De nadelige gevolgen voor Groninger en Friese gemeenten van de herverdeling van het gemeentefonds |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Groninger gemeenten boos over nieuwe verdeling gemeentefonds»?1
Is het waar dat uit de voorgenomen herijking van het Gemeentefonds op Groningen-stad na alle Groninger gemeenten en veel Friese gemeenten minder geld uit dat fonds gaan krijgen? Zo ja, hoe kan dat? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Deelt u de mening dat, als vrijwel alle gemeenten in een provincie door de herijking van het Gemeentefonds minder gaan krijgen, er dan geen sprake kan zijn van een eerlijke verdeling? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deelt u ook de mening dat, met een structurele verlaging van de uitkering uit het Gemeentefonds, de getroffen gemeenten niet langer in staat zullen zijn om hun taken naar behoren uit te voeren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Beseft u dat veel gemeenten financieel in de touwen hangen? Beseft u dat zwembaden dreigen te sluiten, het voortbestaan van dorpshuizen wordt bedreigd en dat voorzieningen onder druk staan? Waarom maakt u deze problemen nog groter?
Hoe gaat u de bewoners van een gemeente zoals Oldambt, die al door krimp wordt bedreigd, uitleggen dat hun gemeente ook nog eens 130 euro per inwoner per jaar minder zou gaan krijgen, of de bewoners van Stadskanaal waar de gemeente al moeite heeft het hoofd financieel boven water te houden?
Waarom laat u, als u nu al kunt zien dat de herverdeling van het Gemeentefonds voor gemeenten in Groningen en Friesland oneerlijk uitpakt, de oplossing van het probleem aan een nieuw kabinet over?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat na de herijking van het Gemeentefonds er wel sprake zal zijn van een eerlijke verdeling?
De schuldbekentenis van de Rabobank |
|
Bart Snels (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van de uitzending van Zembla van 28 januari 2021?
Ja.
Wat is, in aanvulling op uw eerdere uiteenzetting over de feitelijke werking van de aanpak van leningen in de agrarische sector1, uw reactie op de schuldbekentenis van de Rabobank in de in vraag 1 genoemde uitzending?
Ik heb kennisgenomen van de reactie van de directeur duurzaamheid van de Rabobank in de uitzending, waarin wordt aangegeven dat de bank medeverantwoordelijkheid voelt voor hoe het systeem nu is en voor de problemen die daaruit voortkomen. Ik roep de Rabobank, en ook de andere financiële instellingen die actief zijn in de agrosector, op om hun rol in de financiering van de omschakeling naar een duurzamere landbouw nadrukkelijk op zich te nemen, en die verder uit te bouwen.
In hoeverre vindt u dat financiële instellingen die veel landbouwfinancieringen hebben daadwerkelijk medeverantwoordelijk zijn voor de huidige problemen met betrekking tot verduurzaming in de landbouw?
Financiële instellingen hebben, net als alle andere partijen die deel uitmaken van het Nederlandse agrocomplex, een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de landbouw zoals die zich in het verleden heeft ontwikkeld. Derhalve hebben alle partijen ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het meewerken aan en realiseren van een structurele omslag naar een meer volhoudbaar landbouwsysteem. Geen enkele partij, ook niet de financiële instellingen, kan zich daaraan onttrekken.
Deelt u de mening dat financiële instellingen die niet-duurzame schaalvergroting in de landbouw hebben gefinancierd, hun klanten onvoldoende hebben geïnformeerd over de bijbehorende transitierisico’s? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord 3 heb aangegeven deel ik uw mening dat alle partijen in het Nederlandse agrocomplex, inclusief de financiële instellingen, een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor de landbouw zoals die zich in het verleden heeft ontwikkeld. In algemeenheid is het kabinet van mening dat financiële instellingen rekening dienen te houden met voorzienbare risico’s bij het verstrekken van financiering ook aan landbouwondernemingen. Tot deze risico’s behoren in toenemende mate ook klimaat- en milieugerelateerde risico’s en transitierisico’s. Die kunnen immers gevolgen hebben voor klant en instelling zelf. Omdat het inzicht in en het meewegen van deze risico’s relatief nieuw is, zijn de gevolgen door onzekerheid omgeven. Dit komt onder andere door de nog beperkte beschikbaarheid van data. Door deze onzekerheid kan het zijn dat de risico-inschatting gedurende de tijd verandert.
In het rapport «Biodiversiteit en de financiële sector: een kruisbestuiving?» beveelt De Nederlandsche Bank (DNB) financiële instellingen dan ook aan om fysieke, transitie- en reputatierisico’s als gevolg van biodiversiteitsverlies beter in kaart te brengen en te analyseren hoe deze leiden tot financiële risico’s en hoe deze risico’s bijdragen aan het totale risicoprofiel.
Het kabinet vind het daarom een goede ontwikkeling dat in prudentiële en transparantieraamwerken van financiële instellingen steeds meer aandacht komt voor bredere duurzaamheidsrisico’s. De Minister van Financiën blijft zich er samen met DNB voor inzetten dat duurzaamheidsrisico’s verder in het Europees toezicht op financiële instellingen worden geïntegreerd.
Los van deze risico’s dient de financiële sector ook hun rol te nemen in de transitie naar een duurzame economie. Dat kan onder meer door samen met klanten te bezien hoe zij hun bedrijfsmodel toekomstbestendig kunnen vormgeven. Dat draagt er tevens aan bij dat klanten en financiële instellingen weerbaarder zijn tegen veranderingen in onze economie.
Bent u in algemene zin van mening dat financiële instellingen die hun klanten onvoldoende informeren over fysieke en transitierisico’s tekortschieten in hun zorgplicht? Wat zijn daar de implicaties van?
Het is vaste rechtspraak dat banken een zorgplicht hebben die volgt uit de bijzondere functie die financiële instellingen in het maatschappelijk verkeer vervullen. Een bank dient, afhankelijk van de omstandigheden van een concreet geval, te beoordelen hoe invulling moet worden gegeven aan de zorgplicht. Of aan de zorgplicht in een individueel geval is voldaan is ter beoordeling aan de burgerlijke rechter. In algemene zin geldt dat financiële ondernemingen rekening moeten houden met voorzienbare risico’s bij hun dienstverlening. Dit kunnen ook transitierisico’s betreffen.
Vindt u dat financiële instellingen die proactief niet-duurzame systemen financieren verzaken hun verantwoordelijkheid voor de samenleving te nemen, zoals wel geboden wordt via de bankierseed? Wat zijn hiervan de implicaties?
In het algemeen vind ik dat alle bedrijven in de landbouwketen een verantwoordelijkheid hebben in de duurzame transitie en hierin niet mogen verzaken. Ook de financiële sector dient hierin een belangrijke rol te spelen, zoals in de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector» en in de verkenning naar de markt voor duurzame financiering van de Minister van Financiën is beschreven (Kamerstuk 35 446, nr. 3).
Ik zie op dat vlak verschillende ontwikkelingen. Zo stel ik vast dat veel Nederlandse financiële instellingen zich achter het Klimaatakkoord hebben geschaard. Zij hebben zich gecommitteerd aan het financieren van projecten, het meten van hun klimaatimpact en het opstellen van actieplannen om deze klimaatimpact in lijn met de doelen van het akkoord van Parijs te brengen. Ook op het vlak van biodiversiteit zijn er ontwikkelingen. Zo heeft een groep van financiële instellingen, waaronder veertien uit Nederland, in december de Finance for Biodiversity Pledge ondertekend. Ook zijn er ontwikkelingen in de sector op het gebied van biodiversity accounting, waarbij voor alle leningen en investeringen de impact op en afhankelijkheid van biodiversiteit in kaart wordt gebracht.
Vindt u dat financiers medeverantwoordelijk zijn voor de geleden schade op het moment dat agrarische ondernemers een boete krijgen voor een teveel aan uitgestoten stikstof? Kunt u dit toelichten?
Overtredingen van de normen van de Wet natuurbescherming, die betrekking hebben op stikstofuitstoot, kunnen enkel worden gesanctioneerd met een strafrechtelijke boete. Bij overtreding van de gebruiksnorm stikstof in de meststoffenwet, door het gebruik van teveel mest op het land, kan tevens een bestuurlijke boete opgelegd worden. Als een stikstofnorm op een zodanige manier overtreden wordt dat beboeting dient te volgen is het aan het betrokken gezag om de verantwoordelijke te beboeten. Dit is een belangrijk sluitstuk van de handhaving. Maar wat ik veel wezenlijker vind is de gezamenlijke rol van financier en agrariër om te komen tot een verantwoorde bedrijfsfinanciering zodat ondernemers de omschakeling naar een duurzamer bedrijfsmodel kunnen maken.
Bent u bereid om, in aanvulling op initiatieven om de financiële sector daadwerkelijk te verduurzamen, andere financiële instellingen op te roepen om ook hun verantwoordelijkheid te erkennen voor het mede mogelijk maken van niet duurzame systemen, in de voedselketen of in bijvoorbeeld de fossiele energiesector? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Financiën en de Minister van LNV zijn continu in overleg met de financiële sector over verduurzaming en duurzame financiering. Ten aanzien van de mondiale en nationale klimaatambities, is de financiële sector binnen het Klimaatakkoord een ambitieus commitment aangegaan. De Minister van Financiën heeft uw Kamer recent per brief2 over de voortgang geïnformeerd. Zoals in deze brief is aangegeven is als onderdeel van dit commitment een Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment (CFSK) opgericht. In de CFSK nemen deelnemers van financiële instellingen en ambtenaren van de ministeries van Financiën en EZK deel. Binnen de CFSK wordt continu gesproken over hoe de sector invulling kan geven aan haar ambities, en waar mogelijk meer gedaan kan worden. Zoals eerder gezegd, roep ik de financiële instellingen op hun rol in de financiering van de omschakeling naar een duurzamere landbouw nadrukkelijk op zich te nemen.
Heeft u in het afgelopen jaar op enig moment met de president van DNB gesproken over transitierisico’s in de Nederlandse landbouw in brede zin, onder andere in het licht van het deze zomer verschenen onderzoek van DNB en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)?2 Kunt u dit toelichten?
De ministeries van Financiën, EZK en LNV zijn in continu overleg met DNB over hoe transitierisico’s in de financiële sector kunnen worden aangepakt. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het Platform voor Duurzame Financiering onder DNB, waarin samen met financiële instellingen verschillende duurzaamheidsinitiatieven worden opgezet en ondersteund. Het Ministerie van LNV neemt bijvoorbeeld actief deel aan de werkgroep biodiversiteit. Daarnaast vinden met grote regelmaat ambtelijke overleggen plaats over de verduurzaming van de financiële sector. Daar wordt bijvoorbeeld bezien hoe duurzaamheidsrisico’s beter kunnen worden meegenomen in het kapitaaleisenraamwerk, bijvoorbeeld in de vorm van de inrichting van risicomodellen.
Wat is uw reactie op de zorgen van boeren die willen verduurzamen en over willen stappen naar kringlooplandbouw maar hierin niet gedegen worden gefaciliteerd door hun financier?
Zoals de uitzending van Zembla ook schetst, is het voor de ondernemer nog niet altijd gemakkelijk om deze omschakeling financieel rond te krijgen, ook niet bij de bank. In mijn recente brieven over de ondernemerschapsagenda3 en agrofinanciering4 schreef ik dat we hier nog voor een uitdaging staan
Ondernemers die willen verduurzamen en een gezond bedrijfsplan met continuïteitsperspectief hebben moeten in staat worden gesteld de benodigde investeringen te kunnen financieren. Ik vind het zorgelijk wanneer er bedrijven zijn die hun financiering ondanks veel inspanning niet via hun bank geregeld krijgen, maar via andere financiering wel rendabel geëxploiteerd blijken te kunnen worden. Ik roep financiële instellingen op hun verantwoordelijkheid te nemen om deze problematiek te voorkomen.
Ik heb de Sociaal-Economische Raad (SER) daarnaast gevraagd een verkenning uit te voeren naar aanleiding van de aangenomen motie Bisschop (Kamerstuk 35 600, nr. 43). De motie vraagt om afspraken te maken met het oog op een langjarig economisch en ecologisch duurzaam toekomstperspectief voor de landbouwsector. De mogelijkheid voor boeren om te investeren in een toekomstgericht bedrijfsmodel is een van de onderwerpen uit deze motie. Ik heb de SER dan ook verzocht de financiële instellingen in deze verkenning te betrekken.
Heeft u zicht op de oorzaken van het probleem dat agrarische ondernemers met duurzame en dierenwelzijnsambities hier door hun financier te weinig in gefaciliteerd worden? Kunt u dit toelichten?
In het rapport van FI-compass5 over de financiering van de landbouwsector, waarvan ik 22 december een appreciatie naar uw Kamer heb gestuurd, wordt aangegeven dat vernieuwing/verduurzaming één van de specifieke situaties is waar de financieringsvraag/-behoefte in Nederland moeilijker ingevuld kan worden. De bredere oorzaak die hieraan ten grondslag ligt is dat een grote omschakeling met veel onzekerheden en risico’s omgeven is. Naast de onzekerheid of de meestal hogere kostprijs zich uitbetaalt in een hogere opbrengstprijs, moet de agrarische ondernemer ook rekening houden met aanloopverliezen die hij door de lage rendementen veelal niet zonder liquiditeitsproblemen op kan vangen. Financiering van vernieuwende omschakelingen is daarmee een te nemen horde. Het aangekondigde Investeringsfonds binnen het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw6 is specifiek gericht op het risicokapitaal dat deze ondernemers nodig hebben en waarin de markt nog onvoldoende kan voorzien.
Bent u van mening dat de huidige overheidsinstrumenten agrarische ondernemers die willen verduurzamen, zoals geïnterviewd in Zembla, maximaal ondersteunen om deze stap te maken? Welke ruimte ziet u op dit punt?
In 2020 heb ik Wageningen Economic Research (WEcR) opdracht gegeven om onderzoek te doen naar het financieringslandschap van de land- en tuinbouw7, hierover heb ik uw Kamer in de brief van 22 december jl. geïnformeerd.
Zoals het rapport van WEcR ook schetst, bestaan er op dit moment zowel op nationaal als provinciaal niveau diverse overheidsinstrumenten om ondernemers te ondersteunen die willen verduurzamen. Tegelijkertijd ligt hier nog een opgave. De transitie naar duurzame landbouw vergt vaak aanpassingen, waarvoor soms hoge investeringen nodig zijn (met extra afschrijvingen van eerdere investeringen). Tevens kan ook een tijdelijke «dip in de kasstroom» van het bedrijf ontstaan ondanks een sterke eigen vermogenspositie.
Om te voorkomen dat dit een belemmering wordt voor agrarische ondernemers, geeft het rapport aan dat een financiële publieke ondersteuning door de overheid overwogen kan worden. Zeker ook omdat banken de financiering van omschakeling in de land- en tuinbouw vaak nog als onzeker/risicovol zien.
Met de verschillende onderdelen uit het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw wil ik deze belemmeringen wegnemen. Zo zullen de achtergestelde leningen van het Investeringsfonds banken meer zekerheid bieden waardoor het voor hen aantrekkelijker wordt om toch investeringen in verduurzaming die ze aanvankelijk in een (te) hoog risicoprofiel classificeren, te (mede) financieren. Met de Werkkapitaalregeling wordt het mogelijk tijdelijke financiële dips tijdens de omschakelperiode te overbruggen. Uiteraard blijf ik ook bezien wat er in de toekomst nodig zal zijn.
Bent u bereid additionele overheidsinstrumenten in te zetten om de knelpunten voor de financiering van de verduurzaming van de landbouw weg te nemen? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 11 en 12 aangegeven ontwikkel ik onder het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw een samenhangend pakket van instrumenten om agrarische ondernemers die om willen schakelen naar een duurzamer bedrijfsmodel, financieel te ondersteunen. Het Investeringsfonds binnen het Omschakelprogramma is specifiek gericht op het risicokapitaal dat deze ondernemers nodig hebben voor de omschakeling en waarin de markt niet wil of kan voorzien.
Het Nationaal Groenfonds zal starten met een eerste pilot van het Investeringsfonds van € 10 mln. Met deze eerste landsbrede pilot wil ik ervaring opdoen met toetsingscriteria en het sturen op doelen. Ook wil ik toetsen of het fonds aan de verwachtingen voldoet en de gewenste omschakeling op gang brengt, alvorens een definitief investeringsfonds in te richten. De pilot van het Investeringsfonds wordt naar verwachting later dit voorjaar opengesteld.
Tegelijkertijd zullen we hier niet alleen als overheid maar ook als keten, financiers, ondernemers en consumenten gezamenlijk stappen in moeten zetten om de verduurzaming van de landbouw verder voort te stuwen.
Kunt u voorgaande vragen één voor één binnen drie weken beantwoorden?
Ik heb uw Kamer geïnformeerd dat de vragen niet binnen de gebruikelijke termijn konden worden beantwoord.
Het bericht ‘Banken draaien duimschroeven mkb’er strakker aan in tweede lockdown’ |
|
Helma Lodders (VVD), Roald van der Linde (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Banken draaien duimschroeven mkb’er strakker aan in tweede lockdown»?1
Ja.
Herkent u het geschetste beeld dat de bereidheid van banken om mkb-bedrijven te helpen, afneemt? Zo ja, kunt u dit verklaren? Waar zitten de knelpunten? Zijn banken terughoudend omdat de kapitaaleisen kredietverlening bemoeilijken of omdat ze niet bereid zijn tot verliesfinanciering? Wat betekent dit voor de kredietverlening na de coronapandemie?
Organisaties die ondernemers vertegenwoordigen geven aan dat er ondernemers zijn die een afnemende financieringsbereidheid bij banken ervaren als ze bij de bank aankloppen met een kredietvraag. Het kabinet spreekt regelmatig met (vertegenwoordigers van) banken over de rol van banken met betrekking tot de steun voor bedrijven in de coronapandemie. In deze gesprekken zijn de signalen van ondernemers overgebracht en is aangegeven dat als banken onderdeel van de oplossing in de coronacrisis willen zijn, zij ondernemers waar verantwoord zouden moeten steunen.
Banken gaven aan dat de additionele kredietvraag als gevolg van de coronacrisis tot op heden beperkt is doordat de liquiditeitsnood van ondernemers grotendeels door de noodpakketten geledigd wordt. De aanvragen voor een tweede betaaluitstel van aflossingen zijn in verhouding tot het aantal aanvragen voor het eerste (generieke) betaaluitstel, zeer beperkt. Banken gaven in de gesprekken aan dat een deel van de afgewezen kredietvragen ondernemers betreft die voor de coronacrisis al in de problemen waren.
Daar waar banken aan het begin van de pandemie operationeel gezien nog genoopt waren tot generiek beleid, gaan banken nu op zoek naar passende oplossingen toegespitst op de specifieke behoefte van de onderneming, bijvoorbeeld via (individueel) aanpaste of verlengde aflossingsschema’s of nieuwe (staatsgegarandeerde) financiering.
Voor banken geldt prudentiële regelgeving die bedoeld is om de financiële stabiliteit te waarborgen. Wij hebben geen signalen dat prudentiële regelgeving een goede afweging omtrent het al dan niet verlenen van krediet negatief beïnvloedt.
Voor sommige bedrijven kan gelden dat de financiële positie en het perspectief mogelijk geen aanknopingspunten bieden voor verder uitstel van betaling of nieuwe financiering. In dat geval moet met hulp van intensieve begeleiding gezocht worden naar een andere oplossing. Dit is geen eenvoudige boodschap en wij verwachten van banken dat zij deze keuzes niet lichtvoetig maken, maar het is in het belang van de klant, de bank én de maatschappij dat banken geen onverantwoorde risico’s nemen.
Desalniettemin verwachten we van banken dat ze ondernemers daar waar mogelijk blijven ondersteunen, zowel nu in deze fase als in de herstelfase die voor ons ligt.
Wat vindt u van de recente uitspraak van de IMF-hoofdeconoom Gita Gopinath dat zonder voldoende kredietverlening van het economische herstel weinig terecht zal komen? Welke rol ziet u weggelegd voor de banken in Nederland om economisch sterk uit de coronacrisis te komen?
In dit kader is de eerste zorg van het kabinet dat er voldoende perspectief moet zijn voor bedrijven. Als bedrijven een gezond toekomstperspectief geboden kan worden, zal de bereidheid om te (blijven) investeren toenemen en kan de economie zich weer herstellen. Om hiervoor te zorgen moeten we enerzijds de gezondheidscrisis aanpakken, zodat maatregelen waar bedrijven zo onder lijden kunnen worden afgebouwd, en anderzijds zullen we bedrijven moeten ondersteunen zodat ze in deze onzekere tijden financieel overeind kunnen blijven. Voor dat tweede heeft het kabinet fors ingezet op het ondersteunen van ondernemers met verschillende steunmaatregelen, waaronder de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL), Tegemoetkoming Loonkosten Personeel (NOW), Borgstelling MKB-kredieten (BMKB-C), Garantie Ondernemingsfinanciering (GO-C), Corona-Overbruggingslening (COL), de Klein Krediet Corona regeling (KKC) en diverse mogelijkheden tot belastinguitstel. Banken hebben bijvoorbeeld in de periode van maart tot en met juli 2020 meer kleine kredieten verstrekt met een korte looptijd dan het jaar daarvoor, alhoewel ondanks deze stijging de toegang van het mkb tot krediet een aandachtspunt blijft.
Het doel van deze aanpak is om ervoor te zorgen dat als de coronapandemie op zijn einde loopt, bedrijven weer volop kunnen investeren en de economie sterk kan herstellen. Het is dan ook van belang dat er voldoende financieringsmogelijkheden zijn voor deze bedrijven. Banken spelen hierin een grote rol; zij zijn in Nederland het belangrijkste financieringskanaal voor bedrijven. In het gesprek met de banken benadrukt het kabinet het belang dat zij in de kern gezonde bedrijven met een financieringsbehoefte zullen blijven voorzien van voldoende krediet om hun investeringen te kunnen doen. De overheid draagt hier ook aan bij met de verlenging van garantieregelingen.2Tot slot is het ook van belang dat banken zelf financieel gezond blijven, en dat is dan ook waar de prudentiële regels op gericht zijn.
Mede met het oog op de herstelfase spant het kabinet zich de komende periode in om met belangrijke schuldeisers gezamenlijke richtlijnen te ontwikkelen voor een soepelere en efficiënte behandeling van saneringsverzoeken van ondernemers die door de coronacrisis zijn geraakt. Banken hebben als belangrijke schuldeiser hierbij een essentiële rol. Een gezamenlijke benadering van deze problematiek zal naar verwachting het toekomstperspectief voor het bedrijfsleven verbeteren.
Bovendien zal het TOA-krediet in de kern gezonde mkb-bedrijven straks in staat stellen om vanuit een WHOA (Wet homologatie onderhands akkoord)-traject een doorstart te maken.3
Maakt de beschikbaarheid van kredieten na de huidige pandemie deel uit van het reguliere overleg dat u met de banken hebt? Kan de Kamer de gespreksverslagen ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Op verschillende niveaus vindt regelmatig overleg plaats tussen de ministeries, toezichthouders en de banken, over zowel hun steun voor het bedrijfsleven alsmede hun eigen schokbestendigheid. Daarbij ligt in het kader van de steun voor het bedrijfsleven de nadruk tot nu toe vooral op hoe we ondernemers door de coronacrisis heen kunnen helpen. Daarbij wordt ook het vizier gericht op de toekomst en wat nodig is om ondernemers overeind te houden in de herstelfase en wordt, naast liquiditeit, verder ook aandacht besteed aan de eigenvermogenspositie van het mkb. Het kabinet verwacht van de banken dat ze ook in de herstelfase in de kern gezonde bedrijven blijven ondersteunen en is daarover in goed overleg met banken. Zo is dit recent aan bod gekomen in een bestuurlijk overleg d.d. 9 februari jongstleden met de Nederlandse banken, de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), MKB-Nederland en De Nederlandsche Bank (DNB).
Van het bestuurlijk overleg met de banken, dat wordt voorgezeten door EZK, worden geen formeel vastgestelde verslagen opgesteld. Op hoofdlijnen is in het bestuurlijk overleg van 9 februari jongstleden besproken dat de banken een belangrijke rol spelen in de crisis en in de toekomst na de crisis. Banken schetsten een tweeledig beeld: enerzijds zijn er bedrijven die er ondanks de crisis goed voor staan, anderzijds zijn er bedrijven die het moeilijk hebben of moeilijk gaan krijgen. Banken benadrukten zich te richten op het ondersteunen van ondernemers in moeilijkheden, waarbij er geen pasklare generieke oplossingen zijn en dat er per onderneming gekeken wordt naar passende oplossingen toegespitst op de specifieke behoefte. MKB-NL noemde dat een deel van de ondernemers niet de weg kan vinden naar financiering. In het overleg is afgesproken om vooral naar het herstel- en investeringsvermogen van bedrijven te kijken en met de betrokken partijen om tafel te gaan, om onder meer te bespreken hoe met schulden kan worden omgegaan. Er is in het overleg afgesproken dat de banken, MKB-NL en de overheid samen gaan optrekken om:
Welke maatregelen overweegt het kabinet om een goede kredietverlening te bevorderen? Kunt u een overzicht geven van het gebruik en de benutting van de huidige garantieregelingen? Waar vindt onderbenutting plaats? Wat zijn daarvan de redenen? In hoeverre is het noodzakelijk het pakket aan garanties aan te passen, zodat het gebruik beter wordt?
Zoals in het antwoord op vraag 3 staat, heeft het kabinet verschillende steunmaatregelen opgezet om bedrijven financieel te ondersteunen. Veel van deze regelingen leveren een bijdrage aan het op gang houden van de kredietverlening, zowel (indirect) door bedrijven financieel te ondersteunen, waardoor de kredietwaardigheid en daarmee de kans dat een bedrijf in aanmerking komt voor een krediet wordt verhoogd, als direct door bijvoorbeeld kredieten te garanderen.
De NVB rapporteert in haar Coronamonitor van 5 maart jl. het totaal aantal offertes dat aan ondernemers is uitgebracht en het daarmee gemoeide leningbedrag.4 Als we kijken naar het gebruik van de garantieregelingen is er in de coronaperiode door de banken voor ruim 2,8 miljard euro aan offertes uitgebracht, waarvan ruim 1,2 miljard euro met de reguliere garantieregelingen en 1,6 miljard euro met het corona-instrumentarium. Hiermee zijn bedrijven gefinancierd die anders niet of veel moeilijker aan financiering waren gekomen door de coronacrisis. Het steunpakket doet goed zijn werk, en ademt mee met de crisis zolang dat nodig is.
In de monitor is te vinden dat ten aanzien van de Kleine Kredieten Corona garantieregeling (KKC) voor een bedrag van 59 miljoen euro aan leningen is geoffreerd. Het garantiebudget voor 2021 is 250 miljoen. Voor wat betreft de Borgstellingsregeling MKB Kredieten (BMKB) is tot nu toe 975 miljoen euro aan reguliere BMKB-leningen leningen en de BMKB-Corona leningen 767 miljoen euro verstrekt.5 Het garantiebudget voor 2021 is 1,5 miljard (BMKB en BMKB-C samen). Tot slot is aan Garantie Ondernemingsfinanciering Corona-leningen (GO-C) voor een bedrag van 701 miljoen euro geoffreerd. Het garantiebudget voor 2021 is 2,5 miljard euro (inclusief reguliere GO-leningen).
Voor de GO(-C) en de KKC blijft het gebruik achter bij de initiële prognose in het voorjaar van 2020. Bij die initiële prognoses in het voorjaar van 2020 was het nog onvoorspelbaar hoe de kredietbehoefte van bedrijven zich zou ontwikkelen. Intussen melden de banken ook dat de noodpakketten sindsdien zijn uitgebreid en tegemoet komen aan een groot deel van de liquiditeitsbehoefte.
Kan tevens een overzicht gegeven worden van de benutting van de landbouwregelingen zoals de Borgstelling MKB-Landbouwkredieten? Herinnert de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zich haar uitspraak «Als wij een regeling maken, reken ik erop dat zij die ook aanbieden en dat ze dat doen in de wetenschap dat wij als overheid garant staan» uit november 2020? Hebben deze gesprekken plaatsgevonden? Zo ja, wat is de uitkomst ervan? Op welke manier wilt u ondernemers helpen die buiten het recent afgekondigde steunmaatregelenpakket vallen?
Vanaf 18 maart 2020 tot 1 maart 2021 zijn door de banken in verband met de coronacrisis 207 kredieten onder de Borgstelling MKB-Landbouwkredieten Corona (BL-C) verstrekt. Hiervan zijn 147 kredieten verstrekt in de sierteeltsector (snijbloemen, potplanten en bloembollen). Totaal gaat het om krediet van 84,5 miljoen euro waarvoor de overheid (deels) garant staat. De overige kredieten zijn breed verspreid over de overige agrarische bedrijfstakken, met inbegrip van visserij- en aquacultuurbedrijven. Het gemiddeld versterkte krediet bedrag is circa 0,4 miljoen euro (bron: RVO6).
Op 14 december heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit u geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de tegemoetkoming voor de sierteelt, het horecasegment van de voedingstuinbouw en de fritesaardappelen. Bij de eerste Incidentele Suppletoire Begroting 2021 zijn tevens middelen conform meest recente inzichten aan de LNV-begroting toegevoegd. RVO werkt aan de afronding van de beoordeling en afhandeling van de aangevraagde tegemoetkomingen. Tot en met heden is aan ondernemers in de sierteelt en het horecasegment van de voedingstuinbouw ongeveer 150 miljoen euro uitgekeerd en aan ondernemers in de fritesaardappelen een bedrag van ongeveer 39 miljoen euro. Een aantal aanvragen is ingetrokken of afgewezen en een aantal aanvragen is nog niet beoordeeld, waardoor de uiteindelijke benutting nog enigszins kan verschuiven.
Met de banken is, via de Klankbordgroep Agrarische Zaken, regelmatig overleg over de BL-C. De banken maken ook gebruik van deze regeling zoals uit de genoemde cijfers is te lezen. Het kabinet wil het bedrijfsleven breed ondersteunen met generieke regelingen. Daarin zijn aanpassingen gedaan waardoor zoveel mogelijk sectoren, ook de land- en tuinbouw, hierop een beroep kunnen doen.
Welke rol ziet u voor zichzelf om te zorgen dat banken en ondernemers elkaar beter weten te vinden? Welke stappen hebt u gezet dan wel gaat u nog zetten? Deelt u de mening dat juist de Minister van Financiën hier een cruciale rol kan innemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe doet u dat?
Het kabinet zet vol in op het ondersteunen van bedrijven om deze moeilijke tijd door te komen. Hierin pakt de overheid een leidende rol door actief regelingen beschikbaar te stellen voor ondernemers, rechtstreeks en via banken.
Als Minister van Financiën heb ik doorlopend contact met banken, net als de bewindspersonen van EZK. Daarbij spreek ik hen ook aan op hun verantwoordelijkheid richting ondernemers en bespreken wij hoe we gezamenlijk zoveel mogelijk bedrijven gezond door de coronacrisis kunnen loodsen.
Verder onderstreept het kabinet het belang van bekendheid van de financieringsregelingen bij ondernemers en ondernemersorganisaties, zodat ondernemers en banken elkaar beter te weten vinden. De KVK speelt een centrale rol in de voorlichting van ondernemers over het steunpakket, met het KVK-coronaloket. Uit cijfers van de KVK blijkt dat sinds het begin van de coronacrisis bijna 90.000 «corona-vragen» van ondernemers zijn beantwoord door het KVK-coronaloket, en de bijbehorende Coronaloketpagina meer dan 6 miljoen keer online is geraadpleegd. Ook helpt het loket ondernemers verder met haar reguliere dienstverlening middels de Financieringsdesk en de KVK Gids voor bedrijfsfinanciering. Recent heeft in samenwerking tussen EZK, VNO-NCW, MKB-NL en de NVB een webinar plaatsgevonden voor brancheorganisaties waarin ook is ingegaan op de werking van de financieringsregelingen. Daarnaast vinden op dit moment, in samenwerking tussen EZK, RVO en Stichting MKB Financiering (SMF), voorlichtingssessies plaats voor niet-bancaire financiers om zo de werking van de financieringsregelingen opnieuw onder de aandacht te brengen.
Welke maatregelen in de fiscaliteit neemt u om ook andere financieringsvormen aantrekkelijker te maken?
Het kabinet helpt ondernemers ook door het ruimhartige uitstel van betaling van belastingschulden aan ondernemers. Ten aanzien van de fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen doet het kabinet momenteel onderzoek naar een budgettair neutrale invoering van een vermogensaftrek in combinatie met een aanscherping van de earningsstrippingmaatregel in de vennootschapsbelasting. Dit onderzoek zal in het voorjaar aan uw Kamer worden gestuurd.
Daarnaast ondersteunt het kabinet op verschillende manieren non-bancaire financiers ten behoeve van het brede mkb. Te denken valt aan Qredits, maar ook aan het non-bancaire luik binnen de BMKB. Tevens kondigde het kabinet eind oktober, als onderdeel van het steun- en herstelpakket, een drietal fondsinitiatieven aan.7 Een daarvan betreft een verkenning, samen met Invest-NL en European Investment Fund (EIF), naar een fonds dat gericht is op alternatieve financiers, om zo het bestaande financieringsaanbod voor het mkb in Nederland te verbreden. Ook onderzoekt het Rijk momenteel, samen met Invest-NL, de mogelijkheden voor een Deep Tech fonds waarmee geïnvesteerd kan worden in kennisintensieve start- en scale-ups. Tevens werken EIF, Invest-NL en EZK samen met betrekking tot het Dutch Future Fund waarmee scale-ups met een grote kapitaalbehoefte geholpen kunnen worden.
Verder heeft het kabinet een uitgebreid instrumentarium om de beschikbaarheid van durfkapitaal voor startups en scale-ups te bevorderen. Onderdeel van dit instrumentarium zijn het Innovatiekrediet, de SEED Capital- en Seed Business Angel-regeling en de regeling Vroegefasefinanciering. Deze instrumenten worden uitgevoerd door RVO.nl. Met COL-leningen, uitgevoerd door de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen en in samenwerking met Techleap zijn bedrijven zonder een bancaire kredietrelatie ondersteund (o.a. start-ups, familiebedrijven).
Kunt u de vragen één voor één voor het verkiezingsreces beantwoorden?
Het is helaas niet mogelijk gebleken om de antwoorden voor het verkiezingsreces naar de Kamer te sturen.
Herinnert u zich dat u deze week aan de Kamer heeft meegedeeld dat u voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog de gegevens ontvangen heeft van mensen die een Duits oorlogspensioen ontvangen hebben en wel over de periode 2015–2019?1
Ja. Op 14 december 2020 heeft de Belastingdienst de gegevens ontvangen van de Duitse autoriteiten. Het betreft gegevens over de in de jaren 2015 tot en met 2019 uitbetaalde zogenoemde Kriegsbeschädigtenrente aan Nederlandse ingezetenen.
Kunt u aangeven hoeveel pensioenen er in elk van de jaren 2015 tot en met 2019 zijn uitgekeerd en hoe hoog die pensioenen gemiddeld waren? Wat was het hoogste pensioen per jaar?
In totaal is in de afzonderlijke belastingjaren het volgende uitgekeerd:
2015 € 204.092
2016 € 168.350
2017 € 155 980
2018 € 142.096
2019 € 135.585
De totale uitbetalingen nemen jaarlijks in omvang af vanwege het overlijden van rechthebbenden.
Gemiddeld bedraagt het uitbetaalde bedrag in 2015 € 3.519 per jaar en dit loopt jaarlijks op. In 2019 bedraagt het gemiddeld uitbetaalde bedrag € 4.237 per jaar. De uitkeringen stijgen jaarlijks met ongeveer 3%. Het hoogste uitbetaalde bedrag is in de jaren 2015 tot en met 2019 € 16.908 en het laagste is € 129.
Kunt u een vergelijking maken tussen de uitkeringen die de slachtoffers van de holocaust ontvangen (zoals mensen die in concentratiekampen gezeten hebben) en de uitkeringen die de mensen ontvangen die aan Duitse zijde meevochten?
Eerder werden zowel de uitkeringen die slachtoffers van de holocaust vanuit Duitsland ontvangen als de uitkeringen die mensen vanuit Duitsland ontvangen die aan Duitse zijde meevochten fiscaal aangemerkt als tot het inkomen behorende periodieke uitkeringen. Op grond van het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland is het recht om over bepaalde oorlogsgerelateerde uitkeringen belasting te heffen toegewezen aan de verdragsluitende staat die de uitkeringen doet. Over deze uitkeringen uit Duitsland is daarom in Nederland geen inkomstenbelasting verschuldigd. Nederland verleent een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor deze uitkeringen op grond van de vrijstellingsmethode met progressievoorbehoud. Deze manier van vrijstellen zorgt ervoor dat voor de bepaling van de hoogte van het belastingtarief over mogelijke andere inkomsten de uitkeringen wel meetellen. Daarnaast worden de uitkeringen in Nederland tot het premie-inkomen voor de volksverzekeringen (en tot het bijdrage-inkomen voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet) gerekend en tellen de uitkeringen mee bij de bepaling van het toetsingsinkomen voor inkomensafhankelijke regelingen. Hierdoor kunnen toeslagen of andere tegemoetkomingen lager uitvallen.
Vanwege de breed gedeelde en begrijpelijke wens zijn voor een aantal uitkeringen, die Duitsland verstrekt in het kader van de Wiedergutmachung, de gevolgen voor progressievoorbehoud, premieheffing en toeslagen met terugwerkende kracht weggenomen. Dit betreft de artikel 2-fondsuitkeringen, de getto-uitkeringen, de BEG-uitkeringen en de HNG-Fondsuitkeringen.
Heeft u kunnen uitvinden welk percentage van deze pensioenen is aangegeven bij de opgave voor de Nederlandse belastingdienst?
Van degenen die aangifte inkomstenbelasting hebben gedaan heeft ongeveer 20% de uitkering in de aangifte inkomstenbelasting opgenomen. Dit is een laag percentage. Vermoedelijk wordt dit veroorzaakt door het feit dat de uitkering in Duitsland als een onbelaste uitkering wordt aangemerkt. Laat me vooropstellen dat belastingheffing moet plaatsvinden over deze uitkeringen, met inachtneming van de wettelijke- en de verdragsregels.
Daarom is na het ontvangen van de gegevens direct actie ondernomen door de bevoegde inspecteur. Ik ga hier in antwoord 5 nader op in.
In een aantal gevallen is er over de betreffende jaren nog geen aangifte inkomstenbelasting ingediend. In deze gevallen is beoordeeld of alsnog een uitnodiging tot het doen van aangifte moet worden verstuurd voor de belastingjaren 2018 en 2019. Deze beoordeling wordt gemaakt met inachtneming van de hiervoor geldende regels, waarbij de omvang van de uitkering en de invloed daarvan op de verschuldigde belasting van belang is. Bij verzending van de uitnodiging tot het doen van aangifte zijn de betrokkenen erop gewezen dat de uitkering in Nederland moet worden opgenomen in de aangifte inkomstenbelasting.
Voor de jaren voor 2018 kan geen aangifteverplichting meer worden opgelegd aangezien de aanslagtermijn voor deze jaren is verlopen; deze jaren lopen uiteraard wel mee bij de beoordeling of navordering moet plaatsvinden over de jaren voor 2018.
Deelt u de mening dat deze mensen ten minste allemaal hun belasting moeten betalen over deze uitkering? Lukt het u om bij iedereen die geen aangifte gedaan heeft, zo spoedig mogelijk een naheffing op te leggen?
Ja. Ik deel de mening dat belastingheffing moet plaatsvinden over deze uitkeringen, met inachtneming van de wettelijke- en de verdragsregels. De uitkering behoort tot het belastbaar inkomen uit werk en woning en bij de berekening van de verschuldigde inkomstenbelasting wordt een voorkoming van dubbele belastingheffing toegepast. Doordat de uitkering tot het belastbaar inkomen uit werk en woning behoort, kan deze invloed hebben op de hoogte van het belastingtarief (progressievoorbehoud), de berekening van de premies voor de volksverzekeringen, de berekening van de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en de berekening voor inkomensafhankelijke tegemoetkomingen, waaronder Toeslagen.
Zodra de gegevens van de Duitse autoriteiten werden ontvangen is door de bevoegde inspecteur direct gestart met het koppelen van de informatie aan de in Nederland woonachtige ontvangers daarvan. Dit is in alle gevallen gebeurd. Er zijn aan 69 Nederlandse ingezetenen dergelijke uitkeringen uitbetaald. Op het moment van ontvangst van de gegevens waren hiervan 37 personen inmiddels overleden. Daarna is gestart met het beoordelen van de ingediende aangiften en waar geen aangifte is ingediend, is gestart met het alsnog uitnodigen tot het doen van aangifte. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoord op vraag 4.
In gevallen waarin een uitkering ten onrechte niet in de aangifte is opgenomen wordt vervolgens beoordeeld of de inkomstenbelasting, premies volksverzekeringen en/of inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet kunnen worden nagevorderd.
Tot hoeveel jaar terug is naheffing mogelijk indien de inkomsten uit Duitsland niet zijn opgegeven bij de Nederlandse belastingdienst? En hoe gaat dat met ontvangen toeslagen? En hoe gaat dat indien de pensioenontvanger al overleden is?
De termijn voor het opleggen van een navorderingsaanslag bedraagt in beginsel vijf jaar. In gevallen waarin het voordeel in het buitenland opkomt of in het buitenland wordt aangehouden kan een langere termijn van toepassing zijn. Dit is pas aan de orde als de inkomsten buiten het zicht van de Nederlandse belastingdienst zijn gehouden. Degenen die de uitkering niet hebben aangegeven zullen mogelijk een navorderingsaanslag inkomstenbelasting, premies volksverzekeringen en/of inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet ontvangen voor de belastingjaren 2016 tot en met 2019. In de meeste gevallen kan tot vijf jaar terug navordering plaatsvinden. De navorderingstermijn voor het belastingjaar 2015 is op 31 december 2020 verstreken.
Ook indien de pensioenontvanger inmiddels is overleden kan navordering plaatsvinden. Ingeval de pensioenontvanger ook toeslagen heeft ontvangen in de betreffende jaren zal een navordering mogelijk leiden tot een herziening van (eerder) toegekende toeslagen, aangezien bij de navordering het verzamelinkomen en daarmee eveneens het toetsingsinkomen voor toeslagen wordt verhoogd.
Staan er mensen op de lijst, die in Nederland of andere landen veroordeeld zijn voor oorlogsmisdaden? Zo ja, hoeveel en waarvoor zijn zij veroordeeld?
Het is mij niet bekend of zich onder de uitkeringsgerechtigden veroordeelde oorlogsmisdadigers bevinden. De Belastingdienst mag ook niet over dergelijke informatie beschikken, aangezien deze informatie niet relevant is voor de wettelijke taak van de Belastingdienst.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de beantwoording tijdig aan u te doen toekomen.
Het rapport ‘Basel III Reforms: Updated Impact Study’ uit december 2020 |
|
Roald van der Linde (VVD), Aukje de Vries (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het rapport «Basel III Reforms: Updated Impact Study» van de European Banking Authority (EBA) uit december 2020?
Ja.
Deelt u de conclusie van de EBA dat Nederlandse banken naar verwachting gemiddeld 21% meer kapitaal moeten aanhouden onder «Bazel 3.5»? In hoeverre worden aan Nederlandse banken hogere kapitaaleisen gesteld dan aan banken in andere EU-lidstaten? Wat betekent dat voor de kredietverlening in Nederland? Welke gevolgen heeft dit voor de verstrekking van hypotheken en de financiering van de energietransitie?
De analyse van EBA is gebaseerd op data van rond de 100 Europese banken, waaronder zeven Nederlandse, over het laatste kwartaal van 2019. De EBA schat op basis van deze analyse voor deze Nederlandse banken een stijging van de tier-1 kapitaalvereisten van rond de 21%. Deze inschatting is gebaseerd op de volledige implementatie van Bazel 3.5 aan het einde van het ingroeipad in 2028.
De kern van het Bazel-raamwerk is dat banken genoeg kapitaal dienen aan te houden voor de risico’s die ze lopen. Het is dus niet zo dat de richtlijnen bepalen welke activiteiten wel of niet gefinancierd mogen worden. Er worden slechts minimumeisen gesteld aan de wijze waarop banken risico’s dienen af te dekken. Daarnaast is het op dit moment nog onduidelijk hoe Bazel 3.5 binnen de EU geïmplementeerd zal worden. Naar verwachting presenteert de Europese Commissie (CIE) in de eerste helft van dit jaar haar wetgevende voorstel ten aanzien van Bazel 3.5. Zodra de CIE met een wetgevend voorstel komt, zal het kabinet uw Kamer informeren over haar inzet volgens de gebruikelijke weg van een BNC-fiche. Daarna zal een Europees onderhandelingstraject volgen.
Na implementatie van Bazel 3.5 in Europa zullen de Bazelse eisen in alle EU-lidstaten gelden en zullen er dus geen hogere kapitaaleisen aan Nederlandse banken worden gesteld dan aan banken in andere EU-lidstaten. Wel is het zo dat de impact voor een groot deel afhankelijk is van de samenstelling van de balans, activiteiten en verschillen in de vaststelling van risicowegingen van individuele banken. Hierdoor zal de impact per bank en per lidstaat verschillen. Eerder heb ik u geschreven dat de Nederlandse hypotheekportefeuilles een belangrijke factor zijn in de impact voor Nederlandse banken.1 De precieze gevolgen van Bazel 3.5 op de kredietverlening en de financiering van de energietransitie hangt voor een groot deel af van de uiteindelijke vormgeving van het wetgevend voorstel voor de implementatie in Europa en de keuzes die banken maken om aan de nieuwe eisen te voldoen. Daarover is dus meer te zeggen zodra dat voorstel er is.
Klopt het dat banken onder Bazel 5 onderpand minder zwaar mogen laten wegen bij het bepalen van de risico’s? Is het juist dat banken daardoor risico’s in de toekomst aanzienlijk hoger moeten inschatten dan op basis van historische verliezen nodig is?
Bazel 3.5 richt zich op het beperken van de variabiliteit in risicogewichten die banken zelf met interne modellen berekenen. In de afgelopen jaren is gebleken dat de variatie in de risicowegingen, en daarmee de kapitaalratio’s van banken, niet altijd te verklaren waren door verschillen in onderliggende risico’s in de portefeuilles. Door Bazel 3.5 moeten banken met overeenkomstige risico’s een meer vergelijkbare hoeveelheid kapitaal aanhouden, waardoor het speelveld voor banken gelijker wordt.
Eén van de maatregelen om de variabiliteit te beperken is de introductie van minimumwaardes voor de inputvariabelen die worden gebruikt bij de interne risicoberekening. Het onverwachte verlies, waarvoor banken kapitaal dienen aan te houden, wordt hierbij berekend op basis van de verwachting dat wanbetaling optreedt en het potentiële verlies gegeven wanbetaling. Voor zowel het verwachte verlies als het potentiële verlies gegeven wanbetaling zullen minimumwaardes gaan gelden. De minimumwaarde voor het potentiële verlies gegeven wanbetaling is gekoppeld aan de vorm van onderpand. In het geval er geen onderpand is volgt er bijvoorbeeld een hogere minimumwaarde dan wanneer grond of een woning als onderpand dient. Bazel 3.5 introduceert voor verschillende categorieën onderpand verschillende minimumwaardes die het risico van het onderpand reflecteren.
De introductie van deze minimumwaardes heeft tot doel dat alle banken een minimum aan kapitaal aanhouden voor deze activiteiten. Dit minimum aan kapitaal dient niet alleen bescherming te bieden voor verliezen als gevolg van de conjunctuurcyclus, maar ook tegen stresssituaties die zich niet in het recente verleden hebben voorgedaan.
Herinnert u zich de notitie «Inkomsten en verdienmodel van agrarische ondernemers» van de Nederlandse Vereniging van Banken uit juli 2020 en de toezegging van de Minister van LNV om daarover overleg te voeren met de Minister van Financiën1? Heeft dit overleg inderdaad op het niveau van de ministers plaatsgevonden? Zo ja, wat was de conclusie, welke acties zijn door de respectievelijke ministers op nationaal en internationaal niveau in gang gezet en wat is de stand van zaken op dit moment? Zo nee, waarom niet?
Er is op ambtelijk niveau overleg geweest tussen de ministeries van Financiën en LNV over de notitie «Inkomsten en verdienmodel van agrarische ondernemers» en er is hierover gezamenlijk gesproken met de NVB. De precieze gevolgen van Bazel 3.5 op de kredietverlening en de financiering van de landbouw hangen voor een groot deel af van de uiteindelijke vormgeving van de implementatie in Europa en van de keuzes die banken maken om aan de nieuwe eisen te voldoen. Zoals de Minister van LNV eerder aan de Vaste Commissie LNV heeft gemeld verwachten we het voorstel van de CIE ter implementatie van Bazel 3.5 in de eerste helft van dit jaar.3 Dit voorstel zal worden vergezeld door een brede impactanalyse van de CIE, in aanvulling op de impactanalyses die de EBA al heeft gedaan. Op basis van het daadwerkelijke voorstel en deze impactanalyse zal het kabinet haar definitieve inzet bepalen. In de tussentijd blijven de ministeries van Financiën en LNV in gesprek met de banken om ook de gevolgen voor agrofinanciering verder te verkennen.
Deelt u inmiddels de conclusie dat de kredietverlening aan agrarische ondernemingen onevenredig hard wordt getroffen? Wat gaat u daar in concreto aan doen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke andere sectoren in het bijzonder worden getroffen door Bazel 3.5? Hebt u hiervoor een impactanalyse laten opstellen? Zo nee, waarom niet? Bent u dan bereid om, vooruitlopend op verdere bespreking en besluitvorming en in samenwerking met banken en bedrijfsleven, zo’n analyse op te zetten? Bent u bereid om naast een Nederlandse impactanalyse ook in Europees verband te pleiten voor een impactanalyse, zodat ook andere lidstaten inzichtelijk krijgen wat de gevolgen zijn?
De impact van Bazel 3.5 is in belangrijke mate afhankelijk van de exacte implementatie van de Bazelse richtlijnen in de Europese wet- en regelgeving. Het wetgevende voorstel van de CIE zal voorzien worden van een uitgebreide impactanalyse. Deze impactanalyse zal ingaan op de gevolgen voor verschillende typen banken. Ik vind een dergelijk impactanalyse noodzakelijk om de gevolgen voor de Europese banken in kaart te brengen. Bovendien heeft EBA, mede op verzoek van de CIE, al diverse impactanalyses gedaan.4 Deze impactanalyses zijn gedetailleerd en toegesneden op vragen die rondom de Europese implementatie spelen. Daarnaast is er regelmatig contact met de banken om de gevolgen van de implementatie van Bazel 3.5 te bespreken.
Hoe voorkomt u dat banken door Bazel 3.5 de kredietverlening inperken of de kosten verhogen?
Om te voorkomen dat banken plotseling geconfronteerd worden met hogere kapitaaleisen door de implementatie van Bazel 3.5 kent het voorstel een lang ingroeipad. Dit moet banken de gelegenheid geven om tijdig aan de nieuwe eisen te voldoen. Het is uiteindelijk echter aan de banken om te bepalen op welke wijze zij daar invulling aan gaan geven.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van het aanstaande verkiezingsreces?
Ja.
Het bericht dat gebrekkige gegevensuitwisseling belastingontwijking in de hand werkt |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gebrekkige uitwisseling werkt belastingontwijking in de hand»?1
Ja
Welke fiscale gegevens worden geacht automatisch tussen lidstaten uit te worden gewisseld?
De wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen (met uitzondering van omzetbelasting en accijnzen) in de EU is geregeld in de administratieve samenwerkingsrichtlijn (hierna: DAC2). De laatste jaren zijn regelmatig categorieën uit te wisselen gegevens toegevoegd aan deze richtlijn. Zo wisselen de lidstaten automatisch de inlichtingen uit over ingezetenen van de andere lidstaten inzake arbeidsinkomen, directiehonoraria, levensverzekeringsproducten, pensioenen en eigendom van en inkomsten uit onroerende zaken. Dit is geregeld in de eerste wijziging van de DAC, DAC1. Nederland wisselt uit over alle vijf categorieën. Onder DAC2 is daar de bankrekeninginformatie aan toegevoegd, onder DAC3 de rulinginformatie en onder DAC4 de landenrapporten van multinationale entiteiten. Het rapport van de Europese Rekenkamer zag op de uitwisseling onder DAC1 tot met DAC4.
In DAC5 is de toegang tot anti-witwasinlichtingen bij financiële instellingen geregeld, in DAC6 de uitwisseling van inlichtingen met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies. Inmiddels is in EU-verband DAC7 bijna gereed en wordt gewerkt aan DAC8, zie de antwoorden op de vragen 9 en 10.
Op welke manier worden gegevens uitgewisseld? Bestaat hiervoor een standaard IT-systeem of format?
De gegevens worden langs elektronische weg uitgewisseld waarbij gebruik gemaakt wordt van het CCN-netwerk. Dat is het op het gemeenschappelijk communicatienetwerk gebaseerde gemeenschappelijke platform dat de EU heeft ontwikkeld voor het elektronische berichtenverkeer tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten.
Voor de automatische inlichtingenuitwisseling zijn door de Europese Commissie in samenspraak met de lidstaten schema’s ontwikkeld, die verplicht gebruikt moeten worden voor de uitwisseling.
Aan welke eisen moeten uitgewisselde gegevens voldoen? In hoeverre bestaat er voor lidstaten ruimte om te bepalen welke gegevens worden uitgewisseld?
De DAC vormt de basis voor het uitwisselen van gegevens en wordt door de Commissie uitgewerkt in technische schema’s. Daarin wordt onderscheid gemaakt in gegevens waarvan levering verplicht is en gegevens waarvan levering optioneel is. Tevens wordt van gegevens bepaald in welk formaat (cijfers en/of letters, lengte) deze moeten worden aangeleverd. Er bestaat voor de lidstaten dus weinig ruimte om te bepalen welke gegevens worden uitgewisseld.
Klopt het dat veel uitgewisselde gegevens onbruikbaar zijn? Zo ja, hoe komt dat? Is er verschil tussen lidstaten qua kwaliteit van de uitgewisselde gegevens?
Nee, dat klopt niet. Over het algemeen zijn de uitgewisselde gegevens bruikbaar, zeker als in elk geval naam en geboortedatum van de belastingplichtige meegeleverd worden. Er is wel verschil tussen lidstaten qua kwaliteit van de gegevens, hetgeen verschillende oorzaken kan hebben.
Iedere lidstaat heeft zijn eigen taal en letterschrift (bijvoorbeeld cyrillisch schrift). Namen en adressen zijn in de interne systemen binnen de lidstaten opgenomen in hun eigen letterschrift en worden in de schema’s opgenomen volgens een basis alfabetcodering. Onjuist gebruik of afwijking van specificaties en de gebruikte tekenset (denk aan accenten, umlauts, cedilles en Scandinavische ligaturen) kan de identificatie van belastingplichtigen bemoeilijken. Een fiscaal identificatienummer (TIN) zonder een correcte naam of correct adres is niet voldoende om de belastingplichtige te identificeren.
Daarnaast kennen adresgegevens in lidstaten verschillende samenstellingen en dit leidt tot verschillende vastleggingen in de schema’s. Ook dit kan het identificatieproces bemoeilijken.
Voor de overige (open) tekstvelden moet de Engelse taal worden gebruikt. Bij het vertalen van de nationale taal naar de Engelse taal komt het voor dat bruikbare nuance verdwijnt.
Klopt het dat vaak basale gegevens ontbreken, zoals het fiscaal identificatienummer? Zo ja, hoe komt dat?
Nee, basale gegevens zijn verplicht mee te leveren. Het fiscaal identificatienummer (TIN) van het fiscale woonland ontbreekt niet, het is bij de uitwisseling van de inkomenscategorieën onder DAC1 geen basaal gegeven. In de gegevenslevering onder DAC2 wordt wel het buitenlandse TIN meegeleverd, omdat dit door de financiële instellingen wordt uitgevraagd bij hun cliënten.
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven is het hebben van het fiscaal identificatienummer niet zonder meer een garantie dat de belastingplichtige geïdentificeerd kan worden.
Hoe zorgt u ervoor dat gegevens die door Nederland worden uitgewisseld wel bruikbaar zijn voor andere lidstaten?
Voor DAC1 en DAC3 probeert de Nederlandse belastingdienst de schema’s voor de uitwisseling zo volledig mogelijk te vullen met de beschikbare informatie. Vóór het verzenden worden controles uitgevoerd of de opgenomen gegevens voldoen aan de gestelde specificaties.
Of de gegevens (DAC2 en DAC4) die door de informatiehouders worden aangeleverd altijd correct zijn, is meestal niet te zien. Indien er gegevens ontbreken dan wordt de verstrekker van de gegevens daarop geattendeerd en gevraagd de informatie aan te vullen. Indien lidstaten feedback geven op de door Nederland verstrekte informatie, dan wordt bij een volgende levering van gegevens voor zover mogelijk rekening gehouden met deze feedback.
Klopt het dat lidstaten tussen de 50 en 70 miljard euro per jaar aan vennootschapsbelasting mislopen door belastingontwijking? In hoeverre kan verbeterde gegevensuitwisseling eraan bijdragen belastingontwijking te verminderen?
In algemene zin is het moeilijk om de misgelopen belastinginkomsten door belastingontwijking in te schatten. Er is namelijk geen eenduidige definitie van belastingontwijking en betrouwbare gegevens ontbreken veelal. Daar komt bij dat lidstaten complexe en uiteenlopende vennootschapsbelastingstelsels hanteren waardoor de misgelopen vennootschapsbelasting moeilijk te berekenen is. Ook bij de genoemde inschatting zijn aannamen gedaan. Verder is voor de berekening gebruik gemaakt van gegevens uit de jaren 2009–2013. In de tussentijd heeft het kabinet veel gedaan om belastingontwijking tegen te gaan. De uitwisseling van gegevens is een belangrijk instrument dat het kabinet hierbij inzet. Het verbeteren van de gegevensuitwisseling zal altijd leiden tot het voorkomen van belastingontwijking. Een goed voorbeeld hiervan zijn de mandatory disclosure rules (DAC6) die sinds 1 januari 2021 van kracht zijn gegaan (de informatie die vanaf dan geleverd moet worden gaat terug tot 25 juni 2018). Deze regels verplichten intermediairs en/of belastingplichtigen potentieel agressieve grensoverschrijdende fiscale constructies te melden bij de Belastingdienst. Door deze en andere relevante gegevens uit te wisselen kan belastingontwijking sneller in kaart worden gebracht zodat er waar nodig tijdig en effectief kan worden ingegrepen.
Waarom vallen cryptovaluta niet onder de gegevensuitwisseling? Bent u bereid zich ervoor in te spannen dit alsnog te regelen?
De cryptovaluta vallen inderdaad nog niet onder de gegevensuitwisseling maar daaraan werkt de Europese Commissie wel, in weer een wijziging van de DAC. Dat zal gebeuren in een volgende wijziging van de DAC, DAC8.
Welke mogelijkheden ziet u om automatische gegevensuitwisseling binnen de EU te verbeteren?
Recent is DAC7 gereedgekomen waarin geregeld is dat digitale platformen verplicht worden fiscale informatie over hun gebruikers te verstrekken aan de belastingdiensten en dat deze gegevens worden uitgewisseld tussen de belastingautoriteiten van de EU-lidstaten. Hierover is uw Kamer geïnformeerd in de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 2 oktober 2020.3 In DAC7 is tevens een aantal wijzigingen meegenomen om de werking van de DAC te verbeteren. Met deze wijzigingen zal naar verwachting aan een groot deel van de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer tegemoet worden gekomen.
Bent u bereid om zich in te spannen voor volledige publieke country-by-country reporting, zodat iedereen kan controleren of bedrijven geen belasting ontwijken?
Het publiek maken van landenrapporten door multinationals, bijvoorbeeld door deze als bijlage op te nemen bij de jaarrekening, kan een effectief middel zijn om fiscale transparantie te bevorderen. Hiermee kan namelijk meer inzicht worden verkregen in de belastingdruk en activiteiten van multinationals en hoe die is verdeeld over verschillende landen. Nederland is dan ook voorstander van publieke country-by-country reporting. Gezien het belang om openbare CbC rapportage in internationaal verband te regelen zet het kabinet zich in om tot afspraken in internationaal verband te komen om dit te bereiken.
De ING als huisbankier van de overheid |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoord van 30 september 2020 op onze vragen over investeringen in de plasticindustrie, waarin u stelde; «Bij de aanbestedingen betalingsverkeer spelen meerdere aspecten een rol, waaronder maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Op het gebied van MVO wordt onder andere gevraagd naar duurzaamheidscriteria. Deze worden voor zover mogelijk en proportioneel toegepast in de aanbestedingen betalingsverkeer waarbij het Ministerie van Financiën de aanbestedende dienst is. Zo vraagt het Ministerie van Financiën bij grote aanbestedingen betalingsverkeer of de financiële instellingen die zich inschrijven voldoen aan een hoge score op de duurzaamheidsindices zoals de Robeco-SAM index, de ISS-Oekom rating, of de Sustainalytics-rating. Daarnaast vraagt het Ministerie van Financiën de instellingen toe te lichten in welke mate zij bijdragen aan het behalen van de doelstelling van het Klimaatakkoord zoals op 28 juni 2019 door de Nederlandse regering is gepresenteerd. Een onderdeel hiervan is een toelichting op het financierings- en beleggingsbeleid ten aanzien van: Voor de aanbestedingen op het gebied van het betalingsverkeer is de beste prijskwaliteitverhouding van doorslaggevend belang. Kwaliteit wordt hierbij deels ingevuld aan de hand van MVO-criteria. Het MVO-beleid wordt hierbij vanaf nu bovendien zwaarder meegewogen dan voorheen.»?1
De inschrijving is conform mijn antwoord op uw Kamervragen op het gebied van MVO van 30 september 2020 verlopen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 239). Zoals ik in mijn brief van 22 januari j.l. naar aanleiding van de gunning van de opdracht van het giraal betalingsverkeer van het Rijk heb aangegeven heeft Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) zwaar meegewogen bij de beoordeling van de inschrijvingen. Van de 793 punten die potentieel op de 7 thema’s behaald konden worden, hadden 192 punten (24,2%) betrekking op wensen uit het thema MVO2. Voorheen bedroeg dit 10%. Daarnaast zijn er ook harde eisen geformuleerd op het gebied van MVO, zoals bv op het terrein van clustermunitie.
Binnen het thema MVO waren er 80 punten te behalen met betrekking tot wensen rondom het onderwerp «Duurzaamheid». Andere onderwerpen binnen het thema MVO waren «Beloningsbeleid» (40 punten), de wijze waarop «social return» toegepast wordt (20 punten) en de waarde van social return als percentage van de totale opdrachtwaarde (52 punten). In de wens «Duurzaamheid» komen de onderwerpen waar ik in mijn antwoord van 30 september aan refereerde onverkort terug.
Volledigheidshalve geef ik hieronder de wens «Duurzaamheid» in zijn geheel weer:
De beoordeling van de inschrijvingen heeft plaatsgevonden op basis van het gunningscriterium beste prijs-kwaliteitsverhouding. De beoordeling van de verschillende thema’s waaronder MVO leverde per inschrijver een totaal aantal kwaliteitspunten op. Voor de beoordeling van de beste prijs-kwaliteitsverhouding is de geoffreerde prijs gedeeld op het aantal behaalde kwaliteitspunten.
De inschrijver met de laagste prijs per kwaliteitspunt heeft de beste prijs-kwaliteitsverhouding en krijgt de opdracht gegund. Het signaal dat ik hiermee afgeef aan burger en bedrijven is dat ik de opdracht aan de inschrijver met de beste prijs-kwaliteitsverhouding heb gegund.
Kunt u toelichten op welke wijze de aanbestedingsprocedure, die heeft geleid tot de keuze voor ING, is verlopen overeenkomstig bovenstaand antwoord?
Zie antwoord vraag 1.
Indien uw aanbestedingsprocedure conform uw antwoord is verlopen, hoe kan het dan dat u kiest voor ING, dat volgens het recente rapport van Global Witness van december 2020 «failed to do meaningful due diligence on their exposure tot this deforestation and continue backing the companies today despite many warnings of their failures», volgens Sustainalitics een medium risico vormt voor environmental, social and corporate governance (ESG)2, een ESG-score van de SAM heeft van 64 zonder onderscheidingen,3 ook volgens de Eerlijke Bankwijzer4 één van de slechts scorende banken is op het gebied van MVO, volgens BankTrack betrokken is bij verschillende «Dodgy Deals»,5 vaak betrokken is bij ernstige misstanden,6 en bijvoorbeeld blijft investeren in hoog-risicobedrijven in de keten van rundvlees- en sojaproductie waarmee ING bijdraagt aan de ontbossing van de Amazone en de Cerrado-savanne,7 en dat het Ministerie van Buitenlandse zaken laat zien dat er sinds januari 2020 een melding in behandeling is bij het Nederlands Nationaal Contactpunt (NCP) van Friends of the Earth tegen de ING over het investeren in palmoliebedrijven8? Heeft u (het gebrek aan) aanpak van ING van concrete mensenrechtenschendingen en milieuschade door bedrijven die ING financiert, meegewogen in de aanbestedingsprocedure? Zo niet, waarom niet?
In het thema «MVO» gelden er eisen ten aanzien van het ondertekenen van de verklaring omtrent het verbod op clustermunitie en de verklaring omtrent de beleidsverplichting aangaande het respecteren van mensenrechten, het meewerken aan de realisatie van social return en de rating van de inschrijver op duurzaamheid. Specifiek ten aanzien van de objectieve beoordeling van de duurzaamheid heb ik als eis gesteld:
ING heeft verklaard aan deze gestelde duurzaamheidseis te voldoen. De duurzaamheidsratings van ING zijn via de volgende link publiek toegankelijk: https://www.ing.com/Sustainability/The-world-around-us-1/Ratings.htm. Elke aanbieder van een rating heeft een eigen methodiek ontwikkeld, maar het beeld dat deze ratings louter naar gepubliceerd beleid kijken deel ik niet.
De methodologie van Sustainalytics bijvoorbeeld, waarnaar in de vraag wordt gerefereerd, beoordeelt de risicoblootstelling van een onderneming aan duurzaamheidsaspecten en de wijze waarop dit risico wordt beheerst. Controverses/incidenten worden in de methodologie meegewogen als een indicatie dat het risico onvoldoende wordt beheerst. De relatieve score van ING volgens de Sustainalytics methodologie is dat ING tot de top 20% van beoordeelde banken (positie 164 van 1016 banken) behoort, als absolute score krijgt ING de score «medium risk».
Bent u ermee bekend dat ING tientallen Russische energiehandelaren hielp met belastingontwijking door te bankieren voor klanten met offshoreconstructies,9 en kent u het onderzoek van Greenpeace en Eerlijke Bankwijzer waaruit blijkt dat ING de afgelopen jaren miljarden heeft geleend aan Lukoil, Norilsk Mining en Gazprom,10 bedrijven die nauw verbonden zijn aan de entourage van Russische president Poetin, terwijl er in Rusland mensen in de gevangenis belanden omdat zij zich uitspreken voor democratie? Is er in de beoordeling van het MVO gehalte van ING rekening gehouden met dit aspect van zaken doen met bedrijven die innig verbonden zijn met autoritaire regimes?
Ik ben bekend met de bronnen waaraan gerefereerd wordt in deze vraag. Het genoemde FD-artikel uit 2018 ziet onder andere op risico’s op corruptie en witwassen in specifieke sectoren en regio’s. Mede naar aanleiding van de conclusie van De Nederlandsche Bank in dat jaar dat financiële instellingen hun verantwoordelijkheid op dat terrein nog onvoldoende adequaat oppakten (Kamerstuk 31 477, nr. 27), bevat het plan van aanpak witwassen een reeks maatregelen om het voorkomen en bestrijden van witwassen te intensiveren (Kamerstuk 31 477, nr. 41). Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven die internationaal opereren, waaronder financiële instellingen zoals ING, dat zij ook de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en United Nations Guiding Principles (UNGPs) on Business and Human Rights naleven. Dit houdt in dat zij voor hun bedrijfsprocessen risico’s op misstanden voor mens en milieu in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen, te verminderen en/of aan te pakken, de aanpak hiervan monitoren en hierover rapporteren. In het onderdeel MVO zijn eisen en wensen ten aanzien van clustermunitie, de beleidsverplichting van het respecteren van mensenrechten, beloningsbeleid, duurzaamheid en social return gesteld. Onderdeel hiervan is de eis om de verklaring naleving mensenrechten te ondertekenen, waarin expliciet opgenomen staat dat de ondertekenaar de OESO-richtlijnen en UNGP’s naleeft.
Bent u bereid om te laten zien hoe ING, als huisbankier van de overheid, concreet heeft laten zien hoe de bank concrete, langjarige misstanden op het gebied van mensenrechten, milieu en dierenwelzijn onder zakelijke bankklanten heeft helpen mitigeren en voorkomen, hoe de bank dat nog beter gaat doen dan dat de bank nu doet en welke concrete afrekenbare targets ze zichzelf heeft gesteld? Zo nee, waarom niet?
Bij deze aanbesteding zijn eisen gesteld aan het tekenen van een verklaring omtrent het verbod op clustermunitie en beleidsverplichtingen aangaande het respecteren van mensenrechten. Daarnaast zijn er eisen en wensen gesteld aan het beloningsbeleid, duurzaamheid en social return. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3, 10 en 16.
Daarnaast moet een inschrijver tenminste 60% van het totaal te behalen kwaliteitspunten op de verschillende thema’s behalen om in de eindbeoordeling van prijs/kwaliteitsverhouding te mogen meedingen.
Voor MVO waren 24% van de totaal aantal kwaliteitspunten te halen. Naarmate een inschrijver minder kwaliteitspunten op MVO behaalt, wordt het lastiger het minimum van 60% van het totaal aantal punten te behalen.
In een aanbesteding heeft de informatie die de inschrijvers bieden en de beoordeling hiervan een vertrouwelijk karakter. In het beschrijvend document van deze aanbesteding is dan ook aangegeven: «Wij gaan vertrouwelijk om met uw gegevens. Wij geven uw gegevens niet aan anderen. Ook niet als wij de Opdracht niet aan u gunnen«. Het exacte aantal behaalde kwaliteitspunten door ING op het gebied van MVO kan ik daarom niet verstrekken.
Erkent u dat ING zijn inzet beperkt tot «alignment of [it’s] lending portfolio with the well-below 2°C goal of the Paris Agreement», dat ING zich hierbij beperkt tot inzet gericht op een deel van de leningenportefeuille (bijvoorbeeld oliehandelaars niet), dat het beleggingen voor eigen rekening in het kader van vermogensbeheer niet meeneemt in zijn klimaatbeleid,11 en dat de inzet van ING ten aanzien van de fossiele energiesector een afname is van financiering hiervan met 1% per jaar in de komende twintig jaar,12 terwijl de Kamer zich in 2016 al expliciet uitsprak dat «financiële instellingen bijdragen aan de doelstelling van 1,5°C zoals afgesproken in Parijs»,13 de initiatiefnota van de leden Snels (GroenLinks), Sneller (D66), Bruins (ChristenUnie) en Slootweg (CDA) «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector» zich uitspreekt over het belang van inzet op een maximale temperatuurstijging van 1,5°C, en dat Verenigde Naties (VN)-rapporten in 2020 en de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties benadrukken: «The science is crystal clear: to limit temperature rise to 1.5-degrees Celsius above pre-industrial levels, the world needs to decrease fossil fuel production by roughly 6 per cent every year between now and 2030.14»?
ING presenteert in haar Terra voortgangsrapportages welke stappen zij onderneemt om haar leningenportefeuille in lijn te brengen met de doelen van Parijs. In het Terra voortgangsrapport van 2020 staat dat ING deze portefeuille in lijn wil brengen met de ruim onder de 2°C-doelstelling van het Parijsakkoord.16
Ik moedig niet alleen ING, maar de volledige financiële sector aan om scherpe duurzaamheidsambities te stellen.
De middelen die banken, verzekeraars, pensioenfondsen en andere vermogensbeheerders beheren en investeren vormen namelijk een belangrijk bouwsteen in de duurzame transitie.
In het kader van het klimaatakkoord heeft de financiële sector zich gecommitteerd aan het leveren van een bijdrage aan de uitvoering van het Parijsakkoord. Zij hebben toegezegd om vanaf boekjaar 2020 de klimaatimpact van de relevante onderdelen van hun portefeuille in kaart te brengen en vanaf 2022 actieplannen op te stellen hoe ze deze impact willen terugdringen. Ik heb u in het najaar van 2020 in een brief over de voortgang van het klimaatcommitment geïnformeerd.17
Zoals ik ook in de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector» aangaf verwelkom ik inspanningen van financiële instellingen om in het kader van het klimaatcommitment, waar mogelijk, scherpere reductiedoelstellingen te stellen.18
Bent u, gezien het belang van een maximale temperatuurstijging van 1,5°C zoals de Verenigde Naties en de Kamer zelf recentelijk nog hebben uitgesproken, bereid om uw relatie met de huisbankier van de overheid te benutten om ING aan te sporen klimaatbeleid aan te scherpen naar inzet op maximaal 1,5°C graad temperatuurstijging, opname van nu nog missende investeringscategorieën en bedrijfssectoren in klimaatbeleid, en afname van financiering van alle fossiele energie met tenminste zes procent per jaar? Zo ja, hoe? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Indien de aanbestedingsprocedure niet conform uw antwoord is verlopen, waarom is de aanbestedingsprocedure niet verlopen zoals u de Kamer heeft medegedeeld in uw antwoord?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier achtte u de door ING getekende verklaring omtrent het verbod op clustermunitie en het respecteren van mensenrechten geloofwaardig, met het oog op de in vraag drie genoemde scores en voorbeelden van misstanden? Waarop is deze verklaring gebaseerd?
De verklaring die wordt geëist ten aanzien van de clustermunitie is gebaseerd op de verklaring van Dublin. In de verklaring staat dat ING:
De mensenrechtenverklaring is gebaseerd op naleving van de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en komen overeen met de eerder gemaakte afspraken in het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) convenant voor de bancaire sector, waar ING overigens ook ondertekenaar van was. Bij ondertekening van de mensenrechtenverklaring, verklaart de partij onder andere dat zij de OESO-richtlijnen en UNGP’s onderschrijven, due diligence toepassen ten aanzien van mensenrechten, sectoraal en/of thematisch beleid hebben, transparant zijn over uitsluitingen, een klachten- en klokkenluidersmechanisme hebben en bereid zijn om met maatschappelijke actoren in overleg te treden over verdere verbeteringen en eventuele aanpassingen aan haar mensenrechtenbeleid.
Kunt u toelichten waarom ING als inschrijver tot de top 25% meest duurzame financiële instellingen behoort volgens u? Erkent u dat internationale benchmarks, zoals de Dow Jowns Sustanability Index (DJSI), waarin Nederlandse banken zoals ING het goed doen in vergelijking met andere banken, vooral kijken naar gepubliceerd beleid en de publieke commitments van banken, en niet naar hoeveel banken in welke soorten bedrijven of sectoren investeren?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de ING sinds 2019 de klimaatimpact van een deel van z’n leningen meet in lijn met de tweegradendoelstelling van Parijs en niet de 1,5°C-doelstelling?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid na te gaan of ING weigert deze 1,5°C-doelstelling te hanteren? Zo, nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel procent van de kwaliteitspunten haalde ING bij het aandeel MVO en hoeveel bij de andere aandelen? Wat was het gevolg geweest wanneer beide inschrijvers niet aan 24% van de kwaliteitspunten konden komen?
Zie antwoord vraag 5.
Welke weging heeft u aan de selectiecriteria toegekend? Hoe is de toekenning van het aantal punten voor maatschappelijk verantwoord ondernemen opgebouwd? Welke weging heeft er binnen dit aandeel plaatsgevonden? Wie heeft het kwaliteitspuntensysteem voor MVO ontwikkeld?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u in de aanbestedingsprocedure niet de criteria heeft gebruikt zoals u de Kamer heeft voorgehouden, bent u dan bereid om de overeenkomst niet te tekenen of te ontbinden?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat ING naar uw maatstaven, goed genoeg scoort om het goede voorbeeld te geven op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, inclusief duurzaamheid?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zich herinneren dat u in uw reactie van 21 januari 2021 op onze vragen over belemmeringen voor de verduurzaming van de financiële sector niet heeft aangegeven bereid te zijn om financiële instellingen aan te sporen om misstanden aan te pakken?15 Geldt dit ook voor uw huisbankier? Waarom wilt u wel of niet de huisbankier van de overheid aansporen om misstanden aan te pakken?
In mijn antwoord op de vragen van het lid Van Raan over belemmeringen voor verduurzaming van de financiële sector van 21 januari geef ik aan continu met de financiële sector in gesprek te zijn over hun duurzaamheidsambities en mogelijkheden om deze aan te scherpen. Zoals ik ook in mijn eerdere beantwoording aangaf, spreken in het kader van de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment (CFSK) ambtenaren van de ministeries van Economische Zaken en Klimaat en Financiën met de sector over hoe zij invulling kan geven aan het klimaatcommitment. Naar aanleiding van de eerste voortgangsrapportage van het klimaatcommitment heb ik hier ook tijdens een ronde tafel met de sector over doorgesproken. Ik zal dit blijven doen.
Indien u de ING wel wil aansporen om misstanden aan te pakken, hoe gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 17.
Erkent u dat door het aangaan van dit contract met ING, u het signaal afgeeft aan burgers en bedrijven dat ING een maatschappelijk verantwoorde bank is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat was de rol van ING in de toeslagenaffaire? Wat doet ING nu ten aanzien van de gevolgen voor de gedupeerde ouders uit de toeslagenaffaire, bijv. op het gebied van schuldenafhandeling?
ING verzorgt als huisbankier van de Belastingdienst het betalingsverkeer van de Belastingdienst. Dit geldt ook voor het betalingsverkeer met betrekking tot de maandelijkse uitbetaling van miljoenen toeslagen die worden betaald vanuit de Belastingdienst. De rol van ING als huisbankier ten aanzien van de gevolgen voor de gedupeerde ouders uit de toeslagenaffaire beperkt zich dan ook tot het betalingsverkeer dat voortvloeit uit de hersteloperatie. Het gaat dan om het betalingsverkeer dat in opdracht van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) door het onderdeel van de Belastingdienst dat verantwoordelijk is voor Inning & Betalingsverkeer via de ING als huisbankier wordt uitbetaald.
Voor de private schuldafhandeling van gedupeerden in relatie tot banken vinden constructieve gesprekken plaats met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB)». Hierover zal uw Kamer afzonderlijk worden geïnformeerd in het kader van de hersteloperatie Toeslagen.
Erkent u dat transparantie eraan kan bijdragen dat burgers en bedrijven verantwoorde keuzes kunnen maken over waar zij bankieren? Waarom wel of niet?
Zoals ik in de beantwoording van Kamervragen van het lid Van Raan (PvdD) van 21 januari 202121 heb aangegeven, is er meer informatie nodig over de impact op het klimaat en biodiversiteit in alle schakels van de financiële keten: voor investeerders gaat het om informatie over de bedrijven waarin zij investeren, voor klanten om informatie over hun beleggingen en hun financiële dienstverlener(s), en voor toezichthouders om informatie van de onder toezicht staande financiële instellingen. Dit geldt ook voor andere ESG-thema’s.
De afgelopen jaren zijn er al belangrijke stappen gezet op het gebied van transparantie. Een belangrijke ontwikkeling is de Europese taxonomie.
De taxonomie bepaalt welke investeringen en activiteiten duurzaam zijn en zorgt daarmee voor een gemeenschappelijke taal tussen investeerders, bedrijven en beleidsmakers op het gebied van groene investeringen en beleggingen. In het bestuursverslag dienen – kort gezegd – banken, verzekeraars en beursondernemingen te rapporteren over hoe zij zich tot de taxonomie verhouden.
Daarnaast wordt de EU-richtlijn niet-financiële informatie (RNFI) momenteel herzien. De RNFI verplicht banken, verzekeraars en beursondernemingen om in het bestuursverslag informatie op te nemen over hoe de onderneming omgaat met sociale en ecologische uitdagingen. Dit helpt consumenten en andere belanghebbenden om de niet-financiële prestaties van deze ondernemingen te evalueren en mee te nemen in hun beslissingen, bijvoorbeeld bij de keuze waar te bankieren. Bij de herziening kijkt de Europese Commissie onder andere naar het uitbreiden van de reikwijdte van ondernemingen die onder de richtlijn vallen. Daarnaast wordt gekeken of het wenselijk is om één (meer gedetailleerde) rapportagestandaard te ontwikkelen voor niet-financiële informatie, zoals al geldt voor financiële informatie.
Mede gelet op bovenstaande ontwikkelingen op het terrein van transparantie over duurzaamheid zie ik geen aanleiding om banken te verplichten om in alle reclame-uitingen een waarschuwingszin en -symbool op te laten nemen met een duurzaamheidsscore, analoog aan de kredietwaarschuwing «Let op! Geld lenen kost geld». Hierbij geldt tevens dat uit een rapport van de AFM22 blijkt dat de kredietwaarschuwing geen directe invloed heeft op leenbeslissingen en op hoe mensen denken over lenen. Ook uit bestaande wetenschappelijke studies23 en onderzoeken van de AFM24 komt geen bewijs voor de effectiviteit van waarschuwen op beslissingen van mensen naar voren. In mijn Kamerbrief van 8 januari 2020 ga ik hier verder op in.25
Erkent u dat een waarschuwing in alle reclame-uitingen van banken, die bestaat uit een waarschuwingszin en een waarschuwingssymbool over hoe zij scoren op het gebied van duurzaamheid – analoog aan de kredietwaarschuwing «Let op! Geld lenen kost geld» – kan bijdragen aan transparantie op het gebied van duurzaamheid richting hun (potentiële) klanten? Waarom wel of niet? Bent u bereid om banken in het algemeen hiertoe te verplichten en bent u in ieder geval bereid om dit met ING af te spreken, omdat ING zal gaan profiteren van een soort overheidsgoedkeuring? Waarom wel of niet? Zo niet, hoe verhoudt dit zich tot uw reactie van 3 juli 2020 op de initiatiefnota van de leden Snels (GroenLinks), Sneller (D66), Bruins (ChristenUnie) en Slootweg (CDA): «van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector», waarin u stelt dat het kabinet zich inzet voor de bevordering van transparantie, en tot de verkenning naar de markt voor groene financiering waarin u gedeeld hebt dat u van mening bent dat meer inzichtelijkheid en transparantie kan bijdragen aan het beter inzichtelijk maken van duurzaamheidsrisico’s16?
Zie antwoord vraag 21.
Het bericht 'DNB slaat negatief advies over renteverlaging in de wind' |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «DNB slaat negatief advies over renteverlaging in de wind»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Heeft u, zoals PensioenPro meldt, aan De Nederlandsche Bank (DNB) gevraagd de rente in deze scenariosets aan te passen? Zo ja, wanneer heeft u dit aan DNB gevraagd?
Mijn ministerie heeft vorig jaar signalen ontvangen van verschillende pensioenuitvoerders (zie verder vraag2 over de toepasselijkheid van de scenariosets. Deze signalen heb ik op 30 september 2020 onder de aandacht gebracht bij DNB. Daarbij heb ik aan DNB gevraagd zo nodig maatregelen te nemen binnen de bevoegdheden die DNB daarvoor heeft, waarbij als uitgangspunt het advies van de Commissie Parameters 2019 geldt. De aanpassing van de scenarioset is geen verzoek geweest van mij als Minister. DNB heeft als onafhankelijk toezichthouder het besluit genomen dat het een gepaste maatregel is, na beoordeling van de praktijksignalen.
Welke signalen uit de pensioensector heeft u gekregen die aanleiding waren voor het verlagen van de rente in de scenariosets?
Het betreffen signalen van verschillende pensioenuitvoerders dat de (gemiddelde) rente op lange termijn in de uniforme scenario-set te hoog lag, met als gevolg dat voor communicatie over verwachte pensioenuitkomsten naar deelnemers en voor de haalbaarheidstoets te optimistische verwachte pensioenuitkomsten kunnen ontstaan.
Was u ervan op de hoogte dat de drie genoemde hoogleraren negatief geadviseerd hebben over deze aanpassing? Zo ja, wanneer bent u hiervan op de hoogte gesteld?
Ik heb aan DNB bovengenoemde signalen onder de aandacht gebracht. Het is vervolgens aan DNB om, binnen de bevoegdheden die DNB daarvoor heeft, eventueel commentaar af te wegen en indien nodig maatregelen te nemen. Ik ben door DNB in kennis gesteld van het voorgenomen besluit en de afwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen.
Wat zijn de precieze gevolgen van de aanpassingen in de scenariosets voor het Uniform Pensioenoverzicht van een deelnemer van 25 jaar, 35 jaar, 45 jaar, 55 jaar, 65 jaar en 75 jaar?
Het neerwaarts effect op de URM-uitkomsten van de aanpassing van de scenarioset per 1 januari 2021 is grofweg van vergelijkbare omvang als het opwaartse effect op de URM-uitkomsten van de aanpassing per 1 januari 2020 van de scenario-set door het advies van de Commissie Parameters 2019. De effecten verschillen echter per pensioenuitvoerder en per persoon. Bij een vergelijking van URM-uitkomsten met een jaar geleden spelen natuurlijk ook andere factoren een rol, zoals de ontwikkeling van de dekkingsgraad en de rente.
Welke gevolgen heeft de aanpassing in de scenariosets voor het beleggings- en risicobeleid van fondsen?
De uniforme scenarioset wordt gepubliceerd ten behoeve van de wettelijk verplichte communicatie over verwachte pensioenuitkomsten naar deelnemers (URM) en voor de wettelijk verplichte haalbaarheidstoets. De scenarioset is gebaseerd op het KNW-model. Dit model is niet ontworpen voor het bepalen van de invulling van het beleggingsbeleid. Hiervoor blijven eigen, fondsspecifieke ALM-analyses noodzakelijk. De aanpassing heeft daarom geen directe gevolgen voor het beleggings- en risicobeleid van pensioenfondsen.
Welk probleem wordt door de aanpassing in de scenariosets opgelost? Bent u van mening dat dit probleem zo urgent is dat het noodzakelijk is een negatief wetenschappelijk advies te negeren en een tijdelijke maatregel te treffen?
Aanleiding voor de aanpassing van de scenarioset waren signalen van verschillende pensioenuitvoerders dat de (gemiddelde) rente op lange termijn in de uniforme scenario-set te hoog lag, met als gevolg dat voor communicatie over verwachte pensioenuitkomsten naar deelnemers en voor de haalbaarheidstoets te optimistische verwachte pensioenuitkomsten kunnen ontstaan. Na het ontvangen van deze signalen heb ik deze signalen bij DNB onder de aandacht gebracht, waarbij ik heb gevraagd zo nodig maatregelen te nemen binnen de bevoegdheden die DNB daarvoor heeft.
DNB heeft als onafhankelijk toezichthouder besloten dat ingrijpen nodig was, na beoordeling van de praktijksignalen en het inwinnen van wetenschappelijk advies. Ik ben door DNB in kennis gesteld van het voorgenomen besluit en de afwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen. Op basis daarvan is mijn indruk dat aan het besluit van DNB een gedegen proces ten grondslag heeft gelegen. Zo heb ik begrepen dat DNB de input van verschillende pensioenuitvoerders heeft meegewogen.
Van DNB heb ik hierover vernomen dat DNB de grote waarde van het wetenschappelijk commentaar ziet. Echter, DNB geeft aan dat de aandachtspunten van de wetenschappers niet zo zeer betrekking hebben op de huidige aanpassing als wel op keuzes gemaakt door de Commissie Parameters. Ze wijzen op het mogelijke risico dat de door DNB voorgestelde aanpassing ook een rol gaat spelen bij de stelselwijziging. DNB geeft aan dat dit niet het geval is, aangezien de door DNB voorgestelde aanpassing daar los van staat. Vanwege signalen uit de sector en het belang van representatieve pensioencommunicatie heeft DNB gekozen voor doorvoeren van de aanpassing, waarbij DNB expliciet benadrukt dat de aanpassing bedoeld is als tijdelijke oplossing en dat deze scenarioset niet ontworpen is om er conclusies aan te verbinden met betrekking tot het voorgenomen nieuwe pensioenstelsel.
Kunt u uitsluiten dat de voorgestelde aanpassing doorwerkt in de scenario’s (Q-set) die gebruikt worden bij de overgang naar het nieuwe stelsel? Zo nee, hoe zijn deze effecten in beeld gebracht?
De aanpassing heeft alleen betrekking op de scenario-set die met ingang van 1 januari 2021 gehanteerd wordt in het huidige pensioenstelsel (bij de communicatie over verwachte pensioenuitkomsten en voor de haalbaarheidstoets). Hier speelt een Q-set geen rol.
Bent u bekend met het advies van prof. dr. Bas Werker die verwacht dat de aanpassing aanzienlijke effecten heeft op de netto profijt berekeningen en de compensatie van werkenden voor de afschaffing van de doorsneepremie? Wat is de omvang van dit effect?
Ja, het advies dat door de wetenschappers uitgebracht is aan DNB is mij bekend. Zoals te lezen in het antwoord op vraag 8, heeft de aanpassing betrekking op de scenario-set in het huidige pensioenstelsel. Hier speelt netto profijt en compensatie geen rol.
Bent u ervan op de hoogte dat alle betrokken hoogleraren aanbevelen om de wijziging in deze vorm en zonder nader onderzoek niet door te voeren? Waarom is deze aanpassing toch doorgezet?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe verhoudt deze aanpassing zich tot het «onafhankelijk, technisch advies» over de scenariosets dat u in uw brief van 16 december 2020 heeft aangekondigd?2
De aanpassing is niet ontworpen om er conclusies aan te verbinden met betrekking tot het voorgenomen nieuwe pensioenstelsel. Op basis van het onderzoek van DNB naar de aanpassing en het daarbij ingewonnen commentaar uit de wetenschap concludeert DNB dat voor een oplossing voor de langere termijn een grondig onderzoek naar het optimale model en daarbij behorende modelparameters voor de uniforme scenarioset gewenst is. Dit onderzoek zal uitgevoerd worden, zoals aangekondigd in mijn kamerbrief d.d. 16 december 2020.
Wanneer is het in vraag 11 bedoelde onafhankelijk, technisch advies naar de scenariosets afgerond?
Gegeven de rol die de scenariosets gaan spelen in het nieuwe stelsel en de transitie daarnaartoe, alsmede in het daarbij behorende arbeidsvoorwaardelijke proces, streven wij ernaar dat de scenariosets beschikbaar zijn uiterlijk op het moment dat het transitieproces start.
Het bericht ‘Zzp’ers verbaasd over minieme betalingskorting Belastingdienst’. |
|
Judith Tielen (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zzp’ers verbaasd over minieme betalingskorting Belastingdienst»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel mensen (zzp'ers en anderen) een voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2021 hebben gekregen? En kunt u aangeven hoeveel mensen in 2018, 2019 en 2020 gebruik hebben gemaakt van de betalingskorting?
In 2018 hebben in totaal 1.584.497 mensen een voorlopige aanslag inkomstenbelasting met het aanbod van een betalingskorting gekregen. In 839.976 gevallen (53%) is hiervan gebruikgemaakt.
In 2019 hebben in totaal 1.581.391 mensen een voorlopige aanslag inkomstenbelasting met het aanbod van een betalingskorting gekregen. In 846.368 gevallen (54%) is hiervan gebruikgemaakt.
In 2020 hebben in totaal 1.549.163 een voorlopige aanslag inkomstenbelasting met het aanbod van een betalingskorting gekregen. In 885.365 gevallen (57%) is hiervan gebruikgemaakt.
In 2021 hebben tot nu toe 1.245.551 mensen een voorlopige aanslag inkomstenbelasting met het aanbod van een betalingskorting gekregen. Op dit moment is nog niet duidelijk in hoeveel gevallen hiervan gebruik wordt gemaakt.
Klopt het dat al deze Nederlanders de volgende passage in de brief «voorlopige aanslag 2021» hebben staan: «Betaling in één keer. Bij betaling in één keer van de totale aanslag krijgt u een betalingskorting van (PM). Deze korting mag u aftrekken van het te betalen bedrag volgens de aanslag. Maar alleen als u ons op tijd betaalt. Zorg er dus voor dat het te betalen bedrag min de korting op 28 februari 2021 op ons rekeningnummer staat.»?
Dat klopt, met uitzondering van het woord «ons» in de zin «Maar alleen als u ons op tijd betaalt». De berekening van het bedrag aan betalingskorting dat bij «PM» wordt ingevuld, volgt uit een berekening waar het percentage van de invorderingsrente deel van uitmaakt.
In de loop der jaren is de tekst op hoofdlijnen gelijk gebleven. Wel wordt er tegenwoordig meer uitgelegd. Sinds 2019 is de geciteerde passage opgenomen in de bijlage «betaalinformatie» bij de brief Voorlopige aanslag.
Klopt het dat de verlaging van de betalingskorting verband houdt met het verlagen van de invorderingsrente als een van de «coronamaatregelen»? Zo ja, waarom heeft u ervoor gekozen dit niet toe te lichten in de brief «voorlopige aanslag 2021»?
Het klopt dat de verlaging van de betalingskorting verband houdt met het verlagen van de invorderingsrente. Vanwege de COVID-19-crisis heeft het kabinet het rentepercentage van de in rekening te brengen invorderingsrente van 23 maart 2020 tot en met 31 december 2021 verlaagd naar 0,01%. Dit om uitstel van betaling van belastingschulden voor ondernemers mogelijk te maken zonder dat deze ondernemers hierbij worden geconfronteerd met hoge rentelasten. Het kabinet acht de maatregel van uitstel van betaling van belastingschulden en de daaraan gekoppelde verlaagde invorderingsrente van groot belang voor het tijdelijk wegnemen van extra lasten voor ondernemers.
Bij de brief «Voorlopige aanslag 2021» zit een bijsluiter waarin onder andere is aangegeven dat het wettelijk percentage van de betalingskorting door de maatregelen die ingevolge de COVID-19-crisis zijn genomen, is teruggebracht van 4% naar 0,01%. Dit is inherent aan het verlaagde percentage invorderingsrente (zie ook het antwoord op vraag 6). Voor meer informatie op dit punt verwijst de bijsluiter naar de website van de Belastingdienst.2 Daarmee is de verlaagde betalingskorting voor de ontvangers van de brief wel toegelicht, maar ik kan me voorstellen dat niet iedereen de bijsluiter van de brief leest, waardoor het lage bedrag aan betalingskorting verbazing heeft gewekt. Zeker in die gevallen waar de betalingskorting nog maar 1 euro betrof. Het was beter geweest meteen in de tekst, na de zin «Bij betaling in één keer van de totale aanslag krijgt u een betalingskorting van (PM)» aan te geven waarom de betalingskorting dit jaar lager is dan normaal. We nemen deze les mee bij volgende brieven over dit onderwerp. Meer in het algemeen geldt dat we blijven kijken hoe we (de communicatie rond) de voorlopige aanslag kunnen verbeteren.
Herkent u de signalen dat eerdergenoemde passage zonder nadere toelichting bij onder anderen ondernemers of gepensioneerden irritatie opwekt? Deelt u, achteraf bezien, de opvatting dat de Belastingdienst met een korte toelichting over de oorsprong van de betalingskorting al enige irritatie had kunnen wegnemen?
Ja, ik deel de opvatting dat een korte toelichting in de brief zelf, naast de bijsluiter, beter was geweest. Zie voor een verdere uitleg het antwoord op vraag 4.
Waarom wordt voor het berekenen van de betalingskorting het percentage gebruikt dat geldt voor de invorderingsrente? Is dit wettelijk vastgelegd? Zo ja, waarom en in welke wet? Zo nee, welke ruimte bestaat er voor de Belastingdienst om de berekeningsmethode van de betalingskorting los te koppelen van de berekeningsmethode van de invorderingsrente? Waarom wordt dit wel of niet wenselijk geacht? Welke stappen zijn nodig om de betalingskorting te verhogen naar een vergelijkbaar percentage als de vorige jaren?
Belastingschuldigen die een voorlopige aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting in termijnen mogen betalen maar kiezen voor betaling in één keer (vóór de eerste betaaldatum), hebben recht op een betalingskorting. De hoogte van de betalingskorting is gekoppeld aan het rentepercentage van de in rekening te brengen invorderingsrente. Deze koppeling is wettelijk geregeld in artikel 27a, derde lid, van de Invorderingswet 1990.
Omdat de koppeling tussen de betalingskorting en het percentage in rekening te brengen invorderingsrente wettelijk is vastgelegd, heeft de Belastingdienst geen ruimte om de berekeningsmethode van de betalingskorting hiervan los te koppelen. Bij het realiseren van de tijdelijke verlaging van de invorderingsrente naar 0,01% is in de memorie van toelichting gewezen op deze koppeling en de consequentie van het verlagen van de invorderingsrente voor de betalingskorting.3 Hierbij is erkend dat de verlaging van de invorderingsrente een ongunstig effect heeft voor het bedrag dat aan betalingskorting kan worden ontvangen. Uitvoeringstechnisch was het niet mogelijk het percentage betalingskorting níet te laten meebewegen met het percentage voor de te rekenen invorderingsrente. De huidige wijze van het berekenen van de betalingskorting is in de systemen opgenomen en aanpassing hiervan vergt dan ook een systeemwijziging. Een dergelijke systeemwijziging zou niet eerder mogelijk zijn dan per 1 januari 2023. Het belang om ondernemers in deze crisis in staat te stellen zonder hoge rentelasten gebruik te maken van de mogelijkheid van uitstel van betaling van belastingschulden werd door het kabinet dermate groot geacht dat tot de verlaging van het percentage invorderingsrente is overgegaan.
Vooralsnog is besloten dat per 1 januari 2022 het percentage invorderingsrente, en daarmee ook de betalingskorting, teruggaat naar 4%.
Wat is de reden dat het percentage betalingskorting gekoppeld is aan de invorderingsrente en niet aan de belastingrente? Wat zijn de (financiële) gevolgen als de betalingskorting inderdaad gekoppeld wordt aan de belastingrente? Welke voor- en nadelen heeft dit voor de Belastingdienst? Welke voor- en nadelen heeft dit voor de belastingbetaler?
Sinds de inwerkingtreding van de betalingskorting maakt men gebruik van de invorderingsrente voor het berekenen van de hoogte van de betalingskorting.4 De betalingskorting is een (door de Belastingdienst) uit te betalen bedrag dat direct kan worden verrekend met de te betalen belasting op de belastingaanslag waarop de korting betrekking heeft.5 De betalingskorting hangt dus, net als de invorderingsrente, samen met de inning (of «incasso») van belasting. De belastingrente daarentegen hangt samen met de heffing (of «het opleggen van aanslagen») van belasting. Gelet op het voorgaande ligt het voor de hand dat de betalingskorting aansluit bij het percentage voor de invorderingsrente en niet bij het percentage voor de belastingrente. Los van het voorgaande zal het ook uitvoeringstechnisch niet mogelijk zijn om de betalingskorting op korte termijn te koppelen aan het percentage belastingrente. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Het nieuws dat de kosten van het havengeld voor sommige binnenvaartschippers meer dan verdubbeld zijn |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte dat binnenvaartschippers in Twente in ernstige financiële problemen terecht zijn gekomen dankzij de nieuwe havenbelasting?1
Ja.
Bent u op de hoogte dat een deel van deze getroffen binnenvaartschippers betrokken is bij de logistiek van de medische sector en daarom in deze tijden juist hun werk moeten kunnen blijven uitvoeren?
Ja.
Deelt u de mening dat de binnenvaart al in zwaar weer verkeert en dat deze enorme kostenstijging zeer onwenselijk is?
Wat betreft de kostenstijging kan ik hier in algemene zin geen uitspraak over doen. De binnenvaart is divers van aard, en de economische positie van de verschillende ondernemers kan variëren. Daarnaast heb ik uit de beschikbare informatie begrepen dat ook de wijziging van de havengeldregeling voor sommige ondernemers gunstiger is dan voorheen en voor sommige ongunstiger.
Deelt u de mening dat enorme extra kosten voor de binnenvaart de door de regering gewenste modal shift juist onmogelijk maken?
Havengeld is slechts één van de factoren die de kostprijs van het vervoer bepalen. Bovendien is de prijs van vervoer niet het enige criterium bij de keuze voor binnenvaart. In het geval van het bulktransport zoals zout vormt bijvoorbeeld de schaalgrootte een belangrijkere reden om te blijven kiezen voor de binnenvaart.
Bent u bereid met de betreffende gemeenten in gesprek te gaan en ervoor te zorgen dat deze enorme kostenstijging van tafel gaat of wordt teruggedraaid?
Nee, de gemeenten zijn immers bevoegd om zelfstandig beleid te voeren. Daarnaast hebben de vijf gemeenten die onderdeel uitmaken van het Havenbedrijf Twente aangegeven de nieuwe regeling in het 2e kwartaal van dit jaar te evalueren.
Bent u bereid om te onderzoeken in welke andere gemeenten sprake is van zo’n enorme kostenstijging voor binnenvaartschippers?
Daar zie ik geen aanleiding toe.
Het stopzetten van huurtoeslag wegens geboorte kind |
|
Laura Bromet (GL), Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kamerleden ontzet: Mahmoud (42) krijgt geen huurtoeslag meer omdat zijn baby’tje volgens Belastingdienst illegaal is»?1
Ja.
Is het stopzetten van de huurtoeslag in de casus waar in vraag 1 naar verwezen wordt, door een inspecteur getoetst? Waarom wel/niet?
Ik kan niet ingaan op de specifieke omstandigheden van een individuele casus. Voor algemene informatie over de inzet van inspecteurs bij toeslagen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
Is het stopzetten van de toeslag in de in vraag 1 genoemde casus inmiddels teniet gedaan? Zo nee, waarom niet? Bent u in dat geval van plan dit besluit zo spoedig mogelijk alsnog teniet te doen?
Ik kan niet ingaan op de specifieke omstandigheden van een individuele casus. Ik kan wel bevestigen dat de situatie naar tevredenheid van alle betrokkenen is opgelost.
Bij hoeveel mensen is in 2020 de toeslag stopgezet omdat zij, door geboorte van een kind, een volgens de Belastingdienst illegale inwoner in hun huis hebben? Bij hoeveel mensen is in dat geval in 2020 de toeslag niet stopgezet? In hoeveel gevallen waar van stopzetting sprake was, is de stopzetting uiteindelijk teniet gedaan?
Een toeslag wordt niet stopgezet als gevolg van de geboorte van een kind. Een voorwaarde voor het ontvangen van huurtoeslag is dat alle leden van het huishouden beschikken over de Nederlandse nationaliteit, de nationaliteit van een andere EU-lidstaat of een geldige verblijfsvergunning of, in het geval van een medebewoner, tenminste een aanvraag hebben gedaan voor een verblijfsvergunning. Een kind dat geboren wordt bij statushouders beschikt niet automatisch over een verblijfstitel, de ouders moeten deze aanvragen. Zij ontvangen daarom binnen drie weken na de geboorte van hun kind een brief van de IND, waarin zij hierop gewezen worden. Deze brief wordt op dit moment aangepast, zodat ouders ook worden gewezen op de mogelijke gevolgen voor de huurtoeslag indien zij geen verblijfsvergunning aanvragen. Als de verblijfsaanvraag van de pasgeborene door de IND in behandeling is genomen, wordt de huurtoeslag opnieuw vastgesteld.
Dit betekent echter niet dat de huurtoeslag van statushouders direct na de geboorte van een kind wordt stopgezet. Wanneer de aanvraag om een verblijfsvergunning voor de pasgeborene uiterlijk drie maanden na de geboorte door de IND in behandeling genomen is, wordt de huurtoeslag automatisch opnieuw vastgesteld. Wanneer de ouders geen verblijfsvergunning aanvragen voor de pasgeborene, wordt de huurtoeslag vier maanden na de geboortedatum stopgezet. De huurtoeslag over deze periode wordt niet teruggevorderd. Ouders die bezwaar maken tegen deze stopzetting, maar nog geen verblijfsvergunning hebben aangevraagd voor de pasgeborene, worden door de Belastingdienst opnieuw gewezen op de noodzaak dit wel te doen. Nadat de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor de pasgeborene door de IND in behandeling is genomen, wordt de huurtoeslag opnieuw vastgesteld (met terugwerkende kracht) op de geboortedatum van het kind. Eventueel gemiste huurtoeslag wordt dan nabetaald.
Hoe hoog is de gemiddelde toeslagenschuld van ouders waarbij de toeslag stopgezet wordt, verdeeld over de verschillende soorten toeslagen, omdat hun kind bij geboorte nog geen legale verblijfsstatus heeft?
Het feit dat een kind bij de geboorte nog geen verblijfstatus heeft, is geen oorzaak van het ontstaan van toeslagschulden. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 4.
In hoeveel van alle casussen waarnaar vraag 4 verwijst, is de beslissing over stopzetting automatisch genomen dan wel door een inspecteur getoetst? Hanteert de Belastingdienst op dit punt verschillende niveaus van zorgvuldigheid in de beoordeling van verschillende gevallen? Zo ja, waarom is hier sprake van?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, is de geboorte van een kind geen reden de huurtoeslag stop te zetten. Gezien de massaliteit van de toeslagen, geldt in zijn algemeen dat niet iedere beslissing van Toeslagen op voorhand getoetst kan worden door een inspecteur. Ook gegevensuitwisseling tussen de IND en Toeslagen is een grotendeels geautomatiseerd proces. Dat geldt ook voor de termijn van vier maanden genoemd bij vraag 4. Overigens zou een inspecteur bij een eventueel ontbrekende verblijfstitel ook de genoemde termijn van vier maanden hanteren. In die zin is geen sprake van een verschil in zorgvuldigheid.
Volgt het onomwonden en onherroepelijk uit de wet dat de Belastingdienst toeslagen van mensen direct moet stopzetten als een toeslagenontvanger een kind krijgt dat bij geboorte officieel nog geen legale verblijfsplaats heeft? Is er enige juridische ruimte om de wet specifiek op dit punt anders te interpreteren? Zo ja, welke beslissing heeft er toe geleid dat de wet op deze wijze geïnterpreteerd dient te worden? Kunnen de documenten die deze beslissing codificeren aan de Kamer toegezonden worden?
Dit volgt uit artikel 9 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Het derde lid van dit artikel schrijft voor dat indien de draagkracht van de medebewoner van belang is voor het recht op aanspraak of de hoogte van de tegemoetkoming, wat bij de huurtoeslag het geval is, geen aanspraak op een tegemoetkoming bestaat ingeval een medebewoner een vreemdeling is die niet rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000.
De Belastingdienst hanteert een periode van vier maanden om ouders in de gelegenheid te stellen een verblijfsvergunning te regelen. Mocht dat onverhoopt niet lukken, wordt de huurtoeslag na het verkrijgen van de verblijfsvergunning hersteld vanaf de geboortedatum van het kind. Ik verwijs u ook naar het antwoord op vraag 4.
Hoeveel rechtszaken heeft de Belastingdienst over de jaren heen gevoerd tegen ouders over het stopzetten van toeslagen omdat kinderen bij geboorte nog geen legale verblijfsstatus hadden? Hoe vaak heeft de Belastingdienst in deze zaken gelijk gekregen? Wat kan gezegd worden over de motivering om de Belastingdienst in zaken wel of geen gelijk te geven?
Voor zover mij bekend zijn hierover geen rechtszaken gevoerd. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 4.
Bent u het ermee eens dat het onevenredig en onwenselijk is om de geboorte van een kind, dat nog niet automatisch een legale verblijfsstatus heeft, binnen het toeslagensysteem aan te merken als «illegale inwoner»?
Een wettelijke voorwaarde voor de huurtoeslag is dat alle (mede)bewoners een rechtmatige status moeten hebben. De uitvoering van deze voorwaarde kan soms hard uitpakken omdat dit een actie van de aanvrager vereist, namelijk het aanvragen van een verblijfstitel. Wanneer deze actie achterwege blijft, vervalt het recht op huurtoeslag. Het is daarom van belang dat statushouders zo snel mogelijk een verblijfsvergunning aanvragen voor hun pasgeborenen. Zij ontvangen binnen drie weken na de geboorte van hun kind een brief van de IND, waarin zij hierop gewezen worden. Nadat de verblijfstitel is geregeld, wordt de huurtoeslag opnieuw vastgesteld vanaf de geboortedatum van het kind en indien nodig met terugwerkende kracht nabetaald. Ik verwijs u ook naar het antwoord op vraag 4.
In mijn eerdere antwoorden op vragen van de leden Kuiken en Nijboer heb ik uw kamer aangegeven in overleg met de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane en de Staatssecretaris van Justitie & Veiligheid te willen bezien wat mogelijk is om stopzettingen en latere nabetalingen te voorkomen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3290). Inmiddels is de voorlichting op www.toeslagen.nl verbeterd. In aanvulling daarop verken ik de mogelijkheid om de leeftijdsgrens waarop de status van de medebewoner voor het recht op toeslagen relevant is te verhogen. Zie ook het antwoord op vraag 13 en 14.
Vindt u het wrang en oneerlijk dat toeslagen van ouders stopgezet worden door de overheid, terwijl het dankzij diezelfde overheid – specifiek de niet goed functionerende Immigratie- en Naturalisatiedienst – meerdere maanden kan duren voordat een legale verblijfsvergunning afgegeven is?
Ik zal hieronder kort weergeven hoe de IND te werk gaat vanaf het moment dat het kind is geboren en aangifte daarvan is gedaan. De IND ontvangt geautomatiseerd een bericht van de aangifte en stuurt vervolgens binnen drie weken na de geboorte van het kind een brief aan de ouders, waarin staat dat ze een aanvraag voor een verblijfsvergunning moeten indienen. In deze servicebrief wordt uitgelegd dat de ouders digitaal via www.ind.nl/kind-geboren een aanvraag voor hun kind kunnen indienen. Dit is de snelste en meest eenvoudige manier om de verblijfsvergunning voor het kind te regelen. Uiteraard behoort ook het indienen van een schriftelijke aanvraag tot de mogelijkheden zodra aangifte is gedaan. In de brief en op de website van de IND staat informatie over de te nemen stappen, de procedure en de geldende voorwaarden. Op het moment dat vervolgens een aanvraag wordt ingediend wordt daarop tijdig, maar in ieder geval binnen de wettelijke termijn van drie maanden door de IND beslist. De servicebrief wordt op dit moment aangepast om deze klantvriendelijker te maken onder andere door het opnemen van een passage over het belang van het tijdig indienen van een aanvraag in verband met de gevolgen voor huurtoeslag.
Voor voortzetting of opnieuw vaststellen van de huurtoeslag is het overigens niet noodzakelijk dat de verblijfsvergunning al is toegekend. Voor een pasgeborene en andere medebewoners is het voldoende dat de aanvraag om een verblijfsvergunning uiterlijk drie maanden na de geboorte door de IND in behandeling is genomen. De beslistermijn van de IND heeft bij pasgeborene daarom geen directe gevolgen voor de huurtoeslag.
Deelt u de mening dat een dergelijke toepassing van het recht op toeslagen het maatschappelijk draagvlak voor het toeslagensysteem en het functioneren van de Belastingdienst ondermijnt? Waarom wel/niet?
Het kan hard uitpakken als in dit soort gevallen de huurtoeslag wordt stopgezet, ook al is dat tijdelijk en volgt na het verkrijgen van de status een nabetaling. Tegelijkertijd is het draagvlak van het toeslagensysteem ook niet gebaat bij de situatie dat onverkort alle bewoning ongeacht de rechtmatige status van de bewoners wordt gesubsidieerd. Het is blijvend zoeken naar een balans tussen een systeem dat recht doet aan het koppelingsbeginsel2 en tegelijkertijd de burger niet onnodig belast in de uitvoering. Met het pas na vier maanden na de geboorte van een kind stopzetten van de huurtoeslag, als er geen aanvraag voor een verblijfsvergunning in behandeling is genomen, en herstellen van de toeslag zodra dit wel het geval is, is deze balans gezocht. Desalniettemin verken ik mogelijkheden voor aanpassingen in regelgeving, zoals aangegeven in antwoord 13 en 14.
Deelt u de mening dat in de in vraag 1 genoemde casus beginselen van behoorlijk bestuur, met name het evenredigheidsbeginsel, geschonden worden? Waarom wel/niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven is deze casus naar tevredenheid van alle betrokkenen opgelost. Ik kan niet ingaan op de specifieke omstandigheden van een individuele casus, maar ik ben niet van mening dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden.
Deelt u de mening dat de in eerdere vragen genoemde uitwerking van het stopzetten van toeslagen, bij geboorte van een kind dat niet direct een legale verblijfsvergunning heeft, zo spoedig mogelijk gestopt moet worden?
Dat een pasgeborene niet direct een verblijfsstatus heeft, betekent niet zonder meer dat de toeslag wordt stopgezet. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 4. Onder meer in het kader van de motie van de leden Lodders en Van Weyenberg wordt bekeken welke verbeteringen binnen het huidige toeslagenstelsel mogelijk zijn. Samen met de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane zal ik in dat kader een voorstel doen om deze situatie van (tijdelijk) stopzetten huurtoeslag bij geboorte van een kind bij een vergunninghouder op te lossen, bijvoorbeeld door verhoging van de leeftijd waarop de verblijfsstatus van de medebewoner relevant is naar 18 jaar.
Welke stappen bent u in het domein van wetgeving dan wel de interpretatie van wetgeving bereid te zetten om bovengenoemde onevenredige uitwerking te stoppen? Wanneer bent u van plan deze stappen te zetten? Hoe gaat u de Kamer hierover informeren?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 4 en het antwoord op vraag 13. Onder meer in het kader van de motie van de leden Lodders en Van Weyenberg wordt bekeken welke verbeteringen binnen het huidige toeslagenstelsel mogelijk zijn. Hierbij zal ook bekeken worden of het mogelijk is de leeftijdsgrens voor de voorwaarde van een rechtmatige status te verhogen.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt deze vragen binnen drie weken te beantwoorden.
De hoge BTW-heffing over digitale popevenementen. |
|
Renske Leijten , Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Klopt het dat onder meer poppodia – die doorgaans tickets verkopen tegen het 9%-BTW tarief – voor de kaartverkoop voor digitale evenementen 21% BTW moeten rekenen?
Ja, het betreft dan elektronische diensten waarvoor met uitzondering van e-publicaties geen verlaagd btw-tarief kan worden toegepast.
Deelt u de mening dat dit een hernieuwde klap is voor podia die geen fysieke evenementen meer kunnen organiseren, omdat de financiële drempel voor bezoekers te hoog wordt?
De vraag gaat uit van de veronderstelling dat de digitale evenementen duurder zijn dan de fysieke evenementen en dat dit wordt veroorzaakt door een verschil in btw-tarief. Deze veronderstelling kan ik niet vaststellen en daarom kan ik ook niet onderschrijven dat door de toepassing van het standaardtarief (i) de tickets van digitale evenementen duurder zijn dan van fysieke evenementen of (ii) de financiële drempel voor bezoekers te hoog is. Anderzijds begrijp ik dat de cultuursector het op dit moment moeilijk heeft vanwege de beperkende COVID-19-maatregelen. Vandaar dat er op dit moment verschillende steunpakketten beschikbaar zijn om de cultuursector te ondersteunen. Deze steunpakketten zijn een effectiever middel om de sector te ondersteunen en het organiseren van evenementen tegen een lagere prijs mogelijk te maken.
Waarom wordt ervoor gekozen om gestreamde evenementen van culturele instellingen te zien als elektronische dienst in plaats van het verlenen van toegang tot een cultureel evenement? Op welke wijze volgt dit volgens u uit Bijlage III bij de BTW-richtlijn?
Dit volgt uit artikel 58, lid 1, onderdeel c, in samenhang met Bijlage II, punt 4 van de Btw-richtlijn. Bijlage I van de uitvoeringsverordening geeft hieraan nadere invulling. Elektronische diensten zijn uitgesloten van de toepassing van het verlaagde btw-tarief.1 Alleen voor elektronische publicaties geldt op dit moment een uitzondering in de Btw-richtlijn.
Heeft u, indien dit volgt uit overleg met de Europese Commissie, pogingen ondernomen om deze activiteiten, net als e-books, onder het lage tarief te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
De uitzondering van elektronische publicaties van het algemeen btw-tarief is in de Btw-richtlijn opgenomen bij een eerdere aanpassing van de Btw-richtlijn voor telecommunicatiediensten, omroepdiensten en elektronische diensten. Anders dan voor de elektronische publicaties was er op dat moment geen aanleiding voor uitzonderingen van elektronische diensten van het algemeen btw-tarief.
Bent u bereid om digitale culturele evenementen, evenals digitale literatuur, gelijk te behandelen met andere culturele evenementen en het lage tarief hierop van toepassing te laten zijn?
Nee. Het is op grond van het EU-recht niet toegestaan online culturele evenementen onder het verlaagd tarief te plaatsen. Bovendien zou dit direct uitstralingseffecten hebben naar alle elektronische diensten ook buiten de culturele evenementen (bijvoorbeeld het streamen van muziek, series en films). Daarnaast zouden ook afbakeningsproblemen ontstaan. Er is namelijk geen duidelijk afgebakende definitie van het product online culturele diensten en daarin kan ook niet goed worden voorzien binnen de meeromvattende categorie elektronische diensten.
Deelt u de mening dat een verlaagd BTW-tarief op culturele evenementen noodzakelijk is om cultuuruitingen voor een zo breed mogelijk publiek mogelijk te maken? Zo ja, waarom is dan voor deze BTW-strategie gekozen?
Het is begrijpelijk dat gekeken wordt naar hoe in deze tijden culturele evenementen zo aantrekkelijk mogelijk kunnen worden gemaakt, waarbij de prijs onderdeel is van die discussie. Uit onderzoek van het IMF, CPB, de EC en PBL blijkt echter dat verlaging van het btw-tarief of een verlaagd btw-tarief geen geschikt instrument is om bestedingen te sturen.2 Daarom wordt de culturele sector via subsidiëring ondersteund. Op dit moment zijn er verschillende steunpakketten beschikbaar voor de culturele sector die bedoeld zijn deze sector door deze moeilijke periode te helpen.
Kunt u aangeven op welke andere wijze de regering poppodia en andere culturele instellingen, die nu vrijwel volledig verstoken zijn van inkomsten, ondersteunt? Kunt u, indien dit niet op andere wijze is dan de generieke ondersteuning voor bedrijven, aangeven of gemeenten in staat gaan zijn om culturele instellingen overeind te houden? Kunt u tevens aangeven welke verwachtingen u heeft van de Geefwet in deze crisis en of cultuur hiermee een luxegoed is geworden dat alleen kan bestaan bij de gratie van gulle gevers die er fiscaal beter van worden?
Er zijn verschillende generieke en specifieke steunmaatregelen waarmee de sector wordt ondersteund. De cultuursector kan, indien wordt voldaan aan de voorwaarden, gebruik maken van de generieke steunmaatregelen zoals de TVL, de TOZO, de NOW en de TOGS. Met de beantwoording van de Kamervragen met kenmerk 2020Z13891 van 15 september 2020 is er eerder een uitgebreid overzicht gegeven van deze ondersteuningsmaatregelen.3 Via het tweede steunpakket specifiek voor de culturele en creatieve sector is € 482 miljoen beschikbaar gesteld.4 Hiervan gaat € 150 miljoen naar gemeenten om hen in staat te stellen de lokale culturele instellingen en voorzieningen te ondersteunen. Dit is een vervolg op de € 48,5 miljoen voor de vitale regionale infrastructuur uit het eerste steunpakket voor cultuur in 2020.5 Daarnaast hebben gemeenten en provincies in 2020 aanvullende middelen gekregen bestaande uit tweemaal € 60 miljoen voor gemeenten en eenmalig € 8 miljoen voor provincies. Gemeenten ondersteunen de lokale en regionale infrastructuur van (pop) podia, gezelschappen, bibliotheken, musea, kunst- en cultuureducatie, beeldende kunstinstellingen, filmtheaters, amateurkunstinstellingen en festivals. Voor de generieke fiscale ondersteuning verwijs ik naar het Besluit noodmaatregelen coronacrisis.6
Daarnaast informeert de vragensteller naar de verwachtingen ten aanzien van de Geefwet. De Geefwet die sinds 2012 van kracht is, is bedoeld om het klimaat rondom donaties en giften in Nederland te verbeteren. Als gevolg van de Geefwet kent de giftenaftrek een multiplier met als specifiek doel het geven aan cultuur te stimuleren. Het kabinet hoopt dat hier ook in deze crisis gebruik van wordt gemaakt. De geefbereidheid aan cultuur in deze coronacrisis lijkt hoog te zijn, maar er zijn (nog) geen gegevens beschikbaar. Zoals hiervoor is uiteengezet, wordt cultuur breed ondersteund vanuit de overheid. Particuliere giften aan cultuur zijn daar complementair aan. Overigens worden gevers er zelf niet fiscaal beter van, het geven aan cultuur is met de Geefwet fiscaal aantrekkelijker gemaakt.
Beslaglegging op compensatie door de Belastingdienst |
|
Henk Nijboer (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u reageren op de volgende casus? Ouders zijn aangemerkt als slachtoffer van de kinderopvangtoeslagaffaire. Medio juni is door de wsnp-rechter1 een schone lei afgegeven na drie jaar schuldsanering. In december geeft de bewindvoerder aan dat de nieuw te ontvangen compensatie dient te worden gebruikt om de openstaande boedelrekening te voldoen.
De ouders die geraakt zijn door de toeslagaffaire verdienen een schone lei, zodat zij zonder schulden en met geld uit de compensatie een nieuwe start kunnen verwezenlijken. Dat is de inzet van het kabinet. Het recht op compensatie volgt uit Wet hardheidsaanpassing Awir die op 7 juli 2020 in werking is getreden. Eén van de doelen van deze spoedwet is om de ouders die getroffen zijn door de kinderopvangtoeslag problematiek zo snel mogelijk tegemoet te komen.
Er zijn echter ouders op wie de wettelijk schuldsaneringsregeling (Wsnp: wettelijke schuldsanering natuurlijke personen) van toepassing was op het moment dat deze wet in werking trad. Wordt aan die ouders na afloop van de termijn van de schuldsaneringsregeling een tegemoetkoming uitgekeerd, dan geldt op basis van de Faillissementswet dat die tegemoetkoming alsnog onder het wsnp-beslag en daarmee de boedel valt. Alhoewel dat vanuit het perspectief van de schuldeiser logisch is,vindt het kabinet dit een onwenselijk effect voor de gedupeerde ouders.
Daarom ben ik in gesprek met schuldeisers en betrokken partijen om te komen tot een oplossing die recht doet aan de verschillende belangen.
De beoordeling van specifieke praktijksituaties is voorbehouden aan de bewindvoerder en aan de rechter. Ik kan slechts in algemene zin het volgende opmerken over de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna ook: wsnp). Op basis van de Faillissementswet (Fw) bestaat de boedel waaruit de boedelkosten moeten worden voldaan en waaruit de betrokken schuldeisers na afloop van de schuldsaneringsregeling voor zover mogelijk een uitkering ontvangen, uit de goederen die de schuldenaar heeft op het moment dat hij tot de schuldsaneringsregeling wordt toegelaten en de goederen die hij gedurende de termijn van die regeling verkrijgt. De termijn van de schuldsaneringsregeling bedraagt in beginsel drie jaar op basis van de Fw. Als de schuldenaar zijn wsnp-verplichtingen naar behoren nakomt, kan de rechter hem na verloop van deze termijn een «schone lei» verlenen op basis van de Fw. De bewindvoerder stelt vervolgens een zogenoemde slotuitdelingslijst op die de basis vormt voor de verdeling van de boedel onder schuldeisers. Verkrijgt de schuldenaar goederen na afloop van de genoemde termijn, dan vallen die in beginsel niet in de boedel. Dit geldt alleen niet voor baten die zijn vrijgekomen na afloop van de termijn van de schuldsaneringsregeling, maar die voortvloeien uit een aanspraak die gedurende die termijn is ontstaan. Die baten vallen dan alsnog onder het wsnp-beslag, zodat ten aanzien van deze baten de schuldsaneringsregeling niet is opgehouden te bestaan. De bewindvoerder kan – als behartiger van de belangen van de gezamenlijke schuldeisers – dan dus nog aanspraak maken op deze baten.
Op 7 juli 2020 is de Wet hardheidsaanpassing Awir in werking getreden. Eén van de doelen van deze spoedwet is om de ouders die getroffen zijn door de kinderopvangtoeslag problematiek zo snel mogelijk tegemoet te komen. Er zijn ouders op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing was op het moment dat deze wet in werking trad. Wordt aan die ouders na afloop van de termijn van de schuldsaneringsregeling een tegemoetkoming uitgekeerd, dan geldt op basis van de eerder genoemde bepalingen uit de Faillissementswet dat die tegemoetkoming alsnog onder het wsnp-beslag en daarmee de boedel valt.
Bent u voornemens een beslagverbod in te voeren voor compensatie die wordt uitgekeerd aan slachtoffers van de kinderopvangtoeslagaffaire, zodat alle gedupeerde ouders hun compensatie kunnen houden? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt alles in het werk gesteld om voor de ouders een oplossing te bewerkstelligen. Zoals ook toegelicht in de Vijfde voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag ben ik mede naar aanleiding van de Motie Omtzigt, in gesprek met publieke en private schuldeisers om te komen tot een oplossing voor de schulden van de gedupeerde ouders, waaronder ouders in een WSNP-traject. Publieke schuldeisers hebben reeds toegezegd dat zij de schulden van alle gedupeerde ouders, met uitzondering van schulden die voortvloeien uit ernstige fraude of strafrechtelijke feiten, zullen kwijtschelden.
In de gesprekken met private schuldeisers is ook aandacht voor de belangen van de private schuldeisers. Ik ben mij daarbij bewust van de door uw Kamer aangenomen motie Wilders, die oproept om indien nodig de schulden van private schuldeisers over te nemen. Voor ouders die na de kwijtscheldingen van de vorderingen van publieke schuldeisers nog openstaande schulden hebben, wordt onderzocht hoe zij hun compensatie alsnog zo veel mogelijk zelf kunnen behouden.
Indien een wsnp-rechter de schuldsanering na drie jaar beëindigt, kan de wsnp-bewindvoerder na die datum alsnog beslag leggen op de voorlopig toegekende compensatie? Zo ja, waaruit volgt dit, en acht u dit wenselijk?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord dat ik u eerder heb gegeven op vraag 1. Het kabinet vindt het onwenselijk als de compensatie niet (voor een groot deel) ten goede komt aan de gedupeerde zelf, maar is zich tegelijkertijd terdege bewust van de belangen en rechten van schuldeisers. Daarom streef ik in de gesprekken met schuldeisers en met organisaties als de Recofa en de Branchevereniging van WSNP Bewindvoerders (BBW) naar een oplossing die zowel recht doet aan de belangen van de gedupeerde ouders, als van deze schuldeisers.
Bent u bekend met signalen van personen van wie de wsnp-bewindvoerder beslag legt op de (voorlopig) toegekende compensatie? Wat doet u met die signalen?
Op dit moment zijn signalen van beslag door een WSNP-bewindvoerder na beëindiging van een WSNP mij niet bekend. Er zijn mij wel signalen bekend van een WSNP-traject waarbij de beëindiging wordt uitgesteld in verband met de mogelijke uitkering van de compensatie. Hierover verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van het lid Leijten.2
Klopt het dat de Belastingdienst heeft beloofd dat ouders het ontvangen bedrag niet hoeven terugbetalen? Hoe rijmt u dit met de mogelijkheid dat bewindvoerders beslag leggen op de compensatie om openstaande schulden – mogelijk ook aan de Belastingdienst – te betalen?
Ik heb toegezegd dat het compensatie bedrag niet teruggevorderd zal worden door de Belastingdienst. Daarnaast heb ik toegezegd alles in het werk te stellen zodat een nieuwe start kunnen maken zonder schulden, met behoud van een zo groot mogelijk deel van de compensatie. Hierover verwijs ik terug naar het antwoord vraag 2.
Welke gevolgen heeft het predicaat «opzet/grove schuld» in deze casussen voor de schuldsanering en eventuele beslaglegging?
Zoals aan u toegelicht in de feitelijke beantwoording op de POK, zijn uit de interne reconstructie ten behoeve van de Auditdienst Rijk (ADR) signalen naar voren gekomen dat de kwalificatie opzet/grove schuld doorwerking had op een verzoek tot een minnelijke schuldsaneringsregeling. Bij deze kwalificatie in combinatie met een of meer belastingaanslagen of toeslagterugvorderingen boven de 10.000 euro wees de Belastingdienst een minnelijk schuldsaneringstraject, zonder inhoudelijke toets, af blijkt uit een instructie.3 In deze gevallen werd de burger aangerekend verwijtbaar te hebben gehandeld dan wel niet te goeder trouw te zijn geweest. In hoeverre deze werkwijze zich heeft voorgedaan, hoe vaak en wat de gevolgen waren voorschuldenaren, onderzoekt de ADR.
Naast het niet tot stand komen van minnelijke schuldregelingen, kan de kwalificatie er ook toe hebben geleid dat gemeenten ouders geen toegang hebben verleend tot andere vormen van gemeentelijke schuldhulpverlening en dat daardoor ook niet kon worden gewerkt aan een oplossing voor hun schulden.
Op basis van de Fw kan de rechter een schuldenaar alleen toelaten tot de schuldsaneringsregeling als de schuldenaar – kort gezegd – te goeder trouw was bij het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden.
De kwalificatie opzet/grove schuld kon er dus toe leiden dat de schuldenaar ook bij een wettelijk schuldsaneringstraject niet toegelaten werd.
In de genoemde casus is de gedupeerde ouder toegelaten tot de wsnp. Dit betekent dat de rechter de ouder te goeder trouw heeft geacht, ondanks een eventuele opzet/grove schuld-kwalificatie.
De kwalificatie opzet/grove schuld is niet langer een criterium voor het toekennen van een betalingsregeling. Om de effecten van een eerdere kwalificatie weg te nemen zullen ouders aan wie dit in het verleden onterecht is gegeven, binnenkort een getuigschrift ontvangen waarin wordt verklaard dat er geen sprake is geweest van schuld of fraude. Ook zullen de instanties die betrokken zijn bij de hersteloperatie – zoals de branchevereniging voor schuldhulpverlening, sociaal bankieren en bewindvoering (NVVK), rechtspraak, gemeenten en kredietverstrekkers – op de hoogte worden gesteld van de uitgifte van het getuigschrift. Aan deze instanties wordt ook verzocht om de eventueel binnen hun registratie aangebrachte fraude labels te verwijderen.
Het bericht ‘ECB veroorzaakt twijfel over ‘groen’ en ‘bruin’ schuldpapier’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ECB veroorzaakt twijfel over «groen» en «bruin» schuldpapier»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat het steeds waarschijnlijker lijkt dat de Europese Centrale Bank (ECB) actief schuldpapier van «vervuilers» wil weren?
De Raad van Bestuur («Governing Council») van de Europese Centrale Bank (ECB) is op 23 januari 2020 gestart met een herziening van de monetaire beleidsstrategie. De ECB heeft aangegeven bij deze herziening ook te kijken naar de risico’s van klimaatverandering en hoe deze risico’s doorwerken naar het monetaire beleidskader. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de herziening.
Wat wordt verstaan onder «groene» obligaties en wat onder «bruine» obligaties? Wat wordt verstaan onder «vervuilers»?
Op dit moment ontbreekt nog een eenduidige definitie over wat groene obligaties zijn. In dat kader wordt er in de Europese Unie gewerkt aan een duurzame taxonomie. Deze taxonomie legt vast wat duurzame investeringen zijn en biedt daarmee duidelijkheid aan de markt. Het raamwerk is reeds eind 2019 overeengekomen.2 Op dit moment werkt de Commissie aan onderliggende gedelegeerde wetgeving die vastlegt aan welke criteria duurzame activiteiten moeten voldoen. Over de Nederlandse input op deze criteria bent u recent geïnformeerd.3 Deze uitwerking zal uiteindelijk gebeuren op zes terreinen, waaronder klimaatmitigatie en -adaptie, maar ook de bescherming van biodiversiteit. Op basis van deze taxonomie werkt de Europese Commissie op dit moment tevens een groene obligatiestandaard uit. Die standaard gaat de criteria vastleggen voor wanneer een obligatie het predicaat groen kan dragen. Naast deze standaard bestaan overigens reeds veel private standaarden. Zo baseert het kabinet zich voor wat betreft de groene investeringen die door de Nederlandse groene staatsobligatie worden gedekt op uitgaven uit de Rijksbegroting die op basis van de Green Bond Principles en het Climate Bond Initiative als groen aangemerkt kunnen worden. Zoals het kabinet aangaf in de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector» is het kabinet voornemens om een toekomstige uitgifte van een groene staatsobligatie te baseren op de EU Groene Obligatiestandaard.
Naast een definitie van groene activiteiten, is ook nog verder werk nodig naar een definitie van investeringen die milieudoelstellingen juist schaden. Zoals het kabinet aangaf in reactie op voornoemde initiatiefnota is mede dankzij de Nederlandse inzet afgesproken dat de Europese Commissie voor 31 december 2021 met een rapport komt over de wenselijkheid van een taxonomie voor economische activiteiten die het milieu schaden.4 Het kabinet acht hiervoor een verbreding van de taxonomie wenselijk en zal zich hier dan ook voor inzetten. Een algemene taxonomie kan financiële instellingen en toezichthouders namelijk helpen bij het in kaart brengen van duurzaamheidsrisico’s. Naast deze taxonomie werken financiële instellingen ook aan methodes om de onderliggende CO2-uitstoot van investeringen te meten. Die gegevens gebruiken zij om hun klimaatimpact te rapporteren, hierop te sturen, en fossiele investeringen af te bouwen.
Los van dat nog geen heldere definities en geen eenduidige methodes bestaan, ondernemen verschillende financiële instellingen initiatieven om activiteiten waarvan duidelijk is dat deze milieudoelstellingen schaden af te bouwen. Zo hebben Nederlandse financiële instellingen plannen gemaakt voor de vergroening van hun hypotheekportefeuille (bijvoorbeeld via een energielabel-doelstelling), het vergroenen van beleggingsportefeuilles, of de geleidelijke uitfasering van kolen-, olie-, of gasinvesteringen. Dit zullen zij in het kader van hun commitment aan het klimaatakkoord in toenemende mate gaan doen.5 Tegelijkertijd ben ik van mening dat aanvullende definities deze positieve beweging verder kunnen stimuleren.
Wat kunnen de gevolgen van een dergelijke lijn van de ECB zijn?
De ECB herziet momenteel haar monetaire strategie. De afronding van de herziening is voorzien in de tweede helft van 2021. Een onderdeel van de herziening is de vraag waar en hoe het probleem van de klimaatverandering en de bestrijding ervan het monetair beleid kunnen beïnvloeden.
Als de ECB in de uitvoering van haar monetaire beleid zal kiezen om te differentiëren tussen groene en niet groene obligaties ligt het voor de hand dat zij bijvoorbeeld aan zal gaan sluiten bij de EU taxonomie voor duurzame activiteiten. Die taxonomie, en de verwachte daaruit volgende Europese Groene Obligatiestandaard, zullen het mogelijk maken om duurzame activa te identificeren. Directieleden van de ECB hebben uitgesproken voorstander te zijn van een verbreding van de taxonomie waarbij ook vervuilende obligaties duidelijk worden geïdentificeerd6. Daarnaast zou de ECB rapportages over CO2-uitstoot door bedrijven als voorwaarden in het aankoopprogramma kunnen meenemen. Dit bevordert de transparantie rond klimaatrisico’s.7
Als de ECB zou besluiten om te gaan differentiëren op basis van een dergelijke taxonomie kan het gevolg zijn dat er meer duurzame activa worden aangekocht. De ECB bezit momenteel al circa 20 procent van de «groene» obligaties die voldoen aan de kredietwaardigheidseisen van het opkoopprogramma van de ECB.8
De overweging om te differentiëren tussen duurzame en minder duurzame activa is onderdeel van de discussies bij de herziening van de monetaire beleidsstrategie.
Op basis van welk mandaat of in het kader van welke passage in het Verdrag heeft de ECB de mogelijkheid om een dergelijke beleidslijn in te zetten?
Het mandaat van de ECB is vastgelegd in de EU-verdragen. Hierin is opgenomen dat het hoofddoel van het Europees Stelsel van Centrale banken (ESCB) – bestaande uit de ECB en de nationale centrale banken – het handhaven van prijsstabiliteit is (artikel 127(1) van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)). Onverminderd dit doel dient de ECB het algemene economische beleid in de Unie te ondersteunen om zodoende bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie zoals die omschreven zijn in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). In dat kader kan de ECB besluiten ook te kijken naar duurzaamheidsaspecten.9 De ECB beschikt over beleidsvrijheid om invulling te geven aan dit mandaat binnen de verdragsrechtelijke kaders.
Ik ben voorstander van groen beleggen, maar ik vind het niet aan de ECB om zich met politieke zaken te bemoeien, in hoeverre bent u het daarmee eens? Waar ligt de grens wat u betreft?
De ECB dient zich te houden aan het mandaat zoals vastgelegd in de EU-verdragen. Daarnaast beschikt de ECB over beleidsvrijheid om invulling te geven aan dit mandaat binnen de verdragsrechtelijke kaders. Dat zijn de grenzen waarbinnen de ECB dient te opereren.
De president van de ECB, Christine Lagarde, heeft afgelopen december aangegeven dat ze het niet als de taak van de ECB ziet om een duurzame taxonomie op te zetten.10 Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, wordt in Europees verband gewerkt aan een duurzame taxonomie. Op dit moment werkt de Commissie aan onderliggende gedelegeerde wetgeving die vastlegt aan welke criteria duurzame activiteiten moeten voldoen.
Een jaar geleden (in januari 2020) is de ECB gestart met herziening van haar monetaire beleidsstrategie. De Raad van Bestuur zal inventariseren hoe de monetaire beleidsstrategie in de loop der jaren heeft bijgedragen aan het vervullen van het mandaat van de ECB. Daarbij zal de ECB ook kijken naar duurzaamheidsvraagstukken. Het kabinet is voorstander van de verduurzaming van de financiële sector, zoals ook uitgebreider is weergegeven in de Kabinetsreactie op de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand: verduurzaming van de financiële sector».11 Het kabinet vindt het zodoende een positieve ontwikkeling dat de ECB haar beleid op dit vlak tegen het licht houdt. Het kabinet wacht de uitkomst van de herziening af.
Bent u bijvoorbeeld van mening dat de ECB zou moeten bepalen of kernenergie of biomassa wel of niet groen is? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met het artikel «Taking stock of the Eurosystem’s asset purchase programme after the end of net asset purchases»2, waarin onder meer wordt ingegaan op marktneutraliteit? Wat vindt u daarvan?
Ik ben bekend met het artikel. De ECB noemt in het artikel een voorbeeld van enkele neveneffecten die de ECB wilt voorkomen zoals het in stand houden van het prijsmechanisme op markten te en het voorkomen van verstoringen in de marktliquiditeit.
Ik ben van mening dat de ECB bij de uitvoering van het monetair beleid binnen de kaders van het verdrag dient te opereren, inclusief het beginsel van een openmarkteconomie met vrije mededinging zoals vastgelegd in artikel 127 van het VWEU. Daarbij beschikt de ECB over beleidsvrijheid om binnen de kaders van het verdrag in onafhankelijkheid een afweging te maken over de taken en verplichtingen die hieruit voortvloeien.
De ECB acht daarbij momenteel het principe van marktneutraliteit het meest geschikte concept om enerzijds een effectieve uitvoering van het monetair beleid te garanderen en anderzijds het beginsel van een openmarkteconomie te respecteren14.
Bent u het eens met de insteek van de ECB in dit artikel dat impact op relatieve prijzen en onbedoelde neveneffecten op de marktwerking tot een minimum beperkt moet worden door ECB-programma’s? Zo nee, waarom niet? Op welke onbedoelde neveneffecten wordt gedoeld door de ECB?3
Zie antwoord vraag 8.
Waarom zou de ECB het principe van marktneutraliteit los willen laten? Deelt u de mening dat het principe van «marktneutraliteit» dat de ECB hanteert bij het opkopen behouden moet blijven? Zo nee, waarom niet?
De overweging van het afwijken van het principe van marktneutraliteit is onderdeel van de discussies in kader van de strategieherziening van de ECB. Enerzijds wordt door sommige leden van de Raad van Bestuur betoogd dat er momenteel sprake is van marktfalen, vanwege onvoldoende transparantie van de kredietrisico’s als gevolg van vervuilende activiteiten. Het feit dat overheden zich hebben gecommitteerd aan de transitie naar een CO2-neutrale economie impliceert volgens deze leden een grote verschuiving in economische waarderingen. Door het gebrek aan vergelijkbare en transparante informatie, overschatten financiële markten volgens hen de toekomstige opbrengsten uit CO2-intensieve activa, waardoor geen optimale kapitaalallocatie tot stand komt. Zonder te differentiëren tussen vervuilende en minder vervuilende activa zou de ECB dan meer kredietrisico kunnen lopen15. Anderzijds wordt door andere leden beargumenteerd dat het niet een taak van de ECB is om marktverstoringen tegen te gaan en daarom het principe van marktneutraliteit moet worden gehandhaafd16. De ECB zal bij de herziening van de monetaire beleidsstrategie hierover in onafhankelijkheid discussie voeren. Het is niet aan mij om vooruit te lopen op mogelijke uitkomsten van de herziening.
Deelt u de mening dat als het gaat om CO2-uitstoot aanpakken dit door wet-en regelgeving moet gebeuren en door democratisch gekozenen? Zo nee, waarom niet?
Door wet- en regelgeving kan beleid worden ingevoerd om de CO2-uitstoot aan te pakken. Hiertoe zijn afspraken gemaakt in mondiaal verband, zoals het klimaatakkoord van Parijs. Daarnaast zijn in de Europese Raad afspraken gemaakt over broeikasgasreductie in de Europese Unie, waarbij wordt gestreefd naar klimaatneutraliteit in 2050 en een reductie van tenminste 55% van de uitstoot van broeikasgassen in 2030. Deze doelen zullen nog worden vastgelegd in de Europese klimaatwet, waarover de Raad en het Europees parlement samen beslissen. Voor de realisatie van deze EU-doelen is onderliggende sectorale wet- en regelgeving, zoals bijvoorbeeld het emissiehandelssysteem (ETS), van belang.
Zoals in het antwoord op vraag 5 is weergegeven, kan de ECB in het kader van het mandaat zoals vastgelegd in de EU-verdragen besluiten om ook te kijken naar duurzaamheidsaspecten. Onverminderd het hoofddoel van prijsstabiliteit dient de ECB het algemene economische beleid in de Unie te ondersteunen om zodoende bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie zoals die omschreven zijn in artikel 3 van het VEU.
Wat is de stand van zaken van de ECB’s strategische evaluatie van de strategie voor haar monetaire beleid? Wordt de conclusie van de evaluatie naar verwachting nog steeds mid-2021 gepubliceerd? Wanneer en hoe informeert u daarover de Kamer?
De ECB heeft aangegeven te verwachten dat de strategieherziening in de tweede helft van 2021 wordt afgerond. Naar verwachting zal de ECB na afronding van de strategieherziening een rapport met de uitkomsten van de herziening publiceren. Ik zal dit rapport naar de Kamer sturen wanneer het beschikbaar is.
Conservatrix |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat uw ambtsvoorganger, dhr. Dijsselbloem, in 2017 aan de Kamer schreef dat Trier Holding BV, die de aandelen van Conservatrix voor het symbolische bedrag van 1 euro kreeg, zou zorgen voor een kapitaalversterking van 88 miljoen euro?1
Ja.
Was en is de afspraak tot kapitaalstorting juridisch afdwingbaar?
De aandelen Conservatrix zijn op 15 mei 2017 overgegaan naar Trier Holding BV (Trier) door goedkeuring van het zogenoemde «overdrachtsplan» door de rechtbank. De voorwaarden waaronder de aandelen van Conservatrix in 2017 zijn overgaan naar Trier waren uitgewerkt in een eenzijdige verklaring van Trier, de zogenaamde «confirmation letter to the Dutch Central Bank for the transfer of the shares in Nederlandsche Algemeene Maatschappij van Levensverzekering «Conservatrix» N.V.» dat, tezamen met het verzoekschrift aan de rechtbank, het overdrachtsplan vormde. Deze confirmation letter is een juridisch bindend document waarin de afspraken zijn vastgelegd tussen DNB en Trier. Daarbij is tevens voorzien in een procedure om zo nodig nakoming af te dwingen. In die confirmation letter was vastgelegd dat Trier zich committeert aan een kapitaalversterking bij Conservatrix conform de afspraken die daarover met DNB waren gemaakt. Deze afspraken hielden in dat Trier het kapitaal van Conservatrix op het moment van de overdracht van de aandelen zodanig zou versterken dat de solvabiliteitsratio van Conservatrix ten minste 135% bedraagt. Trier zou bovendien zorgdragen dat Conservatrix een minimum solvabiliteitsratio zou behouden van 135%.
Kunt u aangeven wanneer welke stortingen gedaan zijn en op welke wijze De Nederlandsche Bank (DNB) en de Minister van Financiën actie ondernomen hebben?
Uit het feitenrelaas van DNB dat ik bij mijn brief van 9 december 2020 aan de Tweede Kamer over het faillissement van Conservatrix heb gevoegd, blijkt dat de kapitaalversterking door Trier na de overdracht twee elementen kende. Ten eerste werd een herverzekering gesloten ten aanzien van een deel van de portefeuille van Conservatrix met Colorado Bankers Life Insurance Company (CBL). Daarbij werd een onderpand gestort op een apart trustaccount, tot zekerheid van de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de herverzekering door CBL jegens Conservatrix. Met deze herverzekering werd het risico van een deel van de verzekeringsverplichtingen van Conservatrix aan CBL overgedragen. Door de herverzekering daalden de solvabiliteitseisen voor Conservatrix. Deze herverzekering deed geen afbreuk aan de verplichtingen van Conservatrix jegens de polishouders. Ten tweede vond een directe kapitaalinjectie van EUR ca 18 miljoen in Conservatrix plaats.
Beide elementen van de afgesproken kapitaalversterking zijn na de overdracht conform de afspraken van DNB door Trier uitgevoerd en leidden tot een solvabiliteitsratio van 188% per eind 2017. Door de herverzekering en de kapitaalinjectie, herstelde de financiële positie van Conservatrix en bevond haar solvabiliteitspositie zich weer boven de wettelijke norm.
Uit het feitenrelaas blijkt dat zich na 2017 een aantal ontwikkelingen heeft voorgedaan waardoor de solvabiliteit van Conservatrix echter opnieuw sterk verslechterde, in het bijzonder de situatie bij CBL, waarbij Conservatrix een deel van de verzekeringsverplichtingen had herverzekerd.
Zoals hierboven al is genoemd, had Trier zich in 2017 verbonden aan het behoud door Conservatrix van een minimale solvabiliteitsratio van 135%. Uit het feitenrelaas blijkt dat zowel Conservatrix als DNB Trier meerdere keren hebben gewezen op de bijstortverplichting. Trier gaf vervolgens herhaaldelijk te kennen hieraan niet te willen voldoen, zo blijkt uit het feitenrelaas. Vervolgens is Conservatrix in december 2019 een (juridische) procedure gestart gericht op een veroordeling tot nakoming van de bijstortverplichting. Die procedure heeft echter tot op heden niet in een storting door de aandeelhouder geresulteerd.
Kunt u het overdrachtsplan aan de Kamer doen toekomen en kunt u aangeven onder welke precieze voorwaarden DNB en de Minister van Financiën akkoord zijn gegaan en kunt u de documenten over die toestemming openbaar maken?
Het overdrachtsplan, in de zin van artikel 3:159c van de Wet op het financieel toezicht (vervallen op 01 januari 2019), bestond, zoals hiervoor is opgemerkt, uit de eerdergenoemde confirmation letter en het verzoekschrift van DNB aan de rechtbank. In de confirmation letter zijn de precieze voorwaarden opgenomen waaronder Trier de aandelen Conservatrix zou verwerven en een en ander is nader toegelicht in het verzoekschrift.
Bij het verstrekken van documenten ten aanzien van financiële ondernemingen en het toezicht van DNB is van belang dat de Wet op het financieel toezicht een zeer stringent geheimhoudingsregime kent dat openbaarmaking of verspreiding van toezichtvertrouwelijke informatie in beginsel verbiedt. Deze geheimhoudingsplicht geldt niet alleen voor de toezichthouder, maar ook voor de Minister. De bovengenoemde documenten bevatten in grote mate dergelijke toezichtvertrouwelijke informatie.
Ik heb om die reden advies gevraagd aan de Landsadvocaat over de mogelijkheden om, gegeven deze geheimhoudingsverplichting, de gevraagde documenten toch te kunnen verstrekken. De Landsadvocaat concludeert, kort gezegd, dat de geheimhoudingsplicht op grond van de Wet op het financieel toezicht enerzijds en het onderhavige verzoek op grond van artikel 68 van de Grondwet anderzijds noopt tot een afweging ten aanzien van de gevraagde documenten. Bij die afweging gaat het dan om de belangen die met geheimhouding worden gediend zoals het goede functioneren van het toezicht door een open informatie-uitwisseling tussen toezichthouder en onder toezicht staande instellingen en de belangen van betrokkenen enerzijds en het belang van het goed kunnen uitoefenen van de controlefunctie van het parlement door het verstrekken van de inlichtingen anderzijds. De Landsadvocaat geeft in overweging dat vertrouwelijke verstrekking een manier kan zijn om recht te doen aan beide belangen
In het licht van deze vereiste belangenafweging, en in het bijzonder vanwege het feit dat deze documenten onderdeel uitmaken van lopende juridische procedures, verstrek ik deze informatie vertrouwelijk ter inzage aan uw Kamer2. Ik wil daarbij in het bijzonder voorkomen dat openbaarmaking van deze documenten de genoemde procedures beïnvloedt, hetgeen vervolgens voor de polishouders nadelige gevolgen kan hebben.
Op grond van de wet diende DNB een verzoek aan de rechtbank tot toepassing van de overdrachtsregeling te doen «in overeenstemming met de Minister van Financiën. » In de wet was destijds voorzien in betrokkenheid van de Minister in verband met het feit dat de aandeelhouders wier aandelen door goedkeuring van het overdrachtsplan werden overgedragen bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam konden verzoeken om een schadeloosstelling ten laste van de Minister van Financiën. DNB was verantwoordelijk voor het opstellen van het overdrachtsplan en daarmee voor de voorwaarden waaronder de aandelen aan een nieuwe eigenaar zouden worden overgedragen. Mijn ambtsvoorganger heeft in verband met de overdracht aan Trier het verzoekschrift en de confirmation letter van DNB ontvangen. Dit ter beoordeling van de voorgenomen overdracht in het licht van een mogelijke schadeloosstelling door de voormalige aandeelhouders.
Mijn ambtsvoorganger heeft op basis van die documenten en een analyse van de stand van zaken bij de onderneming en (de afwezigheid van) mogelijke alternatieven aangegeven dat het verzoek tot toepassing van de overdrachtsregeling in overeenstemming met de Minister van Financiën kon worden gedaan. Ik voeg de briefwisseling tussen DNB en mijn ambtsvoorganger dienaangaande bij.3
Kunt u aangeven wanneer en met hoeveel Trier het kapitaal van Conservatrix versterkt heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze hadden DNB en de Minister van Financiën waarborgen ingebouwd zodat het geld juridisch niet ondergebracht zou worden in een belastingparadijs zoals Barbados?
Na de overdracht van Conservatrix aan Trier in 2017 was er voor de Minister van Financiën ten aanzien van Conservatrix geen rol meer. Conservatrix was onderworpen aan het toezicht van DNB. De Minister van Financiën heeft in beginsel geen taak of bevoegdheid ten aanzien van individuele ondernemingen.4
Zoals blijkt uit het feitenrelaas van DNB, bracht CBL in 2018 een deel van de door Conservatrix bij CBL herverzekerde portefeuille onder bij de Bankers Reinsurance Group Limited (BRG), door middel van een zogenoemde retrocessie. Bij een retrocessie worden (bepaalde) herverzekerde verplichtingen weer herverzekerd bij een andere verzekeraar. Een retrocessie is een vorm van risico-overdracht; het kapitaal blijft op de balans van de verzekeraar. In dit geval werd het risico van CBL aan herverzekeraar BRG overgedragen; de activa die waren verbonden aan de risico-overdracht bleven op de balans van CBL staan. BRG was, net als Trier, onderdeel van de toenmalige Eli Global groep (thans Global Growth) en gevestigd op Barbados.
Uit het feitenrelaas blijkt vervolgens dat DNB als toezichthouder direct toen zij kennis had genomen van deze overeenkomst, Conservatrix heeft verzocht om een analyse van de risico’s van de transactie, onder meer voor de polishouders. Uit de analyse die Conservatrix aan DNB verstrekte bleek, zo blijkt uit het feitenrelaas, dat door de retrosessie de bestaande afspraken tussen Conservatrix en CBL niet werden aangetast. Ook het door CBL ingebrachte onderpand ten behoeve van het herverzekeringscontract wijzigde niet. Derhalve werd de financiële positie van Conservatrix niet direct geraakt doordat de herverzekerde portefeuille deels bij BRG werd ondergebracht, aldus DNB.
Overigens zal de evaluatie die ik heb aangekondigd zich ook richten op de gang van zaken met betrekking tot overdracht van een deel van de herverzekeringsverplichtingen aan CBL en de retrocessie-overeenkomst tussen CBL en BRG.
Welke actie hebben DNB en het Ministerie van Financiën ondernomen toen delen van het vermogen feitelijk aan goed toezicht onttrokken werden?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn er geen voorwaarden gesteld door DNB om de gelden onder te brengen in een solide jurisdictie? En indien er wel voorwaarden zijn gesteld, welke zijn dat dan? En wat is in dat geval uw verklaring dat deze niet hebben gefunctioneerd?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u gezien dat DNB in december aan u geschreven heeft: «Ten slotte zal in uw opdracht en in opdracht van de raad van commissarissen van DNB, een externe evaluatie worden gedaan van onder meer de toepassing van het wettelijk kader, het proces van besluitvorming en de uitgangspunten en het beleid van DNB en uw ministerie vanaf de overdracht van Conservatrix aan Trier Holding»?2
Ja.
Kunt u in overleg treden met DNB en hen verzoeken dit onderzoek uit te breiden en in 2014 in te laten gaan, zodat ook de totstandkoming van de afspraken rond de overdracht aan Trier en de instemming die daarvoor gegeven is door DNB en de Minister van Financiën, meegenomen worden?
Het is van groot belang om de gebeurtenissen zorgvuldig te laten evalueren. Ik heb daarom in mijn eerdergenoemde brief aangekondigd dat in opdracht van mij en de raad van commissarissen van DNB een onafhankelijke evaluatie zal worden uitgevoerd naar de gang van zaken in de periode vanaf de overdracht van Conservatrix aan Trier tot aan het faillissement. Daarbij zal het handelen van DNB, van het ministerie en de toereikendheid en effectiviteit van het wettelijk kader worden geëvalueerd.
Ik merk daarbij op dat de aanloop naar de overdracht van Conservatrix in mei 2017 vanzelfsprekend onderdeel zal zijn van de onderzoeksopdracht die aan de onafhankelijke deskundigen zal worden gegeven. Daar valt dus ook onder de afwegingen die hebben geleid tot het besluit om Conservatrix over te dragen aan Trier. Daarbij geldt voorts dat DNB en ik, als opdrachtgevers van de onafhankelijke evaluatie, de opdrachtnemers alle ruimte zullen geven om datgene te onderzoeken waarvan zij van oordeel zijn dat dat in hun onderzoek zou moeten worden betrokken.
Zoals ik in mijn brief over het faillissement van Conservatrix al heb opgemerkt zal ik de Kamer nader informeren over de opzet en de keuze voor de personen die dit onderzoek zullen uitvoeren. De Kamer kan dan beoordelen of de opdracht voldoende ruim in de tijd en voldoende specifiek is en voldoende onafhankelijk zal worden uitgevoerd.
Kunt u de opdracht van dat onderzoek aan de Kamer doen toekomen, zodat de Kamer kan beoordelen of de opdracht voldoende ruim (in de tijd) is en voldoende specifiek (in de vraagstelling) is en volstrekt onafhankelijk door de keuze van de uitvoerder?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ‘Voorstel: “Track & Trace” voor de Belastingdienst’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Voorstel: «Track & Trace» voor de Belastingdienst»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Herkent u zich in de situatie dat met enige regelmaat stukken naar de Belastingdienst worden gestuurd en daar wel aankomen maar vervolgens onvindbaar zijn of dat het lange tijd duurt voordat een contactpersoon wordt gekoppeld aan een vraag van een belastingplichtige? Zo nee, waar baseert u dat op en wilt u daarmee ook reageren op de in het artikel aangehaalde opinie?
Ja, deze voorbeelden zijn helaas bekend. Ik ben mij bewust van de impact bij burgers, bedrijven en intermediairs wanneer een poststuk zoekraakt of vertraagd is. Ik zie de noodzaak van en ben bereid om te investeren in een breed toepasbare oplossing bij de Belastingdienst.
Heeft u kennisgenomen van de verschillende enquêtes onder leden van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) en het Register Belastingadviseurs (RB) die keer op keer uitwijzen dat de bereikbaarheid van de Belastingdienst niet voldoende is, waarbij de grootste ergernis is dat brieven niet aankomen of zoekraken, onduidelijk is door wie de brieven behandeld worden en er niet altijd duidelijkheid is over de afhandeltermijnen?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat de onduidelijkheid over onvindbare stukken zowel aan de kant van de klant als van de Belastingdienst onnodig veel tijd en capaciteit kost? Zo nee, waar baseert u dat op?
Ja, die mening deel ik.
Heeft u wel eens gesprekken gevoerd met particuliere bedrijven waar «track & trace» een belangrijk onderdeel van de bedrijfsvoering is en waarbij klanten (zowel particulier als zakelijk) een bestelling of andere dienstverlening precies kunnen volgen? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst voert gesprekken met externe partijen over een systeem als track & trace. Momenteel loopt er onderzoek binnen de Belastingdienst naar de verdere mogelijkheden van een systeem als track & trace. In het tweede kwartaal worden de resultaten van het onderzoek met uw Kamer gedeeld.
Deelt u de mening dat een «track & trace» bij de Belastingdienst een zeer werkbaar en efficiënt middel kan zijn om procedures en afhandeling te bespoedigen en de doorlooptijden kan verminderen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat een systeem als track & trace bij de Belastingdienst kan bijdragen aan een ordentelijke stukkenstroom en daarmee procedures en afhandeling te bespoedigen. Ik acht het van groot belang dat stukken tijdig worden behandeld. In de massaliteit van de stukkenstroom bij de Belastingdienst gaat percentueel en in aantallen verreweg het meeste goed. Maar ook om het laatste deel dat niet goed gaat te verbeteren, lopen er diverse trajecten.
Bent u bereid om een systeem van «track & trace» te introduceren, te beginnen met een tweetal pilots, waarbij een pilot is gericht op het onderdeel particulier en een pilot op het onderdeel zakelijk, bijvoorbeeld «vooroverleg mkb»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer voor het verkiezingsreces informeren over de opzet van de pilots?
Zoals in mijn vorige antwoord aangegeven: er lopen verschillende trajecten binnen de Belastingdienst die de mogelijkheden onderzoeken voor het invoeren van een systeem als track & trace en het uitbreiden van bestaande functionaliteiten om stukken te volgen. Ik neem uw voorstel voor het uitvoeren van deze pilots mee in de planvorming.
Dividenduitkering van een Finse bank |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Finse bank daagt met dividenduitkering Frankfurt en eigen toezichthouder uit»?1
Ja.
Klopt het dat de Finse bank Alandsbanken 59 procent van de winst over 2019 uitkeert aan aandeelhouders?
Uit mediaberichtgeving maak ik op dat Alandsbanken hiertoe heeft besloten en hierover in gesprek zal gaan met de Finse toezichthouder. De voortgang of uitkomst van deze gesprekken is mij niet bekend.
Klopt het dat zowel de Europese Centrale Bank (ECB) als de Finse toezichthouder adviseert op dit moment geen dividenduitkeringen te doen?
De Europese Centrale Bank (ECB) heeft de grote banken die direct onder haar toezicht vallen opgeroepen om, gegeven de voortdurende onzekerheid over de impact van COVID-19, zich te onthouden van het uitkeren van dividend, of uitkering sterk te beperken tot 30 september 2021. Hierbij verzoekt de ECB om uitkering van dividend en het terugkopen van aandelen in ieder geval te beperken tot maximaal 15% van de winst over 2019–2020 en niet hoger dan 20 basispunten van het kernkapitaal (CET1). Indien banken toch dividend willen uitkeren moeten zij winstgevend zijn en een solide kapitaalbuffer in het vooruitzicht hebben. Van deze banken wordt verwacht dat zij in overleg treden met de toezichthouder voordat tot eventuele dividendbetaling wordt overgegaan. Zowel de Finse toezichthouder als DNB achten deze aanbeveling ook van toepassing op minder significante instellingen, die onder direct toezicht van de nationale toezichthouder vallen.
Is het toegestaan dat banken niet luisteren naar instructies of adviezen van de toezichthouder?
Het betreft een aanbeveling van de ECB met een dringend advies aan de bankensector. Toezichthouders verwachten dat instellingen het advies volgen, maar dit is niet juridisch afdwingbaar.
Bent u bereid deze kwestie tijdens de komende vergadering van de Eurogroep aan te kaarten?
De ECB heeft een duidelijke aanbeveling gedaan ten aanzien van dividenduitkeringen. Indien de bank dividend uit wil keren dient een bank in overleg te treden met de toezichthouder. Uit berichtgeving blijkt dat de toezichthouder met de bank om tafel zal gaan. De Finse toezichthouder onderschrijft de aanbeveling van de ECB en ik verwacht dan ook dat het voornemen van de Finse bank kritisch wordt getoetst door de Finse toezichthouder.
Bent u bereid te inventariseren welke aanpassingen in de (Europese) wetgeving er nodig zijn om dividendverboden dwingend op te kunnen leggen?
De toezichthouders kunnen onder bepaalde omstandigheden, waarin een instelling niet aan haar prudentiële (kapitaal) verplichtingen kan voldoen, een verbod opleggen aan individuele instellingen. Zij zijn ook het best in staat om de stand van banken te beoordelen.
Bent u het ermee eens dat dividenduitkeringen ten koste gaan van het kapitaal, waardoor banken eerder in de problemen kunnen komen en minder buffers hebben om tegenvallers op te vangen?
Gezien de onzekerheid over hoe de pandemie zich zal ontwikkelen en de risico’s die ontstaan op de bankbalansen acht ik het verstandig dat de toezichthouders oproepen tot het sterk beperken van dividenduitkering en van het terugkopen van aandelen. In de huidige context is het van belang dat kapitaal wordt ingezet waar dit de grootste bijdrage levert aan economisch herstel. Een gezonde kapitalisatie van banken is van groot belang om eventuele verliezen te kunnen opvangen en kredietverlening in stand te houden. Gezien de variëteit in de sector hoeft het echter niet verkeerd te zijn om enig maatwerk toe te passen voor gezonde banken die winstgevend zijn en een robuuste kapitaalontwikkeling hebben.
Bent u het ermee eens dat de economische toekomst onzeker is en een gezonde kapitalisatie van banken cruciaal is om additionele economische schade te voorkomen? Deelt u de opvatting dat dividendverboden op dit moment getuigen van verstandig macro-economisch beleid?
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat een slecht gekapitaliseerde bank een grote doorwerking heeft op de reële economie, o.a. doordat ondernemers in kredieten kunnen worden afgeknepen in een toch al economisch moeilijke tijd?
Een slecht gekapitaliseerde bankensector is minder goed in staat om eventuele verliezen op te vangen en tegelijkertijd te voorzien in haar functie als kredietverlener. In de afgelopen jaren zijn belangrijke stappen gezet om ervoor te zorgen dat banken voldoende gekapitaliseerd zijn. Hierover informeerde ik de Kamer middels de risicoreductiebrief van 20 november jl.2 Banken kunnen hierdoor voorzien in hun belangrijke functie van kredietverlener, ook in deze economisch moeilijke tijd. Dit komt ook naar voren uit de cijfers van de NVB. Banken hebben sinds de coronacrisis ruim 42.000 nieuwe financieringen verstrekt aan bedrijven (ruim 29,9 miljard euro), waarvan circa 6500 financieringen met een overheidsgarantie. Uit deze data blijkt dat banken ook in een economisch moeilijke tijd in staat waren om bedrijven en consumenten te ondersteunen met extra financiering.3
Zijn er Nederlandse banken die overwegen zich niet aan de aanbevelingen van de ECB of De Nederlandsche Bank (DNB) te houden of daarmee dreigen? Zo ja, wat doet u om dat te voorkomen?
Ik heb geen signalen dat Nederlandse banken zich niet aan de aanbevelingen van de ECB of DNB houden.
De betrokkenheid van de minister-president bij de compensatieregeling voor gedupeerden van de toeslagenaffaire |
|
Renske Leijten |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich dat u mij bij brief van de Staatssecretaris van 3 november 2020 liet weten dat de Minister-President weliswaar in een organogram over de crisisorganisatie Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) staat, maar dat de Staatssecretaris de enige bewindspersoon is in het strategisch crisisteam (SCT)?1
Ja dat herinner ik mij.
Waarom heeft u niet vermeld dat de gemelde structuur voor een Bewindsliedenoverleg (BWO) in het verleden wel bijeen is gekomen, in ieder geval als het gaat om de voorbereiding en de vormgeving van de compensatieregeling?2 3
In de beginfase zijn in februari en maart enkele overleggen op politiek niveau gevoerd in de aanloop naar de kabinetsreactie waarbij ook de Minister-President aanwezig was. Na verzending van de kabinetsreactie op 13 maart hebben deze niet meer plaatsgevonden en werd het verder indien noodzakelijk in de ministerraad besproken.
Hoe vaak is dit BWO bijeengekomen en wie waren daarbij aanwezig?
Dit BWO met als onderwerp «mogelijke scenario’s compensatieregeling» is driemaal bijeengekomen. Op 13 februari 2020 is dit BWO bijeengekomen in aanwezigheid van de Minister-President, de Minister van Financiën, de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane, de Staatssecretaris van SZW, en de Minister van M&W (portefeuille Minister BZK). De Minister van VWS was uitgenodigd maar niet aanwezig. Op 5 maart is dit BWO bijeengekomen in aanwezigheid van de Minister-President, de Minister van Financiën, de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane en de Minister van SZW. De Minister van BZK werd hoogambtelijk vervangen, de Minister van VWS was niet aanwezig. Op 10 maart is dit BWO bijeengekomen in aanwezigheid van de Minister van Financiën, de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane, de Staatssecretaris van SZW en de Minister van SZW. De Minister-President en de Minister van M&W werden hoogambtelijk vervangen. De aanwezige bewindspersonen werden alle keren ambtelijk ondersteund.
Kunt u van alle overleggen de voorbereidende notities, bespreeknotities, agenda’s en besluiten per ommegaande ongelakt naar de Kamer sturen?
In de bijlage4 treft u:
Er zijn geen agenda’s of besluitenlijsten aangetroffen. Indien er nog aanvullende stukken worden aangetroffen zal ik u deze doen toekomen bij een aankomende VGR Toeslagen. Tevens zullen deze stukken worden toegevoegd op http://informatiepuntkinderopvangtoeslag.rijksoverheid.nl. Namen van ambtenaren onder het niveau van directeur zijn hierbij niet zichtbaar gemaakt.
Waarom zijn bij het openbaar maken van documenten op 11 december 2020, naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), aantekeningen van bewindspersonen en hele passages op de notities gelakt, telkens onder verwijzing naar artikel 11.1 van de Wob? Dit betreft toch voorbereiding op besluitvorming, waarmee het inroepen van de persoonlijke beleidsopvatting totaal ongepast is?
De Wet openbaarheid van bestuur geeft aan dat passages van documenten openbaar moeten worden gemaakt, tenzij er een uitzonderingrond voor is. Artikel 11, eerste lid, van de Wob bepaalt dat persoonlijke beleidsopvatting ten behoeve van intern beraad worden uitgezonderd van openbaarmaking. Het is Rijksbreed beleid op dat moment was om dat ook te toetsen met betrekking tot de aantekeningen van een bewindspersoon.
Kunt u aangeven wat de op 28 februari 2020 door u «gekozen lijn» is geweest?4
Op 28 februari heb ik bij een interne bespreking met ambtenaren aangegeven dat ik in het bewindsliedenoverleg van 5 maart 2020 een beleidslijn voor wilde leggen, waarover – onder voorbehoud van het rapport van de AUT – op 5 maart besluitvorming kon plaatsvinden. Deze beleidslijn staat beschreven in de notitie waar het lid Leijten in deze vraag naar verwijst (onder het kopje «Kern: voorgestelde beleidslijn»). De hoofdlijnen van deze beleidslijn waren:
Naast de financiële compensatie werd ook begeleiding voor ouders voorgesteld, om hen te helpen hun leven weer op de rit te krijgen.
Klopt het dat u beiden, alsmede de (andere) Staatssecretaris van Financiën die verantwoordelijk is voor de Belastingdienst, op 10 februari 2020 op de hoogte was dat er ook gedupeerden waren buiten de kinderopvangtoeslag? Zo ja, waarom is dit pas na de verhoren van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) gemeld aan de Kamer?5
Op dat moment was duidelijk dat er mogelijk ook gedupeerden buiten de kinderopvangtoeslag waren. In het eindadvies van de AUT van 12 maart 2020 is dit bevestigd. In de kabinetsreactie op het rapport van de ADR en AUT van 13 maart 2020 is melding gemaakt dat beide onderzoeken hebben geconstateerd dat bij CAF onderzoeken ook andere toeslagen waren betrokken. Bij brief van 25 mei 2020 heb ik u laten weten dat hier onderzoek naar gedaan werd, in de derde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag van 29 september is dat herhaald. Bij de vierde Voortgangsrapportage van 4 december 2020 heb ik naar aanleiding van dat onderzoek aangekondigd de compensatieregeling te verbreden.
Waarom is bij de inrichting van de UHT geen rekening gehouden met de getroffenen buiten de kinderopvangtoeslag; deze gedupeerden worden immers nog altijd met een kluitje in het riet gestuurd? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de vierde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag van 4 december 2020 heb ik aangegeven dat de institutioneel vooringenomen handelwijze door de Belastingdienst in de uitvoering van de kinderopvangtoeslag, ook heeft gespeeld in de uitvoering bij andere toeslagen. Inmiddels heb ik een beleidsbesluit gepubliceerd waarmee de noodvoorziening wordt opengesteld voor niet-KOT gedupeerden die nu al bekend zijn bij UHT. In de vijfde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag zal ik u hier nader over informeren. In het algemeen kan gesteld worden dat hiermee prioriteit is gegeven aan de gedupeerde ouders met kinderopvangtoeslag aangezien dit ook doorgaans om flink hogere bedragen gaat.
Waarom werd op 13 februari 2020 in het BWO besproken hoe precedentwerking moest worden voorkomen? Had de regering voor het beantwoorden van deze vraag niet juist advies gevraagd aan de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen (AUT) onder voorzitterschap van de heer Donner? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderwerp precedentwerking kwam naar voren als één van de generieke criteria bij het uitwerken van mogelijke opties ter compensatie, naast uitvoerbaarheid, financiële inpasbaarheid en proportionaliteit. In de bespreeknotitie (zie bijlage) wordt bij dit onderwerp juist verwezen naar de AUT, maar wordt ook de optie benoemd van maatregelen aanvullend op het advies van de AUT: «Waar mogelijk moeten precedentwerking en uitstralingseffect worden ingeperkt. Het volgen van de AUT biedt hiervoor de meeste houvast. Bij eventuele aanvullende maatregelen kan worden verwezen naar de unieke situatie, maar daarmee kan precedentwerking waarschijnlijk niet volledig worden weggenomen.»
Hoe valt te rijmen dat de Minister-President een traan laat bij een bijeenkomst met ouders, dat de Minister van Financiën zegt dat er gecompenseerd zal worden en dat er tegelijkertijd gesproken wordt over het vermijden van precedentwerking?
De Minister-President en de Minister van Financiën hebben naar aanleiding van de bijeenkomst in de Broodfabriek juist de opdracht gegeven om scenario’s uit te werken voor tegemoetkoming aan KOT-gedupeerden (en mogelijk ook gedupeerden van andere toeslagen) buiten de scope van de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen (AUT). Naar aanleiding daarvan is de scope van de opdracht aan de AUT ook uitgebreid.7 Tevens wil ik u erop wijzen dat het kabinet heeft besloten om gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslag ruimhartiger te compenseren dan het voorstel in het eindadvies van de AUT en later in 2020 ook heeft besloten gedupeerden van andere toeslagen voor compensatie in aanmerking te laten komen.
Kunt u aangeven welke adviezen u op 12 februari 2020 kreeg van de directeur van de Inspectie voor Rijksfinanciën ter voorbereiding op het BWO van 13 februari 2020?6 Kunt u de notitie ongelakt naar de Kamer sturen en daarbij aangeven waarom de adviezen bij de openbaarmaking daarvan onder 11.1 van de Wob zijn weggelakt?
De ongelakte versie van de notitie treft u aan als bijlage, deze is onderdeel van de documenten naar aanleiding van vraag 4. Wij hebben deze notitie niet eerder met uw ongelakt gedeeld aangezien hierin advies wordt gegeven over de mogelijke inbreng van de Minister tijdens het BWO. Verstrekken hiervan tast de eenheid van het regeringsbeleid aan. Vanwege de specifieke toezegging omtrent openbaarmaking stukken kinderopvangtoeslag delen wij deze notitie nu ongelakt met uw Kamer.
Zijn er in de aanloop naar het versturen van de Kamerbrief op 13 maart 2020 met de kabinetsreactie op het eindadvies van de AUT over de compensatie voor getroffen ouders in de kinderopvangtoeslagaffaire, afspraken gemaakt met coalitiepartijen over de vormgeving? Zo ja, welke afspraken en met wie?
Voor het versturen van de kabinetsreactie is over de inhoud veelvuldig gesproken met zowel leden van de coalitie als van de oppositie en daar is ook de vormgeving aan de orde geweest. Deze gesprekken en de interne besluitvorming hebben uiteindelijk geleid tot het besluit zoals dat op 13 maart aan uw Kamer is gemeld, waarmee niet volledig het advies van de AUT werd gevolgd maar ruimer werd besloten tot compensatie. De Wet hardheidsaanpassing Awir is daarna in de Kamer behandeld en eind juni vastgesteld.
Zijn er vragen gesteld over de reden van het hoge percentage aan uitvoeringskosten (meer dan 20%), dan wel het bedrag aan uitvoeringskosten van 110 miljoen euro, voor de compensatie aan gedupeerde ouders? Zo ja, door wie, en wanneer?
De hoogte van de uitvoeringskosten zijn uiteraard besproken maar speelde niet meer in de besluitvorming rondom het compenseren van de gedupeerde ouders. Uitvoeringskosten gaan overigens nooit ten koste van de compensatie en tegemoetkoming aan ouders. Zij ontvangen te allen tijde de bedragen waar zij conform de regelingen recht op hebben ter herstel van het hen aangedane leed. De heldere wens en opdracht was: zo snel mogelijk gedupeerde ouders helpen.
Waarom heeft de regering ervoor gekozen om getroffenen van het onrechtmatig opleggen van de kwalificatie «opzet grove schuld» volledig buiten de aanvankelijke compensatie te laten?
In 2019 is de invordering gepauzeerd en is nader uitgezocht wat de gevolgen en omvang van de kwalificatie «opzet grove schuld» zijn geweest. In het debat over de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie AUT op 27 mei 2020 heb ik aangegeven dat we hier nog onderzoek naar deden maar wel het vermoeden hadden dat daar een regeling voor moest worden ontwikkeld. In aanloop naar het de debatten over de Wet hardheidsaanpassing Awir van juni 2019 is duidelijk geworden dat de kwalificatie opzet/grove schuld (O/GS) veelvuldig is gesteld voor ouders die niet als fraudeur mogen worden beschouwd en met alle gevolgen van dien niet in aanmerking kwamen voor een persoonlijke betalingsregeling. Daarom is in overleg met uw Kamer in de wet hardheidsaanpassing Awir per 1 juli 2019 een aparte regeling opgenomen voor ouders die hierdoor gedupeerd zijn.
Erkent u dat in de aanloop naar de definitieve notitie over Opzet/Grove Schuld, van 5 november 2020, meerdere mensen op het ministerie «de rillingen over de rug» hadden gehad? Zo ja, welke verklaring is er voor te geven dat de slachtoffers van het onterecht opleggen van de kwalificatie «opzet/grove schuld» niet betrokken zijn bij de compensatieregeling? Kunt u uw antwoord toelichten?7
Gedoeld wordt waarschijnlijk op de notitie van 5 november 2019 in plaats van 2020. Deze is op 16 juni 2020 met uw kamer gedeeld. Zie ook het antwoord op vraag 14. In het voorjaar was het beeld nog niet copmpleet, eind juni is de OGS regeling in het wetsvoorstel toegevoegd.
Heeft het BWO dat destijds bijeenkwam over de vormgeving van de compensatieregeling ook gesproken over het bekend worden van de Fraude Signalering Voorziening (FSV), ook wel de zwarte lijst?8 Zo nee, hoe is dat mogelijk? Zo ja, wat is er besproken; kunt u de Kamer hierover volledig informeren?
Nee, hier is in het BWO niet over gesproken.
Heeft de AUT op verzoek van de regering en/of het Ministerie van Financiën bepaalde zaken onderbelicht gelaten in het advies? Zijn er inhoudelijke wijzigingen geweest in de laatste fase van het advies? Zo ja, waarom?
Op meerdere momenten is er contact geweest tussen de Staatssecretaris en topambtenaren van Financiën enerzijds en leden van de commissie AUT anderzijds. Op ambtelijk niveau was er in die periode bijna dagelijks contact. De commissie heeft uiteindelijk haar eigen conclusies getrokken. Zie hiervoor ook de antwoorden op vraag 375 in de lijst van feitelijke vragen over het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Klopt het dat de AUT verschillende aangeleverde documenten opnieuw heeft willen krijgen, voorzien van een nieuwe duiding? Zo ja, wie besloten dat en waarom? Waarom zijn er stukken herschreven en op welke vlakken is dat precies gebeurd?9
Door de AUT werden via de mail vragen voorgelegd aan het Ministerie van Financiën. Enkele keren bleek dat het aan de AUT gestuurde antwoord onvoldoende aansloot bij wat de AUT precies wilde weten. In die gevallen is na overleg een aangepast antwoord opgesteld.
Erkent u dat de adviescommissie Donner feitelijk niet nodig was voor politieke besluitvorming, maar een instrument was om «het boek te sluiten»? Zo nee, waarin is de commissie Donner dan evident doorslaggevend geweest voor inzichten rond de toeslagenaffaire?
Nee de commissie Donner heeft de grondslag gelegd voor de compensatie voor de ouders, zowel via haar interim--advies over CAF 11 in november 2019 als in het bredere eindrapport van maart 2020.
Kunt u aangeven waarom hele documenten bij het Wob-besluit over het archief van de AUT onder verwijzing naar artikel 11.1 niet verstrekt zijn?
Er zijn twee documenten integraal geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob bij het eerste deelbesluit inzake het Wob-verzoek over de Commissie AUT. Het betreft twee adviezen van de Landsadvocaat. Deze adviezen zijn te classificeren als persoonlijke beleidsopvattingen bestemd voor intern beraad. Dit is ook meerdere keren bevestigd door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Uit de kabinetsreactie op de POK volgt dat er nu besloten is om de adviezen van de Landsadvocaat die ter inzage zijn verstrekt aan de POK bij wijze van uitzondering ook openbaar te maken gelet op het uitzonderlijke karakter van de gebeurtenissen rondom de kinderopvangtoeslag en de ernst van deze zaak. Deze kunt u vinden op: Informatiepunt Kinderopvangtoeslag.Rijksoverheid.nl. Zie hiervoor ook de antwoorden op vragen 124 en 253 in de lijst van feitelijke vragen over het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 15 januari 2021?
Nee dat is helaas niet gelukt.
Documenten in het toeslagenschandaal |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat er een advies is van de Landsadvocaat over de verstrekking van stukken in (hoger) beroepszaken? Klopt het dat het gaat om een notitie van 11 oktober 2018, zoals vermeld in de inventarislijsten bij uw eerste deelbesluit in de Wob-procedure betreffende documenten voor/van de Audviescommissie Uitvoering Toeslagen (AUT; ook aangeduid als de adviescommissie-Donner)?
Ja, dit klopt. Zie hiervoor de antwoorden op vragen 15, 253 en 254 in de lijst van feitelijke vragen over het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.
Wie van de volgende groepen hebben het advies gehad: de adviescommissie-Donner, de Auditdienst Rijk (ADR), de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK)? En op welk moment?
De AUT heeft dit advies in november 2019 ontvangen. Aan de POK is dit advies verstrekt op 1 september 2020, de ADR heeft dit advies niet gehad.
Wilt u de Kamer een afschrift doen toekomen van deze notitie (en bijlagen) en beschrijven hoe u het advies van de Landsadvocaat apprecieert, mede in het licht van het zogeheten «inwerkplan»?
Ja. Dit advies treft u aan als bijlage bij het antwoord 253 in de lijst van feitelijke vragen over het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag en te vinden op informatiepuntkinderopvangtoeslag.rijksoverheid.nl. De onderliggende bijlagen worden niet verstrekt omdat dit op individuele procedures ziet waarin de Kamer geen partij is. Mijn ambtsvoorganger heeft reeds een appreciatie gegeven van dit advies in zijn kamerbrief van 11 oktober 2018 waarin hij maatregelen heeft aangekondigd inzake CAF 11. Onder maatregel 2 «herbeoordeling van lopende CAF 11-beroepszaken» is een samenvatting van dit advies opgenomen. Het advies behelsde ruimhartiger stukken te verstrekken dan in het inwerkplan werd genoemd en destijds binnen Toeslagen gebruikelijk was. In het antwoord op vraag 15 in de lijst van feitelijke vragen over het verslag van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag ben ik uitgebreid ingegaan op de context van het inwerkplan.
Herinnert u zich uw antwoorden van 13 oktober 2020 op de vragen bij de derde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag, waarin in vraag 6 werd gevraagd naar de opdrachten die de directeur Toeslagen in 2018 en 2019 heeft gekregen met het oog op herstel? Herinnert u zich dat u toen zei: «Een dergelijk document is niet bekend.» 1
Ja.
Wilt u de Kamer een afschrift doen toekomen van de formele, schriftelijke opdracht van FJZ aan de directeur Toeslagen, waarvan het bestaan bleek in de openbare verhoren van de POK?
In oktober jl. ging de vraag over de opdracht tot herstel die met betrekking tot CAF 11 in december 2018 en begin 2019 is gegeven aan de directeur Toeslagen. In mijn beantwoording ben ik ervan uitgegaan dat werd gedoeld op een specifieke opdracht inzake het herstel van CAF 11. Mij is niet bekend dat een dergelijke opdracht is verstrekt aan de directeur Toeslagen. Tijdens de openbare verhoren van de POK is gesproken over een opdracht rondom het versterken van de kwaliteitsborging bij de Belastingdienst/Toeslagen in brede zin. Het betreft hier het memo Opdracht Versterking kwaliteitsborging bij de Belastingdienst/Toeslagen van de directie FJZ en UHB aan de directeur-generaal van de Belastingdienst. In het memo wordt de DG verzocht, onder aanwijzing van de hoofddirecteur FJZ als gedelegeerd opdrachtgever, de algemeen directeur Toeslagen opdracht te geven, in afstemming met de directeur CD Vaktechniek de aanbevelingen uit het Plan van aanpak – Versterking kwaliteitsborging bij Toeslagen uit te werken en daar invulling aan te geven, voor zover deze zien op Toeslagen. In de bijlage treft u het memo aan, het plan van aanpak en de mailwisseling waaruit blijkt dat de DG akkoord is met de opdrachtverstrekking. In de bijlage zijn namen onder het niveau van directeur en emailadressen en telefoonnummers niet zichtbaar gemaakt2.
Wilt u de Kamer tevens een afschrift doen toekomen van het zogeheten «Plan van Aanpak», waarvan het bestaan is gebleken door openbaarmaking van actielijsten in een Wob-besluit met betrekking tot de zogeheten Combiteams Aanpak Facilitators (CAF), het Plan van aanpak dat samenhing met het Besluit bestuursrecht, het «opschonen» van werkinstructies en niet- gepubliceerd beleid, het alsnog zorgen voor een zorgvuldige beantwoording van Kamervragen en behandeling van Wob-verzoeken? (Zie: aanvullende documenten Wob CAF11, bijlage 19)
Het Wob document waaraan gerefereerd wordt is van 1 maart 2019 waarbij gerefereerd wordt aan een Plan van aanpak dat gereed is. Gezien de datum wordt vermoedelijk gedoeld op het Plan van aanpak versie 0.5 van 21 februari 2019. Deze treft u aan als bijlage 6a. Bij deze zoektocht zijn we twee documenten tegengekomen die een beter beeld geven rondom het Plan van aanpak, deze treft in bijlage 6b (presentatie M-dag 18-12-2018) en 6c (Impactbepaling project werkinstructies Toeslagen van 25-7-2019). Namen van personen zijn niet zichtbaar3.
Bestaan er nog relevante documenten die nog niet aan de Kamer zijn gemeld? Kunt u in dit verband limitatief aangeven welke documenten op 10 juli 2019 en op 29 oktober 2019 aan de adviescommissie-Donner zijn verstrekt? Wilt u, indien er in deze twee sets nog documenten zijn die niet met de Kamer zijn gedeeld, deze ongelakt aan de Kamer doen toekomen (het gaat hier om de feitensets)?
Op 10 juli 2019 zijn door de ambtelijk contactpersoon voor de AUT geen stukken verstrekt. Op 29 oktober 2019 zijn in enkele mailtjes 24 documenten verstrekt. Gezien de omvang is het niet mogelijk om in deze korte tijd te zeker te stellen dat u deze allen gekregen heeft. Eerste inschatting is van wel, voornamelijk via de set die meegestuurd is met de kabinetsreactie van 17 juli 2020 op het rapport van de AP.4 In onderstaande tabel treft uw wel de bestandsnamen aan. Indien er relevante documenten worden gevonden die nog niet aan uw Kamer gestuurd zijn of beschikbaar zijn op Informatiepunt Kinderopvangtoeslag.Rijksoverheid.nl zal ik u die nazenden.
~5956119.pdf
.pdf
2015-06-09 Fw_ Betr_ Re_ queryverzoek!.pdf
.pdf
20150701 Onderzoeksopdracht CAF Giften IH.pdf
.pdf
Alle verslagen MT BF Fraude.pdf
.pdf
analyse casus Arena vs 0.2.pdf
.pdf
Betr Betr Betr Re anayse IP-adressen.msg
.msg
Betr Re 3 vraagjes.msg
.msg
Betr RE Betr Betr Re Gegevensverstrekking door banken.msg
.msg
CAF-beschrijving hawaii vs 0.9.pdf
.pdf
CAF-beschrijving Horseshoe Bay vs 0.2.pdf
.pdf
Casus Hawaii bezwaar 19042016.docx
.docx
Fw Betr Betr Betr bezwaren Dadim caf casus Hawaï.msg
.msg
Fw casus Accra.pdf
.pdf
Fwd_ Verslag bespreking begeleidersgroep.pdf
.pdf
Giftenaftrek.pdf
.pdf
LOGBOEK.docx
.docx
Memo ten behoeve van Hans Blokpoel inzake de problematiek in de giftenaftrek.pdf
.pdf
queryverzoek _ Hawaii _ 2015.docx
.docx
StaVaZA casus hawaii.msg
.msg
tonga en hawai.msg
.msg
.pdf
Verantwoording uitvoeren WOB verzoek RTL Nieuws def concept 1810 DJZBOA.docx
.docx
Verslag MT Fraudebestrijding maandag 3 februari 2014 – CONCEPTv2.docx
.docx
Weekverslag CAF 27022015.pdf
.pdf
Leeswijzer: .msg= mail
Wie van de volgende groepen hebben die documenten gehad: de commissie-Donner, de ADR, de POK? En op welk moment?
De commissie Donner, de ADR en de POK hebben alle ieder eigen informatieverzoeken ingediend (in het geval van de POK ging het om vorderingen). Dit betreft in totaal duizenden documenten. Er is geen systeem voorhanden waarmee deze vraag op dit moment beantwoord kan worden. Wel willen wij alle documenten op termijn openbaar maken op InformatiepuntKinderopvangtoeslag.rijksoverheid.nl.
Kunt u deze vragen een voor een en uiterlijk op 3 januari 2021 beantwoorden, zodat de Kamer de inhoud van de documenten kan betrekken bij de op 4 januari 2021 te stellen feitelijke vragen over «Ongekend Onrecht», het verslag van de POK?
Nee dit is helaas niet gelukt.
De witwaspraktijken bij ING |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de eerdere schriftelijke vragen over het feit dat de top van ING (bestuur en commissarissen) niet eens opnieuw getoetst is door De Nederlandsche Bank (DNB) op geschiktheid naar aanleiding van de witwasschikking?1
Ja.
Hoe kijkt u ertegen aan dat dhr. Hamers nu wel vervolgd wordt en ... «[het] hof van oordeel [is] dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor een succesvolle vervolging van deze voormalige bestuurder als feitelijke leidinggever van de door ING gepleegde strafbare feiten. Het hof acht de vervolging ook nodig om de navolgende redenen. De feiten zijn ernstig, met de bestuurder zelf is geen schikking getroffen en evenmin heeft hij publiekelijk verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen»?2 En hoe beziet u in dat licht het feit dat DNB tegelijkertijd niet eens een hertoets heeft uitgevoerd op de geschiktheid van dhr. Hamers?
Het Gerechtshof heeft bij uitspraak van 9 december 2020 de strafvervolging bevolen van de voormalige bestuursvoorzitter van ING als feitelijk leidinggevende van de door ING in die zaak gepleegde feiten.1 Het kabinet dient zich te onthouden van bemoeienis in individuele zaken en in dat verband ook met de in die zaken genomen vervolgingsbeslissing. Daarbij komt dat het oordeel of de voormalige bestuursvoorzitter van ING strafbare feiten heeft gepleegd is voorbehouden aan de strafrechter.
De tweede deelvraag impliceert dat de bevoegde toezichthouder, in dit geval de Europese Centrale Bank (ECB), al of niet op advies van DNB, heeft besloten om niet te hertoetsen. Dat weet ik niet. Op grond van de wettelijk verankerde toezichtsvertrouwelijkheid kan en mag de bevoegde toezichthouder geen uitspraken doen, ook niet naar mij, over de vraag of hertoetsing in individuele gevallen is overwogen, plaatsvindt of heeft plaatsgevonden, en wat hier mogelijk de uitkomst van zou zijn.
In algemene zin is het zo dat de geschiktheid en betrouwbaarheid van beleidsbepalers doorlopende verplichtingen zijn voor beleidsbepalers van financiële instellingen die onder toezicht staan van de ECB, DNB en/of de AFM. Hierin ligt besloten dat, wanneer er sprake is van gewijzigde omstandigheden of feiten, een redelijke aanleiding kan ontstaan om de geschiktheid en/of betrouwbaarheid van een al getoetste beleidsbepaler opnieuw te beoordelen. Ernstige integriteitsschendingen kunnen een redelijke aanleiding zijn tot hertoetsing. Wanneer in het zogenoemde vooronderzoek een redelijke aanleiding daartoe wordt vastgesteld, gaat de toezichthouder over tot de eigenlijke hertoetsing. In mijn brief van 28 oktober 2020 ben ik ingegaan op het wegingskader dat de toezichthouder hierbij hanteert.2 Het gaat bij hertoetsingen om een toezichtsbevoegdheid met een reparatoir karakter. Hertoetsingen hebben tot doel om aan de hand van het functioneren en handelen te onderzoeken of de betrokkene, met het oog op de toekomst, op dit moment nog geschikt en/of betrouwbaar is om zijn of haar huidige functie uit te oefenen. Het gaat hierbij om een andere beoordeling, op basis van een ander normenkader, dan die het OM en de strafrechter maken. In voornoemde brief komt verder naar voren dat schikkingen met, boetes aan of veroordelingen van een financiële instelling of een beleidsbepaler bij die instelling van invloed kunnen zijn op het oordeel over de geschiktheid en/of betrouwbaarheid. Zo stelt de toezichthouder bij veroordeling voor bepaalde ernstige misdrijven zelfs zonder nadere afweging vast dat de betrouwbaarheid van de betrokkene niet (meer) buiten twijfel staat. Dit is het geval als deze bij onherroepelijke uitspraak is veroordeeld ter zake van een dergelijk misdrijf, tenzij sinds het onherroepelijk worden van de uitspraak acht jaren of meer zijn verstreken.
Wanneer betaalde de ING Groep het laatste deel van de staatssteun terug aan het Rijk?
ING heeft op 7 november 2014 het laatste deel van de staatssteun terugbetaald.
Op welke wijze was de relatie tussen de Nederlandse overheid en ING geregeld in de periode dat ING profiteerde van de kapitaalinjectie door de Nederlandse overheid?
Ten tijde van de financiële crisis in 2008 verstrekte de Nederlandse overheid kapitaal aan banken en verzekeraars in Nederland die fundamenteel gezond en levensvatbaar waren.3 Om haar kapitaalpositie te versterken besloot ING in 2008 om gebruik te maken van deze kapitaalverstrekkingsfaciliteit van de Nederlandse overheid.
Bij de vormgeving van de steun aan ING werd gekozen voor core tier 1 securities. Deze core tier 1 securities zijn een mengvorm tussen een aandeel en een achtergestelde lening en kunnen getypeerd worden als converteerbare achtergestelde obligaties. Deze securities hadden geen stemrecht op de aandeelhoudersvergadering, maar er waren wel afspraken gemaakt over zeggenschap.
In de overeenkomst met ING waren afspraken op het terrein van governance en beloningsbeleid vastgelegd. Deze afspraken waren voornamelijk gericht op het beschermen van het financieel-economisch belang van de staat, het ontwikkelen van een duurzaam beloningsbeleid door de instelling en het vastleggen van het aanbevelingsrecht van de staat voor twee leden van de raad van commissarissen van ING.
Deze commissarissen hadden goedkeuringsrecht bij fundamentele beslissingen, zoals investeringen en fusies en overnames groter dan een kwart van het eigen vermogen, en een goedkeuringsrecht bij voorstellen aan de aandeelhouders over het beloningsbeleid. Door de staat aanbevolen commissarissen zijn, net als andere commissarissen, gehouden om in het belang van de vennootschap te handelen. Dat betekent dat de commissarissen onafhankelijk zijn en dus ook zonder last of ruggespraak met de staat kunnen besluiten over het gebruik van hun vetorechten.
Zijn er afspraken gemaakt of voorwaarden gesteld bij het verlenen van de kapitaalinjectie indien er sprake was van signalen rond witwaspraktijken? Zo ja, welke zijn dat? Heeft ING zich aan die afspraken gehouden?
Nee, in de overeenkomst uit 2008 zijn geen afspraken gemaakt of voorwaarden gesteld met betrekking tot signalen rond witwaspraktijken.
Zijn er op enig moment na signalen van witwaspraktijken afspraken gemaakt met ING (met de staat of met NL Financial Investments – NLFI)? Zo ja, welke zijn dat? Heeft ING zich aan die afspraken gehouden?
De staat heeft geen afspraken gemaakt met ING over het tegengaan van witwassen. NLFI speelde in het beheer van de kapitaalverstrekkingsfaciliteit geen rol. NLFI werd pas in 2011 opgericht, nadat kapitaalsteun aan ING was verleend. Bovendien werd het beheer van de steun aan ING destijds niet aan NLFI overgedragen, omdat er bij ING geen sprake was van aandeelhoudersrechten. NLFI is alleen belast met het uitvoeren van aandeelhouderschap namens de staat.
Deelt u de mening dat, zeker zolang ING profiteerde van de kapitaalinjectie, men dit bij eventuele aanwijzingen rond witwaspraktijken vanuit DNB of de Europese Centrale Bank (ECB) zou moeten delen met het Ministerie van Financiën?
Vanuit DNB of de ECB kunnen eventuele aanwijzingen die worden gericht aan een financiële instelling niet gedeeld worden met het Ministerie van Financiën, gezien de toezichtsvertrouwelijkheid waar beide toezichthouders aan gebonden zijn.
Indien het een bank betreft waarvan de Nederlandse overheid al dan niet middels NLFI (groot)aandeelhouder is, of die staatssteun geniet, dan ligt het voor de hand dat deze bank (al dan niet via NLFI) het Ministerie van Financiën (op hoofdlijnen) informeert over belangrijke kwesties, waaronder aanwijzingen van de toezichthouder. Een dergelijke aanwijzing blijft echter een aangelegenheid tussen de toezichthouder en de onder toezicht staande instelling, waarbij het Ministerie van Financiën als aandeelhouder of kapitaalverstrekker geen rol heeft.
Zijn er tussen 2008 en 2015 vanuit DNB, de ECB of het openbaar ministerie (in Nederland of elders) brieven gestuurd naar de Raad van Bestuur van ING die betrekking hebben op eventuele witwaspraktijken door de bank of kwetsbaarheden rondom witwassen?
DNB heeft op grond van artikel 22 van de Wwft een geheimhoudingsplicht. Dit betekent dat het DNB niet is toegestaan om informatie, die zij in het kader van haar toezichtstaak ontvangt of verstrekt, te delen met derden. DNB heeft desgevraagd dan ook laten weten niet te kunnen delen of dergelijke brieven zijn verstuurd naar de raad van bestuur van ING.
Ik kan u wel verwijzen naar de brief van DNB, die ik op 25 september 2018 heb gedeeld met uw Kamer.4 In deze brief gaat DNB, na de totstandkoming van de transactie, nader in op mijn vragen of DNB voldoende bevoegdheden en capaciteit heeft om effectief toezicht te houden op anti-witwasregelgeving, de inschatting van DNB van de mate waarin deze regelgeving wordt nageleefd door de bankensector en de wijze waarop is verzekerd dat ING in het vervolg haar rol als poortwachter naar behoren zal invullen. In deze brief schreef DNB tevens dat het OM eind 2015, in een periodiek overleg tussen het OM, de FIOD en DNB dat is bedoeld om handhavingsverzoeken te bespreken, aangaf signalen te hebben ontvangen die ING tot mogelijke verdachte maakten van onvoldoende naleving van Wwft-vereisten en schuldwitwassen. Deze signalen, zo schrijft DNB in de brief, sloten aan bij de bevindingen die DNB op basis van haar toezichtonderzoeken had gedaan ten aanzien van ING en waarvoor DNB reeds op herstel had aangedrongen middels oplegging van een last onder dwangsom.
De ECB heeft op grond van de Europese antiwitwaswetgeving geen taken en voert in dat kader derhalve geen toezicht uit op ING. Voor wat betreft haar prudentieel toezicht geldt voor de ECB eveneens dat de ECB geen informatie kan verstrekken in verband met de toezichtvertrouwelijkheid daarvan.
Het OM heeft desgevraagd gemeld dat er geen brieven zijn verstuurd naar de raad van bestuur van ING voor de aanvang van het strafrechtelijk onderzoek in 2016. In dat kader is met ING gecommuniceerd over de concrete verdenkingen en later over de buitengerechtelijke afdoening. Voor de stukken verwijs ik naar het besluit op het Wob-verzoek van 5 februari 2019.5
Kunt u een lijst van brieven vanuit DNB, de ECB of het OM (in Nederland of elders) geven, die naar de Raad van Bestuur van ING gestuurd zijn en die betrekking hebben op eventuele witwaspraktijken door de bank of kwetsbaarheden rondom witwassen en waarvan het Ministerie van Financiën (of enig ander onderdeel van de Nederlandse regering) op enig moment op de hoogte is gesteld? Kunt u de brieven met de Kamer delen en per brief aangeven wanneer de Nederlandse regering daarvan in kennis is gesteld?
Voor DNB en de ECB geldt een geheimhoudingsplicht voor toezichtsvertrouwelijke informatie. Het OM heeft gemeld dat voor de aanvang van het strafrechtelijk onderzoek in 2016 geen brieven zijn verstuurd naar de raad van bestuur van ING. Uit de archieven is niet gebleken dat het Ministerie van Financiën, of een ander onderdeel van de regering, op de hoogte is gesteld van dergelijke brieven in de periode voor de bekendmaking van de transactie. De enige uitzondering hierop is de fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) die, in het kader van het onderzoek dat zij uitvoerde onder leiding van het OM, op de hoogte was van de bevindingen bij ING. In het kader van volledigheid vat ik uw vraag op als een vraag naar documenten uit de periode tot aan 31 augustus 2018 (de datum waarop de – aanstaande – transactie mij en de rest van het ministerie bekend werd) waarin eventuele signalen over kwetsbaarheden zijn binnengekomen via een route waardoor zij niet in het archief zijn terechtgekomen. Daarom zal ik de komende tijd nagaan of de e-mailboxen van destijds verantwoordelijke hogere ambtenaren relevante informatie bevatten. Ik zal uw Kamer hier zo snel mogelijk over informeren.
Kunt u een lijst van brieven vanuit DNB, de ECB of het OM (in Nederland of elders) geven, die naar de Raad van Bestuur van ING gestuurd zijn en die betrekking hebben op eventuele witwaspraktijken door de bank of kwetsbaarheden rondom witwassen en waarvan de aandeelhouder NLFI op enig moment op de hoogte is gesteld? Kunt u de brieven met de Kamer delen en per brief aangeven wanneer de Nederlandse regering daarvan in kennis is gesteld?
NLFI heeft in het beheer van de kapitaalverstrekkingsfaciliteit geen rol gespeeld. Van brieven over dit thema aan NLFI is dan ook geen sprake.
Heeft de Raad van Bestuur van ING (of enig ander orgaan van ING) op enig moment brieven van DNB, ECB en/of het OM gedeeld met het de Minister van Financiën (of zijn vertegenwoordiger)? Zo ja, wanneer?
Uit de archieven is niet gebleken dat brieven van DNB, de ECB of het OM over witwassen aan de raad van bestuur van ING, zijn gedeeld met het ministerie en/of de Minister van Financiën. Omwille van de volledigheid zal ik nagaan of tot 31 augustus 2018, toen de (aanstaande) transactie mij bekend werd, dergelijke documenten zijn gedeeld met het Ministerie van Financiën en niet in het archief zijn terecht gekomen. Ik laat daarbij de FIOD buiten beschouwing omdat die bij het onderzoek betrokken was. Ik zal de komende tijd nagaan of de e-mailboxen van destijds verantwoordelijke hogere ambtenaren bij het Ministerie van Financiën relevante informatie daarover bevatten. Ik zal uw Kamer hier zo snel mogelijk over informeren.
Op welke momenten zijn NLFI en de Minister van Financiën geïnformeerd over signalen van witwassen bij ING? Kunt u die informatie met de Kamer delen?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6. NLFI speelde geen rol in het beheer van de staatssteun aan ING. Ik ben nagegaan of in de archieven van het Ministerie van Financiën signalen van kwetsbaarheden rondom witwassen bij ING te vinden zijn. In de periode van de staatssteun en daarna heb ik dergelijke signalen niet terug kunnen vinden in het archief. Met de publicatie in maart 2017 van het jaarverslag over het jaar 2016, werd het strafrechtelijk onderzoek naar ING publiek bekend en dus ook bij mijn voorganger. Zoals ik onder meer in het debat van 16 januari 2019 over de transactie van het OM met ING met uw Kamer noemde, ben ik voor het eerst op vrijdag 31 augustus 2018 op de hoogte gesteld dat er een transactie zou worden gesloten, die op dinsdag 4 september 2018 bekend werd gemaakt.
Zoals hiervoor gemeld wil ik omwille van de volledigheid nagaan of er in de periode voorafgaand aan de transactie signalen over kwetsbaarheden zijn binnengekomen bij het Ministerie van Financiën, anders dan de FIOD, die per abuis niet in het archief terecht zijn gekomen. Daarom zal ik de komende tijd nagaan of dergelijke signalen te vinden zijn in de e-mailboxen van destijds verantwoordelijke hogere ambtenaren. Ik zal uw Kamer hier zo snel mogelijk over informeren.
Wat is de rol van de compliance-afdeling in een bank als ING?
De plicht tot naleving van de regelgeving met betrekking tot het voorkomen van gebruik van het financiële stelsel voor witwassen rust op de instelling die valt onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Op grond van die wet moet een instelling, zoals een bank, beschikken over een onafhankelijke en effectieve compliancefunctie. De compliancefunctie is gericht op het controleren van de naleving van wettelijke regels, en interne regels die de instelling zelf heeft opgesteld. De compliancefunctie controleert met andere woorden onder meer of binnen de bank de regels met betrekking tot cliëntenonderzoek en het melden van ongebruikelijke transacties worden nageleefd. Daarbij is de compliancefunctie op grond van de Wwft belast met het verstrekken van informatie over ongebruikelijke transacties aan de Financiële inlichtingen eenheid (FIU-Nederland).
Heeft de compliance-afdeling een rol in het tegengaan van eventuele witwaspraktijken met medewerking van medewerkers van een bank?
De compliancefunctie heeft tot taak het controleren of binnen de instelling de wettelijke regels en de eigen regels van de instelling worden nageleefd. Hieronder vallen ook regels omtrent het voorkomen van witwassen.
Deelt u de mening dat afbouw van de compliance-afdeling niet logisch is wanneer een bank een brief krijgt van toezichthouder(s) dat er sprake is van witwaspraktijken bij de desbetreffende bank?
Het is bij het voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen van belang dat de compliancefunctie adequaat vervuld wordt en onafhankelijk en effectief haar werk kan doen. De adequate vervulling van de compliancefunctie staat voorop. Onduidelijk is waarop precies wordt gedoeld met afbouw van de compliancefunctie. Als een dergelijke afbouw ervoor zorgt dat de compliancefunctie niet (meer) adequaat kan worden vervuld is dat mijns inziens inderdaad onlogisch.
Hoeveel mensen waren werkzaam bij de compliance-afdeling ten tijde van de kapitaalinjectie door de Nederlandse overheid in ING?
Het Ministerie van Financiën heeft geen beschikking over dergelijke gegevens, noch zijn dergelijke gegevens openbaar. ING laat desgevraagd weten geen antwoord te kunnen geven op deze vragen, vanwege organisatorische herschikkingen over de gevraagde periode (2008–2014) en vanwege technische beperkingen van haar HR- en IT-systemen. ING verwijst in haar reactie ook naar het door het OM gepubliceerde feitenrelaas bij de schikking, waarin wordt uitgelegd dat de bestrijding en voorkoming van witwassen niet was belegd bij een compliance-afdeling: «Uit het strafrechtelijk onderzoek is naar voren gekomen dat de verantwoordelijkheid voor naleving van de Wwft was belegd bij drie verschillende onderdelen van ING NL, te weten de onderdelen «business», «compliance» en «interne audit dienst». Deze drie onderdelen vormen de zogenaamde «three lines of defense».»
Daarnaast is, zoals ik in eerdere beantwoording van vragen van uw Kamer schreef6, uit het strafrechtelijk onderzoek naar voren gekomen dat ING personele capaciteitsproblemen had bij de voor naleving van de Wwft relevante afdelingen, zoals de afdelingen die cliëntenonderzoeken uitvoerden en afdelingen waar medewerkers werkten die witwassignalen uit het transactiemonitoringssysteem onderzochten. Er werd te weinig personeel beschikbaar gesteld om deze werkzaamheden uit te voeren en ook om de problemen die bekend waren geworden binnen de organisatie voortvarend en structureel op te lossen. Ook had het wel beschikbare personeel niet altijd de benodigde kennis en ervaring om deze werkzaamheden uit te voeren. Uit het onderzoek is gebleken dat ING in de periode 2010 tot en met 2016 onvoldoende investeerde in personele capaciteit en kwaliteit.
Hoeveel mensen werkten er op de compliance-afdeling na de laatste aflossing door ING aan het Rijk in 2014?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op de vorige vraag.
Is de reductie van de compliance-afdeling van ING voorgelegd aan NLFI en/of de Nederlandse overheid?
Een dergelijke reductie is niet voorgelegd. De bedrijfsvoering, waaronder de invulling van de compliance-afdeling, betreft een aangelegenheid waar het bestuur verantwoordelijk voor is en de raad van commissarissen toezicht op houdt.
NLFI had geen rol in het beheer van de staatssteun aan ING, aangezien er geen sprake was aandeelhoudersrechten.
Heeft NFLI en/of de Nederlandse regering ingestemd met de reductie van de compliance-afdeling van ING?
Nee, zie de beantwoording van de vorige vraag.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn een voor een beantwoord. Beantwoording binnen drie weken is helaas niet gelukt, omdat informatie moest worden gevraagd van ING en van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor de beantwoording.