De gebrekkige concurrentie onder banken en achterblijvende stijging van spaarrente |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat de stijging van de spaarrente nog altijd achterblijft bij de stijging van rente op hypotheken, andere kredieten en bancaire tegoeden bij de Europese Centrale Bank (ECB)? Deelt u de mening dat het maatschappelijk niet uit te leggen is dat banken aanzienlijke marges maken terwijl ze spaargeld risicovrij stallen bij de ECB?
De gemiddelde spaarrente in Nederland is de afgelopen periode meer gestegen (150 bps) dan in andere Europese lidstaten (gemiddeld 129 bps). De ECB constateerde recent dat de doorwerking van de gestegen beleidsrente naar spaarrentes relatief sterk is in Nederland.1 Het beeld dat soms bestaat dat Nederlandse banken achterlopen bij banken uit andere Europese lidstaten behoeft dus nuancering.
Het is onwenselijk als spaarrentes langdurig achterblijven en ook internationaal achter gaan lopen. Het is van belang om de samenleving mee te laten profiteren van de stijgende rentes. Een effectieve doorwerking van de beleidsrente op de spaarrentes is bovendien belangrijk voor de effectiviteit van het monetair beleid.
Zoals toegelicht in een brief aan uw Kamer van 12 september jl. over «bankwinsten, spaarrentes en ECB monetair beleid» werkt een verandering van de beleidsrente doorgaans vertraagd door op spaarrentes. Hier zijn verschillende verklaringen voor. Een belangrijke verklaring is dat als banken de spaarrente verhogen, zij een hogere vergoeding moeten betalen over bijna al het bij hen aangehouden spaargeld. Aan de inkomstenkant werkt het voor een bank anders: een groot deel van de uitstaande kredieten heeft juist een langere rentevaste periode, waardoor de rente-inkomsten die banken hiervan ontvangen niet navenant meestijgen. Ook in de periode met negatieve rentes duurde het een tijd voordat banken de lagere beleidsrentes (deels) aan klanten doorberekenden.
Deelt u de mening dat een verkrapping van monetair beleid, zoals afgelopen jaar is ingezet, aan effectiviteit verliest nu deze beperkt doorwerkt in de stijging van spaarrentes (hetgeen mensen zou moeten aanmoedigen te sparen, om zo de stijging van prijzen af te koelen)?
Deze vraag werd ook beantwoord in de Kamerbrief van 12 september: een trage doorwerking van de ECB-beleidsrente kan er inderdaad toe leiden dat de inflatie minder wordt afgeremd. Op dit moment zijn er echter geen aanwijzingen dat dit op dit moment het geval is en is de monetaire transmissie in lijn met eerdere periodes van verkrapping.2
Wat hebben de gesprekken die uw ministerie tot nu toe met banken heeft gevoerd over de noodzaak spaarrentes te verhogen precies opgeleverd?
Dit is eerder toegelicht in het met uw Kamer gedeelde Eurogroep/Ecofin-verslag van 13 en 14 juli jl.3 In de bedoelde gesprekken is aandacht gevraagd voor de maatschappelijke rol die banken hebben bij de ontwikkeling van de spaarrentes. Daarbij heeft het ministerie benadrukt dat de trage doorwerking van de door de ECB vastgestelde beleidsrentes vragen oproept. De banken hebben op hun beurt toegelicht hoe spaarrentes bij banken tot stand komen. De banken hebben tijdens deze gesprekken erkend dat het ook voor hun van belang is dit aan hun consumenten en het bredere publiek goed uit te leggen. Inmiddels hebben de Nederlandse grootbanken de rentes meerdere malen verhoogd. De spaarrentes voor vrij opneembare deposito’s zijn bij de grootbanken nu tussen de 1,50%-1,70%. Voor termijndeposito’s is dit tussen de 2,00%-3,25%. Daarnaast zijn er uitdagers op de Nederlandse markt die voor vrij opneembare- en termijndeposito’s rentepercentages tot 3,65% en 4,20% bieden.
Deelt u de mening dat, omdat de inleenmarge niet daalt, het onvoldoende is om de verhoging van spaarrentes «bij banken onder de aandacht te brengen»? Welke verdere instrumenten heeft u om de druk bij banken op te voeren?
Mijn ambtsvoorganger heeft in haar periodieke gesprekken met de president van de Nederlandsche Bank, alsook in de Eurogroep, haar zorgen over de uitwerking van het ECB-beleid onder de aandacht gebracht. Ook heeft zij de Autoriteit Consument & Markt (ACM) gevraagd of er aanleiding is om onderzoek te doen naar de ontwikkeling van spaartarieven en de concurrentie in de Nederlandse spaarmarkt. De ACM heeft daarop besloten een onderzoek te starten naar de werking van de Nederlandse spaarmarkt. Dit kan leiden tot aanbevelingen voor de wetgever, wanneer bijvoorbeeld blijkt dat de markt niet goed werkt. De ACM verwacht voor de zomer van 2024 over de resultaten van dit onderzoek te kunnen rapporteren.
Naar aanleiding van de toezegging om uw Kamer te informeren over overwegingen bij verschillende beleidsopties voor het geval spaarrentes langdurig achterblijven en ook internationaal gaan achterlopen, heb ik uw Kamer op 30 januari jl. een brief gestuurd met mogelijke beleidsopties.4 In de brief schreef ik dat het mijns inziens verstandig is om de rapportage van de ACM af te wachten voordat ingrijpende beleidsmaatregelen worden overwogen.
Heeft u zelf in het afgelopen halfjaar op enig moment met banken gesproken over de noodzaak spaarrentes te verhogen? Zo nee, bent u bereid dat, om een signaal af te geven, alsnog te doen?
Binnen mijn ministerie zijn verschillende gesprekken gevoerd met verschillende grootbanken en met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) over de spaarrentes. Hierover is uw Kamer, zoals hiervoor genoemd, in het verslag van de Eurogroep/Ecofin van 13 en 14 juli 2023 geïnformeerd.5 Daarnaast heeft mijn ambtsvoorganger tijdens de G20-top in oktober 2023 en marge met banken hierover gesproken. Ik zie op dit moment geen aanleiding om opnieuw gesprekken te voeren.
Wat zijn uw overwegingen om niet, zoals in België, burgers een (minimaal) eenjarige staatsobligatie aan te bieden, om hen op die wijze een mogelijkheid te geven een beter rendement op spaargeld te halen? Op welke wijze heeft u deze mogelijkheid grondig onderzocht alvorens deze uit te sluiten?
Hier ga ik in mijn eerder genoemde brief aan uw Kamer, van 30 januari jl., op in. Nederland beschikt momenteel niet – in tegenstelling tot België waar dit al sinds 1996 gebruikelijk is – over een infrastructuur om obligaties direct aan particulieren aan te bieden. In België is bij de recorduitgifte van de staatsbon (23 miljard euro) van september jl. ook een eenmalige fiscale korting verleend. Bij de uitgifte in december was er geen sprake van een fiscale korting en was de totale uitgifte aanzienlijk lager (42 miljoen euro). Voor Nederland geldt in de huidige fiscale behandeling in box 3 dat obligaties zwaarder belast worden dan spaargeld. Wel kunnen particulieren reeds staatsobligaties op de secundaire markt kopen. Dat wil zeggen dat particulieren bij een intermediair (banken of brokers) terecht kunnen om staatsobligaties te kopen als deze eenmaal zijn uitgegeven.
Hoewel staatsobligaties voor particulieren vaak worden gepresenteerd als spaarproduct, is het dat eigenlijk niet. Een obligatie is een belegging en kent dus hogere risico’s dan een spaarrekening. Een belegger loopt het risico dat gedurende de looptijd de marktwaarde van een obligatie kan dalen, terwijl spaargeld onder het depositogarantiestelsel valt. Interessant is daarnaast dat de spaarrente in Nederland voor vrij opneembare deposito’s aanzienlijk sneller is gestegen vergeleken met buurlanden als België. Met het oog op de tijdslijnen waarop het ontwikkelen van de infrastructuur en een wijziging van de fiscale behandeling haalbaar zijn, is het de verwachting dat de bankwinsten en het renteklimaat tegen die tijd genormaliseerd zijn, ook met het oog op de verwachte ECB-beleidsrentedaling(en) in 2024. Een dergelijk instrument lijkt in Nederland daarom een beperkt effectief en niet erg proportioneel middel om het spaarrendement van particulieren te verhogen.
Welke verdere instrumenten heeft u als Minister om banken ertoe te bewegen hun spaarrentes sneller te verhogen? Bent u bereid deze mogelijkheden (inclusief voors- en tegens) structureel in kaart te brengen en aan de Kamer te doen toekomen?
Ten eerste kan gedacht worden aan maatregelen die zien op het versterken van concurrentie in de Nederlandse spaarmarkt. Zoals reeds genoemd doet de ACM momenteel onderzoek naar de Nederlandse spaarmarkt, en vind ik het verstandig om de rapportae van de ACM af te wachten. Ten tweede kan gedacht worden aan maatregelen die zijn gericht op het verminderen of anders aanwenden van de winsten van banken, bijvoorbeeld door regulering of fiscaliteit. Het is van belang om de doelstelling van het beleid scherp te stellen, en om de doelmatigheid en proportionaliteit van beleidsopties goed te wegen, waarbij oog moet zijn voor onbedoelde nadelige effecten.
Welke beleidsmatige of handhavingsinstrumenten hebben de Autroriteit Consument & Markt (ACM) dan wel de ministeries van Financiën respectievelijk Economische Zaken en Klimaat om de concentratie van grootbanken op de spaarmarkt terug te dringen en de concurrentie te verbeteren? Bent u bereid ook hier de mogelijkheden structureel in kaart te brengen?
In mijn brief van 30 januari jl. inzake beleidsopties bij langdurig achterblijvende spaarrentes ga ik in op (overwegingen bij) verschillende beleidsopties voor het geval spaarrentes langdurig laag blijven en ook internationaal zouden gaan achterlopen.
Zoals genoemd in de beantwoording van vraag 4 onderzoekt de ACM of de concurrentie op de spaarmarkt tekort schiet, en wat eventueel effectieve maatregelen zouden kunnen zijn.
De ACM houdt onder andere toezicht op de concurrentie tussen ondernemingen op basis van de Mededingingswet. Deze wet bevat enkele instrumenten die de concurrentie op de spaarmarkt beogen te beschermen. Het meest directe instrument is fusiecontrole. Hiermee kan de ACM voorkomen dat er fusies plaatsvinden tussen aanbieders van spaarproducten die een negatief effect hebben op de concurrentie op de markt. De ACM kan daarnaast in twee situaties optreden tegen handelingen van ondernemingen die concurrentie beperken. Ten eerste als aanbieders concurrentiebeperkende (kartel)afspraken maken, bijvoorbeeld over rentes of over klanten. Ten tweede als kan worden aangetoond dat een aanbieder een economische machtspositie heeft en daar misbruik van maakt.
Wat vindt u ervan dat de ECB dit jaar naar verwachting 146 miljard euro aan renteverliezen lijdt door het verhogen van de rente op bij de ECB aangehouden commerciële banktegoeden? Deelt u de mening dat hier sprake is van een windfall profitvoor commerciële banken, omdat zij hiervoor de facto geen tegenprestatie hoeven te leveren?
Ik deel de zorgen over de uitwerking van het ECB-beleid op de verliezen van de centrale banken. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 11. Overigens lijdt de ECB niet als enige verlies; ook andere centrale banken kampen momenteel met verliezen vanwege een vergelijkbare monetaire koers.
De renteverliezen zijn grotendeels te verklaren door de onverwachts sterke stijging van de ECB-beleidsrente om de inflatie te bestrijden in combinatie met de sterk toegenomen centrale bankreserves. Deze grote toename van centrale bankreserves is een direct gevolg van het ruime en onconventionele monetaire beleid van de periode 2009–2022. Waar dit in de negatieve renteperiode drukte op de winstgevendheid van banken, profiteren banken hier nu (tijdelijk) van.
Verschillende instellingen geven aan dat deze hoge winsten een tijdelijk fenomeen zijn. De Europese Banken Autoriteit (EBA) en ECB verwachten dat de rentemarge op termijn weer kleiner wordt, waardoor de winsten van banken zullen stabiliseren op een vergelijkbaar niveau als voor 2023.6 De European Systemic Risk Board (ESRB) noemt dat de verminderde vraag voor kredieten in combinatie met dalende rentemarges zal bijdragen aan afnemende bankwinsten7. Verder moet ook worden opgemerkt dat de hogere beleidsrente zich niet alleen uit in hogere depositorentes, maar dat de rentes die banken betalen aan de ECB voor het lenen van geld ook zijn verhoogd. Zo zijn ook de Primaire Herfinancieringsoperatierentes en de Marginale Leenfaciliteitrente door de ECB verhoogd tot 4,50% resp. 4,75%.
De ECB heeft zelf ook al maatregelen genomen om de verliezen als gevolg van het eigen beleid in te perken door de rente op de minimale reserves (Minimum Reserve Requirements, MRR), te verlagen naar 0%.
Deelt u de mening dat deze verliespost voor de ECB, die bij onvoldoende verliesabsorptiecapaciteit op het bordje van de belastingbetaler terechtkomt, het maatschappelijk draagvlak voor de fors gestegen inleenmarge verder erodeert?
Het is onwenselijk als spaarrentes langdurig achterblijven en ook internationaal achter gaan lopen. Het is van belang om de samenleving mee te laten profiteren van de stijgende rentes. Zie ook het antwoord op vraag 1 en 11.
Welke ruimte ziet u, de onafhankelijkheid van de ECB respecterend, om samen met Europese collega’s hierin gemeenschappelijk op te trekken, omdat dit uiteindelijk ook de belastingbetaler raakt? Is dit een thema dat de Raad op zijn netvlies heeft?
Mijn ambtsvoorganger heeft in periodieke gesprekken met de president van De Nederlandsche Bank alsook in de Eurogroep van september haar zorgen over de uitwerking van het ECB-beleid onder de aandacht gebracht. De ECB stelt het monetair beleid echter onafhankelijk van overheden vast en handelt vanuit haar mandaat om de prijsstabiliteit te bewaken. Het handelingsperspectief van de overheid ligt daarom meer in wet- en regelgevende capaciteit en binnen nationale bevoegdheden. In de eerdergenoemde brief die ik op 30 januari jl. aan uw Kamer stuurde, worden maatregelen verkend die gericht zijn op het verminderen of anders aanwenden van winsten van banken, bijvoorbeeld door regulering of fiscaliteit.
Geblokkeerde bankrekeningen van Nederlandse burgers, onder wie veel jongeren |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van signalen vanuit de samenleving, bijvoorbeeld van docenten, dat er steeds meer jongeren zijn van wie de bankrekening geblokkeerd is, vaak uit hoofde van deWet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)?
Ik heb signalen ontvangen over klanten van banken van wie de bankrekening is geblokkeerd. Er zijn meerdere redenen waarom een rekening geblokkeerd kan door een bank. Dit kan vanwege het vermoeden dat de rekening wordt gebruikt om geld wit te wassen of om terrorisme te financieren (en waar dus een link is met de Wwft), maar ook omdat de rekening (mogelijk) gebruikt wordt voor om te frauderen of omdat de klant de algemene voorwaarden van de bank niet naleeft (zoals het gebruiken van een particuliere rekening voor zakelijke doeleinden).
In het geval van jongeren komt het voor dat een bank vermoedt dat er sprake is van fraude en om deze reden de rekening blokkeert. Deze blokkade is vaak tijdelijk terwijl de bank onderzoek doet. In veel gevallen worden de houders van deze rekeningen door criminelen misbruikt als geldezel.1 Het zijn veelal personen in een kwetsbare positie, waaronder jongeren, maar ook personen met schuldenproblematiek of personen met een licht verstandelijke beperking, die als geldezel worden gerekruteerd en ingezet.
Beschikt u in dit verband over de relevante feiten? Zo, niet, kunt u dit in kaart brengen? Van hoeveel burgers is momenteel de rekening geblokkeerd? Hoeveel van hen zijn onder de 25? En hoeveel van hen zijn minderjarig?
Ik beschik niet over cijfers van het aantal geblokkeerde rekeningen, het specifieke aantal jongeren waarvan de betaalrekening geblokkeerd is (geweest) en de redenen waarom deze rekeningen dan geblokkeerd zijn. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) geeft desgevraagd aan dat rekeningen om verschillende redenen en voor verschillende duur geblokkeerd kunnen zijn. Het aantal geblokkeerde betaalrekeningen fluctueert sterk, omdat banken rekeningen vaak alleen tijdelijk blokkeren in afwachting van de uitkomsten van een fraudeonderzoek van de bank of – bij het voorkomen van witwassen en daarbij horende cliëntenonderzoek – in afwachting van een reactie van de klant. Banken houden geen overzicht bij van het aantal rekeningen dat op enig moment tijdelijk geblokkeerd is.
Daarnaast is het goed om op te merken dat een blokkade van een betaalrekening niet hetzelfde als het sluiten van een betaalrekening. Het rapport «Van herstel naar Balans» van De Nederlandsche Bank (DNB) bevat cijfers over hoe vaak rekeningen gesloten, überhaupt niet geopend dan wel beperkt zijn in 2021.2 Deze cijfers kunnen een beeld geven van de oorzaken van de problemen met betrekking tot toegang tot het betalingsverkeer.3 Uit deze cijfers blijkt dat het niet-openen van een rekening of het sluiten van een rekening bij particulieren zeer beperkt een Wwft oorzaak kent. Het beperken van dienstverlening (zoals de toegang tot contant geld) kent wel, ook bij particulieren, overwegend een Wwft-reden.
Desalniettemin vind ik het van belang om een beter beeld te krijgen van het aantal burgers van wie een betaalrekening is geblokkeerd, geweigerd of opgezegd en met welke redenen. Ik zal daarom de NVB vragen om cijfers en de redenen van blokkade beter bij te houden. Daarbij zal ik ook de Betaalvereniging Nederland betrekken, aangezien zij zich bezighoudt met de toegang tot het betalingsverkeer voor consumenten.
Wanneer mag een bank een rekening blokkeren? Hoe wordt daarbij voorzien in de rechtsbescherming van burgers?
Zoals hiervoor aangegeven kunnen banken om verschillende redenen een betaalrekening blokkeren. In alle van de onderstaande gevallen vind ik het belangrijk dat de bank contact zoekt met de klant en duidelijk uitlegt waarom de betaalrekening geblokkeerd is en waarom.
Een voorbeeld van een situatie waarbij een rekening tijdelijk geblokkeerd kan worden, is wanneer er mogelijk sprake is van transacties in het kader van fraude. Om frauduleuze betalingen te detecteren monitoren banken transacties van hun klanten en gebruiken zij verschillende fraude-indicatoren, bijvoorbeeld als een groot geldbedrag wordt gepind in een ander land, terwijl de klant daar waarschijnlijk niet is. Om de klant te beschermen kunnen banken de transactie tegenhouden ofwel de rekening van de klant (tijdelijk) blokkeren tot een onderzoek is afgerond. Dit kan door bijvoorbeeld de klant te bellen en te vragen of deze op vakantie is. Een ander voorbeeld is wanneer de klant zelf fraude pleegt. De rekening kan dan gedurende het fraudeonderzoek geblokkeerd worden. In dit soort gevallen kan de bank, nadat het fraudeonderzoek is afgerond en als de klant zich daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan fraude de betaalrekening sluiten en – afhankelijk van de ernst van het incident – aangifte doen bij de politie en een registratie maken in het Extern Verwijzingsregister (EVR)4. De duur van de blokkade is afhankelijk van de duur van het fraudeonderzoek. In sommige gevallen kan het onderzoek na één contactmoment met de klant worden afgerond en kan de blokkade worden opgeheven. Factoren die onder andere invloed hebben op de duur van het fraudeonderzoek en de blokkade zijn het fraudetype, of het een begunstigde of benadeelde betreft, of de klant (tijdig) reageert op vragen, of de klant bezwaar maakt.
Een andere reden om een bankrekening te blokkeren kan gelegen zijn in de aanpak van witwassen. Het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering en de aanpak van fraude zijn twee aparte taken voor banken. Op grond van de Wwft dienen Wwft-instellingen, waaronder banken, individueel klantenonderzoek te doen en daarbij een inschatting te maken van mogelijke witwasrisico’s bij de klant, op basis van een risicogebaseerde benadering. Indien er een verhoogd risico bij een individuele klant wordt geconstateerd, dient de bank mitigerende maatregelen te nemen. De NVB heeft aangegeven dat als een bank dit onderzoek niet kan afronden, omdat de bank langere tijd geen contact kan krijgen met de klant of de klant niet reageert op verschillende informatieverzoeken, de bank als laatste optie kan besluiten de rekening te blokkeren.
Ten slotte dient een bank een betaalrekening te bevriezen wanneer de rekening toebehoort aan een persoon of entiteit die valt onder een bevriezingsverplichting in de zin van nationale sanctielijst terrorisme of Europese of internationale sanctieregelgeving. Hierbij kunt u denken aan personen of instellingen die op de Europese sanctielijst met betrekking tot de inval van Rusland in Oekraïne staan.
In alle gevallen geldt dat wanneer een klant het oneens is met een beslissing van de bank, zij de (bij wet verplicht aanwezige) interne klachtenprocedure van de bank kunnen doorlopen. Wanneer de klant het oneens is met de uitkomst van de interne klachtenprocedure, kan de klant naar het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) stappen. De klachtenafdeling van de bank verwijst in hun beantwoording op een bezwaar ook altijd naar de mogelijkheid om naar het Kifid te stappen als de klant het niet eens is met de uitkomst. Daarnaast kan de consument naar de rechter stappen. Bij een sanctionering op basis van de nationale sanctielijst terrorisme staat bezwaar en beroep open in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb). Voor Europese sanctieregimes geldt dat een gesanctioneerde een verzoek om verwijdering van de lijst kan indienen bij de Europese Raad, en anders bij het Europese Hof van Justitie de sanctiemaatregelen kan aanvechten.
Is deze rechtsbescherming afdoende aanwezig, naar uw oordeel? Hoe kan het dat bankrekeningen van jongeren, naar het lijkt, soms zonder duidelijke opgaaf van reden geblokkeerd worden?
Het blokkeren van een bankrekening zonder duidelijke opgaaf van redenen is niet toegestaan. In de beantwoording van de vorige vraag is weergegeven welke rechtsbescherming beschikbaar is.
Herkent u dat onder jongeren het probleem van geblokkeerde bankrekeningen vooral speelt op MBO-scholen, en soms ook op het voortgezet onderwijs? Kan het zijn dat juist jongeren op deze scholen vaker geronseld worden als «geldezel»? Welke mogelijkheden ziet u om dit tegen te gaan, bijvoorbeeld door een grote publiekscampagne met de banken, of door het opnemen van deze thematiek in het burgerschapsonderwijs?
Ik ben bekend met het probleem dat veelal personen in een kwetsbare situatie, zoals sommige jongeren, personen met een schuldenproblematiek of personen met een licht verstandelijke beperking worden misbruikt als zogenaamde geldezels. Dit vind ik zorgelijk en daarom heeft het de aandacht van de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als van mijzelf om dit zoveel mogelijk te voorkomen.
Het platform Wijzer in geldzaken van mijn ministerie zet zich in voor de financiële weerbaarheid van onder andere jongeren. Dit wordt gedaan met betrokkenheid van partners in de publieke en private sector, en de departementen OCW en SZW. Zo organiseert Wijzer in geldzaken al meer dan tien jaar de Week van het geld als een belangrijke aanjager voor het structureel stimuleren van financiële vaardigheden van kinderen en jongeren op school. Ten aanzien van de geldezelsproblematiek is er specifiek voor het mbo een geldles gemaakt.5
Het Centrum voor Criminaliteitsbestrijding en Veiligheid (CCV) zet op verzoek van het Ministerie van Justitie en Veiligheid vanuit de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime in op de lokale aanpak van geldezels binnen drie pilots.6, 7 De resultaten van de pilots worden in 2024 verwacht. Aan de hand daarvan wordt een gevalideerde aanpak verder verspreid. Tevens zet het Ministerie van Justitie en Veiligheid met een domeinoverstijgende aanpak in kwetsbare gebieden in 27 gemeenten in Nederland in op het voorkomen dat jongeren van 8 tot en met 27 jaar niet in de criminaliteit belanden of daarin doorgroeien. De gemeenten zetten op basis van de lokale problematiek in op een integraal pakket aan maatregelen, waar ook het voorkomen van en het aanpakken van geldezels onderdeel van kan uitmaken.
Kunt u reflecteren op de betekenis van dergelijke rekeningblokkades voor jongeren, nu zij geen studiefinanciering meer kunnen ontvangen en geen stageplaats kunnen krijgen (waarvoor doorgaans een bankrekening nodig is)? Bent u van mening dat een geblokkeerde rekening of het niet hebben van een bankrekening een grote sta-in-de-weg is voor deelname aan het maatschappelijk verkeer? Herkent u in dit licht signalen van docenten dat dit net het zetje kan zijn voor jongeren om in de criminaliteit te belanden?
Ik ben van mening dat een betaalrekening essentieel is om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer. Ik kan mij dan ook voorstellen dat jongeren hinder ondervinden van blokkades. Volgens de NVB bieden banken voor jongeren onder de 18 jaar speciale, vaak kosteloze, betaalrekeningen aan.
Banken zijn echter niet verplicht om een betaalrekening voor minderjarigen aan te bieden. Ik zal in gesprek gaan met de banken over hun praktijk met betrekking tot het aanbieden van betaalrekeningen aan minderjarigen. Op grond van de Richtlijn betaalrekeningen (Richtlijn 2014/92/EU) is een bank die in Nederland betaalrekeningen aanbiedt aan consumenten verplicht om aan hen ook een basisbetaalrekening aan te bieden. Een consument kan hier een beroep op doen indien deze rechtmatig in de Europese Unie verblijft en de reguliere rekening gesloten is. Indien het openen van een basisbetaalrekening op basis van de weigeringsgronden van de betaalrekeningenrichtlijn door banken wordt geweigerd, bijvoorbeeld omdat een persoon minder dan 8 jaar geleden onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf, dan kan de consument een aanvraag indienen voor een basisbetaalrekening onder het Convenant Basisbankrekening.
Jongeren boven de 18 jaar vallen onder de afspraken van het Convenant inzake een pakket primaire betaaldiensten (het Convenant Basisbankrekening). Voor jongeren onder de 18 jaar geldt het uitgangspunt dat banken niet verplicht zijn rekeningen aan te bieden. Sinds 2001 is dit convenant in werking getreden om personen, die om bepaalde redenen niet over een betaalrekening konden beschikken, daar alsnog toegang toe te bieden. In het Convenant hebben vijf banken en verschillende Convenantspartners, zoals hulpverleningsinstanties8, afgesproken dat iedereen in Nederland boven de 18 jaar, met een bekend verblijfsadres een betaalrekening kunnen openen. Ook in het geval van fraude kan er vaak een basisbankrekening geopend worden, al kan het zo zijn dat de bank het verplicht stelt dat er ondersteuning dient te zijn door een onder het Convenant erkende hulpverleningsinstantie.9 Een consument moet een aanvraag indienen bij de bank waar de consument het laatste klant was. Indien deze bank niet is aangesloten bij het Convenant Basisbankrekening, dan kan de consument terecht bij een van de banken die wel deelneemt aan het Convenant.
Welke mogelijkheden ziet u om te voorkomen dat kwetsbare jongeren hun rekening ter beschikking kunnen stellen aan criminelen en daardoor zelf in de problemen komen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u specifiek ten aanzien van minderjarigen aangeven of en wanneer hun bankrekening geblokkeerd mag worden? Hoe zit dat als hun bankrekening misbruikt is door een ouder? Vindt u dat een jongere in zo’n geval niet de dupe mag worden? Hoe gaan banken daar nu mee om en is er sprake van een eenduidige (richt)lijn? Hebt u de mogelijkheid banken hier aanwijzingen over te geven, en zo ja, bent u van plan dit te doen?
Minderjarigen kunnen niet alleen een betaalrekening openen, dat geldt ook voor een basisbetaalrekening of basisbankrekening. Het openen van een betaalrekening dient in zo’n geval samen met een wettelijke vertegenwoordiger plaats te vinden. Een minderjarige kan, wanneer de betaalrekening geopend is, wel zelf handelingen verrichten, zoals geld overmaken. Voor het antwoord op wanneer een bank een betaalrekening mag blokkeren verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 3. Voor betaalrekeningen van minderjarigen gelden dezelfde voorwaarden als voor die van volwassenen.
De NVB geeft desgevraagd aan dat voor misbruik van de betaalrekening door een ouder van een minderjarige er naar het specifieke geval wordt gekeken. Zo kan in sommige gevallen de rekening alleen worden voortgezet als een ander (bijvoorbeeld de andere ouder of een instantie) het beheer overneemt. Ook geeft de NVB aan dat in andere situaties de rekening van de minderjarige wordt opgeheven en er een nieuwe rekening kan worden geopend, maar niet meer met diezelfde wettelijke vertegenwoordiger.
Ik vind het belangrijk dat banken duidelijk communiceren over de reden van een eventuele weigering of blokkade en dat banken een gedegen onderzoek uitvoeren voordat zij overgaan tot het blokkeren van een rekening. Voor dit laatste punt heb ik, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, aandacht gevraagd in het kader van de Europese onderhandelingen die momenteel lopen over de herziene richtlijn en verordening betaaldiensten.10
Welke mogelijkheden hebben burgers om tegen een blokkering van een bankrekening in het geweer te komen? Zijn die mogelijkheden, gelet op de signalen vanuit de samenleving, naar uw oordeel afdoende?
Voor de mogelijkheden om tegen blokkering van een bankrekening in het geweer te komen en of deze mogelijkheden naar mijn oordeel afdoende zijn verwijs ik graag naar de antwoorden op de vragen 3 en 4.
Bent u bekend met het televisieprogramma «Leven Zonder Letters» dat een aantal laaggeletterde burgers volgt, en de problematiek rond laaggeletterdheid in Nederland agendeert? Bent u bekend met het feit dat in Nederland 2,5 miljoen mensen laaggeletterd zijn (1 op de 6 mensen van 16 jaar en ouder)?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Is de communicatie vanuit banken bij een Wwft-klantenonderzoek voor deze groep laaggeletterden dusdanig begrijpelijk dat zij de gevraagde informatie kunnen leveren? Welk deel van de rekeningblokkades komt voort uit het feit dat mensen niet reageren op onderzoeksvragen vanuit de bank? Zou het kunnen dat dit niet gebeurt omdat mensen dit niet overzien of niet begrijpen?
Over het algemeen is er vanuit de banken en in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer aandacht voor de toegankelijkheid van het betalingsverkeer. In januari 2023 publiceerde De Nederlandsche Bank (DNB) het onderzoek «Digitalisering van het betalingsverkeer: een uitkomst voor de één, een uitdaging voor de ander», waaruit bleek dat één op de zes Nederlanders niet alle bank- en betaaldiensten zelfstandig uitvoert. Naar aanleiding van dit onderzoek hebben ABN AMRO, ING, Rabobank en de Volksbank een versterkt commitment uitgesproken om de toegankelijkheid van het betalingsverkeer te verbeteren en zijn zij het programma «Toegankelijk Bankieren» gestart. Het laagdrempeliger maken van het contact met de bank, door de telefonische dienstverlening te verbeteren en informatiepunten in bijvoorbeeld bibliotheken in te richten, is hier onderdeel van.
De NVB heeft desgevraagd aangegeven dat banken niet kunnen aangeven welk deel van de rekeningblokkades voortkomt uit het feit dat mensen niet reageren op onderzoeksvragen vanuit de bank. Ik vind het in zijn algemeenheid belangrijk dat banken in het kader van hun verplichtingen en de maatregelen die zij nemen helder, in begrijpelijke taal en duidelijk communiceren met hun klanten. De NVB geeft aan dat de vragen die banken stellen in het kader van een klantenonderzoek variëren en afhankelijk zijn van de individuele situatie en omstandigheden van de klant en dat communicatie over de uitkomsten over het algemeen schriftelijk plaatsvindt. Ik vind het belangrijk dat de klant altijd schriftelijk geïnformeerd wordt en dat een bank na mondelinge communicatie, dit ook schriftelijk vastlegt. De klant is verder zelf verantwoordelijk voor het actueel houden van diens informatie, zoals telefoonnummer, e-mailadres en adresgegevens.
Hebt u een kwantitatief beeld bij de in de vorige vraag genoemde problematiek? Vindt u dat dat dit iets is wat met spoed verbeterd moet worden door banken? Welke taak ziet u voor uzelf om dit aan te jagen?
In het kader van fraude zijn mij signalen bekend dat jongeren vaker misbruikt worden als geldezel, en dat daardoor de betaalrekening kan worden geblokkeerd. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 aangeef is het hebben van een betaalrekening essentieel om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer, ook voor jongeren. Ik zet mij daarom samen met de Minister van Justitie en Veiligheid in om te voorkomen dat jongeren slachtoffer worden van bijvoorbeeld fraude en zet ik via de integrale aanpak van online fraude samen met publiek-private partners uit de fraudeketen in op bewustwording, fraudepreventie en -detectie. Momenteel is er geen kwantitatief beeld van de genoemde problematiek, maar zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 schrijf, zal ik de NVB en de Betaalvereniging Nederland vragen om cijfers en de redenen van blokkeringen, weigeringen, beperkingen en opzeggingen van betaalrekeningen beter bij te houden.
Is hierbij volgens u ook een taak voor de toezichthouder weggelegd? Kunt u, mede in acht nemende de lessen uit het rapportOngekend Onrecht, bewerkstelligen dat De Nederlandsche Bank (DNB), de banken en de betrokken ministeries met elkaar om de tafel gaan om de problemen te bespreken en met een advies te komen wat in dezen gelet op alle belangen en de complexiteit een verstandige benadering van de problematiek kan zijn?
Zie antwoord vraag 12.
Vindt u de hierboven genoemde signalen over rekeningblokkades zorgelijk? Zo ja, wat wilt u verder doen om dit probleem aan te pakken en ervoor te zorgen dat burgers niet worden uitgesloten van het maatschappelijk verkeer?
Ik vind het belangrijk dat iedereen toegang heeft tot een betaalrekening. Een betaalrekening is nodig om mee te kunnen doen aan het maatschappelijk verkeer. Graag verwijs ik naar de beantwoording in vraag 6 over de basisbetaalrekening en een betaalrekening onder het Convenant Basisbankrekening voor consumenten waarvan de reguliere betaalrekening is opgezegd of die geen reguliere betaalrekening kunnen openen.
Verder bespreek ik op regelmatige basis de werking en de toegankelijkheid van het betalingsverkeer in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer. Daarnaast ben ik in gesprek met de Betaalvereniging Nederland over de verbeteringen die zij doorvoeren in de route die mensen moeten afleggen voor het openen van een basisbetaalrekening of rekening onder het Convenant Basisbankrekening nadat een betaalrekening eerder is gesloten. Volgens de Betaalvereniging Nederland is de verwachting dat deze verbeteringen in het eerste kwartaal van 2024 zichtbaar worden.
De financiering van politieke partijen |
|
Lilian Marijnissen , Nicole Temmink (SP) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat in artikel 21 lid 1 onder a, is bepaald dat de naam en adresgegevens van de uiteindelijk belanghebbende dienen te worden geregistreerd, ook indien de gift niet namens een natuurlijk persoon is gedaan?
Ja. Deze bepaling is het gevolg van het inwerking treden van de Evaluatiewet Wfpp per 1 januari 2023. Om politieke partijen de tijd te geven zich aan te kunnen passen aan de nieuwe regels is in de wet bepaald dat sommige wetsartikelen pas per 1 januari 2024 van toepassing zijn. Dit geldt ook voor deze verplichting.1
Klopt het dat in het overzicht van de donaties aan politieke partijen geen natuurlijke personen gemeld worden, maar donaties van onder andere bv’s, zoals Yip Holding, Kimi B.V. of Karo B.V.?1
Als een politieke partij een substantiële bijdrage ontvangt, moet zij dit binnen drie dagen melden aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Dit is geregeld in artikel 25a van de Wet financiering politieke partijen. Daarbij moeten o.a. de gegevens worden verstrekt die op grond van artikel 21, eerste lid, in de financiële administratie van de politieke partij zijn opgenomen. Omdat de verplichting om bij een bijdrage van een rechtspersoon ook de adresgegevens van de uiteindelijk belanghebbende(n) te registreren pas van toepassing is vanaf het subsidiejaar 2024 – zie het antwoord op vraag 1 – hoefden die gegevens in het subsidiejaar 2023 nog niet te worden verstrekt noch openbaar te worden gemaakt.
Deelt u de mening dat hiermee niet voldaan wordt aan het wettelijke uitgangspunt dat duidelijk moet worden wie de uiteindelijk belanghebbenden zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan er gecontroleerd worden of het maximumbedrag van totaal 100.000 euro aan donaties niet overschreden wordt, als de uiteindelijk belanghebbende niet openbaar wordt? Deelt u de mening dat dit in strijd is met (de geest van) de wet?
Bij de verantwoordingsstukken over het jaar 2023, die politieke partijen moeten aanleveren voor 1 juli 2024, moet een goedkeurende verklaring van een accountant zitten. Als het giftenmaximum van € 100.000,– wordt overgeschreden, zal een accountant geen goedkeurende verklaring kunnen afgeven.
Indien de regels van de Wfpp worden overtreden is de Minister van Binnenlandse Zaken als toezichthouder bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete van maximaal € 25.000.
Deelt u de mening dat hierdoor onduidelijk is of er invloed wordt gekocht door grote bedragen vanuit bedrijven te storten, waardoor het voor mensen met meerdere bv’s makkelijker is het toch al forse maximum van een 100.000 te overschrijden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Als toezichthouder op de Wet financiering politieke partijen vind ik het belangrijk dat politieke partijen zich houden aan de regels die in de Wfpp zijn neergelegd. Die regels zijn tot stand gekomen na een uitgebreid parlementair debat. Mijn voorganger heeft bij de behandeling van de Evaluatiewet Wfpp in de Kamer ook benadrukt dat de aangescherpte regels in de Wfpp normstellend zijn. De transparantieregels waar politieke partijen aan moeten voldoen maken het mogelijk dat hier een maatschappelijke discussie over plaatsvindt. Het is ook de rol van politieke partijen zelf om, binnen het wettelijk kader, invulling te geven aan de normen bij het aannemen van giften.
Kunt u uitgebreid reageren op de zorgen van de Commissie toezicht financiering politieke partijen die aangeeft geen mogelijkheden te hebben om te achterhalen of er aan wettelijke verplichtingen wordt voldaan door de uiteindelijke gever niet te registreren?2
De Ctfpp merkt in haar advies over de overzichten verkiezingstijd 2023 op dat transparantie over de uiteindelijke belanghebbende van rechtspersonen «van belang is om vast te kunnen stellen of dergelijke bijdragen aan de verplichtingen van de Wfpp voldoen.» Ik onderken dit belang. Daarom zal ik er vanaf subsidiejaar 2024 op toezien dat politieke partijen bij het aannemen van een gift van een rechtspersoon ook de uiteindelijk belanghebbende registreren, zoals de Wet vanaf 1 januari 2024 voorschrijft.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 17 november 2023 moeten politieke partijen nog een overzicht van giften en schulden aanleveren voor de periode 1 november 2023 tot 22 november 2023, waarover de Ctfpp ook advies uitbrengt. Wanneer ik ook dit advies ontvangen heb, reageer ik op de beide adviezen van de Ctfpp.
Kunt u ingaan op de opmerking van deze commissie dat de handelwijze van enkele partijen daarmee in strijd is met de geest van de wet? Wat gaat u hierop ondernemen?
De commissie schrijft in haar reactie op de overzichten verkiezingstijd 2023 dat zij zich afvraagt of de handelwijze van de VVD in lijn is met de bedoeling van de wet. Uit de aangeleverde overzichten van giften en onderliggende informatie blijkt dat het gaat om giften van drie separate rechtspersonen, met bovendien drie afzonderlijke personen achter de rechtspersonen. Omdat het gaat om verschillende donateurs is dit volgens de Wfpp toegestaan. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 wil ik benadrukken dat de regels in de Wfpp ook normstellend zijn. De transparantieregels waar politieke partijen aan moeten voldoen maken het ook mogelijk dat hier een maatschappelijke discussie over plaatsvindt. Het is ook de rol van politieke partijen zelf om, binnen het wettelijk kader, invulling te geven aan deze normen.
Het oprichten van een brievenbusfirma in Nederland door het grootste vleesbedrijf ter wereld |
|
Eva Akerboom (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met berichten in internationale media dat JBS SA, het grootste vleesbedrijf ter wereld, geld wil ophalen met een beursgang in de VS om verder te kunnen groeien?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
In hoeverre bent u bekend met de omvang van uitstoot van broeikasgassen door JBS SA, geschat op 288 miljoen ton CO2eq, meer dan de uitstoot van heel Spanje2 en met dat het bedrijf al meerdere keren op de vingers is getikt voor onterechte claims dat ze in 2040 CO2-neutraal zouden kunnen zijn3? Zo ja, wat vindt u van het faciliteren van groei van een bedrijf met een dusdanig grote uitstoot? Zo nee, wat is uw reactie op deze feiten?
Ik ben op de hoogte van de aantijgingen richting JBS. Ik deel de zorgen van uw Kamer over negatieve effecten van bedrijven op mens en milieu en neem afstand van activiteiten en stafbare feiten die inbreuk maken op mens, dierenwelzijn en milieu. Het kabinet doet echter geen uitspraken over claims en mogelijke wetsovertredingen van individuele bedrijven.
In algemene zin kan ik aangeven dat in een toekomstbestendige economie het van belang is dat bedrijven maximale economische, maatschappelijke en sociale waarde creëren.12 Het kabinet verwacht dan ook van bedrijven die zich in Nederland willen vestigen dat zij opereren binnen planetaire grenzen en hun internationale waardeketen verduurzamen en risico’s voor mens en milieu aanpakken. In dat kader verwacht het kabinet van bedrijven in Nederland dat zij handelen conform de internationale standaarden voor internationaal verantwoord ondernemen: de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (OESO-richtlijnen) en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Risico’s voor mens en milieu, zoals klimaatimpact, in de waardeketen moeten daarbij worden geïdentificeerd en aangepakt. Ook verwacht het kabinet dat bedrijven zich houden aan lokale wet- en regelgeving en zich onthouden van belastingontwijking.
In hoeverre bent u bekend met de betrokkenheid van JBS SA bij grootschalige ontbossing in de Amazone – uit onderzoek van de Braziliaanse overheid blijkt dat JBS bewezen tienduizenden tot honderdduizenden stuks vee heeft gekocht van boerderijen die handelen in strijd met regelgeving omtrent het voorkomen van illegale ontbossing4? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze feiten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bekend met de betrokkenheid van JBS SA bij het veroorzaken van ernstig dierenleed, waar dieren die naar het slachthuis worden gereden vele uren in extreme hitte zitten opgesloten in vrachtwagens5 en waar vastgelegd is hoe arbeiders onder meer dieren in het gezicht schopten en sloegen, biggetjes zeer gewelddadig werden gedood, en testikels werden uitgerukt6? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze feiten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bekend met de betrokkenheid van JBS SA bij corruptie – bijvoorbeeld in 2020 gaf de moedermaatschappij van JBS in de Verenigde Staten toe in 2017 ongeveer 150 miljoen dollar aan steekpenningen te hebben betaald aan Braziliaanse politici om goedkope overheidsfinanciering veilig te stellen7? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze feiten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bekend met de betrokkenheid van JBS SA bij kinderarbeid waarbij JBS in de Verenigde Staten tenminste 27 kinderen tussen 13 en 17 jaar aan het werk waren in vleesverwerkingsfabrieken en daar werkten met gevaarlijke chemicaliën en vleesverwerkingsapparatuur schoonmaakten, waarbij dit gezien werd als systemisch probleem en dus geen incidentele misstap8? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze feiten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bekend met beschuldiging van betrokkenheid van JBS SA bij schendingen van mensenrechten waarbij werknemers op boerderijen die aan JBS leveren naar verluid acht dollar per dag kregen en waren gehuisvest in hutten zonder toiletten of stromend water, waarbij condities deden denken aan slavernij9? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze aantijgingen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bekend met beschuldiging van betrokkenheid van JBS SA bij belastingontwijking – ingeschat werd dat het Verenigd Koninkrijk meer dan 160 miljoen pond heeft misgelopen door agressieve vormen van belastingontwijking10? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze aantijgingen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u bekend met beschuldiging van betrokkenheid van JBS SA bij dood door schuld – families van meerdere werknemers van slachterijen van JBS in de Verenigde Staten zijn omgekomen door COVID-19 hebben rechtszaken aangespannen voor dood door schuld omdat JBS de veiligheid van werknemers doelbewust heeft genegeerd door de slachterij open te houden tijdens de pandemie11? Zo ja, wat vindt u van een bedrijf wat op deze schaal doelbewust de wet overtreedt? Zo nee, wat is uw reactie op deze aantijgingen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat dit controversiële bedrijf als onderdeel van deze beursgang een nieuwe houdstermaatschappij (ultimate holding) in Nederland wil vestigen?12
Ja, ik ben hiermee bekend.
Is er contact geweest tussen de overheid en JBS over de vestiging van deze houdstermaatschappij in Nederland? Zo ja, hoe en waarover?
Ik heb navraag gedaan bij de volgende overheidsdiensten over hun contact met JBS over de vestiging van de houdstermaatschappij in Nederland: het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), het Ministerie van Financiën, de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), de Nederlandse ambassade in Brasília en de Belastingdienst.
De Belastingdienst is het op basis van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) niet toegestaan informatie over de fiscale positie van een individuele belastingplichtige voor iedereen kenbaar te maken. In algemene zin geldt wel dat ingevolge de belastingplicht er tussen belastingplichtigen en de Belastingdienst contacten kunnen zijn.
De andere genoemde overheidsdiensten vallen niet onder de geheimhoudingsplicht van art. 67 AWR. Voor zover ik heb kunnen nagaan, is er geen contact geweest tussen JBS en de andere genoemde overheidsdiensten over de vestiging van deze houdstermaatschappij in Nederland.
De Netherlands Foreign Investment Agency geeft overigens aan in het verleden wel contact te hebben gehad met (andere onderdelen van) JBS. De NFIA verleent echter geen actieve ondersteuning aan brievenbusmaatschappijen of andere papieren constructies.
Op welke manier is de Nederlandse overheid actief betrokken bij grote multinationale bedrijven die hier brievenbusfirma’s willen vestigen?
De Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), onderdeel van RVO, dat in opdracht van het Ministerie van EZK en het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) bedrijven ondersteunt die zich in Nederland willen vestigen, is niet betrokken bij brievenbusmaatschappijen of andere papieren constructies. De NFIA verleent alleen actieve hulp en ondersteuning aan bedrijven die concrete werkgelegenheid en fysieke toegevoegde waarde creëren.
Voor de Belastingdienst geldt dat het voor nog niet in Nederland actieve bedrijven mogelijk is om contact op te nemen met het aanspreekpunt potentiële buitenlandse investeerders (APBI). Het APBI is – binnen het kader van wet- en regelgeving, jurisprudentie en beleid – bevoegd, na accordering van het College IFZ, tot het maken van afspraken vooraf over de fiscale aspecten van voorgenomen investeringen door een potentiële buitenlandse investeerder. Als een potentiële buitenlandse investeerder wordt aangemerkt: de investeerder die overweegt een eerste substantiële (fysieke) investering in Nederland te doen die werkgelegenheid oplevert in Nederland.14
In hoeverre is voor deze steun over het algemeen voorwaardelijk dat deze bedrijven een effectief en realistisch beleid hebben voor het terugdringen van broeikasgassenuitstoot op korte termijn en niet betrokken zijn bij ontbossing, dierenleed, corruptie, kinderarbeid, mensenrechtenschendingen, belastingontwijking, dood door schuld?
De NFIA doet klantonderzoek (customer due diligence) voordat actieve ondersteuning geleverd wordt aan een bedrijf bij vestiging of uitbreiding in Nederland. Daarbij wordt ook gekeken naar risico’s voor de nationale veiligheid en naar mogelijke internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) schendingen en sancties.
De Belastingdienst houdt zich bezig met belastingheffing en de overige genoemde onderwerpen vallen daarbuiten. De Belastingdienst gaat niet in vooroverleg als belastingbesparing de doorslaggevende reden van een rechtshandeling is of als een belanghebbende op de EU-sanctielijst staat.15 Daarnaast kan erop worden gewezen dat voor vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een ruling met een internationaal karakter onder andere vereist is dat het verzoekende lichaam deel uitmaakt van een concern dat in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uitoefent (de zogenoemde economische nexus) en er bovendien voor rekening en risico van de verzoekende belanghebbende bedrijfseconomische operationele activiteiten worden uitgeoefend, waarvoor op concernniveau voldoende relevant personeel in Nederland aanwezig is.
Kunt u uitsluiten dat JBS de Nederlandse holding zal gebruiken om hun activiteiten met hele hoge CO2-uitstoot, die flink bijdragen aan ontbossing en andere illegale activiteiten, verder uit te breiden?
Onlangs is de EU-Verordening Ontbossingsvrije producten aangenomen. Door de eis dat relevante producten ontbossingsvrij en legaal geproduceerd moeten zijn, in combinatie met de traceerbaarheidsverplichting naar gebied van herkomst, wordt handel in producten afkomstig van illegale ontbossing uit de Amazone naar de EU geminimaliseerd. Tegelijk wordt de handel in ontbossingsvrije producten gestimuleerd door de verordening. Bovendien biedt de verordening, nadat deze per 30 december 2024 volledig van toepassing is en in Nederland is geïmplementeerd, ook een wettelijke basis om op te treden indien het verbod gericht op producten die bijdragen aan de vernietiging en aantasting van bossen binnen de EU wordt overtreden.
Bent u ervan op de hoogte dat de Rabobank in de top drie wereldwijd een belangrijke financier is van JBS13? Wat is uw mening over deze steun, ook met het oog op de aangenomen motie-Van Raan (Kamerstuk 35 300, nr. 58) waardoor toezichthouders aangemoedigd zouden worden de financiële stabiliteitsrisico’s van stranded assets te identificeren en aan te pakken, en de Kamer hierover terug te koppelen?
Ik ben op de hoogte van het onderzoek Banktrack naar de financieringsactiviteiten van de Rabobank in de vlees- en zuivelindustrie. Het is niet aan het kabinet om dit beleid van de Rabobank te becommentariëren. Wel zie ik in zijn algemeenheid dat een abrupte overgang naar een duurzame economie mogelijk tot een forse afwaardering van uitzettingen in niet-duurzame sectoren kan leiden. Dit zijn de zogenoemde stranded assets.Deze stranded assets zouden een risico voor de financiële stabiliteit kunnen vormen. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft op 10 juni 2020 uw Kamer een terugkoppeling verschaft over de motie-Van Raan.17 In deze terugkoppeling gaf het kabinet aan dat het risico van stranded assets de aandacht heeft van het kabinet en de toezichthouders. Dit is nog steeds het geval. Het kabinet is doorlopend in overleg met de financiële sector en de toezichthouders over de financiëlestabiliteitsrisico’s van de duurzame transitie.
De toezichthouders hebben hier de afgelopen jaren ook belangrijke stappen in gezet. Zo heeft De Nederlandsche Bank (DNB) financiële instellingen opgeroepen om meer rekening te houden met duurzaamheidsrisico’s en hen gewezen op de risico’s van stranded assets, onder andere in het onderzoek «Op weg naar een duurzame balans» uit 2021.18 In 2020 heeft de Europese Centrale Bank (ECB) een gids uitgebracht waarin zij voor de significante banken de verwachtingen uiteenzet wat betreft prudent beheer van en transparante informatieverschaffing over klimaat- en milieurisico’s binnen de huidige prudentiële regels. Van banken wordt verwacht dat ze tegen eind 2023 klimaat- en milieurisico’s hebben opgenomen in hun governance, strategie en risicobeheer en tegen eind 2024 voldoen aan alle toezichtsverwachtingen die in 2020 zijn opgesteld (zie ECB toezichtsprioriteiten 2024–2026).19 Voor pensioenfondsen, verzekeraars en beleggingsinstellingen heeft DNB op 30 maart 2023 een gids uitgebracht waarin zij aankondigt hoe zij klimaat en milieu meeneemt in het toezicht. Het beheersen van de risico’s van stranded assets is ook hier een expliciet onderdeel van.20 De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft op 30 maart 2023 een verkenning gepubliceerd over de klimaatrapportages van bedrijven die vanaf boekjaar 2024 moeten voldoen aan de Richtlijn duurzaamheidsrapportering. De AFM concludeert hierin dat deze bedrijven nog belangrijke stappen te zetten hebben in het geven van voldoende rekenschap van hun klimaat-gerelateerde transitieplannen en de mogelijke afwaardering van niet-duurzame activa.21
In algemene zin verwacht het kabinet ook van financiële instellingen dat zij handelen conform de internationale standaarden voor IMVO: de OESO-richtlijnen en UNGP’s.
Welke mogelijkheden heeft de overheid met de huidige wettelijke instrumenten om vestiging van dergelijke brievenbusfirma’s te voorkomen die de onlangs gewijzigde OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de VN-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen schenden? Als voorkomen niet mogelijk is, hoe kan dit sterk worden ontmoedigd?
Buitenlandse bedrijven zijn vrij om zich in Nederland te vestigen. Bij het besluit van bedrijven om zich in Nederland te vestigen, spelen verschillende aspecten een rol. Een belangrijk onderdeel is de in Nederland geldende wet- en regelgeving die op een bedrijf van toepassing zal zijn.
Het kabinet verwacht van alle bedrijven in Nederland dat zij handelen conform de internationale standaarden voor IMVO: de OESO-richtlijnen en de UNGP’s. Risico’s voor mens en milieu in de waardeketen moeten daarbij worden geïdentificeerd en aangepakt.
In december 2023 is een politiek akkoord bereikt op de Europese IMVO-richtlijn, de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD). Na instemming met het akkoord door de Raad en het Europees Parlement en publicatie van de definitieve richtlijn start het kabinet met het implementatietraject waarin de richtlijn wordt omgezet in nationale wetgeving. Wanneer deze in werking treedt zal een deel van de Nederlandse bedrijven hieraan gehouden zijn, afhankelijk van hun omvang en omzet. Onder deze wet wordt van bedrijven verwacht dat zij risico’s op mens en milieu in de waardeketen identificeren en deze aanpakken. Daarnaast verplicht de richtlijn duurzaamheidsrapportering, ook wel bekend als de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD), in de EU of EER genoteerde beursvennootschappen (met uitzondering van micro-vennootschappen), alle andere grote vennootschappen, en grote banken en verzekeringsmaatschappijen in de komende jaren tot het opstellen van een duurzaamheidsrapportering. Zij moeten inzicht geven in hun strategie en beleid over duurzaamheid, hoe zij dit implementeren en hoe zij presteren op de betreffende prestatiemaatstaven. Een accountant moet vervolgens de duurzaamheidsrapportering controleren.
Het JBS-management wenst een Nederlandse moederhoudstermaatschappij voor het bedrijf om het hele bedrijf op papier te herstructureren en verder expliciet alles verder bij het oude te laten14?; hoe verhoudt het vestigen van een dergelijke brievenbusmaatschappij zich tot het Nederlandse beleid om dit soort constructies te ontmoedigen?
De Commissie Doorstroomvennootschappen heeft geconcludeerd dat, hoewel er legitieme redenen kunnen zijn voor het opzetten van een doorstroomvennootschap, een deel van de doorstroom door Nederland fiscaal of door investeringsbescherming wordt gedreven en vanuit internationaal perspectief onwenselijk is.23 Voor de motivatie van het bedrijf om een Nederlandse nv op te richten, moet ik afgaan op de uitlatingen van het bedrijf zelf. Uit de openbare informatie waar ook de vragensteller naar verwijst, maak ik op dat dit bedrijf een Nederlandse nv opricht om een duale beursnotering in Brazilië en de Verenigde Staten mogelijk te maken. Dat lijkt op zichzelf een legitiem economisch doel. De Commissie Doorstroomvennootschappen benoemt ook dat de Nederlandse vennootschap een zekere populariteit geniet bij buitenlandse multinationals bijvoorbeeld ten behoeve van een beursnotering in de Verenigde Staten.24
Als vennootschappen met weinig reële economische activiteiten echter worden gebruikt om fiscale voordelen te halen, vindt het kabinet dit onwenselijk. Het belang van doorstroomvennootschappen voor de werkgelegenheid en belastingopbrengsten in Nederland is namelijk beperkt, terwijl deze vennootschappen negatieve effecten kunnen hebben op de belastingopbrengsten van andere landen en daarmee op de internationale reputatie van Nederland. De Commissie doorstroomvennootschappen benoemt dat een internationale aanpak de voorkeur geniet.25 Het kabinet onderschrijft deze conclusie en wil zich blijven inzetten voor een EU-brede aanpak onder het richtlijnvoorstel «Unshell». Momenteel bestaat er verdeeldheid tussen lidstaten over de Unshell-richtlijn. Het kabinet blijft zich inzetten om progressie te maken in deze onderhandelingen. Mochten de richtlijnonderhandelingen niet tot het gewenste resultaat leiden, of niet binnen een acceptabele termijn, dan kan Nederland heroverwegen of nog unilaterale implementatie van één of meer van de aanbevelingen van de Commissie doorstroomvennootschappen geboden is. Eventuele aanvullende maatregelen zijn aan een nieuw kabinet.
Bent u bekend met de motivatie van dit vleesbedrijf om alle financiële stromen voortaan door een Nederlandse nv te laten lopen, zonder dat er verder iets verandert aan hun bedrijfsvoering? Zo ja, welke is dat en wat is uw mening hierover? Zo nee, deelt u de mening dat het relevant is om te achterhalen waarom JBS hiervoor zou willen kiezen?
Zie antwoord vraag 17.
De afhandeling van het toeslagenschandaal |
|
Nicole Temmink (SP) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Hoe gaat u de aangenomen motie-Temmink (kamerstuk 31 066, nr. 1306) uitvoeren, die u ontraadde, over het schrappen van de deadline van 31 december 2023 voor gedupeerden in het toeslagenschandaal om zich aan te melden?
Tegelijkertijd met de beantwoording van deze vragen is een brief aan uw Kamer verstuurd waarin hierop wordt ingegaan.
Hoe gaat u de aangenomen motie-Temmink (kamerstuk 31 066, nr. 1305) uitvoeren, die u ontraadde, over het niet categorisch uitsluiten van DUO-schulden die kinderen van toeslagenouders hebben gemaakt?
Tegelijkertijd met de beantwoording van deze vragen is een brief aan uw Kamer verstuurd waarin hierop wordt ingegaan.
Waarom heeft u niet voldaan aan het verzoek binnen twee weken met een brief te komen over de uitvoering van deze moties?
Er was afstemming nodig met andere partijen die betrokken zijn bij de uitvoering van de hersteloperatie. Hiervoor was tijd nodig.
Hoeveel van de gedupeerde ouders hebben aangegeven voldoende compensatie te hebben ontvangen van de UHT, en zijn daarom gestopt met de procedures? En na welke procedures hebben ouders dit aangegeven?
Circa 7.500 ouders (peildatum 27 oktober 2023) hebben aangegeven af te willen zien van een integrale beoordeling, waarvan 2.900 bij de eerste toets zijn beoordeeld als gedupeerde en € 30.000 hebben ontvangen. Daarnaast zijn er circa 13.800 ouders die na hun laatst ontvangen beslissing naar aanleiding van de integrale beoordeling, een ingediend bezwaar/beroep of een verzoek bij de CWS (vooralsnog) geen vervolgprocedure hebben gestart (zie pagina 3 van VGR mei-aug 2023).
Welke precieze opdracht heeft de UHT aan gemeenten gegeven voor de brede ondersteuning? Welke taken zijn gemeenten verplicht om uit te voeren, en bij welke taken kunnen gemeenten zelf bepalen of ze deze uitvoeren?
Het rijk heeft gemeenten gevraagd om, naast het financieel herstel dat UHT uitvoert, brede ondersteuning te bieden aan (mogelijk) gedupeerde ouders, ex-toeslagpartners en kinderen van erkend gedupeerde ouders op vijf leefgebieden: financiën, wonen, zorg, gezin en werk. Brede ondersteuning kan op ieder moment worden aangevraagd of stopgezet door de (mogelijk) gedupeerde ouder, ex-toeslagpartner of het kind van de gedupeerde ouder. De gemeente legt op het moment dat de ouder, ex-toeslagpartner of het kind zich meldt eerst contact. Daarna wordt gezamenlijk bekeken welke hulp nodig is bij het maken van een nieuwe start en wat op dat moment aan inzet nodig is per leefgebied om deze nieuwe start te faciliteren.
Bij het bepalen welke ondersteuning wordt ingezet geldt slechts één kader, namelijk dat de ingezette ondersteuning helpt om een nieuwe start te maken. Gemeenten hebben daarmee veel ruimte om maatwerk te bieden. De ondersteuning wordt gemotiveerd in een plan van aanpak.
Waarom worden kinderen van gedupeerde ouders alleen geholpen met problematische schulden, en niet alle schulden die zij hebben opgelopen door het toeslagenschandaal? Zorgt deze aanpak wel voor rechtvaardig herstel?1
In de Kamerbrief van 4 juli 20232 is toegelicht wat we allemaal doen voor deze kinderen en waarom er geen generieke schuldenregeling bestaat voor kinderen van gedupeerde ouders.
Kunt u aangeven of bedragen die toeslagenouders ten onrechte moesten terugbetalen aan kinderopvangtoeslag, en die verrekend zijn met andere toeslagen of een teruggave inkomstenbelasting, volledig worden vergoed? Zo nee, waarom niet?
De bedragen die gedupeerde ouders destijds hebben terugbetaald en/of zijn verrekend – als gevolg van de terugvorderingsbeschikking die het gevolg is van een vooringenomen handeling en/of hardheid van het stelsel – worden volledig vergoed. Het totale compensatiebedrag waar gedupeerde ouders recht op hebben bestaat uit verschillende componenten. Zo heeft de gedupeerde ouder onder andere recht op een vergoeding van 25% over het bedrag dat onterecht is teruggevorderd of niet is verstrekt. Daarnaast heeft de gedupeerde ouder ook recht op een immateriële schadevergoeding van € 500 per half jaar en andere kostenvergoedingen zoals rente.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat, indien iemand ten onrechte een betalingsregeling is geweigerd vanwege de onterechte kwalificatie opzet/grove schuld, daarvan 30% vergoed wordt?
De groep ouders met een onterechte opzet/grove schuld-kwalificatie (O/GS-kwalificatie) is gedupeerd doordat de Belastingdienst er te snel vanuit is gegaan dat er sprake was van opzet en/of grove schuld. Deze O/GS-kwalificaties zorgden ervoor dat ouders voor hun (terechte) terugvorderingen niet in aanmerking kwamen voor een persoonlijke betalingsregeling die rekening hield met hun betaalcapaciteit.
Bij deze gedupeerden waren de terugvorderingen op zichzelf dus niet onterecht. Daarbij is geen sprake van institutioneel vooringenomen handelen of gedupeerdheid door de hardheid van het stelsel. Deze terugvorderingen worden daarom ook niet gecompenseerd. Omdat ouders echter indirecte negatieve effecten ondervonden van een O/GS-kwalificatie, is door de Tweede Kamer met het amendement van het lid Leijten c.s.3 besloten om deze ouders herstel te bieden. Gedupeerde ouders krijgen daarom naar aanleiding van dit amendement in de integrale beoordeling een financiële tegemoetkoming voor het ondervonden nadeel van 30% van de betreffende terugvorderingen.
Is matiging van bedragen door de UHT gerechtvaardigd volgens u, als de Staat erkend heeft onrechtmatig te hebben gehandeld? Zo ja, waarom?
Bij deze vraag is ervan uitgegaan dat met «matiging van bedragen» bedoeld wordt dat gedupeerde ouders een financiële tegemoetkoming voor het ondervonden nadeel van 30% van de terugvorderingen ontvangen in het geval een van O/GS-kwalificatie, zoals benoemd in vraag 8.
Zoals benoemd bij de beantwoording op vraag 8, waren de terugvorderingen in het geval van een O/GS-kwalificatie niet onterecht. Er is dan ook geen sprake van matiging door UHT van onterecht gevorderde bedragen, maar van een financiële compensatie voor het nadeel dat ouders hebben ondervonden.
Kunt u de brief over de uitvoering van de moties binnen een week aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet, aangezien dit verzoek al op 27 oktober is gedaan?
De betreffende brief is tegelijkertijd met de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer verstuurd.
De extra belasting van woningcorporaties op schadevergoedingen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat woningcorporaties in Groningen hogere winstbelasting moeten betalen vanwege schadevergoedingen die zij ontvangen voor mijnbouwschade?
De slachtoffers van de gaswinning, waaronder ook huurders en woningcorporaties, hebben al veel te veel negatieve gevolgen van de gaswinning moeten ervaren. Een schadevergoeding pakt voor woningcorporaties echter fiscaal neutraal uit. De schadevergoeding wordt in de fiscale winstbepaling betrokken. De uitgaven voor het herstel die de woningcorporatie maakt worden ten laste gebracht van de fiscale winst. Zo wordt (over meerdere jaren bezien) een fiscaal neutrale situatie bereikt. Voor alle ondernemingen geldt dat het bedrag van de voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen tot de fiscale winst behoren. In algemene zin geldt dan ook dat subsidies of schadevergoedingen die worden verstrekt ten behoeve van de exploitatie van de onderneming tot de fiscale winst behoren. Dat geldt niet alleen ingeval een woningcorporatie een schadevergoeding ontvangt voor mijnbouwschade, maar ook bij andere lichamen die belastingplichtig zijn voor de vennootschapsbelasting (Vpb) bij brand, een ongeluk en dergelijke, waarbij de derde die de schade heeft veroorzaakt of een verzekeringsmaatschappij de schade vergoedt. Bovendien gelden voor woningcorporaties sinds de invoering van de integrale Vpb-plicht dezelfde regels als voor andere belastingplichtigen in de Vpb. Ook voor andere belastingplichtigen geldt de hoofdregel dat een schadevergoeding tot de winst behoort. Het betreft hier de toepassing van de reguliere regels omtrent het bepalen van de fiscale winst, die voor alle vennootschapsbelastingplichtige lichamen gelden en daarmee ook voor woningcorporaties.
Ingeval alle schade wordt vergoed, zal er voor de fiscale winstbepaling per saldo geen winst of verlies in ogenschouw worden genomen. Tegenover de vergoeding staan namelijk kosten die worden gemaakt voor het herstellen van de schade. Indien een woningcorporatie in een bepaald jaar een hogere fiscale winst behaalt als gevolg van een ontvangen schadevergoeding en daarmee mogelijk over dat jaar meer vennootschapsbelasting is verschuldigd, wordt dit in andere jaren juist gecompenseerd met een lagere fiscale winst (als gevolg van de kosten die gemaakt moeten worden) en leidt dit tot een overeenkomstig lagere vennootschapsbelasting. Indien de vergoeding ziet op kosten die in latere jaren zullen worden gemaakt, kan binnen de kaders van het in de fiscale winstsfeer geldende beginsel van goed koopmansgebruik1 voor de vergoeding een passiefpost (transitorische post of – onder voorwaarden – een voorziening) worden gevormd. De daadwerkelijke kosten dienen dan ten laste van deze passiefpost te komen.
Vindt u dit ook niet onrechtvaardig? Waarom wordt schadevergoeding ineens belast?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid hier wat aan te doen door de schadevergoedingen niet te belasten dan wel door de corporaties voor de extra winstbelasting de komende jaren blijvend te compenseren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet geen aanleiding om de vergoedingen op een of andere wijze te defiscaliseren dan wel te voorzien in een compensatie voor woningcorporaties. In het geval alle schade wordt vergoed, is er – kort gezegd – fiscaal per saldo geen winst of verlies. Indien een woningcorporatie in een bepaald jaar een hogere fiscale winst behaalt ten gevolge van een ontvangen schadevergoeding en daarmee mogelijk over dat jaar meer vennootschapsbelasting is verschuldigd, wordt deze in andere jaren gecompenseerd met een lagere fiscale winst en dienovereenkomstig lagere vennootschapsbelasting. Gelet op deze evenwichtige uitwerking voor de belastingheffing ziet het kabinet geen aanleiding om een uitzondering te maken op de hoofdregel dat de vergoeding belast is.
Bent u bereid de vergoedingen op een of andere wijze te defiscaliseren?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dit niet ook een voorbeeld van weer een procedurele ellende waar in dit geval corporaties doorheen moeten?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het gaat om groot geld, ongeveer 135 miljoen, waarvan 115 miljoen onder de winstbelasting valt?
In de regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 juli 20212 staat dat bij een toekomstbestendig Groningen een woningvoorraad hoort die in goede staat is en voorbereid is op een duurzame energievoorziening. Mede om die reden is voor woningcorporaties met bezit buiten het versterkingsprogramma € 135 miljoen beschikbaar gesteld. Dit bedrag is bedoeld als subsidie aan woningcorporaties in het aardbevingsgebied in de provincie Groningen ten behoeve van een tegemoetkoming aan hun huurders en verduurzaming, onderhoud en verbetering van hun bezit. Dit bedrag kan deel uitmaken van de fiscale winst van woningcorporaties. Van de € 135 miljoen is een bedrag van € 750 per huurder bedoeld als tegemoetkoming.
Hoeveel geld zouden corporaties daarvan precies moeten ophoesten?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn er ook andere voorbeelden in het effectgebied waarbij schadeloosstelling wordt belast? Zo ja, hoe wordt hiermee omgegaan?
Indien vraagstellers doelen op schadeloosstelling naar aanleiding van schade door gaswinning geldt dat eventuele fiscale gevolgschade wordt vergoed door het IMG (Instituut Mijnbouwschade Groningen). Een schadevergoeding van het IMG mag namelijk niet tot gevolg hebben dat een bewoner netto niets aan de schadevergoeding heeft doordat de bewoner toeslagen of uitkeringen verliest door het overschrijden van vermogensgrenzen. Verder geldt de fiscale behandeling zoals omschreven onder antwoorden 1 en 2, en 3, 4 en 5. Deze fiscale behandeling van schadevergoedingen geldt ook bij andere schadeveroorzakende feiten, zoals brand, een ongeluk en dergelijke, waarbij de derde die de schade heeft veroorzaakt of een verzekeringsmaatschappij de schade vergoedt.
Wilt u voorkomen dat corporaties en daarmee de Groningse huurders worden van dit bizarre regime?
Zoals uit het voorgaande blijkt gelden hier de reguliere regels omtrent het bepalen van de fiscale winst die voor alle vennootschapsbelastingplichtige lichamen gelden en dus ook voor woningcorporaties. In het geval de schadevergoeding voor alle schade wordt vergoed, zou dat niet moeten leiden tot een extra Vpb-druk voor de woningcorporaties over de jaren bezien waarin de vergoeding wordt ontvangen en de kosten worden gemaakt. De fiscaliteit leidt dus niet tot een nadeel voor de woningcorporaties of de huurders. Daarbij is, van de € 135 miljoen, ook een bedrag bestemd voor huurders, dus zij profiteren hier direct van.
Het bericht 'Ruim 200 boeren met bos krijgen onverwachts megaclaims van fiscus' |
|
Inge van Dijk (CDA), Caroline van der Plas (BBB), Eline Vedder (CDA) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat enkel en alleen landbouwers die gebruik konden maken van de landbouwvrijstelling, konden deelnemen aan de set-aside-regeling wanneer zij een landbouwbedrijf exploiteerden en de geregisterde landbouwgrond als bouwland werd gebruikt?1
Nee, voor de toepassing van de Set-aside-regeling was het niet vereist dat de gebruikers ook aanspraak konden maken op de landbouwvrijstelling. Wel is het zo dat in de praktijk de Set-aside-regeling is toegepast door agrariërs die de grond in een landbouwbedrijf aanwendden voordat die grond werd beplant met bomen.
Bent u op de hoogte van de inhoud van de vele argumenten die de desbetreffende agrariër (belastingplichtige) heeft aangevoerd in de door u aangehaalde gerechtelijke uitspraken?
Ja, het gaat in dit geval om de argumentatie in de uitspraken van Rechtbank Noord-Nederland, 6 mei 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:1735 en Hof Arnhem-Leeuwarden, 11 oktober 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8651.
Waarom maakt u de keuze in de beantwoording wel het antwoord, dan wel het standpunt van de Belastingdienst te vermelden en niet die van de gedupeerde?
De standpunten van de betrokkenen zijn duidelijk voor het voetlicht gebracht in het artikel van het Dagblad van het Noorden, waar uw Kamer ook vragen over heeft gesteld. Wij zagen aanleiding het in het artikel ontstane beeld te nuanceren door het standpunt van de Belastingdienst nader toe te lichten. Verder komen in de rechterlijke uitspraken en de lopende procedure bij de Hoge Raad uiteraard zowel de standpunten van de Belastingdienst als die van de belastingplichtige duidelijk naar voren. Bovendien gaan wij niet over het standpunt van de belastingplichtige in de procedures. Het is nu wachten op het oordeel van de Hoge Raad.
Heeft u kennisgenomen van de navolgende door belastingplichtige in de procedures aangehaalde citaten:
Ja, enkele van deze citaten zijn ook opgenomen in de rechterlijke uitspraken over dit onderwerp.
Waaruit heeft u bij uw voorgaande antwoord opgemaakt dat er slechts sprake is geweest van inlichtingen en toezeggingen (zoals de bovenstaande) over de planologische bestemming van de grond?
Net als bij onze antwoorden van 5 september 2023 op de vorige vragen van uw Kamer over dit onderwerp stellen wij voorop dat de zaak nog onder de rechter is en dat we de lijn van de recente rechterlijke uitspraken volgen in de beantwoording.2 In bijlage II bij de toelichting op de «Beschikking ter zake van het uit productie nemen van bouwland» van 16 augustus 1988 is opgenomen dat bebossing bij toepassing van de Set-aside-regeling in planologisch opzicht in het algemeen als agrarische activiteit kan worden beschouwd. Dit is ook zo geconstateerd in de uitspraak van rechtbank Noord-Nederland en in hoger beroep van Hof Arnhem-Leeuwarden.3 Het hof oordeelt verder dat niet is gebleken dat de uitleg van of de toelichting op deze niet-fiscale wet- en regelgeving van belang is voor de toepassing van de landbouwvrijstelling in de Wet inkomstenbelasting 2001. We wachten het oordeel van de Hoge Raad verder af.
Gaan deze uitingen en toezeggingen volgens u enkel en alleen over de planologische bestemming van de gronden? Zo nee, zeggen deze uitingen dan niet iets over de kwalificatie van deze gronden als landbouwgronden? En daarmee over de van toepassing van de landbouwvrijstelling?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat het voor de deelnemers van de set-aside-regeling kenbaar was of moest zijn dat er geen uitlatingen werden gedaan over de fiscale consequenties van deelname? Zo ja, hoe rijmt u dit met de voornoemde inlichtingen en toezeggingen?
Uit de rechterlijke uitspraken blijkt dat geen uitlatingen zijn gedaan over het kunnen toepassen van de landbouwvrijstelling op de waardeontwikkelingen van gronden waarbij de Set-aside-regeling is toegepast. Uit de informatie die door andere overheidsinstanties is verstrekt over de Set-aside-regeling oordeelt het hof dat niet de conclusie getrokken kan worden dat die informatie ook betrekking heeft op de landbouwvrijstelling. Zoals eerder benoemd in de beantwoording van 5 september 2023, moet de toepassing van de landbouwvrijstelling op haar eigen fiscale merites worden beoordeeld. Het is in eerste instantie enkel aan de belastinginspecteur om aan de hand van een feitelijke beoordeling, waarbij alle omstandigheden van het geval worden meegenomen, aan te geven of de behaalde winst geheel of gedeeltelijk onder de landbouwvrijstelling kan vallen. Uiteindelijk is het aan de rechter om vast te stellen of deze beoordeling juist is.
Kunt u toelichten waarop u baseert dat de belastingplichtige niet aannemelijk heeft kunnen maken dat er toezeggingen zijn gedaan? Heeft het Hof geoordeeld dat het de belastingplichtige niet is gelukt toezeggingen vanuit de Belastingdienst over de landbouwvrijstelling aannemelijk te maken?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij graag naar rechtsoverwegingen 4.7 tot en met 4.11 in de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 oktober 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8651.
Is het u bekend dat er in de aangifte inkomstenbelasting slechts één vakje aanwezig is om de bosbouwvrijstelling en/of de landbouwvrijstelling aan te geven? Betekent dit dat er niet eenduidig gesteld kan worden welke vrijstelling is toegepast?
Ja, dat is ons bekend. Er kan echter wel worden vastgesteld welke vrijstelling door de belastingplichtige wordt toegepast, omdat dit uit de aard van de vrijgestelde voordelen blijkt. De landbouwvrijstelling is enkel van toepassing op winst bij vervreemding van landbouwgronden. De bosbouwvrijstelling zal veelal jaarlijks worden toegepast op inkomsten uit de exploitatie van het bosbedrijf en op het gedeelte van de ontvangen subsidies voor zover die zijn vrijgesteld.
Klopt het dat volgens het Hof sprake dient te zijn van «het voortbrengen van tot het plantenrijk behorende producten»? Vallen bomen hier volgens u niet onder?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij graag naar rechtsoverweging 4.8 in de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 oktober 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8651.
Wat vindt u, in het licht van onder andere de genoemde uitingen en toezeggingen, ervan dat na 25 jaar de landbouwvrijstelling wordt onthouden en heffingen worden opgelegd?
Uit de genoemde rechterlijke uitspraken blijkt dat geen toezegging is gedaan dat de landbouwvrijstelling van toepassing is op gronden waarbij de Set-aside-regeling wordt toegepast. Uit deze uitspraken volgt verder dat de landbouwvrijstelling in het concrete geval niet van toepassing is voor de periode dat de grond (met agrarische bestemming) niet werd aangewend in het kader van een landbouwbedrijf. Er is dan ook geen sprake van het onterecht onthouden van de landbouwvrijstelling.
Klopt het dat de Belastingdienst voor het eerst in het jaar 2017 adressen heeft opgevraagd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) van boeren die deelnamen aan de set-aside-regeling en er daarna aanslagen zijn opgelegd? Zo ja, waarom zijn er dan niet reeds vanaf 2005 aanslagen opgelegd?
Het klopt dat de Belastingdienst gegevens heeft opgevraagd bij RVO over deelnemers aan de set-aside-regeling en ook de Regeling Stimulering Bosuitbreiding op Landbouwgronden (SBL-regeling). In 1993 is de Set-aside-regeling vervangen door de SBL-regeling. Ook de SBL-regeling had als doelstelling het uit productie nemen en houden van landbouwgrond en aanleggen van een bos daarop. Op grond van deze regelingen werd een subsidie verleend voor de kosten van aanleg van bos op landbouwgrond en een subsidie ter compensatie van inkomensverlies als gevolg van de aanleg van bos op landbouwgrond.
Bij de beoordeling van enkele aangiften werd vastgesteld dat deelnemers van deze regelingen in het verleden jaarlijks de bosbouwvrijstelling toepasten in hun aangiften voor de ontvangen subsidies. Bij vervreemding van de grond werd in enkele gevallen in de aangiften ook de landbouwvrijstelling ingevuld. De grond kan niet tegelijkertijd worden aangewend in het kader van een bosbouwbedrijf én landbouwbedrijf. Om die reden kan de landbouwvrijstelling niet van toepassing zijn op de waardeaangroei die betrekking heeft op de periode dat de grond werd aangewend in het bosbouwbedrijf. Dat was aanleiding voor nader onderzoek bij RVO in 2017 voor andere vergelijkbare gevallen. Dit nader onderzoek is in 2017 gestart voor de jaren waarvan de aanslagtermijn of navorderingstermijn nog niet was verstreken (in de regel vijf jaren vermeerderd met het verleende uitstel voor het doen van aangifte). Voor die jaren kon de toepassing van de landbouwvrijstelling bij de gerealiseerde verkoopwinst gecorrigeerd worden indien deze ten onrechte was toegepast. Voor de jaren ervoor (vanaf 2005) is geen specifiek onderzoek gedaan, vanwege het verstrijken van de navorderingstermijnen.
Indien er een uitvraag is gedaan bij de RVO in 2017, kunt u dan toelichten waarom deze uitvraag heeft plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 12.
Is met het opvragen van de informatie niet komen vast te staan dat de Belastingdienst haar standpunt met betrekking tot de toepassing van de landbouwvrijstelling ten aanzien van gronden die deelnamen aan de set-aside-regeling heeft gewijzigd?
De Belastingdienst heeft niet eerder een afwijkend standpunt ingenomen over de toepassing van de landbouwvrijstelling en de Set-aside-regeling. Er is daarom geen sprake van een standpuntwijziging van de Belastingdienst. Bij de behandeling van de aangiften waarin de verkoop van grond is aangegeven wordt beoordeeld of de landbouwvrijstelling van toepassing is op de boekwinst. Dit betreft een feitelijke beoordeling die van geval tot geval plaatsvindt en waarbij alle omstandigheden worden meegenomen. Dit geldt ook voor de situaties die hebben geleid tot de rechterlijke uitspraken over de Set-aside-regeling.
Kunt u toelichten hoeveel deelnemers van de set-aside-regeling een aanslag hebben ontvangen tijdens de verkoop van hun landbouwgronden zonder toepassing van de landbouwvrijstelling?
Er is sprake van een groep van ruim honderd deelnemers aan de Set-aside-regeling en de SBL-regeling waarbij aan ongeveer een kwart van deze deelnemers een aanslag is opgelegd met een correctie van de landbouwvrijstelling. Deze correcties hebben betrekking op de winst die is gerealiseerd bij vervreemding van de grond. Een deel van deze deelnemers heeft ook bezwaar- en beroep aangetekend. In het artikel van het Dagblad van het Noorden waar de leden naar verwijzen gaat het specifiek om de toepassing van de Set-aside-regeling in de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 oktober 2022. Daarnaast zijn ook de uitspraken van datzelfde gerechtshof van 19 oktober 2021 en 24 mei 2022 van belang over de toepassing van de landbouwvrijstelling op gronden waar (tijdelijk) bos is aangeplant.4 In de uitspraak van 19 oktober 2021 gaat het om de toepassing van de SBL-regeling en de landbouwvrijstelling. Hof Arnhem-Leeuwarden beslist in zijn uitspraak van 19 oktober 2021 kort gezegd dat de belastingplichtige de grond heeft aangewend in een bosbouwbedrijf in de periode dat hij gebruik heeft gemaakt van de SBL-regeling. De verkoopwinst bij vervreemding van de grond is daarom belast. In die zaak zijn geen klachten aangevoerd over gewekte verwachtingen. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen deze uitspraak op 10 november 2023 ongegrond verklaard.5
Waarom kunt u niet ingaan op de inhoud van de uitspraken en de schriftelijke verklaringen (ook in het bezit van het Ministerie van LNV en derhalve ter kennisgenomen) van de heren Rietema en Zevenberg, alsmede vijf andere oud-medewerkers van Ministeries van Landbouw en Visserij en van Economische Zaken, buiten het feit dat dit bij de Hoge Raad ligt?
Door in te gaan op de schriftelijke verklaringen van de uitspraken van deze betrokkenen, lopen we vooruit op de inhoudelijke beoordeling van de zaak die nu bij de Hoge Raad ligt. Dit achten wij onwenselijk omdat de hoogste belastingrechter nu aan zet is. Om zoveel mogelijk recht te doen aan de uitspraken van deze betrokkenen wachten wij eerst het oordeel van de Hoge Raad af.
Klopt het dat het belasten van de daadwerkelijke verkoopopbrengst was uitgebleven indien de boeren niet zouden deelnemen aan de set-aside-regeling?
Als de agrariër er voor had gekozen het landbouwbedrijf voort te zetten, zou de landbouwvrijstelling bij verkoop van de grond van toepassing zijn, mits ook aan de overige voorwaarden voor de landbouwvrijstelling zou zijn voldaan.
Klopt het dat de boeren – ondanks een gedeeltelijke belastingkorting op de subsidies – een aanzienlijk grotere belastingdruk verkregen en minder inkomsten ten opzichte van de situatie dat zij landbouwer zouden zijn gebleven?
Naar onze mening kunnen de financiële gevolgen, waaronder de belastingdruk, van de twee verschillende scenario’s niet (eenvoudig) met elkaar worden vergeleken. Als een belastingplichtige er niet voor had gekozen om met behoud van de planologische landbouwbestemming snelgroeiend bos aan te leggen en in stand te houden voor een periode van 20 tot 25 jaar, dan had hij ook geen (inkomens)subsidies ontvangen gedurende deze periode van de Set-aside-regeling of SBL-regeling. Deze subsidies zijn voor een zeer groot deel onbelast genoten onder de bosbouwvrijstelling.
Klopt het dat boeren met tijdelijk bos tot 2002 qua inkomenssteun geen belastingvoordeel hebben verkregen en nadien tot de verplichte kapdatum maar een beperkt deel? Zo ja, hoe rijmt dit dan met de stelling van de Minister dat de substantiële inkomsten voor een zeer groot deel onbelast zijn genoten?
Agrariërs hebben diverse vergoedingen ontvangen in het kader van het aanplanten van bos. Voorbeelden hiervan zijn de Set-aside-regeling en de SBL-regeling. In de casus van de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 oktober 2022 heeft de belastingplichtige naast de Set-aside-regeling ook gebruik gemaakt van de Regeling bijdragen aanleg Snelgroeiend Bos 1988. Deze subsidies zijn gedeeltelijk vrijgesteld onder de bosbouwvrijstelling voor het deel dat ziet op de kosten van de aanleg van bos. Het deel van de subsidie dat wordt verstrekt ter compensatie van inkomensderving als gevolg van de aanleg van bos is niet vrijgesteld. In het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 6 december 2018, (Stcrt. 2018, 68647) is in het kader van de SBL-regeling goedgekeurd dat 80% van het totale subsidiebedrag ziet op de kosten van de aanleg van het bos dat is vrijgesteld onder de bosbouwvrijstelling.
Begrijpt u dat de boeren zich nu gestraft voelen voor het leveren van een bijdrage bij het oplossen van het landbouwoverschot en te lage houtproductie? Naar nu blijkt (thans heel actueel) ook bijna 25 jaar te hebben bijgedragen aan de koolstofvastlegging. Wat gaat u hieraan doen?
Wij begrijpen dat het voor de betreffende agrariërs mogelijk een bijzonder vervelende verrassing is geweest dat ze te maken krijgen met deze financiële gevolgen, maar benadrukken ook dat uit de rechterlijke uitspraken blijkt dat geen uitlatingen zijn gedaan over de toepassing van de landbouwvrijstelling bij de invoering van de Set-aside-regeling. Omdat de zaak nog onder de rechter is, wachten we het arrest van de Hoge Raad af.
Hoe betrouwbaar is dan de overheid als nu na 25 jaar blijkt dat zij niet met één mond spreekt?
Naar onze mening heeft de overheid zich in deze zaak niet als onbetrouwbaar opgesteld. In zijn algemeenheid geldt dat men op de uitlatingen van (andere) overheidsinstanties mag vertrouwen, maar dat die uitlatingen wel moeten worden beoordeeld in het licht van het doel van de verschillende regelingen: het uit productie nemen van landbouwgrond en het aanleggen van bos daarop in het kader van de Set-aside-regeling of de SBL-regeling. Uit de rechterlijke uitspraken blijkt dat er geen uitlatingen zijn gedaan bij de Set-aside-regeling over de fiscale gevolgen en meer specifiek de landbouwvrijstelling.
Waarom zou men geen vertrouwen mogen hechten in de verschillende uitingen en toezeggingen van drie ministeries?
Zie antwoord vraag 21.
De kinderopvangtoeslag |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het CBS een nieuwe rekenmethode hanteert voor het berekenen van de inflatie?1
Ja, hiermee ben ik bekend.
Realiseert u zich dat deze nieuwe rekenmethode van het CBS een verkeerd beeld geeft van de inflatie en de daarmee gepaard gaande prijsstijgingen in de samenleving, omdat vergelijkingen op basis van twee verschillende rekenmethoden geen accuraat beeld geven van de situatie en dat de toeslagen voor ouders met kinderen op de kinderopvang, ook na de verhoging van de te vergoeden uurprijs per 2024, daardoor ontoereikend zijn in combinatie met het realistisch besteedbaar inkomen van Nederlandse gezinnen?2
De nieuwe rekenmethode van het CBS houdt in dat bij het meten van de energieprijzen naast gegevens van nieuwe energiecontracten ook gegevens van lopende energiecontracten zijn meegenomen. De nieuwe, verbeterde methode wordt sinds juni 2023 toegepast in het berekenen de consumentenprijsindex (cpi). De invoering is zodanig gekozen dat de cpi in juni 2023 geen trendbreuk laat zien. Tegelijkertijd realiseer ik me dat als gevolg van de nieuwe rekenmethode van het CBS een enigszins vertekend beeld van de inflatie kan ontstaan, doordat bij het berekenen van de inflatie (tijdelijk) sprake is van vergelijking op basis van twee verschillende rekenmethoden.
Het beeld dat de kinderopvangtoeslag voor ouders met kinderen op de kinderopvang daardoor ontoereikend is, deel ik niet.
Het CPB heeft in het Centraal Economisch Plan 2023 een zogeheten «alternatieve consumentenprijsindex» berekend. Met deze alternatieve cpi wordt een inschatting gemaakt van de inflatie volgens de nieuwe CBS-rekenmethode die rekening houdt met zowel nieuwe als bestaande energiecontracten. Het achtergrondrapport verdiepingsbijlage vermeldt de volgende inflatiepercentages:
2021
2022
2023
2024
Nationale consumentenprijsindex (cpi)
2,7
10,0
3,0
3,1
Alternatieve cpi
2,0
6,7
6,5
3,2
Voor de maximum uurprijzen 2024 betekent dit het volgende:
Onderkent u dat, wanneer dezelfde berekening van het CBS wordt toegepast over het afgelopen jaar, er berekend behoort te worden met een inflatie van respectievelijk 9 en 10 procent? Zo ja, onderkent u dan ook dat de prijsstijgingen van de kinderopvang en het beslag dat dat legt op het besteedbaar inkomen van gezinnen veel hoger zijn dan volgens de nieuwe rekenmethode wordt geraamd?
Bovengenoemde stellingname kan ik op basis van de beschikbare cijfers niet onderkennen. Bij de indexering voor het afgelopen jaar (2023) is gekeken naar de verwachte inflatie in 2023 en een herberekening gemaakt voor 2022 (beide op basis van de Macro Economische Verkenning voor 2023 van het CPB). Concreet was voor 2023 rekening gehouden met een inflatie van 2,6% en voor 2022 met 9,9%. Als voor beide jaren de nieuwe rekenmethode wordt toegepast, zou de inflatie voor 2023 waarschijnlijk hoger zijn uitkomen, maar die van 2022 juist lager.
Realiseert u zich dat ouders door de stijgende kosten van het levensonderhoud in Nederland steeds vaker genoodzaakt zijn om beiden en/of meer te gaan werken, waardoor vervolgens de behoefte aan kinderopvang en daarmee dus ook de kosten daarvan voor ouders toenemen?
Ik kan mij voorstellen dat als de kosten van het levensonderhoud stijgen ouders meer kunnen gaan werken, zodat zij deze kosten kunnen betalen. Om werk en zorg voor de kinderen te combineren is kinderopvang een belangrijk voorwaarde. Het is daarom belangrijk dat kinderopvang betaalbaar en toegankelijk is.
Als meer ouders gebruik maken van kinderopvang kan het zijn dat kinderopvangorganisaties meer personeel nodig hebben om aan de extra vraag te voldoen. Samen met de sector werk ik er hard aan personeelstekorten in de kinderopvang zo veel mogelijk terug te dringen. Dit doen we door in te zetten op het aantrekken van nieuw personeel, het behoud van het huidige personeel en door mensen die dat willen en kunnen, te stimuleren meer uren te werken. Ik heb u hierover in eerdere Kamerbrieven geïnformeerd.3
Organisaties kunnen de keuze maken om extern personeel in te huren, zoals zzp’ers. Zoals ik u echter in de Kamerbrief van 2 juni 20234 heb laten weten, lijkt het aantal zzp’ers in de kinderopvang zich op dit moment weer te stabiliseren, juist ook vanwege de hogere kosten. Samen met de sector zetten we in op het stimuleren van modern werkgeverschap, om het voor personeel aantrekkelijk te maken en houden in loondienst te werken. Dit heeft voordelen voor de kwaliteit en leidt tot minder kosten voor werkgevers.
Als organisaties hogere personeelskosten maken door de inhuur van externe krachten, kunnen ze deze kosten doorberekenen in hun uurtarieven. In de vraag wordt erop gewezen dat in dat geval sprake is van een vicieuze cirkel van loon-prijsstijgingen. De indexeringssystematiek van de kinderopvangtoeslag is echter ook gericht op het willen voorkomen van een andere mogelijke loonprijs-spiraal die kan ontstaan door prijsontwikkelingen in de kinderopvangsector één op één te volgen.
Bent u zich ervan bewust dat kinderopvangorganisaties daardoor meer capaciteit moeten hebben om aan de opvangvraag te voldoen en daardoor gebruik moeten maken van inhuur van externen om aan deze vraag te voldoen en dat de personeelskosten voor kinderopvangorganisaties daardoor steeds verder toenemen? Zo ja, hoe reflecteert u dan op deze vicieuze cirkel van loon-prijsstijgingen die zichzelf in stand houdt?
Zie antwoord vraag 4.
Onderkent u dat werken hierdoor niet loont, waardoor in gezinnen de arbeidsproductiviteit steeds verder zal afnemen, steeds meer mensen thuis komen te zitten, steeds meer vrouwen onttrokken zullen worden aan de arbeidsmarkt en steeds meer gezinnen afhankelijk zullen worden van staatssteun in de vorm van toeslagen?3
Ondanks dat de kosten voor kinderopvang hoog kunnen zijn voor ouders, loont het doorgaans om (meer uren) te werken. Dat komt niet alleen door de kinderopvangtoeslag, maar ook omdat er de afgelopen jaren flink is geïnvesteerd in het verhogen van de arbeidskorting.
Tegelijkertijd zie ik ook dat de instellingstarieven de afgelopen jaren flink zijn gestegen. De ontwikkeling van tarieven is een groot aandachtspunt voor mij, vanwege het belang voor toegankelijkheid van kinderopvang. Daarom monitor ik de ontwikkeling van tarieven doorlopend middels de kwartaalrapportages kinderopvang. Uit de tweede kwartaalrapportage van dit jaar blijkt overigens dat het verschil tussen de maximum uurprijs en de gemiddelde instellingstarieven in het tweede kwartaal van 2023 kleiner was dan in het tweede kwartaal van 2022. Ook blijkt uit de rapportage dat zowel het gebruik van kinderopvang als de arbeidsparticipatie nog steeds toenemen. Ook deze indicatoren blijf ik in de gaten houden. Daarbij zal ik ook monitoren wat het effect is van de extra verhoging van de maximum uurpijzen naar aanleiding van het amendement op de SZW-begroting van het lid Van der Lee (GroenLinks) c.s. op de ontwikkeling van de gemiddelde instellingstarieven (zie ook vraag 9).
Bent u zich ervan bewust dat de kosten van personeel tussen maar liefst 74 en 80 procent van de totale kosten in de kinderopvang bedragen en dat er in deze branche door de aanhoudende en toenemende/fluctuerende inflatie een loon-prijsspiraal ontstaat, die bovendien onder de radar blijft door de gewijzigde rekenmethode van het CBS? Hoe reflecteert u op deze discrepantie en deze problematiek?
Het klopt dat het grootste deel van kosten in de kinderopvang bestaat uit loonkosten. In de Kamerbrief van 15 september 2023 heb ik een kostprijsonderzoek aangekondigd, dat meer inzicht zal geven in het aandeel van loonkosten in de kinderopvang.
De hoogte van lonen in de kinderopvang is vastgelegd in de Cao kinderopvang, die wordt afgesloten door vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers in de sector. Ik herken niet dat door loonstijgingen in de kinderopvang een loonprijs-spiraal ontstaat. Zoals ik hierboven heb aangegeven, indexeer ik de maximum uurprijzen voor de kinderopvangtoeslag aan de hand van een gewogen gemiddelde van de ontwikkeling van de loonvoet van alle bedrijfssectoren (aandeel 80%) en de ontwikkeling van de consumentenprijsindex (aandeel 20%). Er is dus geen directe link tussen de lonen in de kinderopvangsector en de kinderopvangtoeslag.
Hoewel een loonstijging in de kinderopvang wel degelijk kan leiden tot hogere tarieven voor ouders, zie ik niet hoe een loonstijging in de kinderopvang een substantiële invloed zou hebben op de algemene inflatie. De kosten voor kinderopvang maken immers maar een klein deel uit van de algemene consumentenprijsindex.
Weet u wat de gevolgen zijn voor ouders/verzorgers wanneer de kinderopvangtoeslag niet evenredig meestijgt met de tarieven van de kinderopvang voor 2024? Zo ja, kunt u een analyse geven van deze gevolgen en de (maatschappelijk-economische) problematiek die hiermee gepaard gaat?4
Als de gemiddelde tarieven harder stijgen dan de maximum uurprijzen, kan de betaalbaarheid onder druk komen te staan. Dat kan gevolgen hebben voor de toegankelijkheid. Met name voor de lagere inkomens kan dit zwaar wegen. Daarom monitor ik de tarieven en het gebruik van kinderopvang doorlopend. Ik zie dat de deelname nog steeds stijgt. Dit voorjaar heeft het CBS een onderzoek naar het gebruik van kinderopvangtoeslag7 gepubliceerd waaruit blijkt dat het gebruik, onder huishoudens die daar recht op hebben, in de jaren 2015 tot en met 2021 is gestegen, onder alle inkomensgroepen. Dit blijkt ook uit de kwartaalrapportages die wij opstellen aan de hand van de data van Dienst Toeslagen.
Een directe koppeling tussen de tarieven en de maximum uurprijzen voor de kinderopvangtoeslag acht ik onwenselijk. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vragen 4 en 5 wil ik voorkomen dat een prikkel ontstaat waarbij hogere tarieven enkel zouden leiden tot hogere winsten en kosten hiervan worden afgewenteld op de belastingbetaler. Daarom indexeer ik de maximum uurprijzen voor de kinderopvangtoeslag aan de hand van de gemiddelde loon- en prijsontwikkeling zoals vastgelegd in het CEP.
Op welke wijze wordt de verhoging voor de tegemoetkoming voor kinderopvang toegepast voor 2024?
Bij de Algemene Financiële Beschouwingen heeft het lid Van der Lee (GroenLinks) c.s. een amendement op de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ingediend om de maximum uurprijzen vanaf 2024 met € 508 miljoen te verhogen. Op 24 oktober is dit amendement door een meerderheid van uw Kamer aangenomen.
Op basis van dit amendement kan de maximum uurprijs voor alle opvangsoorten worden verhoogd tot 2,95 procent boven het huidige gemiddelde instellingstarief (o.b.v. de eerste kwartaalrapportage 2023). Dit levert een extra verhoging van de maximum uurprijs op met € 0,60 (6,22 procent) in de dagopvang, € 0,82 (9,90 procent) in de buitenschoolse opvang en € 0,29 (4,00 procent) in de gastouderopvang. Deze verhoging komt bovenop de gebruikelijke jaarlijkse aanpassing als gevolg van de loon- en prijsontwikkeling. De reguliere verhoging bedraagt voor 2024 ongeveer 6 procent en het besluit hierover is op 15 september 2023 gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 2023, 295). In combinatie met deze zogeheten reguliere indexering komt de maximum uurprijs in 2024 uit op € 10,25 in de dagopvang, € 9,12 in de buitenschoolse opvang en € 7,53 in de gastouderopvang. Dienst Toeslagen zal vooruitlopend op de wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag vanaf december 2023 hogere voorschotten uitkeren op basis van bovengenoemde bedragen.8
Op welke manier gaat u zorgen voor een realistische doorrekening van de werkelijke inflatie en de effecten daarvan op de koopkracht en het bestedingsvermogen van ouders voor kinderopvang? Gaat u het inflatiecijfer met de oude berekeningsmethode corrigeren en daar de kinderopvangtoeslag op aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 reeds is vermeld, heeft de nieuwe berekeningsmethode voor de hoogte van de maximum uurprijzen voor 2024 vrijwel geen effect. Daarom zie ik hierin geen aanleiding om het inflatiecijfer dat met de oude berekeningsmethode was bepaald, te corrigeren en de maximum uurprijzen in de kinderopvangtoeslag daarop aan te passen.
Onderkent u dat het vergelijken van de inflatie en de prijsstijgingen met twee verschillende rekenmethoden verkeerde financieel-maatschappelijke inzichten geeft, wat leidt tot een vertekend beeld van de economische werkelijkheid en daarop gebaseerde toekomstscenario’s en besluitvorming voor gezinnen die gebruik (moeten) maken van de kinderopvangtoeslag? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
De inflatie – oftewel de prijsstijging – wordt tijdelijk berekend door het vergelijken van de cpi op basis van twee verschillende rekenmethoden. Hoewel ik onderken dat dit tot een enigszins vertekend beeld van financieel-maatschappelijke inzichten kan leiden, heeft het CPB in zowel het Centraal Economisch Plan 2023 als in de Macro Economische Verkenning 2024 in de berekening van koopkracht- en armoedecijfers al rekening gehouden met vertraagde doorwerking van de energieprijzen als gevolg van bestaande energiecontracten (door middel van een zogeheten alternatieve cpi). Tot slot wordt vanaf juni 2024 voor het bepalen van de inflatie alleen nog de cpi met de nieuwe, verbeterde methode voor energieprijzen gebruikt.
Het faciliteren van fossiele investeringen door banken |
|
Tom van der Lee (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van onder andere Follow the Money, Investico en The Guardian naar het faciliteren van fossiele investeringen door banken?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat is uw reactie op de bevinding dat ING en ABN Amro sinds het klimaatakkoord van Parijs mee hebben geholpen aan de uitgifte van meer dan EUR 100 miljard aan obligaties van fossiele bedrijven?
De transitie naar een duurzame economie is een gezamenlijke verantwoordelijkheid en vraagt een bijdrage van alle sectoren, inclusief de financiële sector. Uit het genoemde artikel blijkt dat Nederlandse banken, waaronder ING en ABN Amro, hebben bijgedragen aan de uitgifte van obligaties voor fossiele bedrijven. Gezien de cruciale rol die de financiële sector speelt in de transitie verwacht ik dat zij een hoog ambitieniveau hanteren. Daarvoor is het essentieel en waardevol dat financiële instellingen kritisch bevraagd worden over de mate waarin hun activiteiten in lijn liggen met hun klimaatambities en de bredere klimaatdoelen.
Bent u het ermee eens dat banken die helpen fossiele obligaties uit te geven, mede verantwoordelijk zijn voor de gebrekkige vergroening van obligatiemarkten?
Banken opereren binnen een marktsysteem waar vraag en aanbod centraal staan. Het toekennen van verantwoordelijkheid aan banken voor de vergroening van de obligatiemarkt is een complex vraagstuk dat zorgvuldige overweging verdient. Voor de vervolgstappen verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 7.
Bent u het ermee eens dat er op obligatiemarkten de komende tijd vraag zal blijven bestaan naar fossiele investeringen, en het dus dweilen met de kraan open is als enkel banken, pensioenfondsen en verzekeraars gedwongen worden om hun fossiele investeringen af te bouwen, maar de vergroening van de bedrijfsobligatiemarkt ongemoeid worden gelaten?
Financiële instellingen zoals banken, verzekeraars, pensioenfondsen en vermogensbeheerders beheren aanzienlijke middelen en zijn daarmee een belangrijke afzetmarkt voor bedrijfsobligaties. Wanneer deze instellingen hun beleggingsbeleid in lijn brengen met de Parijs doelstellingen, bijvoorbeeld door minder te investeren in CO2-intensieve projecten, zal dit leiden tot een afname in de vraag naar dit type investeringen. Dat maakt het voor nieuwe CO2-intensieve projecten lastiger om investeerders te vinden.
Bent u het ermee eens dat het een vorm van groenwassen is dat financiële instellingen mooie sier maken met hun bijdrage aan klimaat door op hun investeringsportefeuille te wijzen, maar hun fossiele underwriting-activiteiten hier niet bij vermelden? Zo nee, waarom niet?
Transparantie en integriteit in rapportages zijn essentieel voor financiële instellingen om het vertrouwen van het publiek te behouden. Het kabinet erkent het belang van het voorkomen van groenwassen en streeft naar ambitieuze standaarden voor duurzaamheidsrapportage. De komende richtlijn voor duurzaamheidsrapportering speelt hierin een cruciale rol en ik heb mij hier in Europa hard voor gemaakt. Deze gestandaardiseerde rapportages bieden minder ruimte voor ondernemingen om hun rapportages naar eigen inzicht in te vullen. Daarbij wordt het voor gebruikers van deze informatie gemakkelijker om de duurzaamheidsprestaties van verschillende (financiële) instellingen te vergelijken.
Heeft u het in het kader van het klimaatakkoordcommitment specifiek gehad over de bijdrage van instellingen aan terugdringen van fossiele investeringen via hun underwriting-activiteiten?
Uit het onderzoek van Follow the Money blijkt dat underwriting-activiteiten geassocieerd worden met een grote CO2-voetafdruk. Met de ondertekening van het klimaatcommitment in juli 2019 committeerden banken, pensioenfondsen, verzekeraars en vermogensbeheerders zich om bij te dragen aan de uitvoering van het Klimaatakkoord van Parijs en het Nederlandse Klimaatakkoord. Ik vind het daarom van belang om met de financiële sector in gesprek te gaan om beter te begrijpen welke invloed financiële instellingen kunnen uitoefenen via hun underwriting-activiteiten en hoe zij deze activiteiten meenemen in hun actieplannen. Ik zal dit in de reguliere gesprekken tussen het ministerie en de financiële sector en de gesprekken in het kader van het klimaatcommitment terug laten komen.
Bent u van plan met de ondertekenaars van het klimaatakkoordcommitment in gesprek te gaan over hun commitment aan het terugdringen van fossiele underwritingactiviteiten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid ernaar te streven in het kader van het klimaatakkoordcommitment met de financiële sector harde afspraken te maken over het terugdringen van fossiele underwriting-activiteiten? Zo nee, waarom niet?
Met het klimaatcommitment is als gezegd afgesproken dat financiële instellingen een bijdrage leveren aan de uitvoering van het akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. Financiële instellingen hebben zich gecommitteerd aan het in kaart brengen van de klimaatimpact van hun relevante financieringen en beleggingen en het opstellen van actieplannen voor hun bijdrage aan de vermindering van de CO2-uitstoot. Met het klimaatcommitment zijn geen afspraken gemaakt over met wat voor maatregelen financiële instellingen deze actieplannen dienen in te vullen, dit is aan de instellingen zelf. Wel hebben de koepelorganisaties van de financiële sector een leidraad ontwikkeld die richtlijnen geeft voor de invulling van de actieplannen. Hier leveren de betrokken ministeries input op, waarbij wij inzetten op ambitieuze invulling. Op dit moment zijn underwriting-activiteiten hier nog geen onderdeel van. Ik moedig de koepelorganisaties aan om in de herziening van de leidraad volgend jaar ook underwriting-activiteiten mee te nemen en zal dit met hen bespreken.
Bent u het ermee eens dat de Europese strategie om obligatiemarkten te vergroenen (bijvoorbeeld via het EU Green Bonds-voorstel) zich vooral richt op het reguleren van wat telt als groen, en te weinig op het terugdringen van fossiele obligaties?
De richtlijn duurzaamheidsrapportering legt transparantievereisten op aan alle grote ondernemingen en beursondernemingen (m.u.v. micro). Deze ondernemingen moeten zowel hun duurzaamheidsrisico’s, -kansen als -impact in kaart brengen. Zo wordt het voor investeerders eenvoudiger om zowel duurzame als niet-duurzame investeringen te herkennen. De EU-standaard voor Europese Groene Obligaties is een ander instrument. De standaard is vrijwillig en kan door ondernemingen gebruikt worden om aan te tonen dat ze aan hoge duurzaamheidscriteria kunnen voldoen. Het is waar dat deze standaard bepaalde verplichtingen met zich meebrengt, maar het kan ook duurzame obligaties aantrekkelijker maken voor investeerders. Hoewel beide initiatieven waardevol zijn, is er altijd ruimte voor verdere verbetering. Een belangrijke overweging is dat de
(rapportage)lasten voor duurzame activiteiten niet uiteen gaan lopen met niet-duurzame activiteiten.
Kunt u zeggen of Nederland bereid is om er, samen met gelijkgezinde landen, bij de Commissie op aan te dringen dat zij richting hun volgende mandaat aan de slag gaan met het inzichtelijk maken en terugdringen van fossiele investeringen in bedrijfsobligatiemarkten? Welke ideeën heeft u hierover?
De Europese Commissie heeft belangrijk werk geleverd omtrent duurzame financiering. In algemene zin acht ik het van belang dat er niet enkel wordt gekeken naar de afbouw van investeringen in fossiele activiteiten, maar juist ook op het stimuleren van investeringen in duurzame alternatieven. Dit ligt niet enkel bij financiële instellingen, maar vergt ook inspanning van bedrijven en de overheid.
Is het juridisch mogelijk financiële instellingen te verbieden fossiele underwritingactiviteiten te ondernemen? Wat zijn hierbij in wetgevingstechnische zin de mogelijkheden en beperkingen?
Nederland hanteert in beginsel een terughoudend beleid als het gaat om het verbieden van specifieke diensten of activiteiten binnen de financiële sector. Wanneer we kijken naar fossiele underwritingactiviteiten, is het van belang op te merken dat het onderliggende product, oftewel fossiele brandstoffen, op zichzelf niet verboden is. Hierdoor zou het opmerkelijk zijn diensten die gerelateerd zijn aan de financiering van dit product te verbieden.
Hoe staat het met de uitvoering van de met grote meerderheid aangenomen motie Van der Lee (32 013, nr. 259) waarin het kabinet opgeroepen wordt de Kamer in de zomer van 2023 te informeren over de verkenning naar wetgeving voor de verduurzaming van de financiële sector? Klopt het dat aan deze motie geen uitvoering is gegeven? Zo nee, waarom niet?
Een versnelling van de klimaattransitie is nodig, wereldwijd, in Europa en in Nederland. Ik vind het belangrijk dat de financiële sector bijdraagt aan deze transitie, omdat zij hierin een cruciale rol speelt. Samen met de Minister voor Klimaat en Energie heb ik dan ook aangekondigd om, samen met de sector, te verkennen of, en, hoe wetgeving kan bijdragen aan het versterken van de bijdrage van financiële ondernemingen aan de duurzame transitie.1 Hierbij kijk ik ook naar alternatieven voor wetgeving. Deze verkenning raakt vele aspecten, waaronder het vestigingsklimaat, regelgeving die in de Europese Unie in ontwikkeling is2 en de toegang van het MKB tot financiering. Daarom zijn de Ministers van Economische Zaken en Klimaat en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hier ook bij betrokken. Ik voer hierover gesprekken met de sector, maatschappelijke organisaties en toezichthouders en ben hierover in nauw overleg met de betrokken departementen. Dit vergt – mede gelet op het voorgaande en de benodigde zorgvuldigheid – meer tijd.
Is de in de voorgaande vraag genoemde verkenning al af? Zo ja, waarom is deze nog niet gedeeld? Zo nee, waarom niet, als eerst het plan was deze afgelopen zomer al af te hebben?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 12.
Bent u van plan de Kamer op korte termijn alsnog te informeren over de voortgang?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 12 en 13 heb aangegeven verken ik momenteel samen met de Minister voor Klimaat en Energie of en zo ja, hoe wetgeving kan bijdragen aan het versterken van de bijdrage van financiële ondernemingen aan de duurzame transitie. Hierbij kijk ik ook naar alternatieven voor wetgeving. Ik streef ernaar uw Kamer voor het einde van het jaar nader te informeren over de voortgang.
De social media politie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Belastingdienst verzamelde op grote schaal persoonlijke gegevens, ook op sociale media»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de privacy van burgers zo massaal is geschonden? Graag in een gedetailleerd antwoord het «waarom» inzake het gegeven dat de Belastingdienst in het omstreden systeem RAM allerlei gevoelige data van burgers verzamelde.
Ik heb in de stand-van-zakenbrief Belastingdienst van 31 augustus jl.2 aangegeven dat er een onderzoek komt naar RAM. Daarnaast heeft de AP aangegeven onderzoek naar RAM te zullen gaan doen. Pas na afronding van deze onderzoeken kunnen conclusies worden getrokken over RAM en eventuele acties ondernomen worden.
Is het vermaledijde computersysteem RAM in het leven geroepen om als overheid onwelgevallige mensen en meningen in de gaten te houden? Wilt u in uw gedetailleerde antwoord de onderste steen boven laten komen inzake de omstreden database RAM, dat jarenlang voor privacyproblemen heeft gezorgd binnen de Belastingdienst, dat ondanks interne twijfels over de rechtmatigheid en over de «herkomst, juistheid en actualiteit» werd ingezet?
RAM is niet in het leven geroepen om onwelgevallige mensen en meningen in de gaten te houden, maar om te gebruiken in het toezicht. Net als het lid Van Haga hecht ik er waarde aan dat er duidelijkheid komt over het doel en het gebruik van RAM. Daarom heb ik, zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, aangekondigd dat er een extern onderzoek zal worden ingesteld naar RAM. Ik wil in de beantwoording van deze vragen niet vooruitlopen op het onderzoek.
Meldingen van gedupeerden in het toeslagenschandaal |
|
Nicole Temmink (SP) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kloppen de signalen dat er gemeenten zijn, zoals Amsterdam, die vragen aan kinderen die onder de kindregeling vallen om aan te tonen wat zij hebben gedaan met het compensatiegeld dat zij hebben ontvangen als kind van een gedupeerde ouder in het toeslagenschandaal? Zo ja, kunt u uitleggen waarom deze ambtenaren dit van gedupeerde ouders en kinderen vragen?
Er is geen verplichting voor gedupeerde ouders of kinderen om verantwoording aan gemeenten af te leggen over besteding van compensatiegeld als voorwaarde voor de toegang tot brede ondersteuning. Van gemeenten wordt niet verwacht dat zij hiernaar vragen.
Deelt u de mening dat dit een zeer ongepaste vraag is, aangezien het geld dat deze kinderen hebben ontvangen een compensatie is voor geleden schade en dit niet bedoeld is als armoedevoorziening?
Als deze vraag aan kinderen gesteld is, begrijp ik dat dit mensen kan raken. In het algemeen kan het doel van gemeentelijke dienstverlening wel zijn om ouders en kinderen te helpen om financieel weer op eigen benen te staan, waarbij ook gekeken kan worden naar de huidige financiële situatie. Het voeren van die gesprekken is aan gemeenten, maar het is hoe dan ook belangrijk dat deze gesprekken open, eerlijk en respectvol verlopen.
Klopt het dat er gemeenten zijn, zoals Eindhoven, die aanvragen van gedupeerde ouders op brede ondersteuning weigeren als ouders niet in de schuldhulpverlening gaan voor schulden die onder de pauzeknop vallen?
Brede ondersteuning staat open voor alle gedupeerde ouders en kinderen zonder vooraf gestelde voorwaarden. Een van de doelen van brede ondersteuning is het bereiken van financiële stabiliteit. Daarom kan het voorkomen dat de gemeente ouders adviseert om financiële hulp te zoeken als er sprake is van blijvende financiële problemen, maar dit is geen vereiste om in aanmerking te komen voor brede ondersteuning.
Kunt u uitleggen waarom dit besluit wordt genomen?
Zie antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven welke voorwaarden gemeenten hanteren indien zij een SPUK-uitkering krijgen en hiermee ondersteuning financieren voor getroffen ouders en kinderen? Zijn hier richtlijnen voor vanuit het ministerie?
De Specifieke Uitkering (SPUK) regelt voor welke doeleinden financiële middelen beschikbaar worden gesteld en hoe deze verantwoord moeten worden. Gemeenten dienen jaarlijks alle gemaakte kosten te verantwoorden. Hoe dit wordt ingezet om ouders en kinderen te helpen ligt bij de gemeente en is maatwerk, want elke ouder heeft andere behoeften. De VNG heeft een handreiking opgesteld waarin de financiële verantwoording voor het bieden van brede ondersteuning aan (mogelijk) gedupeerde ouders en hun gezinnen wordt beschreven.1 Er is bij het kabinet altijd bereidheid om met gemeenten van gedachten te wisselen over de financiering vanuit de SPUK en deze gesprekken vinden regelmatig en in goede afstemming plaats.
Klopt het dat een aanvraag bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) kan worden afgewezen indien een gedupeerde samenwoont met meerdere mensen, ook als dit in een opvanglocatie van het Leger des Heils is? Zo ja, waarom en vindt u dit eerlijk?
Een aanvraag bij UHT wordt niet afgewezen op grond van de actuele woonsituatie van de gedupeerde, ook niet als dit een opvanglocatie betreft. De woonsituatie in het verleden kan wel invloed hebben op het toeslagpartnerschap.
Deelt u de mening dat dit soort vragen en besluiten het vertrouwen van gedupeerde ouders en kinderen in de overheid alleen maar verder doet afbreken?
Het is van belang dat gemeenten de volledige situatie van ouders en kinderen in overweging nemen en samen met hen een plan opstellen voor eventuele benodigde ondersteuning op de vijf leefgebieden: financiën, wonen, werk, gezondheid en gezin. Het bieden van maatwerk is van groot belang, want aan de hand van het gesprek wordt de hulpvraag in kaart gebracht en wordt besproken wat nodig is en dit is afhankelijk van de situatie en specifieke behoeften van ouder en kind. Het is daarom van belang dat het ministerie de rol van gemeenten niet overneemt, zodat maatwerk behouden kan blijven. Het kabinet vertrouwt er in algemene zin op dat gemeenten ambtenaren hun keuzes weloverwogen en zorgvuldig maken.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er bij gemeenten de kennis is over het oerwoud aan regels zodat zij hun uiterste best kunnen doen om gedupeerde ouders zo veel mogelijk te ondersteunen?
De VNG heeft een pakket aan ondersteuningsmiddelen beschikbaar en een servicedesk voor vragen van gemeenten2. In dit pakket is onder andere een opleiding beschikbaar, worden wekelijks (be)spreekuren georganiseerd, en worden gemeenten wekelijks geïnformeerd middels een nieuwsbrief. Daarnaast is UHT beschikbaar om vragen van gemeenten te beantwoorden.
De RAM database bij de belastingdienst |
|
Nicole Temmink (SP), Pieter Omtzigt (NSC), Caroline van der Plas (BBB), Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Inge van Dijk (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heet u kennisgenomen van de publicatie «Belastingdienst verzamelde op grote schaal persoonlijke gegevens, ook op sociale media»?1
Ja.
Herinnert u zich dat ik in 2018 vroeg of er nog Privacy Impact Assessment gedaan waren bij de Belastingdienst in 2017? Waarom werd Privacy Impact Assessment van Risico Analyse Model (RAM), die nu in 2017 gedaan blijkt te zijn, toen niet naar boven?
Ja, mijn voorganger heeft uw vragen beantwoord in de Kamerbrief die op 6 juni 2018 aan uw Kamer is gestuurd2. Hierin is aangegeven dat de Belastingdienst heeft geïnventariseerd hoeveel PIA’s formeel zijn afgehandeld door de organisatie, dus inclusief vaststelling door de toenmalige CIO. Voor zover nu te herleiden, is destijds daarbij geen analyse gemaakt van PIA’s die in ontwikkeling waren maar nog niet formeel vastgesteld waren.
Kunt u een overzicht geven van de keren dat de Kamer onjuist en/of onvolledig is geïnformeerd over het RAM-systeem? (over het bestaan, over het gebruik bij de Belastingdienst/toeslagen, over het gebruik van de Douane, over het aantal mensen dat toegang had, over wat er allemaal geregistreerd werd en meer)
Ik heb uw Kamer meerdere keren geïnformeerd over RAM; in de brieven van 10 maart 20223, 29 maart 20224, 17 mei 20235 en 31 augustus 20236. Zoals ik in mijn brief van 31 augustus jl. heb aangegeven is bij de beantwoording van vragen van het lid Azarkan de Kamer geïnformeerd dat RAM een systeem was van de Belastingdienst dat niet door Toeslagen werd gebruikt. Toeslagen wordt echter wel in de GEB genoemd. Het mogelijke verband tussen RAM en Toeslagen wordt betrokken in het bovengenoemde vervolgonderzoek. Over de uitkomsten van dat onderzoek wordt de Kamer geïnformeerd. Hierna kunnen conclusies getrokken worden over de wijze waarop de Tweede Kamer is geïnformeerd.
Waarom laat u een onafhankelijk onderzoek doen, terwijl u gewoon de vragen kunt beantwoorden?
Zoals eerder aangegeven in correspondentie met uw Kamer, geven de huidige documenten niet volledig zicht op alle informatie betreffende RAM. Ik vind het daarom van belang dat de vragen die ik heb, maar ook de vragen die uw Kamer heeft gesteld, extern worden onderzocht om daarmee een helder en onafhankelijk beeld over RAM te krijgen. Daarnaast heeft de AP aangegeven onderzoek naar RAM te zullen gaan doen.
Kunt u alle vragen die ik in mei 2023 in het schriftelijk overleg gesteld heb gewoon binnen drie weken beantwoorden?2
Zoals ik in de aanbiedingsbrief bij deze vragen heb aangegeven, heb ik er in augustus 2023 voor gekozen om de vragen niet inhoudelijk te beantwoorden omdat ik wil voorkomen dat, op basis van het aangekondigde onderzoek, later blijkt dat de gegeven informatie niet (geheel) juist blijkt. Ik heb nu, op basis van beschikbare informatie, de vragen alsnog zo goed als mogelijk beantwoord. Ik wil daarbij benadrukken dat pas na het externe onderzoek en het onderzoek door de AP definitieve antwoorden gegeven kunnen worden. De antwoorden van vragen uit het Schriftelijk Overleg Informatiehuishouding van 21 juni jl. over RAM zijn te vinden in bijlage 1.
Kunt u per ommegaande de memo’s over RAM en «database auto», die de top van Belastingdienst en/of de politieke top bereikt hebben sinds 2015 aan de Kamer doen toekomen aangezien u al 15 weken de tijd gehad heeft om die te verzamelen?
Inmiddels heeft een eerste zoekslag naar relevante informatie plaatsgevonden. De gevonden documenten zijn in bijlage 2 bijgevoegd. Ten aanzien van de documenten die betrekking hebben op RAM is van belang om te benadrukken dat deze zoekslag enkel betrekking heeft op de stukken die door het directieteam van de Belastingdienst zijn besproken en zijn opgenomen in «Digidoc», het centrale systeem voor stukkenstroom en archivering daarvan binnen het Ministerie van Financiën. Daarnaast kan ook relevante informatie op netwerkschijven en in mailboxen van de top van de Belastingdienst staan. Deze vervolgzoekslag vergt een met meer waarborgen omklede procedure die meer tijd kost. Als deze zoekslag is afgerond zal ik deze documenten naar uw Kamer toesturen. Deze zoekslag is ook van belang voor het externe onderzoek, zodat ook de onderzoekers de beschikking krijgen over deze informatie. De documenten ten aanzien van de memo’s over «database auto» zijn te vinden in bijlage 4.
Kunt u aangeven op welke punten de Belastingdienst zich bij deze RAM database niet aan de wet gehouden heeft?
Deze vraag kan ik op dit moment nog niet beantwoorden zonder de uitkomsten van het externe onderzoek. Daarnaast heeft de AP aangegeven onderzoek naar RAM te zullen gaan doen.
Hoe beoordeelt u het feit dat na het toeslagenschandaal, na de zwarte lijsten, er weer een dossier is waar de Belastingdienst zich jarenlang niet aan de wet gehouden heeft en de Kamer jarenlang niet geïnformeerd is?
Ik heb in de stand-van-zakenbrief van 31 augustus jl. aangegeven dat ik tezamen met de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane heb besloten dat er een ander onderzoek naar RAM nodig is. Ik blijf namelijk van mening dat een extern onderzoek noodzakelijk is om helderheid te krijgen over de informatievoorziening rond RAM zodat ik uw Kamer hierover goed kan informeren. Ik wil graag dit onderzoek afwachten voordat ik hier verder op kan antwoorden. Ik probeer uw Kamer zo goed mogelijk hierover te informeren.
Is het voor mij als Kamerlid mogelijk om de Belastingdienst op democratische wijze te controleren? Zo ja, hoe?
Zoals ik in mijn brief van 17 mei jl. heb aangegeven is niet uit te sluiten dat in de toekomst nog andere applicaties of lijsten worden ontdekt met persoonsgegevens waarvan niet gelijk duidelijk is dat deze aantoonbaar voldoen aan de vereisten van het privacyrecht. Ook dit laat weer de noodzaak zien dat de informatiehuishouding binnen de Belastingdienst verbeterd moet worden. De Belastingdienst heeft daarvoor een meerjarig actieplan opgesteld. Als nieuwe lijsten of applicaties gevonden worden die niet aan het privacyrecht voldoen en hier gevolgen aan zitten voor burgers en bedrijven, wordt de Tweede Kamer hierover uiteraard geïnformeerd worden, zodat u de Belastingdienst op een democratische wijze kunt controleren.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan om de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden. Dit is niet gelukt binnen twee weken.
Het bericht ‘4 op de 10 mensen met laag inkomen verwachten problemen met betalen van zorgverzekering’. |
|
Wieke Paulusma (D66), Hülya Kat (D66) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Kuipers , Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «4 op de 10 mensen met laag inkomen verwachten problemen met betalen van zorgverzekering»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat een grote groep mensen met een lager inkomen (42 procent) de komende tijd moeite denkt te krijgen met het betalen van de zorgverzekering?
Ik snap goed dat mensen zich zorgen maken over de stijgende zorgkosten. We zien de afgelopen jaren steeds meer mensen die moeite hebben met rondkomen mede door de gestegen energiekosten en kosten voor levensonderhoud. In de Miljoenennota voor 2024 stelt het kabinet daarom mede met het oog op de aanbevelingen uit het eerste rapport van de Commissie sociaal minimum een pakket aan structurele maatregelen voor. Het is van belang om enerzijds de uitgavenontwikkeling in de zorg in de hand te houden en anderzijds de koopkracht bij lagere inkomens op peil te houden en hen hierover ook meer zekerheid te bieden. De begrotingsplannen voor 2024 ontvangt uw Kamer binnenkort.
Zorgverzekeraars geven aan dat het betaalgedrag van de zorgpremie gelijk is aan vorig jaar en nog steeds goed is. Ook het aantal wanbetalers zorgpremie bij het CAK is al twee jaar stabiel op 170.000. Dit is het laagste aantal in de afgelopen 10 jaar. Voor het betalen van het eigen risico en andere eigen betalingen vragen wel meer verzekerden een betalingsregeling aan. Wat hier mede speelt is dat het gebruik van zorg weer is gestegen na de corona periode. Ik blijf vinger aan de pols houden.
Wat is uw reactie op het vermoeden dat in 2024 de zorgpremie met 10 tot 15 euro per maand hoger kan worden dan in 2023?
De inschatting van de omvang van de stijging van de zorgpremie in het artikel komt overeen met de inschatting van het Ministerie van VWS. Voor 2024 raamt het kabinet de zorgpremie op € 1.792 per jaar. Dat komt neer op bijna € 12 extra per maand, of € 142 op jaarbasis, ten opzichte van 2023.
Deze premiestijging is vergelijkbaar met de premiestijging van vorig jaar en groter dan de premiestijging in de jaren ervoor. De stijging wordt grotendeels verklaard door de hogere zorguitgaven als gevolg van stijging van de lonen en prijzen. Dit effect is vergelijkbaar aan vorig jaar en fors groter dan in eerdere jaren. Met name de verwachte ontwikkeling van de lonen in de zorg drukt komend jaar een stempel op de verwachte premie. Salarissen stijgen overal, zo ook in de zorg. Dit betekent aan de ene kant dat werkende mensen veelal meer te besteden hebben, maar betekent dus ook dat de zorguitgaven en daarmee de zorgpremie toeneemt, wat gevolgen kan hebben voor minima.
Het is overigens belangrijk te realiseren dat zorgverzekeraars zelf over hun premie gaan; het kabinet maakt slechts een inschatting hiervan. Zorgverzekeraars maken hun premie uiterlijk 12 november bekend.
Welke mogelijkheden ziet u om de mensen die wel in aanmerking komen voor zorgtoeslag, maar deze niet gebruiken (in 2020 was dit 11 procent), te wijzen op de zorgtoeslag?
De dienst Toeslagen van de Belastingdienst zet voor komende jaren actief in op het tegengaan van niet-gebruik van zorgtoeslag. Jongeren worden met een zogeheten 17-jarigenbrief vlak voordat ze 18 jaar worden gewezen op hun mogelijk recht op toeslagen, teruggave van de Belastingdienst en studiefinanciering vanuit DUO. Bovendien heeft de Dienst Toeslagen in juli 2023 een persoonlijke brief gestuurd naar circa 20.000 burgers om hen te attenderen op hun mogelijke recht op zorgtoeslag met terugwerkende kracht. Gedurende de zomerperiode worden mensen jaarlijks via verschillende mediaberichten op de hoogte gebracht van hun mogelijk recht op zorg- en huurtoeslag.
De dienst Toeslagen van de Belastingdienst is in 2023 gestart met een brede aanpak op niet-gebruik. In dit programma zijn bestaande activiteiten geïntensiveerd en uitgebreid. De Dienst Toeslagen zet momenteel in op vier sporen: benadering via brede publiekscampagnes; een doelgroep- en themagerichte benadering; benutten van (natuurlijke/bestaande) contactmomenten; en waar mogelijk het persoonlijk benaderen van individuele burgers2. Met de inzet van publiekscampagnes wijst de Dienst Toeslagen niet-gebruikers op hun mogelijk recht en wordt hen gestimuleerd bij recht hiervan gebruik te maken. Deze activiteiten worden in 2024 gecontinueerd.
Welke mogelijkheden ziet u om te zorgen dat mensen met een laag inkomen een passende zorgverzekering kunnen afsluiten, aangezien een grote groep mensen beperkt zelfredzaam is en moeite heeft met het kiezen van de juiste zorgverzekering?
Ik ben me er van bewust dat het voor mensen met laag inkomen soms moeilijk is een passende zorgverzekering af te sluiten. Aan het einde van het jaar, als het overstapseizoen start, zorg ik voor communicatie aan burgers over zorgverzekeringen. Dat gebeurt via verschillende kanalen. Er is een website opgezet (ikregelmijnzorggoed.nl), waar informatie is opgenomen over zorgverzekeringen. Ik let er in de communicatie op dat de informatie begrijpelijk is voor alle burgers. Ook de gemeente kan helpen bij het kiezen voor een zorgverzekering. Bovendien biedt een groot deel van de gemeenten een Gemeentepolis aan. De Gemeentepolis is een collectieve zorgverzekering voor mensen met een laag inkomen, chronische ziekte en/of lichamelijke beperking. In Nederland hebben 655.000 mensen een Gemeentepolis, peiljaar 2022. In alle gemeentepolissen is mondzorg aanvullend verzekerd.
Hoeveel gemeenten bieden op dit moment collectieve zorgverzekeringen aan?
In 2022 bieden 326 gemeenten een Gemeentepolis aan.
Wat is uw reactie op het gegeven dat een aanvullende zorgverzekering voorkomt dat mensen plots grote zorguitgaven moeten doen die ze eigenlijk niet kunnen betalen en daarmee schulden voorkomt?
Het is belangrijk dat mensen zelf, al dan niet met hulp, afwegen of een aanvullende zorgverzekering voor zorg die buiten het basispakket valt voor hen opportuun is. Het gaat daarbij doorgaans om veel beperktere zorguitgaven dan in het basispakket.
Ik realiseer mij dat de afweging om wel of geen aanvullende zorgverzekering af te sluiten onder druk van geldzorgen niet door iedereen gemaakt kan worden. Dat kan er toe leiden dat er situaties bij mensen kunnen ontstaan waarbij achteraf geconstateerd kan worden dat men met een aanvullende zorgverzekering financieel voordeliger uit was geweest.
Er zijn verschillende commerciële vergelijkingssites die verzekerden helpen bij het vinden van een passende zorgverzekering. Voor het bepalen of de gemeentepolis een geschikte zorgverzekering is kunnen verzekerden bijvoorbeeld gebruikmaken van Gezondverzekerd.nl. Zij organiseren samen met gemeenten hiervoor ook spreekuren (fysiek en online). Een ander voorbeeld is Voorzieningenwijzer. Zij bieden in sommige gemeenten ook ondersteuning bij het aanvragen van voorzieningen waar de inwoner recht op heeft.
Ten algemene is het van belang om te investeren in voorkomen en oplossen van armoede en schuldenproblematiek. Dit kabinet heeft daarvoor ambitieuze doelen gesteld en flinke koopkrachtmaatregelen genomen. Het is aan een volgend kabinet om dit bredere vraagstuk verder op te pakken. In de tussentijd werkt het kabinet aan oplossingen in het zorg- en sociaal domein, zoals beschreven in de voortgangsrapportages van het project mondzorg3 en de Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden4.
Wat is uw reactie op het gegeven dat gemeenten de eis stellen dat er geen betalingsachterstand of schuld bij de huidige zorgverzekeraar mag zijn en daarna de aanvraag voor een gemeentepolis afwijst?
Op basis van artikel 8a, Zorgverzekeringswet, kan een verzekeringsnemer met een betalingsachterstand zijn zorgverzekering niet opzeggen. Een zorgverzekeraar kan dit wel doen. In sommige situaties doet de zorgverzekeraar dit ook. Op basis van de uitstroomregelingen voor bijstandsgerechtigden en onder bewind gestelden kunnen verzekerden met een betalingsachterstand in veel gemeenten een gunstige betalingsregeling treffen met de zorgverzekeraar en direct deelnemen aan de gemeentepolis. In enkele Twentse gemeenten is dat ook mogelijk voor verzekerden die niet verzekerd zijn bij de zorgverzekeraar die de gemeentepolis aanbiedt.5 Daarnaast zetten veel gemeenten in op saneringskrediet, waardoor een inwoner nog maar één schuldeiser heeft en direct weer kan overstappen naar een andere zorgverzekering, omdat er geen betalingsachterstand meer is bij de zorgverzekeraar.
Worden deze collectieve zorgverzekeringen voor mensen met een laag inkomen voldoende gevonden en gebruikt?
In 2022 namen 655.000 mensen deel aan de Gemeentepolis. Mede vanwege de daling van het aantal bijstandsgerechtigden (ruim 5%) en de extra aandacht van gemeenten voor toetsing op rechtmatigheid, is dit een lichte daling (2%) t.o.v. 2021. De gemeentepolis is zeer bekend en vooral voordelig voor minima die veel zorg gebruiken die gedekt wordt door de aanvullende verzekering, zoals mondzorg, fysiotherapie en een bril. Vaak wordt ook het eigen risico meegenomen in de te betalen premie. De gemeente geeft op het aanvullende deel van de gemeentepolis een korting op de premie.
Hoe kunt u er mede voor zorgen dat alle lage inkomens met een beperkte financiële redzaamheid terecht kunnen bij de gemeente voor een gemeentepolis – ook degenen die geen uitgebreide aanvullende verzekering nodig hebben?
Gemeenten bieden op verschillende wijze ondersteuning aan hun inwoners met een laag inkomen en/of beperkte financiële zelfredzaamheid. Het bieden van de gemeentepolis is een veel gebruikt instrument daarvoor, maar niet voor iedereen geschikt.
Het kan ongunstig zijn voor verzekerden met een laag inkomen en weinig zorgvraag om deel te nemen aan de gemeentepolis. De gemeentepolis bestaat altijd uit de basisverzekering en een aanvullende zorgverzekering. De gemeente biedt een premiekorting op de premie van de aanvullende zorgverzekering.
Bent u bereid om met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in gesprek te gaan om ook in de laatste gemeenten collectieve zorgverzekeringen aan te bieden?
Alle gemeenten zijn op de hoogte van de gemeentepolis en maken daar, in samenwerking met zorgverzekeraars, eigen afwegingen in. De gemeentepolis is een van de instrumenten die gemeenten kunnen inzetten. Ik acht het derhalve niet noodzakelijk hierover met gemeenten in overleg te treden.
Hoe kunt u zorgmijding en stapeling van problemen mede voorkomen, gezien mensen met schulden en mensen die hun gezondheid als slecht ervaren vaker aangeven dat ze moeten bezuinigen op zorg of hun zorgverzekering niet kunnen betalen?
De mate en redenen voor zorgmijding, en de stapeling van zorgkosten, worden goed gemonitord. Er wordt bijvoorbeeld jaarlijks door Nivel onderzoek gedaan naar zorgmijding ten behoeve van de Staat van Volksgezondheid & Zorg. In 2021 gaf 8% van de volwassenen aan weleens afgezien te hebben van zorg vanwege de kosten. Dit percentage lag in 2016 met 16% een stuk hoger. De laatste jaren is het percentage vrij stabiel. Daarnaast wordt er gewerkt aan een monitor die de stapeling van eigen betalingen in kaart brengt en daarmee ook inzicht geeft in de kosten die verschillende groepen burgers maken voor zorg.
Naast het algemene koopkrachtbeleid, neemt het kabinet verschillende specifieke maatregelen om ongewenste zorgmijding om financiële redenen tegen te gaan.
Ik noem de volgende maatregelen:
Het bericht ‘Belgische minister van Financiën schiet spaarders te hulp: ‘Dit is een wake-up call’’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het initiatief van de staatsbon zoals beschreven in het artikel «Belgische Minister van Financiën schiet spaarders te hulp: «Dit is een wake-up call»»?1
Ja.
Deelt u de analyse van uw Belgische collega dat op dit moment de rente op een spaarrekening die banken geven te laag is?
Zoals ik ook heb toegelicht in mijn brief van 12 september jl. inzake bankwinsten, spaarrentes en ECB monetair beleid2, herken ik dat de spaarrentes van banken op dit moment nog beperkt zijn meegestegen met de ECB-beleidsrente, terwijl de rentes voor leningen, zoals de hypotheekrente, sneller zijn toegenomen. Deze trend is zichtbaar bij banken in alle EU-lidstaten. De verhoging van de ECB-beleidsrente werkt doorgaans vertraagd door in spaarrentes. Hier zijn verschillende verklaringen voor (zie ook antwoord 3). Tegelijkertijd vind ik het onwenselijk als spaarrentes te veel en te lang achterblijven, omdat spaarders mee moeten kunnen profiteren van de gestegen rente. In gesprekken met banken heb ik mijn zorgen hierover besproken en de maatschappelijke verantwoordelijkheid van banken aan de orde gesteld.3 Verschillende Nederlandse banken hebben hun spaarrentes in de afgelopen maanden (meermaals) verhoogd.
Heeft u een verklaring waarom de rente die mensen enerzijds moeten betalen wanneer ze schulden hebben zo hoog is, terwijl de rente die ze ontvangen zo laag is?
Sinds vorig jaar heeft de Europese Centrale Bank (ECB) de beleidsrente voor depositorentes verhoogd van -0,5% naar 4,00%, met als doel om de inflatie te bestrijden. Voorafgaand aan deze stijging was er een lange periode met een lage of zelfs negatieve rente. Banken zijn in deze periode terughoudend geweest met het doorberekenen van de negatieve beleidsrente naar een negatieve depositorente voor spaarders. Nu de ECB-beleidsrentes stijgen is er wederom sprake van enige vertraging in de doorwerking naar de depositorente. Hier kunnen verschillende verklaringen voor zijn. Het is voor banken bijvoorbeeld relatief duur om spaarrentes te verhogen, omdat een renteverhoging direct geldt voor het grootste deel van het spaargeld en daarmee direct doorwerkt in de kosten van banken. Daarentegen werkt een verhoging van de rente op leningen grotendeels vertraagd door in de inkomsten van banken, omdat de rente op bestaande verstrekte leningen veelal voor langere tijd vast staat. Daarnaast is er door het ECB-beleid van het afgelopen decennium veel overtollig geld in de bankensector. Ook is er maar een beperkte uitstroom van spaargeld bij banken zichtbaar, ondanks dat spaarders soms een hoger rendement kunnen halen als zij zouden overstappen. De prikkel voor banken om te concurreren op spaartarieven om daarmee nieuw spaargeld op te halen is daardoor beperkt. Er zijn studies die suggereren dat een hoge concentratie van een bankensector kan leiden tot minder concurrentie. Ik heb daarom aan uw Kamer toegezegd om de Autoriteit Consument en Markt (ACM) te vragen of zij aanleiding ziet om onderzoek te doen naar concurrentie in de spaarmarkt en de Nederlandse bankensector. Dat vraag heb ik inmiddels aan de ACM gesteld.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat banken megawinsten maken, maar tegelijkertijd zo terughoudend zijn met het geven van rente aan mensen die sparen?
In het eerste half jaar van 2023 hebben Nederlandse en Europese banken door hogere rente-inkomsten aanzienlijke winsten geboekt. De gestegen ECB-beleidsrente in combinatie met de tot dusver beperkte doorwerking naar spaarrentes heeft geleid tot een hogere nettorentomarge (het verschil tussen uitleen- en spaarrentes). De stijging van de ECB-beleidsrente volgt als gezegd op een lange periode met een lage en zelfs negatieve rente, waarin de winstgevendheid van banken onder druk stond. Een goede winstgevendheid maakt banken aantrekkelijk voor investeerders en kan helpen bij het opbouwen van buffers. Dit is positief voor de weerbaarheid van de bankensector. Wel vind ik het belangrijk dat ook spaarders mee profiteren van de hogere rente. De huidige inschatting van de Europese Banken Autoriteit (EBA) en Europese Centrale Bank (ECB) is dat de spaarrentes op termijn gaan oplopen en de hoge winsten een tijdelijk fenomeen zijn.4 Zoals toegezegd in mijn brief van 12 september 2023 monitor ik deze ontwikkelingen en blijf ik hierover ook in gesprek met, onder meer, de Nederlandsche Bank (DNB) en andere lidstaten.
Bent u bereid bij DNB na te gaan waar deze megawinsten doorgaans terechtkomen?
Banken kunnen hun winsten aanwenden om bijvoorbeeld kapitaalbuffers te verhogen, nieuwe investeringen te doen, een efficiëntieslag te maken of om uit te keren aan aandeelhouders via dividend of inkoop van eigen aandelen. Dergelijke keuzes zijn onder normale omstandigheden aan de bank zelf, en kunnen ook van verschillende factoren afhankelijk zijn. Hierbij valt te denken aan het niveau van kapitaalbuffers ten opzichte van de minimumeisen, benodigde investeringen en de aandelenkoers van de betreffende bank. De toezichthouders DNB en ECB kunnen banken (dringend) adviseren dan wel verzoeken om geen dividenduitkeringen te doen (zoals bijvoorbeeld tijdens de Covid-19 crisis is gedaan), maar kunnen dit formeel pas opleggen wanneer hier o.b.v. (verwachte) kapitaaltekorten aanleiding voor is. Zowel mijn ministerie als DNB volgen de relevante ontwikkelingen en zijn hierover reeds in contact.
Hoe beoordeelt u dit initiatief in België?
Een direct op burgers gerichte obligatie kent voor- en nadelen. De uitgifte van obligaties aan particulieren kan bijdragen aan een diversificatie van de investeerders in de staatsschuld. Tegelijkertijd is een obligatie een belegging die gepaard gaat met risico’s. Zo moeten burgers zich bewust zijn dat de obligaties in waarde kunnen afnemen als de marktrentes stijgen.
Ziet u ook een rol voor de overheid om via staatsbonnen om sparen aantrekkelijk te maken?
Zoals ik heb aangegeven in het commissiedebat van 13 september jl. zal ik uw Kamer binnen enkele maanden nader informeren over mijn appreciatie van de voor- en nadelen van mogelijke beleidsopties, waaronder de staatsbon.
Of heeft u andere ideeën hoe spaarders kunnen profiteren van de gestegen marktrente?
Kunnen deze vragen beantwoord worden voor de Algemeen Politieke/Financiële Beschouwingen?
Fossiele subsidies |
|
Lammert van Raan (PvdD), Joris Thijssen (PvdA), Laurens Dassen (Volt), Mahir Alkaya (SP), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «Rechtvaardig afbouwen van fossiele subsidies: Minder CO2 en meer inkomsten»1, gepubliceerd door SOMO, OCI en Milieudefensie op 4 september 2023?
Ja.
Bent u het eens met het bedrag van 37,5 miljard euro per jaar aan gemiste staatsinkomsten dat in het rapport naar voren is gekomen2? Zo ja, kunt u ruwweg per regeling toelichten hoeveel het is?
Het kabinet heeft inmiddels in bijlage 25 van de Miljoenennota 2024 een geactualiseerd overzicht opgenomen van regelingen aan zowel de uitgaven- als lastenkant die mogelijk relatieve voordelen opleveren voor het gebruik van fossiele energie en grondstoffen. In dit overzicht bedraagt de som van alle mogelijke relatieve voordelen in de respectievelijke regelingen 39,7 tot 46,4 mld. euro per jaar. Dit overzicht bevat een uitsplitsing en toelichting per regeling. Ik verwijs u naar dit overzicht op blz. 376 t/m 405 van de bijlagen bij de Miljoenennota 2024.
Zijn er regelingen die de overheid aanbiedt en zich kwalificeren als fossiele subsidie (volgens de definitie en methodologie gehanteerd door dit rapport en het kabinet), maar die niet in dit rapport zijn meegenomen? Zo ja, welke zijn dit?
Ik verwijs hiervoor naar de in het antwoord op vraag 2 genoemde bijlage van de Miljoenennota. In deze bijlage is in de tekstbox op blz. 388 t/m 389 een toelichting gegeven op verschillen tussen het overzicht in de Miljoenennota en de inventarisatie die is gemaakt in het rapport Rechtvaardig afbouwen van fossiele subsidies: Minder CO2 en meer inkomsten.
Wat betekent dit voor de het EMU-saldo?
Het EMU-saldo is de optelsom van alle inkomsten en uitgaven van de Rijksoverheid en decentrale overheden. Uitgaven aan subsidies en dervingen van inkomsten in belastingen tellen mee in het EMU-saldo, met uitzondering van een aantal uitgaven dat op de begroting staat. In de memorie van toelichting op de Miljoenennota 2024 is toegelicht welke uitgaven dit betreft (Kamerstuk 2023–2024 36 410, nr. 2, blz. 51 en 52).
Regelingen die in het rapport Rechtvaardig afbouwen van fossiele subsidies: Minder CO2 en meer inkomsten als fossiele subsidie worden genoemd en niet meetellen in het EMU saldo zijn:
Kunt u per regeling de brondata en berekeningen delen waaruit de bedragen volgen voor de fossiele subsidies genoemd in tabel Tabel 10.2.1 van bijlage 10 van de belastingplan 20233, namelijk: verlaagd tarief glastuinbouw, teruggaaf kerkgebouwen en non-profit, vrijstellingen voor energie-intensieve processen, inputvrijstelling energiebelasting voor elektriciteitsopwekking, inputvrijstelling kolenbelasting voor elektriciteitsopwekking, inputvrijstelling kolenbelasting voor duaal verbruik, degressieve tariefstructuur elektriciteit en degressieve tariefstructuur gas?
In bijlage 25 van de Miljoenennota zijn geactualiseerde ramingen opgenomen voor de regelingen die in de vraagstelling zijn genoemd. Het kabinet vindt transparantie rondom de omvang van de fossiele regelingen en de berekeningswijze van groot belang. Op dit moment wordt daarom gewerkt aan een nadere toelichting, waarin inzichtelijk wordt gemaakt hoe ramingen van de budgettaire omvang van de fossiele regelingen zijn opgebouwd. Het kabinet heeft deze toelichting op 20 oktober jl. met uw Kamer gedeeld4.
Het rapport benoemt dat sommige regelingen Europees vastgelegd zijn, kunt u per regeling aangeven of dit het geval is, en welke nationale maatregelen een land kan treffen om de gevolgen van deze in stand houden van de regeling te compenseren?
In bijlage 25 van de Miljoenennota is op blz. 389 t/m 405 aangegeven welke regelingen vastliggen in internationale afspraken. Per betreffende regeling is in dit overzicht een toelichting gegeven op welke internationale afspraken dit zijn. Ik verwijs u naar dit overzicht en de uitgevoerde impactanalyses voor nadere inzichten in deze afspraken en wat dit betekent voor de afbouw van fossiele voordelen. In annex 3 van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Klimaat van 23 maart 2023 is een overzicht gegeven van mogelijke beleidsmaatregelen in het energie- en klimaatbeleid. In dit overzicht worden maatregelen beschreven die verenigbaar zijn met beperkingen die internationale regels opleggen.
Kunt u aangeven of in het plan om fossiele subsidies af te bouwen ook nationale maatregelen staan indien een regeling vastligt in Europese wetgeving? Indien dit niet het geval is, kunt u uitleggen waarom dat zo is?
Het kabinet heeft in het Belastingplan 2024 voorgesteld een aantal maatregelen te nemen waarmee mogelijke relatieve voordelen voor het gebruik van fossiele energie voor bepaalde gebruikersgroepen worden weggenomen. Het betreft maatregelen die reeds eerder zijn aangekondigd in het Coalitieakkoord en/of de brief Kabinetsaanpak Klimaatbeleidvan 26 april 2023 (Kamerstuk 32 813, nr. 1230). Europese regels hebben hierbij geen belemmering gevormd. Het kabinet heeft, gezien zijn demissionaire status, besloten geen aanvullende maatregelen voor te stellen.
Bent u het eens met de Wereldbank4 die schrijft dat overheden miljarden spenderen aan fossiele subsidies die klimaatverandering erger maken, terwijl het geld dat vrijkomt met het afschaffen juist het probleem kan oplossen? Zo nee, hoe zit het dan?
Het kabinet ziet net als de Wereldbank dat overheden wereldwijd nog vele miljarden euro’s expliciete en impliciete steun geven aan fossiele energie. Dit kan de mondiale transitie naar een klimaatneutrale economie tegenwerken. Afschaffen van deze steun kan financiële middelen vrijspelen. Met deze middelen kan extra ondersteuning gegeven worden aan de transitie.
Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat unilateraal afbouwen van sommige voordelen de concurrentiepositie van de huidige internationaal concurrerende bedrijven kan schaden. Er is een kans dat als gevolg hiervan bedrijven die in Nederland zijn gevestigd hun productie (deels) stilleggen of deze verplaatsen naar het buitenland. Hiermee is het klimaat in beginsel niet gebaat.
Het gaat bij fossiele subsidies in Nederland voornamelijk om belastingkortingen in de vorm van vrijstellingen en verlaagde tarieven. Bij afschaffing van deze regelingen – waar in het Belastingplan 2024 al een aantal voorstellen voor is gedaan – zal de budgettaire opbrengst vanwege het gedragseffect en – vooral bij unilaterale maatregelen – mogelijk vertrek van bedrijven, in de praktijk veel lager uitvallen. Mogelijk is deze bij bepaalde maatregelen zelfs nihil. Bovendien is de exacte budgettaire omvang van de fossiele regelingen sterk afhankelijk van welke benchmark voor het tarief wordt gebruikt. Wordt bijvoorbeeld een belastingvrijstelling afgezet tegen het reguliere belastingtarief of tegen het tarief ter hoogte van de externe kosten?
Hier staat wel tegenover dat door het beprijzen van de externe effecten, de vervuiler betaalt en het prijsverschil met duurzame producten kleiner wordt, wat zorgt voor eerlijke concurrentie tussen duurzamere en vervuilende producten. Duurzame bedrijven krijgen hierdoor meer kans om hun activiteiten te ontplooien in Nederland en zo een nieuwe en duurzame industrie op te bouwen.
Hoe gaat u (ruwweg) de vrijgekomen inkomsten inboeken wanneer u stopt met fossiele subsidies (graag per regeling een ruwe inschatting5?
In bijlage 25 van de Miljoenennota is het budgettair belang van de fossiele regelingen berekend. Dit betekent dat in de berekening van de budgettaire omvang nog geen rekening is gehouden met het gedragseffect. In werkelijkheid zal de opbrengst bij afschaffing van de fossiele subsidies daarom naar verwachting lager uitvallen. Zo zal de verduurzamingsprikkel worden vergroot en is er (bij afschaffing op korte termijn) een risico dat bedrijven besluiten te vertrekken uit Nederland. Het kabinet heeft in het pakket Belastingplan 2024 voorgesteld om een aantal fiscale fossiele regelingen af te bouwen. De opbrengst gaat zoals gebruikelijk bij belastingmaatregelen naar de algemene middelen. Wel heeft dit kabinet naast fiscale maatregelen ook maatregelen genomen waarmee via overheidsuitgaven de transitie worden ondersteund. Het Klimaatfonds is hiervan een belangrijk voorbeeld.
Kunt u aangeven of er in het plan waar het kabinet mee komt om fossiele subsidies af te bouwen, ook ingegaan wordt in hoe de extra inkomsten eerlijk worden geïnvesteerd om te zorgen dat verduurzaming versneld wordt, de gevolgen voor kwetsbare groepen in de samenleving beperkt kunnen worden, en er meer geld gaat naar klimaatfinanciering voor arme landen?
Het kabinet zal, gezien zijn demissionaire status, geen verdere voorstellen doen voor afbouw van fossiele voordelen. Wel zal, als onderdeel van het traject Bouwstenen voor een beter en eenvoudiger belastingstelsel 2024 dat onder leiding van een onafhankelijk voorzitter met vertegenwoordigers van een aantal departementen wordt uitgevoerd, de komende tijd het onderwerp terugkomen. Op deze wijze zal ook invulling gegeven worden aan de Motie Kröger cs. om scenario’s uit te werken voor afbouw (Kamerstuk 32 813, nr. 1297). Bij het uitwerken van deze scenario’s zal tevens invulling gegeven worden aan de motie van de leden Erkens en Boswijk met aandacht voor weglekeffecten, al bestaand klimaatbeleid en de economie (Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 43).
Bent u het eens met de Europese Centrale Bank6 die schrijft dat fossiele subsidies een perverse prijsverstoring zijn, en daarmee de prikkel om af te stappen van fossiele brandstoffen tegenzit? Kunt u daarbij aangeven in welke sectoren duurzame bedrijven (die wel deze overstap hebben gemaakt naar een groene alternatief) nu door deze subsidies een prijsverschil ervaren die er niet zou zijn geweest zonder deze subsidies?
Ik ben het daarmee eens. Fiscale voordelen die het gebruik van fossiele brandstoffen ondersteunen, kunnen leiden tot prijsverstoring, waarmee de overstap naar duurzame brandstoffen kan worden tegengewerkt. Bedrijven die een overstap van het gebruik van fossiele brandstoffen naar duurzame brandstoffen hebben gemaakt, kunnen door het bestaan van fossiele subsidies een relatief nadeel ervaren ten opzichte van bedrijven die fossiele brandstoffen gebruiken. Om te bepalen in hoeverre bepaalde regelingen die als fossiele subsidies worden gezien, daadwerkelijk het afstappen van het gebruik van fossiele brandstoffen tegenwerken, dient naar de gehele set van bestaande verduurzamingsinstrumenten gekeken te worden. Zo gelden er bijvoorbeeld verplichtingen voor energiebesparing, investeringssubsidies voor investeringen in CO2-arme en hernieuwbare energie, afspraken tussen overheden en bedrijven of bedrijfssectoren over het terugdringen van energiegebruik of broeikasgasuitstoot. Ook hebben bijvoorbeeld grootverbruikers van aardgas, die in de energiebelasting voor hun gebruik per eenheid aardgas gemiddeld minder betalen dan kleingebruikers, vaak te maken met emissiekosten in het EU-ETS. Van de totale set aan instrumenten dient voldoende stimulans en / of dwang uit te gaan om gebruikers van fossiele brandstoffen te bewegen tot efficiëntie en de overstap van het gebruik van fossiele brandstoffen naar duurzame alternatieven. Bij fiscale voordelen voor fossiele grondstoffen, welke ook onderdeel zijn van de fossiele subsidies, moet ook naar de totale set aan bestaande verduurzamingsinstrumenten worden gekeken voor afbouw. Daar is de situatie echter anders, omdat er vaak nog geen duurzame alternatieve grondstoffen beschikbaar zijn. Een afbouwpad moet derhalve realistisch zijn en de concurrentiepositie in ogenschouw nemen. Het kabinet is in dat kader van mening dat parallel werk moet worden gemaakt van de ontwikkeling van de alternatieven voor fossiel (grondstoffen)gebruik, door actieve ondersteuning van de ontwikkeling van een innovatieve koolstofketen, in lijn met het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE). Het in isolement kijken naar relatieve voordelen in specifieke regelingen geeft een onvolledig beeld. In bijlage 25 van de Miljoenennota is op dit breder perspectief van beprijzing een nadere toelichting gegeven (op blz. 378–389). Ook de recente studie van PBL en CPB onder de titel Afschaffing fossiele energiesubsidies: eerder een hersenkraker dan een no-brainer besteedt uitgebreid aandacht aan de mate waarin ten behoeve van het klimaatbeleid adequate beprijzing dient plaats te vinden met een integrale blik op de beprijzing van fossiel energiegebruik. In de Klimaat en Energieverkenning wordt jaarlijks in kaart gebracht in hoeverre het totale instrumentarium bijdraagt aan het behalen van de energie- en klimaatdoelen. Dit wordt per sector uitgesplitst.
Kunt u per sector reflecteren op wat er gebeurt met de (internationale) concurrentiepositie als bedrijven in deze sector, mede door het in standhouden van deze fossiele subsidies, het (financieel) niet voor elkaar krijgen om af te stappen van fossiele brandstoffen?
Aangezien de (internationale) concurrentiepositie van bedrijven en sectoren afhankelijk is van een complex samenspel van vele variabelen waaronder bijvoorbeeld het beleid ten aanzien van fossiele subsidies in andere landen, is het niet mogelijk om nu zicht te geven op hoe de (internationale) concurrentiepositie van sectoren zich zal ontwikkelen in de toekomst. Wel heeft het kabinet voor de regelingen die in bijlage 25 van de Miljoenennota zijn aangemerkt als regelingen die mogelijk een voordeel opleveren voor het gebruik van fossiele energie en grondstoffen, analyses laten uitvoeren naar de impact van het afschaffen van deze regelingen. Ik verwijs u naar deze impactanalyses die met de Miljoenennota en het Belastingplan 2024 met uw Kamer zijn gedeeld, voor een beeld van de invloed van de het afschaffen of laten voortbestaan van deze regelingen op de concurrentiepositie van sectoren. Daarbij merk ik op dat veel bedrijven die fossiele voordelen ontvangen tevens onder het Europese CO2-handelssysteem, het ETS, vallen. Hiermee worden CO2-emissies beprijsd, ook in combinatie met de nationale CO2-heffing. De ETS-prijs zal naar verwachting in de komende jaren verder stijgen onder invloed van een voortschrijdend lager aanbod van emissierechten.
Kunt u uitleggen hoe doorgaan in het huidige tempo met fossiele subsidies de lange termijn stabiliteit van de begroting niet in gevaar brengt, gegeven de klimaat- en biodiversiteitscrisis?
Lange termijn stabiliteit van de begroting wordt gediend als de gehele economie zich transformeert in de richting van de nationale, Europese en mondiale doelen en afspraken over klimaat en biodiversiteit. Voordelen voor het gebruik van fossiele energie en grondstoffen in overheidsinstrumenten kunnen deze beweging tegenwerken. Als dat gebeurt, kan er een steeds grotere ruimte ontstaan tussen de feitelijke en gewenste structuur van de economie. Dit kan in de toekomst forse ingrepen noodzakelijk maken om bij te sturen, hetgeen de stabiliteit van de begroting kan schaden. Het is daarom zaak om zo snel als mogelijk (waarbij ook het handelingsperspectief en risico op weglek moet worden gewogen) na te streven dat het gebruik van fossiele energie, en broeikasgasemissie en andere vervuiling een prijs krijgen die de klimaat- en milieuschade die het veroorzaakt omvat, of dat via normering het gebruik van fossiele energie, en broeikasgasemissies en andere vervuiling worden teruggebracht. Met referte aan het antwoord op vraag 11, merk ik hierbij op dat het EU-ETS en de nationale CO2-heffing zorgen voor beprijzing van CO2-uitstoot, waardoor het gebruik van fossiele brandstoffen zal dalen en daarmee ook de omvang van de fossiele subsidies.
Op welke manier voldoet het verstrekken van fossiele subsidies nog aan artikel 3.1 van de comptabiliteitswet, gegeven het feit dat de bredewelvaartafwegingen tegenwoordig ook mee dienen te worden genomen.
Artikel 3.1 van de comptabiliteitswet is van toepassing op nieuwe beleidsvoorstellen. Bij vrijwel alle fossiele regelingen in bijlage 25 van de Miljoenennota gaat het om regelingen die vaak al jarenlang bestaan.
Kunt u de vragen per stuk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Herstel van Toeslagenaffaire groeit uit tot peperdure, ambtelijke moloch' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Volgens de hoogste bestuursrechter hebben kabinet en Kamer heel bewust «onhaalbare» beloften gedaan aan gedupeerden; nu kunt u natuurlijk geen uitspraken doen voor de Kamer, maar heeft het kabinet bewust onhaalbare beloften gedaan? En waarom bent u het wel of niet eens met deze stellingname?1
Bij de start van de hersteloperatie heeft het kabinet, met het oog op de verwachte toestroom van gedupeerde ouders, voor een relatief ruime wettelijke termijn gekozen van 6 maanden, met mogelijkheid tot verlenging met nogmaals 6 maanden. Door de onverwacht grotere toestroom van aanvragers en de complexiteit van de hersteloperatie is deze termijn in veel gevallen helaas niet haalbaar gebleken. De lange wachttijden zijn tijdens het wetgevingsoverleg over de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) van 27 september 2022 en het wetgevingsoverleg over de Aanvullende regelingen van 12 juni 2023 ter sprake gekomen, evenals in de Memorie van Toelichting.
Waarom wordt volgens u in deze discussie met name de focus gelegd om het verlengen van termijnen in plaats van op het verkorten van doorlooptijden?
De focus in de hersteloperatie ligt op het zo snel mogelijk helpen van gedupeerde ouders en dus op het verkorten van de doorlooptijden. Sinds de start van de hersteloperatie zijn telkens maatregelen genomen om de operatie te versnellen en doorlooptijden te verkorten. Volgens de prognoses kunnen de integrale beoordelingen nu uiterlijk in 20252 worden afgerond in plaats van in 2027. Hiertoe is de capaciteit van de organisatie fors opgeschaald. De werkwijze van de integrale beoordeling is aangepast, waarbij een grotere rol is weggelegd voor de persoonlijk zaakbehandelaar (PZB-er) die samen met de ouder het feitenrelaas bekijkt en toelichting geeft waar nodig. Ouders geven aan tevreden te zijn over deze werkwijze. Verder wordt ingezet op betere uitleg aan de voorkant om zo veel als mogelijk te voorkomen dat een ouder de noodzaak voelt om in bezwaar te gaan. Met de inzet van mediation bij bezwaar wordt samen met de ouder gekeken of mediation geschikt kan zijn om tot een oplossing te komen. Ook bij het verstekken van dossiers wordt versnelling bereikt doordat de tweede controle op het lakken is afgeschaft en dit najaar nieuwe laksoftware wordt ingevoerd. Daarnaast heeft het kabinet maatregelen getroffen ten aanzien van de Commissie Werkelijke Schade3 en is een alternatieve schaderoute ontwikkeld die sneller en grofmaziger is, waarbij vergoeding van aanvullende werkelijk schade plaatsvindt via een schadekader met forfaitaire bedragen per schadepost.4
Bent u het eens met de auteur van het artikel dat de hersteloperatie trekken van de Toeslagaffaire zelf begint te vertonen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met betrekking tot welke onderdelen en hoe gaat u ervoor zorgen dat het niet zover komt?
De Toeslagenaffaire heeft voor veel ouders ongekend onrecht veroorzaakt. Het kabinet erkent dit volledig en snapt dat het voor veel ouders te lang duurt. De hersteloperatie is erop gericht om gedupeerden te helpen hun leven weer op te pakken. De overheid biedt gedupeerden een zo breed en samenhangend mogelijk herstel, onder andere door erkenning van de gemaakte fouten en van het leed, een forfaitaire regeling van € 30.000, vergoeding van onterecht terugbetaalde bedragen, vergoeding van materiële en immateriële schade. Ouders hebben verder direct toegang tot brede ondersteuning door hun gemeente, hun publieke schulden worden kwijtgescholden en voor private schulden kunnen zij gebruik maken van een schuldenregeling. Tot eind augustus van dit jaar zijn bijna 62.000 eerste toetsen afgerond en is bij ruim 28.500 ouders de integrale beoordeling gedaan. Daarnaast is aan ruim 66.300 kinderen een tegemoetkoming onder de kindregeling uitbetaald. Zoals aangegeven wordt er continu gekeken naar verdere maatregelen om de integrale beoordeling, beoordeling van werkelijke schade en behandeling van bezwaar en beroep te versnellen. Ook wordt ingezet op het snel helpen van ernstig gedupeerde ouders, bijvoorbeeld door urgentie.
Heeft u signalen dat er professionele bezwaarbureaus actief zijn op dit dossier, die geen onderscheid maken tussen gedupeerden van de toeslagenaffaire en andere bezwaarmakers en die om persoonlijk gewin de dwangsom wegens «niet tijdig beslissen» willen ontvangen? Als deze signalen er zijn, wordt er dan ook opgetreden tegen deze bureaus, aangezien capaciteit niet ingezet moet worden op calculerende burgers maar op de gedupeerde ouders?
Zoals de auteur van het krantenartikel stelt kan niet worden uitgesloten dat zich onder de niet-gedupeerde aanmelders ook «calculerende» bezwaarmakers bevinden – zij die heus wel weten dat ze nergens recht op hebben. Ons zijn geen concrete signalen bekend van professionele bezwaarbureaus die hierop actief zijn. Als een dergelijk signaal ons wel bereikt wordt dat uiteraard doorgeleid aan de betreffende autoriteiten. Zo is vorig jaar een signaal over een organisatie die zich tegen betaling opwierp als tussenpersoon bij het doen van een aanvraag doorgeleid aan de ACM.
Is 30% van het budget uitgeven aan uitvoering wat u betreft een acceptabel percentage? Indien ja, waarom? Indien nee, wat gaat u doen om dit percentage te verlagen?
Van de 7,1 miljard euro die wordt besteed aan het herstel, bereikt ongeveer 70% direct de ouders in de vorm van financiële compensatie en andere concrete hulp. De overige 30% bestaat onder andere uit uitvoeringskosten, maar ook de kosten die worden gemaakt voor het emotionele en maatschappelijke herstel van de gedupeerde ouder. Vanzelfsprekend wil het kabinet de uitvoeringskosten zo beperkt mogelijk houden. Een deel van de uitvoeringskosten zit in het begeleiden van ouders, zoals de PZB-er en de brede ondersteuning door gemeenten. Mensen in de uitvoering zijn elke dag hard aan het werk om recht te doen aan het leed van gedupeerde ouders en om de hersteloperatie te versnellen en te verbeteren, en dat kost ook geld. Ouders moeten krijgen waar ze recht op hebben en financiën mogen geen belemmering zijn bij het zo volledig mogelijk recht doen aan het leed van een ouder.
Waarom blijft u vasthouden aan de huidige inrichting van de hersteloperatie terwijl keer op keer blijkt dat op deze manier doorwerken niet werkt voor met name de «ernstig gedupeerde» ouders?
Het kabinet vindt het vanzelfsprekend ook belangrijk om zwaar gedupeerde ouders snel en goed te helpen. Om met name deze groep ouders te helpen, zijn meerdere maatregelen doorgevoerd. Aanvragers in een urgente situatie, zoals zwaar gedupeerde ouders, krijgen voorrang bij de integrale beoordeling. Het kabinet zal in aanvulling hierop ook een urgentieroute bij Commissie Werkelijke Schade (CWS) en bij de recent gestarte alternatieve schaderoute via Stichting Gelijkwaardig Herstel inregelen (conform motie Inge van Dijk en Grinwis5).
Met gemeenten is afgesproken dat zij ouders voor urgentie kunnen aandragen, wat dan onverkort wordt overgenomen door UHT. Er vinden driegesprekken plaats waarbij de PZB-er, de gedupeerde ouder en de gemeente gezamenlijk naar aanleiding van de integrale beoordeling bespreken wat (aanvullend) nodig is. In geval van acute financiële nood staan de hulpteams van UHT klaar voor mensen die zich melden, bijvoorbeeld met uitbetaling van een eenmalige noodvoorziening. Ook bij CWS zijn maatregelen genomen om te kunnen versnellen6. Toetssteen voor aanpassingen is altijd: het moet uitvoerbaar zijn en daadwerkelijk sneller voor ouders.
De uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake het onterecht intrekken van de ANBI-status van de As-Soennah-moskee |
|
Hilde Palland (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake het onterecht intrekken van de ANBI-status van de As-Soennah-moskee1?
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter dat niet kan worden uitgesloten dat de moskee vanwege haar islamitische achtergrond doelwit is geworden van onderzoek, omdat de Belastingdienst geen informatie heeft verstrekt over de selectiecriteria op basis waarvan de moskee in 2016 is onderzocht?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige.
Klopt het dat uit de stukken bleek dat hoewel de administratie van de As-Soennah-moskee terechte vragen opriep, de Belastingdienst onrechtmatig heeft gehandeld door niet aan te kunnen tonen dat het onderzoek niet is gestart op basis van nationaliteit van de particulier?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige.
Waarom is door de Belastingdienst geen materiële mogelijkheid tot herstel geboden, en was de handelwijze van de Belastingdienst in deze casus onrechtmatig?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige.
Klopt het dat de Belastingdienst richting moskeeën mogelijk handelde vanuit de veronderstelling dat islamitische stichtingen op grote schaal zouden frauderen met giften, en op basis waarvan is deze veronderstelling ontstaan?
In de evaluatie uitvoering giftenaftrek3 kwam naar voren dat uit de praktijk bleek dat de giftenaftrek toen een fraudegevoelige regeling was. Facilitators voerden voor grote groepen belastingplichtigen bewust verkeerde giften op in de aangifte inkomstenbelasting. Er was sprake van grootschalige fraude en de regeling was gevoelig voor constructies. Ook ANBI’s konden deel uitmaken van een constructie. De Belastingdienst had daarom in het toezichtsproces nadrukkelijk aandacht voor de giftenaftrek in aangiften IH en de daarmee samenhangende risico’s voor de juistheid van aangiften. Uit onderzoek is gebleken dat er met name sprake was van vervalste kwitanties in de situaties dat er sprake was van contante betalingen. Dit deed zich met name – niet uitsluitend – voor binnen de islamitische gemeenschap bleek eveneens uit onderzoek4. Deze bevinding is ook gedeeld met de Tweede Kamer in het kader van de evaluatie giftenaftrek.
Klopt het dat deze wijze van risicoselectie bij ANBI’s in de bredere CAF-werkwijze van selectie op nationaliteit heeft plaatsgevonden?
De rechtbank heeft zich onder andere uitgesproken over de risicoselectie door het ANBI-team van de Belastingdienst. Tegen deze uitspraak is pro-forma hoger beroep ingesteld, daarom kan ik nu niet ingaan op deze vraag. Bovendien is sprake van de fiscale geheimhoudingsplicht wat belet in te gaan op een individuele belastingplichtige.
Worden op dit moment meer vergelijkbare rechtszaken gevoerd?
Nee.
In hoeverre is de werkwijze van de Belastingdienst bij het onderzoek naar ANBI-instellingen reeds aangepast naar aanleiding van het rapport «Ongekend onrecht» en de FSV-onderzoeken die hebben geleid tot de conclusie dat bij de Belastingdienst sprake was van institutioneel racisme?
De werkwijze is niet aangepast naar aanleiding van het rapport «Ongekend onrecht» en de FSV-onderzoeken. De werkwijze van het ANBI-team is gewijzigd in die zin dat het ANBI-team in de geest van de «menselijke maat» meer nog dan in het verleden het gesprek aan gaat met vertegenwoordigers van instellingen. Het ANBI-team probeert hiermee meer aan de voorkant van het proces te komen door middel van voorlichting, zoals informatieverstrekking via het ANBI loket.
Wat zijn de huidige selectiecriteria op basis waarvan de Belastingdienst een besluit tot onderzoek naar de rechtmatigheid van een ANBI-status en wie neemt dat besluit? Worden hiervoor algemene kaders en leidraden gebruikt en zo ja, wilt u deze informatie met de Kamer delen? Wordt getoetst of deze kaders voldoen aan de wet?
De Belastingdienst houdt met twee afdelingen administratief- en materieel toezicht op de naleving van de ANBI-regelgeving. De ene afdeling richt zich op het behandelen van de jaarlijks circa 2.000 aanvragen voor het verkrijgen van de ANBI status. In dit team wordt ook beoordeeld of door de ANBI’s wordt voldaan aan de publicatieplicht. Jaarlijks worden ongeveer 4.000 instellingen beoordeeld in het kader van de publicatieplicht. Als niet aan de publicatieplicht wordt voldaan dan krijgen instellingen de kans om een formele omissie binnen een redelijke tijd te herstellen. In ongeveer 6% van deze beoordelingen is de ANBI-status ingetrokken.
De tweede afdeling beoordeelt of de aangemerkte ANBI’s nog steeds aan de ANBI-eisen voldoen. Hier worden ook de bezwaar- en beroepschriften tegen een afwijzing of intrekking van de ANBI-status behandeld en worden verzoeken tot vooroverleg in behandeling genomen. Ook wordt materieel toezicht gehouden op de naleving van de ANBI-regelgeving. Deze vorm van toezicht (achteraf) vormt het sluitstuk van de gehanteerde prioritering in het werkaanbod van het ANBI-team. Conform de uitvoerings- en handhavingsstrategie van de Belastingdienst wordt capaciteit eerst ingezet voor uitvoering en daarna voor handhaving. Dit betekent dat werkzaamheden die geïnitieerd worden door burgers, bedrijven en fiscaal dienstverleners (o.a. aanvragen, bezwaar/beroep, vooroverleg, serviceberichten aan intermediairs) voorrang krijgen.
Het materieel toezicht in de huidige vorm focust zich met name op specifieke ANBI-gerelateerde aspecten zoals het «algemeen nut karakter», beoordelen particuliere belangen, de besteding van giften en de feitelijke activiteiten. Door de afwezigheid van een gestructureerde vorm van gegevensverkrijging beschikt het ANBI-team nauwelijks over risicodetectie mogelijkheden. Dit toezicht is daarom voornamelijk afhankelijk van interne signalen die binnenkomen over ANBI’s. Deze signalen worden altijd behandeld door het ANBI-team. Daarbij wordt op dit moment geen gebruik gemaakt van selectiecriteria, algemene kaders of leidraden. In de praktijk nemen ervaren medewerkers van het ANBI het besluit welk onderzoek wordt. Dit kan een kantoortoets zijn of een boekenonderzoek. Mocht een boekenonderzoek noodzakelijk zijn dan kan het ANBI-team gebruik maken van een beperkt aantal controlemedewerkers van de verschillende Belastingdienstkantoren verspreid over het land.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de K7 – het samenwerkingsverband van regionale moskeekoepels – over de implicaties van deze uitspraak voor andere islamitische organisaties?
De Belastingdienst is reeds op hoogambtelijk niveau het gesprek aangegaan met vertegenwoordigers van Islamitische organisaties; daarbij kon niet ingegaan worden op individuele belastingplichtigen vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht.
Het onderzoek van IederIn |
|
Fonda Sahla (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van IederIn1?
Ja.
In hoeverre herkent u het beeld dat uit het onderzoek naar voren komt, dat één op de zeven mensen van deze kwetsbare doelgroep niet rond kan komen, mede vanwege oplopende energiekosten?
Ik herken de zorgen van deze groep kwetsbaren. De situatie van chronisch zieken met hoge energiekosten houden we als kabinet daarom vanaf het begin van de energiecrisis in het oog. Het is voor ons reden geweest om naast de generieke maatregelen voor alle Nederlandse burgers, ook specifieke maatregelen te treffen gericht op kwetsbare groepen. Het gaat daarbij om een breed pakket aan aanvullende maatregelen die op landelijk niveau dan wel lokaal niveau zijn ingericht; variërend van tegemoetkomingen voor minima, een passende energievergoeding vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) bij het thuisgebruik van zuurstofapparatuur, (naast de reeds bestaande energievergoeding vanuit de Zvw voor thuisdialyse en chronische thuisbeademing), gemeentelijke vergoedingen voor medische hulpmiddelen met hoog energieverbruik, lokale noodfondsen en regelingen voor stookkosten bij reumapatiënten.
Voor huishoudens met een laag inkomen heeft het kabinet een eenmalige energietoeslag beschikbaar gesteld van (in principe) € 1.800 in 2022 en (in principe) € 800 in 2023. Van de circa 1 miljoen huishoudens die in 2022 in aanmerking kwamen voor de energietoeslag in 2022, is ongeveer 90% bereikt via gemeenten. Op 6 oktober jl. is het wetsvoorstel eenmalige energietoeslag 2023 aangenomen door het parlement. Gemeenten zetten opnieuw alles in het werk om de doelgroep te bereiken met de eenmalige energietoeslag 2023. De verwachting is dat het grootste deel van de huishoudens de energietoeslag van 2023 ambtshalve verstrekt krijgt.
Ons beeld is dat de aanvullende maatregelen gericht op kwetsbare groepen hebben bijgedragen aan een verlichting van de energielasten bij mensen met een chronische ziekte.
Gelukkig zijn de gemiddelde energieprijzen ten opzichte van het hoogtepunt van de energiecrisis (sept. ’22) substantieel gedaald. Tarieven van stroom en gas liggen inmiddels al geruime tijd (sinds 1 april 2023) onder het niveau van het prijsplafond. Ook is het alweer geruime tijd mogelijk om meerjarige contracten te sluiten, veelal onder het niveau van het prijsplafond. Kwetsbare burgers met een hoog energiegebruik kunnen zich hierdoor weer voor langere tijd beschermen tegen plotselinge prijsstijgingen.
Deelt u het standpunt dat deze financiële zorgen over energiekosten voor deze kwetsbare groep mensen verstrekkende gevolgen kan hebben, omdat de energiekosten vaak worden veroorzaakt door het verbruik van hulpmiddelen zoals beademingsapparatuur en dat dit dus zeer onwenselijk is?
Ja, ik deel deze zorg. De door dit kabinet genomen specifieke maatregelen hebben dan ook als doel om de financiële zorgen zoveel mogelijk weg te nemen bij mensen met hoge energiekosten door noodzakelijke hulpmiddelen zoals beademingsapparatuur. Zo biedt sinds 1 mei 2023 elke zorgverzekeraar vanuit de Zvw een passende vergoeding voor stroomkosten voor zuurstofapparaten. Het kan zijn dat deze informatie nog niet bij alle respondenten van het Iederin onderzoek bekend was, omdat de enquête is afgenomen voor 1 mei 2023. De stroomkosten die gerelateerd zijn aan nierdialyse thuis en chronische beademingsapparatuur werden al langer kostendekkend vergoed.2
De vergoedingen worden aan cliënten verstrekt en daarmee zijn de extra energiekosten gedekt voor deze apparaten waar de cliënt van afhankelijk is. Met zorgverzekeraars zijn ook afspraken gemaakt over een periodieke toets en aanpassing van de vergoeding mochten de energiekosten onverhoopt toch doorstijgen.
In hoeverre deelt u de opvatting dat de getroffen maatregelen2 voor een groep mensen niet voldoende werkt en dat deze groep daardoor tussen wal en schip beland?
Ik kan me de zorg en onzekerheid die uit het Iederin-onderzoek blijkt, heel goed voorstellen bij mensen die afhankelijk zijn van een goed werkend hulpmiddel dat veel energie gebruikt. Tegelijkertijd hebben het prijsplafond energie en aanvullende maatregelen voor kwetsbare groepen wel degelijk effect gehad. De energiemarkt verkeert in rustiger vaarwater en de situatie voor kwetsbare burgers is door alle specifieke aanvullende maatregelen wezenlijk anders dan vorig najaar.
In tegenstelling tot vorig jaar, zijn er ook weer vaste energiecontracten beschikbaar. Huishoudens (ook chronisch zieken) kunnen zich daarmee, ook voor meerdere jaren, beschermen tegen nieuwe prijsschommelingen in de markt. De tarieven van dergelijke contracten liggen veelal onder het niveau van het prijsplafond.4
Daarnaast zijn er zoals gezegd bij gemeenten veel maatwerkoplossingen voor kwetsbare inwoners. De extra kabinetsmaatregelen zoals het noodfonds van het Ministerie van SZW en een extra structurele toevoeging aan het Gemeentefonds om de gevolgen van de hoge energiekosten in het sociaal domein te compenseren geven meer ruimte om kwetsbaren tegemoet te komen. Door het leveren van maatwerk streven gemeenten ernaar dat er geen mensen tussen wal en schip belanden.
Welke aanvullende maatregelen of acties heeft u ondernomen sinds het dertigledendebat3 op 11 mei 2023?
In de besluitvorming rondom Prinsjesdag hebben we aanvullende koopkrachtmaatregelen genomen. Ook kwetsbare groepen profiteren hiervan.
In hoeverre deelt u de overtuiging dat er nog extra maatregelen nodig zijn, vóórdat de winter ervoor zorgt dat de energiekosten weer oplopen?
Ik denk dat we een evenwichtig pakket hebben voor kwetsbare burgers die te maken hebben met hoge energiekosten. Tegelijk geldt dat de inflatie zich sinds de oorspronkelijke stijging van de energieprijzen heeft verbreed. Het kabinet heeft daarom gekozen om bij de begroting 2024 in te zetten op gerichte koopkrachtmaatregelen en het tegengaan van een stijging in de armoede. Naast deze gerichte koopkrachtmaatregelen plus de specifieke maatregelen voor kwetsbaren, is er ook in 2024 een mogelijkheid om beroep te doen op het Tijdelijk Noodfonds Energie.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat gehandicaptenbeleid van 14 september aanstaande?
Ik heb ervoor gekozen om de uitkomsten van de algemene politieke- en financiële beschouwingen af te wachten en eventuele amendementen vanuit uw Kamer op dit onderwerp. De beantwoording heeft daardoor langer op zich doen wachten. Uw Kamer is hier door mij eerder van op de hoogte gesteld.
Het stelselmatig achterhouden van stukken door de Belastingdienst en discriminatie van de islamitische instellingen |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het NRC-artikel «De fiscus was te hard voor de Haagse As-Soennah-moskee, discrimineerde mogelijk zelfs»1.
Ja.
Bent u benaderd door de NRC voor vragen en hoe heeft u daarop gereageerd?
Het klopt dat door de NRC vragen zijn gesteld. Daar waar door de NRC gevraagd is naar openbare informatie, is deze gedeeld met de NRC. Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan en mag geen informatie over individuele belastingplichtigen gedeeld worden.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van Rechtbank Den Haag van 8 augustus 2023?2
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat rechtbank heeft aangenomen dat sprake is van discriminatie doordat de Belastingdienst geen openheid van zaken heeft gegeven?
De rechtbank heeft in de uitspraak (r.o. 23) als volgt geoordeeld: «Gelet daarop, in samenhang bezien met al het vorengaande, komt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder onvoldoende heeft aangedragen om te kunnen concluderen dat, anders dan eiseres gemotiveerd heeft gesteld, de islamitische achtergrond van eiseres geen rol heeft gespeeld bij de risicoselectie.» De Belastingdienst heeft pro-forma hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van rechtbank.
Waarom heeft de Belastingdienst geen openheid van zaken gegeven door geen stukken te overleggen op het verzoek van de rechtbank?
Op grond van artikel 8:42 Awb dient het bestuursorgaan binnen vier weken na de dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter te zenden en kan het bestuursorgaan een verweerschrift indienen. Uit het procesverloop van de uitspraak blijkt dat de verweerder namens de Belastingdienst een verweerschrift heeft ingediend. Daarbij zijn ook op de zaak betrekking hebbende stukken meegestuurd. Verder blijkt uit het procesverloop dat de rechtbank het onderzoek heeft geschorst en partijen bij brieven van 22 november 2022 heeft verzocht nadere informatie te verstrekken. Zowel belanghebbende als de verweerder hebben daaraan gevolg gegeven.
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik verder niet ingaan op deze individuele belastingplichtige.
Wat is het beleid van de Belastingdienst als de rechtbank in een procedure verzoekt om stukken te overleggen?
De Belastingdienst staat voor eerlijke procesgang en transparantie. Uitgangspunt is dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken worden overgelegd. Dit dient conform de wet binnen vier weken te geschieden nadat de gronden van het beroep aan de Inspecteur zijn verzonden. Een stuk dat later (gedurende een procedure) als op de zaak betrekking hebbend wordt bepaald door de rechter, bijvoorbeeld omdat het geschil wordt uitgebreid, zal alsnog worden ingebracht. Slechts indien gewichtige redenen daarom vragen kan een beroep worden gedaan op volledige of beperkte geheimhouding (art. 8:29 Awb).
Wat zijn de redenen om geen stukken te overleggen in een rechtszaak als de rechtbank daar expliciet om vraagt?
Zoals in het antwoord bij vraag 6 aangegeven kunnen gewichtige redenen aanleiding geven om de gevraagde stukken onder beperkte kennisneming te overleggen. Eveneens biedt de wet de mogelijkheid om te weigeren de gevraagde stukken te overleggen. De rechter wordt in dergelijke situaties gevraagd een oordeel te geven over het beroep op volledige dan wel beperkte geheimhouding.
Redenen voor een beroep op deze wettelijke mogelijkheid zijn onder meer de privacy van derden of ambtenaren, controlestrategie of (het belang van) opsporing en vervolging van strafbare feiten en juridische adviezen ten behoeve van het bepalen van de procespositie. De rechter kan in de situatie dat de Belastingdienst de gevraagde informatie niet heeft overgelegd (of ten onrechte een beroep doet op beperkte dan wel volledige geheimhouding), gevolgen verbinden die de rechtbank nodig acht.
Mag de Belastingdienst zelf bepalen om geen stukken te overleggen aan de rechtbank?
Zie het antwoord bij vraag 7.
Kunt u bevestigen dat de Belastingdienst op grond van artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht (Awb) verplicht is om alle op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken? Klopt het dat u eerder in een interview aan RTL4 heeft aangegeven dat – in de kern – er niets aan de hand is3? Erkent u dat de Belastingdienst wederom geen stukken overlegd en daarmee artikel 8:42 Awb heeft geschonden? Bent u bereid om toch wel te erkennen dat er sprake is van een structureel probleem?
Artikel 8:42 van de Awb schrijft inderdaad voor dat bestuursorganen alle op de zaak betrekking hebbende stukken dienen te overleggen indien de gronden van het beroep bij hen bekend zijn. Dit is ook de werkwijze van de Belastingdienst. Zoals aangegeven in reactie op eerdere vragen en opmerkingen van de vaste commissie voor Financiën5 kan het voorkomen dat er in bepaalde gevallen discussie ontstaat over de reikwijdte en invulling van deze wettelijke verplichting, alsook of een beroep op (beperkte) geheimhouding gerechtvaardigd is. In die gevallen zal de rechter een oordeel vellen. Het komt ook voor dat bepaalde stukken zijn zoekgeraakt of niet tijdig overgelegd kunnen worden; dit zijn menselijke fouten die ik zoveel mogelijk wil voorkomen. Gelet op de hoeveelheid procedures die er jaarlijks worden gevoerd en de hoeveelheid informatie(systemen) waar de Belastingdienst mee werkt, zijn deze incidenten nooit helemaal uit te sluiten. Van een structureel probleem is mijns inziens geen sprake, maar ik betreur de voorkomende incidenten. Mede daarom wacht ik met belangstelling het onderzoek van de Inspectie Belastingdienst, Douane en Toeslagen (IBTD) naar «informatieverstrekking aan de rechter door de Belastingdienst» af om te bezien waar ik passende en gerichte verbeteracties kan doorvoeren.
Gaat u onderzoek instellen naar het handelen van de Belastingdienst, in het bijzonder naar het achterhouden van stukken? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 9.
Hoe classificeert u het bij voorbaat verdacht beschouwen van andere islamitische instellingen?
In het antwoord op vraag 6 heb ik aangegeven dat moskeeën als zodanig niet werden gezien als risico op fraude. Zij werden dan ook niet bij voorbaat als verdacht beschouwd. Het rapport «Onderzoek query’s aan de Poort» van PwC van maart 2022 beschrijft dat in de handleiding bij de giftenquery is opgenomen dat giften met in het tekstveld «moskeeën» of «moskee als periodieke gift» als risico op fraude moeten worden aangemerkt. PwC verwijst hierbij naar een korte opsomming in de handleidingen voor de jaren 2014 tot en met 2018. Deze opsomming bevatte een aanduiding van de in de giftenaftrek opgevoerde soorten uitgaven die als risico beschouwd werden, waaronder (periodieke) giften aan moskeeën.
Het luistert heel nauw op welke manier het met extra aandacht bekijken van giften aan moskeeën geclassificeerd moet worden. Het is niet altijd direct duidelijk of een onderscheid gerechtvaardigd of discriminerend is. In mijn brief van 30 mei 2022 besteedde ik hier aandacht aan. Ik haalde daar het voorbeeld aan van ANBI’s die nader bekeken werden omdat zij in verband gebracht werden met vervalste kwitanties of hun donateurs met gefingeerde giften naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek. Vervolgens bleek dat deze ANBI’s voor een groot deel, maar niet exclusief, uit moskeeën bestond. Hierdoor kan indirect onderscheid zijn ontstaan (naar godsdienst), ook al was het selecteren van moslims voor controle niet het doel. Of dit onderscheid gerechtvaardigd is, moet getoetst worden aan de hand van de volgende eisen: «Als het maken van onderscheid een gerechtvaardigd doel heeft, een passende en geschikte maatregel is en voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit, dan is sprake van een gerechtvaardigd onderscheid». Waar dat relevant is zal per individueel geval deze beoordeling gemaakt moeten worden.
Waarom zijn alleen islamitische instellingen door het CAF-team onderzocht? Welk (wetenschappelijk) onderzoek ligt daaraan ten grondslag?
Het CAF-team heeft zich gericht op fenomenen. Daarbij kwamen stichtingen naar voren, waaronder islamitische. In het tussenrapport onderzoeksvraag deel 1a inzake Onderzoek werkwijze CAF dat ik op 5 juli jl. aan uw Kamer heb gestuurd en in het bijzonder paragraaf 2.3.2 van dat rapport staat de opdracht van het CAF beschreven. Daarin staat onder meer: «Het PvA beschrijft dat het CAF-team doet aan gericht toezicht op facilitators met als doel de fraude in een zo vroeg mogelijk stadium te verstoren en te stoppen.» In deze paragraaf worden een aantal voorbeelden genoemd van fenomenen waar het CAF zich op richtte, bijvoorbeeld voorlopige teruggave inkomstenheffing, omzetbelasting en toeslagen. Daarnaast heeft de Belastingdienst zich ook gericht op het bestrijden van (mogelijke) fraude met de giftenaftrek.6
Heeft het onderzoek naar de islamitische instellingen gevolgen gehad voor de donateurs aan islamitische instellingen? Zo ja, welke gevolgen zijn dat?
Deze vraag kan ik niet beantwoorden, omdat er geen onderzoek is gedaan naar de gevolgen voor donateurs in concrete situaties waarbij de Belastingdienst onderzoek heeft gedaan naar een islamitische instelling.
In het algemeen kan ik in reactie op deze vraag wel aangeven wat de consequenties kunnen zijn als de ANBI-status van een organisatie wordt ingetrokken. Een donateur heeft dan geen recht (gehad) op aftrek van (periodieke) giften Inkomstenbelasting en giftenaftrek Vennootschapsbelasting in de periode dat de instelling geen ANBI was.
Echter, op grond van het vertrouwensbeginsel zijn betalingen die aan een instelling werden gedaan na het verlies van de ANBI-status aftrekbaar, zolang de ANBI-status in het ANBI-register van de Belastingdienst stond vermeld. Mocht een donateur te kwader trouw zijn geweest, dan bestaat tot vijf jaar na afloop van het belastingjaar de mogelijkheid dat een navorderingsaanslag wordt opgelegd.
Indien bij de controle van een aangifte blijkt dat een in aftrek opgevoerde gift gedaan is nadat de intrekking van de ANBI-status in het ANBI-register zichtbaar is geworden, zal de Belastingdienst giftenaftrek voor deze uitgave niet toestaan.
Kunt u het beeld uit de WOB-stukken bevestigen, zoals beschreven in het NRC-artikel, dat donateurs op basis van hun tweede nationaliteit zijn geselecteerd? Is deze blauwdruk nog beschikbaar? Zo ja, hoeveel mensen zijn opgenomen in deze blauwdruk?
Deze vraag kan ik op dit moment niet beantwoorden omdat ik (nog) geen volledig beeld heb van de wijze waarop de Belastingdienst in die tijd giftencasussen selecteerde en onderzocht. Ik verwacht dat de resultaten van het KPMG onderzoek deel 2 naar de rol en werkwijze van het CAF een bijdrage kunnen leveren aan het vollediger krijgen van dat beeld. Voor de volledigheid merk ik op dat de Belastingdienst geen zogenoemde «blauwdruk» heeft gemaakt van de stichting As-Soennah Moskee.
Welke nationaliteiten zijn in dat kader geselecteerd?
Zie het antwoord op vraag 14.
Welke selectiecriteria zijn daarbij toegepast?
Zie het antwoord op vraag 14.
Hoe zijn die selectiecriteria tot stand gekomen?
Zie het antwoord op vraag 14.
Zijn deze mensen geïnformeerd over het feit dat zij op basis van hun tweede nationaliteit zijn geselecteerd? Zijn deze personen geïnformeerd dat door die selectie dit gevolgen heeft gehad voor hun giftenaftrek? Zo nee, waarom niet en bent u bereid deze personen alsnog te informeren?
Zie het antwoord op vraag 14.
Van hoeveel islamitische instellingen is sinds 2015 de ANBI-status ingetrokken?
Het ANBI-team maakt gebruik van een administratiesysteem waar een indeling wordt gehanteerd op basis van de wettelijke categorieën ANBI’s. Het is mogelijk om daarin te zoeken, maar het is niet mogelijk om daaruit het aantal moskeeën te selecteren waarvan sinds 2015 de ANBI-status is ingetrokken. Dat vergt een handmatige zoekactie, die onvolledig kan zijn.
De zoekactie heeft, gegeven de eerdergenoemde beperking, het volgende opgeleverd:
Zijn er nog moskeeën waarbij de ANBI-status in onderzoek is en dat onderzoek voortvloeit uit het project van het CAF-team?
Nee.
Klopt het dat in de handleiding bij de giftenquery 2014–2018 aangegeven is dat een gift aan een moskee als een risico op fraude moet worden aangemerkt?
De desbetreffende passage komt voor in het rapport Onderzoek Query's aan de Poort dat ik op 29 maart 2022 aan uw Kamer gestuurd heb7, en ziet op aanwijzingen die aangetroffen zijn in ieder van de handleidingen voor de (kalender)jaren 2014 tot en met 2018 die in het onderzoek betrokken zijn.
Klopt het dat in de handleiding bij de giftenquery uit 2016 staat dat giften aan «kerkelijke instellingen alleen met hoofdletters in gevuld door allochtonen» een frauderisico zijn?
De passage komt voor in het rapport Onderzoek Query's aan de Poort dat ik op 29 maart 2022 aan uw Kamer gestuurd heb8. Het rapport verwijst op dit punt naar een memo Werkzaamheden aan de Poort gedateerd op 15 mei 2017 waarin passages uit de Handleiding voor analisten werkzaam aan De Poort voor het jaar 2016 zijn opgenomen. De in de vraag geciteerde zinsnede is eveneens vermeld in de door PwC aangedragen voorbeeldcasussen, 4.3 Voorbeeld hoofdletters (2017)9 en in de beantwoording van Kamervragen over mijn brief van 30 mei 2022 inzake reactie op nadere verzoeken Fraude signalering Voorziening (Kamerstuk 31 066, nr. 1030)10.
Klopt het dat het nationaliteitscodes zijn opgenomen in de handleiding bij de giftenquery uit 2016, hetgeen volgens de handleiding, «Zeker bij giften een belangrijk gegeven» is?
De passage komt voor in het rapport Onderzoek Query's aan de Poort dat ik op 29 maart 2022 aan uw Kamer gestuurd heb11. De in de vraag geciteerde zinsnede is eveneens opgenomen in de door PwC aangedragen voorbeeldcasussen, 4.1 Voorbeeld giften12 en is aangetroffen in de versie van de Handleiding voor analisten werkzaam aan De Poort die gedateerd is op 1 september 2016. De handleiding beschrijft dat in de laatste twee kolommen van de query de nationaliteitscodes zijn opgenomen, de handleiding zelf bevat geen nationaliteitscodes.
Klopt het dat in de handleiding bij de giftenquery is opgenomen dat «giften boven een drempelwaarde altijd als fraude moeten worden aangemerkt, bij twee organisaties een voetnoot «mits niet autochtoon»?»
De passage komt voor in het rapport Onderzoek Query's aan de Poort dat ik op 29 maart 2022 aan uw Kamer gestuurd heb13. De in de vraag geciteerde zinsnede is eveneens opgenomen in de door PwC aangedragen voorbeeldcasussen, 4.1 Voorbeeld giften14 en is aangetroffen in de versie van de Handleiding voor analisten werkzaam aan De Poort die gedateerd is op 1 september 2016.
Wat vindt u van de door de rechtbank aangehaalde handelwijze van de Belastingdienst om snel een query te laten maken voordat de 2e nationaliteit van burgers uit een systeem is verwijderd? Vindt u dat daarmee in de geest van uw (latere) toezegging om niet te profileren op nationaliteit is gehandeld? Vindt u die handelwijze behoorlijk?
Voor de beantwoording van deze vraag heb ik de bevindingen nodig van KPMG die op dit moment onderzoek verricht naar de rol en werkwijze van het Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) binnen de Belastingdienst. Zie hiervoor mijn aanbiedingsbrief.
Klopt het dat de rechtbank overweegt dat de aanleiding voor de controle het ontbreken van de mogelijkheid van het kunnen opvragen van stukken bij een individuele belastingplichtige was? Vindt u het in overeenstemming met het fair play- en zorgvuldigheidsbeginsel om op die grond een derdenonderzoek in te stellen?
In het algemeen kan ik u het volgende zeggen over het instrument derdenonderzoek. Indien de Belastingdienst de benodigde informatie, bijvoorbeeld om een ingediende aangifte te controleren, niet van de belastingplichtige zelf krijgt of kan verkrijgen of ingeval het de verkregen informatie wil controleren aan de hand van contragegevens kan een derdenonderzoek worden gedaan bij een derde (administratieplichtige) die deze informatie mogelijk wel bezit. Op grond van de wet is deze derde gehouden om aan het onderzoek medewerking te verlenen. Ik vind dat in overeenstemming met het fair play- en zorgvuldigheidsbeginsel.
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op deze individuele belastingplichtige.
Vindt u de gang van zaken, vanaf de brief van 30 mei 2018 waarin, zoals de rechtbank overweegt, een volledig nieuw standpunt is ingenomen door de Belastingdienst, en de beschikking van 14 juni 2018 waarin de ANBI-status is ingetrokken, zonder de As-Soennah-moskee alsnog in de gelegenheid te stellen te kunnen reageren op dit nieuwe standpunt, behoorlijk?
Ik heb kennis genomen van het tijdsverloop tussen de start van het boekenonderzoek bij belanghebbende op 26 oktober 2016 en het versturen van het definitieve controlerapport aan belanghebbende op 13 juni 2018 (r.o. 6 t/m 10). Uit het beschreven tijdsverloop leid ik af dat belanghebbende weliswaar in de gelegenheid is gesteld om te reageren op onder meer het conceptrapport (23 april 2018), maar dat belanghebbende niet expliciet de mogelijkheid is aangeboden om eventuele aanwezige formele gebreken te herstellen.
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik verder niet ingaan op deze individuele belastingplichtige.
Vindt u het proportioneel c.q. voldoen aan de menselijke maat om de ANBI-status met meer dan tien jaar terugwerkende kracht in te trekken?
In artikel 5b, lid 7 AWR staat beschreven wanneer de ANBI-status komt te vervallen. Er is geen maximale termijn van terugwerkende kracht bepaald, wel zal het ANBI-team aannemelijk moeten kunnen maken dat over de gehele periode van terugwerkende kracht niet voldaan is aan één of meer criteria.
Als de ANBI-status met terugwerkende kracht wordt ingetrokken, was er sprake van onterecht fiscaal voordeel in de betreffende periode. Daarom vind ik het rechtvaardig om de status in te trekken met terugwerkende kracht.
Op grond van het vertrouwensbeginsel zijn betalingen die aan een instelling werden gedaan na het verlies van de ANBI-status aftrekbaar, zolang de ANBI-status in het ANBI-register van de Belastingdienst stond vermeld.
Indien bij de controle van een aangifte blijkt dat een in aftrek opgevoerde gift gedaan is nadat de intrekking van de ANBI-status in het ANBI-register zichtbaar is geworden, zal de Belastingdienst giftenaftrek voor deze uitgave niet toestaan.
Mocht een donateur te kwader trouw zijn geweest, dan bestaat tot vijf jaar na afloop van het belastingjaar de mogelijkheid dat een navorderingsaanslag wordt opgelegd.
Wat voor nut heeft het de ANBI-status met meer dan vijf jaar terugwerkende kracht in te trekken?
Zie het antwoord op vraag 28.
Is het juist, zoals het NRC bericht, dat het besluit om geen mogelijkheid tot herstel te bieden «onder druk van de leiding» is genomen? Wie of welke functie was die leiding?
Omdat er pro forma hoger beroep is ingesteld en de zaak nog onder de rechter is, kan ik op de uitspraak of de onderliggende stukken niet ingaan.
Hoe ziet u uw antwoorden op de laatste drie vragen, nu de wetgever heeft gewild dat eerst een mogelijkheid tot herstel wordt geboden aan de ANBI-instelling?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige.
Gezien de laatste vier vragen: deelt u de zienswijze dat de Belastingdienst door het niet bieden van een herstelmogelijkheid contra legem heeft gehandeld?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige.
Heeft het CAF-team ook onderzoeken ingesteld naar giften bij niet-islamitische geloofsinstellingen? Zo nee, waarom niet? Als daar vanwege de naar aanleiding van procedures ingevoerde systeem van collectebonnen toentertijd geen aanleiding meer voor was, waarom is de Haagse As-Soennah-moskee dan deze optie niet geboden?
Ja, de Belastingdienst heeft ook onderzoeken ingesteld naar mogelijke fraude met giften aan andere (niet-islamitische) instellingen. De Belastingdienst keek naar patronen in reeksen van aangiften inkomstenbelasting die gedaan werden door tussenkomst van een facilitator/belastingadviseur. Indien uit deze analyse bleek dat opvallend veel giftenaftrek of hoge percentages zorgkosten werden opgevoerd in de door die facilitator/belastingadviseur ingediende aangiften en er bovendien veel aangiften van een dergelijke bron afkomstig waren, dan was dit aanleiding om een nader onderzoek te doen. Daarbij kon blijken dat een probleem zich dan alleen voordeed binnen een bepaalde gemeenschap. De Belastingdienst kon in voorkomend geval dan de keuze maken om nader onderzoek te doen.
Hoe reflecteert u op de uitspraak van de rechtbank die de door de inspecteur overgelegde stukken te summier achtte? Waarom is dit niet, zoals door uw voorganger aan de Belastingdienst opgedragen is, ruimhartig gebeurd?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige. Omdat er pro forma hoger beroep is ingesteld en de zaak nog onder de rechter is, wil ik ook niet reflecteren op de uitspraak van de rechtbank.
Houdt u vol dat de zaken waarin de Belastingdienst niet, zoals de wet voorschrijft, uit zichzelf de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de As-Soennah-moskee en de rechter geeft, incidenten zijn?
Zie het antwoord bij vraag 9.
Waarom was het noodzakelijk deze procedure zo te voeren en waarom kon deze niet worden voorkomen?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige.
Bent u bereid om de islamitische instellingen die op oneigenlijke gronden zijn onderzocht door de fiscus eventueel financieel te vergoeden voor de geleden schade? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag kan ik op dit moment niet beantwoorden, omdat niet duidelijk is geworden of er islamitische instellingen zijn die op oneigenlijke gronden zijn onderzocht, en als daar in een individueel geval sprake van zou zijn, of er dan schade is geleden.
Het bericht ‘Bankroet schuldhandelaar dupeert mogelijk tienduizenden consumenten met schulden’ |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Is de Minister bekend met het bericht van Het Financieele Dagblad van 7 augustus jl., getiteld «Bankroet schuldhandelaar dupeert mogelijk tienduizenden consumenten met schulden»?1
Ja.
Constaterende dat verschillende registraties en coderingen in het Bureau Krediet Registratie (BKR-)register niet meer actueel zijn door achterstallig beheer door Direct Pay Services (DPS), en constaterende dat bij BKR elk perspectief ontbreekt dat de curator van DPS aan de slag gaat met de actualisering van de registraties, ondanks herhaald aandringen door BKR, omdat dat volgens de curator het niet zijn taak om deze verzoeken in behandeling te nemen: «Ik ben als curator aangesteld om op te komen voor de belangen van de onbetaalde crediteuren in dit faillissement, niet om de werkzaamheden van DPS voort te zetten of achteraf te corrigeren. Een curator van een aannemingsbedrijf hoeft ook niet zelf de huizen af te bouwen», bent u bereid bij BKR en de Rabobank (pandhouder) aan te dringen om voor mensen die hun schuld al hebben afbetaald maar nog steeds een negatieve BKR-notering hebben, deze definitief te laten verwijderen in plaats van tijdelijk uit het kredietregister te nemen nu het gaat om circa 21.500 geregistreerde lopende kredieten (bij het faillissement van DPS zijn volgens de curator zo’n 350.000 vorderingen van particulieren betrokken)?
Ik heb begrip voor de keuze van het BKR om in deze bijzondere situatie de registraties van betalingsachterstanden tijdelijk uit het register te plaatsen. Vanwege de gebrekkige administratie van DPS bestaat er onzekerheid over de feitelijke juistheid van de verleende kredieten en betalingsachterstanden uit de kredietportefeuille van DPS. Het kan daardoor gebeuren dat consumenten hun schulden hebben afbetaald of betalingsachterstanden hebben ingelopen maar dat dit nog niet correct door DPS is verwerkt, waardoor deze consumenten foutief bij het BKR geregistreerd blijven staan. Het tijdelijk verwijderen van alle BKR-registraties van DPS voorkomt dat consumenten worden geconfronteerd met de gevolgen van een onjuiste negatieve BKR-registratie.
Door alle kredietregistraties van DPS tijdelijk uit het register te halen, kunnen kredietverstrekkers echter minder goed beoordelen of een nieuw krediet passend is. Dit is onwenselijk omdat iemand dan mogelijk meer kan lenen dan dat zijn of haar draagkracht toelaat. Hierdoor neemt het risico op betalingsproblemen toe. Gelet op dit negatieve effect, voor zowel kredietaanvragers als kredietverstrekkers, vind ik het wenselijk dat de administratie van DPS wordt geactualiseerd om te zorgen dat de (afbetaling)status van de kredieten en eventuele betalingsachterstanden weer geheel juist is. De kredieten en achterstanden zullen namelijk opnieuw in het BKR-register worden opgenomen zodra vaststaat dat zij correct zijn. Het op orde brengen van de administratie is aan een partij die de kredietportefeuille overneemt uit de failliete boedel van DPS. Als de kredietportefeuille niet wordt overgenomen, rust op de curator van DPS de taak van het beheer en de vereffening van de failliete boedel. Daarbij handelt de curator primair in het belang van de gezamenlijke schuldeisers, rekening houdend met (zwaarwegende) belangen van maatschappelijke aard. Het is aan de curator om in een concreet geval invulling te geven aan deze taak.
Het momenteel definitief verwijderen van alle kredietgegevens van DPS vind ik onwenselijk gelet op het risico dat er dan mogelijk ook terechte BKR-registraties worden verwijderd en daarmee het risico op betalingsproblemen van consumenten toeneemt.
Wat kunt u betekenen voor mensen die nu bijvoorbeeld geen hypotheek kunnen afsluiten omdat er sprake is van registratie bij het BKR terwijl de schuld al is afgelost? Gaat u hierover afspraken maken met de Nederlandse Vereniging van Banken?
BKR heeft de geregistreerde kredieten van DPS inmiddels tijdelijk uit het kredietregister geplaatst. Hierdoor is het voor een hypotheekverstrekker niet zichtbaar als een consument een registratie van het DPS heeft (gehad) bij het BKR. Een schuld uit de kredietportefeuille van DPS wordt hierdoor niet langer meegewogen bij hypotheekaanvragen. Dit biedt een tijdelijke oplossing om te voorkomen dat consumenten onterecht worden geconfronteerd met de gevolgen van een onjuiste negatieve BKR-registratie.
Overigens geldt onverkort de verplichting voor hypotheekverstrekkers om voorafgaand aan het verstrekken van een hypotheek informatie in te winnen over de financiële positie van de consument. Het raadplegen van het BKR-register is een onderdeel van deze kredietwaardigheidstoets. Kredietverstrekkers zullen aanvullende vragen stellen als onderdeel van het acceptatieproces. Zij kunnen er ook voor kiezen om de aanvrager van een hypotheek te vragen of deze een BKR-registratie heeft of in het verleden heeft gehad. Het is uiteindelijk aan de hypotheekverstrekker om op basis van alle informatie te beoordelen of de consument kredietwaardig is en of aan hem of haar een hypothecair krediet kan worden verstrekt.
De werkwijze van DPS was: schulden overnemen, die verrijken en innen of doorverkopen. En dat «verrijken» vindt plaats door een incassobrief met extra wettelijke rente te sturen of een dagvaarding. In de eerste voortgangsrapportage aanpak geldzorgen, armoede en schulden is aangegeven dat doorverkoop van schulden als verdienmodel wordt tegengaan. Ondertussen is de Wet kwaliteit incassodienstverlening per 1 juli jl. in werking getreden. Wat is de reflectie van de Minister op de (toch ontstane) situatie van DPS en de gedupeerden?
Het is onwenselijk dat door het faillissement van DPS, burgers gedupeerd zijn geraakt. Anders dan in de vraag wordt aangegeven, is de Wet kwaliteit incassodienstverlening (hierna: Wki) nog niet inwerking getreden. In het notaoverleg over de initiatiefnota van het lid Kat over sneller uit de schulden2 heeft de Minister voor Rechtsbescherming aangegeven dat het streven is om de Wki per 1 januari 2024 in werking te laten treden.
De Wki reguleert de private buitengerechtelijke incassodienstverlening om de kwaliteit ervan te verbeteren. Middels een verplichte registratie, wordt wettelijk toezicht geregeld op de incassodienstverlener die buitengerechtelijke incassohandelingen verricht jegens een consument namens een derde partij, of een partij die de vordering heeft opgekocht. Met de Wki biedt het kabinet het wettelijk instrumentarium dat juist bedoeld is om de negatieve aspecten die zich bij de verkoop van vorderingen kunnen voordoen, aan te pakken. Inschrijving in het incassoregister wordt niet alleen verplicht voor incassobureaus die uit naam van een schuldeiser vorderingen innen, maar ook voor partijen die bedrijfsmatig vorderingen kopen en daarvan zelf de inning ter hand nemen, zoals de dienstverlening van DPS.
Is het mogelijk dat de curator de schulden doorverkoopt aan een andere schuldenhandelaar? Hoe kunt u dit tegengaan?
Ja, dat is mogelijk. Het is de wettelijke taak van de curator om de bezittingen van de failliete onderneming DPS – waaronder geldvorderingen – te verkopen om de schuldeisers van DPS nog zoveel mogelijk te kunnen betalen. Dat is geregeld in de Faillissementswet. Het verkopen van vorderingen is mogelijk en op zichzelf bezien niet onwenselijk. In het coalitieakkoord heeft het kabinet afgesproken de opstapeling van schulden tegen te gaan door een maximum te stellen aan verhogingen, rente- en incassokosten en de doorverkoop van schulden tegen te gaan.
Wat is de reflectie van de Minister op de zin «Om kort te gaan waren het rijke mensen die geld verdienden aan het feit dat arme mensen hun rekening niet kunnen betalen»?
Zoals weergegeven in het coalitieakkoord wenst het kabinet de opstapeling van schulden tegen te gaan door een maximum te stellen aan verhogingen, rente- en incassokosten en wordt de doorverkoop van schulden als verdienmodel tegengegaan. Niemand heeft belang, ook schuldeisers niet, om vorderingen te blijven innen bij iemand die dat echt niet kan betalen en daardoor in grotere financiële problemen terechtkomt met alle gevolgen van dien. De Minister voor APP en de Minister voor Rechtsbescherming hebben afgesproken in de aanpak nauw op te trekken en stappen te zetten om het verdienmodel tegen te gaan. De Wki hier een onderdeel van. Daarnaast heeft de Minister voor Rechtsbescherming de Tweede Kamer eerder geïnformeerd over hoe er met betrokken partijen in de keten gezamenlijk gekeken is naar het huidige stelsel van maatschappelijk verantwoorde incasso en deurwaardersactiviteiten, zoals bijvoorbeeld de mogelijkheid van een sociaal tarief voor een deurwaarder of incassobureau.3 Later deze maand informeert de Minister voor Rechtsbescherming u over het vervolg.
Met de Wki biedt het kabinet een wettelijk instrumentarium dat juist bedoeld is om de negatieve aspecten die zich bij de verkoop van vorderingen kunnen voordoen, aan te pakken. Inschrijving in het incassoregister wordt niet alleen verplicht voor incassobureaus die uit naam van een schuldeiser vorderingen innen, maar ook voor partijen die bedrijfsmatig vorderingen kopen en daarvan zelf de inning ter hand nemen, zoals de dienstverlening van DPS.
Zowel BKR als Dynamiet Nederland, een belangenbehartiger voor gedupeerde BKR-geregistreerden, vinden dat de curator een brede verantwoordelijkheid heeft als verwerkingsverantwoordelijke en wel degelijk de belangen van betrokken consumenten moet behartigen, wat is volgens u de aangewezen partij om de verzoeken van mensen in behandeling te nemen en de doorhaling van hun BKR-registraties uit te voeren?
Verzoeken tot verwijdering van de registratie zijn gebaseerd op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Kredietverstrekkers zijn zelf allereerst verwerkingsverantwoordelijke voor de kredietgegevens. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft in een eerdere situatie bevestigd dat in een faillissement de curator verantwoordelijk is voor de naleving van de AVG in de hoedanigheid van verwerkingsverantwoordelijke.4 Hieruit volgt dat een curator tijdens een faillissement is gehouden om de AVG-verplichtingen op zich te nemen, waaronder dus ook het afhandelen van verzoeken tot verwijdering van gegevens.
Uit recente rechtspraak is gebleken dat ook het BKR verwerkingsverantwoordelijke is ten aanzien van de geregistreerde kredietgegevens, naast de kredietverleners die gegevens registreren bij BKR.5 Zij zijn dus ook verplicht om verzoeken tot verwijdering van gegevens in behandeling te nemen. In de praktijk is het echter niet mogelijk voor BKR om een verzoek tot verwijdering van registratie te beoordelen zonder daarbij additionele informatie in te winnen bij de betreffende kredietverstrekker. Ook als een verzoek tot doorhalen van een BKR-registratie uit de DPS kredietportefeuille wordt ingediend bij het BKR zal de curator van DPS dus moeten bijdragen aan de beoordeling van dat verzoek.
In dit concrete geval heeft de curator van DPS aangegeven dat hij, gezien de staat van de administratie van DPS, niet in staat is om een oordeel te vormen over verwijderingsverzoeken. Het besluit van BKR om de kredieten van DPS tijdelijk uit het register te plaatsen, is mede hieruit voortgekomen. Nu de kredieten tijdelijk niet raadpleegbaar zijn, is er minder noodzaak om verwijderingsverzoeken te beoordelen.
De kredietportefeuille van DPS zal alleen opnieuw in het BKR-register worden geplaatst nadat de gegevens zijn geactualiseerd zodat de (afbetaling)status van de kredieten en eventuele betalingsachterstanden weer geheel juist is. Daarna kunnen de aangewezen verwerkingsverantwoordelijken alle ingediende verwijderingsverzoeken op reguliere wijze in behandeling nemen.
Voor de mensen met schulden bij DPS, zullen zij te maken krijgen met de wettelijke rente en incassoboetes?
Ja, voor zover deze rechtsgeldig zijn. De curator is belast met het beheer en de vereffening van de failliete boedel. Bij de afwikkeling van het faillissement handelt de curator binnen de juridische en wettelijke kaders. Hierbij is de curator eraan gehouden om zorgvuldig te werk te gaan. Wettelijke rente kan door een schuldeiser in rekening worden gebracht wanneer een schuldenaar in verzuim is. Daarvan is sprake als iemand niet aan zijn financiële verplichtingen heeft voldaan en de schuldeiser hem of haar een aanmaning heeft gestuurd met het verzoek alsnog binnen een redelijke termijn te betalen, vaak een termijn van 14 dagen. Dit verandert niet met een faillissement, alleen is het beheer van de boedel dan in handen van de curator.