De koppeling van persoonsgegevens van uithuisgeplaatste kinderen en onafhankelijk onderzoek naar uithuisplaatsingen en het kinderopvangtoeslagschandaal, waar de Kamer al in 2021 verzocht |
|
Pieter Omtzigt |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Herinnert u zich dat in november 2021 de motie van het lid Omtzigt c.s. (Kamerstuk 35 927, nr. 79) unaniem is aangenomen over uithuisplaatsingen en het kinderopvangtoeslagschandaal die in het eerste dictum de regering verzoekt «onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de omvang van het probleem en hoe dit jarenlang heeft kunnen gebeuren»?
Ja.
Herinnert u zich dat u het wetsvoorstel «Tijdelijke uitwisseling persoonsgegevens UHP KOT» (Kamerstuk 36 275) heeft ingediend waarin drie doelstellingen zijn geformuleerd, namelijk:
Ja.
Kunt u aangeven waarom u het wetsvoorstel niet de aparte doelstelling gegeven heeft om onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar uithuisplaatsingen en het kinderopvangtoeslagschandaal?
Inmiddels is die doelstelling expliciet opgenomen via een nota van wijziging bij het wetsvoorstel die uw Kamer op 16 maart jongstleden heeft ontvangen. Het wetsvoorstel had initieel als doel om persoonsgegevens te kunnen koppelen om zo inzicht te krijgen in de groep ouders (en hun kinderen) die gedupeerde zijn bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag én te maken hebben (gehad) met een gedwongen uithuisplaatsing. Op basis van dit inzicht kan hen ook een hulpaanbod worden gedaan. Dit heb ik toegezegd aan uw Kamer onder meer in het debat over uithuisplaatsingen van 12 mei 2022.
Verder werd er reeds onafhankelijk onderzoek uitgevoerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en de Inspectie Justitie en Veiligheid en was de onafhankelijke onderzoekscommissie in voorbereiding. Bovendien bestaan er reeds mogelijkheden voor wetenschappelijk onderzoek, zoals onder andere is toegelicht in de op 16 maart 2023 aan uw Kamer verstuurde zienswijzen van de Raad van de rechtspraak, de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdzorg Nederland. Uit de zienswijzen van deze organisaties volgt ook dat zij bereid zijn om aan onderzoek medewerking te verlenen, mits dit juridisch en praktisch uitvoerbaar is.
Bent u de mening toegedaan dat u met dit wetsvoorstel uitvoering hebt gegeven aan de motie van het lid Omtzigt c.s. (Kamerstuk 35 927, nr. 79)? Zo ja, kunt u dat motiveren?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is toegelicht was het wetsvoorstel oorspronkelijk niet specifiek gericht op het «mogelijk maken van onafhankelijk onderzoek», onder meer omdat er reeds onafhankelijk onderzoek wordt verricht door het CBS en de Inspectie Justitie en Veiligheid. Inmiddels heb ik de commissie Hamer ingesteld die onafhankelijk onderzoek zal doen. Ik heb daarmee uitvoering gegeven aan de motie van het lid Omtzigt c.s.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is inmiddels via een nota van wijziging een extra doelstelling aan het wetsvoorstel toegevoegd waarmee wordt gewaarborgd dat het op grond van deze tijdelijke wet ontstane inzicht in de groep UHP KOT-kinderen, gebruikt kan worden voor extern wetenschappelijk onderzoek. Daarmee draagt dus ook deze wet bij aan de uitvoering van de motie.
Kunt u aangeven op welke andere wijze u uitvoering gaat geven aan de motie van het lid Omtzigt c.s. (Kamerstuk 35 927, nr. 79)?
Ik geef uitvoering aan de motie van het lid Omtzigt op de wijze zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb beschreven.
Bent u ermee bekend dat voor het onderzoek leidend tot het rapport van 1 november 2022 (Kwantitatief onderzoek naar kinderbeschermingsmaatregelen bij kinderen van gedupeerden van de toeslagenaffaire) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), persoonsgegevens van kinderen van gedupeerden aan het CBS ter beschikking zijn gesteld?
Ja.
Kunt u aangeven op grond van welke wettelijke bepaling persoonsgegevens van gedupeerde ouders en kinderen van gedupeerde ouders aan het CBS zijn verstrekt en door wie?
Op grond van artikel 33, lid 1, onderdeel a, onder 1e opsommingspunt van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek heeft het CBS deze gegevens ontvangen van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen en verwerkt tot statistische uitkomsten. Er zijn voor de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) geen wettelijke belemmeringen om de gegevens aan het CBS te verstrekken.
Welke selectiecriteria zijn gehanteerd bij het opstellen van de aan het CBS ter beschikking gestelde lijst van gedupeerden van het kinderopvangtoeslagenschandaal?
De UHT heeft aan het CBS een bestand geleverd met daarin personen die op 1 juli 2022 bij UHT geregistreerd stonden als gedupeerde. In dit bestand zitten meer dan 25.000 vastgestelde gedupeerden. Een ouder/aanvrager zit in dit bestand wanneer deze een formele beschikking van de Belastingdienst heeft ontvangen waarin meegedeeld wordt dat hij/zij gedupeerde is en/of een bedrag van 30.000 euro heeft ontvangen in het kader van de Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag.
Door wie en wanneer is deze lijst opgesteld en aan het CBS verstrekt?
Het bestand is op 12 juli 2022 door UHT opgesteld en aan het CBS verstrekt.
Is deze lijst na terbeschikkingstelling aan het CBS nog gewijzigd?
Nee, deze lijst is niet meer gewijzigd. De aan het CBS verstrekte lijst is een momentopname van de personen die op 1 juli 2022 bij UHT geregistreerd waren als gedupeerde.
Welke concrete gegevens over gedupeerden van het kinderopvangtoeslagenschandaal zijn aan het CBS verstrekt?
Het CBS heeft van UHT een bestand ontvangen met daarin de volgende gegevens:
De datum eerste CAF-correctie was in het bestand alleen gevuld indien het dossier van de gedupeerde ouder ten tijde van het aanmaken van het bestand integraal was behandeld door UHT. CAF staat daarbij voor het «Combiteam Aanpak Facilitators» dat binnen de Belastingdienst was opgericht om onderzoek te doen naar fraude en georganiseerd misbruik van kinderopvangtoeslag.
Kunt u op basis van de CBS-studie aangeven hoeveel kinderen (met 95% betrouwbaarheidsinterval) naaar schatting uithuisgeplaatst zijn als gevolg van het toeslagenschandaal?
Nee dat kan ik niet. Het door het CBS uitgevoerde onderzoek bevat geen antwoord op deze vraag, omdat de onderzoeksgroep die te maken kreeg met een uithuisplaatsing statistisch gezien te klein was om betrouwbare uitkomsten te kunnen samenstellen.1 In het CBS-onderzoek is gekeken naar de inzet van kinderbeschermingsmaatregelen. Daarbij is op groepsniveau geen bewijs van een relatie gevonden tussen de toeslagenaffaire en de inzet van kinderbeschermingsmaatregelen. Ook met inachtneming van de betrouwbaarheidsintervallen is de conclusie dat er geen bewijs gevonden is dat kinderbeschermingsmaatregelen gemiddeld genomen vaker voorkomen bij gedupeerden van de toeslagenaffaire dan bij vergelijkbare niet-gedupeerden.2
Zoals in het rapport van CBS staat beschreven, kan er in individuele gevallen mogelijk wel een relatie zijn. Dit zou kunnen blijken uit het kwalitatieve onderzoek dat momenteel wordt uitgevoerd door de Inspectie Justitie en Veiligheid.
Onderkent u dat ook wanneer het om een relatief gering aantal zaken zou gaan, het van groot belang is om vast te stellen of in de concrete zaken de verdenking van toeslagenfraude heeft geleid tot een uithuisplaatsing?
Bent u bekend met het door de Inspectie Justitie en Veiligheid (Inspectie J&V) gestartte «Inspectieonderzoek naar de toeslagenaffaire en kinderbeschermingsmaatregelen» zoals door Inspectie J&V op 17 januari 2022 aangekondigd?
Ja, mij is bekend dat de Inspectie Justitie en Veiligheid dit onderzoek momenteel uitvoert.
Op grond van welke wettelijke bepaling verkrijgt de Inspectie J&V de burgerservicenummers van gedupeerden van het toeslagenschandaal en hun kinderen?
Om het tweede kwalitatieve deelonderzoek te kunnen uitvoeren was het voor de Inspectie Justitie en Veiligheid van groot belang om de gedupeerde gezinnen te kunnen identificeren. De Inspectie heeft daarom, op basis van de artikelen 5.16 en 5.20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), juncto artikel 10 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb), gegevens gevorderd bij Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen. Dit om op grond van haar wettelijke bevoegdheid in artikel 9.2, derde lid, van de Jeugdwet om dossiers in te kunnen zien.
Via een DPIA (data protection impact assessment), door de Inspectie gezamenlijk uitgevoerd met de UHT, zijn maatregelen bepaald om de privacy van de betrokkenen zo veel mogelijk te borgen. Zoals bijvoorbeeld het plaatsen van het bronbestand in een afgeschermde omgeving die alleen toegankelijk is voor één geautoriseerde medewerker en het anonimiseren van het matchbestand.
Hoeveel gevallen gaat de Inspectie J&V onderzoeken?
In het plan van aanpak van het tweede, kwalitatieve, deelonderzoek heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid beschreven dat zij een selectie van de dossiers kwalitatief gaat analyseren op factoren die mogelijk een rol hebben gehad in de beoordeling van de veiligheidssituatie van de kinderen bij de gedupeerde gezinnen, die leidde tot een kinderbeschermingsmaatregel. De Inspectie onderzoekt momenteel daarom ten minste twintig casussen. Hierbij wordt onder andere gesproken met gedupeerde ouders, kinderen, betrokken jeugdbeschermers en medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna RvdK). Dit zal resulteren in tientallen interviews om informatie te verkrijgen over hoe de jeugdbescherming is omgegaan met ouders en kinderen. Door zowel met ouders en kinderen als betrokken professionals in gesprek te gaan worden verschillende perspectieven in het onderzoek betrokken.
De uiteindelijke grootte van de selectie wordt bepaald aan de hand van saturatie, met een minimum van twintig casussen. Dat betekent dat de Inspectie Justitie en Veiligheid steeds nieuwe casussen analyseert totdat zij geen nieuwe factoren kan identificeren en aanvullend casusonderzoek geen nieuwe inzichten oplevert. De uitvoering van dit onderzoek is op dit moment nog gaande. Het is op dit moment dan ook nog niet te zeggen hoeveel casussen in totaal onderzocht gaan worden.
Over welke informatie (data) en dossiers beschikt de Inspectie J&V met betrekking tot dit onderzoek?
Om de casussen ten behoeve van het onderzoek te kiezen is het van belang te weten welke gedupeerde gezinnen ook nog te maken hadden/hebben met een kinderbeschermingsmaatregel. Om dit duidelijk te krijgen, heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid in mei 2022 de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen verzocht om een lijst met burgerservicenummers van gedupeerde gezinnen. In september 2022 is deze lijst met de Inspectie gedeeld. Daarna is deze lijst gekoppeld aan gegevens van de RvdK. Beide lijsten heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid beveiligd om de privacy van gezinnen te waarborgen. Uit de koppeling is vervolgens een lijst gekomen van 2.794 ouders die gedupeerd zijn én tussen 2008 en 2022 met de RvdK te maken hebben gekregen. In deze lijst zitten ook gezinnen waar de RvdK wel een raadsonderzoek heeft gedaan, maar waarbij dit niet heeft geleid tot een kinderbeschermingsmaatregel.
Vervolgens is uit de lijst van 2.794 BSN’s een aantal casussen geselecteerd om mee te nemen in het onderzoek. Casussen worden niet helemaal toevallig gekozen, de Inspectie Justitie en Veiligheid wil namelijk verschillende casussen onderzoeken om een zo representatief mogelijk beeld te krijgen van wat er zich heeft afgespeeld. Voor de selectie van de casussen was het nodig om enkele gegevens in dossiers op te zoeken bij de RvdK, zoals de uitgesproken kinderbeschermingsmaatregel en of sprake is geweest van een vrijwillige uithuisplaatsing. Naar aanleiding van de samenstelling van de groep ouders gedupeerd door de toeslagenaffaire die in aanraking zijn gekomen met een jeugdbeschermingsmaatregel willen de inspecties deze groep afgespiegeld zien in de selectie van casussen die onderzocht worden in het kwalitatieve onderzoek. Daarom is ook rekening gehouden met de regio waarin de casus speelt/ speelde en migratieachtergrond.
Ook heeft de Inspectie contactgegevens van ouders van geselecteerde casussen nodig voor het vragen om toestemming voor nader dossieronderzoek en het meewerken met een interview. De informatie over casussen die niet zijn meegenomen in het onderzoek, bijvoorbeeld wanneer de gedupeerde ouder geen toestemming geeft, wordt na de definitieve keuze van casussen verwijderd uit het systeem van de Inspectie. Dit uit privacy-oogpunt en om te voorkomen dat casussen opnieuw worden geselecteerd en ouders opnieuw om toestemming worden gevraagd. Op casusniveau kan, alleen na toestemming van gedupeerde gezinnen, meer informatie bij bijvoorbeeld de RvdK, de Gecertificeerde Instelling en Veilig Thuis worden opgevraagd.
Welke partijen heeft de Inspectie J&V om informatie verzocht?
Zie het antwoord op vraag 17.
Hoe weet de Inspectie J&V welke (ouders van) kinderen met een beschermingsmaatregel betrokken zijn bij de toeslagenaffaire?
Zie het antwoord op vraag 17.
Herinnert u zich dat de Inspectie J&V op 17 januari 2022 de aankondiging van de onderzoeksopzet «Hoe ging de Jeugdbescherming om met gezinnen gedupeerd door de Toeslagenaffaire» heeft gepubliceerd en daarin vermeld: «Nadat beide deelonderzoeken zijn afgerond zullen de inspecties hun bevindingen publiceren. Hoewel tussentijds niet inhoudelijk gerapporteerd zal worden, zullen de inspecties tijdens alle fases van het onderzoek via de website van de Inspectie J&V inzichtelijk maken waar in het onderzoeksproces zij zich bevinden»?
Ja.
Kunt u aangeven waarom het CBS van deze onderzoeksopzet is afgeweken en haar bevindingen al eerder heeft gepubliceerd?
Kunt u aangeven waarom de inspecties hier ook van zijn afgeweken?
Beginsel 6.7 van de Praktijkcode Europese statistieken luidt dat alle gebruikers op hetzelfde tijdstip dezelfde toegang hebben tot statistische nieuwsberichten. Dit maakt dat het CBS de resultaten van het eerste deelonderzoek, dat zij op verzoek van de Inspectie heeft uitgevoerd, na een zeer korte embargotermijn heeft gepubliceerd. Dit maakt dat de Inspectie Justitie en Veiligheid ook is afgeweken van haar voornemen om in één keer te publiceren.
Herinnert u zich dat de inspecties in hun onderzoeksopzet schreven: «De kenmerken waarop in het eerste deelonderzoek gecontroleerd zal worden en de keuze voor vergelijkingsgroepen zal uiterst zorgvuldig en in nauwe afstemming met het CBS en interne en externe experts plaatsvinden. Daarnaast zal het onderzoeksteam zich op een aantal vooraf bepaalde momenten, zoals bij het vaststellen van de onderzoeksvragen en de onderzoeksmethoden, laten adviseren door deze externe experts. Hiervoor zullen experts met kennis over onderzoeksmethoden en -technieken worden benaderd, maar ook bijvoorbeeld experts met kennis over de Toeslagenaffaire, de jeugdbescherming, nondiscriminatierecht en rechten van de mens. 2.4 Verdere procedure onderzoek De resultaten van het deelonderzoek 1 worden gebruikt voor het verder vormgeven van deelonderzoek 2 waarin oorzaken onderzocht worden. Het plan van aanpak van dit tweede deelonderzoek zal ook op de website van de Inspectie JenV gepubliceerd worden. Na afronding van deelonderzoek 2 zullen de totale resultaten van het gehele onderzoek gepubliceerd worden. 2.5 Open en transparant Zoals de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag concludeerde in haar rapport Ongekend onrecht, zijn de grondbeginselen van de rechtsstaat bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag geschonden, en zijn ouders door toedoen van de overheid in grote problemen terechtgekomen. Dit heeft het vertrouwen van mensen in de overheid geschaad. De inspecties hechten er daarom waarde aan bij het uitvoeren van onderzoek naar de wijze waarop de jeugdbescherming is omgegaan met gedupeerde gezinnen zorgvuldig te werk te gaan. Daar hoort ook bij dat de inspecties open en transparant zullen communiceren over wat zij willen gaan doen, wanneer zij dit doen, en op welke termijn mensen op de hoogte worden gebracht van de resultaten van het onderzoek. De stand van zaken van het onderzoeksproces zal daarom via de website van de Inspectie JenV inzichtelijk zijn. Het onderzoeksrapport wordt actief openbaar door het op de websites van beide inspecties te publiceren. Zij zullen (een afvaardiging van) gedupeerde gezinnen in staat stellen vóór publicatie kennis te nemen van de inhoud van het rapport»?
Ja.
Kunt u aangeven hoe deze onderzoeksopzet gevolgd is? Kunt u met name ingaan op de volgende vragen:
De experts waarnaar verwezen wordt zijn op verschillende momenten betrokken, bijvoorbeeld in de begeleidingscommissie van het CBS. Dit zijn experts op het gebied van statistiek, jeugdbescherming en kinderrechten. Naast inhoudelijk experts betrekt de Inspectie Justitie en Veiligheid ook gedupeerden als ervaringsdeskundigen. Zij heeft een klankbordgroep samengesteld van gedupeerde ouders.
In het kwantitatieve deelonderzoek door het CBS bestond de externe begeleidingscommissie uit de volgende personen:
De leden van de begeleidingsgroep hebben hun adviezen veelal mondeling gegeven in een aantal video-overleggen met het CBS en de Inspectie Justitie en Veiligheid en hebben daarnaast individueel per e-mail gereageerd op conceptstukken.
Naar aanleiding van uw verzoek ben ik bereid de communicatie van het CBS en de Inspectie met de begeleidingscommissie actief openbaar te maken, conform de uitgangspunten van de Wet open overheid (Woo). Dit laatste brengt wel met zich mee dat de communicatie van het CBS en de Inspectie met de begeleidingscommissie die ik openbaar wil maken vooraf (conform de werkwijze bij openbaarmaking op grond van de Woo) aan de begeleidingscommissie om zienswijze zal worden voorgelegd.
De inspecties begrijpen dat het voor gedupeerden vervelend is onderzoeksresultaten uit de media te moeten vernemen. Echter, gegeven de embargoprocedures van het CBS was het niet mogelijk om de ouders uit de klankbordgroep voor publicatie kennis te laten nemen van de inhoud van het rapport. Daarom is zo spoedig mogelijk na deze publicatie met de klankbordgroep gesproken en toelichting gegeven op de uitkomsten van het onderzoek en de duiding hiervan door de Inspectie Justitie en Veiligheid.
Hoe beoordeelt u zelf de gang van zaken met het eerste deel van het onderzoek en de conclusies?
Ik verwijs naar mijn beleidsreactie op het eerste deel van het onderzoek in de voortgangsbrief van 1 november 2022.4 Verder is het ongelukkig dat een tussenkopje in de samenvatting van het CBS-rapport niet zorgvuldig geformuleerd was en nadien gecorrigeerd moest worden. Dit doet echter niets af aan de inhoud en de conclusies van het rapport.
Herinnert u zich uw brief van 1 november 2022 (Kamerstuk 31 839, nr. 909) waarin u schrijft een onafhankelijke onderzoekscommissie onder voorzitterschap van mevrouw Mariëtte Hamer in te stellen met de volgende opdrachtformulering: «De commissie heeft tot taak het verband tussen de toeslagenaffaire en uithuisplaatsingen te onderzoeken (2004 tot heden)»?
Ja.
Kunt u toezeggen de onafhankelijke onderzoekscommissie van alle door deze commissie gewenste informatie te voorzien en inzage te verlenen in alle door deze commissie gevraagde dossiers?
Ik heb uw Kamer op 16 maart 2023 een nota van wijziging op het wetsvoorstel Tijdelijke wet uitwisseling persoonsgegevens UHP KOT toegezonden. Hierin is een expliciete grondslag opgenomen die borgt dat de commissie onderzoek kan doen en daarbij inzage kan krijgen in de dossiers.
Welke onafhankelijke onderzoeken naar uithuisplaatsingen en het kinderopvangtoeslagschandaal vinden op dit moment plaats?
De Inspectie Justitie en Veiligheid onderzoekt de rol van de jeugdbescherming bij de door de toeslagenaffaire gedupeerde gezinnen. Het eerste deelonderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid op basis van CBS-onderzoek5 is op 1 november 2022 gepubliceerd. Het tweede deelonderzoek wordt nu uitgevoerd en is naar verwachting medio 2023 gereed. Daarnaast is op verzoek van uw Kamer een onafhankelijke onderzoekscommissie (commissie Hamer) ingesteld met de taak zoals beschreven in artikel 3 van het Instellingsbesluit Commissie onderzoek uithuisplaatsingen in relatie tot de toeslagenaffaire.6
Herinnert u zich dat u in de Hofbar van 21 februari 2023 stelde dat de Kamer de commissie Hamer heeft ingesteld? Klopt dat of herinnert u zich dat u toch echt zelf die commissie heeft samengesteld en ingesteld?
Ik doelde met mijn opmerking bij de Hofbar op het gegeven dat uw Kamer mij bij verschillende gelegenheden heeft bevraagd over het instellen van een onafhankelijke commissie. Uiteraard heb ik – samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane – de commissie zelf ingesteld.
Herinnert u zich dat u bij de Hofbar op 21 februari 2023 stelde dat onderzoekers in Leiden en van de Erasmus Universiteit de data gekregen hebben om onderzoek te doen naar uithuisplaatsingen?
Ik doelde niet op onderzoek naar uithuisplaatsingen. Ik heb verwezen naar recent onderzoek van professor Bruning van de Universiteit Leiden (naar de kinderbeschermingswetgeving7) en naar onderzoek van professor Steketee van de Erasmus Universiteit (naar de meerwaarde van jeugdbescherming8). Deze onderzoekers hebben geen data ontvangen die specifiek ziet op uithuisplaatsingen onder gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire. Ik maakte die verwijzing om te illustreren dat het heel gebruikelijk is dat er onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan naar verschillende aspecten van het functioneren van de jeugdbescherming en dat organisaties als de Raad van de Kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen hun medewerking verlenen aan onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek.
Kunt u aangeven aan welke onderzoekers u welke data gegeven heeft, wanneer u dat gedaan heeft en wat de onderzoekersvragen en onderzoeksopzet van die studies is?
Zie het antwoord op vraag 30.
Herinnert u zich dat u bij de Hofbar op 21 februari 2023 stelde dat professor Bruning en professor Steketee de data gekregen hebben?
Zie het antwoord op vraag 30.
Kunt u aangeven welke data u gegeven heeft, wanneer u dat gedaan heeft en wat de onderzoekersvragen en onderzoeksopzet van die studies is? Doen zij onderzoek naar uithuisplaatsingen en het toeslagenschandaal?
Zie het antwoord op vraag 30.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden? Kunt u de vragen in ieder geval drie dagen voor het plenaire debat over het wetsvoorstel «Tijdelijke uitwisseling persoonsgegevens UHP KOT» beantwoord hebben, als dat eerder dan over drie weken is?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Overheidsfinanciën in gevaar door verouderde ict van Belastingdienst’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de vrees van externe ict-deskundigen dat benodigde vervanging van cruciale ict-systemen van de loonheffing en inkomstenbelasting – waarmee de Belastingdienst jaarlijks meer dan de helft van de rijksinkomsten binnenhaalt en waarin jaarlijks tientallen miljarden gegevens van burgers worden verzameld – niet op tijd zal komen?1
De vrees dat de continuïteit van de belastingheffing op het spel staat is ongegrond. De oudere systemen zijn in de basis stabiel, maar aanpassingen van deze systemen is complex en vergt meer tijd. Op 20 februari jl. stuurde ik uw Kamer een brief over de ICT bij de Belastingdienst.2 In die brief heb ik aangegeven dat de Belastingdienst een Meerjarenportfolio (MJP) heeft opgesteld waarin het moderniseren van systemen ook de komende jaren ruimte krijgt.
De modernisering van de systemen van loon- en inkomensheffing is gestart in 2018, deze projecten hebben in het MJP hoge prioriteit. De Belastingdienst heeft daarnaast de volgende maatregelen achter de hand:
Hoe beoordeelt u de vrees van externe ict-deskundigen dat daardoor de continuïteit van de belastingheffing op het spel staat en grote delen van de overheidsfinanciën binnen drie jaar gevaar lopen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het platform Cool:Gen vanaf eind 2026 niet meer technisch wordt ondersteund en dat daarom de systemen vóór 2027 moeten worden vervangen?
Nee dit klopt niet, zie ook het antwoord op vraag 1 en 2. Wat het wel betekent is dat Cool:Gen een oude programmeertaal is en dat er zijn steeds minder medewerkers zijn die met Cool:Gen kunnen werken. Hierdoor zal het op termijn steeds meer moeite kosten om onderhoud op de systemen te doen.
Zoals ook in de technische briefing over ICT bij de Belastingdienst van 21 februari jl. is toegelicht, is het de planning dat belastingjaar 2024 zonder Cool:Gen wordt ondersteund. Cool:Gen blijft daarna echter nog wel op de achtergrond draaien voor de voorgaande belastingjaren, omdat we tot acht jaar terug in de aangiftes moeten kunnen kijken vanwege mogelijke naheffingen.
Er zijn mitigerende maatregelen genomen om risico’s voor de continuïteit zo klein mogelijk te houden. Zo heeft de externe leverancier bevestigd dat er ondersteuning zal zijn, ook als dat na 2026 nodig is.
Hoe kan het dat de planning van de vernieuwing van het inkomstenbelasting ict-systeem al met een jaar is uitgelopen en waarom bestaat het risico dat die nog verder uitloopt waardoor de volledige uitfasering onhaalbaar wordt?
Per jaar is een bepaald aantal IV-dagen gepland om de systemen te onderhouden en te bouwen. Door het niet geplande werk om het Box 3 herstel tijdig uit te voeren heeft niet al het geplande vernieuwingswerk plaats kunnen vinden. Hierdoor is vertraging ontstaan op de vernieuwing van het inkomstenbelastingsysteem.
De planning voor de afronding van de modernisering van applicaties die werken met Cool:Gen is voorzien eind 2026 (met 2024 als het laatst te behandelen belastingjaar) en is op dit moment nog steeds haalbaar. Zie ook onderstaande figuur welke is toegelicht in de technische briefing over ICT bij de Belastingdienst aan uw Kamer op 21 februari jl.
Kunt u nader toelichten wat er is gebeurd waardoor de vernieuwing van het systeem voor de loonheffing na anderhalf jaar nog in de opstartfase zat en hoe het nu met het project staat?
In de zomer van 2022 heeft het Adviescollege ICT (AcICT) een toets uitgevoerd over het programma Vernieuwen Heffing Loonbelastingen en Premies (vHLP). Dit programma vervangt de applicatie Heffing Loonbelastingen en Premies, welke op het verouderd ICT-platform Cool:Gen draait. De conclusie van het AcICT was kritisch en conform het advies van het AcICT focust de Belastingdienst op het borgen van de continuïteit van de keten Loonheffingen door het zo snel mogelijk uitfaseren van de verouderde technologie. Mede naar aanleiding van het onderzoek zijn ook initiatieven opgestart om tot verbetering te komen. Het programma vHLP heeft inmiddels een herijkte businesscase waar de opmerkingen van het AcICT ook in zijn verwerkt. Dit houdt o.a. in dat er maatregelen genomen zijn om de sturing effectiever te maken en dat er gekozen wordt voor een meer integrale aanpak. De planning is dat de doelstellingen van het programma vHLP in 2027 worden gerealiseerd. De huidige functionaliteit wordt in deze periode stap voor stap vervangen. Zodra een deelfunctionaliteit beschikbaar is gaat deze naar productie. Deze aanpak reduceert het risico aanzienlijk en hiermee borgen we de continuïteit op de middellange termijn. Voor de concretere uitwerking hiervan, verwijs ik u naar mijn brief van 6 september 20223 waarin ik uitgebreid in ga op het advies van het AcICT.
Wat is er nodig om de systemen wél vóór 2027 te vervangen, kan hier meer prioriteit aan worden gegeven en wat betekent dat voor andere processen binnen de Belastingdienst?
Zoals ook in de Kamerbrief van 20 februari jl. is aangegeven is het cruciaal dat de Belastingdienst het Meerjarenportfolio blijft volgen: de Belastingdienst zal zich moeten houden aan de planning die het zich heeft gesteld om een goed functionerende en moderne ICT te realiseren. Het vervangen van verouderde systemen heeft maakt een belangrijk deel uit van de huidige Meerjarenportfolio. Het is niet reëel om de vervanging van systemen verder te versnellen. Het werven en behouden van ICT-personeel is in de huidige markt niet eenvoudig. Bovendien moeten projecten beheersbaar blijven. Verdere versnelling in krappe planningen leidt niet tot een verbetering van de beheersbaarheid.
Daarnaast leidt vervanging van de systemen met de huidige planning niet tot een grote toename van «onoplosbare fouten of storingen». De systemen zijn in de basis stabiel, alleen aanpassingen van deze systemen is complex en vergt meer tijd. Dat maakt inderdaad dat wetsaanpassingen lastig door te voeren zijn.
Er zijn de afgelopen jaren diverse maatregelen genomen de planning van de vervanging te realiseren. Zo is ervoor gekozen om eerst Cool:Gen te vervangen en daarna pas vernieuwingen door te voeren zoals dienstonderdelen van de Belastingdienst die wensen.
Hoe wilt u omgaan met de risico’s van niet-tijdige vervanging die kunnen leiden tot onoplosbare fouten of storingen in het systeem, waardoor niet meer geïnd kan worden en ook wetswijzigingen op de inkomensheffing niet meer mogelijk zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Verschilt uw conclusie ten aanzien van de haalbaarheid van de systeemvernieuwing vóór 2027 van die van de ict-experts?
De belangrijkste conclusie van het AcICT is dat men verwacht dat het programma vHLP niet in staat zal zijn tijdig zijn doelstellingen te verwerken. In mijn brief van 6 september 2022 ga ik uitgebreid in op deze conclusie en ga ik ook in op de verbeteringen die de Belastingdienst doorvoert naar aanleiding van het advies van het AcICT. Mede naar aanleiding van het onderzoek zijn initiatieven opgestart om tot verbeteringen te komen. Zo heeft het programma vHLP inmiddels een herijkte businesscase waarin de opmerkingen van het AcICT zijn verwerkt. Zoals beschreven koerst de Belastingdienst op vervanging van het systeem voor inkomstenbelasting (Cool;Gen) voor 2027. Een bepalende factor voor de haalbaarheid is hetgeen dat in de komende tijd van de Belastingdienst verwacht. Nieuwe wet- en regelgeving en andere taken leiden tot herprioritering in het Meerjarenportfolio en daarmee wijzigingen en verschuivingen in de planning. De Belastingdienst wil dat zoveel als mogelijk voorkomen, omdat dit tot een latere vervanging van essentiële systemen en tot inefficiëntie leidt.
Is er volgens u sinds 2020 naar aanleiding van de interne waarschuwingen van de Belastingdienst voldoende prioriteit gegeven aan het tijdig vernieuwen van de systemen en had naar uw mening een hardere stop op politieke wensen moeten zitten vanwege de prioriteiten in onderhoud?
In mijn brief van 20 februari jl. schreef ik dat sinds 2020 de Belastingdienst verbeteringen heeft doorgevoerd. Het ICT-Verbeterprogramma is gestart en afgerond in 2022, waarbij het portfolioproces, de cultuur, de samenwerking tussen gebruikers en de ICT zijn verbeterd. De technische schuld is sinds 2018 gehalveerd en er is in kleine stappen gestart met het moderniseren van een aantal grote systemen. De Belastingdienst kon, ondanks politieke wensen, werken aan verbetering en de basis op orde brengen.
Desondanks hebben in het verleden achtereenvolgende wijzigingen in de prioritering (bijv. Box 3) ertoe geleid dat de modernisering van ICT-systemen van de Belastingdienst in de tijd zijn verschoven, wat bijdraagt aan het ontstaan van het verouderende ICT-landschap.
Gezien de huidige planning en risicobeperkende maatregelen is een hardere stop qua wetgeving niet noodzakelijk gebleken. Er is sinds 2020 ruimte gemaakt voor de implementatie van wetgeving. Vorig jaar zijn er bijvoorbeeld ruim 150 uitvoeringstoetsen uitgevoerd die voor het merendeel geïmplementeerd zijn of worden. In 2021 en 2022 is acht procent van de ICT-capaciteit besteed aan de implementatie van nieuwe wetgeving. Voor de toekomst is het echter van belang dat de modernisering van de systemen conform planning kunnen plaatsvinden.
Kunt u de Kamer een geactualiseerde update sturen van de planning, waarin ook de bijstelling van de ambitie meer personeel aan te nemen om versnelling te bereiken is verwerkt, die vanwege krapte op de arbeidsmarkt niet wordt gehaald?
In de Kamerbrief ICT bij de Belastingdienst van 20 februari jl. heb ik een actueel beeld van de modernisering van de ketens inkomensheffing en loonheffing gegeven, inclusief de ontwikkelingen qua ICT-capaciteit. In 2023 zijn er 626.000 IV-dagen beschikbaar. Er wordt gekeken naar mogelijkheden om het aantal IV-dagen verder te verhogen. De eerstvolgende actualisatie van de status van de ketens die u kunt verwachten is de bijlage uitvoerbaarheid die als bijlage bij het Belastingplan wordt meegestuurd.
Zie ook het antwoord op vraag 3.
Kunt u in deze geactualiseerde update ook opnemen wat de risico’s zijn van te late vervanging voor heffing van loon- en inkomstenbelasting voor de rijksuitgaven en juiste dataverzameling?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat Belastingdienst op 23 maart 2023?
Ja.
Het afbouwpad van fossiele subsidies |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom de in 2018 aangenomen motie Van der Lee c.s. (Kamerstuk 30 175, nr. 271) over het afbouwen van fiscale prikkels die Nederlandse klimaatdoelen tegenwerken nog niet goed is uitgevoerd?
Dit kabinet werkt aan het afbouwen van fiscale regelingen die impact hebben op het fossiele energiegebruik. Zo worden de vrijstellingen voor mineralogische en metallurgische procedés afgeschaft. De bestaande inputvrijstelling op aardgasverbruik voor installaties van warmtekrachtkoppeling wordt beperkt, en het verlaagde tarief in de energiebelasting op aardgas voor de sector glastuinbouw wordt afgeschaft. Andere regelingen komen ten dele voort uit internationale verdragen en kunnen door Nederland niet eenzijdig worden beëindigd. Daarnaast zet het kabinet in op het afschaffen op Europees niveau van uitzonderingen die voortkomen uit de Richtlijn Energiebelastingen, waardoor het gelijke speelveld voor Nederlandse bedrijven ten opzichte van hun Europese concurrenten kan worden bestendigd en geen koolstoflekkage optreedt. Het kabinet heeft verder toegezegd om dit voorjaar te komen met een plan van aanpak voor meer transparantie over de fossiele subsidies. Daarbij zal ook aandacht zijn voor het meer in detail per maatregel toelichten wat de redenen zijn dat regelingen (nog) niet zijn afgeschaft. Daarbij is onder meer relevant dat sommige regelingen zien op het voorkomen van dubbele belasting en kan ook de samenhang met andere beprijzingsinstrumenten (denk aan het EU-ETS) een rol spelen. In het plan van aanpak zal ook worden ingegaan op de mogelijkheden voor afbouw van fossiele regelingen, mede in het licht van het aankomende voorjaarspakket klimaatmaatregelen.
Kunt u aangeven waarom er ondanks deze aangenomen motie nog steeds een aanzienlijke lijst van vrijstellingen is voor het gebruik van fossiele energie1? Kunt u per vrijstelling beargumenteren waarom de vrijstelling niet is afgeschaft? Zijn er nog andere vrijstellingen of voordelen voor fossiele energie?
Zie antwoord op vraag 1
Deelt u de mening van onder andere de secretaris-generaal van de Verenigde Naties António Guterres2 en het IMF3 dat we in plaats van fossiele energie te subsidiëren we deze subsidies veel beter voor hernieuwbare energie kunnen gebruiken?
Ja, die mening deel ik. Het kabinet zet zowel nationaal als Europees in op het verminderen en afschaffen van regelingen die ook – indirect – impact hebben op het gebruik van fossiele energiedragers. Het kabinet zet overigens fors in op de verdere stimulering van de verduurzaming van de energievoorziening, onder andere door het Klimaatfonds met een budgettair beslag van 35 miljard euro in de periode 2023–2030 en een openstellingsbudget van de SDE++ met 8 miljard euro dit jaar.
Kunt u een overzicht geven van de 25 bedrijven met de grootste CO2-uitstoot van Nederland en uitgebreid toelichten welke vrijstellingen, subsidies en andere voordelen van toepassing zijn op deze bedrijven? Hoeveel financieel voordeel hebben deze bedrijven in totaal van deze regelingen gehad in het meest recente jaar waarover cijfers bekend zijn?
Op de aanspraak van individuele bedrijven op vrijstellingen, subsidies en andere voordelen, voor zover bekend, kan ik uit hoofde van vertrouwelijkheid niet ingaan. Dit geldt ook voor het totaal van de hierboven weergegeven 25 bedrijven.
Kunt u een uitgebreide toelichting geven op de werking van de raffinaderijvrijstelling? In hoeverre klopt de inschatting van onderzoeker Alman Metten dat dankzij deze vrijstelling in 2019 1.445 miljoen euro is misgelopen4?
In de volksmond wordt gesproken van een vrijstelling maar dat is het feitelijk niet. De «raffinaderijvrijstelling» houdt in dat het verbruik van energieproducten binnen een bedrijf dat energieproducten produceert, niet wordt beschouwd als belastbaar feit voor de accijns respectievelijk de energiebelasting. Bedrijven die energieproducten produceren, betrekken doorgaans minerale oliën en gassen in een raffinageproces (input) om uiteindelijk andere energieproducten te produceren of te verwerken (output). Het gaat dan bijvoorbeeld om minerale oliën en gassen die worden gebruikt als verwarmingsbrandstof in fornuizen van de betreffende fabrieken. De uiteindelijk geproduceerde energieproducten (output) zijn belastbaar met accijns of energiebelasting.
Voor zelf geproduceerde energieproducten die worden verbruikt binnen een bedrijf dat energieproducten produceert is de «raffinaderijvrijstelling» verplicht op basis van de Europese Richtlijn energiebelastingen. Voor ingekochte energieproducten (van buiten het bedrijf komend) binnen een bedrijf dat energieproducten produceert, is de keuze aan de lidstaten of deze vrijstelling wordt toegepast. Voor het gebruik van gas bij de productie van energieproducten geldt de vrijstelling alleen voor zelf geproduceerd gas. Het gebruik van ingekocht gas voor de productie van energieproducten is belastbaar met energiebelasting. Voor het gebruik van minerale oliën bij de productie van energieproducten geldt de vrijstelling voor zowel ingekochte als zelf geproduceerde minerale oliën.
In de Nederlandse regelgeving is opgenomen dat het gehele verbruik van de energieproducten als input is vrijgesteld van accijns en de energiebelasting indien de output van de fabriek ten minste 30% uit energieproducten bestaat. In Nederland is het daarnaast voor deze fabrieken mogelijk om het eigen verbruik van minerale oliën als input via een energiebalans toe te rekenen aan de productie van minerale oliën. Deze mogelijkheid tot ruimer gebruik van de vrijstelling, is niet verplicht op basis van de richtlijn Energiebelastingen.
Omdat er geen rapportageverplichting bestaat voor het toepassen van het voorgaande, beschikken het CBS en de Belastingdienst niet over de gegevens om een raming te maken van het budgettaire beslag van de vrijstelling. In het kader van het plan van aanpak voor meer transparantie bij fossiele subsidies gaan we nog eens proberen om gegevens over deze regeling boven tafel te krijgen om zo een inschatting van het budgettaire beslag te kunnen maken. Hierop zal worden teruggekomen in de eerder genoemde Kamerbrief van dit voorjaar.
Wat is de stand van zaken rondom gratis emissierechten? Hoeveel gratis emissierechten zijn er in 2021 en 2022 toegekend aan Nederlandse bedrijven? Welke waarde vertegenwoordigt dit? Aan welke bedrijven zijn deze gratis emissierechten toegekend?
In 2021 en 2022 zijn respectievelijk 38,3 en 38,8 miljoen ETS-rechten gratis toegewezen, ongeveer de helft van het totaal aan emissies binnen het EU-ETS. De gemiddelde ETS-veilingprijs bedroeg in 2021 ca. 54 euro en in 2022 ca. 82 euro. De waarde die de gratis toegewezen rechten vertegenwoordigde in het jaar van uitkeren komt daarmee uit op ca. 2,1 miljard euro in 2021 en ca. 3,2 miljard euro in 2022. Voor elektriciteitsproductie worden geen gratis rechten verstrekt. De gratis rechten worden toegewezen aan bedrijven in het EU ETS die bloot staan aan een risico op koolstoflekkage. De herziening van het EU ETS in het kader van Fit for 55 heeft het systeem van gratis rechten verder aangescherpt. Zo worden gratis rechten uitgefaseerd: voor de luchtvaart tussen 2024 en 2026, en voor sectoren die vallen onder de Carbon Border Adjustment Mechanism tussen 2026 en 2034.
Welke doeleinden zijn er voor niet-zakelijk gebruik van meer dan 10 miljoen kWh? Kunt u een overzicht geven van bedrijven die hieronder vallen?
Het onderscheid tussen zakelijk en niet-zakelijk gebruik in de energiebelasting komt voort uit de Europese Richtlijn Energiebelastingen. In de Nederlandse situatie komt niet-zakelijk gebruik met een verbruik boven 10 miljoen kWh feitelijk niet voor.
Welke bedrijven maken gebruik van de indirecte kostencompensatie Emission Trade System (ETS)? Welke andere EU-lidstaten passen de indirecte kostencompensatie ETS toe?
Op dit moment maken 62 bedrijven gebruik van de regeling. Het gaat om bedrijven binnen de sectoren chemie, staal, en raffinaderijen. Ook België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Luxemburg, Polen, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, en Tsjechië maken van de regeling gebruik.
Kunt u een volledige lijst geven van producten die gemaakt worden door mineralogische en metallurgische processen, chemische reductie en elektrolytische processen en kunt u een lijst geven van bedrijven die onder deze vrijstellingen vallen?
De vrijstellingen voor mineralogische en metallurgische processen in de energiebelasting zijn van toepassing op bedrijven die volgens de Standaard Bedrijfsindeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek behoren tot code 23, 24 of 25. Dit zijn:
Energiebedrijven zijn belastingplichtig en doen aangifte voor de energiebelasting. Een lijst van de precieze bedrijven die onder de bovengenoemde vrijstellingen vallen is niet beschikbaar.
Wat is de omvang van de vrijstelling op niet-energetisch verbruik van energie?
De gevraagde omvang is om meerdere redenen niet goed te geven. Anders dan bij minerale oliën die worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als brandstof, zijn er in de Wet op de Accijns geen tarieven vastgelegd voor producten voor niet-energetisch gebruik. Het betreft dus geen vrijstelling in de letterlijke zin van het woord maar valt buiten de grondslag van de accijns. Het bedrag dat aan het niet belasten van non-energetisch verbruik van minerale oliën kan worden gekoppeld, hangt daardoor af van een aantal keuzes die zouden moeten worden gemaakt bij het gaan belasten van deze producten. Dit betreft onder meer het tarief, de grondslag en het belastbaar feit. Het feit dat hierin verschillende mogelijkheden zijn, maakt dat de belasting van niet-energetisch gebruik van minerale oliën niet eenvoudig te becijferen is.
Voor niet energetisch of duaal gebruik van kolen en aardgas is eenvoudiger aan te geven wat de opbrengst zou zijn als dit gebruik zou worden belast tegen de tarieven die in de kolen- en energiebelasting worden gehanteerd voor energetisch gebruik van kolen een aardgas. Het budgettaire belang zou met die tarieven uitkomen op respectievelijk circa € 25 miljoen en circa € 60 miljoen.
Kunt u de vragen per stuk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Kabinet biedt alternatief voor aangekondigde vermogensbelasting' |
|
Nilüfer Gündoğan (Gündogan) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinet biedt alternatief voor aangekondigde vermogensbelasting»?1
Ja.
Erkent u dat uw suggestie dat «een ander voordeel van een forfaitaire heffing is dat de Belastingdienst daarvoor minder hoeft te investeren in zijn ICT», pas wordt bereikt als de voorgenomen belasting van werkelijke rendementen volledig van tafel gaat? Is dit inmiddels de voorkeur van het kabinet? Of verwacht u dat enkele jaren uitstel tot substantieel lagere ICT investeringskosten zal leiden?
Zoals beschreven in de brief van 9 februari 20232 werken we aan een stelsel op basis van werkelijk rendement. Een wetsvoorstel hiertoe wordt voorbereid en zal voor internetconsultatie worden aangeboden.
Het voordeel zal overigens afhangen van hoe de forfaitaire heffing wordt vormgegeven. Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Bij enkele jaren uitstel van de invoering van een stelsel op basis van werkelijk rendement zullen in principe de kosten niet lager uitvallen omdat grotendeels dezelfde werkzaamheden zullen moeten worden verricht alleen dan op een later moment.
Kunt u aangeven hoeveel u per saldo verwacht minder te hoeven investeren in de ICT van de Belastingdienst als de voorgenomen belasting op werkelijk rendement definitief wordt ingeruild voor een belasting op basis van verfijnde forfaitaire rendementen?
Nee, dat kan ik op dit moment nog niet kwantificeren want dat hangt af van hoe de forfaitaire heffing precies zou worden vormgegeven. Naarmate de verfijning beter aansluit bij de vermogensbestanddelen zoals deze nu worden uitgevraagd in de aangifte is de IV-impact kleiner.
Deelt u de opvatting dat de informatie-achterstand van de Nederlandse Belastingdienst ten opzichte van OESO-landen die op dit moment al jaren werken met een belasting op basis van werkelijke rendementen, moet worden ingehaald? Kunt u toelichten hoe u dit bereikt met een verlaging van het ICT-ambitieniveau?
De gestelde opvatting deel ik niet. Er is voor de uitvoering van de huidige wet- en regelgeving geen sprake van een informatieachterstand. Daarvoor is immers geen informatie nodig over het werkelijke rendement. Wel worden inmiddels voorbereidingen getroffen om de benodigde en beschikbare informatie voor een heffing op basis van werkelijk rendement te verkrijgen van ketenpartners. Daarvoor is ook ICT-capaciteit geprioriteerd. Overigens is het goed om te bedenken dat landen die belasting heffen over het werkelijk rendement dat ook kunnen doen op basis van gegevens die belastingplichtigen zelf aangeven via de aangifte.
Is het voor u een overweging om de «ontbrekende» vermogensbestanddelen, te weten onroerende zaken, aandelen die niet op de beurs worden verhandeld of spaargeld/ander vermogen in het buitenland (tijdelijk) te onderwerpen aan forfaitaire rendementen en alle vermogensbestanddelen die u wel voldoende goed in beeld hebt vanaf 2026 te belasten op basis van het werkelijke rendement? Indien nee, waarom niet?
Ja, het gefaseerd overstappen naar een stelsel op basis van werkelijk rendement is een optie. Dit heeft wel als nadeel dat de Belastingdienst meerdere keren aanpassingen moet doorvoeren in de systemen.
Deelt u de perceptie dat het optimaliseren van de uitvoering van fiscale topprioriteiten, ernstig wordt bemoeilijkt door het feit dat slechts zeer beperkt aanstalten wordt gemaakt om te komen tot een substantiële vermindering van het aantal vrijstellingen, aftrekposten, kortingen en andere fiscale faciliteiten, waar elke dag weer duizenden kundige en goed betaalde belastingambtenaren hun werktijd aan moeten spenderen? Met andere woorden: een dienst die zodanig vastloopt, dat grote politieke kerntaken en prioriteiten moeten worden af- of uitgesteld, had toch uit pure noodzaak allang de allerhoogste prioriteit moeten geven aan een grote opruiming van fiscale faciliteiten, temeer omdat onder andere de Algemene Rekenkamer daar herhaaldelijk voor heeft gewaarschuwd?
De wens om te komen tot een vereenvoudiging van het belastingstelsel deel ik. Voor de zomer 2023 wordt een ambtelijk adviesrapport aan de Tweede Kamer gestuurd met een inventarisatie en beoordeling van fiscale regelingen. Na de zomer volgt een brief van het kabinet met voorstellen op basis van dit rapport. Overigens vraagt een vereenvoudiging van het belastingstelsel ook om aanpassing van de systemen van de Belastingdienst. Op korte termijn biedt het dus naar verwachting geen extra capaciteit voor andere prioriteiten.
Begrijpt u de pijnlijke publieke perceptie dat men het voor werkenden vanzelfsprekend vindt dat gegevens over salaris, salarismutaties, baanmutaties en ZZP-opdrachten keurig en veelal automatisch worden verwerkt en verrekend, maar dat voor vermogenden op zoek lijkt te worden gegaan naar excuses om te voorkomen dat er een vergelijkbare mate van overzicht en controle wordt gerealiseerd? Indien nee, waarom niet?
Er is een aanzienlijk verschil tussen de manier waarop het inkomen in de verschillende boxen wordt belast. Bij de totstandkoming van het huidige boxenstelsel in de inkomstenbelasting is besloten dat in box 1 en 2 het werkelijke inkomen wordt belast en in box 3 een forfaitair inkomen. Het vaststellen van het werkelijke inkomen uit werk vraagt overigens ook grote inspanningen. Werkgevers moeten maandelijks informatie aanleveren over het inkomen van werknemers. En ondernemers moeten een administratie bijhouden en op basis daarvan zelf hun werkelijke jaarinkomen bepalen en aangeven bij de aangifte inkomstenbelasting.
Klopt het dat een meerderheid van de aanbieders van beleggingsdiensten op de Nederlandse markt, zich de laatste jaren al heeft voorbereid op de komst van een belasting op werkelijk rendement, onder andere met meer gedetailleerde overzichten van transacties, van kosten van transacties, van het resultaat van transacties alsmede van het totale resultaat van alle transacties in een jaar?
We zijn periodiek in gesprek met de relevante ketenpartners, zoals banken en verzekeraars, over de mogelijkheden om de gegevensaanlevering naar de Belastingdienst uit te breiden ter ondersteuning van een stelsel op basis van werkelijk rendement. In de technische briefing aan de vaste commissie van Financiën van 20 juni 2022 hebben vertegenwoordigers van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en het Verbond van Verzekeraars (Verbond) een presentatie gegeven over het implementatietraject van een stelsel op basis van werkelijk rendement in de systemen van banken en verzekeraars. Daarnaast hebben zij een toelichting gegeven over de gewenste overeenkomst tussen de vooraf ingevulde aangifte en het financieel jaaroverzicht en beleggingsrapportages die de leden van de NVB en het Verbond aan hun klanten verstrekken.
Deelt u de zienswijze dat veel aanbieders verder zijn met de voorbereidingen voor de invoering van een stelsel op basis van werkelijk rendement, dan de Belastingdienst? Indien nee, waarom niet?
Een stelsel op basis van werkelijk rendement vraagt veel van de ketenpartners en van de Belastingdienst. We trekken daarbij waar mogelijk samen op. Zowel ketenpartners als Belastingdienst kunnen echter pas definitieve stappen richting invoering zetten op het moment dat de wetgeving vaststaat.
Erkent u dat mensen die met kunde en/of geluk veel hogere rendementen weten te behalen, «de dans ontspringen" met een belasting gebaseerd op forfaitaire rendementen? Kunt u dit toelichten in het licht van de wens dat de sterkste schouders ook de zwaarste lasten moeten dragen?
Een forfaitair stelsel zal niet volledig aansluiten op het werkelijke rendement van (alle) individuele belastingplichtigen in een belastingjaar. Degenen met een hoger dan gemiddeld rendement hebben hier voordeel van en degenen met een lager dan gemiddeld rendement hebben er nadeel van. Daartegenover staat dat een forfait eenvoudiger is voor de burger en de Belastingdienst.
Erkent u dat een belasting met meerdere verfijnde forfaitaire rendementen nieuwe complexiteiten toevoegt die in een stelsel met werkelijk rendement én in het huidige stelsel met «grove" forfaitaire rendementen niet voorkomen, zoals de door u beschreven noodzaak om het rendement van samengestelde beleggingsfondsen te ontvlechten?
Ik heb de Tweede Kamer toegezegd om voor 1 mei een brief te sturen over mogelijkheden om de vermogenscategorie overige bezittingen in box 3 te verfijnen gedurende de overbruggingsperiode.
Zijn de nieuwe uitvoeringsproblemen die meekomen met het plan voor een verfijnde forfaitaire heffing volgens u echt kleiner dan de problemen van het, ineens of geleidelijk, realiseren van een belasting op werkelijk rendement of aanwas? U benoemt allerlei complexiteiten bij de diverse oplossingsrichtingen, maar kunnen deze complexiteiten ook objectief worden gewogen? Ik verzoek u graag een toelichting op dit punt.
Ja, zoals ik in mijn brief van 9 februari 20233 heb toegelicht is de implementatie en uitvoering van een verfijnde forfaitaire heffing minder complex dan een belasting op het werkelijke rendement. Dit komt vooral omdat voor een stelsel op basis van werkelijk rendement meer gegevens nodig zijn. Dit betekent onder andere een grotere uitbreiding van het aangifteformulier. Deze kunnen naar verwachting deels geleverd worden door ketenpartners en vooraf worden ingevuld in de aangifte. De gegevens die de Belastingdienst niet bij ketenpartners kan verkrijgen, moet de belastingplichtige zelf invullen in de aangifte. Deze aanvullende gegevensuitvraag bij belastingplichtigen leidt naar verwachting tot een groter beroep op de dienstverlening aan belastingplichtigen. Het ontbreken van deze gegevens maakt bovendien het toezicht op de aangiften arbeidsintensiever. Oftewel, het voordeel van een stelsel op basis van werkelijk rendement is dat dit beter aansluit bij het werkelijk rendement van belastingplichtigen, maar dit leidt om die redenen naar verwachting tot meer benodigde capaciteit voor IV, dienstverlening en toezicht.
De complexiteit van beide stelsels is objectief gewogen door op de diverse relevante uitvoeringsaspecten de effecten op de uitvoeringsprocessen te onderzoeken. Deze eerste weging is kwalitatief. Een uitvoeringstoets, waarin de effecten ook worden gekwantificeerd, heeft nog niet plaatsgevonden en staat gepland om uitgevoerd te worden op het moment dat het conceptwetsvoorstel ten behoeve van de internetconsultatie wordt gepubliceerd.
Kunt u toelichten waarom u het meten en belasten van het verschil in vermogen tussen twee peildata, al dan niet met een verrekening van gemaakte kosten, moeilijker acht voor de uitvoering dan het ontvlechten van rendementen van vastrentende waarden en andere vermogenstitels in beleggingsfondsen, waarvan de samenstelling «geen bekend gegeven is en wijzigt in de tijd». Acht u het feit dat een zuivere vermogensaanwasbelasting vrijwel nergens anders voorkomt, op zichzelf voldoende reden om van deze optie af te zien?
Het ontvlechten van aandelen op basis van onderliggende economische vermogenscategorieën is geen onderdeel van het beschreven alternatief. Dat er vrijwel geen andere landen bekend zijn met een zuivere vermogensaanwasbelasting is geen reden om van deze optie af te zien.
Erkent u dat aanbieders van beleggingsfondsen hun aanbod kunnen aanpassen, zodat het ontvlechten van rendementen van de onderliggende vermogenscategorieën extra wordt bemoeilijkt of onmogelijk wordt gemaakt? Is uw voornemen om hiermee aan de slag te gaan niet evengoed onderhevig aan informatie- en productrisico’s, zodat wat nu haalbaar lijkt in de praktijk toch niet zo goed haalbaar blijkt te zijn?
In het beschreven alternatief geldt één forfait voor aandelen. Het ontvlechten van aandelen op basis van onderliggende economische vermogenscategorieën is geen onderdeel van het beschreven forfaitaire alternatief, omdat dit niet mogelijk wordt geacht.
Wat is voor u de doorslaggevende reden om de belasting op werkelijk rendement af- of uit te stellen ten gunste van een systeem met verfijnde forfaitaire heffing?
In het coalitieakkoord is afgesproken dat in box 3 wordt geheven op basis van werkelijk rendement. Het is echter wel ingewikkelder dan een forfaitaire heffing, zowel voor de Belastingdienst als voor de belastingplichtigen. Dat was de aanleiding voor de Tweede Kamer om mij te verzoeken om ook een eventueel forfaitair alternatief te beschrijven.
In welke andere OESO-landen heeft men een goed functionerend stelsel met verfijnde forfaitaire rendementen voor verschillende vermogensbestanddelen, zoals beschreven in de brief van de Staatssecretaris? Hoe heeft men in deze landen de door u genoemde problemen, zoals met name de peildatumarbitrage, de noodzaak om de rendementen op samengestelde beleggingsfondsen te ontvlechten en de wens om rekening te houden met kosten en huurinkomsten, opgelost?
Er zijn mij geen andere OESO-landen bekend met een stelsel dat lijkt op het beschreven alternatief. Omdat er geen andere landen zijn, is het tweede deel van de vraag niet van toepassing. Het ontvlechten van samengestelde beleggingsfondsen maakt geen onderdeel uit van het beschreven alternatief.
De uitzending van Tegenlicht van donderdag 26 januari en het initiatief Collectief Kapitaal |
|
Senna Maatoug (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het initiatief Collectief Kapitaal?
Ja.
Bent u bekend met de uitzending van Tegenlicht van donderdag 26 januari 2023?1
Ja.
In het navolgende beantwoordt de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst de vragen 3, 4 en 5. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen beantwoordt de vragen 6 en 7.
Kunt u aangeven hoe de Belastingdienst bepaalt of iets een schenking is of een beloning? Speelt de status van de schenkende instelling daarbij een rol?
Of een instelling de status van algemeen nut beogende instelling (ANBI) heeft, is niet van invloed op de vraag of sprake is van een schenking. Voor de vraag of schenkbelasting verschuldigd kan zijn, is de ANBI-status wel relevant. Voor schenkingen aan een ANBI geldt een vrijstelling van schenkbelasting, behalve voor zover aan de verkrijging een opdracht is verbonden die ertoe strekt dat de schenking niet bestemd is voor het algemeen belang. Voor uitkeringen die door een ANBI worden gedaan in het kader van het algemeen nut, geldt eveneens een vrijstelling van schenkbelasting. Voor de vraag of er door de ontvanger inkomstenbelasting is verschuldigd ter zake van hetgeen hij heeft verkregen, is van belang of er sprake is van een (belastbare) bron van inkomen (beloning). De Belastingdienst bepaalt aan de hand van de Successiewet 1956 of de betaling een belastbare schenking is en aan de hand van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 of de betaling (ook) kan worden aangemerkt als belastbaar inkomen.
In de schenkbelasting geldt overigens ook een vrijstelling indien de ontvanger over hetgeen door schenking is verkregen, inkomstenbelasting is verschuldigd.
Klopt het dat aan de stichting Collectief Kapitaal de Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI-)status is verleend als «kennisinstelling»? Klopt het dat de betalingen die deze stichting doet in het kader van onderzoek daarom als «beloning» worden geclassificeerd? Zouden deze betalingen wel als «schenking» worden geclassificeerd als de ANBI-status was verleend in het kader van sociaal welzijn?
In het ANBI-register op de website van de Belastingdienst2 is opgenomen dat Stichting Collectief Kapitaal met ingang van 10 juli 2020 de ANBI-status heeft. Omdat de Belastingdienst is gehouden aan de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan geen nadere informatie worden verstrekt over individuele instellingen.
Wel kan in algemene zin worden opgemerkt dat in artikel 5b, derde lid, van de AWR de verschillende algemeen nut categorieën worden opgesomd, waaronder bijvoorbeeld de categorie welzijn, de categorie cultuur en de categorie onderwijs, wetenschap en onderzoek. Als een ANBI een bedrag schenkt en daarmee handelt binnen haar algemeen nuttige doelstelling, geldt voor de ontvanger een vrijstelling van schenkbelasting.
Voor de ontvanger van de uitkering kan hetgeen van de ANBI is verkregen een bron van inkomen zijn. De Belastingdienst beoordeelt per potentiële inkomensbron of sprake is van belastbaar inkomen voor de inkomstenbelasting. De eisen daarvoor verschillen per inkomensbron. Zo is het voor resultaat uit overige werkzaamheden (row) relevant of de ontvanger enige tegenprestatie verricht, terwijl dat voor een belastbare periodieke uitkering niet per definitie een vereiste is. Het is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van een situatie of sprake is van een belastbare bron van inkomen.
Kunt u aangeven welke wijzigingen in de werkwijze zouden leiden tot een andere uitkomst met betrekking tot de toekenning van de ANBI-status en de classificatie van de betalingen als «beloning»?
Nee, de Belastingdienst is gehouden aan de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en kan geen informatie verstrekken t.a.v. de werkwijze van een individuele instelling.
Vindt u ook dat initiatieven zoals Collectief Kapitaal ondersteuning verdienen? Bent u bereid met dit initiatief in gesprek te gaan en te kijken wat er nodig is om Collectief Kapitaal een vervolg te geven?
Als Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zie ik de waarde van deze vorm van privé initiatieven. Zij kunnen juist buiten de bestuursrechtelijke kaders om kleinschalig hulp bieden, aanvullend aan de initiatieven vanuit de overheid zelf. Ik wil deze initiatieven dan ook graag volgen en met hen in contact blijven, omdat hun ervaringen waardevolle input kunnen vormen voor de verdere beleidsvorming.
Bent u bekend met andere initiatieven die zich bezig houden met het versterken van bestaanszekerheid middels schenkingen aan deelnemers? Hoe worden deze initiatieven gefaciliteerd? Worden de opbrengsten van deze initiatieven met u gedeeld en hoe worden deze meegenomen in het maken van beleid?
Er zijn mij meerdere vergelijkbare kleinschalige initiatieven bekend. Die volg ik met interesse. Vooralsnog zijn slechts van een beperkt aantal initiatieven de opbrengsten inzichtelijk. Deze worden betrokken bij verdere beleidsvorming. Zoals eerder aangegeven, gaat het steeds om kleinschalige initiatieven die zich niet lenen voor een Rijksbrede facilitering. Daar waar nodig, wordt wel samen met betrokken gemeenten gekeken naar hoe binnen de bestaande wettelijke kaders ruimte voor het initiatief kan worden gecreëerd.
De herziening van de Capital Requirements Regulation (CRR) door de Europese Commissie |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw standpunt ten aanzien van de herziening van de CRR, die van banken verlangt reserveringen aan te houden voor (potentiële) probleemleningen, ook indien er een sluitende overheidsgarantie aanwezig is, met name omdat deze verplichting daarmee ook geldt voor de Nederlandse Waterschapsbank en de Bank Nederlandse Gemeenten, ondanks de aanwezigheid van een sluitende garantie van het waarborgfonds voor sociale woningbouw?
Het gaat in dit geval specifiek op de herziening van de voorzieningen voor zogenoemde niet-presterende leningen (NPL’s). Dit zijn leningen waarbij een kredietnemer een betalingsachterstand van minimaal 90 dagen heeft of volgens boekhoudregels waarschijnlijk niet in staat wordt geacht de lening af te lossen. Sinds april 2019 is een minimumdekking voor NPL’s, het zogeheten achtervangmechanisme, van kracht. Dit betekent dat banken een reservering ter omvang van een voorgeschreven percentage van een NPL aan dienen te houden. Deze minimumdekking binnen de verordening kapitaaleisen (CRR) heeft tot doel te waarborgen dat banken tijdig en voldoende voorzieningen treffen voor niet-presterende leningen NPL’s.
De hoogte van de minimumdekking is afhankelijk van het risico dat een bank bij bepaalde NPL’s loopt. Als een blootstelling geen achterliggende garanties kent, moet er in het derde jaar van NPL-classificatie volledig worden voorzien. Voor NPL’s die een garantie hebben van bepaalde vastgestelde garantieverstrekkers, bijvoorbeeld het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) en het Waarborgfonds voor de Zorgsector (WfZ), geldt voor de eerste zeven jaar van classificatie als NPL dat de bank hiervoor geen voorzieningen hoeft te treffen. Vanaf het begin van het achtste jaar als NPL dient een bank voor de volledige blootstelling voorzieningen te treffen. Hiervoor dient een bank additioneel kapitaal aan te houden en dit brengt kosten met zich mee.
Ik onderschrijf ten volle het nut van een minimumdekking voor NPL’s zodat banken tijdig en voldoende voorzieningen treffen voor NPL’s. Dit geldt in algemene zin ook voor de minimumdekking voor blootstellingen, waarvoor de zeer uiteenlopende garantieverstrekkers in de verschillende lidstaten garant staan. Hiermee wordt de soliditeit van banken gewaarborgd en gezorgd dat banken zijn voorbereid op mogelijke verliezen en hun balans gezond houden. Deze minimumdekking vormt daarmee een belangrijk onderdeel van risicoreductie in de Europese bankensector.
Tegelijkertijd ben ik ook van mening dat zich in Nederland een specifieke situatie voordoet ten aanzien van blootstellingen gegarandeerd door WSW en WfZ, die niet goed past in deze Europese regelgeving. De waarborgfondsen en uiteindelijk de Nederlandse Staat staan garant voor deze blootstellingen. Het kredietrisico van dit type NPL’s is voor een bank daardoor klein. Echter, omdat de overname van de betalingsverplichting door de waarborgfondsen de NPL-status niet wijzigt en de NPL op de balans van de betreffende banken blijven staan, dienen banken op grond van de huidige regelgeving in de CRR voorzieningen te treffen. Ik ben van mening dat de garanties die de NWB Bank en BNG Bank op hun door de waarborgfondsen gegarandeerde blootstellingen hebben, beter gereflecteerd kunnen worden in het prudentiële raamwerk voor banken.
Kunt u duiden wat de omvang van eventueel aan te houden reserves is? Kunt u de gevolgen van de CRR voor de beschikbaarheid van financiering voor de corporatiesector schetsen?
Van de door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw gegarandeerde uitstaande schuld stond eind 2021 ongeveer 89% op de balans van de NWB Bank en de BNG Bank. De minimumdekking voor NPL’s heeft potentieel gevolgen voor financieringen aan de corporatiesector als de financieringsruimte van deze banken afneemt, doordat ze moeten voorsorteren op toenemende voorzieningen in de toekomst. Naast de afname van de financieringsruimte zou een aanvullende kapitaalbehoefte ook additionele kosten met zich brengen omdat het aanhouden van kapitaal kostbaar is.
Informatie over de verwachte NPL’s die langer dan zeven jaar op de balans van de betreffende banken staan of in de toekomst zou kunnen staan is niet publieke, concurrentiegevoelige informatie. Zodoende is het niet mogelijk om de kwantitatieve gevolgen van de minimumdekking voor NPL’s voor de corporatiesector concreet te duiden, anders dan dat dit zowel de kosten van financiering als de beschikbaarheid ervan negatief zou beïnvloeden.
Kunt u de gevolgen van de CRR voor de uitvoering van de Nationale Prestatieafspraken woningcorporaties schetsen? Hoe schat u het risico in dat de uitvoering van de Nationale Prestatieafspraken woningcorporaties in het geding komt?
Een verslechterde betaalbaarheid en beschikbaarheid van financiering zou gevolgen hebben voor de investeringscapaciteit van de corporatiesector. Dit zou de uitvoering van de Nationale Prestatieafspraken negatief beïnvloeden. Ik zal me er dan ook voor inzetten om dit te voorkomen.
Waarom is tijdens de onderhandelingen over de Algemene Oriëntatie door de lidstaten niet ingezet op een uitzondering voor situaties waarbij een sluitende overheidsgarantie aanwezig is? Is het mogelijk om een dergelijke uitzondering alsnog toe te voegen?
Zoals beschreven in de beantwoording van vraag 1, is de minimumdekking voor NPL’s al sinds april 2019 van kracht. Deze stond niet ter discussie in het huidige bankenpakket noch de Raadsonderhandelingen. De onderhandelingen in de Raad waren al in een vergevorderd stadium toen de mogelijke consequenties van deze bestaande regelgeving voor de financiering van de sociale woningbouw en het zorgvastgoed duidelijker werden. Omdat de positie van het Europees Parlement, die eind januari vastgesteld is, een amendement op het achtervangmechanisme bevat, zal de minimumdekking terugkomen in de triloogonderhandelingen voor het bankenpakket die begin maart van start zijn gegaan.
Kunt u ingaan op de mogelijkheden om tijdens de triloogonderhandelingen een uitzondering voor situaties waarbij een sluitende overheidsgarantie aanwezig is te realiseren? Bent u daartoe bereid? Wat kunt u doen om de slagingskansen te verhogen?
Zoals beschreven in de beantwoording van vraag 1 ziet het kabinet in het algemeen het belang van de minimumdekking voor NPL’s zodat banken tijdig en voldoende voorzieningen treffen. Tegelijkertijd lijkt dit onnodig voor de blootstellingen die gegarandeerd worden door WSW en WfZ. Daarom ga ik me in de triloog inzetten voor een gerichte uitzondering op de minimumdekking voor NPL’s, zodat de garanties die de NWB Bank en BNG Bank op hun door de waarborgfondsen gegarandeerde blootstellingen hebben, beter worden gereflecteerd in het prudentiële raamwerk voor banken. Ik wil deze uitzondering zo gericht mogelijk houden om te voorkomen dat de minimumdekking wordt ondermijnd. Ik zet me ervoor in om voor een gerichte uitzondering tijdens de triloog ook in de Raad voldoende steun te vinden.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het commissiedebat Staat van de volkshuisvesting beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Zorgen om online gokken in de klas: ‘Ze denken snel geld te verdienen’' |
|
Michiel van Nispen (SP), Kees van der Staaij (SGP), Songül Mutluer (PvdA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgen om online gokken in de klas: «Ze denken snel geld te verdienen»»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat er een toename van online gokken onder jongeren onder 18 jaar is en dat dit de groep jongeren betreft die nog op de middelbare school zit en dat het online gokken dus ook op de middelbare school plaatsvindt?
De berichtgeving dat jongeren onder de 18 online kunnen gokken is mij bekend. Of dit is toegenomen is niet bekend, omdat er geen recente cijfers zijn over het aantal minderjarigen dat deelneemt aan online kansspelen. Dat neemt niet weg dat ik signalen van jongeren die online gokken in de klas zorgelijk vind en gokken onder minderjarigen wil voorkomen. In de Wet op de kansspelen zijn daarom ook strenge regels opgenomen voor aanbieders. Zij moeten zorgvuldig de identiteit en leeftijd van (potentiële) spelers controleren, voordat iemand werkelijk kan gaan spelen. De Kansspelautoriteit (Ksa) houdt hierop toezicht. De Ksa heeft tot nu toe geen signalen ontvangen dat deze regels door vergunninghouders worden omzeild.
Er kan echter niet worden uitgesloten dat een geverifieerde speler minderjarigen laat spelen op zijn account. Dat is voor een aanbieder niet te controleren. Aanbieders aangesloten bij brancheorganisaties Vergunde Nederlandse Online Kansspelaanbieders (VNLOK) en Nederlandse Online Gambling Associatie (NOGA) hebben mij laten weten dat zij accounts blokkeren op het moment dat zij signalen hebben dat geverifieerde spelers minderjarigen toegang geven tot hun account.
Ik wil voorkomen dat deelnemen aan online kansspelen door minderjarigen op welke manier dan ook genormaliseerd wordt. Zo mag reclame niet gericht worden op minderjarigen en voor risicovolle kansspelen ook niet op jongvolwassenen. Deze regels scherp ik verder aan met het aanstaande verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen. Daarnaast zet ik in op meer voorlichting. In samenwerking met de Ksa en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) verken ik hoe wij in kunnen zetten op bewustwording van de risico’s van online kansspelen bij jongeren. Om deze groep niet onnodig aan te zetten tot deelname kijk ik naar gerichte activiteiten die voor een groot deel ook bedoeld zijn voor de omgeving van jongeren, zoals leraren en ouders. Ik ben hierover in gesprek met verschillende partijen, waaronder verslavingsdeskundigen en experts op het gebied van financiële gezondheid. In het voorjaar ontvangt uw Kamer een brief waarin ik nader in ga op deze bewustwordingsactiviteiten.
Wat vindt u er van dat het schijnbaar kinderlijk eenvoudig is voor kinderen om te gokken, bijvoorbeeld via het gebruik van accounts van familieleden of vrienden, die boven de 18 jaar zijn? Wat zegt dit u over hoe serieus gokbedrijven hun wettelijke verplichting nemen om uit te sluiten dat minderjarigen op hun websites gokken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op korte termijn nader te onderzoeken hoe het kan dat deze minderjarigen deze toegang verkrijgen?
In algemene zin merk ik op dat er via het verslavingspreventiefonds onderzoek wordt gedaan naar het voorkomen en beperken van kansspelverslaving, met als een van de belangrijkste onderzoeksthema’s kwetsbare groepen zoals jongeren. Ik laat niet specifiek onderzoek doen naar de manieren waarop minderjarigen toegang kunnen krijgen tot accounts van geverifieerde spelers. Ik vind het vooral belangrijk dat aanbieders en spelers hun verantwoordelijkheid nemen, zodat voorkomen wordt dat minderjarigen toegang krijgen tot (online) kansspelen. Ik vind het wel zorgelijk en onwenselijk wanneer minderjarigen, ondanks strenge maatregelen, toch manieren willen vinden om deel te nemen aan kansspelen. Daarom verken ik samen met het Ministerie van VWS en de Ksa de mogelijkheden voor bewustwordingsactiviteiten, zodat de jongeren zelf en ook hun omgeving doordrongen zijn van de risico’s van kansspelen.
Deelt u de mening dat het online gokken schadelijk is voor niet alleen de ontwikkeling voor de jongeren, maar dat dit ook schadelijk kan zijn voor jongeren als dit aankomt op hun latere omgang met geld en eventuele schulden?
Ja. Jongeren vormen bij uitstek een groep die kwetsbaar is voor de verslavingsrisico’s van kansspelen. De gevolgen van schulden zijn groot, zeker voor jongeren: hun opleiding kan hieronder lijden en ze beginnen met een achterstand aan hun volwassen leven. Om deze redenen zijn in de wet op de kansspelen maatregelen opgenomen ter bescherming van jongeren en verken ik samen met het Ministerie van VWS en de Ksa de mogelijkheden voor bewustwordingsactiviteiten.
Hoe denkt u dat het komt dat online gokken onder jongeren, ook die in de leeftijd 18 tot 24 jaar vallen, het imago heeft dat het laagdrempelig toegankelijk is, een «spel» is en dat het een manier is om snel en makkelijk geld te verdienen? Ziet u inspanningen van de gokbranche om dit beeld te ontkrachten?
Ik kan mij voorstellen dat onder jongeren sneller het beeld leeft dat online kansspelen toegankelijke spellen zijn waarmee geld kan worden verdiend. We weten immers dat de hersenen van jongeren nog vol in ontwikkeling zijn, bijvoorbeeld waar het gaat om impulscontrole. Daarom kijk ik ook naar gerichte bewustwordingsactiviteiten, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3. Daarnaast schrijft de wet reeds voor dat reclame voor kansspelen niet misleidend mag zijn. De indruk mag bijvoorbeeld niet gewekt worden dat deelname aan kansspelen een oplossing kan vormen voor financiële of andere persoonlijke problemen. Ik zie dat er kansspelaanbieders zijn die maatregelen treffen om jongeren beter te informeren en beschermen in aanvulling op de wettelijke kaders. Dat doen zij door bijvoorbeeld speellimieten voor jongvolwassenen en door reclame te beperken in aanloop naar het verbod op ongerichte reclame. Ik verwacht dat het aanstaande verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen zal bijdragen aan een betere bescherming van jongeren.
Welke mogelijkheden ziet u om met scholen en preventiepartners middelbare scholieren weerbaarder te maken tegen de verleiding van online gokken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 en 3 kijk ik samen met het Ministerie van VWS en de Ksa naar gerichte bewustwordingsactiviteiten om kwetsbare groepen bewust te maken van de risico’s van kansspelen. Waar mogelijk wordt aangesloten bij bestaande initiatieven. Daarnaast wordt vanuit het Verslavingspreventiefonds onderzoek gefinancierd ter vergroting van wetenschappelijke inzichten over het voorkomen en beperken van kansspelverslaving. Een van de onderzoeksthema’s is kwetsbare groepen, waarbij onder andere jeugdigen en jongvolwassenen als primair belangrijk worden gezien.
Ziet u met ons dat gokbedrijven keer op keer de regels voor reclame maken voor het online gokken voor minderjarigen niet serieus nemen, zoals ook blijkt uit de recente boete voor Jack’s door de Kansspelautoriteit?2
Ik zie dat er partijen zijn die de grenzen opzoeken van wat mogelijk is met kansspelreclame. De verschillen tussen aanbieders laten zien dat het nodig is om scherpere regels te stellen waar de Ksa stevig toezicht op houdt. Daarom stel ik alles in het werk om het verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen zo snel mogelijk in werking te laten treden.
Wanneer is het wat betreft het kabinet genoeg? Bent u bereid om over te gaan tot een two-strikes-you’re-out-model waarbij gokbedrijven die herhaaldelijk jongeren bereiken, hetzij door advertenties hetzij door slechte leeftijdscontroles, al dan niet tijdelijk hun vergunning wordt ontnomen? Zo nee, op welke wijze laat u de gokindustrie dan wél zien dat het genoeg is geweest?
Een algemeen beginsel bij de uitvoering van toezicht en handhaving is dat een interventie wordt gepleegd die proportioneel is aan de overtreding en waarmee het beoogde doel wordt bereikt. Dat is in eerste instantie dat de overtreding gestopt wordt. De Ksa handhaaft volgens een handhavingsstrategie die uitgaat van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De ervaring leert dat normoverdragende gesprekken vaak al tot naleving van de regels leiden en lasten onder dwangsom niet nodig zijn. Wanneer een last onder dwangsom er niet toe leidt dat de wet wordt nageleefd kan daarnaast of in plaats van een last onder dwangsom ook een boete worden opgelegd. De Wet Koa geeft de Ksa naast het kunnen opleggen van lasten onder dwangsom en boetes ook nieuwe bevoegdheden, zoals het opleggen van een bindende aanwijzing. Hiermee kunnen ook bevorderaars, zoals betaaldienstverleners, en andere partijen die essentiële diensten verlenen worden gestopt. Hierin is maatwerk nodig en ik vind het belangrijk dat de toezichthouder de ruimte heeft om dit maatwerk te leveren. Een two-strikes-you’re out model past daar niet bij.
Op welk moment gaat het verbod op gokreclame nu eindelijk in?
Het besluit dat strekt tot een verbod op ongerichte reclame voor online kansspelen treedt uiterlijk 1 juli 2023 in werking.
Het bericht dat de staat miljoenen casht dankzij de aandeleninkoop van ABN Amro |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Staat casht miljoenen dankzij aandeleninkoop ABN Amro»?1
Ja.
Kunt u nader toelichten waarom voor deze aandeleninkoop is gekozen?
Het is aan ABN AMRO om een concreet aandeleninkoopprogramma vorm te geven en aan te kondigen. ABN AMRO kan besluiten om een deel van zijn overtollig kapitaal uit te keren aan aandeelhouders door middel van een aandeleninkoopprogramma, op voorwaarde dat de ECB daarmee heeft ingestemd.
NLFI heeft mij geadviseerd om deel te nemen aan dit programma. Ik heb hiermee ingestemd. Geen deelname aan het programma zou er namelijk toe hebben geleid dat het belang van de staat in ABN AMRO relatief zou toenemen. Dat is ongewenst gezien de wens van het kabinet om het belang in ABN AMRO af te bouwen. ABN AMRO heeft daarnaast NLFI toegelicht dat zij over een prudente kapitaalpositie beschikt. De kapitaalratio’s bevinden zich al langere tijd boven de eigen kapitaaldoelstelling en de kapitaaleisen van de toezichthouder. De ECB heeft ABN AMRO daarom goedkeuring verleend voor de aandeleninkoop. Ook na de aandeleninkoop beschikt de bank over voldoende kapitaal om invulling te geven aan zijn belangrijke rol in de economie en maatschappij.
De spaarders zijn geen onderdeel geweest van de interventie van de Nederlandse staat in 2008. De opbrengst van het aandeleninkoopprogramma voor de Staat komt ten goede aan de algemene middelen (en daarmee aan de belastingbetalers) en heeft een positief effect op de staatsschuld (zie ook de beantwoording van uw vraag 5).
Acht u het wenselijk dat alleen de aandeelhouders en de Staat profiteren van de megawinst van bijna twee miljard euro over 2022 en niet de spaarders en belastingbetalers die de bank in 2008 van de ondergang hebben gered?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de verhouding tussen de spaar- en hypotheekrentes die de banken hanteren? Acht u het wenselijk dat banken profiteren van de stijgende rente veroorzaakt door het rentebeleid van de ECB en hierdoor miljarden winst maken?
Ik verwacht van banken dat zij eerlijke, toegankelijke en marktconforme producten en diensten aanbieden. Banken in Nederland opereren in een vrije markt waarin zij met elkaar concurreren op kwaliteit en kosten van dienstverlening. Daarbij gaan banken in beginsel zelf over de tarieven die zij rekenen voor hun producten en diensten. Een gezonde marktwerking stimuleert innovatie en de diversiteit in de sector, wat bijdraagt aan de toegankelijkheid en betaalbaarheid van financiële dienstverlening voor burgers en bedrijven.
De markt alleen zijn werk laten doen is echter niet voldoende. Regels zijn nodig om het publieke belang te borgen. Daarom wordt de bankensector streng gereguleerd. Zo zijn er bijvoorbeeld regels om te zorgen dat consumenten goed geïnformeerd en beschermd zijn (onder andere ook via een wettelijk renteplafond voor consumptieve kredieten), om te zorgen dat banken weerbaar en veilig zijn, maar ook om gezonde marktwerking te waarborgen en kartelvorming tegen te gaan. Verschillende toezichthouders in Nederland zien erop toe dat banken zich aan al deze regels houden.
Wat is de bestemming van de 777 miljoen euro die de Nederlandse staat verdient aan ABN Amro? Op welke wijze wordt dit teruggegeven aan de burgers die momenteel hun rekeningen niet meer kunnen betalen?
De verwachte opbrengst voor de Nederlandse Staat van de pro rata deelname aan het aandeleninkoopprogramma is maximaal EUR 281,3 mln. Daarnaast ontvangt de Nederlandse Staat dividend over het jaar 2022 van ABN AMRO, zoals ook benoemd wordt in het door u aangehaalde artikel. ABN AMRO heeft een slotdividend van EUR 0,67 per aandeel voorgesteld. Vanwege het aandeleninkoopprogramma van ABN AMRO en het verkoopprogramma van NLFI (start dribble-out) is nog niet duidelijk hoeveel dividend de Staat precies zal ontvangen. Op basis van het aantal aandelen van de Staat in ABN AMRO op 1 januari 2023 is het verwachte dividend over 2022 voor de Staat EUR 338,3 mln.
Beide opbrengsten hebben een positief effect op de staatsschuld. Dit betreft een financiële transactie die niet relevant is voor het uitgavenplafond en het EMU-saldo, maar enkel voor de EMU-schuld (die hierdoor lager wordt). Conform de vaststelling van de begrotingsregels in de startnota kabinet-Rutte IV tellen eerder genomen interventies in de financiële sector en de afbouw hiervan niet mee voor het uitgavenplafond of inkomstenkader.
Kunt u een overzicht geven van hoeveel de reddingsactie van ABN Amro heeft gekost en tot nu toe heeft opgebracht?
De oorspronkelijke kapitaaluitgaven waren afgerond EUR 21,7 mld. De toerekenbare rentelasten bij deze toerekenbare kapitaaluitgaven zijn circa EUR 5,9 mld. De totale kosten bedragen daarmee EUR 27,6 mld.
Op peildatum 1 januari 2023 stonden daar de volgende opbrengsten tegenover: circa EUR 5,2 mld. aan dividendinkomsten en circa EUR 8,4 mld. aan verkoopopbrengsten (door de verkoop van aandelen ABN AMRO en deelname aan het aandeleninkoopprogramma van 2022). De totale opbrengsten op peildatum 1 januari 2023 bedragen daarmee EUR 13,6 mld.
De verwachte opbrengst voor de Nederlandse Staat van de pro rata deelname aan het aandeleninkoopprogramma 2023 is maximaal EUR 281,3 mln. en is nog niet meegenomen bij dit overzicht. Dit geldt eveneens voor de opbrengsten van het op 10 februari 2023 aangekondigde dribble-out-programma. Uw Kamer zal over de opbrengsten van deze programma’s worden geïnformeerd nadat deze zijn afgerond.
Wanneer wordt de rest van de ABN Amro-aandelen naar de beurs gebracht en wat zijn de voorwaarden hiervoor?
Ik heb uw Kamer op 29 juni 2022 een vertrouwelijke Kamerbrief gestuurd over de afbouwstrategie van de Staat. Op 10 februari 2023 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de start van een dribble-out-programma, waarbij voor een langere periode dagelijks kleine hoeveelheden certificaten van aandelen in ABN AMRO worden verkocht via de beurs. Hiermee wordt opvolging gegeven aan mijn eerder gedeelde voornemen om de afbouw van het belang in ABN AMRO te hernemen. Voor aanvang van het dribble-out programma hield de Staat via NLFI een belang van 56,3% in ABN AMRO. Het dribble-out-programma is erop gericht het belang in ABN AMRO af te bouwen tot iets minder dan 50%.
Zoals gebruikelijk zal ik uw Kamer (indien nodig vertrouwelijk) informeren op het moment dat er nieuwe ontwikkelingen zijn.
De Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Organisatie die problemen ouders in toeslagenaffaire moet oplossen dreigt vast te lopen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het zoveelste onderdeel van de Belastingdienst haar taak niet naar behoren kan uitvoeren? Kunt u een uitgebreide analyse geven over aan welke systeemfouten, die inmiddels op ieder dossier waaraan deze organisatie gelieerd is zorgen voor uitvoeringsproblematiek, de Belastingdienst onderhevig is?
De Belastingdienst en Toeslagen rapporteren ieder afzonderlijk op reguliere basis over de uitvoering in stand van zakenbrieven, jaarplannen en jaarverslagen etc. De meest recente zijn; het Jaarplan Belastingdienst 2023 en de Stand van de uitvoering 20222 en het Jaarplan Toeslagen 2023 en de Stand van de Uitvoering Toeslagen 20223. Deze documenten geven een uitgebreide analyse van deze uitvoeringsorganisaties.
Kunt u ingaan op waarom de stappen die volgen na een verzoek om compensatie van gedupeerden niet naar behoren kunnen worden gezet? Welke procesfouten liggen hieraan ten grondslag en op welke manier zijn die ontstaan? Op welke manier is het compensatieproces vormgegeven en door wie? Is dit proces op voorhand onderworpen aan een uitvoerings- en stresstest en scenariovorming en is een adequate inschatting gemaakt van de kennis, expertise en personele capaciteit die nodig was voor deze operatie? Zo ja, hoe kan het dan dat het proces in de (uitvoerings)praktijk niet werkt? Zo nee, waarom is dit niet gebeurd? Wie is er verantwoordelijk voor de operationele kant van deze hersteloperatie? Aan wie legt deze persoon verantwoording af en welke evaluaties vinden er plaats? Op welke manier wordt door de overheid toezicht gehouden op de uitvoering van deze operatie?
De inzet van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) is om ouders zo snel mogelijk financieel herstel te bieden. Door middel van de eerste toets wordt ervoor gezorgd dat zo veel mogelijk ouders al vroeg in het traject duidelijkheid krijgen of zij volgens de criteria gedupeerd of niet gedupeerd zijn. Ouders die daar behoefte aan hebben krijgen ook een integrale beoordeling, om in zo veel mogelijk detail uit te zoeken wat er is gebeurd en waar zij mogelijk nog meer recht op hebben. Dit is een forse opgave, gezien het grote aantal aanmeldingen, de vele systemen die moeten worden geraadpleegd, en de zorgvuldigheid en complexiteit van de beoordeling van deze dossiers. De werkwijze wordt continue tegen het licht gehouden, met de herijking, in de uitvoeringstoetsen, en bij het programma Verbeteren en Versnellen. Zoals eerder in diverse voortgangsrapportage benoemd is dit geen gemakkelijke opgave; er is echter géén gouden oplossing die ervoor zorgt dat álle gedupeerde ouders op korte termijn hun herstel kunnen afronden. Maar met de gerichte en beproefde versnellings- en verbeteringsmaatregelen zoals aan u gerapporteerd in de voortgangsrapportage Q4 2022 heeft het kabinet er vertrouwen in dat de uitvoeringsorganisatie ervoor zorgt dat ouders zo snel als mogelijk de compensatie krijgen waar ze recht op hebben. Het kabinet blijft constant kijken naar mogelijkheden om te versnellen en verbeteren.
De DG Toeslagen en de directeur van UHT zijn verantwoordelijk voor de operationele uitvoering van financieel herstel door UHT.
Kunt u ingaan op de meldingen van medewerkers die aangeven dat er sprake is van een angstcultuur bij de itvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT)? Waarom hebben deze personen het gevoel dat zij geen fouten mogen maken en om wat voor soort «fouten» gaat het dan? Bent u op de hoogte van hoe er met hen is gecommuniceerd over het maken van (eventuele) fouten?
Medewerkers moeten zich altijd veilig en gehoord voelen. Signalen over hoge werkdruk, gevoelens van onveiligheid en behoefte aan stabiliteit en rust worden door de leiding van de UHT opgepakt en besproken met zowel de medewerkers op de werkvloer als met de ondernemingsraad. UHT is altijd bereid om met medewerkers die een melding (willen) doen in gesprek te gaan. Indien een medewerker hiertoe bereid is zullen gesprekken met de melders volgen om vervolgacties te kunnen bepalen. Ook kunnen medewerkers (anoniem) terecht bij de vertrouwenspersonen en de commissie integriteit Financiën (CIF). Dit is een onafhankelijke commissie waar medewerkers terecht kunnen voor een vertrouwelijk gesprek en voor advies over hoe je kunt handelen wanneer zij een mogelijke integriteitsschending of misstand binnen de organisatie willen melden. UHT opereert in een context van grote druk waarbij snelheid én zorgvuldigheid van groot belang zijn. UHT is daarnaast een jonge organisatie met veel nieuwe medewerkers. De leiding van UHT besteedt daarom veel aandacht aan het begeleiden van nieuwe mensen en het verbeteren van de werkprocessen. De urgentie om de hersteloperatie snel af te ronden wordt ook gevoeld binnen de organisatie. Tegelijkertijd zijn de verschillende dossiers vaak complex en vragen om grote zorgvuldigheid bij de behandeling en beoordeling. Ouders verwachten dit ook van de UHT. Dit vraagt dan ook om grote inzet, flexibiliteit en aanpassingsvermogen van de ruim 1.500 medewerkers bij de UHT.
Klopt de insinuatie van deze melders dat de procesvoering bij de UHT dusdanig is vormgegeven dat er geen ruimte is voor maatwerk? Zo ja, hoe is dat mogelijk, aangezien juist in deze specifieke hersteloperatie iedere gedupeerde een unieke case vormt gezien de individuele (gezins)situatie waar het om gaat?
Het (beoordelings)proces binnen UHT is zodanig vormgegeven dat bij de totstandkoming van een beoordeling maatwerk wordt toegepast om ouders snel en zorgvuldig financieel herstel te bieden. Via maatwerk wordt de zaak van een ouder behandeld waardoor juist, binnen de bestaande wet- en regelgeving en met de juiste zorgvuldigheid, rekening gehouden kan worden met de individuele situatie van een ouder. Indien de medewerker volgens de opgestelde behandelkaders geen passende oplossing kan bieden zijn er verschillende (interne) escalatielijnen ingericht. Een voorbeeld hiervan zijn de «dossiertafels». Daarnaast kan de hardheidsclausule worden ingezet. Dit moet borgen dat dossiers altijd individueel behandeld en beoordeeld kunnen worden. Daarnaast leveren de gemeenten maatwerk bij de brede ondersteuning van gedupeerde ouders.
Hoe verhoudt zich de vermeende angstcultuur bij de UHT tot de rest van de Belastingdienst? Heeft u vanuit andere departementen ook dergelijke signalen gekregen over de bedrijfscultuur binnen deze organisatie?
Over de stand van zaken binnen de Belastingdienst en Toeslagen, maar ook binnen andere uitvoeringsorganisaties, wordt regulier gerapporteerd in de Jaarplannen en Jaarverslagen (zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2). Voor alle medewerkers bestaat een toegankelijke meld- en adviesstructuur via de leidinggevende, de vertrouwenspersonen en de commissie integriteit Financiën. Uit de inventarisatie zijn geen meldingen vanuit andere departementen gebleken.
Waarom moeten medewerkers van de UHT blijkbaar «steeds inspelen op nieuwe regels»? Om welke nieuwe regels gaat het dan en waarom worden deze regels steeds veranderd? Waarom is er geen eenduidig proces dat structureel kan worden ingezet bij de afhandeling van deze compensatieverzoeken? Hoe wordt over de veranderende regelgeving naar de medewerkers gecommuniceerd en hoe worden deze geïmplementeerd?
Sinds de start van de Catshuisregeling zijn de kaders van de hersteloperatie bij de compensatieregeling en de O/GS regeling hetzelfde gebleven. Wel zijn er mede naar aanleiding van wensen van verschillende (externe) partijen en de ontwikkelingen in de uitvoering nieuwe regelingen bijgekomen. Dit gaat dan bijvoorbeeld om de regelingen voor kinderen en andere toeslagen, voor ouders in het buitenland en ten behoeve het oplossen van de schulden voor gedupeerde ouders. Het streven is om uw Kamer in april 2023 de nieuwe regelingen rondom ex-partners en nabestaanden voor te leggen. Zoals in de meest recente Voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen beschreven denkt de UHT constant na hoe ouders sneller geholpen kunnen worden. Binnen de organisatie wordt samen met de ervaringen van medewerkers en ouders continu bekeken hoe werkprocessen kunnen worden verbeterd. Daarnaast wordt telkens nagedacht hoe de dienstverlening aan de ouder kan worden verbeterd en versneld. Zoals in het antwoord op vraag 4 al is gesteld vragen deze versnellings- en verbetermaatregelen het nodige van de medewerkers binnen de UHT maar doen we dit voor de ouders zodat zij sneller geholpen kunnen worden.
Kunt u uitleggen waarom het naar verwachting nog jaren zal duren voor alle gedupeerden zijn geholpen? Bent u niet van mening dat, gezien de omvang van de toeslagenaffaire en het enorme onrecht dat deze mensen door de overheid is aangedaan, voor het uitvoeren van deze hersteloperatie een acute crisisstructuur moet worden opgetuigd, welke zich met de hoogste en enige prioriteit zou moeten bezighouden met het verwerken en afhandelen van alle compensatieverzoeken van gedupeerden? Bent u ook niet van mening dat hiervoor een bewindspersoon als beleidsbepaler en bewaker moet worden ingezet/vrijgemaakt, die zich slechts nog met deze operatie bezighoudt totdat deze volledig is afgerond?
Alle inzet is erop gericht om de hersteloperatie zo snel als mogelijk af te ronden en ervoor te zorgen dat ouders en kinderen hun leven weer kunnen oppakken. Dit gaat helaas niet van de ene op de andere dag. Iedere dag dat ouders hun traject eerder kunnen afronden is hierin belangrijk.
In de meest recente Voortgangsrapportage valt te lezen dat sinds medio 2022 verschillende versnellings- en verbeteringsmaatregelen in gang zijn gezet. Tegelijk is er niet één gouden oplossing die ervoor zorgt dat alle gedupeerde ouders op korte termijn hun herstel kunnen afronden. Maar met de ingezette maatregelen heeft het kabinet er vertrouwen in dat de uitvoeringsorganisatie verbeteringen en versnellingen kan doorvoeren. Met het aannemen van de Herstelwet is ervoor gekozen om lopende de hersteloperatie de uitvoering niet fundamenteel anders in te gaan richten, omdat dit voor vertraging zou zorgen.
Als Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane ben ik verantwoordelijk voor de hersteloperatie en besteed daar ook een het grootste deel van mijn tijd aan.
Bent u voornemens om een wervingscampagne voor personeel voor de UHT op touw te zetten, teneinde op korte termijn de personele bezetting significant op te schroeven, zodat de UHT meer capaciteit krijgt voor de hersteloperatie? Zo ja, hoeveel extra medewerkers gaat u werven en bent u voornemens deze fulltime aan te stellen voor het uitvoeren van deze operatie? Zo nee, waarom niet?
Om de hersteloperatie gedegen uit te kunnen voeren is voldoende capaciteit randvoorwaardelijk. De UHT zet zich hier ook hard voor in. De personele bezetting bij UHT is in het laatste kwartaal van 2022 gegroeid met ruim 13% (van 1.216 fte naar 1.379 fte, peildatum 02-01-2023). Hiermee is echter nog niet aan de totale opgave voldaan. Er wordt daarom geworven op zowel vaste contracten als inhuurcontracten en is er bovendien aandacht voor goed werkgeverschap voor zittende werknemers, om uitstroom te voorkomen. De werving voor nieuw personeel wordt in 2023 gecontinueerd binnen de kaders van wat de organisatie kan absorberen en er op de huidige markt geworven kan worden. Bij de werving van nieuwe medewerkers kijkt UHT ook naar hoe andere (grote) overheidsorganisaties hun werving ter hand nemen
Welke impact denkt u dat de stroperige afhandeling van de compensatieoperatie op de gedupeerden heeft? Wat doet de opeenstapeling van fouten met het toch al lage vertrouwen dat mensen hebben in de Belastingdienst? Waarom lijkt de overheid maar geen werk te willen, of kunnen maken van het grootschalig saneren van deze organisatie, terwijl de vele problemen bij de Belastingdienst inmiddels beginnen te leiden tot brede maatschappelijke ontwrichting?
De problemen met de kinderopvangtoeslag hebben diepe sporen achtergelaten bij een grote groep ouders en hun kinderen. Alle inzet van het kabinet is erop gericht om dit recht te zetten en via financieel herstel, brede ondersteuning door gemeenten, het aanpakken van schuldproblemen, en een steun in de rug voor kinderen, ervoor te zorgen dat ouders en kinderen hun leven weer kunnen oppakken. Dat gaat helaas niet van de ene op de andere dag. Over het verloop van de hersteloperatie wordt uw Kamer op de hoogte gehouden via brieven en de reguliere Voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen.
Gaat u de gedupeerden die zich melden bij het UHT inmiddels compenseren voor de uitvoeringsproblemen en de vertraging in het afhandelen van hun verzoeken? Zo ja, op welke manier? Krijgen zij hun compensatie straks bijvoorbeeld met rente uitgekeerd, of krijgen zij een extra bedrag voor iedere maand dat zij langer moeten wachten? Zo nee, waarom niet?
De UHT zet zich in om ouders snel financieel herstel te bieden. Juist om ouders snel duidelijkheid en rust te bieden is de eerste toets in het leven geroepen om sneller vast te kunnen stellen of ouders gedupeerd dan wel (mogelijk) niet-gedupeerd zijn. Momenteel lukt het ook om bij circa 97% van de ouders, binnen de gestelde termijn van maximaal 6 maanden, de eerste toets te hebben afgerond. Indien ouders op grond van de eerste toets als gedupeerde worden aangemerkt heeft de ouder ook toegang tot de overige aanvullende regelingen en ontvangt brede ondersteuning door gemeente, schaderegeling en kindregeling. Indien er sprake is van een urgente situatie zijn er mogelijkheden om ouders met voorrang te ondersteunen. Eventuele compensatie voor vertraging is momenteel niet aan de orde. Het compensatiebedrag bevat wel een vaste vergoeding voor immateriële schade die per half jaar toeneemt en een rentevergoeding over de periode dat een ouder heeft moeten wachten op een definitieve beschikking. Daarnaast geldt uiteraard dat ouders UHT in gebreke kunnen stellen als een wettelijke beslistermijn wordt overschreden. In de tweede helft van 2022 ontving UHT gemiddeld 1.253 ingebrekestellingen per maand. Zie hiervoor ook paragraaf 1.5 van de recente Voortgangsrapportage waarin uitgebreid wordt ingegaan op de ingebrekestellingen.
Gaat u de Belastingdienst sancties opleggen voor het verzaken van het adequaat uitvoeren van deze hersteloperatie? Zo ja, wat voor sancties? Zo nee, waarom niet en vindt u dat te verantwoorden naar de gedupeerden en de bevolking in het algemeen, die van diezelfde Belastingdienst bij het verzaken van een betalings,- en/of andersoortig verzoek ogenblikkelijk een boete krijgen?
Nee, hiervoor ziet het kabinet geen reden. De medewerkers van UHT zijn zich bewust van de grote opgave en bijbehorende urgentie om gedupeerde ouders zo snel en zo goed mogelijk te helpen en werken hier elke dag hard aan.
Bent u voornemens in gesprek te gaan met gedupeerden en medewerkers over hun ervaringen met de UHT, teneinde een knelpuntenanalyse op te stellen, welke gebruikt kan worden voor het verbeteren en optimaliseren van de procesvoering? Zo ja, wanneer kunnen wij deze analyse verwachten?
De UHT heeft veel aandacht voor de ouderbeleving onder gedupeerden. Daarom worden ook regelmatige (onafhankelijke) onderzoeken uitgevoerd om de ouderbeleving op diverse deelprocessen en pilots van de UHT te meten en worden er geregeld gesprekken gevoerd met het ouderpanel. De resultaten van deze onderzoeken worden anoniem binnen de UHT gedeeld met de desbetreffende teams om zodoende het lerend vermogen van de organisatie te faciliteren. Hierover bent u bij de herijking van de hersteloperatie reeds op 3 juni 2022 geïnformeerd.4 Daarnaast worden medewerkers nauw betrokken bij het verbeteren en vernieuwen van processen en worden er periodiek medewerkerstevredenheidonderzoeken uitgevoerd. Ook kunnen medewerkers op verschillende manieren eventuele knelpunten of zorgen kenbaar maken. In de voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen wordt u continu geïnformeerd over de uitgevoerde en nog uit te voeren onderzoeken.
Bent u voornemens om externe experts in te zetten om de UHT te saneren en de operatie vlot te trekken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wie heeft u daarvoor in gedachten?
Het kabinet is niet voornemens om externe experts in te zetten om de UHT te saneren. Sinds de start van UHT zijn ook veel mensen van buiten de Belastingdienst en Toeslagen aangetrokken om de hersteloperatie vorm te geven. De werkprocessen binnen de UHT worden geregeld geëvalueerd en er hebben tevens externe onderzoeken plaats gevonden naar de inrichting en werking van de UHT. Deze rapporten zijn met uw Kamer gedeeld.5
Volgen er consequenties/sancties voor de personen die op dit moment aan het roer staan bij de UHT? Bent u voornemens deze mensen uit hun functie te ontheffen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet aan de orde. De mensen bij UHT werken hard om ouders te compenseren voor het onrecht dat hen aangedaan is.
Het bericht dat miljoenen overheidsgeld op het spel staan na het stilleggen van een biomassacentrale in Gelderland |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Miljoenen overheidsgeld op het spel na stilleggen Gelderse biomassacentrale»?1
Ja.
Klopt het dat de biomassacentrale Primco BMC Duiven al sinds september 2022 stilligt vanwege financiële problemen als gevolg van onder andere sterk gedaalde subsidie-inkomsten en stijgende gasprijzen, terwijl de fabriek pas sinds medio 2020 operationeel is?
Ja.
Is het volgens u goed financieel beheer dat Primco BMC Duiven in contracten met haar afnemers het risico van prijsschommelingen in de energiemarkt niet heeft afgedekt, terwijl de business case van Primco BMC Duiven voor een belangrijk deel gebaseerd lijkt op de subsidie voor biomassaprojecten, die expliciet afhankelijk is van de hoogte van energieprijzen?
Het is aan ondernemers om keuzes te maken over hun onderneming en het omgaan met risico’s. In het algemeen is het verstandig om dusdanige afspraken te maken dat de prijs voor de afname van warmte meebeweegt met de marktprijs, die wordt afgeleid van de marktindex voor aardgas. Daarnaast is het aan te bevelen om, waar mogelijk, de risico’s op toekomstige prijsstijgingen van biomassa vooraf af te dekken.
Zijn er bij de subsidieverlening aan Primco BMC Duiven door de overheid en de sector lessen getrokken en meegenomen uit het faillissement van een soortgelijke fabriek op dezelfde locatie in 2014?
De installatie die op het terrein op Duiven stond betrof een Torrefactie installatie. Dat is een innovatieve techniek om diverse soorten biomassa zo te bewerken dat het lijkt op kolen, zodat het beter inzetbaar is voor vervolgprocessen. De huidige installatie verbrandt biomassa om de warmte nuttig te gebruiken voor het drogen van producten. Dit is een wezenlijk andere installatie.
Op welke wijze zijn de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer gedaan in het rapport «Steun aan grote ondernemingen – leren van het verleden» van 26 juni 2020 toegepast bij het verlenen van overheidsgeld voor de totstandkoming van de biomassacentrale Primco BMC Duiven?
Deze zijn niet toegepast omdat het hier niet gaat om specifieke steun aan grote ondernemingen, maar de ondersteuning via generieke maatregelen (SDE+ en MIA/VAMIL) aan specifieke projecten. Overigens is de SDE+ aanvraag voor dit project in 2017 toegekend, ruim voor het rapport verschenen is.
Hoeveel overheidsgeld is er in totaal besteed aan de bouw en exploitatie van deze biomassacentrale in Duiven?
Vanuit het rijk is circa 900.000 euro investeringssteun gegeven via de MIA/VAMIL regeling. Voor de exploitatie is ruim 5 miljoen euro aan subsidie uitgekeerd. De afgegeven SDE+ beschikking voor dit project heeft een grootte van ruim 65 miljoen euro. Een bedrijf heeft pas recht op subsidie als er hernieuwbare energie is geproduceerd en CO2-reductie heeft plaatsgevonden. Een gedeelte van de subsidie wordt als voorschot uitgekeerd. Een deel van de 5 miljoen betreft teveel betaalde voorschotten die in mindering worden gebracht op toekomstige subsidie. Ik heb geen directe betrokkenheid bij de overige fondsen die bij hebben gedragen aan de financiering van de installatie.
Wat gebeurt er met dit overheidsgeld indien de centrale niet meer wordt opgestart?
De MIA/VAMIL had betrekking op de investering en daarvoor is aan de verplichtingen voldaan. Mocht het tot een faillissement komen, dan is voor de SDE+ de overheid schuldeiser voor het teveel betaalde overschot.
Hoe kan het dat de centrale niet meer aan de betalingsverplichtingen bij de BNG Bank kan voldoen, terwijl het moederbedrijf Perpetual Next vorig jaar nog bekend maakte dat het voor € 320 miljoen aandelen verkocht had?
Ik heb geen inzicht in de afspraken tussen dit project en zijn financiers. Meer in het algemeen is het gebruikelijk dat voor projectfinanciering een special purpose vehicle (SPV) wordt opgericht waardoor bij een faillissement de schulden niet altijd zijn te verhalen op het moederbedrijf.
Kunt u aangeven welke oplossingen er met de eigenaar worden besproken om de centrale weer operationeel te krijgen en op welke termijn daar duidelijkheid over kan worden gegeven?
Ik ben niet actief betrokken bij plannen om het project operationeel te krijgen. Vanuit het beheer van de SDE+ beschikking blijf ik wel op de hoogte van de voortgang.
Klopt het dat er meer partijen in deze sector zijn die kampen met financiële problemen door de hoge gasprijzen en de koppeling daarvan aan subsidies?
Ja, de sterke stijging van energieprijzen zijn een uitdaging voor veel bedrijven. Dit geldt zeker ook voor veel hernieuwbare warmte projecten. Het verschilt sterk tussen projecten in welke mate ze in staat zijn om de inkoopkosten voor hun biomassa te beperken en de verkoopprijs voor hun warmte door te berekenen aan hun klanten.
Dit is van belang omdat de SDE+ subsidie het verschil bedraagt tussen het basisbedrag (de vooraf ingeschatte kostprijs) en het correctiebedrag (de inschatting voor de marktprijs voor energie gebruikmakend van een vaste berekeningsmethodiek meestal gelinkt aan een marktindex).
Kunt u aangeven om hoeveel bedrijven dit gaat, welke financiële gevolgen het omvallen van deze biomassaprojecten zou hebben voor de overheden die betrokken zijn bij de realisatie ervan en wat de eventuele gevolgen van het falen van deze projecten zouden zijn voor de levering van energie?
Nee. Het betreft veel projecten met zeer specifieke bedrijfsvoeringen en afspraken zowel qua kosten of inkomsten voor de inzet van biomassa als qua opbrengsten voor de levering van warmte. Ik ben niet in detail op de hoogte van de bedrijfsvoering van al deze projecten.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat er nog meer biomassaprojecten stop moeten worden gezet vanwege financiële problemen, waarmee overheidsgeld dreigt te worden verspild?
In de regel is de rijksoverheid bij biomassa projecten vooral betrokken via een SDE-beschikking. Dit is een subsidie per eenheid geproduceerde energie in plaats van een investeringssubsidie. Het risico voor de investering ligt met name bij de ondernemers en financiers van een project. Bij het uitvoeren van de SDE-regeling ben ik in contact met ondernemers om ervoor te zorgen dat de uitvoering van de SDE-regeling zo goed mogelijk aansluit bij de praktijk
De latente stikstofruimte en extern salderen |
|
Pieter Omtzigt |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich het verzoek bij de regeling van werkzaamheden op 17 november 2022 om een overzicht te geven van welke stikstofrechten zijn opgekocht door overheden en daaraan gelijk gestelde organisaties?
Ja.
Kunt u een lijst aan de Kamer doen toekomen van alle ministeries, provincies, gemeentes, staatsbedrijven (bedrijven waarin overheden gezamenlijk een meerderheidsaandeel hebben, zoals Schiphol), agentschappen en andere overheidsorganisaties die vanaf het vervallen van het Programma Aanpak Stikstof (PAS), op 29 mei 2019, bedrijven hebben opgekocht met als doel het verkrijgen van stikstofruimte? Kunt u ook de datum van aankoop aangeven en de omvang van de aankoop?
Op dit moment is de evaluatie van het instrument extern salderen in voorbereiding. Onderdeel daarvan is het verkrijgen van een kwantitatief beeld van natuurvergunningen die zijn verleend op basis van extern salderen sinds het vervallen van het PAS. Daarbij kunnen de data en omvang van de transacties worden uitgevraagd. Ik verwacht de resultaten van de evaluatie medio 2023 met de Kamer te kunnen delen.
Is er op enig moment contact en/of coördinatie geweest tussen de bij vraag 1 en 2 genoemde actoren met betrekking tot het opkopen van bedrijven met als doel het verkrijgen van stikstofruimte? Zo ja, kunt u deze communicatie aan de Kamer doen toekomen (inclusief data)?
Zoals gezegd is op dit moment de evaluatie van het instrument extern salderen in voorbereiding. Onderdeel daarvan is het verkrijgen van een kwalitatief beeld van natuurvergunningen die zijn verleend op basis van extern salderen sinds het vervallen van het PAS. Daarbij kan de informatie-uitwisseling tussen bevoegde gezagen worden uitgevraagd. Ik verwacht de resultaten van de evaluatie medio 2023 met de Kamer te kunnen delen.
Bent u van mening dat het op zijn minst gezegd vreemd is dat door het opkopen van latente stikstofruimte de stikstofemissie op papier daalt, maar in werkelijkheid juist kan stijgen gezien het feit dat de totale latente stikstofruimte in de Wet natuurbescherming (Wnb)-vergunningen wordt geschat tussen de 21 procent en 40 procent (sector landbouw)?1
Rijk en provincies hebben voorwaarden aan extern salderen gesteld en deze vastgelegd in beleidsregels, juist om feitelijke depositiestijging te beperken. Hierin is bepaald dat alleen extern gesaldeerd mag worden met feitelijk gerealiseerde capaciteit. Daarvan wordt 30% afgeroomd. Het bedrijf van de saldogever moet bovendien in gebruik zijn of zonder nieuwe vergunning in gebruik genomen kunnen worden. Het bevoegd gezag controleert of aan deze voorwaarden is voldaan.
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 25 november 2022 maakt het kabinet interbestuurlijke afspraken met provincies om de beleidsregels voor extern salderen zo snel mogelijk verder aan te scherpen, o.a. om salderen met zogenaamde slapende vergunningen te voorkomen. Het kabinet vindt dat het niet mogelijk mag zijn om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken op basis van activiteiten die al geruime tijd zijn gestopt. Ook zet het kabinet in op een generieke verhoging van het afroompercentage naar 40% en worden momenteel de mogelijkheden onderzocht om een afroompercentage van 20% te hanteren voor specifieke projecten die op korte termijn tot stikstofreductie leiden, zoals de MIEK-projecten.
Klopt het dat de latente stikstofruimte, de vergunde capaciteit en de feitelijk benutte capaciteit nu niet (centraal) worden geregistreerd?
Ja.
Klopt het dat voor de vergunde capaciteit en de feitelijk benutte capaciteit er nu veelal inschattingen worden gemaakt op basis van andere (landbouw)gegevens of op basis van opeenvolgende vergunningsbeschikkingen? Klopt het dat dit de vaststelling van de totale hoeveelheid latente stikstofruimte bemoeilijkt?2
In het kader van de aanpak van latente ruimte heb ik onderzoeksbureau Sweco gevraagd om een desk research uit te voeren naar bestaande onderzoeken over de omvang van latente ruimte in Wnb-vergunningen. Uit deze desk research komt naar voren dat de vergunde capaciteit moet worden afgeleid uit opeenvolgende vergunningsbeschikkingen en -meldingen. Voor de feitelijk benutte capaciteit wordt meestal een inschatting gemaakt op basis van gegevens uit de jaarlijkse landbouwtelling voor de sector landbouw en de Emissieregistratie voor de sector industrie. Het is niet mogelijk om een compleet beeld van latente ruimte in Wnb-vergunningen te krijgen, omdat dit op individueel bedrijfsniveau moet worden vastgesteld. De desk research laat zien dat het op basis van steekproeven wel mogelijk is om een representatieve schatting te maken.
Op welke manier bent u voornemens om de vergunde capaciteit en de feitelijk benutte capaciteit (centraal) te registreren? . Op welke manier bent u voornemens de latente stikstofruimte in kaart te brengen?
Ik ben niet voornemens om de totale latente ruimte in beeld te brengen. Het is niet mogelijk om een compleet beeld van latente ruimte in Wnb-vergunningen te krijgen, omdat dit op individueel bedrijfsniveau moet worden vastgesteld. Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 25 november 2022 ben ik wel voornemens om er samen met de bevoegde gezagen voor te zorgen dat natuurvergunningen worden geactualiseerd bij intern salderen en andere stikstofgerelateerde wijzigingen aan een bedrijf, zodat de latente ruimte in natuurvergunningen op individueel bedrijfsniveau wordt beperkt.
Zou de latente stikstofruimte, op voorwaarde dat de vergunde capaciteit en de feitelijk benutte capaciteit centraal worden geregistreerd, in kaart kunnen worden gebracht door het verschil te bepalen tussen het aantal dieren (op basis van de Landbouwtelling) en de vergunde ruimte? Zou het verschil kunnen worden bepaald tussen de vergunde ruimte en feitelijk benutte ruimte of het verschil tussen de vergunde ruimte en feitelijk gerealiseerde ruimte? Kunt u een toelichting geven?
Zoals gezegd is het niet mogelijk om een compleet beeld van latente ruimte in Wnb-vergunningen te krijgen, omdat dit op individueel bedrijfsniveau moet worden vastgesteld. De desk research laat zien dat het op basis van steekproeven wel mogelijk is om een representatieve schatting te maken. De omvang van latente ruimte in de agrarische sector bedraagt ongeveer tussen de 25% en 40%. Voor de industrie is die variatie groter. In deze percentages is geen onderscheid te maken tussen bedrijfsmatige en latente ruimte.
Herinnert u zich, gelet op het gegeven dat bij extern salderen 30 procent van de feitelijk gerealiseerde capaciteit wordt afgeroomd om een feitelijke stijging van de depositie te beperken, dat u in antwoorden op Kamervragen over of en hoe de afgeroomde stikstofruimte in kaart wordt gebracht schrijft: «Afgeroomde stikstofruimte wordt niet in beeld gebracht. Dit is ook geen verplichting die volgt uit de Wsn. Bij extern salderen kan de initiatiefnemer 70% van de stikstofruimte inzetten voor nieuwe activiteiten. Het afromings-percentage van 30% is bedoeld om het risico op feitelijke depositiestijging op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, als gevolg van ingebruikname van latente ruimte, zo veel mogelijk te beperken.»?3
Ja.
Bent u voornemens de afgeroomde stikstofruimte in kaart te brengen? Zo ja, hoe?
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 25 november 2022 zet het kabinet in op registratie van alle vrijkomende en vrijvallende ruimte die beschikbaar komt uit de piekbelastersaanpak in een register. De wijze waarop deze registratie wordt vormgegeven, moet nog worden uitgewerkt.
Zou een verhoging van het afromingspercentage kunnen bijdragen aan het sneller legaliseren van PAS-melders (op voorwaarde dat de afgeroomde stikstofruimte wordt opgeslagen in een stikstofbank)? Kunt u een toelichting geven?
Het afromingspercentage is bedoeld om feitelijke depositiestijging op stikstofgevoelige Natura2000-gebieden te beperken. Deze afroming kan dus niet worden ingezet voor nieuwe ontwikkelingen. Dat geldt ook voor PAS-meldingen.
Heeft u kennisgenomen van de column «en toen mocht de boer toch blijven»?4
Ja.
Zijn er de afgelopen jaren boerderijen opgekocht of zijn er vergunning geweigerd op basis van het oude AERIUS-model, die in het nieuwe model niet zouden worden geweigerd of niet zouden worden opgekocht? Zo ja, om hoeveel vergunningen gaat het dan?
Jaarlijks wordt AERIUS Calculator geactualiseerd om bij toestemmingverlening uit te gaan van de meest actuele gegevens en wetenschappelijke inzichten. Hierbij worden bijvoorbeeld de meest recente emissiegegevens verwerkt, waarmee de effecten van doorgevoerd beleid terug te zien zijn.
De in AERIUS Calculator berekende depositiebijdrage is niet het enige waar het bevoegd gezag op toetst bij de beoordeling van een vergunningaanvraag. Ook de staat van instandhouding van de natuur wordt betrokken. Mede hierdoor zal de impact van de actualisatie op de beslissing om een vergunning te verlenen of te weigeren beperkt zijn.
Kunt u een kaartbeeld maken en aangeven waar het model leidt tot een berekend stikstofverschil van meer dan 10 mol per hectare per jaar?
In het actualisatierapport5 dat het RIVM op 26 januari heeft gepubliceerd, zijn de verschillen ten opzichte van de vorige versie weergegeven en toegelicht. Hierin is ook een kaartbeeld te vinden met de verschillen in totale depositie.
Is het AERIUS-model juridisch houdbaar voor vergunningverlening nu duidelijk is dat een verschillende berekeningsmethodiek leidt tot andere uitkomsten voor het wel of niet verlenen van vergunningen?
Het actualiseren van AERIUS is nodig om bij toestemmingverlening uit te gaan van de meest actuele gegevens en wetenschappelijke inzichten. Dit is een juridisch vereiste. Op dit moment is AERIUS Calculator het best beschikbare instrument om de depositiebijdrage van individuele projecten in Natura 2000-gebieden in beeld te brengen.
De resultaten van een berekening in AERIUS Calculator zijn in het proces van vergunningverlening ondersteunend bij het opstellen van de passende beoordeling. Het besluit van het bevoegd gezag over een vergunningaanvraag is dus gebaseerd op een bredere afweging dan enkel de berekening.
Klopt het dat in het nieuwe model er een afkapgrens is van 25 kilometer, zodat op plekken die verder dan 25 kilometer van een Natura 2000-gebied zijn verwijderd vergunningen met onbeperkte stikstofuitstoot kunnen worden afgegeven?
Bij een depositieberekening van een plan of project met AERIUS Calculator wordt een maximale rekenafstand van 25 kilometer gehanteerd. Op grotere afstand is de depositie niet met voldoende zekerheid toe te rekenen aan een individuele bron of individueel project.
Er zijn plekken in Nederland waar geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden binnen een straal van 25 kilometer liggen. Dit betekent echter niet dat er ongelimiteerd stikstof kan worden uitgestoten op die locatie. Hiervoor geldt bijvoorbeeld ook milieuwetgeving.
Kunt u deze vragen voor het plenaire debat over het NPLG en de stikstofproblematiek in week acht (afzonderlijk) beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Oude ict kost fiscus miljoenen’ |
|
Hawre Rahimi (VVD), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oude ict kost fiscus miljoenen»?1
Ja.
Kunt u per jaar vanaf 2010 tot heden een overzicht geven van de kosten die de belastingdienst aan ICT heeft uitgegeven? Kunt u deze uitgesplitst in interne en externe inhuur met daarbij de overschrijdingen aangegeven?
In het overzicht hieronder ziet u de jaarlijkse budgetten van de ICT-organisatie van de Belastingdienst in de periode 2010–2022. De middelen voor de ICT-organisatie zijn bestemd voor zowel personele als materiële uitgaven. De personele uitgaven zijn als onderdeel van de totale ICT-uitgaven (kolom 1) apart inzichtelijk gemaakt, met daarbij ook een nadere splitsing naar eigen personeel en externe inhuur.
In de reguliere begrotingscyclus wordt gedurende het jaar inzicht gegeven in tussentijdse bijstellingen van beschikbare middelen op basis van de verwachte kasuitgaven. Ten opzichte van de tweede suppletoire begroting bij Najaarsnota hebben er in de periode 2010 t/m 2022 over het algemeen geen overschrijdingen van personeelsbudgetten plaatsgevonden. De gemiddelde onderschrijding lag rond de 3%. Uitzondering hierop zijn de jaren 2015 en 2016 waarin sprake was van een overschrijding van de personele budgetten van respectievelijk 5% en 8%. De overschrijding zat in deze jaren met name op externe inhuur en werd veroorzaakt door een grote opdrachtenstroom die niet volledig gerealiseerd kon worden met de bezetting eigen personeel. Op het niveau van de totale ICT-uitgaven waren de overschrijdingen in deze jaren overigens kleiner (4% in 2015 en <1% in 2016).
Kunt u een overzicht geven van de verhouding tussen uitgaven aan onderhoud van bestaande systemen en de modernisering daarvan?
Afgelopen jaren zijn vanuit de voorjaarsbesluitvorming en Werk aan Uitvoering middelen beschikbaar gekomen voor de ICT-organisatie van de Belastingdienst. Inmiddels bedraagt het budget van de ICT-organisatie van de Belastingdienst in 2023 circa € 860 mln. Een groot gedeelte hiervan, circa 60%, is bestemd voor personele uitgaven. Met het personeel dat van deze budgetten wordt betaald, zowel eigen personeel als inhuur van externen, worden IV-dagen gerealiseerd. Voor 2023 wordt gewerkt met 626.000 IV-dagen.
Jaarlijks is circa 60% van de beschikbare IV-dagen nodig voor beheer en onderhoud. Onderdeel van beheer en onderhoud zijn de activiteiten voor het Datacenter van de Belastingdienst, de printstraat, regulier lifecycle-management en het bewaken van de digitale veiligheid in het Security Operations Center (SOC). Aan modernisering wordt circa 10% van de totaal beschikbare capaciteit besteed. Aan vernieuwing wordt circa 14% besteed. Onder vernieuwing vallen dienstverlening, integrale beveiliging, initiatieven met betrekking tot gegevens, toezicht en bedrijfsvoering. Onderstaande tabel geeft dit weer.
Portfolio categorieën in IV-dagen
2019
2020
2021
2022
Beheer en onderhoud
Data Center Services
163.400
152.400
155.700
152.700
Regulier Beheer en Onderhoud
162.200
185.200
186.200
206.200
Projecten
Wetgeving
33.900
31.600
47.000
45.500
Modernisering
61.800
64.600
80.400
74.800
Vernieuwing
57.300
72.100
93.300
81.500
Jaaraanpassingen
Per wanneer kunnen de ICT-systemen uit bijvoorbeeld de jaren 70, of waarvoor geen expertise meer in huis is, worden omgezet in moderne ICT-systemen met moderne programmeerta(a)l(en)?
Het hebben van ICT-systemen uit de jaren «70 uit zich in technische schuld. De Belastingdienst is bezig met het reduceren van die technische schuld. Sinds 2018 is deze gehalveerd van 52% naar 26%. Deze modernisering is desondanks complex en wordt daarom in kleinere stappen uitgevoerd, zodat er grip is op deze projecten.
Voor alle ketens wordt aan de modernisering gewerkt. Het is de planning om het overgrote deel van het achterstallig onderhoud, dat wijzigingen belemmert, in 2026 opgelost te hebben. Of dat tijdpad gehaald wordt is afhankelijk van veel factoren, zoals de beschikbaarheid van ICT-personeel, tussentijdse onvoorziene ontwikkelingen (zoals box 3, energiemaatregelen, etc.) en het verloop van aanbestedingen.
Voor de volgende ketens geldt dat er na 2026 nog gemoderniseerd moet worden: inning en betalingsverkeer, omzetbelasting en gegevens. Bij inning en betalingsverkeer komt dit onder andere door werkzaamheden rondom het herstel toeslagen, FSV en corona uitstelbeleid die voorrang kregen boven modernisering. De binnenlandse omzetbelasting wordt gemoderniseerd met als planning dat in 2026 een nieuw systeem operationeel is. In deze keten dienen na 2026 ook andere regelingen nog gemoderniseerd te worden. Voor de keten gegevens is na 2026 nog een forse inspanning nodig, omdat er veel applicaties van lokale applicaties omgezet moeten worden naar centrale applicaties en de gegevenshuishouding verbeterd moet worden.
Waarom is de aanbesteding voor het moderniseren van het nieuwe systeem voor de omzetbelasting nog niet uitgeschreven? Kunt u aangeven welke stappen u zet om deze en andere aanbestedingen te versnellen?
In 2021 heeft een marktconsultatie plaatsgevonden waaruit bleek dat er oplossingen in de markt beschikbaar zijn voor een nieuw systeem voor de omzetbelasting. Een extern advies in 2022 heeft dit bevestigd. De aanbesteding bevindt zich nu in de voorbereidende fase. Er zijn nog verschillende go en no-go momenten. Ik ben terughoudend om u in deze fase uitgebreid over de planning te informeren, zie ook antwoord 6.
Een versnelling in deze of andere aanbestedingen leidt tot risico’s en kan afbreuk doen aan de kwaliteit van het proces van aanbesteden of aan de aanbestede dienst of product. Ondanks dat ik de wens begrijp om een aanbesteding te versnellen om zo bijvoorbeeld sneller te beschikken over een modern systeem, wil ik zorgvuldigheid boven snelheid stellen.
Welke andere aanbestedingen moeten nog worden uitgeschreven?
De Belastingdienst voert jaarlijks een groot aantal ICT-aanbestedingen uit met wisselende inhoud en omvang. In aanbestedingen die in voorbereiding zijn of in de nabije toekomst op de markt zullen worden gebracht, wordt door de Belastingdienst geen inzage vooraf gegeven. Dit kan marktverstorend werken of de juridische positie van de Belastingdienst schaden.
Hoe duidt u de uitspraak in het artikel, gebasseerd op interne documenten, dat door personeelstekorten en achterstanden in de ICT het belastingmoraal van burgers en ondernemers kan worden aangetast?
De Belastingdienst heeft als taak om belastingen eerlijk en zorgvuldig te heffen en innen. Iedere burger, elk bedrijf en elke andere belastingplichtige organisatie moet erop kunnen vertrouwen dat hij of zij het juiste deel aangeeft en betaalt en dat hij of zij ook (terug)krijgt waar hij of zij recht op heeft. Daarnaast moeten burgers en bedrijven er ook op kunnen vertrouwen dat de Belastingdienst ervoor zorgt dat andere burgers en bedrijven hun bijdrage leveren. Als dat vertrouwen afneemt kan dat effect hebben op de belastingmoraal.
De Belastingdienst voert deze taak nog steeds naar behoren uit, in die zin is er geen sprake van een aantasting van de belastingmoraal. Dit komt ook naar voren in de fiscale monitor die jaarlijks wordt uitgevoerd en uw Kamer bij het jaarplan Belastingdienst 2023 heeft ontvangen. De situatie is nu ook anders dan in 2018. Er was toen sprake van een groot personeelsverloop en achterstand in de ICT. Inmiddels is meer personeel aangetrokken en worden ICT-systemen vernieuwd. Daardoor kan personeel efficiënter en mogelijk anders worden ingezet.
Dat laat onverlet dat de Belastingdienst nog stappen moet zetten. Zo is er nog sprake van een tekort aan (ICT-)personeel en wordt er in sommige ketens nog gewerkt met verouderde systemen.
Kunt u aangeven bij welke ICT-systemen continuiteitsrisico’s spelen en welke delen van de bedrijfsvoering van de Belastingdienst hiervan afhankelijk zijn?
De urgentie voor modernisering wordt bepaald door risico’s. Systemen met de grootste risico’s op het gebied van continuïteit door verouderde technologie, zijn als eerste gemoderniseerd, zoals het systeem voor autobelastingen. De systemen voor omzetbelasting, loonheffing en inkomensheffing worden de komende tijd vervangen. Tot die systemen volledig zijn vervangen, ziet de Belastingdienst voor deze ketens risico’s. Om deze risico’s te beheersen, zijn aanvullende maatregelen genomen. In figuur 5 en 6 van de begeleidende brief ziet u hoe de technische schuld per keten nu is en wat de ambitie is qua ontwikkeling tot en met 2026.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De stand van zaken rondom het toeslagenschandaal, de hersteloperatie en de uithuis geplaatste kinderen |
|
Pieter Omtzigt |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u het compenseren van ouders in het toeslagenschandaal een erekwestie noemde, na het verschijnen van het rapport «Ongekend Onrecht» in 2020?
Ja.
Kunt u een reactie geven op de uitzending van nieuwsuur, waarin duidelijk wordt dat het herstel van de gedupeerden vastloopt door ambtelijke chaos?1
Alle inzet is erop gericht om de hersteloperatie zo snel als mogelijk af te ronden en ervoor te zorgen dat ouders en kinderen hun leven weer kunnen oppakken. Dit gaat helaas niet van de ene op de andere dag. En eenvoudige kant-en-klaar oplossingen zijn er niet. Tegelijkertijd zijn er de nodige resultaten geboekt. Eind 2022 hebben ruim 59.000 personen zich aangemeld. Tot nu toe zijn 28.000 mensen erkend als gedupeerde. Zij kunnen rekenen op 30.000 euro en de schuldenaanpak. Ook ontvangt iedereen die zich heeft aangemeld brede ondersteuning van hun gemeente. In de meest recente Voortgangsrapportage, die op 3 februari jl. naar uw Kamer is gestuurd, valt te lezen dat sinds medio 2022 verschillende versnellings- en verbeteringsmaatregelen in gang zijn gezet.2 Onder de randvoorwaarden die daarbij zijn genoemd ziet de prognose er als volgt uit: de inzet is om 90% van de integrale beoordelingen in het eerste kwartaal van 2025 af te ronden. De laatste 10% volgt in het half jaar daarna. Het streven is om eind 2026 het proces van bezwaar tegen de eerste toets en de integrale beoordeling afgerond te hebben. In de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) zijn signalen geuit over hoge werkdruk, regels en procedures en een relatief groot verloop van medewerkers. Deze signalen en ook de media aandacht hierover laten de medewerkers van de organisatie niet onberoerd. De opgave vraagt veel van medewerkers. Het is cruciaal dat er in de organisatie kan worden samengewerkt aan de hersteloperatie op basis van vertrouwen en in een veilige omgeving. In de aanbiedingsbrief bij de Voortgangsrapportage is hier ook een passage over opgenomen. De signalen zijn door ambtelijke leiding erkend en zij zijn hierover met de medewerkers in gesprek.
Kunt u een reactie geven op het feit dat slechts tien van de uithuisgeplaatste kinderen weer bij hun ouders zijn teruggekeerd na hulp van het ondersteuningsteam?
Een uithuisplaatsing is voor zowel de ouder, als het kind zeer ingrijpend. Ook hier doet het kabinet al het mogelijke om de getroffen gezinnen passende hulp en ondersteuning te bieden.
Zoals de Minister voor Rechtsbescherming in de tweede voortgangsbrief uithuisplaatsingen kinderopvangtoeslag3 van 1 november 2022 en tijdens het notaoverleg van 30 januari 2023 heeft benadrukt, heeft elke ouder die zich aanmeldt bij het Ondersteuningsteam een eigen verhaal en hulpvragen. Aan elk gezin wordt daarom maatwerk geleverd. De ondersteuning is hiermee persoons- en situatieafhankelijk en heeft geen vastomlijnde uitkomsten. Vaak zijn er eerst zaken die verbeterd moeten worden in de leefsituatie omdat sprake is van een opeenstapeling van verschillende problemen. In de genoemde voortgangsbrief van 1 november is de Minister voor Rechtsbescherming nader ingegaan op de verscheidenheid aan resultaten waar de inzet van het Ondersteuningsteam aan heeft bijgedragen.
Heeft u op de vergadering van de onderraad herstel toeslagen, die op 31 januari voor het eerst in 8 maanden weer vergaderd heeft, een realistisch beeld gekregen van de hersteloperatie?
Zowel tijdens de Ministeriële Commissie Toeslagen Herstel (MCTH) van 31 januari als tijdens de ministerraad van 3 februari 2023 is gesproken over de hersteloperatie, onder andere aan de hand van de laatste Voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen over het 4e kwartaal van 2022. Deze voortgangsrapportages geven de stand van zaken van de hersteloperatie weer en laten zijn waar nog werk te doen is.
Is uw regering nog in control bij de hersteloperatie? Kunt u dit toelichten?
Ouders willen vooruit en elke dag dat zij langer moeten wachten op financiële compensatie is er één te veel. Daarom is de inzet van het kabinet gericht op versnellen van de hersteloperatie. In de meest recente Voortgangsrapportage valt te lezen dat sinds medio 2022 verschillende versnellings- en verbeteringsmaatregelen in gang zijn gezet en dat onder de randvoorwaarden die daarbij zijn genoemd op basis hiervan een prognose is gegeven hoe het overgrote deel van de gedupeerde ouders in 2025 financieel gecompenseerd zal zijn en bezwaren op de eerste toets en de integrale beoordeling in 2026 afgerond. Tegelijk is er niet één gouden oplossing die ervoor zorgt dat álle gedupeerde ouders op korte termijn hun herstel kunnen afronden. Maar met de ingezette maatregelen heeft het kabinet er vertrouwen in dat de uitvoeringsorganisatie verbeteringen en versnellingen kan doorvoeren.
De noodzakelijke opschaling van de UHT is ambitieus, maar realistisch. De personele bezetting is in het laatste kwartaal van 2022 gegroeid met ruim 13%, daarnaast wordt geworven op zowel vaste contracten als inhuurcontracten en bovendien is er aandacht voor goed werkgeverschap voor zittende werknemers, om uitstroom te voorkomen.
Wilt u samen met de Ministers en vicepremiers, die na het aftreden van uw vorige kabinet weer opnieuw zijn aangetreden, de stand van zaken in de ministerraad van 3 februari bespreken en daarna aan de Kamer aangeven welke gevolgen u verbindt aan de huidige stand van zaken?
Tijdens de ministerraad van 3 februari 2023 is gesproken over de hersteloperatie. De bespreking vond plaats aan de hand van de Voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen over het 4e kwartaal van 2022. De ministerraad heeft na de bespreking ingestemd met verzending van de Voortgangsrapportage met aanbiedingsbrief aan de Tweede Kamer door de Staatssecretaris van Financiën (T&D). In de aanbiedingsbrief schetst het kabinet stappen die worden genomen om de hersteloperatie te verbeteren en versnellen, zoals aanpassingen in de werkwijze en versnelde afhandeling van de integrale beoordelingen, verbeterde informatievoorziening en een versnelde afhandeling van bezwaren.
Wilt u in ieder geval de klokkenluiders niet bestraffen – zoals eerder in het toeslagenschandaal gebeurde – en publiekelijk aangeven waar zij gehoord kunnen worden?
Het is belangrijk dat medewerkers van UHT hun werk veilig en goed kunnen uitvoeren. De ambtelijke leiding van UHT neemt signalen over hoge werkdruk, gevoelens van onveiligheid en behoefte aan stabiliteit en rust serieus. Medewerkers kunnen op verschillende manieren signalen en gevoelens kenbaar maken. Men kan in gesprek met de leidinggevende of het management, signalen kunnen worden doorgegeven aan de ondernemingsraad of er kan (ook anoniem) een melding worden gedaan bij de vertrouwenspersoon. Vanuit interne communicatie worden medewerkers hier periodiek over geïnformeerd.
Vindt u dat uw kabinet bezig is met het inlossen van de ereschuld?
De kinderopvangtoeslagaffaire heeft gedupeerde ouders en hun kinderen groot onrecht aangedaan met ernstige gevolgen voor alle facetten van hun leven. De compensatie voor de ouders moet goed worden afgewikkeld. Alle inzet van het kabinet is erop gericht om via financieel herstel, brede ondersteuning door gemeenten, het aanpakken van schuldproblemen, en een steun in de rug voor kinderen, ervoor te zorgen dat ouders en kinderen hun leven weer kunnen oppakken. Er is al veel werk verzet en tegelijkertijd is er nog heel veel werk te doen om te herstellen wat er is misgegaan rondom de kinderopvangtoeslag en ouders en kinderen verder te helpen. De schade is aanzienlijk en iedere dag dat ouders eerder het traject kunnen afronden, is belangrijk om het leven weer op te kunnen pakken.
Wilt u deze vragen één voor één en vóór dinsdag 6 februari 2023 beantwoorden?
De vragen zijn met zorgvuldigheid en zo snel als mogelijk beantwoord.
Bezwaren box 3-heffing |
|
Romke de Jong (D66) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Definitieve aanslagen inkomstenbelasting met box 3-heffing: maak bezwaar!»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat het register belastingadviseurs iedereen, die een aanslag krijgt waarin in box 3-inkomen is inbegrepen, oproept om bezwaar te maken?
Het kabinet heeft rechtsherstel in box 3 geboden naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 20212 (het zogenoemde «Kerstarrest»). Dit rechtsherstel is geregeld in de wet Rechtsherstel box 3, die per 1 januari 2023 in werking is getreden. Vanwege de grote aantallen aanslagen waarvoor herstel geboden moet worden, is gekozen voor een methode die in grote mate geautomatiseerd is uit te voeren door de Belastingdienst, waarbij belastingplichtigen zo min mogelijk aanvullende gegevens hoeven aan te leveren.
Bij dit rechtsherstel wordt een nieuwe berekening van het box 3-inkomen gemaakt. Bij de nieuwe berekening wordt aangesloten bij de daadwerkelijk aangehouden banktegoeden, overige bezittingen en schulden. Voor elke vermogenscategorie wordt een eigen forfaitair rendementspercentage voorgesteld dat zoveel mogelijk aansluit bij het werkelijk behaalde rendement over de betreffende vermogenscategorie. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de wetgever bij het hanteren van een forfaitair stelsel de werkelijkheid moet trachten te benaderen. Met het voorgestelde stelsel wordt het daadwerkelijk behaalde rendement zo goed mogelijk benaderd. Dit geldt in het bijzonder voor de grote groep belastingplichtigen met (voornamelijk) spaargeld, omdat de spreiding in het rendement op spaargeld beperkt is. Het forfait voor spaargeld is voor de jaren 2017–2022 vrijwel nihil.
Het werkelijke rendement van een individuele belastingplichtige kan in een belastingjaar hoger of lager zijn dan het forfaitair bepaalde rendement. Het kabinet werkt aan de invoering van een stelsel op basis van het werkelijk behaalde rendement, maar het was niet mogelijk om op korte termijn en met terugwerkende kracht al het werkelijke rendement te belasten.
Hoewel een forfaitair stelsel in box 3 de individuele werkelijkheid niet altijd geheel kan weerspiegelen, is het kabinet van mening dat met het voorgestelde stelsel naar redelijkheid uitvoering wordt gegeven aan het Kerstarrest. Ook de Afdeling advisering van de Raad van State heeft in het advies bij de Wet Rechtsherstel gewezen op het belang van een werkbare en evenwichtige afwikkeling.3 De Afdeling wijst erop dat een regeling die optimaal tegemoetkomt aan het Kerstarrest, maar niet uitvoerbaar is, uiteindelijk niet bijdraagt aan rechtsherstel voor betrokkenen.
Belastingplichtigen met een lager werkelijk rendement dan forfaitair bepaald kunnen van mening zijn dat dit onterecht is en dat hun belastingaanslag te hoog wordt vastgesteld. Het staat belastingplichtigen en belastingadviseurs vrij om gebruik te maken van de rechtsmiddelen die voor hen open staan, al is het kabinet wel van mening dat met het voorgestelde stelsel naar redelijkheid uitvoering wordt gegeven aan het Kerstarrest.
Ik blijf in overleg met de koepelorganisaties voor belastingadviseurs en fiscale dienstverleners, de Bond voor Belastingbetalers en de Consumentenbond om zo mogelijk procesafspraken te maken over procedures inzake box 3. Dit zodat deze procedures werkbaar zijn voor belastingplichtigen, adviseurs en de Belastingdienst.
Hoe kan een situatie ontstaan zijn waarin het kennelijk verstandig is, voor ieder met een box 3-inkomen, om bezwaar te maken tegen zijn/haar aanslag?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een inschatting te maken over welk deel van deze bezwaren mogelijk gegrond verklaard zal worden? Zo ja, wat is deze inschatting volgens u, en welke financiële consequenties heeft dit voor het kabinet? Zo nee, waarom niet?
Zoals volgt uit het antwoord op vraag 3 is het kabinet van mening dat met het in de wet Rechtsherstel box 3 geregelde rechtsherstel naar redelijkheid uitvoering wordt gegeven aan het Kerstarrest. De bezwaarschriften zullen aan de hand daarvan worden beoordeeld. Dit betekent dat bezwaarschriften waarin grieven zijn opgenomen die leiden tot een ander rechtsherstel dan uit de wet Rechtsherstel box 3 volgt, zullen worden afgewezen.
Heeft de Belastingdienst voldoende capaciteit om alle bezwaren tijdig te beoordelen en af te handelen?
In de kamerbrief van 9 november 20224 omtrent de herijking uitvoeringstoets rechtsherstel box 3 is aangegeven dat de eerste inzichten op basis van de burgerreacties naar aanleiding van het geboden herstel tot nu toe zijn dat het aantal reacties in het lage (meest gunstige scenario) zitten.
Ten tijde van voornoemde kamerbrief had de Belastingdienst ongeveer 150.000 burgerreacties ontvangen. Dit aantal is nu opgelopen tot 485.000 waarvan ongeveer 85.000 burgerreacties betrekking hebben op opgelegde aanslagen waartegen tijdig bezwaar is ingediend en die betrekking hebben op de toepassing van de forfaitaire spaarvariant. In het geval belastingplichtige ook om andere redenen bezwaar heeft aangetekend dan wordt dit bezwaar binnen het reguliere werkproces afgehandeld en is dit niet in voornoemde aantallen opgenomen.
De toename van het aantal burgerreacties heeft gevolgen voor de uitvoeringscapaciteit van de Belastingdienst wat er toe leidt dat de uitvoering niet kan plaatsvinden binnen de wettelijke termijnen en er verdringing optreedt bij de behandeling. Daarom worden er door de Belastingdienst momenteel verschillende scenario’s uitgewerkt om dit risico te mitigeren en worden deze scenario’s ook met de koepelorganisaties besproken.
Ten slotte is in de voornoemde uitvoeringstoets aangegeven dat – op basis van ervaringscijfers nadat de aanslagen 2021 grotendeels zijn opgelegd, de bezwaartermijnen zijn verstreken en er zicht is op uitkomsten van eventuele beroepsprocedures – er naar verwachting in 2023 een herijking van de uitvoeringstoets zal gaan plaatsvinden.
Hoe bent u, gezien de verwachting dat de trend van massaal bezwaar maken jaren zal duren, van plan om uit deze situatie te komen waarin bezwaar maken tegen iedere aanslag aan te raden valt omdat anders de kans bestaat dat er te veel belasting betaald wordt (en compensatie achteraf mogelijk niet meer kan)? Welke stappen bent u van plan hierop te nemen?
Ik acht het onwenselijk dat belastingplichtigen zich genoodzaakt voelen om tegen iedere belastingaanslag bezwaar te maken omdat anders de kans bestaat dat er te veel belasting betaald wordt zonder dat achteraf nog compensatie geboden kan worden. Dit punt raakt aan de werking van de zogenoemde massaalbezwaarprocedure.5 Naar die procedure doe ik onderzoek als gevolg van de aangenomen motie Grinwis.6 Hiermee is het kabinet immers verzocht om de gevolgen van de in 2016 doorgevoerde wetswijziging van de massaalbezwaarprocedure en het functioneren van die procedure te onderzoeken en mogelijkheden tot verbetering daarvan te bezien. In de Aanbiedingsbrief bij het pakket Belastingplan 2023 heb ik aangegeven dat ik de strekking van de motie onderschrijf en dat ik het bieden van (praktische) rechtsbescherming hoog in het vaandel heb staan.7 Mijn planning is om uw Kamer dit voorjaar opnieuw te informeren over de voortgang van het onderzoek naar de verbeteringen voor de massaalbezwaarprocedure.
Daarnaast werkt het kabinet aan de invoering van een nieuw box 3-stelsel waarbij wordt geheven op basis van het werkelijke rendement. Hoewel het werkelijke rendement in box 3 beter wordt benaderd met de aanpassingen die zijn doorgevoerd naar aanleiding van het Kerstarrest, blijft sprake van een forfaitair bepaald rendement. Een belangrijk nadeel van een forfaitair stelsel blijft dat sommige mensen belasting moeten betalen over een inkomen dat ze in werkelijkheid niet hebben genoten. De tegenhanger hiervan is dat belastingplichtigen die in de praktijk een hoog rendement op hun vermogen hebben behaald, daar relatief te weinig belasting over betalen. Met de overstap naar een stelsel op basis van werkelijk rendement sluit de heffing aan bij de individuele inkomsten uit vermogen, waardoor het aantal belastingplichtigen dat overweegt in bezwaar te gaan zeer waarschijnlijk zal afnemen. Overigens onderzoek ik naar aanleiding van onder andere een tweetal moties van de leden Stoffer en Idsinga8 de mogelijkheden voor verdere verfijning van het bestaande forfaitaire stelsel op de kortere termijn. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten van dat onderzoek vóór 1 mei 2023 informeren.
Wat zijn de meest actuele ontwikkelingen en verwachtingen wat betreft de overgang naar het belasten van reëel rendement? Per wanneer verwacht u dit in te voeren?
Op 9 februari jl. heb ik een kamerbrief gestuurd waarin de planning voor overgang naar het stelsel op basis van werkelijk rendement is weergeven. Ik heb de planning uit die brief hieronder overgenomen. De planning voor het implementatie/realisatietraject wordt na afronding van de uitvoeringstoets opgesteld.
Concept-wetgeving gereed
Eerste kwartaal 2023
Aanbieden voor internetconsultatie
Eerste kwartaal 2023
Ophalen, beoordelen en verwerken input vanuit internetconsultatie
Tweede kwartaal 2023
Uitvoeringstoets
Tweede kwartaal 2023
Uitzetten overige toetsen en vervolgens verwerken uitkomsten, waaronder:
– Wetgevingstoets
– Autoriteit Persoonsgegevens
– Raad voor de Rechtspraak
– Doenvermogentoets
– Toets van Adviescollege toetsing regeldruk
– Grondrechtentoets
Tweede kwartaal 2023 (met eventueel uitloop naar derde kwartaal 2023)
Opstellen en afstemmen realisatie/implementatieplanning
Tweede kwartaal 2023
Start realisatie/implementatie traject
Vanaf derde kwartaal 2023
Behandeling ministerraad en Adviesaanvraag Raad van State
Derde kwartaal 2023
Advies van de Afdeling advisering van de Raad van State ontvangen en respectievelijk verwerken
Vierde kwartaal 2023
Aanhangig maken bij de Tweede Kamer
Eerste kwartaal 2024
Aanhangig maken bij de Eerste Kamer
Derde kwartaal 2024
Verwachte publicatie in het Staatsblad
(Uiterlijk) December 2024
Gewenste inwerkingtreding wetgeving
Per 1 januari 2026
Hoe bent u van plan om te gaan met de mogelijke situatie waarin het belasten van reëel rendement nog niet is ingevoerd, maar het belasten van forfaitair rendement steeds met succes wordt aangevochten?
Voor de belastingjaren 2017 tot en met 2022 geldt de Wet Rechtsherstel box 3. Met het op basis van deze wet geboden rechtsherstel wordt via de zogeheten spaarvariant het box 3-stelsel in lijn gebracht met het kerstarrest van 24 december 2021, zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 3.
Door middel van de op spaarders toegespitste forfaitaire spaarvariant kan geautomatiseerd rechtsherstel geboden worden aan de belastingplichtigen bij wie de nieuwe berekening lager uitvalt dan het oorspronkelijk berekende box 3-inkomen. Deze wijze van rechtsherstel is voor belastingplichtigen het gemakkelijkst omdat het geautomatiseerd verloopt. Daarbij sluit het aan bij de uitvoeringscapaciteit van de Belastingdienst. Hiermee is naar mijn oordeel een goede balans gevonden die in samenhang met alle daarvoor in aanmerking te nemen aspecten de proportionaliteitstoets van het EVRM kan doorstaan. In een aantal procedures is onder meer door een gerechtshof beslist dat het Besluit rechtsherstel box 3 (inmiddels gecodificeerd in de Wet rechtsherstel box 3) de betreffende belastingplichtige onvoldoende rechtsherstel biedt. Tegen die beslissingen heb ik cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad of zal ik op korte termijn cassatieberoep instellen. Ik heb vertrouwen in een goede afloop van deze cassatieprocedures. Ik merk hierbij op dat het kabinet werkt aan een zo spoedig mogelijke invoering van een heffing op basis van het werkelijke rendement.
Het bericht 'Rekening geblokkeerd na gift aan kleinzoon, bank belooft beterschap' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Wat vindt u van de handelwijze van de Rabobank dat direct wordt overgegaan tot het automatisch blokkeren van een particuliere rekening na een overboeking aan een bij de bank onbekend rekeningnummer, zoals beschreven in het artikel «Rekening geblokkeerd na gift aan kleinzoon, bank belooft beterschap»?1
Over deze individuele casus kan ik geen uitspraken doen, omdat ik niet bekend ben met de details van de zaak. In het algemeen kan ik wel aangeven dat het automatisch blokkeren van een rekening mij niet proportioneel lijkt vanwege het enkele feit dat de tegenrekening onbekend is.
Is volgens u een overboeking naar een onbekend rekeningnummer een «ongebruikelijke transactie» waarvoor vanuit de poortwachtersrol van de bank dergelijke maatregelen gerechtvaardigd zijn?
Uit de uitspraak van het Kifid2 begrijp ik dat in deze casus de bank niet handelde op grond van verplichtingen als poortwachter uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), maar de rekening heeft geblokkeerd vanwege vermoedens van bancaire fraude. De bank handelde in dit geval dus niet vanuit haar poortwachtersrol. Dit is desgevraagd ook bevestigd door de Rabobank. Banken volgen transacties om bancaire fraude te voorkomen.3 Hierbij kan gedacht worden aan bankhelpdeskfraude, phishing en spoofing. Banken gebruiken verschillende indicatoren om vermoedens van fraude vast te stellen. Deze indicatoren kunnen per bank verschillen. Een van deze indicatoren kan bijvoorbeeld het overboeken naar een onbekend rekeningnummer zijn. Een combinatie van indicatoren kan leiden tot vermoedens van bancaire fraude bij een bank. In zo’n geval kan de bank bijvoorbeeld de transactie tegenhouden of de rekening (tijdelijk) blokkeren. Ik vind het belangrijk dat klanten daarover zo snel mogelijk worden geïnformeerd.
Wat vindt u ervan dat de Rabobank de klant er niet van op de hoogte heeft gesteld dat de rekening werd geblokkeerd?
Indien de bank overgaat tot het blokkeren van een rekening, vind ik het belangrijk dat de bank de klant daarvan tijdig op de hoogte stelt. In de uitspraak van het Kifid lees ik dat de Rabobank inmiddels eraan werkt haar systeem zo in te richten dat rekeninghouders bij een blokkade zo snel als mogelijk worden geïnformeerd.
Bent u van mening dat uit de communicatie van de bank blijkt dat men bezig is met etnische profilering?
Ik vind het uitermate belangrijk dat banken hun (fraudedetectie)systemen zo inrichten dat er geen etnische profilering kan plaatsvinden. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 aangeef, kan ik niet ingaan op individuele gevallen. Ik lees in de uitspraak van het Kifid dat in dit geval niet is komen vast te staan dat de bank zich schuldig heeft gemaakt aan etnisch profileren.
Kunt u nagaan of het vaker voorkomt dat bankrekeningnummers bij de Rabobank onbekend zijn?
De Rabobank geeft desgevraagd aan dat niet alle rekeningnummers waar een overboeking naar plaats vindt bekend zijn bij de bank. Dat kan zijn doordat het bijvoorbeeld gaat om een zeer recent geopende rekening of om een (buitenlands) rekeningnummer waar nog niet eerder naar is overgemaakt. Of het vaker voorkomt dat bankrekeningnummers bij de Rabobank onbekend zijn kan de Rabobank niet zeggen omdat hierover geen data worden bijgehouden.
Kunt u nagaan of een overboeking aan een onbekend bankrekeningnummer bij de Rabobank altijd automatische blokkering tot gevolg heeft en zo niet, waarom dat in dit geval wel zo was?
De Rabobank geeft desgevraagd aan dat haar transactiemonitoring werkt met indicatoren om fraude bij bancaire transacties te detecteren. Het is volgens de Rabobank bij potentiële fraude afhankelijk van de casus of een alert gegenereerd wordt waardoor de transactie wordt tegengehouden of de rekening van de klant (tijdelijk) wordt geblokkeerd. Verder geeft de Rabobank aan dat indien een alert wordt gegenereerd bij een transactie, een medewerker van de bank de betaling onderzoekt om te bepalen of de transactie uitgevoerd kan worden. Dit betekent dat rekeningen niet automatisch worden geblokkeerd.
Zijn er afspraken met de banken over wanneer men overgaat tot automatische blokkering van een rekening? Zo ja, worden ze naar uw mening dan goed toegepast? Zo nee, deelt u de mening dat hierover afspraken moeten worden gemaakt?
Banken hebben een belangrijke rol in het veilig houden van het betalingsverkeer en nemen daarom maatregelen om fraude te voorkomen om zo hun klanten te beschermen. Dankzij de kennis en kunde die banken hebben over bancaire fraude en hun klanten kunnen zij zelf beslissen wat hun beleid is op het gebied van fraudedetectie via een risicogebaseerde aanpak. Er zijn geen afspraken met de banken over wanneer men overgaat tot automatische blokkering van rekeningen bij de detectie van bancaire fraude. Ik vind het belangrijk dat de bank maatregelen neemt om de klant te beschermen tegen mogelijke fraude. Daarbij kan het voorkomen dat een rekening tijdelijk wordt geblokkeerd als er bepaalde indicatoren of een combinatie van indicatoren worden gesignaleerd die kunnen wijzen op een frauduleuze transactie.
Zijn er afspraken met de banken over het al dan niet gebruik van een algoritme waarop profilering plaatsvindt? Zo ja, worden ze naar uw mening goed toegepast? Zo nee, bent u van mening dat hierover afspraken moeten worden gemaakt?
Ik vind het van belang dat het betalingsverkeer toegankelijk en veilig is. Banken moeten daarom acties ondernemen om mogelijke fraude te detecteren en te voorkomen, met het doel hun klanten te beschermen. Hiervoor is ook regelmatig door uw Kamer aandacht gevraagd. Vooropgesteld moet worden dat banken zich daarbij houden aan het geldende wettelijk kader. Als het gaat om het gebruik van algoritmen en verwerking van persoonsgegevens, geldt het wettelijk kader op het gebied van mensenrechten, waaronder het recht op bescherming van persoonsgegevens. Dit is onder meer uitgewerkt in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en daarop gebaseerde regelgeving. Het is aan de aangewezen toezichthouders of de rechter om te bepalen in hoeverre banken zich aan deze wetgeving houden. Zoals ik ook aangeef in mijn antwoord op vraag 4 vind ik het uitermate belangrijk dat banken hun fraudedetectiesystemen zo inrichten dat er geen etnische profilering kan plaatsvinden. Ik zal daarom bij de uitwerking van de motie van het lid Azarkan (DENK) over de risicoselecties die banken ter implementatie van de Wwft gebruiken ook kijken naar fraudedetectie bij banken.4
Is er naar uw mening een taak voor de Minister van Financiën om te voorkomen dat banken (onbedoeld) etnisch profileren? Zo ja, hoe denkt u deze taak te gaan invullen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht 'EY-accountants leveren licentie in vanwege Wirecard-echec' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Hoe vaak komt het in Nederland voor dat accountants vrijwillig hun licentie inleveren?1
Het artikel van het Financieel Dagblad (FD) waarnaar wordt verwezen, beschrijft dat vier accountants van EY Duitsland vrijwillig hun licentie hebben ingeleverd naar aanleiding van een onderzoek van de Duitse toezichthouder in het kader van de Wirecard zaak. Nederland kent geen licenties, maar beroepstitels: Accountant-Administratieconsulent (AA) en registeraccountant (RA). Daarnaast zijn accountantsorganisaties die wettelijke controles wensen te verrichten vergunningplichtig. Deze beroepstitels zijn wettelijk beschermd en slechts voorbehouden aan hen die ingeschreven staan in het register van de Nederlandse beroepsorganisatie van accountants (NBA). In het register van de NBA stonden per 31 december 2021 in totaal 22.626 accountants ingeschreven. Ten opzichte van het voorgaande jaar waren in totaal 610 accountants uit het register gehaald, waarvan 536 personen zelf hun beroepstitel hebben ingeleverd. Daar kunnen verschillende redenen aan ten grondslag liggen, zoals een pensionering.
Hoe vaak komt het in Nederland voor dat licenties van accountants door de toezichthouder worden ingetrokken?
De Autoriteit Financiële markten (AFM) heeft enkel een mandaat als toezichthouder op accountantsorganisaties en beschikt daarom niet over de mogelijkheid om beroepstitels van individuele accountants in te trekken. Als de AFM van mening is dat een accountant niet (meer) over een beroepstitel zou mogen beschikken, kan de AFM een tuchtklacht indienen bij de Accountantskamer. De Accountantskamer kan in een uitspraak besluiten de inschrijving van een accountant in het beroepsregister (tijdelijk) door te laten halen door het bestuur van de NBA. Ook andere private personen en rechtspersonen, zoals de NBA, kunnen klachten indienen bij de tuchtrechter. In het jaar 2021 heeft de Accountantskamer in totaal 18 keer een uitspraak gedaan in een tuchtzaak waarbij een doorhaling in het accountantsregister is opgelegd, variërend in duur van 1 maand tot 2 jaar.2 Ten slotte kan het bestuur van de NBA de inschrijving van een accountant in het beroepsregister doorhalen op basis van andere specifieke wettelijke gronden, zoals het overlijden van de ingeschrevene of bepaalde rechterlijke uitspraken.3
Welke lessen worden er door de Nederlandse toezichthouder getrokken uit de affaire met Wirecard in Duitsland?
Het toezicht van de AFM op accountantsorganisaties en verslaggeving van beursgenoteerde bedrijven draagt bij aan betrouwbare en relevante (niet-)financiële informatievoorziening.4 Toezicht kan echter niet alle incidenten voorkomen. Voor wettelijke controles bij organisaties van openbaar belang, zoals beursgenoteerde ondernemingen, gelden aanvullende kwaliteitswaarborgen, waaronder een opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling en strenge onafhankelijkheidsvereisten. In toezichtonderzoeken van de AFM wordt teruggekeken naar werkzaamheden die in het verleden zijn verricht, waardoor het mogelijk blijft dat ongewenste situaties – bijvoorbeeld een zaak als Wirecard – aan het licht komen.
Kunt u aangeven of een Duitse accountant die ofwel zijn licentie vrijwillig heeft ingeleverd, of waarvan de licentie is ingetrokken, wel in Nederland of een ander EU-land aan de slag kan gaan?
Een buitenlandse accountant die in Nederland als AA of RA wil werken dient lid te zijn van de NBA, een Verklaring Omtrent het Gedrag Natuurlijke personen aan te vragen en te beschikken over een Verklaring van Vakbekwaamheid. De NBA is verantwoordelijk voor de afgifte van de Verklaring van Vakbekwaamheid. Aan accountants binnen de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte wordt deze verklaring uitsluitend afgegeven als de accountant in zijn eigen land, op basis van de daar gevolgde opleiding, bevoegd is tot het verrichten van wettelijke controles. Een Duitse accountant die ofwel zijn licentie vrijwillig heeft ingeleverd, of waarvan de licentie is ingetrokken, is niet bevoegd tot het verrichten van wettelijke controles. In dat geval zal de NBA geen Verklaring van Vakbekwaamheid afgeven, waardoor het voor deze accountant niet mogelijk is om in Nederland als AA of RA werkzaam te zijn.
Deelt u onze mening dat voor een adequate controle op mogelijke fraude door bedrijven (een expliciete taak van een accountants bij het controleren van de boeken), zij hun kennis en onafhankelijkheid moeten kunnen borgen?
Ik deel deze mening zeker. Voor de taakuitoefening van een accountant gelden strikte gedrags- en beroepsregels. Daaronder vallen de fundamentele beginselen van objectiviteit, professionaliteit, vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Zo regelt het fundamentele beginsel van objectiviteit dat de accountant zich bij zijn afwegingen niet ongepast laat beïnvloeden.5 Onafhankelijkheid is een aspect van objectiviteit en is vereist bij de uitvoering van assurance-opdrachten.6 Dit geldt ongeacht het onderwerp of thema waaraan de accountant in het kader van een accountantscontrole aandacht moet geven. Bij de controle op mogelijke fraude door bedrijven is het dus van belang dat de onafhankelijkheid van de accountant adequaat geborgd is.
Het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid regelt dat de accountant zijn kennis, inzichten en vaardigheden op het niveau houdt dat vereist is om een professionele dienst op een adequate wijze te kunnen verlenen.7 Regels over Permanente Educatie (PE) geven nadere invulling aan het fundamentele beginsel vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Deze regels gelden ook voor de controle op mogelijke fraude. De verplichting tot PE houdt in dat een accountant aan zijn kennis en vaardigheden moet werken om de beroepstitel te kunnen blijven behouden. Dit wordt in een portfolio vastgelegd. Daarnaast moeten openbaar accountants, intern accountants en overheidsaccountants die werkzaamheden (gaan) verrichten ten behoeve van de controle van een jaarrekening elke twee jaar een kennistoets afleggen. Ten slotte is er elk jaar een verplicht onderwerp waar een accountant minimaal acht uur studietijd aan moet besteden. Voor 2023 is dat het thema duurzaamheid.
Welke regels zijn er voor accountants met betrekking tot het zitting nemen in de Raden van Toezicht van voormalige klanten?
In de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) is bepaald dat de persoon die als externe accountant verantwoordelijk is geweest voor het uitvoeren van een wettelijke controle, na het beëindigen van zijn werkzaamheden als externe accountant bij die controlecliënt gedurende een periode van ten minste een jaar geen functie aanvaardt als beleidsbepaler bij die controlecliënt, lid van het auditcomité of een orgaan met gelijksoortige taken van die controlecliënt, of als lid van het toezichthoudende orgaan van die controlecliënt. Indien de controlecliënt een organisatie van openbaar belang is, bedraagt deze periode ten minste twee jaren.8 Daarnaast gelden er vergelijkbare door de NBA opgestelde beroepsregels voor bepaalde accountants die weliswaar niet verantwoordelijk waren voor de uitvoering van de wettelijke controle, maar daar wel nauw bij betrokken zijn geweest.9 Ten slotte kunnen de beroepsregels van de NBA in bepaalde gevallen de uitvoering van opdrachten verbieden als andere accountants die daar eerder bij betrokken waren, een belangrijke functie, zoals bestuurder, lid van het auditcomité of in een andere functie van waaruit hij invloed van betekenis op het assurance-object kan uitoefenen, zijn gaan vervullen bij een cliënt waarvoor de opdracht eerder werd uitgevoerd.10
Voor zover deze regels niet of niet langer van toepassing zijn en de voormalige klant van de accountant een rechtspersoon is, dan geldt de algemene norm om tegenstrijdige belangen te mitigeren. Dit betekent dat een commissaris of toezichthouder niet mag deelnemen aan de beraadslaging en besluitvorming indien hij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de rechtspersoon en de daaraan verbonden onderneming of organisatie.11
Klopt het dat een accountant zijn licentie kan behouden, terwijl hij of zij zich praktisch nauwelijks meer met accountancy bezighoudt, om bijvoorbeeld later dit vak weer op te pakken?
Bij vraag 5 heb ik een aantal fundamentele beginselen uit de gedrags- en beroepsregels van de NBA uiteengezet waar een accountant zich aan moet houden. Een accountant die voornemens is een opdracht uit te gaan voeren, zal zich op grond van deze regels af moeten vragen of hij over de vakbekwaamheid beschikt om de opdracht uit te voeren. Als dit niet het geval is, bijvoorbeeld doordat de betreffende accountant zich niet of nauwelijks met accountancy bezighoudt, dan kan de accountant daar door middel van het tuchtrecht op worden aangesproken of civielrechtelijk voor aansprakelijk worden gesteld.
Klopt het dat een accountant ontheffing kan krijgen van de verplichting tot het bijhouden van vakkennis als hij of zij minder dan 200 uur per kalenderjaar accountantswerkzaamheden uitvoert, terwijl hij of zij wel de licentie behoudt?
Nee. Deze mogelijkheid bestond tot 2021 op basis van oude regels voor het bijhouden van vakkennis. Deze ontheffingsmogelijkheid gold nadrukkelijk niet voor accountants die in het openbare beroep werkzaam waren bij de uitvoering van wettelijke controles, andere assurance-opdrachten en opdrachten tot het samenstellen van jaarrekeningen. Inmiddels is een fundamenteel ander systeem ingevoerd ten aanzien van het bijhouden van vakkennis, waardoor de uitzondering waar in deze vraag naar wordt verwezen niet meer geldt.
Indien het antwoord op de vragen 7 en 8 «ja» is, acht u dat gewenst in een zeer aan verandering onderhevig zijnde maatschappelijk context waarbinnen een accountant opereert?
Ik ben van mening dat de eisen die worden gesteld aan de vergunningverlening door de AFM, gedrags- en beroepsregels van de NBA, de werking van het tuchtrecht en eventuele civielrechtelijke aansprakelijkheid voldoende waarborgen bieden voor een adequate uitvoering van opdrachten door accountants.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Commissiedebat over Accountancy op 30 maart 2023?
Ja.
De renseigneringsverplichting |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de renseigneringsverplichting?
Ja.
Kunt u aangeven waarom deze verplichting ook geldt voor zorgaanbieders, aangezien zij een btw-vrijstelling hebben voor het inhuren van personeel?
De renseigneringsplicht «Uitbetaalde Bedragen aan Derden» (UBD) is bedoeld om een aantal gegevens over betalingen die naar verwachting tot belastbare inkomsten leiden, aan de Belastingdienst te verstrekken.1
De Belastingdienst heeft de gegevens nodig om de aanslag vast te kunnen stellen en in het kader van de benodigde informatie voor de vooraf ingevulde aangifte (VIA). De Belastingdienst gebruikt de gegevens als zogenaamde contra-informatie bij het beoordelen van de aangifte en het vaststellen van de aanslag. Veel van deze contra-informatie vult de Belastingdienst al vooraf in de aangifte in zodat de burger deze gegevens bij het indienen van de aangifte alleen maar hoeft te controleren en zo nodig aan te vullen. Met het vooraf invullen van de gegevens in de aangifte helpt de Belastingdienst de belastingplichtige de juiste gegevens in de aangifte inkomstenbelasting te vermelden. De contra-informatie die wordt verkregen vanuit de renseignering van de gegevens heeft een groot heffingsbelang voor de inkomensheffing.2 Over betalingen voor werkzaamheden en diensten waarvoor geen btw in rekening wordt gebracht ontvangt de Belastingdienst nog geen gegevens. Dit maakt dat de renseignering door zorgaanbieders van aan derden uitbetaalde bedragen (waar inderdaad veel voor de btw onbelaste werkzaamheden worden verricht) juist van belang is. Om die reden zijn zorgaanbieders niet uitgesloten van de verplichting om gegevens te verstrekken. Uit informatie van de Belastingdienst volgt dat veel partijen, ook partijen uit de zorg, tijdig hebben voldaan aan de renseigneringsverplichting.
Waarom is ervoor gekozen om alle zorgaanbieders voor 1 februari alle betalingen aan derden in 2022 te laten melden? Begrijpt u dat de zorgaanbieders hierdoor in tijdnood komen?
De gegevens over een bepaald kalenderjaar moeten uiterlijk op 31 januari van het daaropvolgende kalenderjaar worden aangeleverd. Zoals in de nota van toelichting bij de publicatie van het besluit met de verplichting in het Staatsblad3 (7 juli 2021) is vermeld moest de nieuwe renseigneringsstroom feitelijk voor het eerst per 1 januari 2023 gaan plaatsvinden. Dit moest zowel de Belastingdienst als de betreffende administratieplichtigen voldoende tijd geven om het nieuwe proces tijdig en toereikend in te richten. Zorgaanbieders hebben derhalve sinds 7 juli 2021 de tijd gehad om zich hierop bedrijfsmatig voor te bereiden. Bij een latere aanlevering zouden de gegevens niet meer kunnen worden gebruikt voor de VIA zoals deze beschikbaar wordt gesteld per 1 maart. Om zowel administratieplichtigen als de inspecteur in staat te stellen zich zorgvuldig en tijdig voor te bereiden op de nieuwe verplichte gegevensstroom is in de artikelsgewijze toelichting op het besluit vermeld dat de inspecteur voor het jaar 2022 geen gebruik zal maken van de mogelijkheid voor het reeds in de loop van het belastingjaar laten aanleveren van gegevens. Voor de renseignering over het jaar 2022 had de aanlevering van de gegevens in alle gevallen verplicht in januari 2023 moeten plaatsvinden.
Wat betreft het handhaven op de renseigneringsverplichting zal de Belastingdienst maatwerk bieden. Dit houdt onder meer in dat per geval bekeken wordt welke ruimte wordt gegeven om op een ander moment te voldoen aan de renseigneringsverplichting, in situaties waarin de deadline van 1 februari 2023 niet gehaald kon worden. Wanneer organisaties derhalve meer tijd nodig hebben voor de nieuwe manier van aanleveren kunnen zij de Belastingdienst om uitstel vragen voor het aanleveren van die opgaven.
Waarom is ervoor gekozen om de maatregel met terugwerkende kracht te laten gelden voor zorgaanbieders?
Het besluit is van 7 juli 2021 en is in werking getreden met ingang van 1 januari 2022. Er is geen sprake van terugwerkende kracht.
Bent u zich, door deze maatregel met terugwerkende kracht te laten gelden, bewust van de grote administratieve lasten van zorgverleners? Deelt u de mening dat dit botst met de doelstellingen uit het programma (Ont)Regel de Zorg?
In het antwoord op vraag 4 wordt toegelicht dat er geen sprake van is om deze maatregel met terugwerkende kracht te laten gelden. Ik constateer dat de communicatie over deze verplichting verschillende werkgevers (in de zorg) niet goed heeft bereikt, waardoor men in de praktijk heeft ervaren dat gegevens op een korte termijn aangeleverd zouden moeten worden. In het programma [Ont]Regel de Zorg 2022–2025 gaat er specifieke aandacht uit naar het (nog meer) meewegen van de werkbaarheid en uitvoerbaarheid van regelgeving in de zorg bij besluitvorming. De renseigneringsverplichting betreft echter generieke regelgeving voor álle werkgevers. In de totstandkoming van de regeling heeft het Ministerie van Financiën aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) in 2020 advies gevraagd inzake de administratieve lasten. De ATR heeft geadviseerd de regeldrukberekening aan te vullen. De gevolgen voor de regeldruk voor bedrijven, burgers en beroepsbeoefenaren zijn als volgt toegelicht:
«De verplichting voor inhoudingsplichtigen en cbo’s4 om gegevens aan de Belastingdienst te verstrekken over betalingen voor werkzaamheden en diensten betekent een incidentele verzwaring van de administratieve lasten van circa € 4,1 miljoen (waarvan circa € 0,1 miljoen voor burgers en circa € 4 miljoen voor het bedrijfsleven). Dit betreft de verplichting dat natuurlijke personen die lid zijn van een cbo hun bsn eenmalig moeten opgeven en voor de administratieplichtige organisaties dat de (geautomatiseerde) administratie moet worden aangepast en van betrokkenen het bsn moet worden uitgevraagd en in de administratie moet worden vastgelegd. De structurele administratieve lasten voor de verplichte gegevensverstrekking nemen toe met circa € 1,3 miljoen voor het bedrijfsleven.»
Op welke wijze zijn zorgaanbieders geïnformeerd over deze verplichting?
Om de nieuwe wetgeving bekend te maken onder de beoogde doelgroep is er door de Belastingdienst gecommuniceerd via de daarvoor geëigende kanalen:
Zorgaanbieders zijn niet specifiek als aparte doelgroep geïnformeerd, omdat het generieke regelgeving voor alle werkgevers betreft. Uit informatie van de Belastingdienst blijkt dat veel partijen, ook partijen uit de zorg, tijdig hebben voldaan aan de renseigneringsverplichting.
Op welke wijze is de regeldruk van deze maatregel voor zorgaanbieders getoetst? Hoe zijn de resultaten daarvan meegenomen in de uitvoering van de maatregel?
In het antwoord op vraag 5 wordt toegelicht hoe de regeldruk is getoetst. Hierbij is geen onderscheid gemaakt in sectoren omdat de maatregel sectoronafhankelijk is.
Bent u bereid om zorgaanbieders, vanwege hun btw-vrijstelling, (tenminste tijdelijk) uit te zonderen van deze maatregel?
Nee, ik wil zorgaanbieders niet uitzonderen van deze verplichting. Zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht is de renseignering van deze gegevens door zorgaanbieders (waar veel voor de btw onbelaste werkzaamheden worden verricht) juist van belang. Dit is van belang als contra-informatie voor de inkomensheffing en voor de VIA. Wel is het mogelijk dat de zorgaanbieder die problemen ervaart (of heeft ondervonden) om de UBD-opgaven tijdig (vóór 1 februari 2023) in te zenden in overleg kan met de Belastingdienst om maatwerkafspraken te maken voor het aanleveren van die opgaven. Hierna licht ik nader toe waarom ik geen uitzondering wil maken.
Ten eerste is er sprake van een algemeen geldende regeling en is er voor een uitzondering voor de zorg (of andere sector) geen goede rechtvaardigingsgrond. Ten tweede wil ik vanwege het belang van de belastingheffing geen categorale uitzondering maken voor zorgaanbieders. De gegevens over uitbetalingen aan derden gebruikt de Belastingdienst met name voor het voorinvullen van het resultaat uit overige werkzaamheden in de aangiften inkomstenbelasting, en als contra-informatie bij de controle van deze aangiften. De belastingplichtigen die een belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden moeten aangeven, worden door de voorinvulling geholpen bij het doen van een juiste en volledige aangifte. De Belastingdienst heeft op basis van steekproeven aangegeven dat het nalevingstekort voor wat betreft de belasting van het resultaat uit overige werkzaamheden naar zijn inschatting aanzienlijk is6. Het tijdelijk uitzonderen van een belangrijke groep die gegevens over veel betalingen aan derden moeten verstrekken zou afbreuk doen aan de beoogde ondersteuning van belastingplichtigen en aan de bedoeling van de regeling.
Ik onderken dat voor zorgaanbieders die veel uitbetalingen doen waarop vrijstelling van btw van toepassing is, het verzamelen en verstrekken van gegevens een opgave is die tijd en inspanning kost. Ik ben daarom met bovengenoemde maatwerkmogelijkheden tegemoet gekomen aan administratieplichtigen die problemen ondervinden bij de invoering van deze renseigneringsverplichting.
Kunt u deze vragen voor 1 februari a.s. beantwoorden?
Nee. De vragen zijn beantwoord binnen de termijn van drie weken die geldt voor de beantwoording van Kamervragen.
Het achterhouden van fiscale informatie voor de rechter. |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Is de Staatssecretaris op de hoogte van het bericht van RTL inzake het achterhouden van informatie van de belastingdienst voor de rechter1? Was de Staatssecretaris hiervan al eerder op de hoogte?
Ja, en het is gangbaar dat een medium zoals RTL Nieuws in het kader van hoor en wederhoor contact legt voordat ze overgaan tot publicatie.
Mag de Belastingdienst bepalen of stukken van belastingzaken voor de rechter komen? Zo nee, waarom gebeurt dat dan?
De wet schrijft voor dat de op de zaak betrekking hebbende stukken moeten worden overgelegd in de procedure.2 Het is uiteraard ook de werkwijze van de Belastingdienst om deze stukken te overleggen. Stukken die niet op de zaak betrekking hebben, blijven buiten het procesdossier. Het kan voorkomen dat de belanghebbende van mening is dat er stukken ten onrechte ontbreken. De beoordeling hiervan geschiedt door de rechter en is veelal van feitelijke aard. Voor sommige (delen van) op de zaak betrekking hebbende stukken – en die dus tot het procesdossier behoren – kan de Belastingdienst zich beroepen op geheimhouding.3 Dergelijke (delen van) stukken die de Belastingdienst geheim wil houden worden eveneens naar de rechter gezonden, waarna het beroep op geheimhouding door een afzonderlijke geheimhoudingskamer van de betreffende gerechtelijke instantie wordt beoordeeld. Met andere woorden, ook de stukken die de Belastingdienst geheim wil houden komen ter beoordeling van een onafhankelijke en onpartijdige rechter.
Is de Staatssecretaris op de hoogte of dit regelmatig gebeurt?
De Belastingdienst houdt in zijn beroepenadministratie niet bij in welke procedures er een beroep op geheimhouding wordt gedaan dan wel of er discussie is over het niet overleggen van bepaalde stukken. De Belastingdienst heeft in interne voorschriften evenwel opgenomen dat er overleg moet plaatsvinden met een procesdeskundige4 voordat er een beroep op geheimhouding wordt gedaan.
In het recente artikel van RTL Nieuws is naar voren gekomen dat er gevallen zijn waarin de Belastingdienst in het ongelijk wordt gesteld en naar het oordeel van de betreffende rechter de verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken tijdig te overleggen niet is nagekomen. In mijn brief van 8 februari 2023 in reactie op het verzoek van de Vaste Kamercommissie voor Financiën heb ik echter het beeld tegengesproken dat dit schering en inslag zou zijn. Er lopen op dit moment meer dan 23.000 beroepsprocedures en in veruit de meeste procedures gaat er op dit punt niets verkeerd. Ik ben wel van mening dat elk incident er een te veel is. Daarom wordt binnen de Belastingdienst structureel aandacht gegeven aan dit thema. Dit gebeurt op verschillende manieren. Zo vinden er (landelijke) themadagen en werkoverleggen plaats, waar kennis wordt gedeeld en waar signalen uit de praktijk (zoals rechtspraak) worden besproken. De geleerde lessen worden op deze wijze proactief met de medewerkers gedeeld. Daarnaast is er in de vakinhoudelijke lijn altijd expertise aanwezig voor vragen over dit onderwerp. Dit houdt in dat medewerkers voor (vaktechnische) vragen en afstemming altijd terecht kunnen bij een zogenoemd vaktechnisch aanspreekpunt of coördinator. Indien nodig is opschaling mogelijk naar een landelijke coördinator. Ervaringen, signalen en de daarbij behorende werkwijzen zijn vervolgens onderwerp van gesprek bij de themadagen en werkoverleggen. Zo is het lerend proces blijvend geborgd.
Is de Staatssecretaris op de hoogte van de gevolgen van het achterhouden van stukken door de Belastingdienst voor gedupeerden?
In zaken waarin wordt geoordeeld dat de Belastingdienst ten onrechte stukken niet (tijdig) heeft overgelegd zal de rechter daaraan de gevolgtrekkingen verbinden die hem het beste voorkomen in het betreffende geval.5 Dit kan concreet betekenen dat een in geschil zijnde belastingaanslag wordt vernietigd of dat de belanghebbende een hogere proceskostenvergoeding krijgt toegewezen. De rechter kan ook oordelen dat de belanghebbende geen nadeel heeft ondervonden van de betreffende schending en dat er daarom geen gevolgen (in het verdere verloop of de uitkomst van de procedure) aan worden verbonden. Wij streven ernaar om te voorkomen dat de rechter in de toekomst oordeelt dat de Belastingdienst ten onrechte stukken niet (tijdig) heeft overgelegd.
Is de Staatssecretaris op de hoogte van het feit dat een rechter oordeelde dat de goede rechtsorde ernstig is geschonden door de fiscus in een zaak waarin de Belastingdienst informatie achter hield?
Ik heb kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 3 mei 2022 waarin de rechter oordeelde dat de goede procesorde is geschonden door het niet tijdig overleggen van bepaalde stukken. Deze zaak is een voorbeeld van een incident waar de Belastingdienst niet goed heeft gehandeld. Zoals aangegeven meen ik dat ieder incident er één teveel is.
Deelt u de vrees van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) dat het nog jaren gaat duren voordat gedupeerden van de toeslagenaffaire volledig zijn gecompenseerd en dat het tot 2030 kan duren voordat gedupeerden duidelijkheid hebben? Zo niet, waarom niet?1, 2
De inzet is erop gericht om de hersteloperatie zo snel als mogelijk af te ronden en ervoor te zorgen dat ouders en kinderen hun leven weer kunnen oppakken. Dit gaat helaas niet van de ene op de andere dag. Elke ouder die zich meldt als gedupeerde wordt geholpen. Er is direct brede ondersteuning door gemeenten beschikbaar. De eerste toets vindt veelal binnen 1–3 maanden plaats, en ouders kunnen als zij gedupeerd zijn al snel rekenen op 30.000 euro en de schuldenaanpak. Er is echter ook nog veel te doen. In de laatste Voortgangsrapportage valt te lezen dat er verschillende versnellings- en verbeteringsmaatregelen in gang zijn gezet.3 Er is helaas niet één gouden oplossing die ervoor zorgt dat álle gedupeerde ouders op korte termijn hun herstel kunnen afronden. Maar met de gerichte en beproefde versnellings- en verbeteringsmaatregelen heeft het kabinet er vertrouwen in dat de uitvoeringsorganisatie verbeteringen en versnellingen kan doorvoeren.
Op welke informatie baseerde de Minister-President zich, toen hij in zijn persconferentie van vrijdag 20 januari jl. stelde dat de compensatie voor slachtoffers van de toeslagenaffaire niet tot 2030 gaat duren?
De Minister-President heeft in zijn persconferentie van 20 januari jl. aangeven dat het kabinet alles op alles zet om de ouders zo snel als mogelijk te compenseren. Dit beeld is gebaseerd op informatie verstrekt door het Ministerie van Financiën over de voortgang van de hersteloperatie. De versnellings- en verbetermaatregelen waar de Minister-President naar verwees zijn opgenomen in de Voortgangsrapportage herstel toeslagen over het vierde kwartaal van 2022.
Waarom is de ministeriële commissie die de voortgang van de hersteloperatie bewaakt al maanden niet bij elkaar geweest?
Besluitvorming over toeslagen en herstel vindt plaats in de ministerraad. In de Ministeriële Commissie Toeslagen Herstel (MCTH) kan, ter voorbereiding op besluitvorming in de ministerraad, worden gesproken over de hersteloperatie. Anders dan ministeriële onderraden, die met een regelmatige frequentie bijeen komen, komen ministeriële commissies bijeen wanneer daar aanleiding toe is. Ook zonder bespreking in de MCTH worden relevante zaken over de hersteloperatie, zoals voortgangsrapportages en wetgeving, in de ministerraad behandeld, zoals ook blijkt uit de besluitenlijsten van de ministerraad. Zo is in oktober 2022 de voortgangsrapportage over de hersteloperatie toeslagen over het derde kwartaal van 2022 behandeld in de minsterraad en die van het vierde kwartaal van 2022 op 3 februari 2023.
De MCTH is sinds de oprichting in totaal twaalf keer bijeengekomen, waarvan drie keer in 2022. De meest recent bijeenkomst van de MCTH was op 31 januari 2023.
Wordt het niet meer «nodig" geacht om de ministeriële commissie samen te roepen en waarom niet als wordt gekeken naar de moeizame voortgang en de dreiging dat het nog jaren gaat duren voor ouders zijn gecompenseerd?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van de druk op gemeentes om ondersteuning te blijven bieden tijdens de hersteloperatie, als deze inderdaad tot 2030 of zelfs nog langer loopt?
Het kabinet heeft veel waardering voor de inzet van gemeenten; ook zij werken hard om gedupeerde ouders er weer zo goed mogelijk bovenop te helpen. Gemeenten stellen zodra de ouder zich meldt samen met de ouder een plan van aanpak op waarin is opgenomen welke ondersteuning de ouder ontvangt bij het faciliteren van een nieuwe start. De brede ondersteuning op de vijf leefgebieden vanuit de gemeente is niet direct gekoppeld aan de voortgang van het financieel herstelproces van UHT. De brede ondersteuning is gericht op het faciliteren van een nieuwe start – altijd passend bij de situatie van ouder/gezin/kind. Dit kan betekenen dat de brede ondersteuning langer maar ook korter kan duren dan de afhandeling bij UHT. De doorlooptijd van het proces van financieel herstel door UHT heeft in die zin indirecte impact op de duur van het herstelproces van ouders en als afgeleide daarvan mogelijk ook op de brede ondersteuning vanuit gemeenten. Een versnelling in het UHT-proces is daarmee niet alleen van belang voor ouders, maar heeft ook impact op benodigde capaciteit van gemeenten. Er wordt continu overlegd met de VNG over wat ontwikkelingen in de hersteloperatie voor de inzet van gemeenten betekenen.
Hoe wilt u zorgen dat er zoveel mogelijk duidelijkheid komt over de langetermijnplanning van de afhandeling van de toeslagenaffaire?
Hiervoor wordt verwezen naar de laatste Voortgangsrapportage (kwartaal 4 van 2022), die op 3 februari jl. naar uw Kamer is gestuurd.
Hoe wilt u duidelijkheid scheppen richting gemeentes over wat er de komende jaren nog van hen zal worden verwacht?
Gemeenten bieden, gefinancierd door het rijk, ondersteuning aan ouders/gezinnen en kinderen als onderdeel van de gehele hersteloperatie. Over de (gemeentelijke) uitvoering vindt continu gesprek plaats met de VNG, o.a. via de interbestuurlijke stuurgroep. In deze gesprekken wordt het verloop van de afhandeling van aanvragen, de continue inzet op versnelling en de impact hiervan voor gemeenten besproken. Aan de VNG en gemeenten wordt uiteraard een reëel beeld geschetst van het verloop van de hersteloperatie om ervaring, capaciteit en expertise op gemeentelijk niveau beschikbaar te houden voor ouders en kinderen.
Vindt u dat, indien de hersteloperatie inderdaad nog jarenlang voortduurt, er recht wordt gedaan aan de uitspraken van de Minister-President destijds om te doen «whatever it takes» en dat «genoegdoening van toeslagenouders de hoogste prioriteit heeft», als gedupeerden tot wel tien jaar in onzekerheid moeten zitten over de compensatie van door hen geleden schade?
Het kabinet zet alles op alles om de hersteloperatie zo snel als mogelijk af te ronden. De prognose is om 90% van de integrale beoordelingen in het eerste kwartaal van 2025 af te ronden. De laatste 10% volgt in het half jaar daarna. In de laatste Voortgangsrapportage is aangegeven welke maatregelen daartoe ingezet worden en welke aannames en voorwaarden daaraan ten grondslag liggen. Dat neemt niet weg dat voor sommige ouders het herstelproces lang duurt en dat is een pijnlijke situatie. Helaas is er niet voor elke ouder een eenvoudige oplossing en de complexe zaken kosten meer tijd. Het kabinet blijft kijken waar processen of zaken slimmer, sneller of beter kunnen.
Bent u voornemens in de ministerraad te pleiten voor het hervatten van de ministeriële commissie om de aandacht van het kabinet voor de voortgang van de hersteloperatie op geen enkele manier te laten verslappen?
De MCTH is nog steeds actief en komt bijeen wanneer dit noodzakelijk is voor besluitvorming over (de voortgang van) de hersteloperatie. De MCTH is op 31 januari jl. bijeengeweest.
Het bericht dat het kabinet de Duitse tak van Tennet wil verkopen |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kabinet wil Duitse tak van Tennet verkopen, tegen wil van de netbeheerder in»?1
Ja.
Klopt het dit bericht? Zo ja, kunt u dit nader toelichten en waarom heeft u de Kamer hier niet over geïnformeerd? Wanneer bent u van plan dat te gaan doen?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 28 november 2022 (Kamerstuk 28 165 nr. 381), heeft de Nederlandse staat de gesprekken met de Duitse staat over een mogelijke deelname in TenneT Duitsland hervat. Dit naar aanleiding van een verzoek hiertoe van de Duitse staat. De aanleiding voor deze gesprekken is het zoeken van een oplossing voor de omvangrijke kapitaalbehoefte van TenneT Duitsland.
Deze gesprekken, waarbij ook TenneT is betrokken, bevinden zich nog in een beginfase. Voor het invullen van de kapitaalbehoefte van TenneT Duitsland zijn er meerdere scenario’s, waarvan volledige verkoop er één is. We hechten eraan te benadrukken dat er nog geen onomkeerbare stappen zijn genomen. TenneT en het kabinet staan bij deze gesprekken in nauw en constructief contact met elkaar, met respect voor de wederzijdse bevoegdheden en belangen. Wij zullen uw Kamer blijven informeren over de nu voorliggende scenario’s en de daarbij te maken afweging (vertrouwelijk waar nodig en publiek waar dat kan). Wij zoeken daarbij naar een evenwicht tussen de verschillende belangen van alle betrokkenen. Finale besluitvorming over de invulling van de kapitaalbehoefte van TenneT Duitsland zal pas plaatsvinden nadat duidelijk is of overeenstemming mogelijk is met de Duitse staat, onder voor Nederland acceptabele voorwaarden. Dit voorzien wij op zijn vroegst medio maart. Voordat deze finale besluitvorming plaats vindt, zullen wij uw Kamer informeren over de uitkomst van de onderhandelingen, de positie van de Nederlandse staat en de gemaakte afwegingen.
In hoeverre heeft de kapitaalbehoefte van het Duitse deel van Tennet van ca. 11 miljard euro een rol gespeeld bij de beslissing tot verkoop?
De significante kapitaalbehoefte van TenneT Duitsland en de ontwikkeling daarvan is een zeer relevante omstandigheid die wordt meegenomen in de verkenning met TenneT en de Duitse staat. Naar aanleiding van een aantal recente ontwikkelingen is TenneT overigens bezig om de kapitaalbehoefte opnieuw te berekenen.
Hoe verlopen de onderhandelingen met de Duitse Staat tot nu toe?
Zoals hierboven aangegeven bevinden de gesprekken zich nog steeds in de beginfase.
Hoeveel heeft de Duitse- en Nederlandse Staat tot nu toe geïnvesteerd in de Duitse tak van Tennet en wat levert een eventuele verkoop naar schatting op?
TenneT heeft in 2010 het Duitse Transpower gekocht van E.ON voor € 885 miljoen. Zoals bekend bij uw Kamer heeft de Nederlandse staat geen kapitaal gestort ten behoeve van de investeringen in het Duitse elektriciteitsnet. De Duitse investeringen van TenneT zijn door TenneT steeds gefinancierd uit een mix van vreemd vermogen van private partijen, operationele kasstromen van TenneT Duitsland en de verkoop van minderheidsaandelen in Duitse offshore projecten. De Duitse staat heeft sinds 2010 geen kapitaal gestort voor TenneT.
In het kader van de mogelijke onderhandelingspositie van de Nederlandse staat en TenneT kunnen wij op dit moment niet ingaan op de mogelijke opbrengst bij een verkoop van TenneT Duitsland. Hier zullen wij uw kamer op een later moment nader (vertrouwelijk) over informeren.
Kunt u de verschillende verkoopscenario’s nader toelichten en aangeven welk scenario uw voorkeur heeft?
Het kabinet onderzoekt nu eerst of een deelname door de Duitse staat mogelijk is. Voor het invullen van de kapitaalbehoefte van TenneT Duitsland zijn er meerdere scenario’s, waarvan volledige verkoop er één is. Wij zullen uw Kamer blijven informeren over deze scenario’s en de daarbij te maken afweging (vertrouwelijk waar nodig en publiek waar dat kan). Hierbij zullen wij ook nader ingaan op de mogelijke andere opties voor de invulling van de kapitaalbehoefte van TenneT Duitsland en de appreciatie daarvan door het kabinet.
Deelt u de mening dat de Nederlandse belastingbetaler niet mag opdraaien voor buitenlandse avonturen van staatsdeelnemingen en dat alle buitenlandse activiteiten zoveel en zo snel als mogelijk moeten worden afgebouwd? Zo nee, waarom niet?
De primaire reden van staatsaandeelhouderschap is het publieke belang. Het is daarom belangrijk dat deelnemingen de focus hebben liggen op de activiteiten die bijdragen aan de borging van dit publieke belang. Er kunnen echter redenen zijn dat een deelneming bredere activiteiten ontplooit, zoals branchevreemde en buitenlandse activiteiten. Redenen hiervoor kunnen bijvoorbeeld leereffecten of synergiën zijn die een positief effect kunnen hebben op de borging van het publiek belang. Op deze activiteiten is de staat als aandeelhouder kritischer, omdat ze verder afstaan van het door de deelneming te borgen publieke belang. Afhankelijk van de bijdrage aan het publiek belang zal de staat toetsen op aanvullende criteria. Hierbij kan gedacht worden aan de mate waarin de kernactiviteiten op orde zijn, het track record dat de deelneming in het buitenland heeft en de mate waarin de activiteiten financieel en juridisch kunnen worden afgescheiden van de kernactiviteiten.
Specifiek met betrekking tot TenneT heeft het kabinet tot nu toe overigens altijd het standpunt ingenomen dat de Nederlandse staat alleen kapitaal stort voor investeringen in het Nederlandse elektriciteitsnet. Wij zien momenteel geen reden om af te wijken van dat standpunt.