Drijvende zonnepanelen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Zon op Water wil honderdduizenden zonnepanelen op open water»1 en «Liander wil rem op zonneparken vanwege tekort aan capaciteit»?2
Ja.
Hoe reageert u op het absurde plan van het Nationaal Consortium Zon op Water voor honderdduizenden drijvende zonnepanelen op open wateren? Deelt u de mening dat de klimaatwaanzin met de dag krankzinniger wordt?
De energietransitie is gebaat bij het onderzoek naar nieuwe technieken en toepassingen voor de productie van hernieuwbare elektriciteit. Dit geldt ook voor onderzoek en ontwikkeling van zonnepanelen op water.
Wat moet dit plan gaan kosten? Hoeveel subsidie zal hiermee gemoeid zijn?
De ontwikkeling van deze plannen wordt overgelaten aan de markt.
De SDE+-regeling is technologie neutraal en maakt een ranking op basis van kosteneffectiviteit. Hiermee komen de goedkoopste projecten als eerste aan bod. Van deze specifieke projecten moet nog blijken voor welke kostprijs zij een aanvraag in kunnen dienen.
Het is nog onduidelijk hoe groot de plannen precies zijn en of ze gerealiseerd zullen worden. Hierdoor is ook nog niet aan te geven hoe groot het gedeelte zal zijn in het totale Nederlandse energieverbruik.
In hoeveel procent van het totale Nederlandse energieverbruik moeten deze drijvende zonnepanelen gaan voorzien?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe reageert u op de stelling van de Vogelbescherming dat deze zonnepanelen mogelijk schadelijk kunnen zijn voor dier en natuur? Deelt u de mening dat de klimaatgekte meer kapot maakt dan je lief is?
Projecten voor hernieuwbare energie moeten voldoen aan alle geldende wet- en regelgeving. Inclusief met wet- en regelgeving omtrent dier en natuur.
Over de natuureffecten van zonnepanelen op water is weinig bekend. Er kan habitatverlies optreden maar het is nog niet bekend wat het verlies van weggevangen «zonne-energie» voor de waterecosystemen betekent. Tegelijk kunnen drijvende zonnepanelen ook kansen bieden, als schuilgelegenheid voor vissen of als aanhechtingsmateriaal voor mosselen. Voor verdere beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de brief met beantwoording van de moties Dik-Faber over zonneladder, die uw Kamer in of kort na het zomerreces zal ontvangen.
Bent u ertoe bereid dit plan direct een halt toe te roepen en door de shredder te halen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe reageert u op de regionale netbeheerder Liander die de aanleg van zonneparken in Nederland juist wil ontmoedigen omdat het stroomnet het allemaal niet aankan?
De afgelopen jaren heeft er een snelle groei van projecten voor duurzame elektriciteitsproductie plaatsgevonden. De keerzijde van dit succes is dat de afgelopen tijd is gebleken dat op een aantal plekken in Nederland schaarste in het elektriciteitsnet verhindert dat duurzaam opgewekte elektriciteit getransporteerd kan worden. Ik heb hierover met decentrale overheden, netbeheerders en marktpartijen overleg over gevoerd. Ik verwijs verder naar de Kamerbrief van 28 juni over netcapaciteit (Kamerstuk 30 196, nr. 669).
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat er – voornamelijk door u – volop wordt gepleit voor méér duurzame energie, terwijl de netbeheerder concludeert «gaat niet, kan niet»? Deelt u de conclusie dat uw klimaatbeleid van tegenstrijdigheden aan elkaar hangt en niet alleen onzinnig en onbetaalbaar is, maar ook nog eens onmogelijk?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u ertoe bereid de netbeheerder toe te staan nieuwe zonneparken niet langer aan te sluiten op het elektriciteitsnet? Bent u er tevens toe bereid alle subsidies voor dergelijke «duurzame» plannen direct stop te zetten?
Zie antwoord vraag 7.
Het artikel ‘Gedupeerden gaswinning moeten twee keer zo lang wachten op afhandeling schade’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Agnes Mulder (CDA), Carla Dik-Faber (CU), Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gedupeerden gaswinning moeten twee keer zo lang wachten op afhandeling schade»?1
Ja.
Bent u bekend met het besluit van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) dat schadeafhandeling vijftien maanden later komt en daarmee een totale wachttijd van 30 maanden ontstaat? Wat is uw reactie hierop?
Ja. De TCMG heeft naar 5.400 schademelders een brief gestuurd waarin staat dat de TCMG niet in staat is om de beslistermijn van vijftien maanden te halen die aanvankelijk is bekend gemaakt nadat op 19 maart 2018 de aanvraag bij TCMG binnenkwam. Tot mijn grote spijt kan ik niet terugdraaien dat 5.400 mensen al ruim 15 maanden wachten op een besluit en nu nog langer moeten wachten.
De voornaamste reden dat de beslistermijn over de 15 maanden is gekomen is gelegen in de grote hoeveelheid meldingen die de TCMG bij haar start overgedragen heeft gekregen. Dit heeft bijgedragen tot een stuwmeer. Dit is voor mij reden geweest om te besluiten om een vergaande maatregel als de stuwmeerregeling door te voeren. Met deze regeling kan de werkvoorraad van TCMG worden teruggebracht tot werkbare proporties. Hierdoor wordt mogelijk gemaakt dat TCMG de resterende schademeldingen binnen een redelijke termijn en met een zorgvuldig proces afhandelen.
Welke actie onderneemt u om het zogenoemde stuwmeer aan schademeldingen snel af te handelen?
Ik heb besloten het de TCMG mogelijk te maken de vaste vergoeding van € 5.000,– uit de stuwmeerregeling te laten gelden voor alle aanvragen die door de TCMG zijn ontvangen tot en met 12 juni 2019, 12 uur ’s avonds. Daarmee wordt aan alle aanvragers met een melding waarop nog niet is beslist een aanbod gedaan. Voor de door de TCMG voorgestelde variabele vergoeding tot € 11.000,– geldt de datum van 1 januari 2019. Ik zal dit vastleggen in aanvulling op het Besluit mijnbouwschade Groningen.
Ook na deze eenmalige regeling blijft een voortvarende, onafhankelijke en zorgvuldige schadeafhandeling van belang. Samen met de TCMG blijf ik hiervoor alles in het werk stellen. Met deze eenmalige regeling en de andere versnellingsmaatregelen door de TCMG geef ik invulling aan de motie-Sienot (33 529, nr. 628). Met de stuwmeerregeling wordt de werkvoorraad teruggebracht tot werkbare proporties die de TCMG niet meer beperkt in de voortvarende schadeafhandeling. De brieven van de TCMG zijn een formele stap, maar geen aankondiging van de voorziene afhandelingstermijn. Deze regeling heeft dus ook als doel om verder onzekerheid ten gevolge van verdagingsberichten zoveel als mogelijk te voorkomen. Bovendien kan de TCMG met deze regeling de resterende schademeldingen binnen een redelijke termijn en met een zorgvuldig proces afhandelen.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie-Sienot c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 636) dat oproept om de 16.000 schademeldingen voor 2020 af te handelen? Hoe verhoudt dit recente bericht van de TCMG met uitstel tot de beloofde versnelde aanpak van schadeafhandeling?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe voorkomt u extra onzekerheid bij schademelders door dergelijke berichtgeving van de TCMG?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Gevaarlijke gasleidingen in Nederland versneld vervangen na explosie Den Haag’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gevaarlijke gasleidingen in Nederland versneld vervangen na explosie Den Haag»?1
Ja.
Staan de risicovolle gasleidingen bij u op de radar en is er reeds beleid voer de snelle vervanging van deze leidingen?
SodM houdt toezicht op deze aanpak en doet samen met de netbeheerders verdiepend onderzoek naar de oorzaken van scheuren en breuken in dit type leidingen. De doelstelling is om op basis van het verdiepende onderzoek dit jaar, in overleg met de betreffende gemeenten en waterleidingbedrijven, een versneld uitvoeringsplan te hebben. Ik vertrouw erop dat deze aanpak effectief zal blijken voor het beheersen van de risico’s. Ook zullen de grijs gietijzeren en asbestcement gasleidingen in dichtbevolkt gebied vaker worden geïnspecteerd en versneld vervangen. SodM heeft de netbeheerders verzocht hierover goed te communiceren met bewoners.
Ik steun het advies van SodM de grijs gietijzeren en asbestcement gasleidingen in dichtbevolkt gebied vaker te inspecteren en versneld te vervangen en hierover goed te communiceren met bewoners. Ik verwijs u verder naar de antwoorden op vragen 4 en 5.
Hoe zijn de drie relatief snel op elkaar veroorzaakte explosies in Nederland te verklaren?
Wat deze explosies gemeen hebben, is dat het materiaal dat bezweek steeds grijs gietijzer betrof. Bij de twee eerdere incidenten was de specifieke kwetsbaarheid van het grijs gietijzer in combinatie met plaatselijke omstandigheden (trillingen en zakking) debet aan het incident. Nu de precieze achterliggende oorzaak van het derde incident, een scheur in de gasleiding in Den Haag, niet kan worden verklaard, is het (nog) niet mogelijk een relatie te leggen met de eerdere incidenten.
Hoe is, gelet op het feit dat in 2002 en 2009 de netbeheerders al gewaarschuwd waren voor de gevaren van dit type leidingen, te verklaren dat nog niet alle netbeheerders tijdig actie op hebben ondernomen? Hoe verklaart u de verschillen in snelheid van vervanging?
Met de netbeheerders is in 2010 juist naar aanleiding van de twee eerdere incidenten een saneringsprogramma opgesteld voor dit type leidingen. Op de oorspronkelijke saneringstermijn van 30 jaar zijn al verschillende versnellingen gerealiseerd.
Naar aanleiding van het incident in Den Haag heeft SodM de netbeheerders gevraagd een maximale inspanning te leveren de sanering alsnog te versnellen. Het is door de complexiteit van de sanering, de verschillende mate van stedelijke verdichting, de afhankelijkheid van andere partijen zoals gemeenten en andere nutsbedrijven, alsmede de zorgvuldigheid en de omvang van de sanering, dat er verschil in snelheid is ontstaan.
Bent u bereid de netbeheerders te ondersteunen bij het volgen van het advies van toezichthouder Staatstoezicht op de Mijnen, dat aandringt op versnelde uitfasering van de verouderde en risicovolle gasleidingen? Zo nee, waarom niet?
Ja, waar nodig ben ik bereid de netbeheerders te ondersteunen.
Deelt u de mening dat het vervangen van deze leidingen door nieuwe gasleidingen zonde zou zijn?
De veiligheid is voor mij leidend. De veiligheid moet bij het vervangen van deze leidingen dan ook doorslaggevend zijn.
Bent u bereid te bekijken hoe de aanpak van gasvrije woningen een bijdrage kan betekenen bij de wijken met een verhoogd veiligheidsrisico door de gevaarlijke gasleidingen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten houden, mede met het oog op het beperken van de maatschappelijke kosten, waar mogelijk al rekening met de planning van de netbeheerders. Het verbinden met de opgave mag echter niet vertragend werken voor het wegnemen van de veiligheidsrisico’s. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
Het bericht ‘Shell wil fundamenten olieplatforms in Noordzee na gebruik laten staan’ |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Shell wil fundamenten olieplatforms in Noordzee na gebruik laten staan»?1
Ja.
Wist u dat in het OSPAR-verdrag (Convention for the Protection of the Marine Environment of the North-East Atlantic) is opgenomen dat platforms die niet meer gebruikt worden, inclusief leidingen, moeten worden verwijderd?
Ja. Daarbij bevat het OSPAR Besluit 98/3 de mogelijkheid om een ontheffing aan te vragen voor het deels laten staan van niet meer in gebruik zijnde offshore olie/gas installaties. Ontheffingen kunnen worden toegekend wanneer na een uitgebreide assessmentmethode is aangetoond dat het milieutechnisch en veiligheidstechnisch beter is om de installaties te laten staan dan om deze te ontmantelen en op land verder te verwerken.
Kunt u bevestigen dat er elfduizend ton chemicaliën en olie achterblijft in onderzeese tanks indien de Britse regering besluit Shell een vrijstelling te verlenen om de fundamenten van haar olieplatforms te laten staan? Kunt u uitsluiten dat deze chemicaliën en olie op den duur in het milieu terechtkomen?
Wanneer de ontheffing voor het achterlaten van de fundamenten door het VK wordt verleend, dan blijft in de betonnen opslagcellen in totaal elfduizend ton verontreinigd materiaal achter. Op de zeer lange termijn zal de inhoud dan langzaam in het omliggende watermilieu terechtkomen. Uit door Shell geleverde informatie blijkt dat bodemdieren in een straal van maximaal 3,5 km vanaf de bron hiervan negatieve effecten ondervinden.
Wist u dat de Duitse regering ernstige bezwaren heeft bij het plan van Shell en bovendien een formeel bezwaar heeft ingediend bij OSPAR tegen het voorgenomen besluit van de Britse regering? Wat is uw reactie op deze bezwaren?2
In de procedure rondom de vergunningverlening door het VK voor het opruimen van de drie platforms en uitzonderingen daarop, is bezwaar aangetekend door Duitsland en Greenpeace. Het VK heeft met Duitsland over haar reactie gecorrespondeerd, deze correspondentie is in ons bezit. Duitsland heeft al aan Nederland laten weten dat de bezwaren niet zijn weggenomen, en een verzoek aan het OSPAR-secretariaat zal richten om een consultatieoverleg te organiseren met alle verdragspartijen, de observerende partijen en de initiatiefnemer (Shell). Nederland heeft Duitsland en VK gemeld het beleggen van dit overleg te steunen en daaraan te zullen deelnemen.
Het algemene vertrekpunt voor het Nederlandse standpunt is dat alle mijnbouwplatforms na gebruik volledig worden opgeruimd. Nederland kan instemmen met uitzonderingen op deze regel wanneer opruimen technisch niet mogelijk is, milieuhygiënisch niet aanvaardbaar is of wanneer de arbeidsomstandigheden te hoge veiligheidsrisico’s met zich meebrengen. Ik heb opdracht gegeven om een onafhankelijk bureau alle rapportages en correspondentie te laten bestuderen en mij en de Minister van EZK te adviseren over het definitief in te nemen Nederlandse standpunt. Ik zal uw Kamer dit conceptstandpunt voorleggen alvorens het definitieve standpunt richting het VK in te nemen. Nederland heeft aan het VK laten weten een voorbehoud te maken voor het inbrengen van het Nederlandse standpunt in het te beleggen OSPAR-overleg, hangende de behandeling daarvan in uw Kamer.
Wist u dat de Duitse regering waarschuwt dat Shell niet goed heeft onderzocht wat de langetermijnrisico’s voor de natuur en het vaarverkeer zullen zijn? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord op vraag 4.
Wist u dat de Duitse regering bezwaren heeft tegen de methodologie die gebruikt wordt door Shell en hen ervan beschuldigt bewust deze omstreden methodologie te gebruiken, omdat vooraf bekend is dat deze in de richting stuurt van de goedkopere optie, waarbij de platforms blijven staan? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord op vraag 4. Hierbij wil ik aantekenen dat het OSPAR Besluit 98/3 in 2018 kritisch is gereviewd, waarbij zowel de ontheffingsuitgangspunten en de assessmentmethode overeind zijn gebleven. Shell heeft deze assessmentmethode toegepast.
Wist u dat de Duitse regering bezwaar heeft tegen het feit dat er door Shell geen plan is ingeleverd voor het slopen van het fundament, terwijl daar wel technische mogelijkheden voor zijn? Wat is hierop uw reactie?
OSPAR Besluit 98/3 biedt de mogelijkheid om een verzoek in te dienen bij de vergunningverlenende instantie van de betreffende verdragspartij om delen van de installatie te laten staan. Dit is bijvoorbeeld het geval voor omvangrijke betonnen installaties waaruit de Brent installaties bestaan. Er zijn op dit moment geen technische mogelijkheden om dit soort installaties te verwijderen.
Vindt u, gezien de bezwaren die geuit zijn door de Duitse regering, dat Shell aan de voorwaarden voor een vrijstelling op de verplichting om het boorplatform geheel te verwijderen, heeft voldaan? Kunt u dat toelichten?
De discussie spitst zich toe of het mogelijk is het verontreinigde materiaal uit de opslagcellen te verwijderen. Hierover heb ik nog geen standpunt ingenomen: zie antwoord op vraag 4.
Kunt u bevestigen dat er drie OSPAR-leden nodig zijn om een formeel bezwaar tegen het voorgenomen besluit van de Britse regering te kunnen indienen?
Ja.
Kunt u bevestigen dat Nederland, net als Duitsland, een formeel bezwaar zal indienen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft nog geen standpunt ingenomen: zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het plan van Shell en de Britse regering het doel van het OSPAR-verdrag om het mariene milieu in de Noordzee te beschermen, zal ondermijnen? Bent u bereid uw Britse ambtsgenoot hierop aan te spreken?
Van ondermijning van het OSPAR-verdrag is geen sprake. Een en ander verloopt volgens de in het OSPAR besluit 98/3 vastgelegde procedures.
Kunt u verklaren hoe het kan dat Shell niet beter heeft onderzocht hoe de boel kan worden opgeruimd voor ze het platform plaatsten?
De betreffende installaties zijn in de jaren 1970 gebouwd. Toen bestond nog geen opruimplicht.
Deelt u de mening dat Shell de verantwoordelijkheid heeft de rotzooi die zij maakt zelf op te ruimen?
In principe moet de verontreiniging die door Shell is veroorzaakt, ook door Shell opgeruimd worden. Hierbij moet conform OSPAR Besluit 98/3 wel nadrukkelijk gekeken worden welke milieubelasting dit met zich meebrengt en of het technisch en op het gebied van arbeidsomstandigheden veilig te realiseren is.
Kunt u deze vragen een-voor-een beantwoorden, voorafgaand aan de ambtelijke bijeenkomst van OSPAR van volgende week?
In tegenstelling tot wat wordt gesuggereerd in de Volkskrant, vond het genoemde overleg niet vorige week plaats. Het VK heeft aangegeven dat dit overleg eind augustus–begin september zal plaatsvinden. Nederland heeft aan het VK laten weten een voorbehoud te maken voor het inbrengen van het Nederlandse standpunt in het te beleggen OSPAR-overleg, hangende de behandeling daarvan in uw Kamer: zie ook vraag 4.
Kerosineprojecten in Rotterdam en Delfzijl |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Schiphol en Rotterdam Airport gaan inzetten op synthetische kerosine»?1
Ja.
Kunt inzichtelijk maken op welke wijze er publieke middelen (geld, materiaal, etc.) ter beschikking staan aan de proefopstelling voor synthetische kerosine op Rotterdam The Hague Airport? Hoe verhouden deze publieke middelen zich tot het privaat gefinancierde deel van de begroting van de proefopstelling voor synthetische kerosine?
De studie naar een demonstratie installatie voor synthetische kerosine wordt op dit moment gefinancierd door Rotterdam The Hague Airport en de Royal Schiphol Group. Onderdeel van deze studie betreft ook het inzichtelijk maken van de financieringskosten van de te bouwen demonstratie installatie en de wijze waarop deze financiering kan worden ingevuld.
Op welke wijze is er sprake van overheidsdeelname aan de stichting Innovatieprogramma Rotterdam The Hague Innovation Airport die recent werd opgericht?
De stichting Rotterdam The Hague Innovation Airport is op 24 mei opgericht door Rotterdam Airport B.V. De oprichting van de stichting is een uitkomst van de samenwerking tussen Rotterdam Airport B.V. en de gemeente Rotterdam in het kader van het door hen opgestelde uitvoeringsprogramma Rotterdam The Hague Innovation Airport.
Kunt inzichtelijk maken op welke wijze er publieke middelen (geld, materiaal, etc.) ter beschikking staan aan de stichting Innovatieprogramma Rotterdam The Hague Innovation Airport?
In 2018 hebben de gemeente Rotterdam en Rotterdam Airport B.V. ieder € 500.000,– bijgedragen aan het programma. In 2019 stelt Rotterdam Airport € 500.000,– beschikbaar en de gemeente Rotterdam € 250.000,–. De gemeente Rotterdam is voornemens maximaal 3 jaar financiële ondersteuning aan de stichting in de vorm van een subsidie ter beschikking te stellen. De hoogte van de subsidiebijdrage zal jaarlijks worden vastgesteld. Als blijkt dat de stichting te zijner tijd (financieel) zelfstandig is, wordt de subsidierelatie afgebouwd.
Kent u het bericht «Delfzijl krijgt grote raffinaderij voor biokerosine»?2
Ja.
Kunt inzichtelijk maken op welke wijze er publieke middelen (geld, materiaal, etc.) ter beschikking staan aan de biokerosinefabriek in Delfzijl?
Er zijn geen publieke middelen ter beschikking gesteld aan de biokerosinefabriek in Delfzijl.
Kunt u inzichtelijk maken wat er allemaal en in welke hoeveelheden zal worden bijgemengd in het eindproduct van de biokerosinefabriek in Delfzijl?
De biokerosinefabriek zal enkel duurzame kerosine produceren, welke tot 50% bijgemengd kan worden met fossiele kerosine. Uitgangspunt voor de biokerosinefabriek is de inzet van grondstoffen uit de rest- en afvalstromen van hoofdzakelijk regionale industrieën, zoals gebruikt frituurvet en reststromen uit de oleochemische sector die lastig te gebruiken zijn voor andere producten. Daarnaast wordt een duurzame vorm van waterstof gebruikt, gemaakt uit water en windenergie. De productie van de grondstoffen zal voornamelijk in Nederland plaatsvinden en levert over de hele keten een CO2-reductie van minimaal 85% op t.o.v. fossiele kerosine.
Kunt u van al deze ingrediënten aangeven waar deze geproduceerd worden en wat de bijkomende uitstoot is van broeikasgassen en schadelijke stoffen tijdens het productieproces en het transport naar Delfzijl?
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat de productie van biobrandstoffen wereldwijd gepaard gaat met grootschalige vernietiging van natuur? Zo nee, waarom niet?
De vernietiging van natuur, boskap en biodiversiteitsverlies zijn terechte aandachtspunten. In deze casus is dit echter niet aan de orde omdat er geen gebruik gemaakt wordt van houtige biomassa. Dat laat onverlet dat er aandacht moet zijn voor de duurzaamheid van de gebruikte grondstoffen. In deze casus wordt ingezet op het gebruik van duurzame biobrandstoffen op basis van regionale grondstoffen uit rest- en afvalstromen, die niet ten koste gaan van biodiversiteit en voedselzekerheid, en geen ongewenste bijeffecten in de keten, zoals het kappen van regenwoud en CO2-emissies. De initiatiefnemers hebben grote aandacht voor de duurzaamheidaspecten van de productie van biokerosine en hebben de nodige maatregelen genomen om te zorgen dat de gebruikte grondstoffen voor de biokerosinefabriek deze negatieve gevolgen niet kent.
Een onafhankelijke Sustainability Board, bestaande uit WWF International, de European Climate Foundation, het Solidaridad Network en de Rijksuniversiteit Groningen zal op verzoek van SkyNRG adviseren over de duurzaamheidseisen, zodat er geen negatief effect is op de voedselketen of op het milieu. Hierbij wordt tevens gekeken naar potentiële verdringingseffecten in andere markten, waarbij volgens de initiatiefnemers in geen geval producten op basis van voedselgewassen worden gebruikt, zoals sojaolie of palmolie. De duurzaamheid van de keten en van de bijbehorende producten wordt daarnaast geborgd door certificering op basis van de criteria van de Roundtable on Sustainable Biomaterials (RSB), een duurzaamheidsysteem dat strengere sociale en milieucriteria hanteert dan de EU richtlijn hernieuwbare energie (RED II) vereist.
Onderschrijft u de stelling van de Europese koepel van wetenschapsacademies (easac) dat we moeten erkennen dat houtige biomassa een enorm lange teruggroeitermijn kent?3 4 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u inzichtelijk maken wat de hoeveelheid boskap en biodiversiteitsverlies zal zijn die direct of indirect gepaard zal gaan met de productie van biokerosine in Delfzijl? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier vindt u het verantwoord om dergelijke grote hoeveelheden biobrandstoffen te produceren?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u uitsluiten dat de voorgenomen productie van biokerosine gepaard zal gaan met fraude?
Als u doelt op vermeende fraude met duurzaamheidsbewijzen, zoals de situatie waarover recentelijk veel publiciteit was in verband met onderzoek bij een biodieselproducent: op dit moment zijn er geen directe parallellen te trekken tussen de productielocatie voor de biokerosine en de biodieselproducent, die onderwerp is van het strafrechtelijk onderzoek. Veel hangt af van de activiteiten die er plaatsvinden, zoals de mate waarin bedrijven zowel duurzame als niet-duurzame biobrandstoffen verhandelen. We weten dat de initiatiefnemers van de biokerosinefabriek veel aandacht besteden aan het inzichtelijk maken van de grondstofketens en op deze wijze fraude in de grondstofketen proberen te voorkomen.
Kunt een uitgebreide toelichting geven op het fraudebeeld bij de productie van biokerosine, inclusief aspecten van handhaving, ketencontrole en het aantal beschikbare FTE voor handhaving en ketencontrole?
Het toezicht op de duurzaamheid van de grondstofketens voor biobrandstoffen is overeenkomstig de Richtlijn hernieuwbare energie EU-breed belegd bij private auditors. Deze auditors doen dat namens de door de Europese Commissie erkende duurzaamheidsystemen. Na een succesvolle audit, zal de auditor een duurzaamheidscertificaat verstrekken aan (in dit geval) de producent. De lidstaten hebben volgens de Europese regelgeving geen handhavende bevoegdheden. In de REDII zijn geen maatregelen opgenomen die mogelijkheden voor publiekrechtelijk toezicht en handhaving verbeteren. Op dit moment is het ministerie met de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) in gesprek om verschillende scenario’s te bekijken voor publiekrechtelijk toezicht en handhaving om de frauderisico’s in de keten te beperken. Ten aanzien van de borging van de duurzaamheid van de keten in deze casus verwijs ik u verder naar het antwoord op de vragen 9, 10 en 11.
Kent u het bericht «Schoner vliegen met duurzame kerosine: goed begin, maar niet dé oplossing»?5
Ja.
Onderschrijft u de stelling van Paul Peeters (lector aan NHTV Breda University of Applied Sciences) dat in 2030 circa 9 procent van de kerosine vervangen kan zijn door biobrandstof en dat dat de «totale CO2-uitstoot in de luchtvaart naar schatting met 4 tot 6 procent terug zou dringen»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, erkent u dat we de tijd niet meer hebben om nog jarenlang te wachten op de luchtvaartsector?
De komst van de biokerosinefabriek in Nederland, en de steun van de KLM hierin, is een mooie stap in het verduurzamen van de luchtvaart. De betrokken partijen laten hiermee zien dat zij de uitdaging om de sector te verduurzamen ook aan durven gaan. Ik vind het een compliment waard dat de partijen nu zelf daadwerkelijk aan de slag gaan met de bouw van een fabriek.
Aan de stelling van de heer Peeters dat maar 9% van de kerosine in 2030 vervangen kan worden door biokerosine liggen veel aannames ten grondslag. Andere rapporten (bijv. CE Delft 2018/CE Delft, TAKS, WUR LEI, 2017) hanteren andere aannames en komen tot andere (hogere) percentages in 2030.
Onderschrijft u de stelling van Paul Peeters dat «als de luchtvaart in het huidige tempo doorgroeit biokerosine geen zoden aan de dijk zet»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Erkent u dat een stevige volumekrimp van het aantal vliegbewegingen meer winst oplevert dan de voorliggende plannen rond brandstofinnovatie? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van eerdere Kamervragen (onder andere Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 3184, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2091) leidt een mondiale krimp van het aantal vliegbewegingen tot minder uitstoot van CO2 door de internationale luchtvaartsector. Als alleen van en naar Nederland minder gevlogen wordt is het effect onduidelijk als gevolg van onder andere uitwijkgedrag en emissies door andere modaliteiten. Het streven van het kabinet is om CO2-reducties te realiseren op basis van de maatregelen die zijn beschreven in mijn brief over het klimaatbeleid voor de luchtvaart van 27 maart 2019 (Kamerstuk 31 936, nr. 585). Daarin staat dat er naast de brandstofinnovatie inzet nodig is op meerdere sporen om de luchtvaart verder te verduurzamen.
Erkent u dat een stevige volumekrimp van het aantal vliegbewegingen onvermijdelijk is om de luchtvaart binnen de grenzen van het klimaat, leefomgeving en veiligheid te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 17.
Het artikel ‘Energie voor elektrische auto superduur, rijden toch het goedkoopst’ |
|
Rutger Schonis (D66), Matthijs Sienot (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Energie voor elektrische auto superduur, rijden toch het goedkoopst»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de onderzoeker dat het laden van een elektrische auto duurder is dan tanken? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is niet de (eind)conclusie van de onderzoeker. In het artikel wordt in stappen uiteengezet dat de prijs per kWh voor elektriciteit weliswaar hoger is dan voor bijvoorbeeld benzine of diesel, maar dat een elektrische auto circa drie keer efficiënter omgaat met die energie. Dit principe is eerder door mijn ambtsvoorganger bij het wetgevingsoverleg van het Belastingplan 2016 uitgelegd2.
Door deze twee zaken – de prijs per kWh en de efficiëntie van een elektrische auto, oftewel het aantal kilometers per kWh – te combineren komt de onderzoeker tot de volgende conclusie: «Zelfs de decadentste elektromobilist, die consequent te veel betaalt bij een snellader langs de snelweg, is per kilometer minder kwijt dan de gemiddelde benzinerijder. Wie op eigen oprit kan laden, verslaat ook aardgasrijder met gemak.»
Deelt u de mening dat het een ongewenste prikkel is dat de elektrische rijder meer betaalt voor energie dan bijvoorbeeld de dieselrijder? Zo nee, waarom niet?
Gezien het antwoord op vraag 2 deel ik deze mening niet.
Deelt u de conclusie dat de zakelijke dieselrijder in de meeste gevallen het goedkoopst uit is? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die conclusie niet. In vergelijking met een elektrische automobilist die enkel en alleen aan een snellader – dit komt in de praktijk niet tot nauwelijks voor – oplaadt komt een dieselrijder wel wat kilometers verder per euro, maar als geladen wordt bij publieke laadpalen of thuis dan komt de elektrische automobilist verder. In vergelijking met een elektrische automobilist is de zakelijke dieselrijder dus eigenlijk niet goedkoper uit.
Wat onderneemt u om de financiële prikkel te verplaatsen van diesel naar zero-emissie rijden voor de zakelijke rijder?
In het kader van het klimaatakkoord zijn keuzes gemaakt over de versnelling van de ingroei van het elektrisch rijden, inclusief fiscale en financiële prijsprikkels voor zowel de consumenten als de zakelijke rijder.
Welke mogelijkheden ziet u om de prijs van elektrisch laden (prijs per kWh) te verlagen, zodat deze qua prijs per kWh vergelijkbaar wordt met die voor fossiele brandstoffen?
Bij de vormgeving van stimulering van elektrisch rijden dient niet alleen te worden gekeken naar afzonderlijke kostencomponenten, zoals de prijs van de energie.
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat het tarief van de eerste schijf van de Energiebelasting op elektriciteit per 2021 wordt verlaagd, waardoor ook laden van elektrische auto’s goedkoper wordt. Voorts is in het Klimaatakkoord afgesproken dat de accijns op diesel wordt verhoogd met op termijn 2 cent per liter, hetgeen elektrisch rijden ten opzichte van vandaag naar verhouding goedkoper maakt ten opzichte van rijden op diesel.
Het bericht ‘Zonnepanelen in Den Haag blijken stoorzender en moeten uit tijdens bezoek Ivanka Trump’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Zonnepanelen in Den Haag blijken stoorzender en moeten uit tijdens bezoek Ivanka Trump»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat eigenaren van zonnepanelen, in dit geval nota bene een coöperatie van omwonenden, buiten hun schuld om gedupeerd worden en dat dit de energietransitie tegenwerkt?
Het is van belang dat zonne-energie systemen voldoen aan de gestelde regelgeving en op de juiste wijze geïnstalleerd worden om storingen aan elektrische apparatuur in de omgeving te voorkomen. Het is primair een zaak van producenten en installateurs om hier zorg voor te dragen, zodat eigenaren ervan op aan kunnen dat hun systemen in orde zijn en daarmee bijdragen aan de energietransitie.
Waarom moeten de zonnepanelen drie weken uit worden geschakeld terwijl het evenement slechts drie dagen duurt?
Om in dit geval een adequaat bereik van C2000 ter plaatse te kunnen hebben, is het netwerk aangepast met een extra richtantenne. Deze antenne stond gericht op het dak van het Worldforum en daardoor ook op de zonnepaneelinstallatie. Een dergelijke lokale aanpassing van het C2000-netwerk is vrij ingrijpend, vergt technische aanpassingen in het netwerk en moet goed getest kunnen worden. Ook het afschakelen van deze aanpassing moet zorgvuldig gebeuren om verstoringen in het C2000-netwerk te voorkomen. De opbouw en de afbouw van de extra antenne vergt daarbij de nodige technische hulpmiddelen en inzet van gespecialiseerd personeel. Om geen risico’s te lopen met betrekking tot onderbrekingen in het reguliere C2000-netwerk in Den Haag is daarom een zorgvuldige planning en uitvoering met fallback-mogelijkheden gehanteerd.
Wie zal de misgelopen inkomsten betalen aan de energiecoöperatie? Kunt u er zorg voor dragen dat de eigenaren van de zonnepanelen op een nette wijze worden gecompenseerd?
In het algemeen is de vergoeding van de schade die wordt veroorzaakt door het buitenwerking stellen van een installatie die niet aan de wettelijke vereisten voldoet een zaak tussen de fabrikant, de installateur en de eigenaar. In dit specifieke geval heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken, verantwoordelijk voor de organisatie van de Global Entrepreneurship Summit, besloten de energiecoöperatie uit coulance te compenseren voor de mogelijk gederfde inkomsten. Dit omdat men de omwonenden zo min mogelijk gevolgen wilde laten ondervinden van de ondernemerstop.
Klopt het dat onvoldoende kennis van installateurs de oorzaak is van mogelijke storingen, zoals Brancheorganisatie HollandSolar aangeeft? Zo ja, kunt u er zorg voor dragen dat de juiste kennis over de installatie van zonnepanelen wordt verspreid onder installateurs? Mocht u niet met zekerheid weten wat de oorzaak van de storingen is, kunt u dit dan laten onderzoeken?
Agentschap Telecom is in 2019 een dialoog gestart met de zonne-energie branche met als doel het creëren van bewustzijn en het delen van kennis over de onderliggende oorzaken van deze storing. Daarnaast hebben zij tips 2 voor een storingsvrije zonne-energie-installatie breed onder de aandacht gebracht. Naast uitrusting die niet aan de gestelde eisen voldoet is onvoldoende kennis over de installatie van zonnepanelen één van de oorzaken van storingen. Certificering van apparatuur en installatie kan bijdragen aan het voorkomen van storingen. De eisen voor (vrijwillige) certificaten zoals het certificaat «Zonnekeur» vallen onder de verantwoordelijkheid van de sector. Het is daarom primair aan de sector om te bezien of deze casus aanleiding geeft om betreffende certificaten aan te scherpen. Agentschap Telecom ondersteunt dit proces daar waar mogelijk.
Het bericht ‘Extra uitstoot door afscheid kernenergie’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Extra uitstoot door afscheid kernenergie»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Klopt het dat kernenergie de op een na grootste energiebron ter wereld is waarbij geen gebruik wordt gemaakt van fossiele brandstoffen?
Het Internationaal Energie Agentschap (IEA) geeft inderdaad aan dat in 2018 kernenergie, na waterkracht, de op één na grootste energiebron ter wereld is, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van fossiele brandstoffen (zie onderstaande figuur).
Deelt u de waarschuwing van het Internationaal Energie Agentschap (IEA) dat het afbouwen van kernenergie in veel landen kan leiden tot miljarden tonnen extra uitstoot van broeikasgassen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Wanneer kernenergie wordt afgebouwd en het afbouwen van deze energiebron niet wordt opgevangen door andere energiebronnen die geen CO2 uitstoten, dan wel door besparingen in energiegebruik van gelijke omvang zal de uitstoot van CO2 toenemen.
Welke andere schone, kostenefficiënte en constante energiebronnen naast kernenergie kunnen zorgen voor voldoende leveringszekerheid als kerncentrales worden gesloten?
De elektriciteitsvraag kan, naast kernenergie, op een aantal andere manieren worden ingevuld met CO2-vrije en regelbare elektriciteit, bijvoorbeeld met behulp van biomassa of hernieuwbare gassen zoals onder andere biogas, energie uit fossiele bronnen waarbij CO2 wordt afgevangen of met CO2-vrije waterstof. Andere schone en kostenefficiënte energiebronnen zijn windenergie, zonne-energie, geothermie met warmtewisselaars en waterkrachtcentrales. De eerste twee leveren niet constant en kunnen dus geen bijdrage leveren aan de leveringszekerheid wanneer het niet waait of de zon niet schijnt. Geothermie en waterkracht kunnen dat wel, mits bijvoorbeeld bij toepassen van waterkracht de stuwmeren voldoende op peil worden gehouden.
Kunt u aangeven waar en hoeveel kerncentrales de komende jaren wereldwijd gesloten worden?
Exacte aantallen zijn moeilijk te geven maar er kan wel een beeld van de verwachte afname van de totale mondiale nucleaire capaciteit worden geschetst. Volgens het nieuwe rapport Nuclear Power in a Clean Energy System van het IEA uit 2019 zouden tegen het jaar 2025 zonder beleidswijzigingen geavanceerde economieën 25% van hun nucleaire capaciteit kunnen verliezen en liefst 2/3 van de capaciteit tegen 2040 (zie onderstaande grafiek).
Kunt u aangeven waar en hoeveel kerncentrales er de komende jaren wereldwijd worden gebouwd en hoeveel kerncentrales de komende jaren in gebruik worden genomen?
Het IAEA meldt dat er nu 55 gebouwd worden en 81 gepland zijn (Nuclear Power Reactors in the World, 2019 Edition). Het IAEA beschouwt een reactor als gepland vanaf de datum waarop een bouwvergunningaanvraag bij de relevante nationale regelgevende instanties is ingediend tot de startdatum van de bouw.
Klopt de stelling dat het gemis van de te sluiten kerncentrales waarschijnlijk niet zomaar door windmolens en zonnepanelen kan worden opgevangen? Zo nee, wat betekent het opvangen door middel van windmolens en zonnepanelen voor de energieprijs?
Omdat energiebronnen zoals windmolens en zonnepanelen niet constant produceren, zijn opslagsystemen voor energie of is een grote overmaat aan opgesteld elektriciteitsproductievermogen nodig, of een combinatie daarvan. Bij opslagsystemen voor energie moet men denken aan waterkracht, batterijen, waterstof of synthetische brandstoffen om pieken, dag-nachtvariaties en seizoensgebonden variaties te kunnen opvangen.
Het opvangen van het sluiten van de kerncentrale in Borssele door middel van windmolens en zonnepanelen zal in Nederland echter een marginaal effect hebben op de energieprijs, omdat de kerncentrale maar voorziet in 3–4% van de totale elektriciteitsproductie in Nederland.
Internationaal ligt dat anders. Wat het opvangen door middel van windmolens en zonnepanelen voor de energieprijs betekent, zal afhangen van het aandeel dat kernenergie heeft. In een land als Frankrijk, waar de stroom momenteel goedkoop is door het grote aantal kerncentrales, zal de energieprijs ongetwijfeld stijgen.
Bent u het met het IEA eens dat de overgang naar duurzame energie veel makkelijker is als kernenergie voorlopig in gebruik blijft? Zo ja waarom? Zo nee, waarom niet?
De inzet van kernenergie leidt, net als zon- en windenergie, indirect tot CO2-reductie. Als kernenergie voorlopig in gebruik blijft, kan de overgang naar een duurzame energievoorziening plaatsvinden zonder dat de CO2 uitstoot gedurende die periode nationaal toeneemt.
De overgang naar een duurzame energieproductie wordt internationaal een grote opgave, als naast het vermogen van conventionele centrales, zoals voor gas of kolen, ook het vermogen van kernreactoren moet worden vervangen door andere duurzame productiemethoden. Scenariostudies voor Europa laten zien dat zonder kernenergie het opgestelde elektriciteitsproductievermogen moet verdubbelen. Dat betekent voor Europa dat in een nog hoger tempo energiebesparing en duurzame energieproductiesystemen moeten worden geïntroduceerd dan nu is voorzien.
De productie door een kerncentrale moet wel veilig blijven. De looptijd van de vergunning en andere overwegingen, zoals eventueel benodigde investeringen om langer veilig operationeel te blijven, kan de eigenaar (of vergunningverlener) doen besluiten de kerncentrale buiten gebruik te stellen.
Deelt u de mening dat andere constante energiebronnen dan kernenergie, zoals energie opgewekt uit kolencentrales en gascentrales, zorgen voor meer CO2-uitstoot dan kernenergie?
Als CO2 uit fossiele bronnen niet wordt afgevangen, zorgen zij inderdaad voor meer CO2 uitstoot dan kernenergie.
Welke mogelijkheden bestaan er in nationaal en internationaal verband om het in gebruik nemen van nieuwe kerncentrales te stimuleren?
Nationaal is het aan de markt om initiatieven te nemen om nieuwe kerncentrales te bouwen. Marktpartijen die aan alle randvoorwaarden voldoen kunnen in aanmerking komen voor een vergunning voor de bouw van een kerncentrale (zie hiervoor ook de «randvoorwaardenbrief», Kamerstuk 32 645, nr. 1).
In haar Nuclear Illustrative Programme (PINC, 2016) benoemt de Europese Commissie internationale mogelijkheden als het verbeteren van de samenwerking tussen regelgevers bij het verlenen van vergunningen voor nieuwe reactoren en het bevorderen van standaardisatie van kernreactorontwerpen door de industrie. Naast kostenefficiëntie zou dit ertoe bijdragen dat nieuwe kerncentrales veiliger worden.
De kosten van een kernenergiecentrale worden vooral bepaald door de constructiekosten en kosten voor financiering. Volgens het Nuclear Illustrative Programme van de Europese Commissie uit 2016 kunnen de laatste kosten variëren tussen 8 en 80% van de constructiekosten afhankelijk van de bouwtijd. Volgens dat rapport kunnen samenwerking tussen bevoegde autoriteiten en standaardisatie van kernreactoren het in gebruik nemen van nieuwe kerncentrales stimuleren, omdat daardoor mogelijk de tijd tussen vergunningaanvraag en exploitatie kan worden verkort en de kosten kunnen dalen.
Welke mogelijkheden ziet u voor kernenergie in Nederland in het kader van regelbaar vermogen tot zowel 2030 als daarna?
In het verleden zijn er locaties aangewezen waar mogelijk een nieuwe kerncentrale kan worden gevestigd. De markt kan daartoe initiatieven nemen.
Voor 2030 wordt er in Nederland naar verwachting geen nieuwe kerncentrale operationeel. De kerncentrale in Borssele heeft een vergunning tot 2034.
Het misbruiken van subsidie voor duurzame energie voor het wegwerken van het mestoverschot |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Een aan alle kanten stinkende affaire» over de zwaar gesubsidieerde mestvergisters, die omgeven zijn door overlast en fraude?1
Ja.
Erkent u dat de miljoenensubsidies die de overheid geeft aan mestvergisters afkomstig zijn uit de subsidiepot voor duurzame energie (SDE+) en zouden moeten bijdragen aan een vergroot aandeel duurzame energieproductie en het behalen van klimaatdoelen?
Wat vindt u ervan dat de advocaat van de provincie Gelderland echter heeft gesteld dat de gigantische mestfabriek in Groenlo er niet komt voor duurzame energie, maar voor het wegwerken van het mestoverschot?
Wat vindt u van zijn uitspraak «Zelfs als er meer energie in gaat dan er uit komt, blijft het een goed project»?
Wat vindt u ervan dat, naast verschillende deskundigen, nu ook provincies openlijk uitspreken dat mestvergisters mogelijk een negatief effect hebben op de energietransitie?
Erkent u dat de mestvergisters vooral een uitweg bieden aan regiobestuurders om hun mestoverschot weg te werken, waardoor ze de veestapel niet hoeven in te krimpen? Erkent u daarmee dat mestvergisters een uitweg bieden om de intensieve veehouderij in stand te houden?
Deelt u de mening dat het misleidend is dat er miljoenensubsidies gaan naar mestvergisters onder het mom van duurzame energie, maar dat deze in feite vooral benut worden om de intensieve veehouderij in stand te houden? Zijn de SDE+-subsidies daarvoor bedoeld?
Deelt u de mening dat de miljoenensubsidies die naar mestvergisters gaan beter besteed kunnen worden aan werkelijke duurzame energiebronnen zoals wind- of zonne-energie?
Bent u bereid om de subsidie op mestvergisters te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de subsidies op bestaande mest(co)vergisters zal ik niet beëindigen.
Wel is vanaf 2019 co-vergisting (50% mest 50% co-producten) niet meer als aparte categorie opgenomen in de SDE+-regeling. Co-vergisters kunnen nu een aanvraag indienen onder de categorie allesvergisting.
De aanleg van een stroomstation in Voorne-Putten |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin wordt gesteld dat TenneT bij het landelijk gelegen Biert een converterstation wil gaan bouwen en een ondergrondse kabel wil gaan aanleggen?1
Ja.
Deelt u de opvatting van bewoners in het gebied dat dit een te forse ingreep is in het landschap? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Op 5 april 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van de Routekaart Windenergie op zee 2030 (Kamerstuk 33 561, nr. 48). Ik heb daarbij toegelicht hoe ik tot een keuze ben gekomen voor de – in een Rijkscoördinatieregeling (RCR) – te onderzoeken ondergrondse kabelverbindingen en aansluitlocaties voor het naar land brengen van de windenergie van zee uit de Routekaart 2030. Voor de noordelijke verbinding van het windenergiegebied IJmuiden Ver (Net op zee IJmuiden Ver Bèta) zijn de Maasvlakte en Simonshaven aangewezen om nader te onderzoeken.
De Routekaart Windenergie op zee 2030 van 27 maart 2018 (Kamerstuk 33 561, nr. 42) voorziet in 6,1 GW windenergie op zee. Vooruitlopend op procedures onder de RCR ben ik in 2018 gestart met een brede verkenning naar de mogelijkheden om deze windenergie aan land te brengen2. Voor het windenergiegebied IJmuiden Ver heb ik voor 25 mogelijke ondergrondse hoogspanningsverbindingen en 10 potentiële aansluitlocaties op bestaande hoogspanningsstations – waaronder een aantal in industriegebieden – de milieueffecten, kosten, techniek, toekomstvastheid en omgevingsaspecten in beeld gebracht.
De resultaten van deze verkenning zijn weergegeven in een afwegingsnotitie, waarin onder meer aandacht is besteed aan ruimtelijke en landschappelijke aspecten. De landschappelijke inpassing vormt een belangrijk aandachtspunt voor het aansluitpunt Simonshaven nabij Biert. Het geheel van milieueffecten, kosten, techniek, toekomstvastheid en omgevingsaspecten in beschouwing genomen, zijn voor de noordelijke verbinding van het windenergiegebied IJmuiden Ver Simonshaven en de Maasvlakte als de meest kansrijke aansluitpunten uit de verkenning gekomen.
Gedurende de verkenning hebben betrokken provincies, gemeenten, waterschappen, belangenorganisaties en bedrijfsleven deelgenomen aan werksessies en aparte gesprekken. In de eind maart 2019 gestarte RCR-procedure Net op zee IJmuiden Ver Bèta zijn omwonenden betrokken en is een informatieavond in het gebied van Simonshaven georganiseerd.
Op basis van de afwegingsnotitie, bespreking met decentrale overheden op 5 december 2018 en een positief advies van de Commissie voor de Milieueffectrapportage heb ik besloten de aansluitstations en tracés naar de Maasvlakte en Simonshaven in een procedure onder de RCR nader te onderzoeken. In deze procedure zullen de effecten op milieu – waaronder invloed op landschap en ruimtelijke kwaliteit-, techniek, kosten, omgeving en toekomstvastheid van deze alternatieven verder in kaart worden gebracht in een integrale effectenanalyse (IEA). Ik zal de overheden in de regio de gelegenheid geven mij naar aanleiding van de IEA te adviseren over een voorkeursalternatief. Ook andere belanghebbenden krijgen de gelegenheid een voorkeur uit te spreken voor een alternatief. Vervolgens zal ik, in afstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, een keuze maken voor een voorkeursalternatief, waarbij ik ook het aspect landschappelijke inpassing zal meewegen. Dat voorkeursalternatief zal dan uiteindelijk worden neergelegd in een ruimtelijk besluit.
Bent u het eens met de opvatting dat de bouw van grote energie-infrastructuur bij voorkeur en zo veel als mogelijk op industrieterreinen dient plaats te vinden? Zo ja, wordt dan naar alternatieve locaties gekeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze is deze voorgenomen locatie in beeld gekomen en gekozen en op welke wijze hebben principes van goede ruimtelijke ordening en opvatting van omwonenden en het lokale bestuur hierin een rol gespeeld en meegewogen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Oude vervuilende zakelijke auto veel goedkoper dan schone Tesla’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de oude vervuilende zakelijke auto veel goedkoper is dan schonere elektrische alternatieven?1
Ja.
Waarom is bij de youngtimer-regeling, en daarmee de afwijkende waardering voor auto’s die ouder zijn dan vijftien jaar, gekozen voor een termijn van vijftien jaar?
De afwijkende waardering voor auto’s die ouder zijn dan vijftien jaar wordt in het spraakgebruik veelvuldig aangehaald als de youngtimerregeling. Anders dan de indruk die kan ontstaan bij het woord regeling, beoogt de regeling niets anders dan een differentiatie ten opzichte van de algemene bijtelling aan te brengen. Er is geen fiscaal voordeel dan wel het geven van een prikkel tot het gebruik van auto’s die ouder zijn dan 15 jaar beoogd. Voor auto’s ouder dan 15 jaar geldt, ingeval van een terbeschikkingstelling voor privégebruik, een ander bijtellingspercentage en een andere grondslag voor de bijtelling. De youngtimerregeling (om ook hier het spraakgebruik te hanteren), is onderdeel van de bijtellingsregels die van toepassing zijn als een ter beschikking gestelde auto of een auto die tot het ondernemingsvermogen behoort (hierna: auto van de zaak) ook voor privédoeleinden mag worden gebruiken. Deze bijtellingsregels zijn bedoeld om het privévoordeel van dat gebruik te belasten door het tot het loon van de werknemer of tot de winst uit onderneming van de ondernemer te rekenen. De wetgever heeft besloten dat voordeel van het privégebruik op forfaitaire wijze in de inkomstenbelasting en de loonbelasting te betrekken. Een dergelijke forfaitaire bepaling is niet vrij van een zekere ruwheid; dit is een generiek kenmerk van forfaitaire regelingen. Dat geldt ook voor de grens van 15 jaar voor de termijn waarna de grondslag van de waarde in het economische verkeer een betere basis is dan de cataloguswaarde voor het bepalen van het voordeel van de auto van de zaak.
Hoeveel auto’s, uitgesplitst van nul tot vijf jaar oud, vijf tot tien jaar oud en tien tot vijftien jaar oud, zijn door IB-ondernemers (ondernemers voor de inkomstenbelasting) in de aangifte vermeld wegens privégebruik van de auto van de zaak?
Voor het antwoord op deze vraag is gekeken naar de aangifte IB 2016, omdat de gegevens voor recentere jaren (mogelijk) nog niet voldoende volledig zijn.
In de aangifte over 2016 is voor circa 58.000 de leeftijdsklasse nul tot vijf jaar vermeld. In de leeftijdsklasse vijf tot tien jaar was dit aantal circa 35.000 en in de leeftijdsklasse tien tot vijftien jaar was dit aantal circa 15.000. In de aangifte over 2016 is door IB-ondernemers voor circa 14.000 auto’s ouder dan vijftien jaar een bijtelling wegens privégebruik van de auto van de zaak vermeld.
Kunt u voor de drie modellen die het meest worden betrokken in de aangifte aangeven hoe hoog de bijtelling is voor het model van meer dan vijftien jaar oud, en hoe hoog de bijtelling is voor hetzelfde model van vijf, tien, dertien en veertien jaar oud?
Eerst is gekeken welke modellen auto’s van vijftien jaar of ouder relatief vaak in de aangifte vermeld zijn door IB-ondernemers wegens privégebruik van de auto van de zaak. Vervolgens is voor exact hetzelfde model (op basis van merk en type) gekeken of ook voldoende jongere versies van dat model in de aangifte vermeld zijn. De uitkomsten van deze analyse staan in onderstaande tabellen.
Het bleek voor deze modellen niet mogelijk om te vergelijken met exact hetzelfde model van vijf jaar oud, omdat dezelfde auto’s op basis van merk en type niet in de data voorkomen. Uit de tabellen volgt dat de bijtelling ongeveer twee keer zo hoog is in het jaar voordat de auto onder de youngtimer-regeling valt vergeleken met het eerste volledige jaar waarin de auto onder de youngtimer-regeling valt.
Jaar eerste toelating auto
Youngtimer?
Gemiddeld berekend privégebruik
Gemiddelde grondslag voor bijtelling
Aantal observaties
1998
Ja
€ 952
€ 4.480
32
1999
Ja
€ 710
€ 3.886
42
2000
Ja
€ 1.048
€ 4.970
60
2001
Ja (deels)
€ 949
€ 7.963
67
2002
Nee
€ 2.066
€ 11.477
52
2003
Nee
€ 2.445
€ 13.246
39
2004
Nee
€ 2.018
€ 13.056
40
2005
Nee
€ 2.719
€ 13.596
31
2006
Nee
€ 3.315
€ 18.466
28
Jaar eerste toelating auto
Youngtimer?
Gemiddeld berekend privégebruik
Gemiddelde grondslag voor bijtelling
Aantal observaties
1999
Ja
€ 933
€ 5.414
21
2001
Ja (deels)
€ 1.140
€ 8.641
63
2002
Nee
€ 2.245
€ 13.278
36
Jaar eerste toelating auto
Youngtimer?
Gemiddeld berekend privégebruik
Gemiddelde grondslag voor bijtelling
Aantal observaties
1999
Ja
€ 774
€ 5.309
31
2000
Ja
€ 1.070
€ 6.701
40
2001
Ja (deels)
€ 1.436
€ 8.805
40
2003
Nee
€ 1.904
€ 12.907
53
2004
Nee
€ 2.419
€ 12.319
53
2005
Nee
€ 2.599
€ 14.457
35
Kunt u reageren op de stelling dat de youngtimer-regeling de prikkel geeft om minder snel te kiezen voor een auto die nog geen vijftien jaar oud is en daarmee vaak ook zuiniger en schoner, omdat het deze vijftien jaar oude auto’s relatief goedkoper maakt ten opzichte van auto’s die bijvoorbeeld dertien of veertien jaar oud zijn?
Het is niet zo dat voor alle auto’s die ouder zijn dan 15 jaar geldt dat door toepassing van de youngtimerregeling de bijtelling lager is dan wanneer de youngtimerregeling niet van toepassing zou zijn. In dit kader citeer ik graag de achtergrond van de regeling zoals die bij de introductie van deze regeling in de memorie van toelichting is opgenomen.
De regeling heeft enerzijds tot doel om het privévoordeel van oudere, vrijwel afgeschreven auto’s, beter te laten aansluiten bij de waarde die een vrijwel afgeschreven ten minste vijftien jaar oude auto op dat moment heeft. Anderzijds heeft de regeling tot doel de bijtelling voor de zogenoemde oldtimer vast te stellen op basis van de reële waarde van de auto, een waarde die bij de echte gerestaureerde oldtimer vele malen hoger kan/zal zijn dan de oorspronkelijke catalogusprijs van mogelijk 30 of 40 jaar terug. Het fiscaal bevoordelen dan wel het geven van een prikkel tot het gebruik van auto’s die ouder zijn dan 15 jaar is geen doel van de regeling.
Kunt u reageren op de stelling dat zakelijke rijders zonder de youngtimer-regeling niet of nauwelijks voor een meer dan vijftien jaar oude auto zouden kiezen?
Voor een deel van de auto’s van ouder dan 15 jaar zal zonder youngtimerregeling de bijtelling hoger zijn dan met de youngtimerregeling (de vrijwel afgeschreven youngtimer). Voor het andere deel zal de bijtelling juist lager zijn dan met de youngtimerregeling (de waardevolle oldtimer). Dit hangt er immers van af of de cataloguswaarde hoger of lager is dan de waarde in het economische verkeer. De hoogte van de bijtelling zal effecten hebben voor te maken keuzes. Dat kan bijvoorbeeld het effect hebben dat een werknemer of ondernemer er voor kiest om de auto van de zaak niet meer of juist wel voor privédoeleinden te gaan gebruiken. Dat kan ook het effect hebben dat een auto van de zaak van meer dan 15 jaar oud wordt ingeruild voor een nieuwere auto of dat een auto van de zaak die bij de eerste aanschaf juist een lage cataloguswaarde had voor privédoeleinden gebruikt gaat worden. De hoogte van de bijtelling kan bovendien invloed hebben op de keus van de ondernemer om een auto als ondernemingsvermogen of juist als privévermogen aan te merken.
Op basis waarvan is de bijtelling voor youngtimers vastgesteld op 35% van de dagwaarde?
Ik verwijs voor dit antwoord ook naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 5. Met een bijtelling van 35% over de waarde in het economische wordt op forfaitaire wijze het privévoordeel van oudere auto’s van de zaak belast. Net als bij vraag 2 waar gevraagd wordt waarom gekozen is voor de termijn van 15 jaar merk ik op dat een dergelijke forfaitaire bepaling niet vrij is van een zekere ruwheid en dat ruwheid een generiek kenmerk is van forfaitaire regelingen. Dat geldt ook voor de vaststelling van de bijtelling op 35% van de waarde in het economische verkeer.
Hoe wordt de dagwaarde van youngtimers onder de youngtimer-regeling bepaald?
De dagwaarde is de individuele waarde van de betreffende auto. Deze kan op verschillende manieren worden bepaald, met name door middel van een koerslijst of een taxatie.
Hoe controleert de Belastingdienst of de dagwaarde in lijn met de werkelijke economische waarde is?
De Belastingdienst controleert de door belastingplichtige opgegeven gegeven waarde door middel van koerslijsten of een taxatie op aannemelijkheid. Hiervoor staan diverse (openbare en commerciële) bronnen ter beschikking.
Hoe verhoudt uw opmerking dat u eraan hecht op «het misverstand weg te nemen» dat de youngtimer-regeling «een fiscaal voordeel is» zich tot het feit dat meerdere advertenties en websites2 juist expliciet wijzen op de fiscale voordelen van de youngtimer-regeling, zoals een website3 die wijst op de «bizar lage bijtelling» als gevolg van de youngtimer-regeling?
Ik verwijs voor dit antwoord ook naar mijn antwoord op vraag 6. Zoals ik daar aangaf hangen de fiscale gevolgen van de youngtimerregeling af van de vraag of de cataloguswaarde hoger of lager is dan de waarde in het economische verkeer. Indien de waarde in het economisch verkeer van een youngtimer lager ligt dan de cataloguswaarde kloppen deze citaten en is het mogelijk dat de youngtimerregeling tot een lagere bijtelling leidt ten opzichte van de situatie waarin de algemene bijtelling 25%5 van de catalogusprijs bedraagt. Daarmee wordt echter zo goed mogelijk aangesloten bij het privévoordeel en dat voordeel vervolgens te belasten. De youngtimerregeling is niet bedoeld om fiscale voordelen te creëren.
Hoe heeft het aantal youngtimers dat onder de youngtimer-regeling valt zich in de periode 2014–2019 ontwikkeld? Hoe wordt het aantal youngtimers dat onder de youngtimerr-regeling valt voor de periode 2020–2024 geraamd?
Omdat de aangiftes (van IB-ondernemers) voor meer recente jaren mogelijk nog niet (voldoende) volledig zijn, zijn alleen de cijfers voor 2014–2016 bekend. Verder is bij beantwoording van deze vraag alleen gekeken naar de youngtimers bij IB-ondernemers. Het aantal ter beschikking gestelde auto’s ouder dan 15 jaar bij anderen dan IB-ondernemers is niet bekend (zie vraag 13).
2014
10.000
2015
11.000
2016
14.000
In 2018 bestond het Nederlandse wagenpark overigens uit ruim 8,3 miljoen personenauto’s. Hiervan waren er bijna 1,9 miljoen vijftien jaar of ouder. Slechts een heel klein deel van deze auto’s valt onder de youngtimer-regeling. Er is geen raming voor het aantal auto’s dat onder de youngtimer regeling valt in de periode 2020–2024.
Klopt het dat het aantal leaseauto’s dat onder de youngtimer-regeling valt onbekend is? Waarom is van deze leaseauto’s geen kenteken bekend? Bent u bereid om te onderzoeken hoe groot het aantal leaseatuo’s, dat onder de youngtimer-regeling valt, is?
Ik doelde met een vrijwel afgeschreven auto niet op een gedefinieerde categorie auto’s. Ik doelde daarmee op auto’s waarvoor de waarde naar maatschappelijke opvattingen zo laag is dat het niet voor de hand ligt om voor het bepalen van het privévoordeel aan te sluiten bij de oorspronkelijke cataloguswaarde.
Hoeveel auto’s die onder de youngtimer-regeling vallen zijn ooit in het bezit geweest van een particulier? Klopt het dat ondernemers die gebruik maken van de youngtimer-regeling een lager btw-tarief over privégebruik betalen dan wanneer zij kiezen voor een nieuwe zuinigere auto, die nog niet in het bezit is geweest van een particulier?
De inschatting is dat het aantal leaseauto’s ouder dan 15 jaar zeer beperkt is. Het totaal aantal zakelijke auto’s ouder dan 15 jaar is onbekend bij de Belastingdienst. De Belastingdienst beperkt zich in beginsel tot het uitvragen van informatie die relevant is voor de heffing.
Klopt het dat youngtimers minder zuinig zijn dan nieuwere alternatieven? Hoe groot is dit verschil?
Er zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om goed te bepalen hoeveel auto’s die momenteel onder de youngtimerregeling vallen ooit in bezit geweest zijn van een particulier.
Het is niet zo dat er een lager btw-tarief voor het privégebruik geldt voor ondernemers die gebruik maken van de youngtimerregeling. Een ondernemer die de auto tot het ondernemingsvermogen heeft gerekend en waarvoor aftrek van btw is genoten op aanschaf, gebruik en onderhoud wordt btw verschuldigd als hij deze auto voor privédoeleinden gebruikt. Dit gebruik voor privédoeleinden is een voor btw belaste dienst belast naar het algemene btw tarief. De ondernemer moet van die dienst aantekening houden in zijn administratie en periodiek aangifte doen van het privégebruik. De maatstaf die daaraan toerekenbaar is, is voorgeschreven (artikel 5a van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968). De ondernemer kan in plaats van deze wettelijke regeling ook gebruik maken van een goedkeuring in geval hij niet over de genoemde gegevens in zijn administratie beschikt. In grote lijnen behelst deze goedkeuring dat de te betalen btw wordt bepaald op 2,7% van de cataloguswaarde. Indien het privégebruik later plaatsvindt dan 4 jaar nadat de auto door de ondernemer is aangeschaft en in gebruik is genomen of ingeval de auto zonder btw is aangekocht (een zogenoemde margeauto of aangekocht van een particulier), dan wordt de te betalen btw bepaald op 1,5% van de catalogusprijs. Voor de auto’s die onder de youngtimerregeling vallen, geldt derhalve geen afzonderlijke regeling voor de btw.
Klopt het dat youngtimers meer fijnstof uitstoten dan nieuwere alternatieven? Hoe groot is dit verschil?
Gemiddeld genomen klopt het dat youngtimers minder zuinig zijn dan nieuwere alternatieven. Ter illustratie verwijs ik in dit verband naar cijfers van het compendium voor de leefomgeving6. Uit die cijfers blijkt bijvoorbeeld dat de gemiddelde nieuw in Nederland verkochte auto in 2002 een CO2-uitstoot had van 173 gram per kilometer en dat de gemiddelde nieuw in Nederland verkochte auto in 2017 een CO2-uitstoot had van 119 gram per kilometer. Gemiddeld is het verschil 54 gram CO2 per kilometer.
Wanneer stuurt u het onderzoek naar de mogelijkheid om de youngtimer-regeling aan te passen naar de Kamer?
Gemiddeld genomen klopt het dat youngtimers meer fijnstof uitstoten dan nieuwere alternatieven. Vooral oudere dieselauto’s zijn met name voor fijnstof veel vuiler dan meer moderne dieselauto’s. Dit komt omdat oudere dieselauto’s geen roetfilter hebben. Voor dieselauto’s die meer dan 15 jaar geleden op de markt gebracht zijn golden de Euronormen 1 (sinds 1 juli 1992) tot en met 3 (tot 1 januari 2005). Fijnstof wordt ook aangeduid in de eenheid PM (Particulate Matter). Onder Euronorm 1 tot en met 3 bedroegen de gestelde maxima fijnstof 0,14 PM tot 0,05 PM. Sinds 1 september 2014 is Euronorm 6 van toepassing en bedraagt het gestelde maximum fijnstof 0,005 PM. De gemiddelde fijnstofuitstoot voor Euronorm 1 dieselauto’s bedroeg 100 á 200 mg/km, terwijl dat voor Euronorm 6 dieselauto’s 1 á 2 mg/km bedraagt.
Kunt u een uitputtend overzicht geven van fiscale regelingen in het autodomein waar zakelijke rijders gebruik van kunnen maken? Wat is het budgettaire belang van deze maatregelen?
Ik streef er naar de uitkomsten van het onderzoek naar de mogelijkheid om de youngtimerregeling aan te passen voor het zomerreces aan uw Kamer te sturen.
Welke risico’s, voor- en nadelen biedt de afschaffing van de youngtimer-regeling? Kunt u daarbij zowel op budgettaire gevolgen als milieueffecten ingaan?
Ik ga er vanuit dat met deze vraag bedoeld is welke fiscale regelingen gebruikt kunnen worden als er sprake is van een auto van de zaak maar die niet openstaan voor particuliere autobezitters/-rijders.
Er geldt een beperkt aantal regelingen voor het vaststellen van de fiscale bijtelling in verband met privé gebruik. Voor auto’s die niet meer dan 15 jaar geleden voor het eerst in gebruik zijn genomen geldt een bijtelling van 25% over de cataloguswaarde en voor auto’s die meer dan 15 jaar geleden in gebruik zijn genomen geldt een bijtelling van 35% over de waarde in het economische verkeer. Ongeacht het moment van in gebruik name geldt een verlaging van de bijtelling van 18%-punt voor auto’s zonder uitstoot, met dien verstande dat de verlaging van de bijtelling ten hoogste € 9.000 bedraagt. De maximering van de verlaging van de bijtelling tot € 9.000 geldt niet voor auto’s zonder uitstoot die worden aangedreven door een motor die kan worden gevoed met waterstof. Het budgettaire belang van de verlaging van de bijtelling voor auto’s zonder uitstoot wordt voor 2019 geraamd op € 190 miljoen.
Bij de aanschaf van een nieuwe, volledig elektrische auto kan door ondernemers de milieu-investeringsaftrek (MIA) worden toegepast. Daarnaast kan voor waterstofauto’s zowel de MIA als de willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil) worden toegepast. Het budgettaire belang van de stimulering van nulemissievoertuigen via de MIA en Vamil wordt voor 2019 geraamd op circa € 31 miljoen.
Amersfoort dat reeds in 2030 geheel van het gas af wil zijn |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de Nieuwsuur-uitzending van 1 mei 2019?1
Ja, deze uitzending is mij bekend.
Deelt u de mening dat het van onverantwoorde grootheidswaan getuigt dat Amersfoort reeds in 2030 geheel van het gas af wil zijn? Deelt u de mening dat deze wezenloze klimaatplannen onmogelijk, onzinnig en onbetaalbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Wel vind ik dat de wethouder van Amersfoort heel ambitieus is, dat het van belang is het proces van besluitvorming zorgvuldig te doorlopen, te toetsen of een dergelijk tempo tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten mogelijk is en voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. In het ontwerp Klimaatakkoord is aangegeven dat het streven is om via een wijkgerichte aanpak in 2030 ca. 1,5 miljoen woningen en andere gebouwen van het aardgas af te halen en in 2050 geheel aardgasvrij te zijn. Gemeenten bepalen hierbij zelf op welke wijze het beste de wijken van het aardgas af kunnen worden gehaald en voor hoeveel wijken dat geldt vóór 2030. Alle gemeenten stellen hiervoor uiterlijk in 2021 Transitievisies Warmte op. Gemeente Amersfoort is hier inmiddels al ver mee. De uitspraak van wethouder Janssen van Amersfoort om in 2030 geheel van het aardgas af te zijn is een uiting van de ambitie van het gemeentebestuur, die de komende periode met de stad, haar bewoners en bedrijven verder wordt uitgewerkt. De gemeenteraad, die de Transitievisie Warmte van Amersfoort in het najaar behandelt, heeft een belangrijke rol om het tempo vast te stellen. In de concept Transitievisie Warmte van Amersfoort staat verwoord, dat woningen en gebouwen op zijn vroegst in 2032 CO2-neutraal zullen zijn, afhankelijk van het tempo waarin de wijkwarmteplannen gereed zijn, van financieringsmogelijkheden en van landelijke wet- en regelgeving.
Op welke wettelijke basis kunnen gemeenten, zoals Amersfoort, momenteel huiseigenaren dwingen van het gas af te gaan?
Gemeenten hebben nu geen wettelijke grondslag om huiseigenaren te dwingen van het aardgas af te gaan. Het Rijk beziet momenteel welk samenstel van regels nodig is om de verduurzaming van de gebouwde omgeving voldoende te kunnen ondersteunen. Daarbij wordt ook gekeken naar afsluitbevoegdheden voor gemeenten. Een dergelijke bevoegdheid is bedoeld voor de gevallen dat andere middelen niet tot het gewenste effect hebben geleid. Een middel in laatste instantie dus, waarvan de toepassing in het concrete geval zorgvuldig moet gebeuren en omkleed moet zijn met voldoende waarborgen voor de belangen van de eigenaar en de bewoners van de woning.
Bij de uitwerking daarvan kan aan het volgende worden gedacht. De gemeente besluit (door het wijzigen van het gemeentelijke omgevingsplan) wanneer welke wijk van het aardgas af gaat en overgaat op een duurzaam alternatief. Dat besluit wordt voorbereid met de openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. De gemeente geeft kennis van het voornemen tot het nemen van het besluit. Het ontwerp van het te nemen besluit wordt ter inzage gelegd. Eenieder kan zienswijzen naar voren brengen. Tegen het gemeentelijk besluit staat beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen besluiten waarmee de gemeente in concrete gevallen uitvoering geeft aan de regels van het omgevingsplan staat de mogelijkheid van bezwaar en beroep open.
Het Rijk beziet in overleg met de VNG momenteel of dit samenstel van regels voldoende is om de verduurzaming van de gebouwde omgeving te ondersteunen en of dit voldoende bescherming biedt aan eigenaren en bewoners.
Overigens is dwang nadrukkelijk niet het vertrekpunt in het kabinetsbeleid. Het kabinet gaat uit van een goed aanbod van een betaalbaar, betrouwbaar en duurzaam alternatief voor aardgas in combinatie met ontzorgings- en fínancieringsarrangementen. Verder leren gemeenten binnen het Programma Aardgasvrije Wijken, met proeftuinen en een kennis- en leerprogramma, op welke wijze de transitie naar aardgasvrije wijken het beste vormgegeven kan worden.
Deelt u de mening dat het te bizar voor woorden is dat het enerzijds steeds moeilijker is geworden om überhaupt een hypotheek te krijgen, maar anderzijds huiseigenaren wél extra leningen opgedrongen moeten kunnen worden voor allerlei onzinnige klimaatmaatregelen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Huishoudens worden geen extra leningen opgedrongen. Huishoudens krijgen wel betere financieringsmogelijkheden, en betere subsidiemogelijkheden. Ook wordt er met opdachtgevers en opdrachtnemers in de bouw- en installatiebranche gewerkt aan innovatie en kostenreductie. Uitgangspunt is dat de maandelijkse financieringslasten voor klimaatmaatregelen zich gaan terugverdienen via een lagere energierekening. Huishoudens kunnen daarbij zelf bepalen hoe zij energiebesparende maatregelen financieren: met eigen middelen of bijvoorbeeld een (hypothecaire) lening en of zij daarbij gebruik kunnen en willen maken van subsidieregelingen. Kredietverstrekkers moeten bij het verstrekken van (hypothecair) krediet vaststellen of de lening voor de consument verantwoord is. De Regeling hypothecair krediet bevat inkomenscriteria voor het verstrekken van hypothecair krediet en regels voor de maximale hoogte van het hypothecair krediet ten opzichte van de waarde van de woning. In de Regeling wordt extra leenruimte geboden voor energiebesparende maatregelen. De ratio hiervan is dat energiebesparende maatregelen zorgen voor een lagere energierekening en daarmee lagere vaste lasten. Door deze besparing ontstaat extra ruimte voor hypotheeklasten.
Deelt u de mening dat zowel huiseigenaren als huurders – die met «dank» aan dit kabinet hun maandelijkse lasten steeds verder omhoog zien gaan – wel wat anders aan hun hoofd hebben dan nutteloze zaken als verduurzaming en CO2-reductie? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. In de beantwoording van eerdere – soortgelijke – vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 933) is aangeven dat het Klimaatakkoord van Parijs een doorbraak is in de strijd tegen de verdere opwarming van de aarde en het kabinet er alles aan wil doen om de doelstellingen uit dit akkoord te realiseren. Verduurzaming en CO2-reductie dragen bij aan het halen van deze doelstelling. Daarbij is het wel noodzakelijk om de kosten van het te voeren beleid zo laag mogelijk te houden. Uitgangspunt is dan ook dat de verduurzaming voor iedereen betaalbaar moet zijn en gefinancierd moet kunnen worden. Dit vormt voor het kabinet bijvoorbeeld aanleiding om met voorstellen te komen om de lasten tussen huishoudens en bedrijven evenwichtiger te verdelen zoals aangekondigd in de brief van 13 maart 2019 (Kamerstuk 32 813, nr. 307).
Hoeveel «klimaateffect» behaalt Amersfoort door in 2030 geheel van het gas af te gaan? Wat is daarvan het effect op de temperatuur van de aarde? Kunt u een onderbouwde berekening verstrekken? Zo nee, waar is deze klimaatonzin naar uw mening dan feitelijk goed voor?
De gebouwde omgeving is verantwoordelijk voor 32% van het totale energiegebruik in Nederland en hiervoor wordt nog circa 90% aardgas gebruikt. In zijn totaliteit moeten de voorstellen in het ontwerpKlimaatakkoord voor de gebouwde omgeving bijdragen aan een reductie van de CO2-uitstoot van 3,4 Mton in 2030 ten opzichte van het basispad. Dit is dus een aanzienlijke reductie binnen de gebouwde omgeving waar ook Amersfoort aan wil bijdragen. Het is duidelijk dat de bijdrage van een individuele gemeente zoals Amersfoort op wereldniveau niet groot is. Door in alle gemeenten en sectoren maatregelen te nemen kan Nederland haar deel van de opgave realiseren en bijdragen aan het halen van de doelstellingen van het Klimaatakkoord van Parijs.
Bent u bereid de inwoners van Amersfoort – die zich, onder andere vanwege de torenhoge kosten, terecht zorgen maken – tegen deze gemeentelijke dwaling in bescherming te nemen en in te grijpen? Bent u bereid het (concept-)Klimaatakkoord en alle andere (gemeentelijke) klimaatplannen onmiddellijk door de shredder te trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Gemeenten spelen een belangrijke rol bij de realisatie van de klimaatdoelstellingen. Hierbij zijn gemeenten vrij om zelf invulling te geven aan de wijze van verduurzaming van de gebouwde omgeving en vindt het debat hierover plaats in de gemeenteraad.
Het niet terugdraaien van de bezuinigingsmaatregel die de lichten langs de snelweg dooft |
|
Roy van Aalst (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Kabinet laat het licht uit» van 1 mei 2019?1
Ja.
Kunt u uw licht laten schijnen op de vraag waarom u, ondanks uw eerdere belofte, de Nederlandse automobilist in de kou laat staan?
In het regeerakkoord is afgesproken dat daar waar verlichting op de snelwegen bijdraagt aan verhoging van de verkeersveiligheid deze ’s avonds en ’s nachts weer aan gaat. Dit betekent een aanpassing van het beleid. Ik heb direct opdracht gegeven te stoppen met het uitzetten van extra verlichting tussen 23h en 5h, zodat ongeveer driekwart van de nog uit te schakelen verlichting aan is gebleven. Zoals het er nu naar uitziet, is het aanzetten niet overal nuttig voor de verkeersveiligheid. Om deze aanpassing door te voeren, moet eerst zorgvuldig onderzoek gedaan worden naar potentiële effecten. Ook de potentiële effecten op flora en fauna zorgen ervoor dat ik nog geen definitief besluit heb kunnen nemen.
De Wet Natuurbescherming verbiedt activiteiten die leiden tot het opzettelijk verstoren van beschermde soorten of die leiden tot het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van beschermde soorten. Onder beschadigen of vernielen wordt ook het direct of indirect functioneel onbruikbaar maken van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen verstaan. De Wet Natuurbescherming schrijft voor om te toetsen welke effecten zullen optreden wanneer de verlichting weer wordt aangezet, ongeacht de termijn dat de verlichting in de tussentijd heeft uitgestaan en ongeacht hoeveel uur de verlichting weer aangaat. Vandaar dat ik Rijkswaterstaat heb gevraagd om onderzoek te doen naar deze mogelijke effecten op flora en fauna. Ik verwacht de resultaten voor de zomer van 2019.
Klopt het dat de Nederlandse automobilist nu in het duister tast omdat u zich laat gijzelen door het duurzaamheidsgeneuzel van D66?
Conform de afspraak uit het regeerakkoord, is het voornemen de verlichting langs de snelweg weer aan te zetten daar waar het bijdraagt aan de verhoging van de verkeersveiligheid. Het gaat daarbij om verlichting die ongeveer vijf jaar geleden tussen 23h en 5h is uitgeschakeld. De verlichting was nog lang niet overal langs de Rijkswegen uitgezet, ik heb direct opdracht gegeven te stoppen met het uitzetten van extra verlichting tussen 23h en 5h, zodat ongeveer driekwart van de nog uit te schakelen verlichting aan is gebleven.
Mag het licht aan op de snelweg, aangezien het onprettig is dat Nederlanders nu in het donker over de snelweg moeten rijden?
We zijn nog niet helemaal klaar met het beoordelen van alle trajecten, maar de inschatting is nu dat het niet op alle plekken voor de verkeersveiligheid nuttig is om de verlichting weer aan te zetten. Voor de zomer komt er meer duidelijkheid over het vervolg.
Hoeveel ministers zijn er nodig om de lampen weer aan te doen?
Als Minister van Infrastructuur en Waterstaat ben ik verantwoordelijk voor de verlichting langs het autosnelwegennet.
Het bericht 'Steeds meer biomassacentrales, goed of slecht voor het klimaat?' |
|
Suzanne Kröger (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Steeds meer biomassacentrales, goed of slecht voor het klimaat?»?1
Ja.
Wanneer worden de duurzaamheidscriteria en cascaderingsafspraken voor de inzet van biomassa vastgelegd?
De Staatssecretaris van IenW heeft in de antwoorden op de feitelijke vragen over het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie 2019–2023 die op 5 april jl. naar uw Kamer zijn verzonden (Kamerstuk 32 852, nr. 78), toegelicht dat het duurzaamheidskader volgens de huidige planning naar verwachting wordt opgeleverd in het eerste kwartaal van 2020. Hierna vindt besluitvorming door het kabinet en doorvertaling naar de vijf sectoren plaats.
Deelt u de opvatting dat de eisen rondom luchtkwaliteit en filters omhoog moeten worden bijgesteld? Deelt u de zorgen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en deelt u de mening van het RIVM dat er meer onderzoek moet worden gedaan naar de gezondheidseffecten van biomassa?2 Zo ja, gaat u meer onderzoek doen? Zo nee, waarom niet?
Momenteel werkt de staatsecretaris van IenW aan het Schone Lucht Akkoord (SLA) waarover is toegezegd uw Kamer te informeren. In dit akkoord is het uitgangspunt de permanente verbetering van de luchtkwaliteit. De Staatssecretaris laat momenteel een onderzoek uitvoeren naar de eventuele aanscherping van de emissie-eisen van biomassastookinstallaties tot 50 MW. Vanaf 50 MW moeten deze biomassacentrales, zoals de geplande centrales in Diemen, in ieder geval voldoen aan emissie-eisen volgens het Activiteitenbesluit milieubeheer en worden zij in het kader van de vergunningverlening door de provincie bovendien individueel getoetst op toepassing van de beste beschikbare technieken in de recent opnieuw vastgestelde Bref3 voor grote stookinstallaties. Evenals het RIVM hecht ik veel waarde aan kennisontwikkeling en monitoring over luchtkwaliteit. Met het SLA zet ik in op een permanente verbetering om de gezondheidsschade door luchtverontreiniging terug te dringen.
Deelt u de mening dat, gezien de zorgen van zowel veel omwonenden van biomassacentrales als het RIVM, het verstandig is een pas op de plaats te maken met het verlenen van nieuwe vergunningen en subsidies aan biomassacentrales, in ieder geval tot de duurzaamheidscriteria en cascaderingsafspraken zijn vastgesteld? Zo nee, waarom niet?
Als aan alle wet- en regelgeving is voldaan – in het bijzonder ook de vereisten op het gebied van luchtemissies en luchtkwaliteit –, dan kent de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geen weigeringsgrond om een activiteit te verbieden.
Wanneer biomassacentrales SDE+-subsidie aanvragen, dient de biomassa te voldoen aan de duurzaamheidscriteria uit de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen.
Hoeveel biomassa is er naar uw opvatting binnen Nederlands grondgebied potentieel duurzaam beschikbaar? Heeft u een voorkeur voor lokale bronnen van biomassa zoals snoeihout?
Het kabinet vindt dat alle biomassa die in Nederland gebruikt wordt duurzaam moet zijn. Daarbij heeft het kabinet geen principiële voorkeur voor lokale biomassa of biomassa die elders is geproduceerd. Wel zet het kabinet zich in voor het verhogen van de productie van duurzame binnenlandse biomassa, vanuit de overtuiging dat het hoe dan ook wenselijk is het aanbod van duurzame biomassa te vergroten. Het is op dit moment niet mogelijk om aan te geven hoeveel (binnenlandse) duurzame biomassa er nu en in de toekomst beschikbaar is, dit wordt in het kader van het uitwerken van het duurzaamheidskader nader onderzocht door PBL.
Bent u bereid het traject rondom bijvoorbeeld de biomassacentrale in Diemen gezien het bovenstaande tijdelijk stop te zetten, totdat meer duidelijk is wat de gevolgen zijn voor de luchtkwaliteit en wat de afspraken zijn rondom duurzaamheid en cascadering? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is niet betrokken bij de totstandkoming van specifieke projecten en een interventie is dus niet aan de orde. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4.
De miljoenen waardedaling van huizen door windparken |
|
Agnes Mulder (CDA), William Moorlag (PvdA), Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van Argos van 13 april 2019 getiteld «De strijd om windpark N33»?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja.
Erkent u de waardedaling van woningen rondom het Groningse windpark, zoals besproken in de uitzending? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre worden inwoners hiervoor gecompenseerd?
Op de prijsontwikkeling van een woning zijn meerdere factoren van invloed. De mogelijke waardedaling van woningen rond een windpark moet daarom per individueel geval worden bekeken. De door Argos berekende waardedaling is niet gebaseerd op onderzoek naar daadwerkelijke woningtransacties in Groningen, maar op gemiddelde WOZ-waarden. Vervolgens is op basis van onderzoek van VU Amsterdam een gemiddelde waardedaling binnen een afstand tot 2 km berekend. Dit onderzoek berekende een gemiddelde waardedaling van 1,4% binnen 2 km afstand van een windturbine. Op dit percentage heeft Argos na contact met de onderzoekers, een niet nader onderbouwde vermenigvuldigingsfactor van 2,5 toegepast. Er is daarmee sprake van een inschatting van de mogelijke waardedaling.
De landelijke planschaderegeling omvat een zorgvuldige procedure om tot vaststelling van de mogelijke planschade te komen. De initiatiefnemer van een project is aansprakelijk voor een tegemoetkoming in planschade, indien die optreedt als gevolg van het project. Verzoeken worden ingediend bij de betreffende gemeente en behandeld door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). RVO.nl schakelt daarbij voor elke aanvraag een onafhankelijke planschadedeskundige in. Indien van toepassing, leidt de planschaderegeling tot de toekenning van een tegemoetkoming voor de eventueel vastgestelde planschade voor omwonende huiseigenaren. Hierbij valt binnen de huidige regeling in ieder geval 2% buiten het gecompenseerde bedrag.
Omdat de huidige planschaderegeling voorziet in deskundig en onafhankelijk onderzoek, zie ik geen aanleiding voor een collectief onderzoek gericht op de eventuele individuele planschade als gevolg van het windpark N33. Dit laat onverlet dat de gegevens waarop het genoemde onderzoek van de VU is gebaseerd verouderd zijn en dat het onderzoek daarmee aan actualisatie toe is. Ook gaat het alleen over windmolens, terwijl waardedaling mogelijk ook speelt bij zonneparken. Ik zal in overleg treden met de VU om invulling te geven aan de actualisatie. De actualisatie acht ik van belang om een breder, objectief en actueel beeld te krijgen van de waardeontwikkeling van huizen als gevolg van wind- en zonne-energie voor Nederland als geheel. Het komt dus niet in de plaats van onafhankelijk onderzoek dat plaatsvindt in het kader van planschadeprocedures.
Bent u bereid een nieuw, onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de waardedaling van woningen rondom windparken? Deelt u de opvatting zoals geuit in de uitzending dat het zowel voor omwonenden van het windpark als voor de overheid effectiever en doelmatiger is om collectief, deskundig en onafhankelijk onderzoek te doen, in plaats van dat iedere eigenaar van een woning separaat een verzoek tot de vaststelling van planschade moet indienen en de gemeente ieder verzoek separaat moet beoordelen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de afstanden van turbines tot woningen waar projectontwikkelaars zich wettelijk aan moeten houden? Wat is er geregeld voor inwoners die nabij een windmolen wonen?
Om het woon- en leefklimaat te beschermen van inwoners die nabij een windturbine wonen, zijn wettelijke normen vastgelegd voor de maximaal toelaatbare geluidbelasting en slagschaduw van windturbines op woningen of andere gevoelige objecten. In een Milieu Effect Rapport (MER) worden de milieu effecten onderzocht en wordt er getoetst aan deze normen. De onafhankelijke Commissie voor de milieueffectrapportage adviseert over de kwaliteit en de volledigheid van de onderzochte milieu informatie.
Wet- en regelgeving schrijven geen minimale afstand voor. De minimale afstand wordt bepaald door de maximaal toelaatbare geluidbelasting of slagschaduw op een woning. Om in de praktijk aan de geluids- of slagschaduwnormen te voldoen, moeten soms extra maatregelen worden getroffen zoals het tijdelijk stilzetten van een windturbine.
Deelt u de mening dat het lastig is voor omwonenden om hun recht te halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor omwonenden zijn er verschillende momenten waarop inspraak mogelijk is. Ik wil hierbij onderscheid maken tussen inspraak op de beleidskaders en het concrete project waarop de Rijkscoördinatieregeling (RCR) van toepassing is.
Een RCR project ontstaat niet uit het niets. De beleidskaders voor windprojecten als windpark N33 komen voort uit de afgesproken doelstelling om 6.000 MW wind op land in 2030 te realiseren, die is vastgelegd in het Energieakkoord. Met provincies is toen afgesproken dat zij (zoek)gebieden voordragen voor windparken met een vermogen van meer dan 100 MW. Deze zijn door het Rijk vastgelegd in de Structuurvisie Wind op Land (Kamerstuk 33 612, A/nr. 23). Tussen 2009 en 2012 zijn in de voorbereiding op het opstellen van de Structuurvisie Windenergie op land maatschappelijke partijen, bedrijven en het brede publiek op diverse manieren betrokken (o.a. door burgerpanels, werkateliers met gemeenten en provincies, en bijeenkomsten georganiseerd door het Overlegorgaan Infrastructuur en Milieu). Daarnaast is het publiek met twee zienswijzenprocedures in de gelegenheid gesteld te reageren op de Structuurvisie Windenergie op land. Veelal hebben provincies ook informatiebijeenkomsten georganiseerd voorafgaand aan het vaststellen van de gebieden voor grootschalige windenergie. Tot slot is de structuurvisie twee keer in de Tweede Kamer besproken. Na de inwerkingtreding van de Structuurvisie Wind op Land lagen keuzes voor gebieden en voor techniek (windenergie) vast.
Ondanks het uitgebreide voortraject realiseer ik mij dat omwonenden niet altijd op de hoogte waren van de gemaakte keuzes op het moment dat men zich geconfronteerd zag met een concreet project. Daarom wil ik het besluitvormingsproces om te komen tot aanwijzing van gebieden anders gaan inrichten (zie ook de antwoorden bij de vragen 11 t/m 14). Dit neemt niet weg dat ik de huidige projecten uit het Energieakkoord wil continueren. Uitvoering hiervan is immers belangrijk om de afspraken uit het Energieakkoord te halen. Bovendien hebben veel van de projecten inmiddels een onherroepelijke vergunning en zijn al in realisatie of al in bedrijf.
Naast betrokkenheid bij het beleid is ook de betrokkenheid van omwonenden bij het project zelf aan de orde. De inspraakmogelijkheden en rechtsbescherming zijn geborgd in wet- en regelgeving en zijn in overeenstemming met de Europese eisen die gelden voor de kwaliteit van deze procedures. De RCR maakt inspraak eenvoudiger, omdat de vele vergunningen die nodig zijn via één loket en één inspraakprocedure verlopen. Onder de RCR worden al bij de start van de Milieueffectrapportage (MER) procedure en ook later in het besluitvormingsproces informatieavonden in het projectgebied georganiseerd voor omwonenden en andere mogelijk belanghebbende organisaties. Van deze informatieavonden wordt een kennisgeving geplaatst in huis-aan-huis bladen, in de Staatscourant en op een website van de rijksoverheid. Tijdens deze informatieavonden worden onder meer het proces en de inspraakmogelijkheden toegelicht. Ontwerpbesluiten en definitieve besluiten worden daarnaast fysiek ter inzage gelegd in de regio. Op het MER en op ontwerp-besluiten kunnen zowel schriftelijk als mondeling als digitaal zienswijzen worden ingediend. De inspraakreacties worden bij de besluitvorming betrokken, ook als dit soms honderden reacties betreft. Dit betekent niet dat altijd aan alle bezwaren van omwonenden tegemoet gekomen kan worden, wel dat van alle in zienswijzen genoemde onderwerpen zorgvuldig gemotiveerd wordt waarom bepaalde keuzes gemaakt worden. Verder vindt er altijd bestuurlijk overleg plaats met de bestuurders van de betrokken provincie en betrokken gemeente(n), waarbij de lokaal en/of regionaal levende aandachtspunten en zorgen worden ingebracht en besproken.
Na definitieve besluitvorming staat beroep tegen de besluiten open. De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State toetst of er wordt voldaan aan de in Nederland geldende wettelijke normen en eisen.
Naast bovengenoemde formele mogelijkheden voor de toegang tot rechtsbescherming, zet ik mij in om de toegang tot informatie en tot de inspraakprocedure zo laagdrempelig mogelijk te houden. Ook wordt de omgeving vroegtijdig bij een projectvoornemen betrokken om zo de acceptatie voor een project te vergroten.
Dit alles betekent niet dat maatschappelijke acceptatie een vanzelfsprekende resultante is van het toepassen van participatie. Op lokaal niveau, waarbij omwonenden direct geraakt worden in hun belangen, is zelden van het begin af aan draagvlak voor projecten rond energiewinning. In breder opzicht geldt dat voor tal van ruimtelijke ontwikkelingen, zoals wegen, asielzoekerscentra en soms zelfs scholen. Nederland is een vol land en dit betekent dat we alle benodigde maatschappelijke activiteiten op een klein oppervlak moeten inpassen. Dit alles maakt dat we hiertoe alleen besluiten met toepassing van de wettelijke mogelijkheden van inspraak, aanvullende participatie en na zorgvuldige afweging van al deze belangen en inbreng.
Wat is uw reactie op opmerkingen in de uitzending over de Rijkscoördinatieregeling die het voor omwonenden erg ingewikkeld maakt om inspraak te hebben en bezwaar te maken? Herkent u het beeld dat uit de uitzending komt naar voren dat mensen in de praktijk geen invloed hebben? Zo ja, bent u bereid hier iets aan te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de uitlatingen van de ambtenaar bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat dat het gebrek aan draagvlak bewijst dat de Rijkscoördinatieregeling nodig is?
Een reactie op deze uitlatingen, en op de functie van de Rijkscoördinatieregeling bij het realiseren van energieprojecten, is eerder al gegeven in de brief aan uw Kamer van 17 augustus 2015 (Kamerstuk 33 612, nr. 51).
Hoe ziet u dit in verband met de energietransitie in het geheel? Maakt u de afweging tussen waar het doel van de transitie voorop staat en waar winst voorop staat? Kunt u dat toelichten?
De energietransitie is een grote uitdaging voor ons allemaal. De RCR-procedure is een instrument dat de afgelopen periode vooral is ingezet bij de realisatie van grote energieprojecten van nationaal belang waarover afspraken waren gemaakt in het kader van het Energieakkoord en waarbij de daarvoor in aanmerking komende gebieden zijn opgenomen in de Structuurvisie Windenergie op land (2014), die ook met uw Kamer is besproken. Zie verder het antwoord op de vragen 11 t/m 14.
Wat is uw oordeel over hetgeen in de uitzending aangekaart wordt dat in overgrote mate voordelen en winsten aan ontwikkelaars en grondeigenaren toevallen, afgezet tegen het gegeven dat omwonenden geen voordeel aan de ontwikkeling van een windpark kunnen ontlenen en louter kampen met nadelen en verlies aan waarde van woningen?
Er zijn diverse voorbeelden dat ook grote energieprojecten – zoals windparken – worden gerealiseerd door een collectief van inwoners en grondeigenaren in plaats van door grote energiebedrijven van buiten de regio. Ik juich dit toe en zie een grote meerwaarde voor de regio in een dergelijke collectief initiatief.
Ook als een windpark wordt ontwikkeld door een energiebedrijf, vloeien opbrengsten voor een deel naar de regio via de mogelijkheid voor omwonenden om in het project te participeren, via de opbrengsten van gemeentelijke ozb en via het gebiedsfonds waaraan elke initiatiefnemer bijdraagt, conform de afspraken die de windsector in de branche-gedragscode heeft gemaakt. Ook kan de bouw van een windpark aanzienlijk bijdragen aan de regionale werkgelegenheid. Sinds de publicatie van het ontwerp-Klimaatakkoord zie ik bovendien dat veel grote energiebedrijven actief samenwerking zoeken met lokale coöperaties. Ook dat juich ik toe.
Hoe gaat u in de toekomst weerstand bij omwonenden tegen windmolens wegnemen?
De RCR is eind 2016 geëvalueerd. Deze evaluatie is toegestuurd aan uw Kamer (Kamerstuk 31 239, nr. 254). Onderdeel van de conclusie uit deze evaluatie was dat toepassing van de RCR leidt tot vergroting van risico’s t.a.v. maatschappelijke acceptatie wanneer er maatschappelijk en/of bestuurlijk discussie is over de nut en noodzaak van een initiatief. Onder andere deze conclusie van het rapport heeft geleid tot herijking van de inzet van de RCR. Nadat een melding voor de RCR is gedaan, treed ik eerst in overleg met de initiatiefnemer en medeoverheden. In gezamenlijkheid wordt vervolgens bepaald welke overheid het meest geschikt is om het bevoegd gezag te voeren voor een specifiek project. Dat kan betekenen dat de ruimtelijke inpassing van een project door de provincie of gemeente gebeurt, in plaats van door het Rijk met toepassing van de RCR-procedure. Voorwaarde is dat de RCR-procedure niet versnellend is ten opzichte van de decentrale route. Voorbeelden van projecten waar provincies of gemeenten de besluitvorming hebben gecoördineerd zijn Windpark A16 en een aantal zonneparken in het noorden van het land.
Richting de toekomst zie ik naast de herijking van de RCR nog enkele belangrijke verbeteringen die moeten leiden tot een grotere maatschappelijke acceptatie voor energieprojecten door sterker in te zetten op participatie. De RCR-procedure gaat op in het nieuwe instrument projectbesluit onder de Omgevingswet. Bij het projectbesluit is veel aandacht voor participatie.
In hoeverre bent u van oordeel dat de werking van de Rijkscoördinatieregeling (RCR) moet worden geëvalueerd en aangepast, gelet op het gegeven dat vooral windparken die worden gerealiseerd onder de werkingssfeer van de RCR op veel weerstand en verzet stuiten? Bent u bereid om de RCR onafhankelijk en op deskundige wijze te laten evalueren en aan te passen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In het ontwerp-Klimaatakkoord wordt participatie gezien als een cruciaal onderdeel om de energietransitie te laten slagen. Met betrekking tot participatie bij windparken zijn zowel de afspraken over de Regionale Energiestrategieën (RES-en) als de afspraken over participatie bij duurzame energieprojecten van belang. De RES-en, zoals die nu in 30 regio’s in Nederland worden opgesteld, hebben als doel om samen met de omgeving tot zowel landschappelijk als maatschappelijk gedragen locaties te komen voor toekomstige wind- en zonneparken. Hoe deze participatie precies wordt vormgegeven, zal per regio verschillen en zoveel mogelijk aansluiten bij de lokale kenmerken en wensen. Vanuit het Nationaal Programma RES wordt een handreiking opgesteld die onder meer handvatten biedt voor het participatieproces van de RES. De handreiking kan benut worden om de beoogde werkwijze voor participatie een expliciete plaats te geven in ruimtelijke plannen zoals omgevingsvisies, programma’s, omgevingsplannen en projectbesluiten. De Omgevingswet biedt bij de vaststelling van deze ruimtelijke plannen belangrijke waarborgen voor participatie.
In het ontwerp-Klimaatakkoord is verder opgenomen dat de initiatiefnemer van een duurzaam energieproject een proces doorloopt om te komen tot een wenselijke en haalbare vormgeving van participatie. Het bevoegd gezag controleert of de initiatiefnemer dit gesprek met de omgeving aangaat. De afspraken met de omgeving worden vastgelegd in een omgevingsovereenkomst. Deze afspraken betreffen zowel participatie in het proces als participatie in het eigendom van het project.
Het streven naar 50% lokaal eigendom van productie van hernieuwbare energie op land is een algemeen streven naar evenwichtige eigendomsverdeling in een gebied. Het gaat daarbij om kunnen (mee)investeren in projecten door partijen en burgers uit de omgeving, waarbij ook oog zal moeten zijn voor de risico’s die daarmee gepaard gaan. Achterliggende gedachte is dat lokaal eigendom gaat helpen om de realisatie van projecten voor hernieuwbare elektriciteit op land te laten slagen. In het kader van het ontwerp-Klimaatakkoord en de Green Deal Participatie van de Omgeving bij Duurzame Energieprojecten wordt gewerkt aan een handreiking voor participatie bij duurzame energieprojecten met daarin een scala aan mogelijkheden, ook wel aangeduid als: «participatiewaaier». Deze participatiewaaier maakt alle vormen van participatie inzichtelijk die initiatiefnemers aan de omgeving kunnen bieden. Daarbij gaat het zowel om participatie over het besluitvormingsproces als om financiële participatie, zoals financiële obligaties, eigendomsparticipatie, een omgevingsfonds of een combinatie hiervan. In het kader van de handreiking zal ook de wijze van (juridische) instrumentering worden uitgewerkt. Deze handreiking wordt na de zomer opgeleverd.
In hoeverre worden in het ontwerp Klimaatakkoord eisen gesteld aan participatie en compensatie van de omgeving van windparken?
Zie antwoord vraag 11.
In hoeverre bent u bereid inwoners van Nederland die bij een windpark in de buurt wonen tegemoet te komen door ze mede-eigenaar te laten zijn van dat windpark en ze zodoende mee te laten delen in de winsten?
Zie antwoord vraag 11.
Op welke wijze en op welke termijn gaat u dat effectueren in het licht van het ontwerp klimaatakkoord waarin is opgenomen dat in projecten voor tenminste 50 % moet kunnen worden geparticipeerd door inwoners en bij voorkeur omwonenden?
Zie antwoord vraag 11.
Wat vindt u van de geheimhoudingsclausule die grote energiebedrijven opleggen bij degenen die hun land verkopen?
Ik treed niet in privaatrechtelijke kwesties tussen grondeigenaar en ontwikkelaar. PBL gaat op mijn verzoek al sinds 2014 in de berekening van de basisbedragen niet meer uit van de werkelijke gemiddelde grondkosten maar van een jaarlijks met 10% dalend bedrag. Dit omdat ik wil voorkomen dat de SDE+ een prijsopdrijvend effect heeft op de grondkosten.
Vanzelfsprekend is het goed als PBL voor haar advisering over de SDE+ kan beschikken over zoveel mogelijk betrouwbare en openbare informatie. Tegelijkertijd wordt de openbaarheid begrensd vanwege concurrentiegevoelige bedrijfsinformatie. Binnen de kaders van de wet deelt RVO.nl de informatie met het PBL. Ik zie nu geen reden om hier aanvullende maatregelen te nemen.
Overigens zie ik in projecten steeds meer dat er door initiatiefnemers – zeker wanneer het coöperatieve ontwikkeling betreft – open kaart gespeeld wordt over grondvergoedingen en opbrengsten. Ik juich dat toe omdat transparantie hierover het draagvlak ten goede komt. Ik kan deze transparantie echter, gelet op de genoemde bedrijfsgevoelige informatie, niet juridisch afdwingen.
Bent u ook van mening dat transparantie bijdraagt aan het beter berekenen van de subsidie door het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) en aan draagvlak voor de energietransitie? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen?
Zie antwoord vraag 15.
Het bericht ‘Opnieuw toestemming voor gaswinning zonder proefboring’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Opnieuw toestemming voor gaswinning zonder proefboring»?1
Ja, ik ken het bericht.
Klopt het dat u in het geval van Westellingwerf en Spijkenisse toestemmingen hebt gegeven voor winning uit gasvelden zonder dat daar proefboringen aan vooraf gingen? Zijn er nog andere velden waarbij dit het geval is?
Ja, dat klopt. Zie ook de eerder gegeven antwoorden op vragen van het lid Van der Lee (GroenLinks) over het ontwerpinstemmingsbesluit voor het gaswinningsplan voor Spijkenisse-Intra en de ontwerpomgevingsvergunning Spijkenisse-Oost, zoals ingezonden op 14 november 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 915).
Ik heb eerder ingestemd met het winningsplan Q16-Charlie-Noord, gelegen onder de Noordzee. Ik heb momenteel het winningsplan Rottum (provincie Fryslân) in behandeling. Deze winningsplannen beschrijven een winning uit kleine gasvelden waaraan (nog) geen proefboring vooraf is gegaan.
Wat is uw reactie op de kritiek van de Mijnraad over de winningsvergunningen voor Weststellingwerf en Spijkenisse?
De Mijnraad stelt in haar adviezen op de winningsplannen Weststellingwerf en Spijkenisse-Intra dat ze geen juridische gronden ziet om niet in te stemmen met deze winningsplannen. Toch lijkt het de Mijnraad beter om eerst een proefboring te doen, zodat er meer data beschikbaar zijn voordat ingestemd wordt met het winningsplan.
Bij Spijkenisse-Intra heb ik ervoor gekozen om de procedure voor de vergunning voor het uitvoeren van de eerste (proef)boring te coördineren met de procedure voor het winningsplan. Bij Weststellingwerf behandel ik deze procedures gelijktijdig. Hierdoor is meteen duidelijk wat wel en wat niet is toegestaan als bij de eerste boring inderdaad aardgas wordt aangetroffen. Dit vloeit ook voort uit de wens van omwonenden en de Tweede Kamer om projecten bij voorkeur niet meer «opgeknipt» te vergunnen, maar juist voorafgaand aan enige activiteit het volledige project onder inspraak en besluitvorming te brengen, zodat alle belangen kunnen worden meegewogen voordat «de schop de grond in gaat».
Conform het regeerakkoord zal ik deze kabinetsperiode geen opsporingsvergunningen afgeven voor nieuwe gasvelden op land. Bestaande vergunningen, zoals in het geval van Spijkenisse en Weststellingwerf, blijven van kracht binnen de bestaande wet- en regelgeving. In mijn Kamerbrief van 30 mei 2018 over de gaswinning uit de kleine velden (Kamerstuk 33 529, nr. 469) heb ik aangegeven dat ik – daar waar gaswinning veilig en verantwoord kan – zal instemmen met winningsplannen voor gaswinning uit kleine velden.
Deelt u het inzicht dat wanneer er geen proefboring heeft plaatsgevonden er niet al het mogelijke is gedaan om zoveel mogelijk informatie te verzamelen over bodemdaling en de gasvoorraad? Deelt u de opvatting dat het gezien de risico’s van gaswinning onwenselijk is dat er gaswinning plaatsvindt wanneer niet al het mogelijke is gedaan om eventuele schadelijke effecten te voorzien?
Nee, dat inzicht deel ik niet. Doordat de gasvelden zijn gelegen tussen gasvelden, waaruit al aardgas wordt gewonnen en waarvan de eigenschappen bekend zijn, kan er van worden uitgegaan dat de eigenschappen van het gesteente van deze gasvelden vergelijkbaar zijn met de eigenschappen van omliggende velden. De desbetreffende gasvelden zijn kleine velden die in dezelfde geologische lagen liggen.
Door gelijktijdige behandeling van een winningsplan en de aanvraag voor een vergunning voor een boring is duidelijk wat de voorwaarden en beperkingen van de winning zijn als bij de (proef)boring inderdaad gas wordt aangetroffen. Het mijnbouwbedrijf krijgt toestemming tot het winnen uit betreffende gasvelden voor zover dit past binnen de grenzen van het winningsplan en de voorwaarden waaronder is ingestemd met het betreffende winningsplan. Ik heb voorgeschreven dat de betreffende mijnbouwonderneming na afloop van de voorgenomen boring de resultaten van de boring, waaronder in ieder geval de te verwachte productie, de gevolgen voor de verwachte bodemdaling en de Seismische Risico Analyse bij mij indient. Het uitvoeren van de boring op zich veroorzaakt geen bodemdaling of bevingen. De genoemde risico’s en voorwaarden zijn wel verbonden aan de gevolgen van de winning van gas gedurende de vergunde periode.
Als uit de data van de boring blijkt dat binnen de vergunde periode de grenzen worden overschreden of niet kan worden voldaan aan de voorwaarden, zal ik nagaan of het mogelijk is de vergunning aan te passen. Indien het niet mogelijk is de vergunning aan te passen, kan er niet meer aardgas worden gewonnen dan is vergund. Het Staatstoezicht op de Mijnen ziet hier op toe.
Bent u bereid toe te zeggen dat er geen winningsvergunningen meer zullen worden afgegeven wanneer daar geen proefboring aan vooraf is gegaan, specifiek met betrekking tot gaswinning in het Waddengebied? Zo nee, waarom niet?
De Mijnbouwwet staat gaswinning alleen toe als dit veilig is. Op basis van de toetsingskaders uit de Mijnbouwwet bepaal ik of het gevraagde besluit kan worden afgegeven. In specifieke gevallen – waar vooraf voldoende gegevens beschikbaar zijn om een afweging te kunnen maken – is het in het kader van transparantie en voorspelbaarheid beter de afgifte van vergunningen te coördineren. In de Mijnbouwwet is een verbod opgenomen tot het afgeven van omgevingsvergunningen voor het oprichten van mijnbouwwerken in Natura 2000-gebieden, en dus ook in de Waddenzee.
Het artikel ‘EU eist van Den Haag nieuw plan voor duurzame energie’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «EU eist van Den Haag nieuw plan voor duurzame energie»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat door Eurocommissaris Cañete in het artikel wordt geschetst, waarin gesproken wordt over Nederland als «het land met het grootste gat»? Welke oorzaken ziet u hiervoor?
Het kabinet is gecommitteerd aan het realiseren van de doelen van het Energieakkoord en aan de nationale verplichtingen onder de Richtlijn hernieuwbare energie. In het Energieakkoord is uitgegaan van een sterke stijging in het aandeel hernieuwbaar richting 2020 en 2023 en deze zien we ook in de ramingen terug. Tevens zijn in het ontwerp-Klimaatakkoord hoge ambities geformuleerd richting 2030.
Nederland ligt op dit moment nog achter op het pad voor de nationale doelstelling voor hernieuwbare energie in 2020. Het aandeel hernieuwbare energie lag in 2017 op 6,6%. Het PBL raamde in januari jl. dat het aandeel hernieuwbare energie in Nederland in 2020 op 12,2% zal uitkomen, met een bandbreedte van 11–13%. Daarmee ligt de raming onder het nationale doel van 14%. Zoals ik in mijn aanbiedingsbrief van de Rapportage van het PBL «Kortetermijnraming voor emissies en energie in 2020» en proces uitvoering Urgenda-vonnis (Kamerstuk 32 813, nr. 267) heb aangeven, zijn er nog allerlei onzekerheden die het uiteindelijk aandeel hernieuwbare energie in 2020 bepalen.
Het huidige tekort wordt vooral veroorzaakt door vertraging in de realisatie van het Energieakkoord. Deze vertraging doet zich met name voor bij wind op land. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd met de brief over de Structuurvisie Windenergie op land (Kamerstuk 33 612, nr. 68). Daarin ga ik in op de oorzaken en aanpak van vertraging van de Monitor Wind op Land 2017. Een tweede reden is de stijging in het totale energieverbruik. Ondanks de toename van de productie van hernieuwbare energie in absolute zin ten opzichte van een eerdere raming van het PBL is het aandeel hernieuwbare energie hierdoor lager dan eerder werd verwacht.
Kunt u toelichten hoe het kabinet voorkomt dat Nederland een boete krijgt van de Europese Unie wanneer Nederland zijn doelstelling niet haalt? Hoe hoog zou deze boete zijn mocht Nederland deze toch ontvangen?
Het kabinet verkent momenteel alle mogelijke opties die bij kunnen dragen aan de doelstelling voor hernieuwbare energie. Conform de motie van de leden Sienot en Agnes Mulder (Kamerstuk 32 813, nr. 256) zal ik voor het zomerreces met een brief komen waarin ik de mogelijkheden hiervoor uiteenzet. Over de hoogte van de eventuele boete kan ik geen uitspraken doen; dit is nu niet aan de orde en er zijn nog veel onzekere factoren.
Ziet u al reden om de verkenning te versnellen naar het Joint Project Mechanism waartoe de Kamer u eind vorig jaar opriep (motie-Sienot/Mulder, Kamerstuk 32 813, nr. 256)? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op de vragen over het artikel «Nederland onderaan EU-lijst duurzame energie» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1996) blijft het kabinet gecommitteerd aan het realiseren van de doelen van het Energieakkoord in Nederland. Daarnaast ben ik op dit moment bezig met het verkennen of buitenlandse energieprojecten, door middel van het Joint Project Mechanism, kunnen bijdragen aan het hernieuwbare energiedoel voor 2020. Deze verkenning loopt en kan ik niet versnellen. Conform de motie van de leden Sienot en Agnes Mulder (Kamerstuk 32 813, nr. 256) zal ik voor het zomerreces met een brief komen waarin ik de mogelijkheden hiervoor uiteenzet.
Welke maatregelen overweegt u in eigen land om de doelen te halen? Waar is versnelling mogelijk?
Het kabinet heeft de afgelopen jaren veel aanvullende maatregelen genomen om de doelen in eigen land te halen. Het kabinet zet in op alle mogelijke opties die bij kunnen dragen aan het aandeel hernieuwbare energie in 2020 en daarna. Hierbij sluit ik geen opties op voorhand uit. Ik zal in de brief, die ik voor het zomerreces aan de Kamer zend, ook ingaan op de mogelijkheden om het doel in eigen land te halen.
De doorrekening van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) |
|
Erik Ronnes (CDA), Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «PBL verslikt zich in de kosten voor vergroening» en «Energiezuinig maken huis pakt duurder uit»?1
Ja.
Kunt u een reactie geven op de uitspraak van de voorzitter van Aedes dat de kosten per ton vermeden CO2 soms twee keer zo hoog kunnen zijn als die waar PBL mee lijkt te rekenen?
PBL geeft aan dat het hen niet duidelijk is met welke kosten en op basis van welke aannames Aedes rekent. Er kunnen verschillende factoren zijn waardoor de kosten die PBL noemt lager zijn dan de kosten die Aedes noemt.
Het ontwerp-Klimaatakkoord gaat uit van kosteneffectieve, woonlastenneutrale verbouwingen. PBL heeft dit geïnterpreteerd als renovaties met «standaard» isolatie maatregelen, zoals reguliere vloer-, dak- en spouwmuurisolatie en HR++ ramen. Dergelijke maatregelen vragen veel lagere investeringen dan vergaande isolatieconcepten waarbij woningen naar nieuwbouwkwaliteit of Nul-op-de-meter niveau worden gerenoveerd. In veel woningen is bovendien al eens eerder na-geïsoleerd. Dat betekent dat niet in elke woning elke isolatie-maatregel nog moet worden toegepast. Hier is door PBL in haar kostenraming rekening mee gehouden.
PBL heeft de nationale investeringskosten gerapporteerd. Dit zijn kosten exclusief BTW en andere belastingen; die zijn in de berekeningen van Aedes waarschijnlijk wel meegenomen.
Ten slotte streven partijen in het ontwerp-Klimaatakkoord naar aanzienlijke kostendaling van verduurzamingsmaatregelen. PBL heeft deze kostendaling aan de bovenkant van de bandbreedte wel meegenomen; in de onderkant van de bandbreedte niet.
Kunt u aangeven met welke bandbreedte van investeringskosten per woning van 2020 tot 2030 PBL rekent voor de wijkaanpak?
PBL heeft geantwoord dat zij voor een representatieve steekproef van 4800 woningen heeft berekend wat het voor elke woning kost om standaardisolatie te bereiken en de Cv-ketel te vervangen door een alternatieve warmtebron: warmtenet, hybride warmtepomp of all-electric warmtepomp (incl. lage-temperatuur afgiftesysteem). Isoleren en omschakelen naar een hybride warmtepomp kost volgens PBL gemiddeld 12.100 euro per huurwoning. Dat is de goedkoopste optie. De optie met de hoogste investeringen is koopwoningen isoleren en aansluiten op een warmtenet. Dat kost gemiddeld 24.300 euro per koopwoning (inclusief warmtenet). Deze bedragen zijn zonder rekening te houden met kostendaling. Indien wel rekening wordt gehouden met kostendaling komen de bedragen op 8.500 respectievelijk 19.900 euro per woning.
Echter, ook zonder ontwerp-Klimaatakkoord zou er geïnvesteerd worden in energiebesparing in de periode 2019–2030. PBL noemt dat het basispad. PBL houdt rekening met investeringen van gemiddeld circa 5.100 euro per huurwoning en 8.570 euro per koopwoning in het basispad. Hierdoor komt de bandbreedte van de gemiddelde additionele kosten van de wijkaanpak op 3.400 tot 11.330 euro per woning, inclusief kostendaling.
In het achtergronddocument van PBL en de bijbehorende tabellenbijlage is per sector, per woning, per verduurzamingsconcept en per jaar aangegeven wat de verwachte investeringen zijn.
Kunt u toelichten welke kosten in de doorrekening van PBL van de wijkaanpak zijn meegenomen?
Uit het achtergronddocument blijkt dat PBL in de doorrekening kosten heeft meegenomen voor isolatie, aanpassen van de installatie in de woning, investeringen in het (warmte-)netwerk en overschakelen naar elektrisch koken.
Zijn er inmiddels kosten geïdentificeerd die niet in de modellen zitten? Zo ja, welke en wat is de (financiële) impact?
PBL geeft aan dat uit de reacties na verschijnen van de doorrekening naar voren is gekomen dat mogelijk extra vastrecht betaald moet worden als bij all-electric woningen een grotere aansluiting nodig is in een woning. Dit heeft geen gevolgen voor de berekende nationale kosten. Wel betekent dit dat verduurzaming met een all-electric concept hierdoor mogelijk iets duurder wordt.
Zijn kosten voor communicatie richting bewoners, verhuiskostenvergoedingen en de kosten voor de bouwplaats meegenomen? Zo ja, op basis waarvan zijn die geschat? Zo nee, waarom niet?
De kosten voor communicatie zijn onderdeel van de uitvoeringskosten. Hiervoor stelt de rijksoverheid voor de periode 2019 t/m 2021 150 miljoen euro ter beschikking. Aangezien PBL uitgaat van standaardisolatiemaatregelen, is er geen sprake van verhuizingen en worden er geen kosten gemaakt voor een bouwplaats.
Zijn kosten die gemeenten moeten maken (zoals ambtelijke inzet) meegenomen?
Ja. VNG en Rijk zijn het erover eens dat gemeenten extra taken krijgen om de energietransitie in de gebouwde omgeving vorm te geven. Hiervoor stelt de rijksoverheid voor de periode 2019 tot en met 2021 150 miljoen euro ter beschikking. Deze taken en middelen heeft PBL meegenomen in zijn analyse.
Voor de periode na 2021 gaan rijksoverheid en de VNG de Raad voor Openbaar Bestuur vragen om de benodigde middelen inzichtelijk te maken door middel van een onderzoek als bedoeld in artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet. Het onderzoek zal uiterlijk in 2020 worden afgerond.
Met welke kostenreducties is rekening gehouden voor het berekenen van de kosten van de wijkaanpak? Zo ja, hoe hoog zijn de verwachte kostenreducties en op basis waarvan zijn die bepaald?
PBL heeft gerekend met een bandbreedte. In de onderwaarde heeft PBL gerekend met 0% kostenreductie, in de bovenwaarde met 15–19% kostenreductie bij isolatie en 20–45% kostenreductie bij installaties. Dit is weergegeven in tabel 7.3 van het PBL-rapport «Effecten ontwerp Klimaatakkoord». De kostendaling per verduurzamingsconcept per woning is gespecificeerd in het achtergronddocument en de bijbehorende tabellenbijlage.
Kunt u aangeven of de berekeningen uitgaan van de veronderstelling dat een investering van 10.000 euro ook leidt tot een waardestijging van de woning van 10.000 euro? Zo ja, is dat realistisch?
Navraag bij PBL leert dat PBL geen berekeningen heeft gemaakt van de gevolgen voor de waarde van woningen. Uit onderzoek is bekend dat een hoger energielabel gemiddeld genomen tot een hogere verkoopprijs leidt. Echter, de waardeontwikkeling is van veel meer factoren afhankelijk dan alleen de investeringen in verduurzaming van de woning.
Kunt u een reactie geven op de uitspraak van de directeur Taco van Hoek van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) dat het ontzettend moeilijk is om de berekeningen te reproduceren omdat er veel aannames zijn gemaakt zonder dat er een onderbouwing is te vinden?
PBL heeft op 19 april 2019 een achtergronddocument over de Gebouwde omgeving bij hun rapport «Effecten Ontwerp Klimaatakkoord» gepubliceerd waarin zij hun berekeningen en aannames toelichten.
Daarnaast heeft PBL op 19 maart jl. een toelichting gegeven aan de deelnemers aan de klimaattafel Gebouwde omgeving. Specifieke vragen die uit die bijeenkomst naar voren kwamen, onder andere over de aannames voor de investeringskosten, zijn vervolgens op 3 en 4 april jl. uitgebreid toegelicht. Bij deze sessies op 3 en 4 april was ook het EIB aanwezig. Daarnaast heeft de heer Van Hoek inmiddels een gesprek gehad met PBL, waarin PBL haar berekeningen heeft toegelicht. PBL streeft naar volledige transparantie over zijn berekeningen.
Kunt u aangeven wat de verwachte kosten per ton vermeden CO2 zijn in de periode 2020 – 2030 van de wijkaanpak?
Volgens tabel 7.1 in het PBL-rapport «Effecten ontwerp klimaatakkoord» levert de wijkaanpak in 2030 een reductie op van 0,5 tot 2,2 Mton CO2. De nationale kosten hiervoor bedragen 64–68 miljoen euro. De kosten per ton zijn dus 31–128 euro per ton vermeden CO2.
Kunt u een reactie geven op de uitspraak van het EIB en anderen tijdens de rondetafel gebouwde omgeving van 28 maart 2019 dat andere energiebesparingsmaatregelen, zoals vloer- en spouwmuurisolatie, HR++ ramen en hybride warmtepompen, veel goedkoper zijn dan de wijkaanpak?
Het ontwerp-Klimaatakkoord heeft voor de wijkaanpak als uitgangspunt verduurzaming (aardgasvrij-ready) tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. PBL gaat mede op basis hiervan in haar berekeningen uit van «standaard» isolatie maatregelen, zoals reguliere vloer-, dak- en spouwmuurisolatie en HR++ ramen. Dit sluit aan bij de benadering van onder meer het EIB die aandacht vraagt voor doelmatigheid van beleid.
Zijn stimulering en waar mogelijk bij vervangmomenten normering van deze goedkopere energiebesparende maatregelen geen onderdeel van het klimaatakkoord? Zo ja welke, en waarom andere niet?
Het versnellen van de verduurzaming via eenvoudige energiebesparende maatregelen maakt ook onderdeel uit van het ontwerp-Klimaatakkoord. Voor energiebesparende maatregelen komt er subsidie beschikbaar, waaronder via de Investeringssubsidie Duurzame Warmte (ISDE) die wordt verbreed naar isolatie en doorloopt tot en met 2030. Daarnaast is er de Investeringsaftrek op de verhuurderheffing waar woningcorporaties gebruik van kunnen maken. Verder is in het ontwerp-Klimaatakkoord opgenomen dat voor verbouwingen, waarbij bouwdelen worden aangepakt (zoals dak, gevel, vloer), streefwaarden voor isolatie worden ontwikkeld. De streefwaarden zijn geen wettelijke verplichting maar geven mensen die hun woning verbouwen inzicht in wat gelet op de toekomst een verstandige en spijtvrije verbouwing is.
Verwarmingsinstallaties, zoals warmtepompen en hybride ketels zullen in de komende jaren nog efficiënter, competitiever en comfortabeler (qua geluid en omvang) moeten worden. In het ontwerp-Klimaatakkoord is daarvoor nog geen verplichting opgenomen. Wel zijn afspraken gemaakt over de inzet op kostenreductie en innovatie. Ter versnelling van die ontwikkeling komt er een Bouw Techniek en Innovatie Centrum (BTIC) en een innovatieprogramma in samenwerking met TKI Urban Energy.
Kunt u een schatting geven van hoeveel woningen onderdeel zouden kunnen zijn van de wijkaanpak, en hoeveel woningen, omdat zij bijvoorbeeld in een historisch stadcentrum liggen, buiten de gebouwde kom liggen of het gaat om lintbebouwing geen onderdeel uit kunnen maken van de wijkaanpak omdat deze woningen niet aangesloten kunnen worden op een warmtenetwerk, noch op dit moment voldoende geïsoleerd kunnen worden voor all-electric verwarming?
In beginsel zijn alle woningen onderdeel van de wijkaanpak. In het ontwerp Klimaatakkoord is afgesproken dat alle gemeenten uiterlijk in 2021 een Transitievisie Warmte opstellen. In deze Transitievisie Warmte legt een gemeente het tijdpad vast waarop wijken van het aardgas afgaan. Voor wijken waarvan de transitie vóór 2030 is gepland, maken zij ook de potentiële alternatieve energie-infrastructuren bekend en bieden zij inzicht in de maatschappelijke kosten en baten en de integrale kosten voor eindverbruikers hiervan. Het benodigde inzicht in de potentiële warmte-alternatieven en het tijdpad wordt geboden door de Leidraad; een rekenmodel en handreiking waarmee het Rijk gemeenten ondersteunt. Met deze inzichten kunnen gemeenten bepalen welke wijken en woningen het meest geschikt zijn om als eerste de overstap te maken, waarbij de maatschappelijke kosten een belangrijk uitgangspunt zijn. De aard van een woning (leeftijd, ligging e.d.) bepaalt dus mede wanneer en met welke warmtevoorziening deze aardgasvrij zal worden gemaakt. Dit betekent ook dat niet elke woning aangesloten zal worden op een warmtenetwerk. Dit hangt sterkt sterk af van de aard en het type bebouwing. Bij lintbebouwing zal dat bijvoorbeeld minder voor de hand liggen.
Het totaal van de Transitievisies Warmte (voor alle gemeenten opgeteld) is gericht op het isoleren en aardgasvrij maken van 1,5 miljoen woningen en andere gebouwen in de periode 2022 t/m 2030, met een aanloopperiode van 2019–2021, met het oog op het CO2-arm maken van de gebouwde omgeving. Gemeenten actualiseren hun Transitievisie Warmte in eerste instantie elke vijf jaar. VNG en Rijk evalueren uiterlijk in 2022 of deze actualisatietermijn de juiste is. Hierbij kan tevens de vraag worden meegenomen of inderdaad alle woningen onderdeel zijn van de wijkaanpak of dat uitzonderingen nodig zijn. Dit zal mede gebaseerd zijn op de ervaringen rond het opstellen van de Transitievisies Warmte in de periode tot en met 2021. De complexere wijken zullen naar verwachting pas na 2030 worden aangepakt.
Kunt u aangeven hoeveel investeringen er per jaar plaatsvinden in de plannen van het klimaatakkoord voor de gebouwde omgeving en dat ook uitsplitsen naar particulier eigendom, woningbouwcorporaties en overig (dus per jaar: x miljoen investeringen, uitgesplitst)?
PBL heeft in het achtergronddocument nadere specificaties van de additionele investeringen ten opzichte van het basispad weergegeven.
Kunt u aangeven wat de verwachte kosten voor elke maatregel van het klimaatakkoord zijn als weergegeven in bijlage 1 van de doorrekening van PBL per verwachte ton vermeden CO2?
De afspraken in het ontwerp Klimaatakkoord voor de gebouwde omgeving vormen een samenhangend geheel. De verschillende instrumenten werken in samenhang in op het gedrag van actoren. Het is daardoor niet mogelijk om per maatregel in bijlage 1 van het PBL-rapport de verwachte kosten en de verwachte CO2-reductie weer te geven. In het PBL rapport staan wel de emissiereducties en de nationale kosten per cluster van maatregelen vermeld.
Kunt u aangeven met welke kosten en welke baten en de hoogte daarvan is gerekend door PBL voor het berekenen van de nationale kosten per maatregel als weergegeven in bijlage 1 van de PBL doorrekening?
In het achtergronddocument van PBL staat voor de gebouwde omgeving per cluster van maatregelen beschreven uit welke componenten de nationale kosten zijn opgebouwd.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat die zo snel mogelijk bekend worden gemaakt zodat partijen hierop kunnen reageren en er indien nodig een betere inschatting van de kosten en baten gemaakt kan worden?
PBL heeft op 19 april 2019 een achtergronddocument over de Gebouwde omgeving bij hun rapport «Effecten Ontwerp Klimaatakkoord» gepubliceerd waarin zij hun berekeningen en aannames toelichten. Het is niet mogelijk om per maatregel in bijlage 1 van het PBL-rapport de verwachte kosten en de verwachte CO2-reductie weer te geven. In het PBL rapport staan wel de emissiereducties en de nationale kosten per cluster van maatregelen vermeld.
Bent u ervan op de hoogte dat het PBL na de doorrekening gesprekken voert met Aedes en andere onderhandelaars over de aannames die gedaan zijn? Op welke termijn kunnen de kosteninschattingen mogelijk verbeterd worden?
Ja. Alle partijen aan de sectortafel Gebouwde omgeving hebben een toelichting gekregen van PBL over de doorrekening. Indien deze gesprekken hebben geleid tot nieuwe inzichten, kan PBL deze inzichten verwerken in de doorrekening ten behoeve van de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) die in het najaar wordt gepubliceerd.
Kunt u toelichten waarom daarover niet voor en tijdens de doorrekening over gesproken is zodat het nu transparanter zou zijn?
Het PBL is als onafhankelijk instantie gevraagd de effecten van het ontwerp Klimaatakkoord door te rekenen. PBL is tijdens het proces bij de totstandkoming van het ontwerp-Klimaatakkoord betrokken geweest en heeft «kennis aan tafel» gegeven. Hierbij is PBL voortdurend in gesprek geweest met partijen aan tafel. Voorafgaand aan de doorrekening van het ontwerp-Klimaatakkoord, op 14 december 2018, heeft PBL een sessie georganiseerd voor alle betrokken partijen om inzicht te geven in de kostenaannames die PBL hanteert in haar berekeningen. Aedes en andere partijen waren aanwezig bij deze sessie en hebben feedback gegeven. Uit die sessie kwam geen groot verschil naar voren tussen de aannames die Aedes en PBL hanteren over de kosten van standaardisolatie. Op basis van deze sessie heeft PBL aannames aangepast, onder andere voor de kosten van elektrisch koken en de rentabiliteitseisen van warmteleveranciers. Vanwege de zeer korte doorlooptijd van de doorrekening en het vertrouwelijke karakter van de resultaten, is er tijdens de doorrekening geen verdere afstemming geweest met de betrokken partijen. Wel is er een review geweest van de gehele doorrekening door vier hoogleraren.
Kunt u de modellen waarmee gerekend is en hun achterliggende aannames openbaar maken, zodat anderen de berekeningen kunnen reproduceren?
De gehanteerde aannames en relevante gegevens zijn beschreven in het achtergronddocument. PBL vindt transparantie en openbaarheid belangrijk. Partijen die daar prijs op stellen, kunnen daarom een gedetailleerde toelichting krijgen op de berekeningen.
In hoeverre deelt u de mening dat de uitkomsten waar het PBL op uitkomt na te rekenen moeten zijn?
Net als PBL vind ik transparantie en openbaarheid belangrijk. PBL werkt via het eigen werkprogramma voortdurend aan het verbeteren van de kwaliteit en transparantie van de modellen. Het werkprogramma 2019 van PBL gaat bijvoorbeeld zowel in op de kwaliteit van modellen in enge zin (het verbeteren van de documentatie over modellen en publiceren over de modellen in wetenschappelijke artikelen) als op de wisselwerking met de buitenwereld. Een goed voorbeeld daarvan is het MIDDEN-model waar samen met universiteiten en TNO gewerkt wordt aan een model dat een beter inzicht geeft in de reductieopties binnen de industrie. Voor de gebouwde omgeving hanteert PBL het model Vesta MAIS. Dat is open source en hierover is veel, ook in de afgelopen weken, afstemming met externe partijen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden alsmede de eerder gestelde Kamervragen (documentnr. 2019Z04029)?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Het bericht dat de gemeente Utrecht zonnevelden en windmolens in Rijnenburg en Reijerscop wil plaatsen |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Mogelijk zonnevelden en windmolens in Rijnenburg en Reijerscop»?1
Ja.
Klopt het dat in Rijnenburg tussen de 7.0002 en 22.0003 woningen gebouwd kunnen worden?
Het aantal van 7.000 woningen dat u noemt komt uit de structuurvisie Rijnenburg van de gemeente Utrecht (2009). Het aantal van 22.000 staat in een eerste verkenning van potentiele locaties die in opdracht van de provincie Utrecht en de U10-gemeenten is uitgevoerd. In die verkenning is met behulp van een rekenkundige methode gekeken wat er ruimtelijk in theorie mogelijk zou zijn los van maatschappelijke en politieke discussies.
Klopt het dat er op dit moment een groot tekort aan woningen in de gemeente Utrecht is waardoor woningprijzen fors stijgen?
Op 16 november 2018 heb ik de brief Integrale visie op de woningmarkt4 gestuurd waarbij ik de Staat van de Woningmarkt 2018 aanbood. Op 6 maart 2019 heb ik met de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken hierover gesproken. In de brief en in de Staat van de Woningmarkt5 staat informatie over het tekort in de regio Utrecht (U10), dat is met 5,7% in 2017 aanzienlijk.
In de vier grote steden, dus ook Utrecht, zijn forse prijsstijgingen geweest. Daar liggen de prijzen nominaal ongeveer 30% hoger (reëel ongeveer 21%) dan in het derde kwartaal van 20086. In hoofdstuk 1.2. van de Staat op de woningmarkt wordt ingegaan op de prijsontwikkelingen in de koopsector7.
Klopt het dat Rijnenburg het enige uitleggebied is van de gemeente Utrecht waar woningbouw op grote schaal op korte termijn mogelijk is? Zo nee, welke andere uitleggebieden heeft de gemeente Utrecht en hoeveel woningen kunnen daar gebouwd worden?
De woningbouwopgave is een regionale opgave. Dat betekent dat locaties voor woningbouw binnen een regio moeten worden gevonden. Gemeenten en provincies hebben de verantwoordelijkheid en bevoegdheden om via hun ruimtelijk beleid te bepalen waar woningbouwlocaties komen.
In hoofdstuk 3.2. van de Staat op de woningmarkt staat dat tot 2030 in de regio Utrecht voldoende plancapaciteit aanwezig lijkt te zijn om in de toename van de woningbehoefte te voorzien. Volgens Primos 20188 is de woningbehoefte in de regio Utrecht in de periode 2017 t/m 2025 36.400 woningen. De totale plancapaciteit voor die periode is 47.000. Hierbij moet wel worden aangetekend niet alle plancapaciteit hard is. Hier ligt een taak voor de regiogemeenten en de provincie.
Rijnenburg is geen locatie waar grootschalige woningbouw op korte termijn mogelijk is. Daartoe ontbreekt bijvoorbeeld de juiste infrastructurele ontsluiting van het gebied waar volgens de regio forse investeringen voor nodig zijn. Om een locatie te bestemmen voor woningbouw is het voldoende borgen van de bereikbaarheid vereist. Met passende bereikbaarheidsoplossingen kan Rijnenburg op de langere termijn wel een belangrijke bijdrage leveren aan de regionale bouwopgave, zoals blijkt uit de onder antwoord 2 genoemde verkenning die wijst op potentieel 22.000 woningen. Ook zijn in Rijnenburg andere ruimtelijke investeringen nodig om woningbouw mogelijk te maken, zoals in waterbeheer. In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013 stonden voor de locatie Rijnenburg tot 2030 7.000 woningen gepland, waarvan 5.000 in de planperiode 2013–2028. Bij de herijking van de Utrechtse PRS in 2016 is voor de locatie Rijnenburg geen woningbouwprogramma opgenomen omdat er geen zicht was op realisatie binnen de planperiode van het PRS. Wel staat er in de herziene PRS dat de provincie de locatie Rijnenburg in beeld wil houden voor woningbouw. Tot die tijd stelt de provincie een pauzelandschap voor met vormen van duurzame energieopwekking.
Binnen de gemeente Utrecht is Leidsche Rijn een grote woningbouwlocatie. In totaal worden hier ongeveer 35.000 woningen gebouwd, daarvan staan er nu ongeveer 25.000.
Hoe kijkt u aan tegen deze ontwikkelingen in het licht dat het zuidelijke deel van Rijnenburg in 2001 is overgegaan van de gemeente Nieuwegein naar de gemeente Utrecht om juist woningbouw op grote schaal mogelijk te maken?
Woningbouw op grote schaal is nog steeds mogelijk. In het conceptvoorstel «Visie en uitnodigingskader Energielandschap» van de gemeente Utrecht d.d. 3 april 2019 staat dat de vraag over woningbouw in de actualisering van de gemeentelijke Ruimtelijke Strategie Utrecht (RSU) en het regionale Ruimtelijk Economisch Perspectief (REP) wordt beantwoord. Gelet op de historie en de grote verstedelijkingsopgave voor de langere termijn rust er een grote verantwoordelijkheid bij de gemeenten en provincie bij de beantwoording van die vraag. Tegelijkertijd ligt de verantwoordelijkheid voor de keuze van specifieke locaties ook uitdrukkelijk bij hen. Voor mij staat centraal dat de regio voldoende plancapaciteit beschikbaar stelt voor de groei van de woningbehoefte.
Klopt het dat met de gepresenteerde visie, waardoor er in Rijnenburg niet gebouwd kan worden, woningbouw op grote schaal op korte termijn onmogelijk wordt gemaakt in de gemeente Utrecht? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4. staat is Rijnenburg geen locatie waarop grootschalige woningbouw op korte termijn kan worden gerealiseerd. Dat was al vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie van Utrecht.
Klopt het dat de provincie Utrecht 115.000 woningen moet bouwen de komende 15 jaar en dat slechts 30.000 woningen hard gepland zijn? Deelt u de mening dat het aantal harde plannen van de provincie Utrecht fors moet stijgen en dat Rijnenburg een «grote klapper» kan zijn?
In de Staat van de woningmarkt wordt voor de periode 2017–2030 uitgegaan van een woningbehoefte voor de provincie Utrecht van 77.500 woningen en een totale plancapaciteit van 81.5009.
In de provincie Utrecht is de verhouding tussen het aantal woningen in harde plannen en de toename van de woningbehoefte tot en met 2020 67%. Ook op middellange termijn (46%) en lange termijn (35%) is de verhouding laag10.
Het beschikbaar zijn van harde plannen is een voorwaarde om te kunnen gaan bouwen. Het aantal harde plannen moet in deze provincie nog flink toenemen. Het is aan regionale partijen om daar gezamenlijk uit te komen. Middels de langjarige samenwerking die ik met de beoogde woondeal in de regio beoog aan te gaan wil ik onder andere aan die doelstelling werken.
Zoals gezegd is Rijnenburg geen locatie waar grootschalige woningbouw op korte termijn mogelijk is. In het kader van het MIRT en het bereikbaarheidsprogramma UNED wordt momenteel een onderzoek uitgevoerd omtrent mobiliteitsvraagstukken, waarmee Rijnenburg op termijn perspectief kan bieden voor woningbouwontwikkelingen.
Is de optie verkend om in plaats van zonnepanelen in velden aan te leggen, deze zonnepanelen aan te leggen op daken van nieuw te bouwen woningen? Zo ja, kunt u uitleggen waarom niet voor deze optie is gekozen? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag heb ik mij gericht tot de gemeente Utrecht. De gemeente liet mij weten dat de door u genoemde optie voor Rijnenburg niet is verkend. Het maakte geen onderdeel uit van de vraagstelling van de gemeenteraad omdat het gaat om de tijdelijke invulling van de locatie waarbij woningbouw op termijn mogelijk moet zijn.
Het beleid van de gemeente Utrecht is er trouwens op gericht om maximaal gebruik te maken van nieuw en bestaand dakoppervlak voor het vergroten van aandeel zonne-energie.
Bent u bereid om in uw gesprekken met de provincie Utrecht en de gemeente Utrecht hierop te wijzen, woningbouw in Rijnenburg mogelijk te maken en de Kamer over de uitkomsten hiervan te informeren voor het AO Bouwopgave op 16 mei 2019?
Mijn rol in de woningbouw is om kaders te stellen aan de rol van provincies en gemeenten, om ze aan te jagen en te ondersteunen bij de invulling daarvan, en waar nodig aan te spreken op hun verantwoordelijkheid. Het is niet mijn rol om een opvatting te hebben over de keuze voor specifieke locaties, maar om gemeenten en provincies te wijzen op de verantwoordelijkheid om voldoende locaties beschikbaar te stellen.
Daarover ben ik ben via een aantal dossiers in overleg met regio. U kunt daarbij denken aan het MIRT-overleg, het UNED en de beoogde woondeal.
In die overleggen benadruk ik het belang van het terugdringen van het woningtekort en het vinden van voldoende woningbouwlocaties. Ook heb ik onlangs de provincies opgeroepen om meer plancapaciteit vast te leggen dan strikt nodig is. Dat vergroot de flexibiliteit als projecten op een bepaalde locatie onverwachts vertraging oplopen. Die oproep is nu extra actueel omdat bij de onderhandelingen voor de nieuwe provinciebesturen het van het grootste belang is dat lokale partijen voldoende ruimte krijgen voor bouwplannen die snel te realiseren zijn, maar ook voor de bouwopgave op de langere termijn.
Het bericht ‘Netbeheer Nederland verwacht op veel meer plaatsen problemen met netcapaciteit’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Netbeheer Nederland verwacht op veel meer plaatsen problemen met netcapaciteit»?1
Zoals ik het in het Algemeen Overleg van 13 februari jongstleden heb aangegeven zien we dat in dunbevolkte gebieden met weinig vraag naar elektriciteit ook de dunste elektriciteitsnetten zijn neergelegd. Nu komt er juist op die plekken, dus de plekken met veel ruimte, een lage bevolkingsdichtheid en weinig vraag naar elektriciteit, een sterke stijging van decentrale hernieuwbare elektriciteitsproductie. Dit kan dus op alle plekken gebeuren, die deze kenmerken hebben.
Ik zal de actiepunten van Netbeheer Nederland meenemen bij het opstellen van mijn brief over de technische interim-oplossingen en met Netbeheer Nederland in overleg gaan. Ik waardeer het zeer dat de gezamenlijke netbeheerders zoeken naar oplossingen voor deze problematiek, om zo de faciliterende edoch essentiële rol van het elektriciteitsnet ten volle vorm te geven. Uiteraard betrek ik ook de uitspraak van uw Kamer in de motie Agnes Mulder c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 295) bij het opstellen van de brief.
Ik zal u de brief in mei doen toekomen.
Maakt u voortgang met de brief over de technische interim-oplossingen om de problemen bij de aansluiting van decentraal opgewekte hernieuwbare energie op het net sneller op te lossen?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u de tien actiepunten die Netbeheer Nederland heeft geformuleerd om voldoende capaciteit op de netten te kunnen realiseren?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u deze actiepunten meenemen in de brief over technische interim-oplossingen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om van elk van deze actiepunten een beargumenteerde evaluatie te geven, waarbij u de voor- en nadelen uiteenzet en aangeeft welke actiepunten u wel of niet van plan bent te implementeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.