De verplichte energie-audit |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de verplichte energie-audit op grond van de Europese Energie Efficiency Richtlijn (EED)?
Ja.
Is het waar dat grotere bedrijven deze audit uitgevoerd moeten hebben voor 5 december 2015?
Ja. Op grond van artikel 8 van de Europese Richtlijn energie-efficiëntie (hierna: richtlijn) zijn grote ondernemingen verplicht om vierjaarlijks een energie-audit op stellen, de eerste voor 5 december 2015. Onder grote ondernemingen wordt verstaan ondernemingen met meer dan 250 medewerkers of een omzet van meer dan 50 miljoen euro per jaar en een balanstotaal van meer dan 43 miljoen euro per jaar. In een energie-audit geeft een onderneming inzicht in haar energieverbruik en de mogelijkheden voor kosteneffectieve energiebesparing.
Verloopt de uitvoering van deze audit naar uw mening volgens plan? Zo nee, waarom niet?
Voor een belangrijk deel wordt voldaan aan de auditplicht, omdat grote ondernemingen invulling kunnen geven aan de energie-audit op basis van de convenanten MJA3 en de Meerjarenafspraak energie-efficiëntie ETS-ondernemingen (MEE). In de praktijk zijn er circa 1.100 deelnemende bedrijven die circa 80% van het energieverbruik door het bedrijfsleven en circa 25% van het Nederlandse energieverbruik dekken. In de convenanten is afgesproken dat de deelnemende bedrijven iedere vier jaar een energie-efficiëntieplan opstellen en rendabele maatregelen uit deze plannen implementeren. Een dergelijk energie-efficiëntieplan is in de praktijk gelijk te stellen met de energie-audit zoals omschreven in de richtlijn. De ondernemingen die deelnemen aan de MJA3 en MEE hebben in 2012 een nieuw energie-efficiëntieplan opgesteld voor de periode 2013–2016. Hiermee voldoen deze ondernemingen al aan de verplichting om voor 5 december 2015 een energie-audit uitgevoerd te hebben.
Daarnaast zijn grote ondernemingen die een energie- of milieubeheerssysteem toepassen dat volgens Europese of internationale normen is gecertificeerd, vrijgesteld van het uitvoeren van de audit. Dit geldt bijvoorbeeld voor het energiemanagementsysteem ISO 50001. Het milieuzorgsysteem ISO 14001 besteedt slechts beperkt aandacht aan energie, zodat een aanvullende module noodzakelijk is om in aanmerking te komen voor vrijstelling.
Voor de overige grote ondernemingen die verplicht zijn om een energie-audit uit te voeren zijn regels vastgesteld in de Tijdelijke regeling implementatieartikelen 8 en 14 Richtlijn energie-efficiëntie. Daarnaast is in deze regeling vastgesteld dat het bevoegd gezag (gemeenten en provincies) beoordeelt of is voldaan aan de auditverplichting. Een deel van deze ondernemingen en het bevoegd gezag verzoeken het Rijk om meer begeleiding bij een aantal zaken. Concreet wordt bijvoorbeeld verzocht om een lijst van alle bedrijven die onder de energie-auditverplichting vallen. Vermoedelijk is het aantal bedrijven dat een energie-audit moet uitvoeren namelijk hoger dan verwacht ten tijde van implementatie, omdat destijds een nauwere interpretatie van de criteria op basis waarvan een onderneming als auditplichting wordt aangemerkt is gebruikt. Daarnaast wordt onder andere verzocht om een nadere concretisering van de criteria waarop het bevoegd gezag kan beoordelen en om meer duidelijkheid over in welke gevallen ondernemingen in aanmerking komen voor een vrijstelling van de auditplicht (naast de mogelijkheden via de hierboven genoemde convenanten en certificering).
Ik zet mij actief in om bedrijven en het bevoegd gezag te begeleiden en om deze gesignaleerde knelpunten zoveel mogelijk te verhelpen. Ik doe dit in nauwe samenwerking met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (dat verantwoordelijk is voor soortgelijke verplichtingen op grond van de wet Milieubeheer). Zo zullen medio november, met hulp van een onderzoeksbureau, lijsten beschikbaar worden gesteld aan het bevoegd gezag waarin zoveel mogelijk in kaart is gebracht welke ondernemingen een energie-audit behoren uit te voeren. Daarnaast zal er een nadere concretisering komen waarop het bevoegd gezag de audits kan beoordelen en zal, voor zover mogelijk, meer duidelijkheid aan het bevoegd gezag en ondernemers worden verschaft over in welke gevallen bedrijven in aanmerking komen voor een vrijstelling van de auditplicht (naast de mogelijkheden via de hierboven genoemde convenanten en certificering). Deze aanpak is onder andere besproken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal overleg van en voor provincies (IPO) en VNO/NCW.
Welke sancties zijn er voor het niet voldoen aan deze richtlijn? Wie gaat hierop handhaven?
In artikel 13 van de richtlijn is opgenomen dat de lidstaten zelf bepalen welke sancties van toepassing zijn indien de krachtens de richtlijn artikelen 7 tot en met 11 en artikel 18, derde lid vastgestelde nationale bepalingen niet worden nagekomen.
Artikel 8 van de richtlijn bevat vereisten betreffende energie-audits en energiebeheerssystemen. In de Tijdelijke regeling implementatie artikelen 8 en 14 Richtlijn energie-efficiëntie is vastgesteld dat het bevoegd gezag beoordeelt of is voldaan aan de auditverplichting. Op grond van de Wet milieubeheer is het bevoegd gezag reeds gerechtigd om sancties op te leggen. Te denken valt aan een last onder dwangsom en bestuurlijke handhaving. Strafrechtelijke sancties zijn opgenomen in de Wet op de economische delicten, artikel 1a. Ik verwacht overigens dat het bevoegd gezag eerst in overleg treedt met ondernemingen, als blijkt dat zij nog niet hebben voldaan.
De artikelen 9 tot en met 11 van de richtlijn bevatten bepalingen over meting van energie, informatie over de facturering en de kosten van toegang tot informatie over meteropneming en facturering. Deze bepalingen zijn geïmplementeerd in de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Wet Implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie en de Warmtewet. Op al deze wet- en regelgeving wordt reeds toezicht gehouden door de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De ACM kan een bindende aanwijzing geven in verband met de naleving van de wet. Ook kan de ACM een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete opleggen op grond van artikelen 77h en 77i van de Elektriciteitswet 1998, artikelen 60ac en 60ad van de Gaswet en artikel 18 van de Warmtewet.
Hoe is het gesteld met de bekendheid van deze verplichting van deze audit? Welke acties hebt u hierin ondernomen?
De verplichtingen omtrent artikel 8 van de richtlijn zijn onder andere bekend gemaakt via de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en een klankbordgroep met vertegenwoordigers vanuit het bedrijfsleven en het bevoegd gezag. Daarnaast heeft RVO.nl aan diverse seminars en informatiebijeenkomsten deelgenomen over dit onderwerp en heeft RVO.nl een helpdesk ingericht om praktische vragen te beantwoorden.
Is er in de ons omringende landen sprake van een sanctiebeleid?
In de Europese richtlijn is opgenomen dat de lidstaten zelf bepalen welke sancties van toepassing zijn indien de verplichtingen op grond van artikel 8 niet worden nagekomen.
Veto op proef met gasolie in Twente |
|
Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Economische Zaken spreekt veto uit: streep door proef AkzoNobel met gasolie in Twentse zoutcavernes»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de proef met de gasolie opslag in Twente is stopgezet?
Er is geen sprake van dat de proef met de gasolieopslag is stopgezet. AkzoNobel heeft op maandag 12 oktober 2015 de bovengrondse installatie getest door een kleine hoeveelheid gasolie door de bovengrondse leidingen te pompen. Dit is toegestaan op grond van de huidige omgevingsvergunning. Het testen van de ondergrondse installatie heeft niet plaatsgevonden omdat het door AkzoNobel ingediende veiligheidsrapport nog niet volledig was. De Veiligheidsregio Twente had aangegeven dat het veiligheidsrapport aangepast moest worden omdat het wat betreft mogelijke brandscenario’s nog niet eenduidig was.
Hoe beoordeelt u de houding van Akzo Nobel dat zonder goedgekeurd rapport toch door wilde gaan? Vindt u dat het beleid dan klopt indien je zonder de nodige toestemmingen toch wilt doorgaan?
AkzoNobel heeft zorgvuldig gehandeld. Op 12 oktober 2015 heeft AkzoNobel het bovengrondse deel van de gasolie opslaginstallatie getest waarvoor reeds een omgevingsvergunning was verleend.
Het ondergronds opslaan van gasolie is een activiteit waarvoor men moet beschikken over een volledig veiligheidsrapport. Aan AkzoNobel is medegedeeld dat men op 12 oktober 2015 nog niet met het vullen van de cavernes mocht starten omdat het veiligheidsrapport nog niet door mij volledig was verklaard. AkzoNobel heeft daarop aangegeven nog niet met de ondergrondse opslag te beginnen zolang men nog niet beschikt over een volledig verklaard veiligheidsrapport.
Kunt u aangeven waarom het veiligheidsrapport niet tijdig was goedgekeurd?
Het door AkzoNobel ingediende veiligheidsrapport was nog niet volledig verklaard omdat de Veiligheidsregio Twente had aangegeven dat het veiligheidsrapport niet eenduidig was wat betreft de mogelijke brandscenario’s. In overleg met mij en de Veiligheidsregio Twente heeft AkzoNobel op 16 oktober 2015 een aangepaste versie van het veiligheidsrapport ingediend. De vernieuwde versie van het veiligheidsrapport is gestuurd naar de Veiligheidsregio Twente, het Waterschap Vechtstromen, Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de gemeenten Hengelo en Enschede met het verzoek om over het rapport te adviseren. Op 2 november 2015 heb ik van alle adviseurs een reactie ontvangen. Zij zijn van mening dat het veiligheidsrapport volledig is. Ik zal op korte termijn het veiligheidsrapport dan ook volledig verklaren.
Welke analyses van de veiligheid zijn er gemaakt en acht u het 100% veilig om gasolie in de zoutcavernes te pompen?
Een industriële activiteit gaat altijd gepaard met enig risico. Op basis van de bestaande wet- en regelgeving is de veiligheid zo goed mogelijk geborgd. Behalve het veiligheidsrapport zijn er diverse analyses gemaakt overeenkomstig de op ondergrondse opslag van gasolie van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
In het kader van de omgevingsvergunning is een milieueffectrapport, een opslagplan en een monitoringplan opgesteld. Ik heb van SodM, TNO en van de Mijnraad een advies gekregen op basis waarvan ik in december 2014 heb geconcludeerd dat de ondergrondse opslag van gasolie veilig uitgevoerd kan worden. De installatie valt onder het toezicht van SodM.
Wie is er aansprakelijk indien er nu of over 40 jaar een caverne gaat lekken en er grote schade optreedt?
Indien er schade optreedt als gevolg van verontreiniging van lucht, water of bodem door het lekken van een caverne is, overeenkomstig de Mijnbouwwet en -regelgeving en het Burgerlijk Wetboek, de houder van de opslagvergunning daarvoor aansprakelijk. Ingevolge het Burgerlijk Wetboek verjaart de rechtsvordering tot vergoeding van de schade dertig jaar na de gebeurtenis waardoor de schade is ontstaan. Bestaat de gebeurtenis uit een voortdurend feit, dan begint de termijn van dertig jaren te lopen nadat dit feit is opgehouden te bestaan. Bestaat de gebeurtenis uit een opeenvolging van feiten met dezelfde oorzaak, dan begint deze termijn te lopen na dit laatste feit.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat er een besluit genomen wordt om verder te gaan?
Ik heb van alle eerder genoemde adviseurs een reactie ontvangen op het door AkzoNobel op 16 oktober 2015 ingediende veiligheidsrapport. De adviseurs zijn van mening dat het veiligheidsrapport volledig is. Ik zal dan ook op de korte termijn het veiligheidsrapport volledig verklaren. Vanaf dat moment kan AkzoNobel beginnen met de opslag van gasolie in de cavernes. Het veiligheidsrapport zal gepubliceerd worden op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (www.rvo.nl/subsidies-regelingen/opslagprojecten) en zal ook ter inzage worden gelegd in de gemeente Enschede.
De hulp van een netbeheerder betreffende het betalen van de energienota |
|
Perjan Moors (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Stichting wil huishoudens helpen met betalen energienota?1
Ja.
Is het waar dat het bedrijf Alliander deelneemt aan de nieuwe stichting Energiebank Nederland die huishoudens korting gaat geven op hun energierekening?
Alliander draagt bij aan de stichting Energiebank Nederland. Deze bijdrage bestaat uit de inzet van menskracht. Het gaat om ongeveer drie voltijdsequivalenten voor de duur van een half jaar (tot 1 april 2016) waarna de inzet wordt afgebouwd. Deze inzet wordt geleverd door het infrastructuurbedrijf binnen de infrastructuurgroep Alliander. De inzet wordt dus niet geleverd door de systeembeheerder, Liander, die tot deze infrastructuurgroep behoort. Het infrastructuurbedrijf draagt de kosten voor deze personele inzet.
Wat is de precieze bijdrage van Alliander aan deze nieuwe stichting? Loopt die bijdrage via de infrastructuurgroep (dus gescheiden van de systeembeheerder) of via de systeembeheerder zelf? Bestaat de bijdrage van Alliander uit directe financiële ondersteuning, of is dat in de vorm van personele ondersteuning die ook een kostenplaatje heeft?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wordt de bijdrage van Alliander bekostigd uit de inkomsten die het bedrijf heeft uit de wettelijke taak? Vindt u het billijk dat klanten van een overheidsbedrijf via de achterdeur meebetalen aan armoedebeleid?
De bijdrage van Alliander wordt niet doorberekend in de tarieven van systeembeheerder Liander. Dat zou ook in strijd met de wet zijn. De bijdrage van Alliander gaat ten koste van de winst van Alliander en leidt tot een lager dividend voor de publieke aandeelhouders. Voor klanten van Alliander maakt het geen verschil hoe de winst van het bedrijf bestemd wordt. Het is dan ook een afweging van de aandeelhouders of zij een dergelijke besteding wenselijk vinden.
Deelt u de mening dat een overheidsbedrijf met een afgebakende wettelijke taak geen rol heeft in het voeren van armoedebeleid? Waarom wel of waarom niet?
De activiteiten die een aan een systeembeheerder verwant infrastructuurbedrijf kan uitvoeren worden door de wet begrensd tot infrastructurele en aanverwante activiteiten. Met het voorstel voor een Elektriciteits- en gaswet (STROOM) wordt geconcretiseerd wat met «infrastructureel en aanverwant» wordt bedoeld. Het gaat bijvoorbeeld om het aanleggen en beheren van kabels en leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen of aanleg en beheer van infrastructuur voor het op- en ontladen van elektrische voertuigen. Het is primair aan het infrastructuurbedrijf om te bezien of hun (charitatieve) activiteiten binnen de wettelijke kaders passen. ACM houdt hier toezicht op.
Deelt u de mening dat een Energiebank – net als een voedselbank – een prachtig initiatief is, maar een particulier initiatief moet zijn, en niet met publiek geld bekostigd?
Het uitgangspunt van de activiteiten van Energiebank Nederland is dat deze worden bekostigd door particuliere donateurs tot wie Alliander niet behoort. Dit heeft bij de gekozen vorm van een stichting de voorkeur. De inzet van publiek geld is bij Energiebank Nederland slechts in zoverre aan de orde dat Alliander als overheidsbedrijf tijdelijk een personele inzet aan de stichting Energiebank Nederland levert. Door de kleine schaal van de bijdrage en vanwege de bekostiging ervan uit inkomsten uit marktactiviteiten laat ik het aan het infrastructuurbedrijf en haar publieke aandeelhouders om hierover een verantwoorde keuze te maken, waarbij zij zich uiteraard aan de wettelijke grenzen moeten houden.
Het vermeende manipuleren van de IEA van de prognoses voor zon- en windenergie |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Jan Vos (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het vermeende manipuleren van het Internationaal Energieagentschap (IEA) van de prognoses voor zon- en windenergie?1
Ik heb kennis genomen van het artikel waarnaar in de vraag verwezen wordt.
Waarom uiten de Energy Watch Group en de Lappeenranta University zware beschuldigingen, waarin wordt gezegd dat het IEA jarenlang groeiprognoses heeft gemanipuleerd en daarmee de energietransitie heeft gefrustreerd?
De auteurs stellen dat het IEA de groei van hernieuwbare energie in de verschillende edities van de World Energy Outlook (WEO) systematisch te laag inschat. Het IEA presenteert in de jaarlijkse World Energy Outlook echter geen groeiprognoses in de zin van voorspellingen. Het gaat om uitkomsten van scenario’s met als doel de toekomstige ontwikkeling van energieproductie en -vraag in te schatten. De scenario’s die men gebruikt verschillen op het gebied van verondersteld overheidsbeleid. Daarom presenteert het IEA naast de doorrekening van bestaand beleid («Current Policies Scenario») ook een scenario waarin voorgenomen beleid is meegenomen («New Policies Scenario») en de laatste jaren ook een scenario dat laat zien wat er aan beleid nodig is om de wereldwijde temperatuurstijging te beperken tot 2 graden Celsius («450 Scenario»). Het IEA wijst er in de World Energy Outlook 2014 op dat de wereld qua CO2-emissies zit op een pad dat leidt tot een temperatuurstijging van 3,6 graden Celsius. Die waarschuwing en de speciale IEA-studies over klimaat en energie zijn eerder aanleiding geweest voor extra maatregelen in Nederland en elders, dan dat daardoor de energietransitie gefrustreerd zou zijn.2
Wat is uw oordeel over de juistheid van de World Energy Outlook (WEO) van het IEA?
De World Energy Outlook wordt met de grote zorgvuldigheid opgesteld door het IEA. Daarnaast is een groot aantal internationale experts betrokken bij de voorbereiding, wat mij extra zekerheid geeft dat de laatste inzichten uit wetenschap en energieveld daarin zijn meegenomen. Bij de berekeningen op basis van de verschillende scenario’s gaat het om de lange termijn energie-ontwikkelingen als gevolg van bestaand en nieuw overheidsbeleid. Om die reden geven de uitkomsten van de drie door het IEA gebruikte scenario’s ook verschillende uitkomsten. Omdat beleid en de ontwikkeling op de energiemarkt van jaar op jaar verschilt, worden jaarlijks bijstellingen gepresenteerd.
Is de aanname waar dat, als groeiprognoses van wind en zon neerwaarts worden bijgesteld, en nucleair en kolen opwaarts, dit kan leiden tot een negatief effect op de investeringen in duurzame energie?
Er is geen sprake van bijstelling van projecties. Lagere of hogere projecties voor bepaalde energiedragers zijn, als eerder uiteengezet, uitkomsten van scenarioberekeningen op basis van beleid en veranderingen op de energiemarkten.
Is het waar dat volgens de WEO aangekoerst wordt op 14% duurzame stroom in de wereld? Is het waar dat volgens de eerder genoemde instituten aangekoerst zou worden op 60% duurzame stroom in de wereld?
Het is mij niet duidelijk waarop genoemde percentages zijn gebaseerd. De World Outlook 2014 komt in alle drie de scenario’s tot aanmerkelijk hogere aandelen hernieuwbare elektriciteit dan in de vraag staat vermeld.
Hoe kan het grote verschil verklaard worden? Welke van de twee prognoses is realistischer?
Zie het antwoord op vraag 5.
Verschillen tussen projecties wordt doorgaans bepaald door de methodologie en de gehanteerde veronderstellingen. Het IEA hanteert scenario’s om een projectie te maken van toekomstige ontwikkelingen van vraag en aanbod op energiemarkten. Juist omdat er onzekerheid is over toekomstig beleid van overheden, maakt het IEA verschillende scenario’s. Die brengen in beeld hoe verschillend overheidsbeleid de ontwikkeling van de energiesector en van vraag en aanbod op de energiemarkten beïnvloedt. Er zijn dan ook geen uitspraken te doen over de juistheid van bepaalde projecties. Veel belangrijker vind ik dat ze mij inzicht geven in de bijdrage van verschillende maatregelen aan het realiseren van doelstellingen op het gebied van onder andere hernieuwbare energie en CO2-reductie. Dat inzicht helpt mij verantwoorde keuzes te maken over in te zetten beleidsmaatregelen.
Het bericht dat de NAM bij de gaswinning in Groningen gebruik maakt van de omstreden techniek fracking |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de NAM voornemens is middels fracking de laatste restjes gas onder de put bij Roodehaan/Saaksum omhoog te krijgen?1
Ja.
Wat zijn de risico’s voor de omgeving van het gebruik van de omstreden fracking-techniek bij gaswinning?
Naar aanleiding van het voornemen van NAM om bij Saaksum te gaan fracken, heb ik op 18 september 2015 vragen van uw Kamer beantwoord. In die beantwoording heb ik aangegeven dat het hier niet om een nieuw winningsplan gaat, dat de werkzaamheden (stimuleren van de gasproductie) binnen het huidige winningsplan vallen en dat het niet gaat om het boren van een nieuwe put, maar om het optimaliseren van de bestaande productie door middel van fracken. Fracken is hier, anders dan bij de winning van schaliegas, niet de methodiek van winning, maar één van de methodieken om een teruglopende of tegenvallende winning te verbeteren.
Voor conventioneel fracken is één kortdurende behandeling meestal toereikend om de gasproductie op gang te brengen (of te houden). Bij schaliegaswinning zijn er per boring meerdere behandelingen nodig. De kans op aardbevingen bij conventioneel fracken is klein. In de afgelopen 50 jaar zijn in Nederland meer dan 220 fracks uitgevoerd. Hierbij zijn geen voelbare bevingen geconstateerd.
Alle activiteiten bij de uitvoering van diepboringen zijn onderworpen aan regels om risico’s te identificeren, te evalueren en te beheersen. Dat geldt ook voor de uitvoering van hydraulische stimulatiebehandelingen (frackbehandeling). Het instrument dat voor risicoidentificatie en -beheersing wordt gebruikt is het «veiligheids- en gezondheidsdocument», dat op grond van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt opgesteld. In dit document worden niet alleen de mogelijke risico’s voor werknemers in kaart gebracht, maar ook voor de omgeving. Het «veiligheids- en gezondheidsdocument» wordt samen met het werkprogramma bij Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) ingediend. Daarnaast zijn er wettelijke verplichtingen gesteld voor de bescherming van de omgeving in het Besluit Algemene Regel Milieu Mijnbouw, waarbij via een melding wordt aangegeven hoe daar invulling aan wordt gegeven. SodM toetst deze documenten in samenhang of de onderkende risico’s afdoende worden beheerst. Alleen als aan de eisen wordt voldaan mag de activiteit (zoals een frackbehandeling) worden uitgevoerd. SodM inspecteert de naleving op locatie.
Is er een gedegen risicoanalyse gemaakt voordat er wordt gefrackt bij Roodehaan/Saaksum?
Voordat er wordt gefrackt bij Saaksum worden de risico’s geanalyseerd op de manier die in het antwoord op vraag 2 is beschreven. Op dit moment is de beoordelingsprocedure nog gaande. Alleen als aan de eisen wordt voldaan mag de frackbehandeling worden uitgevoerd.
Zijn er alternatieven beschikbaar voor het fracken om de laatste resten gas uit een gasveld te winnen?
Er bestaan verschillende methoden om de opbrengst uit een gasveld te optimaliseren, waarbij de soort techniek die toegepast kan worden afhankelijk is van de soort reservoir. Voor gesteente met een relatief lage permeabiliteit (doorlaatbaarheid), zoals in het Saaksum-veld, is er momenteel geen alternatieve methode (anders dan fracking) beschikbaar om de laatste resten gas uit de bestaande putten te winnen.
Bent u er bekend mee dat de gemeenteraden van De Marne, Zuidhorn en Winsum en provinciale staten van Groningen hebben uitgesproken niet te willen dat de NAM fracking toepast bij de gaswinning?
Ja, ik heb hier brieven vanuit de provincie en gemeenten ontvangen.
Heeft de NAM overleg gehad met de betrokken gemeenten en de provincie over het voornemen over te gaan tot fracking?
Ja. NAM heeft vanaf december 2014 overleg gevoerd met betrokken gemeenten en provincie over de gaswinning uit het Saaksum-veld. Zo zijn er gesprekken gevoerd met de bestuurders van de gemeenten De Marne, Zuidhorn en Winsum. Tevens is een gesprek gevoerd met het Waterbedrijf Groningen. Verder is er met de dorpsraden van Saaksum, Schouwerzijl, Warfhuizen/Roodehaan gesproken en is er een uitgebreide lijst met vragen van Dorpsbelangen Schouwerzijl beantwoord. Ook is de provincie Groningen geïnformeerd. Verder is er op 1 juli 2015 een informatiebijeenkomst georganiseerd voor omwonenden.
Bent u bereid met de NAM in gesprek te gaan over het gebruik van de techniek fracken?
Mijn ministerie voert regulier overleg met de NAM over de activiteiten van de NAM. Ten aanzien van de aanstaande werkzaamheden zie ik echter geen reden en geen mogelijkheid om NAM te verzoeken deze niet uit te voeren, zoals hier voor aangegeven is dit een veilige manier om de put te stimuleren en dit wordt reeds jaren gedaan in Nederland.
Het RLI-Rapport “Rijk zonder CO2: naar een duurzame energievoorziening in 2050” |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het rapport van de Raad voor de Leefomgeving en infrastructuur (Rli) «Rijk zonder CO2: naar een duurzame energievoorziening in 2050» van 24 september 2015?1
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u in uw brief van 13 juli 2015 aangeeft bij de RLi advies te vragen over de beleidsopgaven voor het bereiken van een volledig duurzame energievoorziening in 2050?2
Ja.
Valt het u ook op dat het RLi-rapport zich beperkt tot het onderzoeken van maatregelen om CO2 uitstoot te beperken?
Ik heb de RLI op 9 december 2014 om een advies voor het Energierapport 2015 gevraagd. De adviesvraag luidde als volgt:
De RLI heeft op 24 september jl. haar advies, het rapport «Rijk zonder CO2 – naar een duurzame energievoorziening in 2050» openbaar gemaakt. De RLI heeft hierin een volledig duurzame energievoorziening gedefinieerd als een koolstofarme energievoorziening die leveringszeker, veilig en betaalbaar is. Dit betekent niet dat de RLI andere te vermijden uitstoot, zoals methaan en fijnstof, buiten beschouwing heeft gelaten. Zo doelt de RLI met CO2 ook op CO2-equivalenten, waaronder methaan. Daarnaast benadrukt de RLI dat een duurzame energievoorziening zorgt voor een betere luchtkwaliteit en bijdraagt aan onze gezondheid. Ik vind een aanvullende opdracht voor de RLI dan ook niet opportuun.
Eind dit jaar kom ik met het Energierapport, waarbij ik gebruik zal maken van het advies van de RLI. In het Energierapport geeft het kabinet een integrale visie op de energievoorziening in Nederland, waarbij ook ingegaan wordt op specifieke dilemma’s die relevant zijn richting een volledig duurzame energievoorziening in 2050. Het Energierapport is namelijk niet het eindpunt en zal dus ook niet ingaan op het totaalbeeld aan maatregelen. Gegeven de complexiteit van het energievraagstuk en de noodzaak van een breed gedragen beleid hecht het kabinet sterk aan dialoog. Burgers, bedrijven, andere overheden en maatschappelijke organisaties worden daarom uitgenodigd hun kennis en kunde in te brengen in een dialoog over de in het Energierapport genoemde thema’s en dilemma’s. De Energiedialoog start in 2016 en de uitkomsten hiervan zijn een essentiële inbreng voor de Beleidsagenda ik in het najaar van 2016 zal uitbrengen.
Wat was de exacte opdracht van u aan het RLi?
Zie antwoord vraag 3.
Indien uw opdracht in de adviesaanvraag alleen gericht was op het vermijden van C02 uitstoot, waarom heeft u dan andere, te vermijden, uitstoot zoals methaan en fijnstof buiten beschouwing willen laten?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre bent u voornemens het RLi nog een aanvullende opdracht geven, zodat er een totaal beeld aan maatregelen ontstaat, bijvoorbeeld ook op het gebied van hernieuwbare energie?
Zie antwoord vraag 3.
Gasdeals van Gasunie en Shell met Russisch staatsbedrijf Gazprom, alsmede over de politieke onafhankelijkheid van gasproductie in de Noordzee |
|
Michiel Servaes (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de overeenkomst die het Nederlandse staatsbedrijf Gasunie op 2 juli jl. in Moskou afsloot met het Russische staatsbedrijf Gazprom?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Nederlandse staat, als enige aandeelhouder van Gasunie, een bijzondere verantwoordelijkheid draagt om erop toe te zien dat bedrijfsbeslissingen niet in strijd zijn met de doelstellingen van het nationale en Europese beleid, zoals het afbouwen van de energieafhankelijkheid van Rusland? Bent u in dit verband bereid om Gasunie aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid op de korte en lange termijn het publieke belang te dienen, zoals verwoord in de missie van Gasunie? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Nota deelnemingenbeleid rijksoverheid 20132 beschrijft hoe de staat zijn rol als aandeelhouder wenst in te vullen. De dialoog – formeel en informeel – over hoe de deelnemingen de bevordering van het publieke belang centraal stellen in hun activiteiten is daar een onderdeel van. In het geval van Gasunie betreft dat de publieke belangen van de Nederlandse energievoorziening, te weten een betaalbare, betrouwbare, schone en veilige energievoorziening. Onderdeel van het Nederlandse beleid is om in Europees verband eenzijdige afhankelijkheid van een enkele leverancier of bron te voorkomen. Zie ook het antwoord op vraag 6. Daarnaast geldt natuurlijk dat de activiteiten van Gasunie dienen te passen binnen de bestaande juridische kaders.
Het gaat hier om een intentieverklaring, die zich richt op het bestuderen van mogelijkheden voor het ontwikkelen door Gasunie van infrastructuur voor het gebruik van LNG in schepen en trucks op locaties aan de Oostzeekust. De eventuele uitwerking van deze intentieverklaring in concrete projecten zal worden getoetst aan het publiek belang, de financiële en de risicofactoren. Dit is een gebruikelijk onderdeel van de genoemde dialoog tussen deelneming en aandeelhouder.
Bent u tevens op de hoogte van de overeenkomst die onder andere Shell en BASF-dochter Wintershall op 4 september jl. in Vladivostok met Gazprom sloten, waarbij Gazprom onder meer een meerderheidsaandeel in het aldaar nieuw opgerichte projectbedrijf verwierf?2
Ja. Het betreft hier het sluiten van de aandeelhoudersovereenkomst om de zogenoemde Nord Stream II gaspijpleiding aan te leggen.
Is de Nederlandse regering op enigerlei wijze betrokken geweest bij of geconsulteerd over de deal van Gasunie en/of de overeenkomst van Shell, BASF e.a. met Gazprom? Zo ja, op welke wijze?
De regering is door Shell vooraf mondeling geïnformeerd over de overeenkomst met Gazprom. De Nederlandse overheid treedt niet in overeenkomsten tussen private bedrijven. Gasunie heeft de regering naar aanleiding van het nieuwsbericht op 2 juli 2015 geïnformeerd over de ondertekening van het memorandum met Gazprom.
Wat is uw mening aangaande het strategische belang van de aanleg van de tweede Nord Stream-pijplijn en het belang dat Gazprom in 20 Nederlandse boorplatforms verwierf? Deelt u de opvatting van energie-commissaris Sefcovic die terecht vraagtekens plaatst bij de aanleg van de nieuwe pijplijn, onder meer hoe deze zich verhoudt tot de energie-prioriteiten van de EU en of het doel van het project niet feitelijk is om de gasroute door Oekraïne buitenspel te zetten?3
Met de uitbreiding van de Nord Stream-gaspijpleiding beoogt het bedrijvenconsortium van Gazprom, BASF, E.ON, ENGIE (voorheen GDF-Suez), OMV en Shell in te springen op de afnemende gasproductie in Noordwest-Europa5.
Het kabinet treedt niet in de strategische belangenafweging die de deelnemende bedrijven hierbij gemaakt hebben. Dat geldt ook voor de aangekondigde asset swap tussen Gazprom en BASF/Wintershall waar ook exploratie en productie in de Noordzee deel van uitmaken. Een dergelijke asset swap is niet ongebruikelijk in het zakelijk verkeer. De betreffende activiteiten zullen moeten blijven voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving met betrekking tot mijnbouwactiviteiten.
De uitbreiding van Nord Stream dient uiteraard te voldoen aan de Europese energieregelgeving en het vigerende sanctiebeleid. Het is aan de initiatiefnemers om, waar de regelgeving dit vereist, hiertoe in overleg te treden met de Europese Commissie en de benodigde vergunningaanvragen bij betrokken lidstaten in gang te zetten. Zo zal ook Nederland eventuele aanvragen voor exportvergunningen ten behoeve van de aanleg van de gaspijpleiding toetsen aan het vigerende sanctiebeleid.
De mogelijkheid bestaat dat de uitbreiding van Nord Stream deels een alternatief biedt voor de gasdoorvoer door Oekraïne. Over de toekomst van de transitpositie van Oekraïne bestaat onduidelijkheid. In april 2015 berichtten media dat Gazprom vanaf 2019 geen gas meer zou willen exporteren via Oekraïne. In latere mediaberichten volgden uitspraken van Gazprom dat dit toch bespreekbaar zou zijn. In de tussentijd is ook, met bemiddeling van de Europese Commissie, op 25 september 2015 een nieuwe overeenkomst voor gaslevering tussen Rusland en Oekraïne gesloten, het zogeheten «winter-pakket», voor de periode 1 oktober 2015 tot eind maart 2016. In hoeverre de route door Oekraïne op de lange termijn benut blijft worden voor gastransport naar Europa hangt af van meerdere factoren, zoals de mogelijke ontwikkeling van Turkish Stream, de verwachte rentabiliteit van investeringen in verschillende routes en het feit dat partijen die met Gazprom lange termijn-gascontracten hebben gesloten, en gebruik maken van Oekraïne als transitland, het bedrijf houden aan zijn leveringsverplichtingen en de daarbij overeengekomen afleverlocatie(s).
Wat is het beleid van het kabinet aangaande de positie van Russisch gas in onze energiemix? Is het kabinet nog altijd van mening dat de Europese energieafhankelijkheid van Rusland dient te worden afgebouwd, zoals laatstelijk gesteld door de Minister van Buitenlandse Zaken in het plenaire debat over het zogenaamde «waterscheidingsmoment» in de relaties met Rusland op 25 juni jl. of bent u van mening dat er juist meer Russisch gas moet worden geïmporteerd, zoals eerder gesteld werd door de Minister van Economische Zaken?
Het kabinet was en is van mening dat eenzijdige afhankelijkheid van de Europese Unie en van individuele lidstaten van een enkele leverancier of bron voorkomen dient te worden6. Daartoe dient ook de inzet van de Europese Unie om te komen tot een Energie Unie. Hiertoe behoort ook het actieplan energiediplomatie, dat in de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl. is verwelkomd. Bevordering van diversificatie van bronnen, leveranciers en aanvoerroutes van energie is daarbij een van de belangrijkste doelstellingen.
Van de Europese gasconsumptie is ongeveer een kwart afkomstig uit Rusland. De mate waarin EU-lidstaten afhankelijk zijn van Russisch gas voor hun energievoorziening verschilt overigens sterk per lidstaat.7
In de brief van de Minister van Economische Zaken van 2 april 2015 (Kamerstuk 29 023, nr. 184) is aangegeven dat het substantieel verminderen van de Nederlandse productie uit het Groningenveld leidt tot minder aanbod van Nederlands gas, terwijl de behoefte aan gas gelijk blijft. Ook de productie uit de Nederlandse kleine velden daalt en datzelfde geldt voor gasvelden in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. Dit betekent dat aanvoer van elders moet komen. Dit gas komt uit Noorwegen, Rusland en in de vorm van LNG uit andere delen van de wereld. Tegelijkertijd is de inzet gericht op verdere energiebesparing en verduurzaming van de energievoorziening. Waar de aanvoer uiteindelijk vandaan komt, is overigens vooral afhankelijk van de keuzes die de marktpartijen maken, mits zij uiteraard aan de daarvoor geldende regelgeving voldoen. Het kabinet onderzoekt op dit moment wat de consequenties zijn van een andere benadering van de gaswinning. Daarbij wordt bestudeerd wat de consequenties zijn van een grotere afhankelijkheid van geïmporteerd gas. Het onderzoek wordt voor het einde van het jaar afgerond en dient als input voor de besluitvorming over de gaswinning in Groningen in 2016 en verder.
Is het waar dat de deal tussen Shell, BASF e.a. en Gazprom vorig jaar nog afketste vanwege «de geopolitieke consequenties van Rusland’s invasie van Oost-Oekraïne en de annexatie van de Krim»?4 Zo ja, wat is er volgens u sindsdien aan deze politieke context veranderd waardoor er nu blijkbaar weer sprake kan zijn van business as usual?
Het kabinet is niet bekend met de details van een mogelijk afgeketste deal tussen Shell, BASF e.a. en Gazprom. Voor het kabinet is er in de relatie met Rusland geen sprake van business as usual. Zo zijn de werkzaamheden van de Nederlandse overheid verschoven van actieve handelsbevordering naar het begeleiden van economische samenwerking. Ook gelden er sanctiemaatregelen, die vergunningen verplicht stellen en bepaalde projecten niet meer mogelijk maken.
Kunt u aangeven op welke wijze de genoemde gasdeals zich, in letter en geest, verhouden tot de Europese sancties tegen Rusland als gevolg van de illegale Russische annexatie van de Krim en de Russische steun voor rebellen in Oost-Oekraïne? Welke rol speelt het hierbij dat een dochterbedrijf van Gazprom, Gazprom Neft, op de EU-sanctielijst is opgenomen?
Naar aanleiding van de schending van de soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne door de Russische Federatie heeft de EU in 2014 een serie beperkende maatregelen getroffen. Onderdeel hiervan is het instellen van een vergunningplicht op verkoop, levering, overbrenging of uitvoer van bepaalde gevoelige goederen of technologieën voor de olie-industrie en een verbod wanneer deze goederen of technologieën bestemd zijn voor de diepzee-exploratie en -productie van olie, de exploratie en productie van olie in het Arctisch gebied of schalieolieprojecten. Het leveren van goederen of technologie bestemd voor gaswinning en -exploratie is niet verboden, in een aantal gevallen wel vergunningplichtig.
Daarnaast legt de sanctieverordening Rusland beperkingen op voor de toegang tot de Europese kapitaalmarkt voor bepaalde (financiële) instellingen. Deze zogenoemde kapitaalmarktrestricties zijn van toepassing ten aanzien van onder meer een dochterbedrijf van Gazprom, GazpromNeft. Deze restricties zijn te onderscheiden van bevriezingsmaatregelen. Waar bevriezingsmaatregelen kort gezegd strekken tot economisch isolement, zijn kapitaalmarktrestricties beperkt tot een verbod op het ter beschikking stellen van kapitaal. Zo is handel en betalingsverkeer met GazpromNeft nog altijd toegestaan. Wel moeten handelspartners zich rekenschap geven van de kapitaalmarktrestricties en zo nodig maatregelen treffen om te voorkomen dat (indirect) kapitaal ter beschikking wordt gesteld aan dit bedrijf. Bij een eventuele vergunning voor (financiering of financiële bijstand voor) de bedoelde goederen of technologieën zal dit als voorwaarde worden gesteld.
Op voorhand kan geen uitsluitsel geboden worden of de bedoelde gasdeals elementen in zich dragen die raken aan het vigerende Europese sanctiebeleid. De betrokken bedrijven zullen voor deze toetsing de relevante procedures in gang moeten zetten.
Hoe wenselijk acht u – los van de toelaatbaarheid van de deals onder de EU-sancties – genoemde overeenkomsten die de positie van het Russische Gazprom op de Europese markt alleen maar versterken? Hoe verhoudt deze visie zich tot de mening van de EU-Commissie dat de EU juist een meer gediversifieerde energiehuishouding moet nastreven?5
Wanneer Gazprom opereert op de Europese markt, zal het bedrijf – of het consortium waar het voor bepaalde projecten deel van uitmaakt – zich met zijn activiteiten moeten houden aan de Europese en nationale regelgeving. Die regelgeving bestaat onder meer uit energiemarktregelgeving, mededingingsregelgeving die toeziet op eerlijke concurrentie, milieu en veiligheidsregelgeving en het sanctiebeleid. Deze visie is niet in tegenspraak met de opvatting om in EU-verband een meer gediversifieerde energiehuishouding na te streven.
Deelt u de mening dat Nederland, mede in het licht van de onder vraag 9 genoemde diversificatie, zich moet richten op onafhankelijkheid van Rusland en op de productie van duurzame energie in plaats van op Russisch gas?
Het kabinet richt zich op een verdere verduurzaming van de energievoorziening in Nederland en binnen de Europese Unie. Tegelijkertijd zal gas, ook als transitiebrandstof, voorlopig nog een belangrijk aandeel hebben in de Nederlandse en Europese energiemix. Van de totale Nederlandse gasvoorziening wordt 5,1% ingevuld met gas uit Rusland (2013)10. Er is dus voor Nederland geen sprake van afhankelijkheid van Russisch gas. Nederland voert daarbij een diversificatiebeleid, waarbij ons land – door een goede marktwerking en een naar buiten gerichte energie-infrastructuur – niet afhankelijk is van één aanvoerroute. Zoals bij het antwoord op vraag 6 aangegeven zet Nederland zich in Europees verband in op het voorkomen van een al te grote importafhankelijkheid van een enkele energieleverancier.
Bent u bereid om net als de Britse regering de gasdeals met Gazprom te onderzoeken op hun impact op de Nederlandse en Europese energieafhankelijkheid van Rusland?6 Zo ja, kunt de Tweede Kamer hierover nog voor de behandeling van de begrotingen van de ministeries van Economische Zaken en van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2016 informeren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht dit niet nodig. Wel dient voldaan te worden aan de geldende regelgeving. De betreffende deals hebben geen impact op de Nederlandse energieafhankelijkheid. Met de uitbreiding van Nord Stream wordt de aanvoercapaciteit naar Europa weliswaar verhoogd, maar de bron van het betreffende gas blijft voor zover bekend dezelfde. Wat betreft het aandeel van Gazprom in de activiteiten van Wintershall in het Nederlandse deel van de Noordzee geldt dat de houders van opsporings- en winningsvergunningen zich dienen te houden aan de hieraan verbonden verplichtingen12, evenals aan de contractuele leveringsverplichtingen die zij zijn aangegaan of hebben overgenomen. Voor de goede orde zij vermeld dat ook aan Britse zijde, bij het opnieuw bezien van de vergunning als gevolg van de asset swap tussen Gazprom en BASF/Wintershall in het Britse deel van de Noordzee, geen toetsing plaatsvindt op de impact op de energieafhankelijkheid.
De verdere besluitvorming inzake Pallas |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat binnenkort besloten wordt al dan niet over te gaan tot uitbetaling van de tweede tranche van de lening van 80 miljoen euro aan de Stichting Voorbereiding Pallas-reactor, in voorbereiding op de uiteindelijke aanbesteding?1
Ja.
Is het waar dat voor het vrijgeven van de tweede tranche van de lening aan Pallas er uitzicht moet zijn op private financiering en een gezonde bedrijfsvoering, of wordt deze tranche uitbetaald zonder verdere voorwaarden en/of verplichtingen?
In mijn brief aan uw Kamer van 22 april 2013 over de oprichting van de Stichting Voorbereiding Pallas-reactor (Kamerstukken II 2012/2013, 33 626, nr. 1) heb ik aangegeven dat de Staat en de provincie Noord-Holland go/no-go momenten hanteren voor het beschikbaar stellen van tranches van de lening. Belangrijke criteria daarbij zijn een adequate uitvoering van het project, uitzicht op private financiering voor de bouw en exploitatie van de Pallas-reactor alsook uitzicht op een gezonde bedrijfsvoering.
Het is de taak van de Stichting Voorbereiding Pallas-reactor om private financiering voor de bouw van de Pallas-reactor aan te trekken. De eerste fase, die loopt tot eind 2018/begin 2019, betreft de aanbesteding van het ontwerp van de reactor, het aanvragen van vergunningen en het aantrekken van private financieringen. Het project bevindt zich aan het begin van deze eerste fase. De tweede tranche van de lening is met name bedoeld ter financiering van de aanbesteding van het ontwerp en het aanvragen van de vergunningen. Zodra die werkzaamheden zijn afgerond, kan de business case worden geactualiseerd en zal er een definitief zicht op private financiering zijn. Indien voor afronding van de eerste fase wordt vastgesteld dat de marktomstandigheden voor Pallas drastisch zijn verslechterd of dat de voortgang ernstig tekort schiet, kunnen de Staat en de provincie Noord-Holland besluiten om de lening stop te zetten.
Is inmiddels sprake van (uitzicht op) private financiering en een gezonde bedrijfsvoering? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Stichting Voorbereiding Pallas-reactor voert inmiddels verkennende gesprekken met enkele financiers. Conform het kabinetsbeleid is het aan private partijen om aan het einde van de eerste fase (eind 2018/begin 2019) te besluiten of en onder welke voorwaarden Pallas wordt gerealiseerd. De definitieve business case van Pallas, die door mogelijk geïnteresseerde financiers zal moeten worden beoordeeld, hangt echter mede af van het ontwerp en de vergunningen. De Stichting Voorbereiding Pallas-reactor werkt op dit moment volop aan de aanbesteding van het ontwerp en het verkrijgen van de noodzakelijke vergunningen. De tweede tranche van de lening is bedoeld om dit te kunnen financieren.
Wat zijn de gevolgen voor de terugbetaling, en daarmee voor de rijksbegroting, wanneer private investeringen uitblijven?
Zowel de rijksoverheid als de provincie Noord-Holland investeren in de meest risicovolle fase van het gehele traject. Indien er geen private investeringen plaatsvinden, zal er geen reactor gebouwd worden. In dat geval zal de Stichting Voorbereiding Pallas-reactor resterende verplichtingen jegens derden moeten afwikkelen en zal deze stichting er niet in slagen de aan haar door de Staat en de provincie Noord-Holland tot dan toe verstrekte tranches van de lening terug te betalen. De risico’s hiervan komen dan dus voor rekening van de Staat en de provincie.
Deelt u de mening dat over verdere besluitvorming open en transparant gecommuniceerd dient te worden naar zowel provincie als de Kamer, aangezien het hier publieke middelen betreft?
Ja. In eerdere brieven heb ik aangegeven dat ik uw Kamer zal informeren over belangrijke besluiten en mijlpalen, zoals de overgang naar een volgende fase of substantiële veranderingen in het project.
Op welke termijn wordt de Kamer geïnformeerd over de voortzetting van de eerste fase en het eventuele ingaan van de tweede fase?
De eerste fase zal eind 2018/begin 2019 zijn afgerond. De tweede fase is de bouw van de Pallas-reactor, die mogelijk in 2019 zal starten. Vanzelfsprekend zal ik uw Kamer bij belangrijke besluiten tussentijds informeren.
Het bericht dat windmolenparken op zee 80% minder energie opleveren |
|
Reinette Klever (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoeveelheid energie opgewekt door windparken teleurstellend»?1
Ja, en ook met de naderhand door BNR geplaatste actualisatie en toelichting daarbij.
Deelt u de bevindingen van de in het artikel genoemde onderzoeker dat windturbineparken minder energie zullen opwekken dat iedereen nu aanneemt? Zo nee, waarom niet?
Nee. De afvang van wind tussen windturbines onderling (het zog-, of in het Engels: wake-effect) is algemeen bekend. In de ontwerpen, berekeningen en financiële onderbouwingen voor windparken wordt met dit effect rekening gehouden. Die effecten zijn voor de geplande windparken op zee in ons land echter veel kleiner dan de 80% die door het bericht in eerste instantie gesuggereerd werd. De journalist geeft in zijn later geplaatste toelichting aan dat hij in zijn bericht abusievelijk geen onderscheid heeft gemaakt tussen de opgestelde hoeveelheid windvermogen en de opbrengst per vierkante kilometer. Daarnaast geeft de journalist zelf aan dat het ongelukkig was om de conclusies van het wetenschappelijke artikel waarop hij zich baseerde te vertalen naar het windenergiegebied Borssele. Dat artikel gaat namelijk uit van een hypothetische situatie, waarin een gebied van 100 bij 1.000 kilometer (ca. 2,5 maal zo groot als Nederland) helemaal vol gezet wordt met windturbines. Dat is in de Nederlandse context onrealistisch en niet aan de orde.
Wat betekenen deze nieuwe inzichten in de verstrekte subsidieverlening en wat is de werkelijke kostprijs van windenergie? Kunt u hierin een onderscheid maken tussen windturbines op land en windturbines op zee? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van nieuwe inzichten en er zijn dus ook geen gevolgen voor de kostprijs van windenergie of de verleende subsidie. De SDE+-subsidie wordt bovendien verleend voor elke kilowattuur (kWh) elektriciteit die aan het net wordt geleverd. Indien de windturbines minder elektriciteit zouden leveren, wordt er automatisch ook minder subsidie uitgekeerd. Dit geldt zowel op land als op zee.
Bent u bereid om alle windmolenplannen meteen stop te zetten en de kosten en opbrengsten opnieuw te berekenen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie de antwoorden op vraag 2 en 3.
De eindberging van kernafval |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «regering vraagt Europa uitstel voor opslagplannen kernafval in zoutkoepels of kleilagen», waaruit blijkt dat Nederland niet voldoet aan de bepaling van de EU-Richtlijn om vóór 23 augustus 2015 een Nationaal Programma voor de eindberging van radioactief afval in te dienen?1
Ja.
Welke reden ligt er aan ten grondslag dat uitstel is aangevraagd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De diverse ondersteunende studies en een zorgvuldige afstemming namen meer tijd in beslag dan vooraf was voorzien. Hierover heeft de Minister van Economische Zaken de Kamer in mei geïnformeerd. De Tweede Kamer kan het ontwerp nationale programma radioactief afval en verbruikte splijtstof verwachten nadat dit programma voor het publiek ter inzage is gelegd in het najaar en de inspraakreacties zijn verwerkt.
Kunt u toelichten waarom niet aan de vereiste is voldaan tijdig inspraak van burgers te organiseren? Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat dit alsnog op goede wijze wordt georganiseerd?
Het ontwerp programma wordt dit najaar ter inzage gelegd voor burgers voor inspraak. Na verwerking van de inspraakreacties wordt het ontwerp nationale programma voorgelegd aan de ministerraad. Hierna wordt het ontwerp nationale programma aan de Tweede Kamer toegezonden. De Minister zal het programma vaststellen voordat het naar de Europese Commissie gaat. De Europese Commissie is op de hoogte gesteld van de vertraging zodat ook voldoende tijd kan worden genomen voor de inspraak.
Kunt u toelichten op welke wijze het Waarborgfonds Eindberging zal kunnen voorzien in de kosten die gemaakt moeten worden om definitieve berging te kunnen realiseren?
De geschatte kosten voor het realiseren van een eindberging worden door COVRA middels haar tarieven doorberekend aan de aanbieders van afval volgens het principe «de vervuiler betaalt». Dit vermogen wordt belegd zodat dit gedurende de periode van bovengrondse opslag kan renderen. Het doel is om hiermee de kosten te dekken voor het voorbereiden, aanleggen, exploiteren en sluiten van een geologische eindberging na de periode van bovengrondse opslag. Momenteel belegt COVRA een groot deel van haar gelden bij de Staat door middel van schatkistbankieren. Iedere vijf jaar wordt opnieuw bekeken of het benodigde doelvermogen gehaald wordt en of er maatregelen moeten worden genomen. De afgelopen jaren blijft het behaalde rendement achter bij de gestelde doelen, hierover wordt momenteel overleg gevoerd tussen COVRA en de aandeelhouder, die reeds heeft aangegeven hierop terug te komen.
Bent u nog steeds de opvatting toegedaan dat het voor de komende 100 jaar geen bezwaar is geen oplossing te hebben voor de eindberging van kernafval, omdat het tot die tijd bovengronds wordt opgeslagen? Zo nee, op welke wijze zal dit aangepakt worden? Zo ja, vindt u het getuigen van goed bestuur om de oplossing voor de eindberging van kernafval door te schuiven naar latere generaties?
Het radioactief afval is nu veilig bovengronds opgeslagen bij de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA) in Zeeland. Bijzonder aan de gebruikte afvalverpakkingen en deze gebouwen is dat bij het ontwerp en de bouw al rekening is gehouden met de termijn van ten minste 100 jaar. Het terrein van COVRA beschikt over voldoende capaciteit om de hoeveelheid radioactief afval die in Nederland ontstaat tijdens deze periode op te slaan. De wijze van opslag is daarmee uniek in de wereld. Begin 2015 was er 30.000 m3 radioactief afval in opslag bij COVRA waarvan 86 m3 hoogradioactief afval. Nederland heeft daarmee een beperkte hoeveelheid hoogradioactief afval in vergelijking met andere landen.
Berging in de diepe ondergrond wordt op dit moment, ook internationaal, gezien als de meest veilige en duurzame wijze om hoogradioactief afval op de lange termijn te beheren. Naar verwachting worden rond 2025 de eerste geologische eindbergingen voor hoogradioactief afval in Europa operationeel. Voor een land als Nederland, met een beperkte hoeveelheid radioactief afval, een relatief kleine nucleaire sector en een beperkt onderzoeksbudget, is het van belang om te leren van en te delen in de ervaringen die internationaal hiermee worden opgedaan.
Het is niet met zekerheid te voorspellen wat rond het moment van besluitvorming over eindberging de beste manier zal zijn om het radioactief afval te beheren, of wat dan de inzichten van de maatschappij zijn. Uiteindelijk zal later, rond het jaar 2100, met actuele technologie en inzichten, een goed onderbouwd besluit genomen kunnen worden over het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstof. In de tussentijd wordt gezorgd voor de benodigde – financiële – middelen om de eindberging te kunnen realiseren.
Het opnieuw uitstellen van het Nationaal Programma voor eindberging van kernafval |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Stel besluit kernafval niet honderd jaar uit»?1
Ja.
Waarom hebt u de deadline van 23 augustus 2015 niet gehaald voor het opstellen van een Nationaal Programma voor eindberging van radioactief afval? Wanneer kan de Kamer dit Nationaal Programma verwachten?
De diverse ondersteunende studies en een zorgvuldige afstemming namen meer tijd in beslag dan vooraf was voorzien. Hierover heeft de Minister van Economische Zaken de Kamer in mei geïnformeerd. De Tweede Kamer kan het nationale programma radioactief afval en verbruikte splijtstof verwachten nadat dit programma voor het publiek ter inzage is gelegd en de inspraakreacties zijn verwerkt.
Wanneer zijn de onderzoeken gereed over mogelijke eindberging?
De meeste resultaten van het onderzoeksprogramma eindberging radioactief afval (OPERA) worden medio 2016 voorzien. Op de website van COVRA (www.covra.nl) is inhoudelijke informatie over OPERA inclusief de eerste resultaten te vinden.
Op welke manier hebben burgers en organisaties de mogelijkheid en de tijd om inspraak te geven en op welke manier neemt u deze inspraak mee bij de vaststelling van een definitief Nationaal Programma? Is hier nog voldoende tijd voor, aangezien de Europese Commissie een Nationaal Programma verwacht?
Het ontwerp programma wordt in het najaar ter inzage gelegd voor burgers voor inspraak. De inspraakreacties worden meegenomen voordat het programma definitief wordt vastgesteld door de Minister. De Europese Commissie is op de hoogte gesteld van de vertraging zodat ook voldoende tijd kan worden genomen voor de inspraak.
Waarom neemt u nog geen besluit over definitieve eindberging van kernafval en wilt u dit honderd jaar uitstellen, terwijl jaarlijks in Nederland 1.000 kubieke meter radioactief afval wordt geproduceerd en COVRA nu al «tijdelijk» 41.500 vaten met laag en middelradioactief afval, 2.800 containers met verarmd uranium en ruim vijfhonderd vaten met hoogradioactief afval heeft opgeslagen? Waarom schuift u dit steeds groter wordende probleem door naar volgende generaties?
Het radioactief afval is nu veilig bovengronds opgeslagen bij de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA) in Zeeland. Bijzonder aan de gebruikte afvalverpakkingen en deze gebouwen is dat bij het ontwerp en de bouw al rekening is gehouden met de termijn van ten minste 100 jaar. Het terrein van COVRA beschikt over voldoende capaciteit om de hoeveelheid radioactief afval die in Nederland ontstaat tijdens deze periode op te slaan. De wijze van opslag is daarmee uniek in de wereld. Begin 2015 was er 30.000 m3 radioactief afval in opslag bij COVRA waarvan 86 m3 hoogradioactief afval. Nederland heeft daarmee een beperkte hoeveelheid hoogradioactief afval in vergelijking met andere landen.
Berging in de diepe ondergrond wordt op dit moment, ook internationaal, gezien als de meest veilige en duurzame wijze om hoogradioactief afval op de lange termijn te beheren. Naar verwachting worden rond 2025 de eerste geologische eindbergingen voor hoogradioactief afval in Europa operationeel. Voor een land als Nederland, met een beperkte hoeveelheid radioactief afval, een relatief kleine nucleaire sector en een beperkt onderzoeksbudget, is het van belang om te leren van en te delen in de ervaringen die internationaal hiermee worden opgedaan.
Het is niet met zekerheid te voorspellen wat rond het moment van besluitvorming over eindberging de beste manier zal zijn om het radioactief afval te beheren, of wat dan de inzichten van de maatschappij zijn. Uiteindelijk zal later, rond het jaar 2100, met actuele technologie en inzichten, een goed onderbouwd besluit genomen kunnen worden over het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstof. In de tussentijd wordt gezorgd voor de benodigde – financiële – middelen om de eindberging te kunnen realiseren.
Erkent u dat het Waarborgfonds Eindberging niet voldoet en onvoldoende groeit om definitieve eindberging van afval uit de kerncentrale Borssele tot 2033 te realiseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe garandeert u dat er over 33 jaar en over 100 jaar voldoende geld is om eindberging te realiseren? Wie betaalt deze kosten?
De geschatte kosten voor het realiseren van een eindberging worden door COVRA middels haar tarieven doorberekend aan de aanbieders van afval volgens het principe van «de vervuiler betaalt». Dit vermogen wordt belegd zodat dit gedurende de periode van bovengrondse opslag kan renderen. Het doel is om hiermee de kosten te dekken voor het voorbereiden, aanleggen, exploiteren en sluiten van een geologische eindberging na de periode van bovengrondse opslag. Momenteel belegt COVRA een groot deel van haar gelden bij de Staat door middel van schatkistbankieren. Iedere vijf jaar wordt opnieuw bekeken of het benodigde doelvermogen gehaald wordt en of er maatregelen moeten worden genomen. De afgelopen jaren blijft het behaalde rendement achter bij de gestelde doelen, hierover wordt momenteel overleg gevoerd tussen COVRA en de aandeelhouder, die reeds heeft aangegeven hierop terug te komen.
De berichtgeving dat bedrijven worden gestimuleerd gas uit de Noordzee te winnen |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u uw uitspraak in het Algemeen Dagblad, dat onderzocht moet worden op welke wijze bedrijven gestimuleerd kunnen worden tot verdere gaswinning uit de Noordzee, toelichten?1
Voor een nadere toelichting op het stimuleren van de gasproductie op de Noordzee verwijs ik naar de brief die ik parallel aan deze antwoorden aan uw Kamer heb gestuurd naar aanleiding van het verzoek van het lid Van Veldhoven om een brief over het potentieel bij gasvelden onder de Noordzee en de voorwaarden en de tijdstermijnen voor het winnen van extra gas uit de Noordzee. In mijn brief geef ik aan dat ik momenteel onderzoek of de huidige investeringsaftrek van 25% voor investeringen in de opsporing en winning van marginale gasvoorkomens op het Nederlands deel van het continentaal plat na 2016 moet worden verlengd, bijgesteld of vervangen. Mijn doelstelling is dat mijnbouwondernemingen – binnen de kaders van de Mijnbouwwet en de EU-staatssteunregels – blijven investeren in opsporings- en winningsactiviteiten, om daarmee de essentiële infrastructuur op het continentaal plat in stand te houden zolang er nog economisch winbare gasreserves zijn.
Hoe rijmt deze gedane uitspraak met uw eerdere bewering dat «fossiele brandstoffen in Nederland niet worden gesubsidieerd, ook niet via fiscale maatregelen»?2
Zoals ik in voornoemde brief aangeef, leidt de investeringsaftrek voor mijnbouwondernemingen tot vermindering van de druk van de additionele afdracht van winstaandeel aan de Staat. Daardoor vinden er op het continentaal plat nieuwe investeringen plaats in de opsporing en winning van gasvoorkomens die anders – dus zonder die maatregel – niet zouden plaatsvinden omdat ze dan niet rendabel zijn. Met andere woorden: tegenover de vermindering van de afdracht van winstaandeel staan nieuwe investeringen in de opsporing en productie van aardgas, die juist leiden tot extra afdrachten over de extra productie. De uit die extra productie voortvloeiende gasbaten zijn dan weliswaar lager dan ze zonder die maatregel zouden zijn, maar zonder die maatregel zouden de extra productie en extra gasbaten er in het geheel niet zijn. Het is naar mijn mening onjuist om (de werking van) een dergelijk stimuleringsinstrument te kwalificeren als subsidie. In 2010 is deze maatregel door de Europese Commissie beoordeeld als verenigbaar met de staatssteunregels van het EU-Verdrag. Verder merk ik op dat in het Verenigd Koninkrijk onlangs een fiscaal stimuleringspakket is geïntroduceerd ter verbetering van het mijnbouwklimaat met name in het met Nederland concurrerende zuidelijk deel van de Noordzee aan Engelse zijde.
Het bericht dat de Nederlandse energiemaatschappij (NLE) de voorwaarden wijzigt waardoor mensen een dubbele energierekening ontvangen |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Consumentenbond boos over «dubbele «energierekening»?1
Ja. Het betreft een bericht naar aanleiding van de brief die de Nederlandse Energiemaatschappij (NLE) in augustus aan haar klanten heeft gestuurd. In de brief informeert NLE haar klanten dat zij vanaf september hun termijnbedrag vóór de maand van levering gaan betalen, in plaats van aan het einde van de maand van de daadwerkelijke levering. Effectief betekent dit dat deze klanten van NLE op 25 september aanstaande eenmalig voor twee maanden moeten betalen, voor de levering in september en oktober. Vervolgens betaalt de klant het einde van iedere maand voor de levering van de daaropvolgende maand. Over een heel jaar gezien betaalt men dus niet meer.
Deelt u de mening dat een dubbele incasso van de energierekening een flinke financiële tegenvaller is voor klanten en mensen met een klein inkomen ernstig in de problemen kan brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wijziging in de betalingscyclus van NLE zorgt voor een eenmalig dubbel incasso. Dit betreft een eenmalig dubbel incasso van circa € 162 voor een gemiddeld Nederlands huishouden.2 Een dubbel incasso van de energierekening kan met name voor mensen met een klein inkomen voor problemen zorgen. NLE houdt op verzoek van de klant rekening met de financiële situatie van de klant. Zo kan er een betalingsregeling worden afgesproken voor het dubbele incasso, waardoor bijvoorbeeld het tweede termijnbedrag gespreid over meerdere maanden betaald kan worden. Gezien het feit dat het gaat om een eenmalig dubbel incasso dat over meerdere maanden gespreid kan worden betaald, verwacht ik geen ernstige problemen voor mensen met een klein inkomen. Daarnaast heeft de klant ook het recht om het contract met NLE op te zeggen en over te stappen naar een andere energieleverancier.
Is er naar uw mening sprake van onzorgvuldig handelen door de Nederlandse energiemaatschappij (NLE), wanneer zij in hun informatie wel melden dat klanten die naar aanleiding van een dubbele incasso opzeggen dit kosteloos kunnen doen maar daarnaast niet tevens informeren over het feit dat ze bij het opzeggen van het contract hun welkomstbonus van € 110 verspelen?
NLE geeft in haar voorwaarden van de welkomstbonus («Kom erbij»-bonus) aan dat deze wordt uitgekeerd wanneer de klant de energienota iedere maand tijdig via automatische incasso voldoet. Voor het in aanmerking komen voor deze bonus moet de klant het gehele leveringsjaar voldoen aan deze voorwaarde. Het opzeggen van het contract binnen het leveringsjaar als gevolg van de wijziging van de betalingsvoorwaarden zorgt voor het vervallen van de welkomstbonus. Ik acht het wenselijk dat transparant wordt gecommuniceerd aan klanten. Daar past bij dat als klanten worden geïnformeerd over opzeggingsmogelijkheden, gewezen wordt op de gevolgen van de opzegging. Of NLE niet aan de wettelijke verplichtingen heeft voldaan voor het informeren van de klanten is ter beoordeling van de toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM). De klachten over de informatievoorziening ten aanzien van het vervallen van de welkomstbonus heb ik doorgegeven aan ACM. Het is aan ACM om een afweging te maken of zij dit al dan niet zal gaan onderzoeken en welke conclusies uit een eventueel onderzoek getrokken moeten worden.
Bent u van mening dat indien NLE «professionele wanbetalers» buiten de deur wil houden zij er beter voor kunnen kiezen om nieuwe klanten vooraf te laten betalen en financieel betrouwbaar gebleken bestaande klanten geen dubbele incasso af te dwingen?2 Zo nee, waarom niet?
In de Nederlandse geliberaliseerde energiemarkt kunnen consumenten zelf hun energieleverancier kiezen. De overeenkomst over de levering door de energieleverancier aan de consument, waaronder betalingsafspraken, is een privaatrechtelijke afspraak. Het staat de consument vrij om geen gebruik te maken van de dienst wanneer hij het niet eens is met de leveringsvoorwaarden. In de geliberaliseerde energiemarkt kan de consument gemakkelijk overstappen naar een van de vele energieleveranciers. Daarmee kunnen consumenten zelf bepalen en laten zien of de betalingsvoorwaarden van NLE redelijk zijn. Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over de betalingsvoorwaarden van een individuele onderneming.
Bent u bereid de Autoriteit Consument en Markt (ACM) – als controleur van de energiebedrijven – te verzoeken om de handelwijze van NLE ten aanzien van de instapkorting/welkomstbonus en het tussentijds wijzigen van het jaarcontract na te gaan? Zo nee, waarom niet?
De klachten over de informatievoorziening ten aanzien van het vervallen van de welkomstbonus en het wijzigen van de betalingsvoorwaarden heb ik doorgegeven aan de toezichthouder ACM. Het is aan ACM om een afweging te maken of zij dit al dan niet zal gaan onderzoeken.
Op welke wijze worden zijn energiebedrijven betrokken bij de kabinetsaanpak van armoede en schulden? Bent u bereid in gesprek te gaan met betreffende energieleverancier om mogelijke schuldenproblematiek door aangekondigd handelen te voorkomen? Zo ja, op welke wijze?
Nederland heeft een stelsel van verschillende maatregelen om energieconsumenten te beschermen. Ten eerste het algemene stelsel van sociale zekerheid dat burgers in staat stelt om hun basisbehoeften te bekostigen. Wanneer er toch mensen door moeilijke omstandigheden in de situatie komen dat zij hun energierekening niet kunnen betalen in verband met problematische schulden, dan zijn er de gemeenten om hen te helpen met schuldhulpverlening. Deze schuldhulpverlening is er in eerste instantie op gericht om ervoor te zorgen dat deze mensen hun maandelijkse rekeningen kunnen voldoen. Vervolgens kan er gewerkt worden aan afspraken met crediteuren over het terugbetalen van de schuld. Verder is in regelgeving vastgelegd dat een energieleverancier de consument met betalingsachterstanden bij de herinnering wijst op de mogelijkheden van schuldhulpverlening en aanbiedt, met schriftelijke toestemming van de consument, de contactgegevens en informatie over de hoogte van diens schuld te verstrekken aan een schuldhulpverleningsinstantie.
Naast het bovengenoemde sociale beleid en afsluitbeleid voor energie is er ook zelfregulering door de energiesector. De energieleveranciers (inclusief NLE) hebben een convenant gesloten met schuldhulpverleners om hun samenwerking te verbeteren. Het doel van dit convenant is om de schulden zo snel mogelijk te stabiliseren, zodat de energierekening weer betaald kan worden. Daarnaast wordt met de aanpak in het convenant beoogd de doorlooptijden zo kort mogelijk te houden, opdat consumenten zo min mogelijk worden geconfronteerd met oplopende schulden. Sinds de invoering van dit beleid blijkt dat er minder mensen de schuldhulpverlening nodig hebben voor schulden voor energielevering en is het aantal afsluitingen gedaald. Gelet op deze maatregelen acht ik een apart gesprek met NLE over schuldenproblematiek niet noodzakelijk.
Het bericht 'Netbeheerder Alliander gunt top een graaisalaris' |
|
Mei Li Vos (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Netwerkbeheerder Alliander gunt top een graaisalaris»?1
Ja.
Herinnert u zich de vragen over de topinkomens bij Alliander van 28 maart 2014 als ook uw antwoorden d.d. 17 april 2014 daarop?2
Zie antwoord vraag 1.
Deel u de mening dat deze netbeheerder wat betreft arbeidsmarktpositie zich niet onderscheidt van andere netbeheerders of andere werkgevers in de (semi-)publieke sector? En deelt u de mening dat het argument dat voor een salaris dat op de Wet normering topinkomens (WNT)-norm ligt geen geschikte bestuurders zouden kunnen worden gevonden, niet waar is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en waarin zit in deze het verschil tussen Alliander en de overige instellingen die onder de WNT vallen? En zo nee, hebt u dan de indruk dat netbeheerders die zich wel aan de WNT-norm houden slecht worden bestuurd?
Netbeheerders zijn door de wetgever bewust onder de reikwijdte van de WNT gebracht. Gezien hun publieke taak, de bekostiging via gereguleerde tarieven en het gebrek aan concurrentie is dit ook logisch. Ik heb er geen enkele twijfel over dat er voldoende geschikte kandidaten zijn om voor een bezoldiging van maximaal 178.000 euro de functie als topfunctionaris bij deze organisaties te vervullen.
Deelt u de mening dat het er hier alle schijn van heeft dat Alliander een constructie heeft opgetuigd met geen ander doel dan de Wet Normering Topinkomens, en dus het daarin genoemde maximum inkomen voor bestuurders, te omzeilen en er dus sprake is van een zogenaamde «schijnconstructie»? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
De organisatiestructuur zoals bijvoorbeeld neergelegd in statuten of een organogram is leidend. Degene die deel uitmaakt van het hoogste uitvoerende of toezichthoudende orgaan, de groep van hoogste ondergeschikten dan wel (mede) belast is met de (dagelijkse) leiding van de gehele rechtspersoon of instelling, wordt als topfunctionaris aangemerkt. Ook de degene die weliswaar niet volgens de formele organisatiestructuur, maar wel blijkens zijn feitelijke werkzaamheden (mede) leiding geeft aan de gehele rechtspersoon of instelling, is voor de toepassing van de WNT topfunctionaris. Het begrip topfunctionaris in de WNT is blijkens de wetsgeschiedenis een materieel begrip. Bij de uitvoering van de wet moet daarom worden gekeken naar de feitelijke situatie, en niet naar de situatie zoals deze op papier staat. Op basis van de jaarverslagen van Alliander en Liander over 2014 zou de heer Molengraaf (directievoorzitter van Alliander) per 19 mei 2014 zijn taken als directeur bij Liander aan mevrouw Thijssen hebben overgedragen, die medio mei 2014 als lid tot de Raad van Bestuur van Alliander is toegetreden. Liander is echter verreweg het grootste bedrijfsonderdeel van Alliander, maakt gebruik van de gemeenschappelijke dienstonderdelen en stafdiensten van Alliander en de Raad van Bestuur van Alliander heeft er – op het eerste gezicht – geen nieuwe taken bij gekregen. Daarom is de Eenheid toezicht WNT van mijn ministerie nader onderzoek gestart naar wie gedurende het jaar 2014 feitelijk leiding gaf aan de organisatie en voor de WNT als topfunctionaris moet worden aangemerkt.
Deelt u de mening dat, voorzover niet sprake is van handelen in strijd met de Wet Normering Topinkomens, dan toch in ieder geval in strijd met de geest van de wet wordt gehandeld? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Naast het eerdergenoemde onderzoek wordt er in het kader van de wetsevaluatie van de WNT, die voor het eind van dit jaar wordt afgerond, meer in het algemeen naar de rol van overheidsdeelnemingen in relatie tot de WNT gekeken. Bij het invullen van taken blijkt er bij gemeenten en provincies sprake van een zekere mate van inwisselbaarheid van publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtsvormen. Dit kan echter direct gevolgen hebben voor de toepasselijkheid van de WNT op deze verbonden partijen. Ook Alliander behoort tot deze categorie. De wetsevaluatie wordt voor het einde van dit jaar afgerond en kan leiden tot aanpassingen in wet- en regelgeving.
Deelt u de mening dat een eventuele maas in de wet in dezen zo snel mogelijk moet worden gedicht? Zo ja, op welke wijze en hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Allereerst hecht ik belang aan de resultaten van het aangekondigde onderzoek van de WNT-toezichthouder. Wanneer er inderdaad sprake blijkt van een ontduikingsconstructie, zullen ter zake passende maatregelen worden genomen. Dat kan dan mogelijk worden gecombineerd met andere inzichten en verbeteringen die in de hiervoor genoemde wetsevaluatie naar voren komen.
Ziet u kansen om het hier aan de orde zijnde handelen in strijd met letter en/of geest van de wet, eventueel met behulp van de diverse (overheids-)aandeelhouders van Alliander, aan te pakken? Zo ja, welke kansen ziet u en gaat u daartoe actie ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang om de feitelijke situatie eerst goed te onderzoeken. Op basis daarvan kunnen conclusies worden getrokken over welke vervolgstappen nodig zijn, zowel in het kader van de eventuele wetshandhaving als in de sfeer van de aan mij toevertrouwde voorlichting of de wet- en regelgeving. Uiteraard beschikken ook de aandeelhoudende gemeenten en provincies over de mogelijkheid om vanuit die rol onverminderd invloed uit te oefenen op het bezoldigingsbeleid.
Ziet u andere mogelijkheden, dan wel bent u bereid om die te onderzoeken, om ervoor te zorgen dat Alliander zich gaat gedragen naar in ieder geval de geest van de wet? Zo ja, welke mogelijkheden dan wel, en op welke termijn? Bent u ook bereid deze mogelijkheden actief te benutten? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht er belang aan om de resultaten van het onderzoek af te wachten. Aan de hand daarvan dienen mogelijke vervolgstappen te worden bepaald.
Het bericht ‘NAM mag druk onder Langelo opvoeren, ondanks kans op zwaardere bevingen’ |
|
Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «NAM mag druk onder Langelo opvoeren, ondanks kans op zwaardere bevingen»?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) eind juli het verzoek heeft ingediend om meer gas te mogen opslaan in de gasopslag bij Norg en dat u op 6 augustus 2015 hiervoor toestemming heeft verleend?
Nee, dat is niet helemaal juist. Het verzoek van NAM om meer gas te mogen opslaan in de gasopslag bij Norg dateert uit 2014. Met het instemmingsbesluit van 26 juni 2014, kenmerk DGETM-EM/14102640, is ingestemd met een wijziging van het opslagplan voor Norg, waarbij het maximale werkvolume is uitgebreid van 3 miljard Nm³ naar 7 miljard Nm³ en aanvullende voorwaarden en beperkingen zijn opgelegd.
De reden voor de wijziging van het vigerende opslagplan van 6 augustus jl. is dat in het instemmingsbesluit van 26 juni 2014 beperkingen zijn opgelegd voor de berekende gemiddelde reservoirdruk, die niet alleen voor de gehele opslag gelden maar ook voor de individuele compartimenten. De beperkingen vinden hun oorsprong in de beoordeling van het seismisch risico. Het opleggen van uniforme beperkingen leidt voor compartiment 2, waarin de meeste injectie- en productieputten zich bevinden, tot een reductie van de mogelijke inzet van de ondergrondse gasopslag. Deze reductie wordt vermeden bij een differentiatie van de beperkingen voor de individuele compartimenten. Het seismisch risico verandert met deze aanpassing volgens Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) niet. Toch is er naar aanleiding van advies van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) voor gekozen om na een jaar een moment in te bouwen, om op basis van metingen het seismisch risico opnieuw te evalueren.
Zijn de belanghebbenden (zoals omwonenden, gemeenten en provincie) betrokken bij de besluitvorming en geïnformeerd over dit besluit?
De gemeenten en provincie zijn geïnformeerd over dit besluit. De omwonenden zijn niet separaat geïnformeerd.
Waarom is het nodig om meer gas op te slaan in de gasopslag Norg? In welk beleidskader past het besluit de volledige capaciteit van de gasopslag van 7 miljard m3 te gebruiken?
De vraag naar laagcalorisch gas en daarmee de vraag naar Groningengas kent een sterk seizoensbepaald karakter: in de winter is er een hoge vraag en in de zomer een lage vraag. Om dit verschil op te vangen zijn gasopslagen noodzakelijk. Gasopslagen maken het mogelijk om gas in de zomer te produceren en dit vervolgens op te slaan voor gebruik in de winter. Weliswaar is het Groningenveld in staat om flexibel te produceren – dat wil zeggen meer productie in de winter en minder in de zomer – maar deze mogelijkheid neemt sterk af doordat als gevolg van de winning de opwaartse druk in het veld terugloopt. Om onder deze omstandigheid toch de leveringszekerheid van laagcalorisch gas te kunnen garanderen, is uitbreiding van de opslagcapaciteit noodzakelijk.
De feitelijke inzet van de opslagcapaciteit van Norg zal worden bepaald door de omvang van de gasvraag in de winterperiode gecombineerd met het winningsniveau dat is vastgesteld voor het Groningenveld en de inzet van andere middelen die beschikbaar zijn om te voorzien in de vraag naar laagcalorisch gas. Daarbij geldt uiteraard dat het gas dat uit het Groningenveld wordt gewonnen om te worden opgeslagen in Norg meetelt onder het vastgestelde winningsniveau.
Waaruit blijkt dat door de nieuwe manier van werken op drie kilometer diepte geen grotere drukverschillen ontstaan en de kans op meer en zwaardere aardbevingen niet toeneemt?
Sinds het begin van de productie uit het voorkomen Norg zijn twee lichte bevingen geregistreerd met een magnitude van respectievelijk 1,5 (1993) en 1,1 (1999) op de schaal van Richter. De eerste beving vond plaats bij een gemiddelde reservoirdruk in compartiment 2 van 222 bar(a). De tweede beving vond plaats bij een gemiddelde reservoirdruk van 330 bar(a). NAM heeft berekend dat door de verhoging van de capaciteit van de opslag de berekende gemiddelde drukken in compartiment 2 zich zullen begeven tussen de 225 en 347 bar(a). Deze gemiddelde drukken zijn de afgelopen 16 jaar eerder opgetreden zonder dat daarbij verdere aardbevingen zijn waargenomen. Op basis daarvan en op basis van een eerdere studie en risicoanalyse acht NAM het seismisch risico van de ondergrondse gasopslag Norg nog steeds zeer beperkt. Desondanks kan NAM het optreden van bevingen met een magnitude boven 1,5 op de schaal van Richter in de toekomst niet geheel uitsluiten. SodM en TNO onderschrijven de uitkomsten van de analyses en studies van NAM. Om de seismiciteit nauwkeurig te monitoren en beter te kunnen beheersen heb ik in mijn instemmingsbesluit een voorschrift opgenomen dat NAM een passief monitoringsnetwerk moet installeren, bestaande uit een drietal geofoons in combinatie met een drietal versnellingsmeters. Naast het netwerk zal, in samenspraak met SodM, een seismisch risicobeheerssysteem worden opgesteld. Het netwerk en het risicobeheerssysteem kunnen, naar verwachting van NAM, op 31 januari 2016 operationeel zijn.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er door meer gas op te slaan in de gasopslag bij Norg een groter risico op meer en zwaardere aardbevingen ontstaat?
Zie antwoord vraag 5.
De 380 kV hoogspanningslijn tussen Doetinchem en Wesel |
|
Albert de Vries (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bomenstichting stuurt brief naar ministerie»?1 Bent u inmiddels ook bekend met de inhoud van de brief?
Ik ken het aangehaalde bericht. Dit bericht bevatte onjuiste informatie, er is geen brief verstuurd. Het bericht is ondertussen vervangen door het bericht «Bomenstichting stuurt Minister geen brief». Ik verwijs voor deze aanpassing naar de internetpagina van regio 82.
Het Ministerie van Economische Zaken is door de Bomenstichting Achterhoek geïnformeerd dat er geen brief is gestuurd over de bomen die gekapt moeten worden voor de aanleg van de 380 kV-hoogspanningsverbinding tussen Doetinchem en Voorst (grens). De Bomenstichting Achterhoek geeft verder aan goed en adequaat geïnformeerd te zijn over de kap van bomen ten behoeve van de aanleg van de nieuwe 380 kV-hoogspanningsverbinding in de Achterhoek. Het is volgens deze stichting spijtig dat er gekapt moet worden voor realisatie van de hoogspanningsverbinding. Naar het oordeel van de stichting is er echter sprake van voldoende compensatie. De Bomenstichting Achterhoek geeft aan in te stemmen met de plannen in het vertrouwen dat de werkzaamheden volledig volgens de omschreven plannen zullen worden uitgevoerd en de te bereiken resultaten voor landschap en natuur worden gerealiseerd.
Wat is de projectstatus van de 380kV-hoogspanningslijn tussen Doetinchem en Wesel? Op welke wijze vindt overleg plaats met (vertegenwoordigers van) gemeenten, omwonenden en maatschappelijke organisaties? Heeft dit overleg tot bijstelling van gemaakte keuzes geleid?
Het inpassingsplan en een deel van de benodigde uitvoeringsbesluiten voor deze nieuwe 380 kV-hoogspanningsverbinding tussen Doetinchem en het grenspunt bij Voorst zijn op 15 april 2015 vastgesteld.
Ten tijde van het ontwikkelen van het tracé voor de nieuwe 380 kV-hoogspanningsverbinding is bilateraal overleg gevoerd met belanghebbenden en belangengroepen, zijn openbare informatieavonden georganiseerd, zijn regio-overleggen met vertegenwoordigers van overheden belegd en er zijn bestuurlijke overleggen gevoerd. Er is ook meerdere keren met de Bomenstichting Achterhoek gesproken. Tijdens deze bijeenkomsten is de ontwikkeling van het tracé voor de nieuwe 380 kV-hoogspanningsverbinding besproken, zodat wensen en reacties meegenomen konden worden. Indien daar aanleiding voor was, zijn de plannen bijgesteld.
Ik heb uw Kamer tijdens het AO Energie op 9 april 2015 toegezegd de betrokken regio te informeren over de (on)mogelijkheid van ondergrondse verkabeling van deze verbinding. Bij publicatie van het inpassingplan heb ik de regio geïnformeerd over de keuze voor een bovengrondse inpassing van deze verbinding. De regio is hierover aanvullend geïnformeerd door middel van nieuwsbrieven en tijdens ambtelijk overleg.
Is het waar dat voor deze 380kV-verbinding alleen al in de gemeente Oude IJsselstreek 150 bomen gekapt dienen te worden? Hoeveel bomen moeten in andere gemeenten gekapt worden ten behoeve van deze lijn?
Er zijn omgevingsvergunningen aangevraagd voor het vellen van houtopstanden in de gemeente Oude IJsselstreek voor in totaal 123 bomen en 3 singels. Voor het project Doetinchem–Voorst (grens) 380kV dienen in totaal 398 bomen te worden gekapt en 175 bomen te worden gesnoeid. Verder dient er totaal 7,4 hectare aan houtopstanden (bosschages en kleine bosjes) te worden gekapt.
Zijn alle alternatieven, waarbij mogelijk minder schade aan de natuur wordt aangericht, onderzocht? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit onderzoek? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
In het kader van het inpassingsplan is een milieueffectrapportage (MER) opgesteld. Hiervoor zijn alternatieven ontwikkeld en op hun (milieu)gevolgen bekeken om zicht te krijgen op de mogelijke gevolgen voor het milieu. Het gekozen tracé is gebaseerd op het Meest Milieuvriendelijke Alternatief uit het MER. Bij de keuze voor het tracé en de positionering van de mastvoeten is zoveel als mogelijk rekening gehouden met de structuur van het landschap en met lokale elementen zoals bossen en houtwallen. Landschappelijk gezien kenmerkt het gekozen tracé zich door een aaneenschakeling van relatief lange rechtstanden, hetgeen een zo rustig mogelijk beeld oplevert. Ook vanuit ecologisch oogpunt kan gesproken worden van een optimaal resultaat; aantasting van de ecologische hoofdstructuur (EHS) wordt zoveel mogelijk voorkomen.
Op welke wijze wordt de natuur in dit gebied gecompenseerd als geen andere oplossing mogelijk blijkt dan de nu gekozen oplossing?
In de omgevingsvergunningen voor het vellen van houtopstanden is – waar relevant – een herplantplicht opgenomen die in het Landschapsplan juridisch bindend is verankerd. De herplantplicht ziet op circa 660 bomen en 7,8 hectare houtopstanden.
Om de effecten op het landschap te beperken wordt de nieuwe 380 kV-verbinding landschappelijk ingepast door nieuwe houtopstanden, op zodanige wijze aan te brengen dat dit leidt tot een goede samenhang van lijn en landschap. In het Landschapsplan voor deze verbinding is voorzien in inrichtingsmaatregelen die noodzakelijk zijn voor een goede inpassing van de nieuwe 380 kV-verbinding. De uitvoering van dit Landschapsplan is verplicht. De inrichtingsmaatregelen zijn onderbouwd op grond van het MER, de EHS, de Flora- en faunawet, de Watertoets, de Boswet c.q. «Richtlijn compensatie Natuur en Bos» van de provincie Gelderland, en de gemeentelijke (kap)verordeningen.
Op welke wijze worden de hoogspanningsmasten in het landschap ingepast, zodat de schade aan de natuur wordt beperkt, en ook recreatie, toerisme en vestigingsklimaat op orde kunnen blijven?
Zie de beantwoording onder 5.
Het energielabel van woningen dat volgens makelaars niet werkt |
|
Eric Smaling |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Makelaars: energielabel woningen werkt niet»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de visie van de brancheorganisatie voor makelaars? Deelt u deze visie? Bent u met de organisatie in gesprek?
Ja, ik ben op de hoogte van de visie van VBO Makelaar zoals beschreven in het artikel. Ik deel deze visie niet. Voor de uitrol van het voorlopig en het definitief energielabel heb ik intensief contact gehad de brancheorganisaties: naast VBO Makelaar zijn dat NVM, VastgoedPRO en NVR. Dit heeft onder andere geresulteerd in een gezamenlijke brief van de voorzitters van deze organisaties en mijzelf die in december 2014 is gestuurd naar alle makelaars die zijn aangesloten bij deze branches. Ook na de uitrol van het voorlopig energielabel ben ik met branches van de makelaars in gesprek gebleven over de voortgang van de invoering van het energielabel. In tegenstelling tot VBO Makelaar meldt NVM onder andere in haar meest recente kwartaalpersbericht dat de nieuwe systematiek steeds beter werkt. Op de woningwebsite Funda verschijnen steeds meer definitieve energielabels bij het actuele aanbod van te koop en te huur staande woningen, zelfs vooruitlopend op het moment van de formele verplichting (de overdracht). Hierdoor kunnen potentiële kopers deze informatie betrekken bij hun afwegingen. NVM geeft hierbij aan dat «het allerbelangrijkste het feit is dat het nieuwe systeem nu juist veel eenvoudiger is geworden in vergelijking met het oude, ingewikkelder energielabel. Ook het gegeven dat het nieuwe energielabel veel goedkoper is draagt bij aan het draagvlak en de acceptatie. Er is nog wel sprake van resterende negatieve beeldvorming als gevolg van de problemen rond het vroegere energielabel, maar de nieuwe systematiek heeft al snel terrein gewonnen».
Wist u dat de helft van de makelaars stelt dat het voor consumenten onduidelijk is hoe ze een definitief energielabel moeten aanmaken? Hoe is dit te verbeteren? Gaat u dat ook doen?
Ik herken het beeld niet dat het voor consumenten onduidelijk is hoe ze een definitief energielabel moeten aanmaken. Uit de laatste cijfers blijkt dat 77% van de woningen tijdens de transactie een energielabel had (juni 2015). Uit het onderzoek naar de effecten van de energielabels, waarvan ik de resultaten in mijn brief van 18 mei 20152 met de Tweede Kamer heb gedeeld, blijkt dat de brief en de folder die begin dit jaar zijn verstuurd een hoog bereik hebben gehad en dat het omzetten naar een definitief energielabel door woningeigenaren gemakkelijk wordt gevonden. NVM geeft ook aan dat «zij het beeld niet herkent dat er alom onduidelijkheid zou heersen onder makelaars en consumenten». Volgens NVM helpen veel makelaars hun klanten actief met het definitief maken en registreren van het energielabel en is het aantal vragen bij de NVM afdeling Consumentenvoorlichting sterk afgenomen. Vereniging Eigen Huis geeft aan dat de 78 vragen en opmerkingen die zij in de periode 1 juni tot en met half juli 2015 hebben gekregen over het energielabel niet veel te vinden op een totaal ledenbestand van ruim 700.000. Uiteraard monitor ik waar het systeem nog kan worden verbeterd.
Wordt u verdrietig van de bewering In het artikel dat het nieuwe energielabel niet leidt tot energiebesparende maatregelen, en dat potentiële kopers het energielabel niet meewegen bij de koopbeslissing? Zo nee, wat wordt u er dan van? Zo ja, wat gaat u er aan doen?
Ik vind signalen uit het veld belangrijk. De achterban van VBO Makelaar schetst een erg negatief beeld. Uit het eerdergenoemde onderzoek naar de effecten van het energielabel blijkt dat een derde van de huiseigenaren en een vijfde van de huisverkopers van plan is om energiebesparende maatregelen te nemen, met name om geld te besparen op de energierekening. De beweringen in het artikel geven mij geen aanleiding tot wijziging van de ingezette koers rond het energielabel.
Is het waar dat het Nationaal Energiebespaarfonds slecht wordt benut? Hoe verhoudt die benutting zich tot de beschikbaarheid van middelen?
Het Nationaal Energiebespaarfonds wordt sinds begin 2015 steeds beter benut. In 2014 is in totaal 6,3 miljoen euro aan leningen uitgegeven. In de eerste helft van 2015 is voor ruim 14 miljoen euro aan leningen aangevraagd. Daarvan was in juni 2015 inmiddels 7 miljoen euro aan leningen uitgekeerd. De verwachting is dat het Nationaal Energiebespaarfonds in heel 2015 ongeveer 30 miljoen euro aan leningen uit kan geven. De benutting van het fonds is in verhouding tot de beschikbare middelen in orde, maar de ambities liggen hoger. Daarbij geldt dat het Nationaal Energiebespaarfonds nog steeds in ontwikkeling is. Sinds juni 2015 biedt het fonds ook leningen voor energiebesparing aan verenigingen van eigenaren (VvE's). Daarnaast wordt de samenwerking met andere overheden en marktpartijen steeds beter.
Is het energielabel volgens u nog steeds ten prooi aan «kinderziektes», of is de invoering teveel haastwerk geweest omdat het moest van Europa waardoor een kans is verkeken de consument de juiste prikkels te geven energie te besparen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. In het dertigledendebat met uw kamer van 21 mei 2015 en in mijn brief van 2 juli 20153 heb ik u geïnformeerd over de voortgang van het energielabel voor woningen. Inmiddels zijn de belangrijkste verbeteringen in de webtool doorgevoerd. Uiteraard monitor ik intensief de voortgang en zal ik indien nodig op problemen inspelen.
Doet de DigiD-aanvraag mensen, vanwege de omslachtigheid en noodzaak om weer ergens geregistreerd te staan, afhaken? Hoeveel mensen hebben inmiddels een definitief label sinds 9 januari 2015?
Sinds begin dit jaar zijn er 186.429 energielabels verstrekt aan woningeigenaren die via de webtool www.energielabelvoorwoningen.nl een energielabel hebben aangevraagd. Het Rijk wil bij voorkeur digitaal communiceren, met als doel om papier en kosten te besparen. Het is echter niet zo dat het Rijk hierbij geen rekening houdt met mensen, die niet over een internetverbinding beschikken of om andere redenen het energielabel niet online kunnen aanvragen. Deze mensen kunnen alsnog via een zogenaamde papieren route een energielabel aanvragen. De formulieren hiervoor zijn aan te vragen bij de Helpdesk Energielabel.
Zijn de problemen welke zijn opgetreden bij de verzending van de brieven2 met het voorlopig energielabel inmiddels opgelost? Is er een oplossing gevonden voor de actualisering van het woonadres in de BRK (Basisregistratie Kadaster) indien een BSN-nummer van de woningeigenaar ontbreekt? Bij hoeveel woningadressen ontbreekt/ontbrak een dergelijke actualisatie?
Ik heb begin dit jaar een aantal problemen geconstateerd met het verzenden van het voorlopig energielabel. Inmiddels heeft bijna elke woningeigenaar een voorlopig energielabel ontvangen. De laatste 1.500 brieven zijn verstuurd naar mensen die deze niet hadden ontvangen en hier om hadden gevraagd. Tevens wordt door de Helpdesk Energielabel verwezen naar de website www.zoekuwenergielabel.nl, waarop de voorlopige energielabels per adres zijn te vinden.
Daarnaast heb ik geconstateerd dat in sommige gevallen het BSN-nummer van de woningeigenaar ontbreekt, waardoor de woningeigenaar geen energielabel kon aanvragen. Hiervoor is in de webtool een speciale koppeling gemaakt. Deze maakt het mogelijk om de woning alsnog te koppelen door het uploaden van documenten waaruit blijkt dat de bewoner van de woning daadwerkelijk de eigenaar is (bijvoorbeeld middels een Akte van levering, een Hypotheekakte, een Kadastraal bericht, een Verklaring van Erfrecht, een Testament of een Akte van kwijting).
Van naar schatting zo’n 400.000 tot 500.000 woningeigenaren is het BSN-nummer niet beschikbaar. Deze woningeigenaren kunnen via de genoemde koppeling alsnog een energielabel registreren. Verder zal ik komend half jaar benutten om in overleg met de betrokken instanties te bezien of het aantal gevallen zoals hierboven aangegeven kan worden verminderd.
Het bericht van Energieonderzoekscentrum Nederland (ECN) dat de zware industrie nu het energiegebruik moet aanpakken |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zware industrie moet energiegebruik nu aanpakken»?1
Ja.
Deelt u de mening van ECN dat, wanneer de concurrentiepositie een leidend thema blijft om te weinig te doen, de zware industrie niet haar aandeel zal leveren aan de energietransitie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volgens het artikel van ECN is stimulering van energie-efficiëntie op de lange termijn juist voordelig voor de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven. Die mening deel ik. De concurrentiepositie is dan ook geen leidend thema voor de industrie om niets te doen aan energie-efficiëntie, maar juist een drijfveer om het onderwerp op te pakken.
In het Energieakkoord is de bijdrage van de energie-intensieve industrie aan de energietransitie overeengekomen door maatschappelijk middenveld, bedrijfsleven en overheid. Zoals ik uw Kamer in mijn brief over energie-efficiëntie in de industrie van 27 juni jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 346) heb meegedeeld, zijn met het raamwerk voor bedrijfsspecifieke afspraken en de start van het expertisecentrum voor energiebesparing belangrijke stappen gezet om het Energieakkoord uit te voeren en energie-efficiëntie in de industrie te verbeteren.
Ik verwacht dat deze maatrelen de komende jaren tot efficiëntieverbeteringen gaan leiden. Het is nu aan het bedrijfsleven om met concrete projecten te komen voor de bedrijfsspecifieke afspraken.
Bent u bereid de zware industrie met gerichte stimuleringsmaatregelen aan te zetten tot snellere stappen richting duurzame productie? Bieden feed-in tarieven hiertoe mogelijkheden?
Dat is nu niet aan de orde. Volgend jaar wordt het Energieakkoord geëvalueerd. Mocht uit de evaluatie blijken dat de energie-intensieve industrie niet op schema ligt om de doelstellingen van het Energieakkoord te halen, dan zal ik overleggen met de aangesloten partijen bij het Energieakkoord hoe dit op te lossen. Dan ben ik vanzelfsprekend ook bereid om nieuwe beleidsinstrumenten te overwegen.
Mogelijke risico’s van het plaatsen van windturbines aan weerszijden van de Oude Maas ter hoogte van Barendrecht en Binnenmaas |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de zorgen van de binnenvaartsector en de omwonenden naar aanleiding van de voorgenomen plaatsing van windturbines aan weerszijden van de Oude Maas ter hoogte van Barendrecht en Binnenmaas?
Ja.
Is het waar dat zich juist op deze plek (de plek van de nieuwe windmolens) een aantal onoverzichtelijke bochten bevindt, waar het scheepverkeer blindelings moet kunnen vertrouwen op zowel radar als lichtgeleidepaden?
De gehele rivier de Oude Maas heeft een bochtig karakter. Deze rivier wordt druk bevaren door zowel binnenvaart- als zeeschepen. Zeeschepen maken gebruik van de geleidelichten. Deze geleidelichten geven de grootste diepte van de rivier aan. Zowel binnenvaart- als zeeschepen varen bij slecht zicht – in het donker en bij mist – op radar. De scheepvaart moet langs de gehele rivier kunnen vertrouwen op de radar. Voor de veiligheid van de scheepvaart is het zaak dat de windturbines geen verstorende werking hebben op de radar. Plannen voor het plaatsen van windturbines direct langs rijksvaarwegen worden daarom altijd door Rijkswaterstaat getoetst op dit aspect. Dat zal bij de locaties aan de Oude Maas niet anders zijn. Voor de visuele zichtbaarheid op de rivier geldt bovendien dat de windturbines de zichtlijnen over de rivier niet mogen onderbreken. Ook hierop worden de plannen getoetst.
Heeft u – of een andere instantie – een onafhankelijk, wetenschappelijk onderzoek laten uitvoeren naar de mogelijke invloed van geluidsgolven en turbulentie (die ontstaan bij de verschillende windsnelheden van de wieken) op de in de scheepvaart gebruikte radarsystemen? Zo ja, wat waren de conclusies van dit onderzoek? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Een radar werkt door elektromagnetische pulsen (radiogolven) uit te zenden, en de reflectie hiervan op objecten via een antenne te detecteren. Windturbines kunnen ook dergelijke reflecties veroorzaken en daar wordt wanneer relevant op getoetst. Geluidsgolven en turbulentie echter zijn bewegingen van lucht en zijn niet van invloed op radiogolven. Voor zover mij bekend heeft geen onderzoek plaatsgevonden naar de mogelijke invloed van geluidsgolven en turbulentie op de in de scheepvaart gebruikte radarsystemen. Aangezien er geen aanwijzingen zijn dat geluidsgolven of turbulentie enige invloed op de werking van radarsystemen zouden kunnen hebben, was het niet nodig hiernaar onderzoek te laten verrichten.
Is het mogelijk dat deze windturbines moeten worden stilgezet vanwege de verstoring van de radarsystemen? Zo ja, is dit dan wel de meest voor de hand liggende locatie?
Op vrijwel elke locatie in Nederland zal rekening gehouden moeten worden met eisen die andere functies stellen. Dat is op zichzelf geen reden om een locatie op voorhand af te wijzen. Op andere punten scoort de locatie goed, zoals de landschappelijke inpassing en het relatief lage aantal direct omwonenden. Plannen worden getoetst aan de Waterwet en aan de «Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatswerken». Als blijkt dat een aanvraag aan de hierin gestelde voorwaarden voldoet wordt een vergunning verstrekt. Aan de vergunning kunnen voorwaarden worden verbonden ter bescherming van de functievervulling van het waterstaatswerk (in casu het verzekeren van het kunnen vervullen van de functie als vaarweg voor de scheepvaart). Het is dan de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer van de windturbines om te bepalen of het project op deze locatie, binnen die voorwaarden nog (financieel) haalbaar is.
Zijn er risico’s voor de veiligheid van het dijkstelsel van dit Natura 2000-gebied, als gevolg van de grote funderingen die nodig zijn voor de aan te leggen windturbines? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Plaatsing van windmolens op rijkswaterstaatswerken moet voldoen aan de «beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatswerken». De dijken langs de Oude Maas zijn in beheer bij het Waterschap Hollandse Delta. Het waterschap zal de plannen voor windturbines toetsen op dit aspect, mochten de turbines bij de dijken zelf worden gesitueerd.
Inspraak en betrokkenheid van burgers, provincies en gemeenten bij plannen voor gasboringen in Assen, Blijham en Saaksum |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Boren woonwijk Assen gaat door», «Proefboring in Blijham gaat door» en «Fracken bij gaswinning leidt tot onrust» over gasboringen in Saaksum?1
Ja.
Is het waar dat de NAM mag boren naar gas onder de wijk Marsdijk in Assen en het dorp Loon, zonder actualisatie van de geldende vergunningen en het winningsplan? Hoe staat dit in verhouding tot de toezeggingen van de Staatssecretaris van Financiën, die namens u in het mondeling vragenuur op dinsdag 16 juni jl. aangaf dat het nog niet zeker is of de boringen plaatsvinden omdat het afhangt van de nieuwe procedures naar aanleiding van de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid?
Voor het zetten van een boring is zowel in de Mijnbouwwet als in de Wet Ruimtelijke Ordening vastgelegd welke procedures gevolgd moeten worden en welke vergunningen nodig zijn. Dit geldt ook voor de boring op de Vries-1 locatie, waarnaar in de vraag gerefereerd wordt. Indien NAM op basis van de boring besluit het gas te willen gaan produceren, zal het vigerende winningsplan aangepast moeten worden. Daarbij dient ook een risicoanalyse uitgevoerd te worden. Dit gewijzigd winningsplan zal conform mijn reactie op de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) de uitgebreide voorbereidingsprocedure met mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen volgen. Ook zal het gewijzigde winningsplan ter advies voorgelegd worden aan de betrokken gemeenten en provincie. Op basis van deze adviezen, het advies van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en het advies van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) zal ik dan over het gewijzigde winningsplan een besluit nemen.
Voor de Vries-1 locatie is door NAM ook een wijziging van de vigerende omgevingsvergunning aangevraagd voor aanpassingen in de installatie. Voor het opstellen van het ontwerpbesluit is de aanvraag van NAM voorgelegd aan de gemeente Assen, de provincie Drenthe en het Waterschap Hunze en Aa’s. Het ontwerpbesluit betreffende deze wijziging zal in september ter inzage worden gelegd met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.
Handelt u in lijn met deze toezeggingen, namelijk dat bij de voorgenomen plannen in Drenthe de omgevingsvergunning moet worden gewijzigd, een nieuw winningsplan moet worden opgesteld, een risicoanalyse moet worden uitgevoerd, een adviesaanvraag moet komen aan gemeente en provincie en omwonenden met een zienswijze moeten kunnen komen?
Ja. Zie het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat de NAM begin juli van start wil gaan met het doen van een boring in Blijham? Is het waar dat de NAM in het najaar in Saaksum wil gaan boren? Is het waar dat provincie, gemeente en omwonenden recent geen inspraak hebben gehad, omdat de NAM op beide locaties opereert onder reeds lopende vergunningen? Zijn er voor de boorlocaties in Saaksum en Blijham recente risicoanalyses gemaakt waarbij de nieuwe bevindingen van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) over het verband tussen gaswinning en aardbevingen zijn meegenomen?2
De boring bij Blijham is inmiddels afgerond. Ik wil benadrukken dat het hier ging om het opsporen van aardgas door middel van een proefboring en niet om het winnen van aardgas. De boring bij Blijham heeft niet het gewenste resultaat opgeleverd en het aangeboorde Langebrugveld zal niet verder ontwikkeld worden. De put zal geabandonneerd worden.
De boring bij Blijham is uitgevoerd binnen de vigerende winningsvergunning Groningen. In de Mijnbouwwet is vastgelegd dat op basis van een winningsvergunning ook opsporingswerkzaamheden verricht mogen worden. Daarbij moet voldaan worden aan de bepalingen in het Besluit algemene regels milieu mijnbouw (Barmm) ten aanzien van de bescherming van bodem, water, lucht en geluid. Hiermee wordt beoogd de omwonenden en de omgeving te beschermen. NAM heeft met het oog hierop op 1 juni 2015 de wettelijk vereiste melding gedaan aan mijn ministerie op grond van artikel 7 van het Barmm. De melding ging vergezeld van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA). Verder geldt dat de opsporingsactiviteiten dienen te voldoen aan de bepalingen in bijvoorbeeld het Mijnbouwbesluit die met name toezien op veiligheid tijdens de uitvoering van de boorwerkzaamheden. Onder meer is bepaald dat de uitvoerder van de boring voorafgaand aan de boring een werkprogramma moet voorleggen aan de Inspecteur Generaal der Mijnen (IGM) en dagelijks over de voortgang van de boring moet rapporteren aan de inspecteur.
Bij Saaksum gaat het niet om het boren van een nieuwe put, maar om het optimaliseren van de bestaande productie door middel van fracken. Fracken is hier, anders dan bij de winning van schaliegas, niet de methodiek van winning, maar één van de methodieken om een teruglopende of tegenvallende winning te verbeteren. NAM moet voorafgaand aan het uitvoeren van het fracken een melding op grond van het Barmm doen aan mijn ministerie, waarin de installaties en werkzaamheden, chemicaliëngebruik en mogelijke milieueffecten worden beschreven.
Hanteert u het beleid dat bij nieuwe boringen naar gas moet worden gehandeld «in de geest van» de voorgenomen wijzigingen in de Mijnbouwwet die 19 juni 2015 zijn gepubliceerd?3 Deelt u de analyse dat onder de nieuwe Mijnbouwwet voor de boringen in Assen, Loon, Saaksum en Blijham nieuwe inspraakprocedures hadden moeten plaatsvinden? Is het waar dat ook in Saaksum en Blijham gewerkt wordt onder oude winningsplannen van voor het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid?
Zoals aangegeven in mijn antwoorden op de vragen 2 en 4 zal in alle gevallen waarbij op basis van boringen besloten wordt om gas te gaan winnen, een nieuw of gewijzigd winningsplan ingediend moeten worden. Dit winningsplan zal behandeld worden volgens de procedure als omschreven in mijn antwoord op vraag 2, overeenkomstig de voorgenomen wijzigingen van de Mijnbouwwet. De boringen bij Blijham en Vries geven geen automatisch recht op winning. Daarvoor is een goedgekeurd winningsplan nodig, waarin de mogelijke bodembeweging en de risico’s daarvan zijn beschreven.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 valt het fracken bij Saaksum onder het vigerende winningsplan.
Hebben gemeenten en provincies ook adviesrecht over boringen, of alleen over winningsplannen? Deelt u de mening dat het plaatsen van boorinstallaties grote impact heeft op de omgeving en omwonenden en dat het daarom wenselijk is dat burgers en lokale overheden ook hierbij versterkt adviesrecht hebben? Hanteert u het beleid dat het boren naar gas zonder een actuele risicoanalyse en zonder directe formele betrokkenheid van burgers en overheden niet mag plaatsvinden?
De omgevingsvergunning, die benodigd is voor een boring, wordt voor nieuwe locaties afgegeven door de gemeente en voor bestaande locaties door mijn ministerie, waarbij advisering door onder andere de gemeente onderdeel van het proces is. De risicoanalyse maakt onderdeel uit van het winningsplan. De procedure die ik volg voor het winningsplan is beschreven in het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat wettelijk gezien geen onderscheid is tussen «proefboringen» en «boringen»? Zo ja, deelt u dan de mening dat de NAM dit ook duidelijk moet maken in de communicatie, bijvoorbeeld bij de boringen in Blijham?
In Nederland worden drie typen boringen onderscheiden:
De vergunningprocedures benodigd voor het uitvoeren van de drie typen boringen zijn vergelijkbaar. In de vergunningprocedures wordt altijd het type boring vermeld.
Deelt u de mening dat de opmerking van de NAM dat de kans op aardbevingen in Loon heel klein zijn, «omdat het gasveld ook klein is» niet voldoende onderbouwing geeft over de risico’s voor de veiligheid van bewoners? Hoe staat deze opmerking in verhouding tot eerder geconstateerde bevingen bij onder meer Eleveld? Erkent u dat ook bij winning uit kleine velden bodemdaling en bevingen kunnen ontstaan, zoals ook recent is aangetoond in Noord-Holland?4
Conform de procedure zoals beschreven bij het antwoord op vraag 2 zal NAM een wijziging van het winningsplan moeten indienen, waarin de kans op bodembeweging inclusief een risicoanalyse moet worden beschreven. Dit winningsplan zal ik aan SodM, Tcbb, lokale overheden en de Mijnraad ter advies voorleggen.
Omdat ook bij de winning uit kleine velden bodemdaling en bevingen kunnen ontstaan, laat ik nu het risico op bevingen voor alle kleine velden op land door TNO in kaart brengen. Deze studie zal conform mijn toezegging eind dit jaar afgerond en aan uw Kamer toegezonden worden.