in werking waarbij slechts vier van de vijf centralebankpresidenten van lidstaten uit de groep van vijf grootste lidstaten (op basis van omvang economie en financiële sector) tegelijkertijd stemrecht hebben. Nederland behoort op dit moment tot deze groep. Concreet betekent dit dat een centralebankpresident uit deze groep vier maanden achter elkaar mag stemmen, en daarna een maand niet. De andere groep, bestaande uit veertien landen, heeft elf stemmen. Concreet betekent dit dat een centralebankpresident afkomstig uit deze groep elf maanden achter elkaar mag stemmen, en daarna drie maanden niet.
De Governing Council blijft nog steeds twee keer per maand vergaderen, maar vanaf 2015 zal slechts eens in de zes weken een monetaire beleidsvergadering plaatsvinden. Dit heeft geen effect op het roulatiesysteem, stemrechten wisselen nog steeds elke maand door. Zowel bij de groep van vijf grote landen als bij de andere groep leidt dit er niet toe dat centralebankpresidenten van bepaalde landen nadeel ondervinden of juist profiteren als gevolg van de lagere frequentie van monetaire beleidsvergaderingen. Op de lange termijn stemmen centralebankpresidenten binnen een groep even vaak.
Bij twintig landen is dit niet langer het geval, dan zullen bepaalde centralebankpresidenten in de groep van kleinere lidstaten vaker stemrecht hebben dan anderen. In deze situatie zal de periode zonder stemrecht in deze groep namelijk vier maanden duren, en in een periode van vier maanden vinden soms twee en soms drie monetaire beleidsvergaderingen plaats. Hierdoor is het mogelijk dat sommige centralebankpresidenten structureel twee keer stemrecht mislopen, en andere structureel drie keer. Om deze ongelijkheid te voorkomen zal het roulatiesysteem moeten worden aangepast zodat de centralebankpresidenten binnen elke groep een gelijke frequentie van stemrecht hebben op monetaire vergaderingen van de Governing Council. De frequentie waarmee stemmen moeten rouleren is niet vastgelegd in het Verdrag, alleen het aantal stemmen per groep. Zodoende kan de Governing Council besluiten om de roulatiefrequentie aan te passen.
Een verdere verlaging van de frequentie van monetaire vergaderingen is op dit moment niet aan de orde. Mocht dit in de toekomst gebeuren, dan zal op dat moment bepaald moeten worden of dit een aanpassing van het roulatiesysteem vereist.
Weet u wanneer de stemrechtloze periode voor de president van de Nederlandsche Bank aanvangt en heeft u inmiddels de beschikking over een overzicht van de schuivende stemverhoudingen tussen de bankpresidenten van de lidstaten?
Nee. De ECB heeft hier nog geen besluit over gepubliceerd.
Bent u van mening dat de invloed van de Nederlandse president van de centrale bank in het ECB-beleid voldoende gewaarborgd blijft na invoering van dit systeem?
Ook in de huidige situatie waarin elke centralebankpresident stemrecht heeft, is het mogelijk dat er een monetaire beleidsbeslissing wordt genomen waar de Nederlandse (of een andere) centralebankpresident het niet mee eens is. Dit is inherent aan een systeem waar met meerderheid kan worden beslist in plaats van op basis van unanimiteit.
Centralebankpresidenten houden echter altijd recht om te spreken tijdens monetaire vergaderingen, ook op momenten dat zij geen stemrecht hebben. Dit draagt bij aan een evenwichtige besluitvorming, zoveel mogelijk op basis van consensus. Voor de geloofwaardigheid en het draagvlak van monetair beleid is het essentieel dat beleidsbeslissingen op brede steun kunnen rekenen binnen de Governing Council. Het is daarom ook onwaarschijnlijk dat een bepaalde groep gelijkgestemde centralebankpresidenten een beleidsbeslissing zal forceren waar alleen een meerderheid voor bestaat dankzij de in die maand geldende allocatie van stemrechten. Een dergelijke beslissing kan immers bij een volgende stemming weer ongedaan gemaakt worden. Daarom brengt het roulatiesysteem de geloofwaardigheid en draagvlak van monetair beleid niet in gevaar. Met de publicatie van de notulen, die de overwegingen van de Governing Council bij een bepaalde beslissing verduidelijken, zullen de geloofwaardigheid en het draagvlak van monetair beleid juist toenemen.
Ten aanzien van het momentum van het aanpassen van de stemrechten geldt dat de aanpassing geen politieke beslissing is, maar is vastgelegd in Protocol 4 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Daarin staat dat stemrechtroulatie in principe al begint bij zestien centralebankpresidenten, maar dat de Governing Council het recht heeft om dit uit te stellen totdat er negentien leden zijn. Van dit recht is gebruikgemaakt, en op dit moment zijn er geen juridische mogelijkheden om stemrechtroulatie verder uit te stellen.
Is het mogelijk dat gelijkgestemde lidstaten gelijktijdig stemrecht verliezen, waardoor (tijdelijke) onevenwichtigheden in het beleid van de ECB kunnen ontstaan?
Zie antwoord vraag 7.
De rol van de ECB midden in de crisis is nauwelijks te onderschatten, bovendien is draagvlak voor het monetaire beleid in crisistijd onder de bevolkingen van alle lidstaten zeer belangrijk; wat vindt u in dit licht van het momentum van het aanpassen van de stemrechten? Hoe oordeelt u over de situatie dat het kan voorkomen dat centrale bankiers van grote landen bij majeure monetaire besluiten geen stemrecht hebben? Ziet u dat eveneens als een risico voor het draagvlak voor het monetaire beleid?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met discussies in andere landen over dit roulatiesysteem? Bent u eventueel bereid voorstellen te steunen die er zorg voor dragen dat presidenten stemrecht behouden tijdens alle vergaderingen?
Ja. In het licht van bovenstaande antwoorden acht ik een wijziging van het Verdrag op dit punt echter niet noodzakelijk.
Het bericht ‘Frankrijk laat begrotingsdoel los’ |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Frankrijk laat begrotingsdoel los»?1
Ja.
Klopt het dat de Franse Minister van Financiën Michel Sapin voorstelt om het Europese beleid bij te stellen, door het tempo waarin tekorten moeten worden teruggebracht aan te passen aan de economische omstandigheden?
Minister Sapin pleit in een ingezonden stuk in het Franse dagblad Le Monde ervoor om het ritme van de begrotingsconsolidatie aan te passen aan de economische omstandigheden. Hij heeft geen concreet voorstel gedaan om de regels van het SGP te wijzigen.
In hoeverre wijken de meest recente verwachte groei en het verwachte tekort van Frankrijk af van de verwachtingen ten tijde van de landenspecifieke aanbevelingen in april?
De raming die als basis diende voor de aanbeveling die de Raad aan Frankrijk heeft gedaan om het buitensporig tekort te beëindigen is de lenteraming 2013. Bij het doen van de aanbeveling ging de Europese Commissie uit van 0,6% groei in 2014 en 1,1% groei in 2015 (gecorrigeerd voor de impact van de gevraagde consolidatiemaatregelen op de groei).
De landenspecifieke aanbevelingen zijn gebaseerd op de lenteraming 2014 van de Europese Commissie. Op basis van deze raming zou de Franse economie 1% groeien in 2014 en 1,5% in 2015. Voor de betreffende jaren zou er een tekort zijn van respectievelijk 3,9% en 3,4%.
Over de eerste twee kwartalen van 2014 heeft de Frankrijk een nulgroei gerealiseerd. De eerstvolgende raming, de herfstraming, komt naar verwachting begin november uit. Sapin heeft in het ingezonden artikel in Le Monde de verwachting uitgesproken dat de groei in 2014 in de orde van grootte van 0,5% zal liggen, en in 2015 niet ver boven de 1% zal uitkomen. Verder gaf Sapin aan dat het tekort in 2014 boven de 4% zal uitkomen. Het tekort voor 2015 zal afhangen van de begroting die de Franse regering dit najaar indient.
Wat is het standpunt van de Nederlandse regering ten aanzien van de Europese begrotingsspelregels en de ruimte die deze bieden om rekening te houden met economische omstandigheden? Wijst u in dat kader het pleidooi van Sapin voor een «bijstelling» van het beleid af?
De Nederlandse regering is van mening dat de Europese begrotingsregels voldoende flexibiliteit bieden om rekening te houden met economische omstandigheden. Lidstaten in de buitensporigtekortprocedure kunnen op basis van de relevante verordening (Art. 3(5), Vo. 1467/97) uitstel van de deadline krijgen indien er sprake is van onverwachte ongunstige economische gebeurtenissen met een ernstige negatieve weerslag op de openbare financiën. Daarnaast moet de lidstaat in kwestie zelf voldoende maatregelen hebben genomen om het tekort terug te brengen, in lijn met de aanbeveling van de Raad om het buitensporig tekort te beëindigen. Nederland en Frankrijk hebben in mei 2013 uitstel gekregen omdat zij aan deze criteria voldeden.
Alle landen moeten voldoen aan de Europese begrotingsregels, ook Frankrijk. De Commissie heeft op 5 maart jl. een autonome aanbeveling aan Frankrijk gedaan omdat er volgens haar een significant risico was dat Frankrijk niet aan de vereisten uit aanbeveling van mei 2013 zou voldoen. In de aanbeveling werd Frankrijk aangespoord om maatregelen te nemen teneinde de benodigde verbetering van het structureel saldo te realiseren. In de landenspecifieke aanbevelingen heeft de Commissie Frankrijk opnieuw aangespoord om de budgettaire strategie te versterken om de deadline van 2015 te halen. Frankrijk moet laten zien voldoende maatregelen te nemen. De eerstvolgende gelegenheid hiervoor is de indiening van het Draft Budgetary Plan dit najaar in het kader van het two-pack.
Bent u bereid om er bij uw Franse ambtgenoot op aan te dringen om eindelijk eens echt werk te maken van hervormingen, teneinde groei en werkgelegenheid structureel te bevorderen? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
Structurele hervormingen zijn een terugkerend onderwerp van gesprek in de Eurogroep en de Ecofinraad. In het kader van de aanbevelingen die de Raad aan de Eurozone als geheel heeft gedaan, heeft onlangs in de Eurogroep een thematische discussie plaatsgevonden over de hoge belastingdruk op arbeid. Dergelijke discussies bieden een gelegenheid voor lidstaten om elkaar aan te spreken op het belang van structurele hervormingen en om best practices uit te wisselen.
De schenkingsregeling bij een koophuis |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er gerekend was op ongeveer 20.000 mensen die gebruik zouden maken van de «tijdelijke verruiming vrijstelling schenkbelasting» waarmee een ieder tot 100.000 belastingvrij mag schenken, maar dat het er in juni al 50.000 blijken te zijn? Wat zijn de meest recente cijfers hierover? Wat is uw prognose over het aantal mensen dat in 2014 gebruik zal maken van de tijdelijke verruiming vrijstelling schenkbelasting?1
In de raming is uitgegaan van 20.000 schenkingen voor de periode van 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2014. De Belastingdienst heeft circa 50.000 aangiftes schenkbelasting ontvangen die betrekking hebben op de tijdelijk verruimde vrijstelling van maximaal € 100.000, waarbij wordt opgemerkt dat ook een lager bedrag dan het vrijstellingsbedrag kan worden geschonken en de schenking dus ook lager kan zijn dan het bedrag van de vrijstelling in 2013 (€ 51.407). Exacte realisatiecijfers zullen pas beschikbaar komen nadat de aangiftegegevens zijn verwerkt in de geautomatiseerde systemen van de Belastingdienst. In de loop van 2015 zal duidelijk worden in welke mate in 2014 een beroep is gedaan op de tijdelijk verruimde vrijstelling en voor welk bedrag men een beroep heeft gedaan op de vrijstelling. Op dit moment valt daar geen betrouwbare prognose van te geven.
Verwacht u dat de trend van de eerste helft van dit jaar dat 10% tot 15% van het aantal woningverkopen (deels) gefinancierd is met een schenking zich door zal zetten? Zo nee, wat verwacht u dan?2
Een betrouwbare inschatting van de mate waarin de verruimde vrijstelling voor schenkingen in het kader van de eigen woning in de tweede helft van 2014 zal worden ingezet voor de aankoop van een woning is niet te geven. Er wordt niet geregistreerd waarvoor de geschonken bedragen specifiek worden gebruikt, zoals voor aflossing van een bestaande schuld of voor aankoop van een nieuwe woning. Ook als in de loop van 2015 een compleet beeld van het gebruik van de vrijstelling beschikbaar is over bijvoorbeeld de geschonken bedragen, zal dus geen compleet beeld over de exacte aanwending van de schenkingen ontstaan.
De recente berichtgeving over het gebruik van de vrijstelling kan hierbij ter indicatie dienen, maar ook niet meer dan dat. Zo wordt in het door u aangehaalde Volkskrantartikel het aantal woningtransacties dat in de eerste helft van 2014 deels gefinancierd is met een schenking geschat op 10–15%. Op basis van informatie van 10 notariskantoren die zijn aangesloten bij Netwerk Notarissen kwam eerder naar voren dat in 19% van de gevallen wordt geschonken voor de aankoop van een woning. Overigens bleek uit de informatie dat het gemiddelde geschonken bedrag € 60.000 bedroeg en dat in 44% van de gevallen een bedrag van € 100.000 werd geschonken. Uit diezelfde informatie blijkt dat in 45% van de gevallen wordt geschonken voor het aflossen van een bestaande schuld. Het kwijtschelden van een bestaande lening tussen schenker en begiftigde gebeurt in 18% van de gevallen en verbouwing van de eigen woning in 14% van de gevallen. In de overige gevallen (4%) is er sprake van een combinatie van schenkingsdoelen. Uit de resultaten van de steekproef is niet op te maken welke bedragen neerslaan bij welk schenkingsdoel. Het betreft hier slechts een steekproef onder een beperkt aantal notariskantoren, dus – zoals hiervoor al is aangegeven – bieden deze cijfers niet meer dan een indicatie.
Hoeveel (toekomstige) belastinginkomsten loopt het Rijk mis, nu de regeling een succes blijkt? Hoeveel had u geraamd? Hoe gaat u deze derving opvangen?
Op dit moment valt nog niet aan te geven welke belastingderving naar verwachting met de regeling zal zijn gemoeid, aangezien de daarvoor benodigde realisatiegegevens eerst in de loop van 2015 beschikbaar komen. Geraamd is dat – gecumuleerd over een periode van 30 jaar – de derving als gevolg van de verruiming € 100 miljoen bedraagt. De jaarlijkse derving betreft slechts enkele miljoenen. Het grootste deel van het gecumuleerde bedrag betreft een derving in de erfbelasting aangezien extra schenkingen als gevolg van de maatregel in mindering komen op de latere erfenis. Indien de derving hoger of lager uitvalt dan verwacht dan betreft dit een tegenvaller respectievelijk meevaller voor het EMU-saldo.
Zijn er ook extra (toekomstige) belastinginkomsten omdat als gevolg van de schenkingen er minder gebruik wordt gemaakt van de hypotheekrenteaftrek? Hoeveel was de raming en hoeveel verwacht u nu?
Geïsoleerd bezien leidt de regeling tot extra belastinginkomsten in box 1 als gevolg van minder hypotheekrenteaftrek bij de begiftigden. In de raming is verondersteld dat deze extra opbrengst grosso modo wegvalt tegen de derving in box 3 als gevolg van verlaging van het box-3-vermogen van de schenkers.
In hoeverre heeft de tijdelijke verruiming vrijstelling schenkbelasting een prijsopdrijvend effect gehad op de huizenmarkt en vindt u dit wenselijk?
Met de tijdelijke verruimde vrijstelling schenkbelasting is beoogd een impuls te geven aan de woningverkoop en schuldreductie in een periode van crisis op de woningmarkt. De inschatting is dat de verruimde vrijstelling slechts een beperkt prijsopdrijvend effect heeft omdat deze ook kan worden ingezet voor andere doelen dan voor de aankoop van een woning, zoals voor aflossing op een bestaande schuld. In deze gevallen draagt de schenking bij aan het verkleinen van het risico op restschuld door de lagere loan-to-value.
Wat zijn volgens u de voor- en nadelen van een verlenging van de tijdelijke verruiming vrijstelling schenkbelasting?
De tijdelijk verruimde vrijstelling voor schenkingen voor de eigen woning zal niet worden verlengd. De verruimde vrijstelling is een eenmalige crisismaatregel waarmee is beoogd om extra middelen voor de financiering van een koopwoning of aflossing van een eigenwoningschuld te genereren. Hiermee is een impuls gegeven aan de woningverkoop in een periode van crisis op de woningmarkt. Op dit moment vertoont de woningmarkt tekenen van herstel. Verlenging van de verruimde vrijstelling zou in deze markt verstorend kunnen gaan werken. Per 1 januari 2015 zal de reguliere verhoogde vrijstelling weer gelden voor schenkingen van ouders aan kinderen, waarbij een maximum geldt van € 52.752 (rekening houdend met de verwachte inflatiecorrectie).
Welke maatregelen treft u voor mensen met een kleine beurs of zonder vermogende familie en vrienden, die wel een huis willen kopen maar geen 100.000 euro schenking krijgen? Hoe verhouden deze maatregelen zich tot een eventuele verlenging van de tijdelijke verruiming vrijstelling schenkbelasting en derving van belastinginkomsten waar iedereen aan mee betaalt?
Het kabinet heeft de afgelopen jaren een aantal, al dan niet tijdelijke, ondersteunende maatregelen genomen voor de woningmarkt en de bouwsector. Voorbeelden van deze maatregelen zijn; de rijksbijdrage aan de starterslening van € 50 miljoen, het permanent verlagen van het tarief van de overdrachtsbelasting voor woningen, de tijdelijke verlaging van het btw-tarief voor renovatie en herstel van woningen ouder dan twee jaar, de tijdelijke aftrekbaarheid van de rente over restschulden, de mogelijkheid om restschulden onder voorwaarden mee te financieren in een nieuwe hypotheek met Nationale Hypotheek Garantie, de tijdelijke verlenging van de termijn van de regeling voor te koop staande en gekochte woningen in de hypotheekrenteaftrek en de tijdelijke regeling herleving van de hypotheekrenteaftrek na verhuur van een voormalige eigen woning. Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven zal de tijdelijk verruiming van de vrijstelling voor schenkingen voor de eigen woning niet worden verlengd.
De grote stapel aan fiscale voorstellen rond Prinsjesdag |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u het standpunt dat er «rond Prinsjesdag een zware stapel fiscale beleidsdossiers bij het parlement op tafel wordt gedropt»?1
Op dit moment kan ik niet ingaan op suggesties als dat er op Prinsjesdag een zware stapel fiscale beleidsdossiers bij het parlement op tafel zou worden gedropt. Uw Kamer is al geïnformeerd over bepaalde wijzigingen en maatregelen die in het Belastingplan 2015 zullen worden opgenomen, waaronder ook de uitwerking van de door de heer Stevens genoemde werkkostenregeling. Andere maatregelen die ook reeds aan uw Kamer zijn gemeld zijn bijvoorbeeld de verhoging van de arbeidskorting en de aanpassingen in de belasting op leidingwater en de afvalstoffenbelasting. De overige maatregelen die in het Belastingplan 2015 zullen worden opgenomen, zullen op Prinsjesdag bekend worden, net als eventuele andere fiscale beleidsstukken. Zonder vooruit te willen lopen op de inhoud daarvan, is het vanzelfsprekend dat de Belastingdienst daarbij betrokken is en dat getoetst is of de Belastingdienst voldoende tijd heeft om de maatregelen tijdig te implementeren.
Wat is uw reactie op de bewering van de heer Stevens dat er «een onverantwoord grote tijdsdruk op de behandelings- en invoeringsprocessen» komt te liggen?
Zie antwoord vraag 1.
Is de Belastingdienst volledig op de hoogte van de zware stapel aan fiscale voorstellen die nog voor 1 januari of snel daarna moeten worden doorgevoerd in de systemen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe voorkomt u dat de Belastingdienst te weinig tijd heeft om alle wijzigingen te verwerken?
Zie antwoord vraag 1.
Om welke reden is het niet gelukt om meer wetsvoorstellen al in het voorjaar in te dienen en zo tot een betere spreiding te komen?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u wederom toezeggen dat u een deel van het fiscale beleidspakket al in het voorjaar naar de Kamer stuurt?
Zie antwoord vraag 1.
Modernisering van de liquidatieverliesrekening |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hoog tijd voor modernisering liquidatieverlies-rekening»?1
Ja.
Wat vindt u van de stelling dat een doorstart van in zwaar weer verkerende activiteiten, en het verstrekken van extra aandeelhoudersfinanciering om een moeilijke periode door te komen, worden ontmoedigd door de huidige regelgeving?
Zie antwoord 4.
Wat vindt u van de uitspraak dat bij de huidige regelgeving een liquidatie van een dochtervennootschap leidt tot een fiscale bonus, en dat bovendien een prikkel bestaat om niet alleen de in zwaar weer verkerende activiteiten te beëindigen, maar ook de eventuele andere activiteiten van de betreffende dochtervennootschap te staken of over te dragen buiten de groep?
Zie antwoord 4.
Deelt u de mening dat onnodige liquidaties niet moeten worden gestimuleerd, maar moeten worden tegengegaan om daarmee onnodige vernietiging van kapitaal en werkgelegenheid te voorkomen?
De liquidatieverliesregeling vormt een uitzondering op de deelnemingsvrijstelling. De deelnemingsvrijstelling zorgt ervoor dat winsten binnen een concern slechts eenmaal worden belast. Op grond van de deelnemingsvrijstelling worden de voordelen uit een dochtermaatschappij (door de dochtermaatschappij uitgedeelde winsten, alsmede positieve en negatieve waardeveranderingen van die dochtermaatschappij) niet bij de moedermaatschappij in de belastingheffing begrepen, omdat de winsten (of verliezen) reeds bij de dochtermaatschappij in de heffing zijn betrokken. Verliezen van de dochtermaatschappij c.q. negatieve waardeveranderingen van de dochtermaatschappij kunnen op grond van de deelnemingsvrijstelling dus niet bij de moedermaatschappij in aanmerking worden genomen. Met de liquidatieverliesregeling wordt voorkomen dat bij liquidatie een verlies noch bij de ontbonden dochtermaatschappij, noch bij de moedermaatschappij in aanmerking zou kunnen worden genomen en het verlies op een investering dus (fiscaal) voor het concern verloren gaat.2 De aftrekbaarheid van een liquidatieverlies is hierbij gegrond op de gedachte dat bij liquidatie voorgoed de mogelijkheid verloren gaat de verliezen van de geliquideerde maatschappij nog met winsten van haarzelf te compenseren.3 Bij de vormgeving van de liquidatieverliesregeling is bewust gekozen voor een robuuste regeling die goed uitvoerbaar is.
Een wezenlijk onderdeel van de liquidatieverliesregeling vormt het «niet-voortzettingsvereiste». Door dit vereiste kan het liquidatieverlies nog niet worden genomen indien een deel van de onderneming (van de geliquideerde dochtermaatschappij) binnen concern wordt voortgezet. Dit vereiste is opgenomen omdat de liquidatieverliesregeling tot doel heeft een tegemoetkoming te bieden in de situatie «dat de desbetreffende vennootschap wordt geliquideerd omdat de daarin uitgeoefende activiteit niet succesvol is gebleken».4 Indien het niet-voortzettingsvereiste zou worden losgelaten, wordt het aan de vrije keuze van de belastingplichtige overgelaten of hij de bij (gedeeltelijke) voortzetting van de activiteiten normaliter toepasbare verliescompensatiemogelijkheden bij de dochtermaatschappij wil benutten (door de dochtermaatschappij te laten voortbestaan), dan wel of hij «tussentijds» een liquidatieverlies wil nemen (door de dochtermaatschappij te liquideren, terwijl de activiteiten die door de dochtermaatschappij werden uitgevoerd (gedeeltelijk) worden voortgezet binnen het concern). Dit laatste is niet wenselijk, omdat niet de onderneming maar slechts de juridische huls is geliquideerd; materieel gezien is er niets veranderd (de onderneming wordt immers voortgezet).5 Het niet-voortzettingsvereiste is daarom opgenomen om willekeur en misbruik te voorkomen.
Uiteraard deel ik in algemene zin het standpunt dat onnodige liquidaties niet moeten worden gestimuleerd en dat onnodige vernietiging van kapitaal en werkgelegenheid moet worden voorkomen. De liquidatieverliesregeling is een tegemoetkoming voor belastingplichtigen en stimuleert in beginsel werkgelegenheid en investeringen doordat winsten op de investering (voordelen uit de dochtermaatschappij) zijn vrijgesteld onder de deelnemingsvrijstelling, terwijl een eventueel verlies bij liquidatie (onder voorwaarden) wel kan worden genomen. Mij is niet gebleken dat het niet-voortzettingsvereiste in de praktijk aanleiding geeft tot veel discussie. Ook hebben mij tot nu toe geen signalen bereikt dat belastingplichtigen zich genoodzaakt zien activiteiten te beëindigen omwille van een liquidatieverlies, terwijl men die activiteiten had willen voortzetten.
In dit verband wijs ik er, wellicht ten overvloede, op dat er tegemoetkomend beleid is ontwikkeld ten aanzien van het niet-voortzettingsvereiste, zodat in gevallen waar minder dan 5% van de activiteiten wordt voortgezet het liquidatieverlies kan worden genomen (mits aan de overige voorwaarden is voldaan).6 Daarnaast is er in artikel 13e van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 geregeld dat bij voortzetting binnen concern het liquidatieverlies in beginsel niet verloren gaat. Verder kan in geval van een belang van ten minste 95% in een binnenlands belastingplichtige dochtermaatschappij gebruik worden gemaakt van de fiscale eenheid, waardoor de verliezen van een dochtermaatschappij direct bij de moedermaatschappij in aanmerking kunnen worden genomen.7 Het voortzetten van activiteiten binnen fiscale eenheid c.q. in de moedermaatschappij na liquidatie van de dochtermaatschappij binnen de fiscale eenheid vormt daarbij geen beletsel. Mochten bovenstaande mogelijkheden geen soelaas bieden dan kan de belastingplichtige de activiteiten voortzetten in de bestaande vennootschap en als gevreesd wordt dat met deze activiteiten niet de gehele verliezen van de dochtermaatschappij kunnen worden ingelopen, staat het een concern vrij om (binnen de kaders van de wet) andere winstgevende activiteiten in de entiteit te ontplooien.
Wat vindt u van het voorstel om voor het niet-voortzettingsvereiste een pro rata benadering te hanteren, zodat het voortzetten van een deel van de onderneming niet langer een volledig verlies van de aftrek betekent?
Zie antwoord 7.
Waarom is er voor gekozen om het te verrekenen liquidatieverlies afhankelijk te laten zijn van de prijs waarvoor aandelen in de dochtermaatschappij worden verkocht? Deelt u de mening dat dit een veel hogere of lagere tegemoetkoming voor verliezen kan opleveren dan op basis van de daadwerkelijke geleden verliezen het geval zou zijn? Vindt u dit onwenselijk? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
In de eerste plaats wordt aansluiting gezocht bij het door de belastingplichtige voor de deelneming opgeofferde bedrag omdat dit bedrag na aftrek van het totaal van liquidatie-uitkeringen grosso modo het bedrag is waarvoor door het concern een verlies is geleden. Het sluit aan bij de ratio van de deelnemingsvrijstelling dat winsten en verliezen van een concern slechts eenmaal voor de vennootschapsbelasting in aanmerking dienen te worden genomen. Het is mogelijk dat de dochtermaatschappij meer verliezen heeft, maar deze kunnen bijvoorbeeld ook uit interne leenverhoudingen voortvloeien. Indien deze onbetaald blijven zullen de crediteuren van de dochtermaatschappij dit verlies in beginsel fiscaal in aanmerking kunnen nemen. Er is dan geen reden om dit verlies ook bij de moedermaatschappij (nogmaals) in aanmerking te nemen.
Ten tweede is destijds aansluiting gezocht bij het door de belastingplichtige voor de deelneming opgeofferde bedrag omdat het aansluiten bij de daadwerkelijk geleden verliezen van de dochtermaatschappij praktische bezwaren oplevert.8 Als wordt aangesloten bij de daadwerkelijk geleden verliezen van de dochtermaatschappij worden mogelijk verliezen overgenomen uit het buitenland die, indien de dochtermaatschappij in Nederland was gevestigd, nooit in aanmerking zouden worden genomen.
Op grond van het bovenstaande zie ik geen aanleiding de liquidatieverliesregeling op dit punt aan te passen.
Hoe beoordeelt u de aanbeveling om verliesneming ook zonder liquidatie mogelijk te maken?
Bij de vormgeving van de liquidatieverliesregeling is gekozen voor een robuuste regeling waarbij een van de uitgangspunten is dat voorkomen moet worden dat een belastingplichtige naar eigen invulling kan bepalen wanneer en op welk niveau het nemen van een fiscaal (liquidatie)verlies gewenst is, terwijl er materieel niets verandert. Het strookt niet met dit uitgangspunt om een pro rata benadering toe te staan dan wel verliesneming zonder liquidatie mogelijk te maken.
Daarbij is de liquidatieverliesregeling zo vormgegeven om misbruik, onder meer in de vorm van dubbele verliesverrekening, te voorkomen. Naar mijn mening zal zowel de mogelijkheid van verliesneming zonder liquidatie als de pro rata benadering misbruik eerder mogelijk maken en de eenvoud van de regeling niet ten goede komen, met extra uitvoeringslasten tot gevolg.
Het mogelijk maken van verliesneming zonder liquidatie is daarbij een inbreuk op de ratio van de deelnemingsvrijstelling. Hierbij wijs ik tevens op het met ingang van 1 januari 2006 afschaffen van artikel 13ca van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 op grond waarvan het mogelijk was om een afwaarderingsverlies op een deelneming te nemen (gedurende de eerste vijf jaren na de verwerving van de deelneming). Reden voor deze afschaffing was het consequenter en eenvoudiger maken van de deelnemingsvrijstelling en een positief budgettair effect (om daarmee het vennootschapsbelastingtarief te verlagen).9
Bent u bereid om de huidige liquidatieverliesrekening te herzien? Bent u bereid daarbij te onderzoeken hoe de liquidatieverliesrekening zo optimaal mogelijk kan worden vormgegeven om prikkels te geven die het bedrijfsleven stimuleren?
De liquidatieverliesregeling is een tegemoetkoming voor belastingplichtigen in deelnemingssituaties die bij liquidatie van de deelneming een verlies op die deelneming hebben geleden. Bij de totstandkoming van de regeling is een afweging gemaakt tussen enerzijds het in aanmerking nemen van een door een belastingplichtige reëel geleden verlies en anderzijds eenvoud, uitvoerbaarheid en het voorkomen van misbruik. Een verdere verruiming van de tegemoetkoming zou niet alleen tot een budgettaire derving leiden, maar zet ook de deur open voor mogelijk misbruik en het dubbel in aanmerking nemen van verliezen. Ik zie dan ook onvoldoende aanleiding de huidige liquidatieverliesregeling op dit punt te herzien.
Onrust onder huurders door een fout van de Belastingdienst |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de onrust die is ontstaan onder honderden huurders van Welbions, vanwege een ten onrechte ontvangen brief van de Belastingdienst met de boodschap dat de huurtoeslag met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012 zou moeten worden terugbetaald? Klopt dit bericht?1
Het klopt dat zich een procesverstoring heeft voorgedaan. De onterechte terugvorderingen zijn hersteld en de huurtoeslag, die eveneens ten onrechte gestopt was, is enkele dagen na de oorspronkelijke betaaldatum aan de betrokken huurders uitgekeerd. De betrokken huurders hebben ook een excuusbrief ontvangen.
Wat is het exacte aantal door de Belastingdienst opgelegde vorderingen? Hoe heeft dit kunnen gebeuren?
Het gaat om ca. 390 gevallen. Er is een fout gemaakt in de verhuurdersadministratie. Een deel van de woningen van Welbions is ten onrechte aangemerkt als woningen waarvoor geen recht op huurtoeslag bestond. De fout is hersteld en maatregelen zijn in uitvoering genomen om deze fout in de toekomst te voorkomen.
Gaat u ervoor zorgen dat de fout van de Belastingdienst volledig en nog deze maand wordt hersteld? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u voorkomen dat zoiets nog een keer gebeurt?
Op 24 juli hebben alle betrokken huurders hun huurtoeslag, die ten onrechte gestopt was, alsnog ontvangen. In mijn brief van 24 juni 20142 heb ik aangegeven dat ik procesverstoringen bij massale uitvoeringsprocessen nooit kan uitsluiten. De eerste prioriteit van de Belastingdienst is de schade voor de betrokken burgers zoveel mogelijk verkleinen. Dat is bij deze procesverstoring ook gebeurd.
De onduidelijke antwoorden van de regering inzake de hongerstaking van de minister-president van Aruba |
|
Wassila Hachchi (D66), Alexander Pechtold (D66), Madeleine van Toorenburg (CDA), Sybrand van Haersma Buma (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kunt u nader aangeven wat u precies heeft gedaan om te voorkomen dat het conflict met Aruba is gaan escaleren?1
Het kabinet heeft altijd de inzet gehad tot gezamenlijke afspraken te komen opdat er voor het land Aruba een realistische begroting 2014 zou kunnen worden vastgesteld. Zie beantwoording eerdere vragen voor een uitgebreid feitenrelaas.
Op 3 juli zijn met de Minister-President van Aruba afspraken gemaakt, neergelegd in een gezamenlijke persverklaring over het uitvoeren van een onafhankelijk onderzoek door het secretariaat van het College Financieel Toezicht (Cft). In die verklaring is onder punt 3 het volgende opgenomen: «Op verzoek van Aruba en Nederland wordt dit onderzoek uitgevoerd in de vorm van een onafhankelijk secretariaatsrapport van een team bestaande uit deskundigen met ervaring in met overeenkomstige taken belaste organen in Koninkrijksverband».
Er is maar één met overeenkomstige taken belast orgaan in Koninkrijksverband, dus de tekst is op zich al helder. Uit de communicatie tussen de regering van Aruba en de Nederlandse regering was bovendien helder dat de tekst duidde op een team bestaande uit deskundigen van het Cft. Met het oog op het proces van het vinden van een acute oplossing, acht ik het niet dienstig die communicatie nu publiek te maken. Ik ben desgevraagd bereid om dit vertrouwelijk met uw Kamer te delen.
Heeft u met Minister-President Eman expliciet afgesproken dat het College financieel toezicht (Cft) het onderzoek zou uitvoeren? Kunt u notulen, of andere documenten die dit ophelderen, eventueel vertrouwelijk, aan de Kamer ter kennis brengen? Deelt u de mening dat de formulering uit de persverklaring de mogelijkheid openlaat dat anderen dan de huidige leden van het Cft met het onderzoek belast zouden worden?
Zie antwoord vraag 1.
Welke oplossing voor de ontstane situatie heeft u nu voor ogen en welke acties gaat u ondernemen om die oplossing te bereiken?
Het is in het belang van de bevolking van Aruba én van het Koninkrijk dat het onderzoek ingevolge het koninklijk besluit wordt afgerond, opdat kan worden zeker gesteld dat Aruba niet afkoerst op een onhoudbare situatie. Binnen zes weken zal het definitieve eindrapport verschijnen. Dat bevat in ieder geval: de uiteenzetting of de ramingen in de begroting realistisch zijn; de meerjarige gevolgen van de begroting voor het begrotings- of financieringstekort respectievelijk -overschot en de staatsschuld; en de cijfermatige weergave van de verhouding van deze meerjarige tekorten respectievelijk overschotten en de staatsschuld ten opzichte van in het Koninkrijk en internationaal gehanteerde criteria van houdbare overheidsfinanciën en terugbetalingscapaciteit. Dit onafhankelijke onderzoek kan ook de tijdige totstandkoming van de begroting 2015 en de meerjarenraming bevorderen.
Gezien de acute situatie heb ik nu aan de gouverneur in zijn rol als opdrachtgever gevraagd of de onderzoekers zouden kunnen komen met een zeer snel tussenrapport, een quick scan. Ik verwacht die binnen enkele dagen. Er is intensief contact met de gouverneur; het proces is verder niet gediend met nadere mededelingen.
Hoe denkt u erover om een mediator in deze situatie in te schakelen, met bestuurlijke ervaring met Aruba, maar met voldoende distantie van de huidige kwestie en de dagelijkse politiek, gezien de impasse die lijkt te zijn ontstaan tussen Aruba en Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de Raad van State, als onafhankelijke deskundige partij, te vragen om een uitspraak te doen over de rechtmatigheid van de besluitvorming van de Rijksministerraad en daarmee, of er in lijn met het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden is gehandeld, nu er op dit moment kennelijk een verschil van mening bestaat tussen de Arubaanse regering en de Nederlandse regering ten aanzien van de vraag of door de Rijksministerraad rechtmatig gehandeld is in deze zaak?
Neen. Het koninklijk besluit is op rechtmatige wijze tot stand gekomen. Zie ook eerder gegeven antwoorden van dinsdag 15 juli 2015, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2540.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De toepassing van de onderwijsvrijstelling |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wanneer is onderwijs in techniek wel onderdeel van het wettelijk geregeld onderwijs en wanneer niet?
Technieklessen vallen onder wettelijk geregeld onderwijs dat vrijgesteld is van btw wanneer deze lessen een onderdeel vormen van het reguliere lesprogramma van scholen die primair of ander wettelijk geregeld onderwijs verzorgen. Bij basisscholen zal normaal gesproken techniek een onderdeel vormen van het reguliere lesprogramma, omdat in de kerndoelen is bepaald dat basisscholen aandacht moeten besteden aan wetenschap en techniek. Derden (ondernemers) die tegen betaling een onderdeel van dit vrijgestelde onderwijs verzorgen, zijn dan ook vrijgesteld van btw voor het verrichten van dat onderwijs. Wanneer technieklessen worden aangeboden in het kader van een beroepsopleiding, is het onderwijs vrijgesteld als het onderwijs wordt gegeven door ondernemers die zijn ingeschreven in het Register Kort Beroeps Onderwijs of door ondernemers die zijn genoemd in de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs (WHW) of bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB).
Waarom valt onderwijs in techniek niet onder de algemene maatregel van bestuur die categorieën onderwijs en nauw daarmee samenhangende diensten als vrijgesteld onderwijs aanwijst?1
Onderwijs in techniek valt onder het bij algemene maatregel van bestuur vrijgesteld onderwijs als sprake is van algemeen vormend onderwijs dat is ontleend aan het uit de openbare kassen bekostigde onderwijs2. Bij het onderwijs dat is ontleend aan het uit de openbare kassen bekostigde onderwijs gaat het om onderwijs dat inhoudelijk overeenstemt met of soortgelijk is aan het uit de openbare kassen bekostigde onderwijs. Naschoolse technieklessen die (soort)gelijk zijn aan de technieklessen, die in het kader van het kerndoel »wetenschap en techniek» door een wettelijk erkende onderwijsinstelling worden gegeven, zijn dus ook vrijgesteld van btw.
Bent u met mij van mening dat alle belastingkantoren op dezelfde manier de regels moeten toepassen? Hoe controleert u dat belastingkantoren op dezelfde manier de belastingwet- en regelgeving toepassen?
Ja, ik ben met u van mening dat alle belastingkantoren op dezelfde manier de regels moeten toepassen. Waar nodig wordt daartoe fiscaal uitvoeringsbeleid vastgesteld. Het management van de Belastingdienst ziet er op de diverse niveaus op toe dat de belastingwet- en regelgeving juist, en derhalve ook eenduidig, wordt toegepast.
Klopt het dat in de casus van het bedrijf MadScience het Belastingkantoor Oost-Brabant de onderwijsvrijstelling wel toepast en het Belastingkantoor Limburg niet?
Over individuele belastingplichtigen doe ik gelet op art. 67 van de AWR geen mededelingen. Overigens is mij van een verschillende interpretatie van de onderwijsvrijstelling door verschillende belastingkantoren ter zake van naschoolse technieklessen niet gebleken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat verschillende belastingkantoren de toepassing van de onderwijsvrijstelling op dezelfde manier gaan interpreteren?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom kan de onderwijsvrijstelling niet worden gegeven aan instellingen die een certificering hebben (bijvoorbeeld CRKBO), zodat alle belastingkantoren dit keurmerk kunnen gebruiken voor controle?
De certificering via het Register Kort Beroepsonderwijs geldt alleen voor beroepsonderwijs. De wettelijk geregelde onderwijsvrijstelling heeft een ruimere reikwijdte dan alleen het beroepsonderwijs. De vrijstelling geldt voor onderwijs dat bekostigd wordt uit de openbare kassen en wordt gegeven door erkende onderwijsinstellingen. De vrijstelling geldt ook voor hetzelfde onderwijs dat inhoudelijk overeenstemt met of soortgelijk is aan het uit de openbare kassen bekostigde aanbod van onderwijs en ook voor beroepsonderwijs door CRKBO-instellingen. Binnen dit wettelijke kader bestaat voor een ruimere vrijstelling voor techniekonderwijs dan hiervoor is aangegeven geen ruimte.
Het uitbreiden van de pilot voor zzp’ers in de zorg |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Naar hoeveel zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) die werkzaam zijn in de thuiszorg zijn op en omstreeks 21 mei 2014 brieven verzonden met daarin informatie over de deelname aan de pilot?
Op 21 mei 2014 zijn door de Belastingdienst 1.008 brieven verzonden over deelname aan de pilot.
Zijn de brieven alleen verzonden aan zzp’ers waarvan de VAR-wuo is herzien of aan alle zzp’ers die werkzaam zijn in de thuiszorg?
De brieven zijn verzonden aan de zorgverleners van wie in de periode oktober 2013 tot en met februari 2014 de VAR-wuo is herzien in een VAR-loon en aan de zorgverleners die een VAR-loon hebben gekregen in plaats van de gewenste VAR-wuo.
Staat deelname aan de pilot ook open voor zzp’ers waar nog niet gehandhaafd is door de Belastingdienst, maar die wel werkzaam zijn in de (thuis)zorg al dan niet via bemiddeling?
Ja.
Hoeveel zzp’ers hebben zich, tot het verstrijken van de inschrijftermijn voor de pilot van 1 juli 2014, aangemeld voor de pilot?
Van de geraamde 1.200 hebben ongeveer 800 zzp’ers zich aangemeld voor deelname aan de pilot.
Hoeveel van de zzp’ers die zich hebben aangemeld voor de pilot., hebben tijdig een VAR-wuo ontvangen?
De ervaringen met de Belastingdienst zijn positief. De zzp’ers die zich hebben aangemeld voor de pilot, hebben tijdig van de Belastingdienst een VAR-wuo ontvangen.
Hoeveel zzp’ers die zich hebben aangemeld voor de pilot is deelname aan de pilot geweigerd en wat was hier de reden van?
Uit de landelijke registratie blijkt dat ongeveer 800 zzp’ers zich hebben aangemeld voor de pilot. Hiervan hebben ongeveer 150 zzp’ers, om uiteenlopende redenen, afgezien van deelname aan de pilot. Gebleken is dat een deel van de zzp’ers niet voldoet aan de criteria die zorgkantoren hanteren om toegelaten te worden tot de pilot (kwalificatieniveau, ondernemerschap, zelf cliënten werven). In sommige gevallen hebben zzp’ers uit eigen beweging afgezien van deelname aan de pilot. Er wordt echter geen registratie bijgehouden van de motieven waarom zzp’ers afzien van deelname aan de pilot. Per saldo hebben de zorgkantoren met ongeveer 650 zzp’ers contracten afgesloten voor de pilot.
Klopt het dat de Belastingdienst de brief over het verbreden van de pilot naar alle zzp’ers in de zorg gestuurd heeft ongeacht hun niveau, maar dat de zorgkantoren alleen zorgverleners van niveau 3 of hoger accepteren? Zo ja, acht u het wenselijk dat zorgverleners met niveau 1 of 2 niet als zelfstandige kunnen werken?
De Belastingdienst heeft ongeacht het niveau mensen aangeschreven. Het niveau van de zorgverlener is geen criterium voor het al dan niet kunnen zijn van zelfstandig ondernemer.
Doen alle zorgkantoren mee met de pilot en blijven ze dat doen? Klopt het dat er meerdere zorgkantoren niet meer willen meewerken aan de pilot?
De looptijd van de pilot voor de zzp’ers heeft betrekking op 2013 en 2014. Dat is ook in het AO VAR van 23 april, aangegeven. Alle zorgkantoren hebben hun medewerking verleend aan de pilot. De duur van de pilot is beperkt en het vervolg dient te worden bezien in het licht van de hervorming van de langdurige zorg. Dit perspectief is ook beschreven in de brief van 7 april jl. De nadruk in de pilot ligt op extramurale verzorging en verpleging. Met ingang van 2015 komt de zorg die aan het leeuwendeel van de cliënten wordt geleverd, onder de Zorgverzekeringswet te vallen. Een relatief bescheiden aantal cliënten heeft een verblijfsindicatie en zij komen te vallen onder het overgangsrecht van de Wlz. Het is om die reden dat Zorgverzekeraars Nederland onlangs te kennen heeft gegeven de pilot te beeëindigen.
Zorgverzekeraars Nederland staat open voor de mogelijkheid om met ingang van 2015 zzp’ers onder de Zorgverzekeringswet te contracteren, zij het dat de zzp’ers aan dezelfde criteria moeten voldoen als nieuwe toetreders. Ook stellen de verzekeraars eisen aan het kwalificatieniveau van de zzp’ers. VWS en ZN zijn in overleg op welke wijze dit zorgvuldig tot stand wordt gebracht rekening houdend met de huidige diensten en zzp’ers.
Dit staat overigens los van de fiscale eisen voor ondernemerschap. Handelt men conform deze vereisten, dan kan men dus ook zonder de pilot voldoen aan de fiscale vereisten voor ondernemerschap.
Momenteel wordt een korte termijn onderzoek uitgevoerd naar de alternatieve bedrijfsmodellen voor zzp’ers, waarbij sprake is van zelfstandigheid in plaats van werkgeverschap. Voor de langere termijn wordt meer fundamenteel gekeken naar dit onderwerp. Dat vindt plaats in het kader van een IBO-onderzoek.
Heeft het arrest van 13 juni 20141, waarin de Hoge Raad besliste dat als een anesthesiemedewerker gehouden is de instructies van ziekenhuizen of anesthesiologen op te volgen en dat hij behoudens eigen opzet of bewuste roekeloosheid niet aansprakelijk is voor schade die voortvloeit uit het verrichten van zijn werkzaamheden, dit er niet aan in de weg staat dat de anesthesiemedewerker deze werkzaamheden als ondernemer voor de btw verricht, volgens u ook gevolgen voor de inkomstenbelasting en de VAR-verstrekking?
Het moeten opvolgen van instructies kan er toe leiden dat er een dienstbetrekking bestaat. Hetzelfde geldt voor de aansprakelijkheid voor schade die voortvloeit uit het door de opdrachtnemer verrichten van werkzaamheden. Bij het oordeel over afgifte van een VAR zijn dit elementen die worden meegewogen naast de overige omstandigheden van het geval. Deze afweging kan overigens voor de BTW anders uitpakken dan voor de inkomstenbelasting en de afgifte van de VAR. Het oordeel van de Hoge Raad ten aanzien van het ondernemerschap voor de BTW heeft dan ook geen (directe) gevolgen voor de inkomstenbelasting en de VAR-verstrekking.
Ontwijken van de Verhuurderheffing |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de praktijk van het liberaliseren van huurwoningen om onder de verhuurdersheffing uit te komen?1
Ik heb geen signalen dat er huurwoningen worden geliberaliseerd met als doel om onder de verhuurderheffing uit te komen. Het liberaliseren van een huurwoning bij mutatie is toegestaan wanneer de woning voldoende punten heeft.
Is het u bekend welke omvang deze praktijk reeds heeft aangenomen, welke omvang deze praktijk kan krijgen en welke bedragen en aantallen woningen daarmee gemoeid zijn?
Het al dan niet liberaliseren van een vrijkomende woning betreft een afweging van individuele verhuurders waarbij verschillende factoren een rol spelen zoals de lokale woningmarkt en de verdiencapaciteit van de verhuurder.
Bij de door mij toegezegde evaluatie van de verhuurderheffing voor begin 2016 wordt gekeken naar de effecten van de heffing op de beschikbaarheid van betaalbare woningen. Mocht de door u geconstateerde praktijk zich veelvuldig voordoen, dan zal dit in de evaluatie zichtbaar worden.
Deelt u de mening dat een aanbod aan een huidige huurder om het huidige gereguleerde huurcontract om te zetten in een geliberaliseerd contract ongewenst is? Zo ja, op welke wijze wilt u een halt toeroepen aan een dergelijke handelswijze?
Een verhuurder heeft de mogelijkheid om een huurder een dergelijk voorstel te doen. De huurder is niet verplicht om hier op in te gaan en kan daarin dus een eigenstandige afweging maken. Ik ben niet voornemens een halt toe te roepen aan een dergelijke handelswijze, aangezien hier vrijheid van contract geldt.
Het EU-advies om onder andere belastingen op consumptiegoederen te verhogen |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
Kent u het bericht «EU: Nederlandse belasting op arbeid moet omlaag»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat de ministers van Financiën van de eurozone vinden dat elf eurolanden, waaronder Nederland, de belasting op consumptiegoederen of milieubelastingen dienen te verhogen om belasting op arbeid iets te kunnen verlagen?
In een gezamenlijke verklaring van 8 juni jl. pleit de Eurogroep inderdaad voor een lagere belasting op arbeid en suggereert zij om daar tegenover onder andere een verhoging van de belasting op consumptiegoederen en/of milieubelastingen te stellen.2 Of en hoe verschuiving van belastingen plaatsvindt, is gezien de soevereiniteit van de Lidstaten op fiscaal gebied aan de Lidstaten zelf.
Op 6 juni jl. heb ik uw Kamer per brief gemeld voornemens te zijn om na de zomer een brief met mijn bredere beschouwing op het belasting- en toeslagenstelsel te sturen.3 Daarin zal ook aandacht worden besteed aan dit onderwerp en wissel ik naar aanleiding daarvan graag van gedachten met uw Kamer hierover.
Deelt u de analyse dat Nederland geen verschuiving van belastingen nodig heeft maar forse belastingverlagingen over de hele linie?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom werkt u niet toe naar een situatie van een zeer lage vlaktaks (inkomstenbelasting) en het verlagen van de vennootschapsbelasting teneinde meer werkgelegenheid en economische groei te bewerkstelligen, in plaats van het schuiven met belastingen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid toe te zeggen dat dit kabinet tot en met 2017 geen enkele belasting meer zal laten stijgen? Zo neen, kunt u aangeven wat de VVD-bewindspersonen, als de salonliberalen die het inmiddels zijn, nog onderscheidt van hun sociaal-democratische collega's in het kabinet?
Zie antwoord vraag 2.