Het artikel ‘Ingrijpen in energiemarkt noodzakelijk om stroomtekort te voorkomen’ |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ingrijpen in energiemarkt noodzakelijk om stroomtekort te voorkomen»?1
Ja.
Hoe apprecieert u het feit dat verschillende experts en bedrijven uit de energiesector aangeven dat leveringszekerheid van elektriciteit een blinde vlek is van Nederland?
De leveringszekerheid wordt jaarlijks zowel nationaal via de Monitor Leveringszekerheid van TenneT als ook Europees via de European Resource Adequacy Assessment van alle nationale netbeheerders samen in ENTSO-E-verband tot tien jaar vooruit goed gemonitord en indien nodig wordt handelend opgetreden. Ik ben het daarom niet eens met de stelling dat de leveringszekerheid van elektriciteit een blinde vlek is.
Uit de meest recente Monitor Leveringszekerheid komt naar voren dat er tot en met 2030 geen leveringszekerheidsrisico’s zijn, maar dat de leveringszekerheid in 2033 lager is dan de streefwaarde. Op basis van dit laatste adviseert TenneT om voor de leveringszekerheid na 2030 een uitvoeringsplan als bedoeld in de elektriciteitsverordening op te stellen en ik volg dit advies op. Conform de toezegging van mijn ambtsvoorganger zal ik de Kamer hierover eind 2024 nader informeren.
Deelt u de mening dat het van groot belang is om tijdens de energietransitie ook voldoende oog te houden voor leveringszekerheid? Hoe houdt het beleid hier rekening mee?
Ja. Het beleid houdt hier rekening mee door inzicht te verschaffen via onder andere de jaarlijkse monitoring en waar nodig handelend op te treden. De laatste European Resource Adequacy Assessment laat in vergelijking met Nederland voor Duitsland, België, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken minder gunstige waardes zien voor de leveringszekerheid. De leveringszekerheid van elektriciteit en mogelijke maatregelen worden de laatste jaren ook in Europees en regionaal verband steeds vaker besproken.
Deelt u de mening dat in de toekomst de ononderbroken beschikbaarheid van stroom geen luxeproduct mag worden en dat het aan het kabinet is om hiervoor te zorgen?
Ik deel de mening dat de beschikbaarheid van elektriciteit geen luxeproduct mag worden, maar ben daarbij wel van mening dat de werking van de markt erbij gebaat is dat de verhouding tussen vraag en aanbod van elektriciteit zich op elk moment vertaalt in de groothandelsprijs van elektriciteit. Daarbij zullen uren met relatief veel aanbod van zon en wind en lage groothandelsprijzen afgewisseld worden door uren waarin de groothandelsprijs hoger is. Deze volatiliteit van de groothandelsprijs is belangrijk, omdat dit marktpartijen ook de juiste prikkels geeft om bijvoorbeeld de batterij op te laden of te ontladen of daarmee juist te wachten, of om met elektriciteitsverbruik in de tijd te schuiven voor bijvoorbeeld warmtebuffers of waterstofproductie.
De leveringszekerheid is niet gebaat bij het ontbreken van dergelijke prikkels; deze zorgen ervoor dat een deel van de elektriciteitsvraag zich aanpast aan het elektriciteitsaanbod. Zodra de wind weer aantrekt of de zon weer schijnt, zal de groothandelsprijs weer dalen en een deel van het elektriciteitsverbruik weer toenemen.
Hoe wordt voorkomen dat de stroomprijzen in de toekomst op bepaalde momenten steeds hoger zullen worden doordat er onvoldoende beschikbaarheid is? Hoe gaat u ervoor zorgen dat consumenten en bedrijven deze prijsstijgingen niet op hun bordje zullen krijgen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 is de volatiliteit van de groothandelsprijs als zodanig van belang voor het aanjagen van investeringen in batterijen en regelbaar vermogen, die zo kunnen worden terugverdiend. Deze investeringen dempen op hun beurt de volatiele groothandelsprijzen weer en voorkomen zo te grote uitslagen. Ik zet me daarbij in om nu en in de toekomst het aantal uren per jaar met extreem hoge (groothandels)prijzen zoveel mogelijk te beperken. Op dit moment doe ik dat door het opvolgen van het advies van TenneT ten aanzien van het opstellen en implementeren van het bij mijn antwoord op vraag 2 genoemde uitvoeringsplan.
Mocht in de toekomst blijken dat er aanvullende maatregelen nodig zijn, dan zal ik niet schromen om die in te zetten. Daarbij zal dan wel altijd een afweging gemaakt moeten worden tussen de kosten van dergelijke maatregelen en de baten van de daarmee te bereiken extra leveringszekerheid.
Welke acties worden ondernomen om de leveringszekerheid van stroom veilig te stellen, met name om tekorten op te vangen tijdens de periodes van minder zon- en windenergie? Welke instrumenten zouden hiervoor kunnen worden ingezet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 worden er tot en met 2030 geen risico’s voor de leveringszekerheid verwacht en dat betekent dat er op dit moment nog geen aanleiding is om vergaande acties te ondernemen. Op dit moment ben ik, mede in het licht van het eerdergenoemde advies van TenneT, mogelijke nadere maatregelen aan het inventariseren en ik zal de Kamer hierover eind dit jaar informeren. Dit is ook in lijn met de op 5 maart 2024 aangenomen motie van de leden Erkens en Grinwis (Kamerstuk 36 197, nr. 15).
Andere Europese landen hebben de afgelopen jaren vergoedingssystemen opgezet voor gas- en kolencentrales zodat die bij kunnen springen indien nodig, wordt hier ook naar gekeken voor Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
De meest recente resultaten van de Monitor Leveringszekerheid en European Resource Adequacy Assessment geven mij op dit moment nog geen aanleiding om nu al te besluiten tot de inrichting van een capaciteitsmechanisme in Nederland. Bij het bezien van eventuele maatregelen voor de periode na 2030, waarover ik uw Kamer eind dit jaar zal informeren, zal ik de mogelijke inzet van een dergelijk instrument beschouwen.
Hoe apprecieert u het marktmechanisme zoals het Verenigd Koninkrijk dat heeft opgezet? Zou dit ook in Nederland kunnen worden ingevoerd? Wat zou hiervoor nodig zijn en op welke termijn?
Het mechanisme zoals opgezet in het Verenigd Koninkrijk betreft één van de mogelijke vormen van een capaciteitsmechanisme. Ook in andere landen, zoals bijvoorbeeld België, worden nu al capaciteitsmechanismen ingezet. Bij mijn nadere analyse van mogelijke maatregelen zal ik ook deze voorbeelden beschouwen. Om een capaciteitsmechanisme in welke vorm dan ook te kunnen inzetten, indien dat nodig is, moet op grond van de elektriciteitsverordening eerst een uitvoeringsplan worden opgesteld. Ook dient eerst te worden aangetoond dat oplossingen binnen de zogeheten Energy Only Market niet tot het gewenste resultaat leiden. In de Energy Only Market wordt betaald voor daadwerkelijk geproduceerde en geleverde elektriciteit op enig moment en dus niet voor het louter beschikbaar hebben van vermogen om elektriciteit te produceren.
De resultaten van onder meer de Monitor Leveringszekerheid geven mij op dit moment nog geen aanleiding om uitspraken te doen over de termijn waarbinnen capaciteitsmechanismen of andere instrumenten gereed zouden moeten zijn.
In uw Kamerbrief over Leveringszekerheid van elektriciteit (Kamerstuk 29 023, nr. 487) schrijft u dat deskundigen ook hebben benoemd dat de onzekerheden voor de leveringszekerheid op de lange termijn aanleiding geven tot inzet van capaciteitsmechanismen, welke stappen onderneemt u om hier uitvoering aan te geven?
De in die brief genoemde deskundigen gaven aan dat de onzekerheden voor de langere termijn aanleiding kunnen geven tot de inzet van capaciteitsmechanismen of andersoortige instrumenten. In de aangehaalde brief werd daarbij ook aangegeven dat de meeste deskundigen het daarbij belangrijk vinden om eerst goed en gedetailleerd de (potentiële) leveringszekerheidsproblemen te identificeren, vervolgens te bepalen welke zekerheden men met een mogelijk capaciteitsmechanisme wil contracteren en daar uiteindelijk dan het ontwerp op af te stemmen. Met de analyse waarover ik uw Kamer eind dit jaar zal informeren wil ik hier invulling aan geven, zonder nu al te besluiten tot de daadwerkelijke inzet van een capaciteitsmechanismen. Zoals aangegeven is er op dit moment nog geen aanleiding voor een dergelijk besluit.
Op welke termijn acht u het wenselijk om een capaciteitsmechanisme en/of andere instrumenten gereed te hebben zodat de leveringszekerheid voldoende geborgd blijft? Wanneer zult u de Kamer hierover informeren?
Zie de antwoorden op de vragen 2, 6 en 8.
De artikelen 'Zeventig plekken in Limburg erbij voor woonwagenbewoners, maar die zijn er lang niet allemaal blij mee: ‘Lijkt op chantage'' en 'Rechter oordeelt dat Gemeente Den Haag woonwagenbewoners discrimineert' |
|
Femke Zeedijk-Raeven (D66), Sandra Palmen (NSC) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Zeventig plekken in Limburg erbij voor woonwagenbewoners, maar die zijn er lang niet allemaal blij mee: «Lijkt op chantage»»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het artikel «Rechter oordeelt dat gemeente Den Haag woonwagenbewoners discrimineert»?2
Ja.
Bent u zich bewust van de invloed op beleidsvorming door vooringenomenheid met betrekking tot mogelijke criminaliteit van de Sinti, Roma en andere woonwagenbewoners, het zogeheten «antiziganisme»? Zo ja, hoe ziet u deze invloed?
In het recent verschenen verkennend onderzoek Van uitsterf- naar uitstelbeleid:
Bent u zich bewust van de waarde van woonwagenkampen voor de woonwagenbewoners? Zo ja, hoe verwoordt u deze?
Veel woonwagenbewoners wonen van generatie op generatie in een woonwagen. Ik ben mij er zeer bewust van dat deze woonvorm voor veel woonwagenbewoners een belangrijk deel van hun identiteit is.
In hoeverre handhaaft de rijksoverheid dat gemeenten uitsterfbeleid stoppen en nieuwe standplaatsen realiseren?
Het beleidskader Gemeentelijk Woonwagen- en Standplaatsenbeleid, dat de Minister van BZK in 2018 naar Uw Kamer heeft gestuurd, geeft aan hoe gemeenten een standplaatsenbeleid kunnen ontwikkelen dat in overeenstemming is met het mensenrechtelijk kader.5 Om deze ontwikkelingen te volgen en stimuleren loopt er een aantal acties. Sinds datzelfde jaar wordt iedere twee jaar een herhaalmeting uitgevoerd. Uit de verschenen herhaalmetingen blijkt dat het aantal standplaatsen sinds 2018 licht is gestegen. Woonwagenbewoners maken onderdeel uit van het programma Een thuis voor iedereen. Dit programma heeft als doel te zorgen voor voldoende betaalbare woningen voor alle aandachtsgroepen, waaronder woonwagenbewoners. Daarnaast zijn gemeenten de afgelopen jaren op verschillende manieren ondersteund bij het realiseren van standplaatsen. Met de Regeling Huisvesting Aandachtsgroepen (RHA) werden gemeenten de afgelopen jaren financieel ondersteund bij het realiseren van woningbouwprojecten voor aandachtsgroepen. Hierbij is voor bijna 700 woonwagenstandplaatsen een subsidie toegekend.6 Om gemeenten te ondersteunen voert Platform31 in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het kennisprogramma «Op weg naar extra standplaatsen» uit. Via praktijkvoorbeelden en adviezen worden aan gemeenten en corporaties concrete handvatten geboden over hoe zij extra standplaatsen kunnen realiseren. Daarnaast biedt het programma een vraagbaakfunctie voor gemeenten en woningcorporaties die met het thema aan de slag zijn of gaan.
Om tot verdere realisatie te komen zal, zoals in de recente voortgangsrapportage «Een Thuis voor Iedereen» genoemd, een scherper zicht moeten komen op het wenselijke kwaliteitsniveau, en welke financiële bijdrage hier in redelijke mate vanuit overheden of corporaties aan geleverd kan worden.7 Om dit verder inzichtelijk te krijgen wordt momenteel de invulling van een vervolgonderzoek verkend.
Hoe rijmt u de stelling dat «de overheid dat probleem zelf gecreëerd heeft» betreffende het stigma dat woonwagenbewoners niet werken?
Artikel 1 van de Grondwet bepaalt dat allen die zich in Nederland bevinden in gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook, is niet toegestaan. Daarop wordt ook beleid gevoerd. Dit beleid is ook gericht op het bestrijden van vooroordelen. Het stigma dient dan ook bestreden te worden, omdat discriminatie niet is toegestaan.
Deelt u het standpunt van de Nationale ombudsman dat de rijksoverheid de impact van het overheidsbeleid op de bescherming van de culturele identiteit van de woonwagenbewoners moet monitoren?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u van plan dit te gaan invullen?
De Nationale ombudsman heeft in 2017 haar rapport Woonwagenbewoner zoekt standplaats gepubliceerd. Een van de adviezen betrof de monitoring. De toenmalige Minister van BZK heeft de opdracht gegeven om de ontwikkeling van standplaatsen in Nederland te monitoren en deze periodiek te herhalen.9 De meest recente herhaalmeting is in 2023 naar uw Kamer gestuurd.10
Deelt u het standpunt van de Nationale ombudsman dat de rijksoverheid samen met gemeenten een visie op standplaatsenbeleid moet realiseren, in overeenstemming met de handreiking Werken aan woonwagenlocaties (2006)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is het tijdspad hiervoor?
In 2018 heeft het ministerie, samen met de VNG en vertegenwoordigers van woonwagenbewoners, het Beleidskader Gemeentelijk Woonwagen- en standplaatsenbeleid ontwikkeld en aan uw Kamer aangeboden.11 Hiermee heeft het Rijk invulling gegeven aan het advies van de Nationale ombudsman om te komen met een gezamenlijke visie op standplaatsenbeleid.
Het bericht ‘Erfpacht oneerlijk, CDA-Raadslid wil ACM dwingen naar systeem te kijken’ |
|
Eline Vedder (CDA), Inge van Dijk (CDA), Merlien Welzijn (NSC) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de mening dat gemeentes bewoners goed en tijdig moeten informeren over nieuwe en duurdere berekeningswijzen voor erfpacht, en deze verhogingen goed moet onderbouwen?1
Ik deel uw mening dat goede en tijdige informatie en een goede onderbouwing van belang zijn, maar daarmee is niet gezegd dat nieuwe berekeningswijzen aan de orde zijn, noch dat deze duurder zijn. Op 21 mei 2024 heb ik u een brief en de handreiking Algemene Erfpachtbepalingen voor gemeentelijke erfpacht bij particuliere woonbestemmingen (hierna handreiking Erfpacht) gestuurd.2 In deze handreiking is aangegeven dat het voor een erfpachter duidelijk moet zijn op welke momenten een gemeente kan overgaan tot herziening van de canon. Uit de algemene erfpachtbepalingen moet ook blijken wanneer een canonherziening plaatsvindt. De rekensystematiek moet duidelijk zijn en, wanneer binnen de looptijd van het erfpachtrecht de canon wordt herzien, moeten de parameters waarmee de canon wordt aangepast vindbaar zijn voor de erfpachter.
Er is overigens verschil tussen de wijze van berekenen (het algemeen geaccepteerde «grondwaarde maal canonpercentage») en de autonome ontwikkelingen van de parameters. De grondwaarde kan veranderen in de tijd evenals het canonpercentage. Daardoor kan de canon veranderen maar daarmee is de berekeningswijze niet aangepast. Bovendien is er verschil tussen aanpassingen van de canon binnen de looptijd van het erfpachtrecht en het aanbieden van een nieuw erfpachtrecht.
Is het volgens u uitlegbaar dat de formules voor de berekening van erfpacht in de gemeente Amsterdam tussen 2010 en 2017 zijn aangepast, zonder dat burgers daarover persoonlijk zijn geïnformeerd?
De canon in Amsterdam wordt al decennia bepaald door de grondwaarde te vermenigvuldigen met een canonpercentage. Zowel het canonpercentage3 als de grondwaarde voor bestaande erfpachtrechten met woonbestemming4 zijn te vinden op de webpagina van de gemeente Amsterdam. Hiermee is het onnodig iedere erfpachter steeds persoonlijk te informeren over wijzigingen.
Deelt u de mening dat de algemene voorwaarden bij erfpacht erg ten gunste van gemeenten zijn geformuleerd, te ruim zijn en weinig houvast bieden voor burgers?
Nee, in algemene zin kan dit niet gezegd worden. Er zijn zeer veel algemene erfpachtvoorwaarden in Nederland. Iedere gemeente heeft zijn eigen algemene voorwaarden en vaak zijn op erfpachtrechten ook nog oude algemene erfpachtbepalingen van toepassing die slechts met instemming van erfpachter en de gemeente als erfverpachter kunnen worden aangepast. Ik heb de algemene bepalingen van gemeenten laten onderzoeken door Deloitte5. Daaruit kwam naar voren dat de rechten van erfpachters niet altijd goed zijn geborgd. Daarom heb ik de eerder genoemde handreiking Erfpacht laten opstellen waarin handvatten zijn opgenomen voor consumentvriendelijke algemene erfpachtbepalingen. Daarmee kunnen gemeenten bij het opstellen van nieuwe algemene erfpachtbepalingen hun voordeel doen. U heeft deze handreiking afgelopen mei ontvangen. Deze is gepubliceerd op de website van de Vereniging van Grondbedrijven, aan gemeenten met erfpacht gestuurd en half juni op de Provada gepresenteerd.
Deelt u de mening dat de formules voor berekening van erfpacht extern wetenschappelijk getoetst moeten worden?
Nee, het bepalen van de erfpachtcanon door grondwaarde maal het canonpercentage is algemeen geaccepteerd. Een externe wetenschappelijk toets hierop heeft geen meerwaarde.
Indien het antwoord op de vragen 3 en 4 ja is, bent u bereid om samen met gemeenten tot een herziening van de Handreiking erfpacht voor gemeenten te komen, die burgers beter beschermt en meer waarborgen voor goede en onafhankelijke onderbouwing bevat?
De handreiking Erfpacht is afgelopen mei gepubliceerd en op 13 juni op de Provada aangeboden aan de VNG. De handreiking biedt handvatten aan gemeenten bij het opstellen van – en besluitvorming in de lokale democratie over – nieuwe algemene erfpachtbepalingen. Het opstellen van nieuwe algemene bepalingen is een langdurig proces, niet in de laatste plaats omdat dit zorgvuldig moet gebeuren. Het van toepassing verklaren op bestaande erfpachtrechten duurt vervolgens nog langer omdat dit instemming vergt van erfpachter en de gemeente als erfverpachter.
De handreiking die er nu ligt is tot stand gekomen op basis van een brede afweging, waarbij zowel de belangen aan erfpachterszijde als aan de zijde van gemeenten uitgebreid zijn meegewogen. Daarmee is de handreiking een evenwichtig stuk met handvatten voor gemeenten om nieuwe erfpachtbepalingen consumentvriendelijker vorm te geven. Ik wil het resultaat van de handreiking Erfpacht afwachten en het ligt, na deze zorgvuldige afweging van belangen en het daaruit voortgekomen evenwichtig resultaat, niet voor de hand deze op een zo korte termijn weer aan te passen.
Deelt u de mening dat het verstandig zou zijn de Handreiking een meer dwingend karakter te geven, in plaats van een vrijwillig karakter?
Nee, erfpacht is een privaatrechtelijk juridisch instrument waar gemeenten, net als iedere andere eigenaar, gebruik van kunnen maken. Ingrijpen in de lokaal te maken afwegingen, de lokale autonomie en contractvrijheid van gemeenten (uiteraard binnen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur) zijn zeer vergaande maatregelen en ik zie daar op dit moment niet de noodzaak toe.
Wat vindt u van de reactie van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) op het handhavingsverzoek dat zij te weinig kennis en mankracht in huis heeft om te handhaven ten aanzien van de gemeente?
De ACM is een onafhankelijke toezichthouder en gaat over haar eigen prioriteringsbeleid. De ACM heeft op grond van dit prioriteringsbeleid besloten om het betreffende handhavingsverzoek niet in behandeling te nemen. De rechter heeft de ACM daarover in het gelijk gesteld.6
Wat betekent het volgens u voor de rechtsbescherming van burgers als juist de toezichthouder niet thuis geeft, wanneer mogelijk sprake is van oneerlijke handelspraktijken van de gemeente richting haar inwoners?
Wanneer sprake zou zijn van oneerlijke handelspraktijken staat het burgers vrij zich te wenden tot de burgerlijke rechter. Zonder hieraan in de weg te staan, wordt in de handreiking Erfpacht wel aangegeven dat een vorm van geschillenbeslechting, die laagdrempelig en betaalbaar is voor de erfpachter en onpartijdig en onafhankelijk is, de rechtszekerheid dient.
Hoe kijkt u naar adviezen dat het toezicht op erfpacht en consumentenbescherming bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) het meest logisch zou zijn, omdat het karakter van erfpacht alles in zich heeft van een complex financieel product, en bent u bereid hieraan opvolging te geven?
Erfpacht is een beperkt zakelijk recht dat iemand het recht geeft de onroerende zaak van iemand anders te gebruiken. In het Burgerlijk Wetboek, Boek 5, is vastgelegd waaraan erfpacht moet voldoen. De AFM is derhalve niet de aangewezen instantie om hierop toezicht te houden. De normen uit de Wet op het financieel toezicht (Wft) zijn bovendien toegesneden op financiële producten en niet geschikt om toe te passen op erfpacht.
De personele bezetting bij de Commissie Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe gaat het kabinet waarborgen dat het toezicht op de AIVD en MIVD op orde is wanneer de Tijdelijke wet onderzoeken AIVD en MIVD naar landen met een offensief cyberprogramma, bulkdatasets en overige specifieke voorzieningen per 1 juli a.s. in werking treedt, gezien het feit dat de Commissie Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) meermaals aangegeven heeft door gebrek aan capaciteit niet voldoende geëquipeerd te zijn voor haar taakuitvoering in het kader van de Tijdelijke wet?1
De CTIVD wordt per 1 januari 2025 tot 1 juli 2026 tijdelijk gehuisvest. De CTIVD wordt per 1 juli 2026 definitief gehuisvest op de locatie Turfmarkt 147 in Den Haag. Op beide locaties huisvestingslocatie zal de CTIVD voldoende ruimte hebben om met alle werknemers, inclusief de uitbreiding met 10 fte, vanuit één locatie te kunnen werken. Een deel van de voorzieningen in de Tijdelijke wet brengt geen extra werkbelasting voor de CTIVD met zich mee, omdat hiervoor al een voorziening is getroffen en een werkproces is ingeregeld door de CTIVD of omdat deze voorzieningen onafhankelijk zijn van de accentverschuiving binnen het stelsel van toetsing en toezicht. Inmiddels is afgesproken dat ook verkennen in het kader van de hackbevoegdheid tot uitvoerbaar toezicht leidt voor de CTIVD. Aan deze bevoegdheid wordt door de AIVD en de MIVD dus ook toepassing gegeven. De CTIVD heeft aangegeven geen toezicht te kunnen houden op de overige bepalingen uit de Tijdelijke wet, omdat de daarvoor benodigde cyberspecialisten voor een groot deel belast zijn met werkzaamheden voor de huisvestingsproblematiek. Toepassing van deze bevoegdheden onder de condities van de Tijdelijke wet zal dus pas plaatsvinden nadat de CTIVD de tijdelijke huisvesting betrokken heeft, of zoveel eerder als in overleg met de CTIVD verantwoord wordt geacht.
Op welke termijn wordt de CTIVD voorzien van de werkruimten en huisvesting noodzakelijk voor het kunnen werven van de in 2022 toegezegde 10 fte aan capaciteit ter voorbereiding op haar taakuitvoering in het kader van de Tijdelijke wet?2
Zie antwoord vraag 1.
Het inburgeringsexamen in het buitenland |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met bericht «Inburgeringsplicht in buitenland in strijd met internationale verdragen»1?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel mensen jaarlijks het inburgeringsexamen in het buitenland moeten afleggen en wat de top 5 landen zijn waar mensen vandaan komen die het examen moeten afleggen?
6.693
7.874
9.004
1.033
4.648
5.301
136
4.276
4.423
257
1.117
1.252
128
1.542
1.245
187
1.176
1.228
Bron: Staat van het Consulaire, editie 2023, pag. 40.
Het basisexamen inburgering buitenland bestaat uit drie afzonderlijke examens: Kennis van de Nederlandse Samenleving, Spreekvaardigheid en Leesvaardigheid. De examens kunnen op verschillende momenten worden afgelegd; elk onderdeel wordt dan ook apart als examen geregistreerd. Bovendien moeten aanvragers soms examenonderdelen meerdere keren afleggen. Dit verklaart dat het aantal afgenomen examens veel hoger is dan het aantal aanvragers.
Klopt het dat het niet te onderbouwen is dat het inburgeringexamen in het buitenland daadwerkelijk bijdraagt aan betere inburgering als mensen eenmaal in Nederland zijn? Zo nee, kunt u het tegendeel bewijzen door middel van onderzoeken?
Uit de laatste evaluatie van de Wet inburgering buitenland van 20142 blijkt dat personen die het inburgeringsexamen in het buitenland hebben afgelegd een hoger taalniveau hebben bij aanvang van de inburgering in Nederland. Ook blijkt uit dit rapport dat deze personen gemiddeld genomen iets vaker binnen een periode van tweeënhalf jaar na het examen in het buitenland de inburgeringscursus in Nederland succesvol afronden en ook doet deze groep korter over hun inburgering in Nederland. Daarnaast blijkt uit de evaluatie van de Wet inburgering 2013, uitgevoerd in 2018, dat personen die het inburgeringsexamen in het buitenland hebben afgelegd, een andere startpositie qua taalverwerving hebben dan personen asielmigranten omdat zij in het buitenland al een toets op A1-niveau hebben afgelegd. Dit wordt als een mogelijke oorzaak genoemd van het feit dat vreemdelingen die het examen inburgering buitenland hebben gehaald betere resultaten halen bij het inburgeringsexamen in Nederland.3
Klopt het dat er geen verschil is in de mate van inburgering tussen mensen die wel verplicht een inburgeringsexamen in het buitenland hebben moeten afleggen en mensen die een dergelijk examen niet vooraf hoeven af te leggen? Zo nee, kunt u door middel van onderzoeken aantonen dat dit wel het geval is?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw appreciatie over het oordeel van de rechtbank dat het inburgeringsvereiste door u wordt gebruikt als selectiemechanisme, en daarmee in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn en jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie?
Het inburgeringsexamen is een middel om ervoor te zorgen dat derdelanders die voor gezinsherenging naar Nederland komen, voorafgaand aan hun komst naar Nederland al in zekere mate kennis hebben van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving, wat hun integratie in Nederland ten goede komt.
Klopt het dat u in hoger beroep bent gegaan tegen de uitspraak van de rechter? Kunt u uitgebreid toelichten waarom u hiervoor heeft gekozen?
Ja. Twee rechtbanken (Den Haag en Middelburg) hebben in uitspraken aangegeven dat het inburgeringsexamen buitenland niet in strijd is met (inter)nationale regelgeving. De rechtbank van Haarlem en die van Amsterdam hebben daarentegen geoordeeld dat de Wib discriminerend is naar nationaliteit.
Tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem is op 20 februari 2023 hoger beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). Een uitspraak van de Afdeling kan voor rechtseenheid zorgen.
Daarnaast zijn er inhoudelijke redenen om in hoger beroep te gaan. De rechtbank Haarlem (en Amsterdam) heeft geoordeeld dat het verschil in behandeling geen legitiem doel heeft. Het doel wat ik voor ogen heb met de Wib zijn onder meer de buitenlandse betrekkingen en economische, sociale en culturele belangen versterken van Nederland. Op grond daarvan is besloten dat vreemdelingen met de nationaliteit van een land waarmee Nederland nauwe relaties heeft, op economisch, sociaal en cultureel gebied, zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste en daarmee ook van het vereiste van het inburgeringsexamen buitenland.
Deze vrijstellingen laten evenwel onverlet dat de desbetreffende vreemdelingen aan alle voorwaarden moeten voldoen die gelden voor het verblijfsdoel waarvoor zij naar Nederland komen.
Wanneer verwacht u uitspraak in deze zaak en wat betekent dat tot die tijd voor de mensen uit de lijst van landen die vooraf een inburgeringsexamen moeten afleggen indien ze naar Nederland willen komen?
De zittingsdatum is 2 september a.s. Na de zitting volgt na enige tijd de uitspraak; het is aan de Afdeling om de datum van uitspraak te bepalen. Wel heeft de Afdeling een door de Staatssecretaris gevraagde voorlopige voorziening toegekend en aangegeven dat de (toenmalige) Staatssecretaris niet gehouden is om uitvoering te geven aan de uitspraak van de rechtbank Haarlem totdat zij heeft beslist op het hoger beroep. Dit betekent dat het vereiste van het inburgeringsexamen buitenland tot die tijd ongewijzigd van kracht blijft voor de desbetreffende vreemdelingen.
Indien de rechter ook in hoger beroep oordeelt dat het selectief toepassen van het inburgeringsexamen in het buitenland in strijd is met het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van rassendiscriminatie, bent u dan voornemens het inburgeringsexamen in het buitenland helemaal af te schaffen, of uit te breiden naar de mensen uit de lijst van landen die nu niet inburgeringsexamen vooraf hoeven af te leggen? Kunt u van beide opties de voor- en nadelen toelichten?
Ik wil niet vooruitlopen op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Afhankelijk van de uitspraak zal ik bezien welke gevolgen ik daaraan zal verbinden.
Zelfstandig wonen met ADL hulp |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel zelfstandig wonende mensen met een beperking hulp voor algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL hulp) ontvangen?
In 2023 ontvingen 1.441 cliënten zorg op basis van de subsidieregeling ADL-assistentie.
Krijgt u ook signalen over problemen met de ADL hulp? Wordt dit ergens bijgehouden? Zo ja, wat is het beeld van aantallen klachten en de aard ervan in de afgelopen jaren?
Bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kwamen het afgelopen jaar circa tien signalen binnen over problemen met ADL. Die signalen komen via cliënten zelf of via de media. De aard van de klachten zijn al enkele jaren hetzelfde. Dit beschreef mijn voorganger in de Stand van zakenbrief over Fokus1.
De signalen die mijn voorganger de afgelopen twee jaar bereikten hebben betrekking op vier zaken. Ten eerste gebrek aan voldoende personeel, waardoor de wachttijden oplopen, een cliënt veel verschillende assistenten over de vloer krijgt en de benodigde deskundigheid daarmee niet altijd is geborgd. Ten tweede gingen de signalen over de bejegening door het management van Fokus. Ten derde lukt het cliënten soms niet om de zorg buiten de woning goed in te richten via de Zorgverzekeringswet (Zvw) en/of Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Tot slot hebben cliënten, die niet meer tot de doelgroep behoren, er soms moeite mee te moeten verhuizen en een geschikt alternatief te vinden.
Is bekend hoe vaak de zorg niet aan de wensen van de cliënt voldoet? Zo ja, kunt u aangeven hoe vaak dit leidt tot een klachtenprocedure? Zo nee, hoe wordt gemonitord of de hulp voldoet aan de behoefte van cliënten en wat de kwaliteit is?
Nee, dit is mij niet bekend. Het is aan de zorgaanbieder en cliënt om goede afspraken te maken over de zorg en te monitoren of de hulp voldoet aan de behoefte. Als de cliënt niet tevreden is over de zorg, kan hij een klacht indienen. De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) schrijft voor waar een klachtenprocedure bij een zorgaanbieder aan moet voldoen. Ook kan een cliënt een klacht indienen bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de IGJ. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de naleving van de Wkkgz. Haar toezicht gaat dus onder andere over de kwaliteit en veiligheid van de geleverde zorg en over een passende klachtenprocedure. De IGJ kan op basis van signalen op verschillende wijzen toezicht houden, bijvoorbeeld door een onderzoek in te stellen naar een locatie van een zorgaanbieder.
Welke beleidsinitiatieven lopen er op dit moment om de kwaliteit van ADL zorg te verbeteren en bewaken?
Als ik meerdere klachten over één zorgaanbieder ontvang, dan ga ik daarover in gesprek. Fokus (de grootste ADL-aanbieder) geeft aan dat de huidige subsidieregeling ADL-assistentie niet goed meer past bij de zwaardere zorgvraag en krapte op de arbeidsmarkt. Dat verklaart volgens Fokus een deel van de signalen. Ik vind het belangrijk dat de ADL-zorg van voldoende kwaliteit blijft. Daarom maak ik werk van een toekomstbestendige subsidieregeling ADL-assistentie. Mijn voorganger verhoogde per januari van dit jaar al de tarieven met een percentage van 6,9%, bovenop de reguliere prijsindexatie. In opdracht van VWS onderzocht een onafhankelijk bureau onlangs de tariefstelling voor de subsidieregeling ADL-assistentie. Met de resultaten uit dit onderzoek kan een definitieve herijking van de tarieven per 2025 plaatsvinden. Dit wordt nu uitgewerkt en gepubliceerd in de gewijzigde regeling eind dit jaar.
Kunt u aangeven hoeveel verschillende hulpverleners er bij een cliënt gemiddeld over de vloer komen?
Nee, ik beschik niet over deze gegevens.
Deelt u de mening dat het wenselijk is voor zowel de cliënt als de zorgverlener dat de hulp geleverd kan worden door een vast team van medewerkers? Wordt daarop gestuurd?
Ik begrijp de wens om zoveel mogelijk vaste gezichten te zien. Het gaat om zorgverleners die bij cliënten thuis over de vloer komen en bijvoorbeeld helpen bij douchen of toiletgang. Fokus merkt dat het uitdagend is om zorgverleners te behouden op de huidige arbeidsmarkt, maar geeft aan daarop wel te sturen.
Ook in de ADL hulpverlening zijn er personeelstekorten, kunt u aangeven hoeveel onvervulde vacatures er zijn?
Op dit moment zijn er circa 120 openstaande vacatures.
Wat is de arbeidsmarktprognose voor deze specifieke vorm van hulp op de korte en lange termijn?
Ik beschik niet over arbeidsmarktprognoses voor deze specifieke vorm van zorg.
Wat zijn de gevolgen van het hoofdlijnenakkoord voor specifiek deze vorm van hulp?
Het hoofdlijnenakkoord spreekt zich niet specifiek uit over deze vorm van hulp. Als nieuw bewindspersoon ga ik aan de slag met het vertalen van het hoofdlijnenakkoord naar mijn beleidsterrein.
Herkent u het signaal dat cliënten die eigenlijk 24-uurs zorg moeten krijgen nu te horen krijgen dat ze bijvoorbeeld tussen 22:00 uur en 7:00 uur niet om zorg kunnen vragen? Zo ja, deelt u de mening dat dit niet acceptabel is?
Bij het ministerie kwamen de afgelopen periode verschillende signalen binnen. Uit enkele signalen komt naar voren dat er soms minder ADL-assistenten beschikbaar zijn dan voorheen, bijvoorbeeld in de nacht. Ik vind het belangrijk dat er 24 uur per dag ADL assistentie mogelijk is. Naar aanleiding van deze vraag geeft Fokus aan dat cliënten ook in de nacht een oproep kunnen doen.
Waar kunnen cliënten terecht die zich op een ongepaste manier bejegend voelen en welke stappen moeten ze daarvoor ondernemen?
Cliënten kunnen met een klacht over bejegening gebruik maken van de klachtenprocedure van de aanbieder2. In de Wkkgz is vastgelegd waar de klachtenprocedure aan moet voldoen. De wet regelt dat er voor cliënten en medewerkers een interne werkwijze is waar klachten kunnen worden gemeld en worden opgepakt door een klachtenfunctionaris.
Wanneer de cliënt het niet eens is met het oordeel van de zorgaanbieder over de klacht is er sprake van een geschil. De cliënt kan dan contact opnemen met de geschilleninstantie. Ook als de zorgaanbieder de klacht niet beoordeelt binnen de wettelijke periode kan de cliënt naar de geschillencommissie gaan. Een geschilleninstantie behandelt klachten over de kwaliteit van zorg en de eventueel daaruit voortkomende claim. Een geschilleninstantie geeft een onafhankelijk oordeel over de klacht.
Tot slot kan een cliënt een klacht indienen bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de IGJ. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van de geleverde zorg in zorginstellingen. Ook op de uitvoering van de Wkkgz. De IGJ kan op basis van signalen op verschillende wijzen toezicht houden gericht op verbetering van de kwaliteit en veiligheid van de zorg aan cliënten.
Indien cliënten ontevreden zijn over de geleverde diensten en een klachtenprocedure wil starten, hoe gaat dit dan in zijn werk? Kunt u deze stappen toelichten tot aan het moment dat een cliënt naar de rechter «moet» stappen?
Cliënten kunnen met een klacht over geleverde diensten terecht bij de klachtenprocedure van de aanbieder. In de Wkkgz is vastgelegd waar de klachtenprocedure aan moet voldoen. De wet regelt dat er voor cliënten en medewerkers een interne werkwijze is waar klachten kunnen worden gemeld en worden opgepakt door een klachtenfunctionaris. Wanneer de cliënt het niet eens is met het oordeel van de zorgaanbieder over de klacht is er sprake van een geschil. De cliënt kan dan contact opnemen met de geschilleninstantie. Ook als de zorgaanbieder de klacht niet beoordeeld binnen de wettelijke periode kan naar de geschillencommissie worden gestapt. Een geschilleninstantie behandelt klachten over de kwaliteit van zorg en de eventueel daaruit voortkomende claim. Een geschilleninstantie geeft een onafhankelijk oordeel over de klacht.
Ook kan een cliënt een klacht indienen bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de IGJ. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van de geleverde zorg in zorginstellingen. Ook op de uitvoering van de Wkkgz. De IGJ kan op basis van signalen op verschillende wijzen toezicht houden gericht op verbetering van de kwaliteit en veiligheid van de zorg aan cliënten.
Wanneer een cliënt de klacht niet bij de geschillencommissie wil laten behandelen of wanneer een cliënt meent dat er schade is geleden door de behandeling van de zorgaanbieder dan kan de klacht worden ingediend bij de (civiele) rechter. Als de cliënt vermoedt dat de zorgaanbieder een strafbaar feit heeft gepleegd, kan de cliënt dat melden bij de politie. Het Openbaar Ministerie kan dan besluiten de zaak voor te leggen aan de strafrechter.
Zit er verschil tussen de stappen die cliënten moeten ondernemen op basis vanuit welke wet zij de zorg ontvangen? Zo ja, kunt u deze dan ook individueel toelichten?
De Wkkgz geldt voor alle zorgaanbieders die via de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Wet langdurige zorg (Wlz) zorg verlenen. Zorg en ondersteuning op basis van de Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) valt niet onder de Wkkgz. Gemeenten kunnen hiervoor eigen regels stellen, deze kunnen vergelijkbaar zijn aan de eisen die de Wkkgz stelt. In de praktijk zijn veel Wmo zorginstellingen aangesloten bij de klachtenprocedures op basis van de Wkkgz.
Het bericht dat 73% van de zorgverleners aangeeft dat de tijd die ze aan administratie besteden de laatste vijf jaar is toegenomen |
|
Sarah Dobbe |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de «Zorg- & Welzijnsbarometer» van de FNV, waaruit blijkt dat 73% van de zorgverleners aangeeft dat de tijd die ze aan administratie besteden de laatste vijf jaar is toegenomen?1
De uitkomsten van het onderzoek Zorg-& Welzijnsbarometer2 van de FNV onderschrijft het belang en de noodzaak van de aanpak van regeldruk in de zorg. Dat zorgprofessionals nog steeds te veel tijd kwijt zijn aan overbodige of dubbele registratie, kunnen we ons in het licht van het arbeidsmarktvraagstuk niet permitteren. Deze tijd gaat ten koste van directe patiëntenzorg en drukt ook op hun werkplezier. Er is vanuit het Ministerie van VWS dan ook volle inzet op het verminderen van regeldruk met het programma [Ont]Regel de Zorg 2022–20253 en daar bovenop de intensiveringsaanpak4. Dit doe ik niet alleen, maar samen met relevante partijen binnen het Nederlandse zorgstelsel, zoals overheden, financiers, branche- en beroepsverenigingen, toezichthouders en werkgevers. Iedere partij heeft een eigen verantwoordelijkheid en rol om het gat tussen ervaren en acceptabele registratielast te dichten. Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat regeldruk in de zorg complex en veelzijdig is, omdat het sterk verwerven is met andere thema’s, zoals het afleggen van verantwoording, zeggenschap en goed werkgeverschap. Daarom behoeft de aanpak van regeldruk een bredere discussie, die op bestuurlijk niveau binnen het Integraal Zorgakkoord (IZA)5 gevoerd wordt, maar net zo goed een agendapunt in de regio’s en binnen de zorginstellingen zelf dient te zijn.
Erkent u dat het feit dat de administratie de laatste jaren verder is toegenomen, aantoont dat uw aanpak om de administratie in de zorg te verminderen is mislukt? Hoe vindt u zelf dat het gaat?
Nee, ik ben het niet met u eens dat mijn aanpak om de administratie in de zorg te verminderen mislukt is.
De afgelopen jaren is gebleken dat regeldruk een complex en veelkoppig monster is en gezamenlijke actie op verschillende niveaus nodig is om het beter te maken. Aan de hand van verschillende sporen ben ik aan de slag gegaan met het verminderen van administratieve lasten; onder andere via wet- en regelgeving, landelijk in het stelsel, lokaal binnen zorginstellingen en bij de individuele zorgprofessional. Ik heb gezien dat we met deze aanpak – als we samen de schouders eronder zetten – het verschil kunnen maken voor de zorgpraktijk. Dit heeft mooie resultaten opgeleverd, zoals bijvoorbeeld de verwijsafspraken van de eerste lijn naar de medisch specialistische zorg6, of het experiment vernieuwend verantwoorden7. Met deze succesvolle ontregelprojecten laten we zien dat het echt kan, en we gezamenlijk dingen kunnen verbeteren. Maar ondanks goede en mooie resultaten, blijf ik kritisch op wat we doen en bereiken. Dit om steeds meer impact en verlichting van regeldruk binnen alle sectoren en over de gehele linie van alle beroepsgroepen te voelen. Met de aankondiging van de intensivering van het bestaande programma [Ont]Regel de Zorg heb ik topprioriteit aan dit vraagstuk gegeven, zodat samen met alle betrokkenen, effectief en merkbaar het verschil kan worden gemaakt voor de zorgpraktijk.
Deelt u de mening dat er een fundamentelere aanpak van de bureaucratie in de zorg moet komen, die verder gaat dan de huidige tekortschietende actieplannen?
Ik ben het met u eens dat er ook een fundamentelere aanpak van de bureaucratie in de zorg nodig is. In de afgelopen jaren zijn er met het programma [Ont]Regel de Zorg 2022 – 2025 al mooie resultaten behaald, maar de (ervaren) regeldruk in de zorg blijft nog te hoog. Daarom heb ik vorig jaar december een intensiveringsaanpak aangekondigd langs vier lijnen:
Ik heb er vertrouwen in dat we met deze intensiveringsaanpak van het programma [Ont]Regel de Zorg grotere impact gaan maken als het gaat om het terugdringen van de bureaucratie in de zorg.
Hoe reageert u op het feit dat 62% van de respondenten die de te hoge administratieve last hebben aangekaart niet het idee heeft dat daar iets mee gedaan wordt? Deelt u de mening dat dit aangeeft dat er een fors gebrek is aan zeggenschap van zorgverleners over hun eigen werk? Zo ja, wat bent u van plan om hieraan te gaan doen?
Dat ben ik ten dele met u eens. Zeggenschap voor zorgprofessionals is een essentieel middel om regeldruk te verminderen. Daarom is het belangrijk dat zorgprofessionals betrokken worden bij het vaststellen van registratie- of verantwoordingseisen/werkprocessen, en zorgprofessionals de ruimte krijgen om actief veranderingen door te voeren. Ik kan niet vaak genoeg benadrukken hoe belangrijk het is dat leidinggevenden en/of bestuurders ruimte en vertrouwen bieden voor professioneel zeggenschap en inspraak hebben over hun eigen vak. In mijn gesprekken met bestuurders benoem ik dit ook en onderstreep ik het als één van de belangrijkste randvoorwaarden voor succesvol ontregelen. Ook voor het optimaal benutten van de rol van lokale ontregelaar, na bijvoorbeeld het volgen van de door VWS gesubsidieerde e-learning en/of training, is steun van de leidinggevende essentieel om daadwerkelijk aan de slag te kunnen gaan met ontregelen.
Uit de monitor Zeggenschap blijkt dat verzorgenden, verpleegkundigen, verpleegkundig specialisten en begeleiders meer zeggenschap wensen. Dat geldt ook voor zeggenschap over regeldruk. Om zeggenschap voor professionals duurzaam te versterken is het belangrijk dat zeggenschap in de cultuur van organisaties geborgd wordt en in organisaties op gelijkwaardige manier wordt samengewerkt. Met een integrale aanpak zeggenschap draag ik hieraan bij. De integrale aanpak bestaat uit (financiering van) praktische initiatieven, zoals de projectorganisatie van het Landelijk Actieplan Zeggenschap (LAZ) en de Subsidieregeling Zeggenschap, onderzoek en monitoring.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de FNV over de resultaten van dit onderzoek en de meer dan 8.000 ideeën van zorgverleners om de bureaucratie te verminderen die zij hebben verzameld?
Ik laat het aan mijn opvolger al dan niet in gesprek te gaan met de FNV over de resultaten van dit onderzoek.
Het bericht ‘IND hield lage cijfers over ‘nareis op nareis’ vlak na val kabinet achter’ |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «IND hield lage cijfers over «nareis op nareis» vlak na val kabinet achter»?1
Ja.
Wilt u voorafgaand aan het debat over dit bericht een compleet feitenrelaas met de Kamer delen met daarin: Alle communicatie op alle ambtelijke en bestuurlijke organisatieniveaus binnen en tussen de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), het Centraal Orgaan opvang asielzoekers(COA) en het Ministerie van Justitie en Veiligheid (J&V) over «nareis op nareis». En alle interne documenten en memo’s op alle ambtelijke en bestuurlijke organisatieniveaus van de IND, het COA en het Ministerie van J&V over «nareis op nareis»?
Voor het antwoord op vraag 2 verwijs ik u graag naar de meegestuurde processchets van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de IND. Het gedane verzoek naar documenten is omvangrijk en niet in tijd afgebakend. Het is niet gelukt om daar in te voorzien. Wel lopen er verschillende Woo-verzoeken die ook op dit onderwerp zien. We zullen uw Kamer informeren over de uitkomsten daarvan. Overigens zijn er al gaandeweg stukken openbaar gemaakt op 10 juli 2023 na de val van het Kabinet en de naar aanleiding van het eerdere informatieverzoek van het lid Veldkamp.2
Kunt u met zekerheid uitsluiten dat de politieke en ambtelijke top van uw ministerie via enige weg schriftelijk of mondeling zijn geïnformeerd over de «nareis op nareis» cijfers?
Met zekerheid zaken uitsluiten is per definitie onmogelijk. Op basis van de in de processchets weergeven informatie komen wij tot de conclusie dat dat niet het geval is.
Wilt u deze vragen uiterlijk maandag 17 juni 2024 beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt, wel sturen wij u de beantwoording voor het debat van aanstaande donderdag 20 juni.
Het bericht dat NLFI adviseert de Volksbank te privatiseren |
|
Jimmy Dijk |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Hoe reageert u op dit advies van NL Financial Investments (NLFI) om de Volksbank te privatiseren?1 Deelt u de mening dat de Volksbank aan de markt verkocht moet worden en met welk maatschappelijk doel zou dit worden gedaan?
Zie voor mijn reactie op het advies van NLFI over de toekomstopties voor de Volksbank mijn Kamerbrief hierover. Deze is gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen verzonden.
Wat verwacht u dat de gevolgen zijn van het privatiseren van systeembank de Volksbank voor de stabiliteit van het bankenstelsel?
De privatisering van een bank kan in het algemeen in enige mate effect hebben op de stabiliteit van een bankenstelsel als geheel. Zo kan privatisering ertoe leiden dat een bank door de koers van een nieuwe aandeelhouder of door de disciplinerende werking van een beursnotering efficiënter gaat werken, wat de stabiliteit van de bank ten goede zou kunnen komen. In het geval van de Volksbank verwacht ik dat een eventuele privatisering geen gevolgen heeft voor de stabiliteit van het Nederlandse bankenstelsel. Zo concurreert de Volksbank in de huidige situatie al volledig met andere (systeem)banken in het Nederlandse bankenlandschap.
Het Nederlandse bankenstelsel bestaat uit gezonde en weerbare banken. Nederlandse banken staan er goed voor en de prudentiële kapitaal- en liquiditeitsratio’s liggen boven de vereisten.2 Dat geldt ook voor de Volksbank.3
De Nederlandsche Bank en Europese Centrale Bank zien toe op de stabiliteit van het Nederlandse bankenstelstel en van systeemrelevante Nederlandse banken en nemen maatregelen om mogelijke systeemrisico’s te adresseren.
Wat verwacht u dat er overblijft van het volgende deel van de kernwaarden van de Volksbank wanneer de Volksbank wordt geprivatiseerd: «het creëren van waarde voor klanten, maatschappij, medewerkers» en «Vanuit haar maatschappelijk perspectief heeft de bank de ambitie om sociale en ecologische vooruitgang te bevorderen»?
Vanuit mijn beleidsverantwoordelijkheid voor de financiële sector vind ik het positief dat een bank een specifieke positie in de markt kiest, waardoor er voor consumenten wat te kiezen valt. Of deze kernwaarde na een eventuele privatisering wijzigt, is aan de bank en de nieuwe aandeelhouders. Wel kan er tijdens eventuele onderhandelingen met potentiële kopers gekeken worden naar governancemogelijkheden om het huidige maatschappelijke karakter van de Volksbank te behouden of te versterken. In de verkenning naar de toekomstopties van de Volksbank van 6 juli 2021 zijn de voor- en nadelen van diverse governance-mogelijkheden verkend.4 Hieruit blijkt dat sommige governance-modellen op het gebied van toegang tot financiering, efficiënte besluitvorming en verkoopopbrengst minder goed scoorden. Mocht besloten worden tot privatisering, dan kunnen op basis van deze conclusies verdere besluiten worden genomen. Zie verder ook mijn reactie op het advies van NLFI over de toekomstopties voor de Volksbank mijn Kamerbrief. Deze is gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen verzonden.
Wat is het gemiddelde effect van het privatiseren van publieke instellingen geweest op hun kwaliteit van dienstverlening in kosten (zowel privaat als publiek), arbeidsvoorwaarden, winsten en maatschappelijke bijdrage?
De Volksbank is geen publieke instelling. De Volksbank is een onderneming, waarvan de aandelen in publieke handen zijn. De Volksbank biedt geen publieke, maar commerciële dienstverlening en is actief in een concurrerende private markt. De Volksbank is in 2013 genationaliseerd om de bancaire dienstverlening aan haar klanten te beschermen en de financiële stabiliteit te waarborgen. Een eventuele privatisering van de Volksbank kan dan ook het beste vergeleken worden met de lopende afbouw van het belang van de staat in ABN AMRO en de eerdere verkoop van a.s.r., Propertize en Vivat. De staat heeft de belangen die zij tijdens de financiële crisis noodgedwongen in deze financiële instellingen moest nemen, op een gedegen wijze afgebouwd. De ondernemingen staan nu weer op eigen benen.
Kunt u drie succesvolle voorbeelden noemen (en toelichten) van publieke diensten en organisaties die werden geprivatiseerd? Op basis waarvan wordt deze privatisering als succesvol beschouwd?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft NLFI ook de bevindingen van het rapport «Geld en Schuld» van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) meegewogen waarbij wordt gesteld dat de diversiteit in het bankenlandschap sinds de kredietcrisis nog verder is afgenomen, terwijl de concentratie hiervan steeds verder is toegenomen?2
De analyse die NLFI heeft uitgevoerd is zakelijk en niet politiek van opzet en biedt inzicht in de mogelijkheden waarover de Minister van Financiën een oordeel kan vellen ten behoeve van het richtinggevende besluit. NLFI heeft diversiteitsaspecten meegewogen in dit advies, maar NLFI heeft aangegeven dat zij het genoemde WRR-rapport niet heeft meegewogen in haar advies. Hierbij heeft NLFI opgemerkt dat de Volksbank zich voornamelijk richt op producten en diensten inzake betalen, sparen en hypothecaire leningen voor particuliere klanten. Dit zijn producten die door relatief veel aanbieders worden aangeboden op de markt.
Hoe weegt u het rapport van de NLFI in het licht van de bevindingen van de WRR?
Een vitale bankensector met voldoende diversiteit en gezonde concurrentie is van groot belang. De diversiteit in het Nederlandse bankenlandschap is daarom een belangrijk aspect waar ik aandacht voor heb, ook bij de besluitvorming over de toekomst van de Volksbank. Om voldoende diversiteit te behouden is het vooral van belang om de randvoorwaarden te scheppen waarmee het voldoende aantrekkelijk blijft voor banken met verschillende bedrijfsmodellen om actief te zijn in Nederland en waarbinnen banken kunnen innoveren en winstgevend kunnen opereren. Het ligt niet voor de hand om de diversiteit in de sector te stimuleren via één individuele bank, waarvan het bedrijfsmodel vergelijkbaar is met andere banken in de sector.
Hoe weegt u het rapport van de NLFI in het licht van de uitspraken van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) dat de Nederlandse bankensector kenmerken heeft van een oligopolie?3 Vindt u dat wenselijk of wilt u hier iets aan doen? Kunt u dit toelichten?
Een grotere concurrentiedruk op de grote aanbieders kan volgens de ACM leiden tot uitkomsten die gunstiger zijn voor spaarders en de maatschappij als geheel. Als voldoende consumenten «actief» worden en een deel van hun spaargeld bij andere banken onderbrengen of gaan beleggen, worden (groot)banken meer aangemoedigd om op rentetarieven te concurreren. Hier profiteren ook «inactieve» consumenten (niet-overstappers) van.
De ACM constateert ook dat er een divers aanbod van spelers op de spaarmarkt is, en dat de toetredingsdrempels om actief te worden op de Nederlandse spaarmarkt lijken mee te vallen. Op basis van het aantal binnen- en buitenlandse aanbieders dat momenteel op de Nederlandse spaarmarkt actief is, maak ik op dat de Nederlandse spaarmarkt een markt is waar de Nederlandse consument veel keuze heeft. Verder blijkt uit marktdata van de ECB dat er een groeiende groep consumenten is – hoewel nog wel relatief klein – die al actief keuzes maakt binnen het aanbod.7 Ook laat onderzoek zien dat in het eerste kwartaal van 2024 ongeveer 63% van de nieuwe spaarrekeningen werd geopend bij een kleine of buitenlandse bank.8
In het licht van deze bevindingen zie ik daarom geen specifieke rol voor de Volksbank weggelegd in de Nederlandse spaarmarkt. Wel ben ik het eens met de ACM dat het goed is als meer consumenten «actief» worden op de spaarmarkt, om zo de concurrentiedruk te verhogen. Dit kan gefaciliteerd worden door actieve keuzes en overstapgedrag van consumenten te stimuleren en te vergemakkelijken. Hiervoor is een combinatie van maatregelen nodig, die ik beschrijf in mijn appreciatie van het ACM-onderzoek.
Hoe draagt het privatiseren van de Volksbank of het in stukken verkopen aan andere marktpartijen bij aan het vergroten van diversiteit en het verkleinen van marktconcentratie in de Nederlandse bankensector?
Het is aan de relevante mededingingsautoriteit om te oordelen over de marktconcentratie in de Nederlandse bankensector indien de Volksbank onderhands of in delen wordt verkocht. De verwachting is evenwel dat onderhandse verkoop of verkoop in delen van de Volksbank een beperkte invloed op de marktconcentratie zal hebben, aangezien de Volksbank in het tweede halfjaar van 2023 een aandeel van slechts 2,7% in de totale activa van de Nederlandse bankensector had.9
Een eventuele privatisering van de Volksbank leidt daarnaast niet automatisch tot meer of minder diversiteit in de sector qua grootte, bedrijfsmodellen en specialisatie. In beginsel verandert immers alleen de eigenaar van de aandelen van de bank, al kunnen na een eventuele privatisering door de nieuwe aandeelhouder(s) keuzes worden gemaakt die bijdragen aan een afname of toename van de diversiteit. De Volksbank biedt producten en diensten aan die veel andere Nederlandse banken ook aanbieden, met een focus op betaal- en spaardiensten en hypotheken voor particulieren.10 De Volksbank heeft daarmee een beperkte invloed op de diversiteit van het bankenlandschap. Voor een divers bankenlandschap vind ik het van belang om de juiste randvoorwaarden te scheppen voor banken om met verschillende bedrijfsmodellen in Nederland te opereren.
Herkent u het signaal dat het mkb moeilijk aan financiering kan komen?4 Deelt u de mening dat juist het kleinbedrijf en hun innovatiekracht hierbij moet worden geholpen, zodat zij niet worden weggeconcurreerd door grotere bedrijven met marktmacht en relatief goedkoop kapitaal?
In het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Bedrijfsfinanciering is onderzoek gedaan naar het functioneren van de bedrijfsfinancieringsmarkt.12 Dit IBO concludeert dat de financieringsmarkt op hoofdlijnen goed functioneert en veel bedrijven over het algemeen nog goed financiering kunnen krijgen, maar dat er een aantal knelpunten zijn waardoor dit niet altijd goed lukt. Met name rond durfkapitaal voor innovatieve scale-ups, en kredietverlening voor het MKB onder de één miljoen euro voor specifieke groepen ondernemers. Ik herken dus het signaal dat er binnen het MKB bepaalde segmenten zijn die moeilijk aan financiering kunnen komen.
In het IBO worden er ook aanbevelingen gedaan om de financieringsmogelijkheden voor de genoemde segmenten te verbeteren. Eind dit jaar zal het kabinet zijn reactie op dit IBO aan de Kamer sturen. Daarin zal ook een appreciatie van deze aanbevelingen worden gegeven en zal er richting worden gegeven aan mogelijke vervolgstappen.
Welke rol zou de Volksbank kunnen vervullen als investeringsbank voor het mkb, naast haar huidige rol?
In het rapport «Analyse van toekomstopties voor de Volksbank» van NLFI zijn verschillende toekomstopties voor de Volksbank onderzocht. Eén daarvan is een «staatsbank», waarbij de overheid de enige aandeelhouder blijft en de bank als doel heeft om bredere beleids- of financiële doelstellingen van de overheid na te streven en/of als instrument fungeert om specifieke publieke belangen te dienen. Uit dit rapport, mede onderbouwd met de conclusies uit de eerdere analyse naar de publieke belangen blijkt dat er geen uitzonderlijke rol voor de Volksbank is weggelegd bij de borging van publieke belangen in de financiële sector. Deze analyse naar de publieke belangen concludeert dat er reeds verschillende instrumenten zijn om kredietverlening aan het brede MKB te stimuleren, zoals Borgstelling MKB-kredieten (BMKB), Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) en Qredits.
Tot slot is het belangrijk om op te merken dat de Volksbank een commerciële onderneming is en dan ook functioneert als een zelfstandige bank met een onafhankelijke beslissingsbevoegdheid. NLFI beheert de aandelen in de bank op zodanige wijze dat de Volksbank zelfstandig haar commerciële strategie kan bepalen en kan uitoefenen. NLFI, noch de staat, kunnen van de Volksbank vragen zich op te stellen als investeringsbank voor het mkb, ontwikkelingsbank in de regio of loketten te behouden.
Welke rol zou de Volksbank kunnen vervullen als regionale ontwikkelingsbank die helpt om projecten en bedrijvigheid te stimuleren en ondersteunen in verschillende regio’s die minder toegang tot financiering hebben? Welke rol zou de Volksbank in dit licht kunnen spelen bij het economisch ontwikkelen van regio’s zoals beschreven in het rapport «Elke Regio Telt!»?5
Zie antwoord vraag 11.
Wat is uw mening over de dalende trend in bankkantoren, waardoor mensen vaak ver moeten reizen om een persoon te spreken over vitale financiële zaken?6 Welke rol zou de Volksbank kunnen spelen in het toegankelijk houden van bankdiensten met loketten waar je een mens kunt spreken, zowel voor individuele consumenten als zakelijke dienstverlening voor het mkb?
Ik heb de toegankelijkheid van het betalingsverkeer hoog in het vaandel en vind het belangrijk dat iedereen in Nederland zelfstandig kan bankieren. De toegankelijkheid van het betalingsverkeer kan worden gewaarborgd door verschillende maatregelen. Dit kan bijvoorbeeld door fysieke dienstverlening via bankkantoren en servicepunten, maar bijvoorbeeld ook door bankmedewerkers die bij mensen thuiskomen en door goede telefonische dienstverlening.
De toegankelijkheid van betaaldiensten is ook een belangrijk speerpunt voor het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB). Eind november 2022 heeft het MOB de banken opgeroepen om meer prioriteit te geven aan de toegankelijkheid van het betalingsverkeer, mede naar aanleiding van het DNB-onderzoek dat aantoonde dat ruim 1 op de 6 volwassen Nederlanders (2,6 miljoen mensen) hun bank- en betaaldiensten niet geheel zelfstandig uit kan voeren. De banken, waaronder de Volksbank, zijn als reactie op dit rapport gestart met het programma Toegankelijk bankieren.15 Zij ontplooien gezamenlijke initiatieven onder dit programma om de dienstverlening van banken toegankelijker en inclusiever te maken en doen dit in samenwerking met andere instellingen en organisaties. Ook nemen banken individuele maatregelen om de toegankelijkheid van hun dienstverlening te verbeteren.
Aangezien er door de banken zowel gezamenlijk als individueel stappen worden gezet, zie ik op dit moment geen specifieke rol weggelegd voor Volksbank om bankdiensten toegankelijk te houden. Graag verwijs ik naar de Kamerbrief over de jaarrapportage MOB van 24 juni 2024 met de laatste stand van zaken van de voortgang die is geboekt door de banken.16 Ik blijf de ontwikkelingen rondom de toegankelijkheid van het betalingsverkeer nauwgezet volgen.
Welke mogelijkheden ziet u om de Volksbank in publieke handen te houden? Kan hiervan een analyse worden gemaakt en aan de Kamer toegezonden, waarbij in ieder geval worden meegenomen: de kernwaarden/identiteit van de Volksbank, de maatschappelijke kosten- en baten, een financieel kader, het effect op de (diversiteit en concentratie) in de Nederlandse bankensector, de toegevoegde waarde van een bank waar direct menselijk contact mogelijk is en de mogelijkheden rondom een regionale investerings- en/of ontwikkelingsbank om bijvoorbeeld regionale ontwikkeling en gebrekkige financiering van de mkb-sector aan te pakken?
Een dergelijke analyse heeft al plaatsgevonden.17 Om tot een richtinggevend besluit te komen, is onderzocht welke publieke belangen onvoldoende geborgd worden in de financiële sector, zoals fysieke dienstverlening en de financiering van het MKB. De conclusie van deze analyse was dat deze publieke belangen geborgd kunnen worden met minder verregaande (overheids-)instrumenten, zoals (lopende) wet- en regelgevingsinitiatieven. De conclusie van deze analyse was dan ook dat een staatsbank niet vereist is voor het borgen van deze publieke belangen.
De stand van zaken naar aanleiding van het bericht 'Martine en Marieke moesten borstenfoto’s opsturen aan hun verzekeraar' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht 'Martine en Marieke moesten borstenfoto’s opsturen aan hun verzekeraar», de mondelinge vragen van het lid Agema naar aanleiding van dit bericht, de Kamerbreed medeondertekende motie van het lid Agema en de brieven van de Minister over dit onderwerp?1 2 3 4 5
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Op 4 juni 2024 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken rondom gesprekken met zorgverzekeraars over het gebruik van foto’s bij machtigingsaanvragen voor behandelingen van plastisch chirurgische aard.6 Hieronder ga ik in op uw aanvullende vragen over dit onderwerp.
Klopt het dat zorgverzekeraars ervoor kunnen kiezen een machtigingsaanvraag te laten vervallen?
Ja, dat klopt. Zorgverzekeraars kunnen besluiten dat een tot dan toe bestaand machtigingsvereiste vervalt voor een bepaalde behandelsoort, zie ook vraag 3.
Klopt het dat de zorgverzekeraars daarbij zelf bepalen of er een machtigingsaanvraag nodig is, en of patiënten nog steeds vooraf intieme foto’s moeten overleggen aan de zorgverzekeraar, bij verminking na brandwonden, abnormale borstvorming of het verwijderen na een maagverkleining, ondanks de breed ondertekende motie van het lid Agema c.s. over geen blootfoto's verlangen bij hersteloperaties?
Zorgverzekeraars hebben de wettelijke taak om te controleren of sprake is van verzekerde zorg. Zorgverzekeraars kunnen bepalen voor welke vormen van zorg zij een vorm van toetsing nodig achten op de vraag of de zorginzet verzekerde zorg is, bijvoorbeeld via het instrument van machtigingen. Zie ook mijn antwoord op vraag 7, over wanneer zorgverzekeraars het machtigingsvereiste niet of niet meer nodig vinden. Een zorgverzekeraar legt in zijn polisvoorwaarde vast voor welke vormen van zorg zij een machtigingsvereiste stellen. In het Besluit Zvw is bepaald dat een behandeling van plastisch-chirurgische aard alleen in bepaalde gevallen onder de verzekerde zorg valt, onder andere voor correctie van verminkingen die het gevolg zijn van een ziekte, ongeval of geneeskundige verrichting. Behandelingen die een puur cosmetisch karakter hebben zijn op basis van het Besluit Zvw uitgesloten van vergoeding, omdat er geen sprake is van een medische noodzaak. Om te voorkomen dat patiënten achteraf met rekeningen worden geconfronteerd, passen de zorgverzekeraars het systeem van machtigingen toe, zodat er voorafgaand aan de behandeling duidelijkheid is voor de patiënt.
De wettelijke omschrijving van de beoordeling van verminking of een lichamelijke functiestoornis vraagt om een «visuele beoordeling», waardoor volgens de zorgverzekeraars medische foto’s nodig zijn. De behandelend arts voegt deze medische foto’s toe aan de machtigingsaanvraag, via het beveiligde VECOZO portaal, wanneer de arts namens de patiënt de aanvraag verzorgt. Wanneer de zorgverzekeraar een machtigingsaanvraag ontvangt zonder de noodzakelijke medische foto’s, dan vraagt de zorgverzekeraar deze op bij de behandelend arts, met het verzoek deze te sturen via het beveiligde VECOZO portaal, waardoor de medische foto direct op de juiste plaats bij de zorgverzekeraar terecht komt. Patiënten hoeven deze foto’s dus niet zelf te overleggen.
Kan dit ertoe leiden dat verzekeraars op verschillende wijze met machtigingsaanvragen omgaan?
Het is niet de bedoeling dat verzekeraars op verschillende wijze met machtigingsaanvragen omgaan. De medisch adviseurs bij de zorgverzekeraars werken via een medische richtlijn van de wetenschappelijke vereniging, de Vereniging Artsen Volksgezondheid (VAV). Deze gezamenlijke werkwijze borgt dat er geen uiteenlopende werkwijzen tussen verzekeraars ontstaan.
Hoe verlopen de overleggen met de verzekeraars, de Vereniging Artsen Volksgezondheid (VAV), het Zorginstituut Nederland (ZINL) en de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) om het proces van de machtigingsaanvragen te verbeteren? Zijn er al concrete verbetervoorstellen?
De zorgverzekeraars en de Vereniging Artsen Volksgezondheid blijven voortdurend, samen met ZINL en de NVPC, in gesprek over het verder optimaliseren van het proces van machtigingsaanvragen en de criteria voor de beoordeling van verminking en lichamelijke functiestoornis. Op 4 juni 2024 heb ik de uw Kamer per brief geïnformeerd over de laatste stand van zaken rond de gesprekken. Op dit moment kan ik nog geen nieuwe ontwikkelingen melden.
Klopt het dat de patiënten niet betrokken zijn bij deze overleggen en zo nee, waarom niet?
Het klopt inderdaad dat de patiënten niet zijn betrokken bij de overleggen. De gesprekken gaan over de werkwijze tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders en hun onderlinge afspraken hoe te handelen bij machtigingen.
Wie besluit uiteindelijk over de voorwaarden voor de machtigingsaanvragen?
Uiteindelijk beslissen de zorgverzekeraars vanuit hun wettelijke taak of zij voor een bepaalde behandeling wel of geen machtigingsvereiste stellen, en zo ja op welke wijze. Zij doen dit zolang dit proportioneel en noodzakelijk is vanuit die wettelijke taak. Als het vereisen van machtigingen niet of niet meer noodzakelijk en proportioneel is, dan worden deze niet of niet meer door de zorgverzekeraar verlangd. Als bijvoorbeeld voor een bepaalde behandeling de machtigingsaanvragen standaard worden goedgekeurd, dan is een inhoudelijke beoordeling door de medisch adviseurs niet van toegevoegde waarde en zullen zorgverzekeraars ervoor kiezen deze te laten vervallen. Als voor bepaalde behandelingen een groot aandeel van de aanvragen niet voldoet aan de criteria van verzekerde zorg, dan is dat juist een reden om de machtigingsaanvraag niet te laten vervallen, omdat anders zonder de machtigingsaanvraag veel zorg onrechtmatig vergoed zou worden. In die situaties zouden zorgverzekeraars de vergoeding achteraf bij patiënten moeten terugvorderen.
Zorgverzekeraars geven hun machtigingsbeleid vorm in overleg met de betreffende beroepsgroep.
Klopt het dat de werkwijzer die zorgverzekeraars hanteren (die is opgesteld voor de beoordeling van behandelingen van plastisch-chirurgische aard) leidt tot knelpunten en schrijnende situaties in de praktijk?
De situaties die zijn voorgevallen waar de NOS over bericht, zijn schrijnend en ik vind dit uiterst vervelend voor de betrokken vrouwen. Ik wil echter ook graag benoemen dat de voorgekomen gevallen incidenten zijn die ik betreur, en geen structurele gevolgen van de gehanteerde werkwijzer.
Verder is het goed om te benoemen dat de medische adviseurs die verantwoordelijk zijn voor het beoordelen van de machtingsaanvragen BIG-geregistreerd zijn en onafhankelijk werken op basis van hun medische beroepsnormen. Ondanks de zorgvuldige en professionele beoordeling door de medisch adviseurs zullen er altijd situaties kunnen zijn waarin een verzekerde/patiënt of behandelend arts het niet eens is met een oordeel van de medisch adviseur of iets wel of geen verzekerde zorg is. In het geval dat een verzekerde het niet eens is met een beoordeling van de machtigingsaanvraag door de zorgverzekeraar, kan deze, na een bezwaar bij de zorgverzekeraar, een klacht indienen bij de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ).7
Wordt deze werkwijzer zo snel mogelijk geëvalueerd en waar nodig herzien? Worden plastisch chirurgen en patiënten daarbij betrokken?
Ja, dit klopt. De werkwijze rond machtigingsaanvragen wordt momenteel door partijen tegen het licht gehouden, in afstemming met VWS. De plastisch chirurgen zijn daarbij betrokken. Zoals ik onder vraag 5 aangeef, ligt dit proces bij de zorgverzekeraars, zorgaanbieders en het Zorginstituut Nederland. Vertegenwoordigers van patiënten zijn niet aanwezig bij deze gesprekken.
Hoe kan het dat ondanks uw brief, waarin wordt aangegeven dat zorgverzekeraars geen zeggenschap hebben over het professionele oordeel van de medisch specialist, patiënten en artsen laten weten dat patiënten na traumatische gebeurtenissen zoals het doormaken van borstkanker maar ook bij andere verminkingen, nog steeds zonder opgaaf van reden worden afgewezen door de zorgverzekeraar?
Juist na het doormaken van een traumatische gebeurtenis, is er alles aan gelegen dat het proces van de machtigingsaanvraag soepel en zorgvuldig verloopt. Het ontvangen van een afwijzing zonder opgaaf van reden past en hoort overduidelijk niet in een zorgvuldig proces.
De zorgverzekeraar als organisatie heeft geen zeggenschap over het professionele oordeel van de medisch beoordelaar bij die zorgverzekeraar. Als de medisch adviseur de machtigingsaanvraag afwijst, dan moet dit besluit gemotiveerd zijn. Het is dus zeker niet de bedoeling dat een patiënt zonder opgaaf van redenen een afwijzing ontvangt. Indien dit toch onverhoopt het geval is, kan hij of zij contact opnemen met de betreffende zorgverzekeraar, zodat deze motivatie alsnog overlegd kan worden. Ook heeft de patiënt het recht om een klacht in te dienen bij de zorgverzekeraar. Indien dat niet tot een oplossing leidt, kan de verzekerde zich wenden tot de SKGZ (zie ook het antwoord op vraag8.
Bedoelt u dat alle machtigingsaanvragen in de praktijk worden beoordeeld door een medisch adviseur met BIG-registratie, gelet op uw schrijven dat medisch adviseurs van zorgverzekeraar die verantwoordelijk zijn voor het beoordelen van de machtigingsaanvragen BIG-geregistreerd zijn?
Ja, ik bedoel dat de machtigingsaanvragen door BIG-geregistreerde medisch adviseurs worden beoordeeld of door gespecialiseerde medewerkers die vallen onder de functionele medische eenheid onder directe verantwoordelijkheid van de BIG geregistreerde professional. Voor deze BIG-geregistreerde professional geldt – gelijk als voor alle BIG-geregistreerde zorgprofessionals – de wettelijke geheimhoudingsplicht. Voor de professional die valt onder de directe verantwoordelijkheid van de BIG-geregistreerde professional geldt de afgeleide geheimhoudingsplicht.9 Voor meer informatie over de werking van deze verantwoordelijkheidsverdeling en het gebruik van persoonsgegevens verwijs ik naar de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Zorgverzekeraars.10
Hoe kan het dat medisch adviseurs van zorgverzekeraars, die de patiënt niet eens hebben gezien, een machtiging kunnen afwijzen nadat de patiënt een zorgvuldig proces heeft doorlopen met een plastisch chirurg?
Zorgverzekeraars toetsen of de zorg voldoet aan de vergoedingscriteria conform de Zvw, waar de plastisch chirurg toetst of de zorg voldoet aan de medische richtlijnen van de beroepsgroep.
Het is aan de medisch adviseur van de zorgverzekeraar of de aanvraag voldoende informatie bevat om te kunnen beoordelen of dat de verzekerde gezien moet worden.
Op welke wijze wordt de beoordeling door een medisch specialist meegewogen bij het besluit door de zorgverzekeraar om de aanvraag af te wijzen?
De informatie die de medisch specialist indient bij de machtigingsaanvraag is de informatie waarop de zorgverzekeraar beoordeelt of de behandeling verzekerde zorg is of niet. Het mag worden verwacht dat de behandelend arts alleen een machtigingsaanvraag doet als hij/zij inschat dat sprake zal zijn van verzekerde zorg, maar het oordeel is aan de medisch adviseur van de zorgverzekeraar.
De behandelend arts is uiteraard wel degene die in gesprek met de patiënt beoordeelt of de zorg passend is, maar dat staat los van de vraag of de zorg verzekerd is of niet. Zie ook vraag 12.
Welke mogelijkheden hebben patiënten en plastisch chirurgen om bezwaar te maken tegen een besluit?
In het geval dat een verzekerde het niet eens is met een beoordeling van de machtigingsaanvraag door de zorgverzekeraar, kan deze zich wenden tot de zorgverzekeraar. Uit navraag bij de zorgverzekeraars heb ik begrepen dat zij de verzekerde altijd uitgebreid informeren waarom de machtigingsaanvraag is afgewezen. Na een bezwaar bij de zorgverzekeraar, kan de verzekerde een klacht indienen bij de SKGZ.
Vindt u deze werkwijze wenselijk, en hoe ziet u deze werkwijze in het licht van een rechtelijke uitspraak uit 2021 dat het primaat bij de beoordeling van een medische behandeling bij de arts ligt, en dat de zorgverzekeraar niet op diens stoel mag gaan zitten?
Ik deel de conclusie dat het primaat van een medische behandeling bij de behandelend arts ligt. De vraag die in de machtigingsprocedure voorligt is echter de vraag of sprake is van verzekerde zorg of niet zoals vastligt in het Besluit Zvw. Die beoordeling is belegd bij de zorgverzekeraar. Zie ook vraag 3. Wel vind ik het belangrijk om te benadrukken dat de medische adviseurs van de zorgverzekeraars die verantwoordelijk zijn voor het beoordelen van de machtigingsaanvragen BIG-geregistreerd zijn en onafhankelijk werken op basis van hun medische beroepsnormen.
Ik begrijp heel goed dat een machtigingsprocedure soms als belastend ervaren kan worden door een patiënt. Toch is deze procedure nuttig en nodig binnen het Nederlandse zorgverzekeringenstelsel. Zorgverzekeraars hebben in ons stelsel de taak om te sturen op de doelmatigheid en rechtmatigheid van de zorguitgaven. Het is belangrijk dat zorgverzekeraars er zorgvuldig op letten dat de middelen die alle burgers samen opbrengen voor de zorg, rechtmatig besteed worden aan verzekerde zorg. Door middel van de machtigingsprocedure weet een verzekerde voorafgaand aan hun behandeling of deze behandeling wel of niet wordt vergoed. Dit brengt de verzekerde duidelijkheid en dit voorkomt onverwachte rekeningen achteraf.
Bent u bereid om samen met patiënten, zorgverzekeraars en plastisch chirurgen een vergoedingssysteem te onderzoeken dat uitgaat van vertrouwen in de patiënt en arts, en waarbij controle enkel steekproefsgewijs achteraf plaatsvindt?
Het werken met machtigingen is juist opgezet om voorafgaand aan de behandeling te beoordelen of wel of niet sprake is van verzekerde zorg. Daarmee wordt een beoordeling achteraf voorkomen. Juist die beoordeling achteraf zou kunnen leiden tot onzekerheid bij verzekerden die onverwachte rekeningen gepresenteerd zouden kunnen krijgen. Specifiek bij een specialisme als de plastische chirurgie, waarbij een groot deel van de geleverde zorg geen verzekerde zorg is, werkt het werken met de machtigingsaanvraag juist ter verduidelijking en bescherming van de verzekerde. Zie ook vraag 6.
De kabinetsbrief Gemelde kwetsbaarheid Cisco Webex vergadervoorziening |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Jan Valize (PVV), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Klopt de berichtgeving van Nieuwsuur dat de kwetsbaarheid in Cisco Webex bestond door de voorspelbaarheid van URLs?1 2 Wordt binnen de Rijksoverheid bij de implementatie van systemen standaard een controle uitgevoerd op de afwezigheid van dergelijke basale configuratiefouten?
Ja. Dit betrof geen configuratiefout van de Rijksvideodienst (Belastingdienst). De inrichting is gecheckt in samenwerking met CIO Rijk en de AIVD/NBV. Hiervoor is onder andere een BSPA3 en DPIA4 uitgevoerd. Wel kon er via enumeratie5, door een voorspelbare logische volgordelijkheid in de unieke internetadressen van websites (URL’s genoemd), metadata van andere vergaderingen worden ingezien door ongeautoriseerde gebruikers. Volgens Cisco was dit mogelijk door kwetsbaarheden in specifiek de Cloud-applicaties van Cisco Webex meetings. De Rijksoverheid heeft aanbevolen veiligheidsinstellingen en werkt veelal niet met de cloud versie, maar met de client versie van Webex.
Klopt de berichtgeving van de Volkskrant dat het in het verleden mogelijk was om telefonisch in te bellen op de Webex-omgeving van de Rijksoverheid? Zo ja, zouden buitenlandse inlichtingendiensten daardoor ongemerkt vertrouwelijke Nederlandse videovergaderingen kunnen hebben bijgewoond?3
Het is mogelijk gebleken dat ongeautoriseerde gebruikers onder bepaalde voorwaarden vertrouwelijke videovergaderingen hebben kunnen bijwonen. Cisco ondersteunt namelijk de mogelijkheid in te bellen via het Public Switched Telephone Network op Cisco Webex Meetings.
Binnen Nederland zijn echter geen gevallen bekend waarbij ongeautoriseerde gebruikers vertrouwelijke videovergaderingen van de Rijksoverheid hebben bijgewoond. Uit zowel onderzoek van Cisco als uit eigen onderzoek van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) is geen indicatie van misbruik naar voren gekomen. Dit komt mede door de standaardtoepassingen van beveiligingsmaatregelen bij het gebruik van Cisco Webex binnen de Rijksoverheid.
Wilt u nader toelichten wat het concreet betekent dat Cisco Webex «niet gebruikt [mag] worden voor overleggen die als zeer vertrouwelijk zijn aangemerkt of waar staatsgeheime informatie wordt besproken»? Waar legt het kabinet de lat voor «zeer vertrouwelijk»?
Webex kan, net als bijvoorbeeld regulier telefonisch contact, gebruikt worden voor informatie tot en met «Departementaal VERTROUWELIJK (Dep.V.)» gerubriceerd, anders niet.
Informatie wordt als Dep.V. gerubriceerd indien kennisname door niet geautoriseerden schade kan toebrengen aan de belangen van één of meerdere ministeries. Informatie wordt als Staatsgeheim CONFIDENTIEEL/GEHEIM/ZEER GEHEIM gerubriceerd indien kennisname door niet geautoriseerden respectievelijk schade/ernstige schade/zeer ernstige schade kan toebrengen aan een van de vitale belangen van de staat of zijn bondgenoten. «Zeer vertrouwelijk» valt onder de eigen beoordelingsruimte van de medewerker.
Mogen er Departementaal Vertrouwelijk (Dep.V)-gerubriceerde gesprekken gevoerd worden via Cisco Webex? Zo ja, heeft het kabinet ook na dit incident nog voldoende vertrouwen in het beveiligingsniveau van Cisco Webex als product en het beveiligingsbewustzijn van Cisco als fabrikant om gesprekken op dit rubriceringsniveau te laten plaatsvinden?
Webex kan, net als bijvoorbeeld regulier telefonisch contact, gebruikt worden voor informatie tot en met «Departementaal VERTROUWELIJK (Dep.V.)» gerubriceerd, anders niet.
Door ontwikkeling van de techniek kunnen systemen die aanvankelijk veilig werden bevonden, nieuwe kwetsbaarheden bevatten. Daarnaast worden er continu nieuwe aanvalstechnieken ontwikkeld. Door het mitigeren van de kwetsbaarheden en nemen van aanvullende maatregelen wordt een systeem weer veilig. Dit is een regulier, normaal proces waar alle IT aan onderhavig is. Het probleem in deze casus was ook niet zozeer dat er een kwetsbaarheid ontdekt was, maar dat deze niet per direct aan de Rijksoverheid gemeld werd, omdat Cisco geen verdachte activiteiten waargenomen heeft op de Rijksoverheid tenant. Hierover zijn gesprekken met Cisco gevoerd, naar aanleiding waarvan Cisco hun meldingsproces gaat herinrichten om een dergelijke kwestie in de toekomst te voorkomen. CIO Rijk is betrokken bij deze herinrichting.
Zijn bewindspersonen en ambtenaren in de praktijk voldoende geëquipeerd om videogesprekken op het juiste rubriceringsniveau te voeren? Hoe wordt hierop toegezien?
Cisco Webex is geschikt voor het voeren van videogesprekken tot en met het niveau Departementaal Vertrouwelijk. Dit is ook duidelijk uitgelegd in de handleiding van Webex voor rijksambtenaren. Voor mobiele telefoongesprekken tot en met het niveau Staatsgeheim Geheim is de Sectra Tiger/S telefoon goedgekeurd door de AIVD.
Kunt u illustreren wat voor soort gevoelige gesprekken wel via Cisco Webex gevoerd mogen worden, maar niet als «zeer vertrouwelijk» worden beschouwd of Stg-gerubriceerd zijn?
Een voorbeeld hiervan zouden personeels- en/of functioneringsgesprekken kunnen zijn.
Mogen er via Cisco Webex gesprekken gevoerd worden waarin militair gevoelige informatie besproken wordt?
Indien de informatie tot en met «Departementaal VERTROUWELIJK (Dep.V.)» gerubriceerd is wel, anders niet.
Informatie wordt als Dep.V. gerubriceerd indien kennisname door niet geautoriseerden schade kan toebrengen aan de belangen van één of meerdere ministeries. Informatie wordt als Staatsgeheim CONFIDENTIEEL/GEHEIM/ZEER GEHEIM gerubriceerd indien kennisname door niet geautoriseerden respectievelijk schade/ernstige schade/zeer ernstige schade kan toebrengen aan een van de vitale belangen van de staat of zijn bondgenoten.
Mogen er via Cisco Webex gesprekken gevoerd worden waarin internationaal gevoelige informatie besproken wordt, zoals diplomatieke terugkoppelingen?
Zie antwoord vraag 7.
Mogen er via Cisco Webex gesprekken gevoerd worden die, indien ze zouden uitlekken, de Nederlandse economische positie of economische veiligheid kunnen schaden, zoals aankomende investeringen, fusies en overnames of bedrijfsgevoelige informatie?
Zie antwoord vraag 7.
Mogen er via Cisco Webex gesprekken gevoerd worden die, indien ze zouden uitlekken, de nationale veiligheid, de veiligheid van individuen of de openbare orde zouden kunnen schaden?
Zie antwoord vraag 7.
Bestaat er een risico dat de vertrouwelijke identiteit van ambtenaren, waaronder medewerkers van de AIVD en MIVD, gelekt is via deze kwetsbaarheid?
Medewerkers van de Rijksoverheid maken gebruik van Webex. Bij het gebruik maken van een communicatiesysteem via het publieke internet hoort een bepaald beveiligingsniveau. Gekoppeld daaraan worden beslissingen genomen over vertrouwelijkheid.
Over de operationele werkwijzen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden in het openbaar geen uitspraken gedaan. In algemene zin houden de AIVD en MIVD altijd rekening met het beveiligingsniveau van een publieke communicatie-infrastructuur.
Wat zijn de in de SLA (service level agreement) opgenomen afspraken met Cisco inzake dergelijke kwetsbaarheden en de opvolging hiervan, waaronder communicatie en afgesproken termijn voor reparatie?
Er is geen SLA met Cisco afgesloten, maar met BIS. Hierin zijn geen afspraken opgenomen omtrent kwetsbaarheden en de opvolging daarvan. Naar aanleiding van het incident wordt op korte termijn overleg met Cisco ingepland om Cisco’s beleid en processen t.a.v. mogelijke toekomstig geconstateerde kwetsbaarheden/incidenten aan te passen.
Hoe beoordeelt het kabinet het «coordinated vulnerability disclosure»-beleid (voor het melden van onbekende kwetsbaarheden) van Cisco en de uitvoering daarvan in de praktijk?
Het betrof kwetsbaarheden in specifiek de Cloud-applicaties van Cisco Webex meetings, waardoor het doorvoeren van updates van kwetsbare software door afnemers niet mogelijk was. Deze software is namelijk in beheer in de Cloud-omgeving van Cisco. Cisco heeft ervoor gekozen om in dit geval een andere procedure dan de coordinated vulnerability disclosure (CVD) procedure te volgen en geen kenmerken toe te kennen aan de kwetsbaarheden.
Naar aanleiding van het incident wordt op korte termijn overleg met Cisco gevoerd om Cisco’s beleid en processen t.a.v. mogelijke toekomstig geconstateerde kwetsbaarheden/incidenten aan te passen.
Bent u het met ons eens dat het «coordinated vulnerability disclosure»-beleid van producenten en de uitvoering daarvan in de praktijk een belangrijke afweging zou moeten zijn bij inkopen en aanbestedingen door de overheid? Hoe en in welke mate wordt dit nu door departementen meegewogen?
Het beschikken over een CVD-beleid is een concrete maatregel. In de Algemene Rijksinkoopvoorwaarden bij IT-opdrachten (ARBIT) is in art. 19 opgenomen dat wederpartij zorg draagt voor een niveau van Informatiebeveiliging dat van een redelijk handelend en bekwame IT-leverancier mag worden verwacht. Tevens moeten eventuele inbreuken zo spoedig mogelijk gemeld worden.
In Nederland is het CVD-beleid van het NCSC breed gecommuniceerd. Op de website van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) is veel informatie te vinden over Coordinated Vulnerability Disclosures (CVD). Dit betreft onder meer informatie over hoe personen een CVD-melding kunnen doen om technische kwetsbaarheden te melden bij het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Binnen de community van onderzoekers en ethische hackers is het CVD-beleid van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) over het algemeen goed bekend. In het buitenland zijn vergelijkbare standaarden van toepassing.
Bent u het met ons eens dat dit incident, in combinatie met eerdere incidenten gerelateerd aan deze fabrikant, de noodzaak benadrukt voor een hogere mate van Nederlandse digitale autonomie op het gebied van het voeren van vertrouwelijke videogesprekken? Is hier specifiek aandacht voor binnen de Nationale Cryptostrategie (NCS)?
Binnen de Nationale Cryptostrategie (NCS) worden de behoeftes van de Rijksoverheid voor informatiebeveiligingsproducten voor gerubriceerde informatie, met een focus op staatsgeheimen, besproken. Deze behoeftelijst is gerubriceerd en derhalve kunnen wij geen uitspraak doen over de inhoud hiervan.
Bent u bereid om een open source alternatief voor Webex te overwegen? Zo nee, waarom niet?
De selectie van een leverancier voor het rijksbreed videoconferencing platform heeft middels een openbare aanbesteding plaatsgevonden. Geen van de inschrijvende partijen had een open source oplossing aangeboden. Uiteraard houden wij ons graag op de hoogte van de ontwikkelingen in de markt, maar we zien dat wat betreft de schaalgrootte en de complexiteit van de organisatie van de Rijksoverheid er op dit moment geen gelijkwaardige alternatieven beschikbaar zijn.
Het tekort aan sociaal advocaten |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Jonge juristen kiezen voor beter betaald werk dan sociale advocatuur. Arbeidskrapte in sociale advocatuur neemt toe. Jonge advocaten haken af, ouderen gaan met pensioen»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht, dat gebaseerd is op een reeds enige tijd bekende dalende trend in de cijfers over het aanbod van sociaal advocaten. Het bericht bevat derhalve geen nieuws en de zorgen die er eerder waren over deze dalende trend zijn er nog steeds.
Naar aanleiding van een rapport van 15 september 2022 over de arbeidsmarkt voor de sociale advocatuur2 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer op 20 april 2023 een plan van aanpak gestuurd met verschillende maatregelen om de sociale advocatuur duurzaam te versterken.3
Schrikt u van deze cijfers van het Kenniscentrum Stelsel Gesubsidieerde Rechtsbijstand of was het u reeds bekend dat het aantal sociaal advocaten nu zo hard daalt, namelijk een afname van 13% de afgelopen vijf jaar, dat een verdere afname dreigt en er sprake is van problematische tekorten?
Nee. Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven zijn de signalen over een dreigend tekort aan sociaal advocaten al langer bekend.
Hoe gaat het opgevangen worden dat de komende jaren 2.500 sociaal advocaten de beroepsgroep gaan verlaten, omdat zij met pensioen gaan, terwijl de instroom sterk achterblijft?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 zijn in het kader van het plan van aanpak sociale advocatuur verschillende maatregelen in gang gezet om de instroom te bevorderen.4
Zo heeft de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: de Raad) in 2021 de subsidieregeling beroepsopleiding sociaal advocaten ingesteld. De subsidie dekt jaarlijks de totale kosten van de beroepsopleiding voor circa 175 advocaat-stagiairs. Hierdoor wordt het voor sociaal advocaten aantrekkelijker om advocaat-stagiairs aan te nemen. In totaal hebben tot nu toe circa 525 advocaat-stagiairs gebruik gemaakt van deze subsidieregeling. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer in de laatste voortgangsrapportage stelselvernieuwing rechtsbijstand van 21 juni jl. geïnformeerd dat er met ingang van 1 mei 2024 opnieuw geld beschikbaar is gesteld voor deze subsidieregeling, waardoor de kosten van de beroepsopleiding wederom voor circa 175 advocaat-stagiairs worden gedekt.5
Ook stelt Raad een leerstoel «toegang tot het recht in een lerend stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand» in. Daarnaast heeft mijn ministerie zich samen met de Raad, de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: NOvA) en de Vereniging voor Sociaal Advocaten Nederland (hierna: VSAN), gecommitteerd aan een gezamenlijk plan van aanpak om studenten aan universiteiten en hogescholen in een vroegtijdig stadium van hun rechtenstudie bekend te maken met zowel de sociale advocatuur als de ketenpartijen in het stelsel van de gesubsidieerde rechtsbijstand.
Momenteel wordt dit plan uitgewerkt. Er wordt een netwerk opgezet van sociaal advocaten die presentaties, gastcolleges en voorlichtingsbijeenkomsten bij onderwijsinstellingen willen verzorgen. Ook wordt voorlichtingsmateriaal gemaakt, zoals informatiefolders, om zowel onderwijsinstellingen als sociaal advocaten te informeren over deze nieuwe aanpak. Tevens nemen vertegenwoordigers van de ketenpartijen op uitnodiging deel aan banenmarkten en andere voorlichtingsbijeenkomsten.
Ook is er vanuit mijn ministerie gesproken met de Raad van decanen rechtsgeleerdheid, de Erasmus Universiteit, en de Universiteit Tilburg over het vergroten van de aandacht voor de sociale advocatuur in het rechtenonderwijs. Tijdens deze gesprekken was ook aandacht voor activiteiten van JenV, de NOvA, VSAN en de Raad om de samenwerking tussen onderwijsinstellingen en sociaal advocaten te versterken en de aanwezigheid van de sociale advocatuur op deze instellingen te faciliteren.
Een van de aandachtspunten van de Raad van decanen rechtsgeleerdheid is dat sociaal advocaten niet de mogelijkheid hebben om de uren die zij besteden aan het geven van voorlichting in het onderwijs te declareren. Deze mogelijkheid is reeds gecreëerd en sociaal advocaten die hieraan meewerken, ontvangen hiervoor inmiddels een vergoeding van de Raad.
Tevens heeft mijn ambtsvoorganger de vergoedingen voor advocaten, mediators en bijzonder curatoren per 1 januari 2022 structureel verbeterd. Daarnaast hebben advocaten en mediators die staan ingeschreven bij de Raad in december 2023 een eenmalige compensatie gekregen. Tot slot heeft mijn voorganger de commissie-Van der Meer II ingesteld voor de herijking van de vergoedingen in het stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand. De resultaten hiervan worden eind 2024 verwacht.
Zelf wil ik, vanuit mijn nieuwe rol als verantwoordelijke bewindspersoon voor het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand, de komende periode gesprekken voeren met onder andere de Raad, de NOvA en de VSAN, over de ingezette maatregelen en ieders verantwoordelijkheid om dit effect verder te stimuleren.
Wat betekent dit volgens u voor mensen die een sociaal advocaat nodig hebben, omdat ze, geregeld door de overheid zelf, in een juridisch conflict terecht zijn gekomen?
Er is voldoende aanbod van sociaal advocaten nodig om toegang tot het recht te kunnen effectueren. Dit geldt ook met betrekking tot geschillen waarbij de overheid een rol speelt. Samen met de Raad blijf ik onverminderd alert op ontwikkelingen in het aanbod van sociaal advocaten.
Hoe staat het met de plannen om meer aandacht te geven aan dit prachtige en belangrijke vak in de rechtenopleiding en de beroepsopleiding advocatuur?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Hoe komt het nu volgens u dat vooral jonge advocaten nadat ze begonnen zijn het vakgebied al weer snel verlaten?
Dat is op dit moment onvoldoende bekend. Het Kenniscentrum Stelsel Gesubsidieerde Rechtsbijstand (hierna: Kenniscentrum) doet nader onderzoek naar de cijfers met betrekking tot de uitstroom en de beweegredenen hiervan. Daarbinnen worden andere nadere analyses van de cijfers over de groep (jonge) advocaten die het stelsel verlaten verricht. Ook wordt onderzocht wat de drijfveren zijn van advocaten om juist wel in de sociale advocatuur te gaan werken. Daarnaast start het Kenniscentrum een evaluatieonderzoek van de subsidieregeling beroepsopleiding sociaal advocaten om de initiële effecten in beeld te brengen.
In de volgende voortgangsrapportage stelselvernieuwing gesubsidieerde rechtsbijstand, die voor het kerstreces naar uw Kamer wordt gestuurd, informeer ik u nader over de voortgang van deze onderzoeken.
Erkent u dat de te lage vergoedingen nog steeds een belangrijk probleem zijn? Wat kunt u hier op korte termijn aan veranderen?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Hoe zorgt u ervoor dat, als de commissie-Van der Meer II straks onderzocht heeft wat er nodig is om de vergoedingen in de sociaal advocatuur op peil te brengen, dit budget hiervoor ook aanwezig is en hiervoor aangewend zal worden, los van andere politieke wensen, vanwege het besef dat de toegang tot het recht het fundament van de rechtsstaat is, maar hierdoor ernstig onder druk staat?
Het belang van een adequate beloning voor rechtsbijstandverleners voor de toegang tot het recht en de rechtsstaat wordt door mij onderschreven. Mijn ambtsvoorganger heeft de commissie-Van der Meer II ingesteld. De commissie zal onderzoeken of de huidige vergoedingen per zaaksoort nog aansluiten bij de gemiddelde tijdsbesteding van rechtsbijstandverleners. De commissie is begin dit jaar met haar werkzaamheden gestart en de rapportage wordt eind 2024 verwacht. Voor het nemen van besluiten over de vergoedingen wacht ik de uitkomsten van dit onderzoek af.
Het bericht dat de nieuwe elektrische boiler bij de elektriciteitscentrale van Vattenfall in Diemen ongebruikt blijft vanwege de hoge netwerkkosten |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe domper Vattenfall: elektrische boiler bij Diemer centrale blijft ongebruikt vanwege hoge netwerkkosten»?1
Ja.
Klopt het dat het inschakelen van de e-boiler in de centrale in Diemen, die overtollige groene stroom omzet in warmte of opslaat in een warmtebuffer voor latere levering, momenteel niet rendabel is vanwege de hoge netwerkkosten?
Zoals bericht in de brief van 7 juni aan uw Kamer2 stelt Vattenfall inderdaad dat de elektrische boiler niet rendabel kan worden geëxploiteerd door de stijging van de nettarieven sinds de SDE++ subsidiebeschikking was verkregen. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat de installatie weliswaar wordt gerealiseerd, maar vervolgens niet wordt gebruikt. In het antwoord op vragen 4 en 9 ga ik nader in op ontwikkelingen en maatregelen die de business case zouden kunnen verbeteren.
Klopt het dat de netwerkkosten bij het ontwerp van de e-boiler waren geraamd op 5 miljoen euro per jaar, maar nu uitkomen op 22 miljoen euro? Hoe kunnen de netwerkkosten in relatief korte tijd zo sterk zijn opgelopen?
De gestegen netwerkkosten komen voor het grootste deel (circa 90%) door, als gevolg van de Oekraïne-oorlog, gestegen energieprijzen en daarmee de hogere inkoopkosten voor energie en vermogen3 in de jaren 2021 en 2022, die in de jaren 2023 en 2024 in de tarieven zijn verwerkt. Daarnaast wordt een klein deel van de gestegen kosten veroorzaakt door investeringen en onderhoud.
Verwacht u dat de in Diemen gerealiseerde elektrische boiler in een later stadium wel rendabel zal zijn en gebruikt kan worden om flexibel in te kunnen springen op het variabele aanbod van duurzame stroom uit zon en wind? Wat is ervoor nodig om dat mogelijk te maken?
Of deze specifieke elektrische boiler rendabel zal zijn hangt af van verschillende factoren zoals de ontwikkeling van de elektriciteitsprijzen en netwerkkosten, beschikbare subsidies (zoals de SDE++) en geldende belastingen, alsmede van de kosten om dezelfde warmte op andere wijze op te wekken. De nettarieven van TenneT dalen in 2025 en 2026 naar verwachting licht4, maar zullen niet dalen naar het niveau van voor 2022 en in algemene zin conform de recente middellange termijn voorspelling van de netwerkkosten, de komende tien jaar behoorlijk stijgen. Wel komen er steeds meer mogelijkheden om kosten te drukken met behulp van flexibiliteit. Voor mogelijke oplossingsrichtingen die de business case kunnen verbeteren verwijs ik naar het antwoord op vraag 9.
Welke hoeveelheid aan aardgas zou met de e-boiler bij de centrale in Diemen op jaarbasis kunnen worden bespaard als deze wel wordt gebruikt en wat betekent dat in termen van CO2-uitstoot?
Dit betreft zo’n 30 tot 35 miljoen m3 bespaard aardgas en daarmee ruim 67 kiloton niet-uitgestoten CO2 per jaar bij maximale productie zoals beschikt in de subsidiebeschikking van de SDE++5. De inzet van een e-boiler zal uiteindelijk afhankelijk zijn van de beschikbaarheid van voldoende hernieuwbare elektriciteit (zon/wind). Afhankelijk van de ontwikkeling hiervan kan de besparing op aardgas en de reductie van CO2 zowel hoger als lager uitvallen.
Welke bijdrage kan deze e-boiler, door snel op en afregelen, leveren aan de stabiliteit van het net en op welke wijze wordt die bijdrage beloond?
Deze e-boiler kan, net als andere stuurbare flexibele installaties, bijdragen aan balans op het elektriciteitsnet. Vooral op momenten dat er veel aanbod is van elektriciteit uit wind en zon – en de elektriciteitsprijzen daardoor laag zijn – kan de e-boiler warmte opwekken uit die elektriciteit en tijdelijk opslaan. De beloning bestaat uit het verschil tussen minder inzet van duurder aardgas en ETS-rechten voor warmte, en de waarde van elektriciteit op dat moment. De elektriciteit kan ge- en verkocht worden op één van de termijnmarkten voor elektriciteit, zoals de day-ahead- en intradaymarkt, of ingezet worden op de balanceringsmarkten van TenneT. Een bedrijf als Vattenfall zal het geheel van zijn portfolio (aan bijvoorbeeld opwek uit wind, verkoop aan klanten en de e-boiler) optimaliseren om zo de juiste hoeveelheid elektriciteit tegen de laagste kosten te leveren.
Hoeveel andere flexibele installaties zijn er momenteel in Nederland waarmee, net als de e-boiler in Diemen, flexibel om kan worden gegaan met het variabele aanbod van duurzame elektriciteit en waarmee voorkomen kan worden dat installaties die zon- of windenenergie produceren moeten worden afgeschakeld?
Elk huishouden kan flexibel omgaan met het variabele aanbod van duurzame elektriciteit door bijvoorbeeld een vaatwasser, wasmachine of droger aan te zetten op momenten met veel zon of wind, of op dat moment een elektrische auto te laden. Grootschalige batterijen, e-boilers, elektrolyzers en de elektriciteitsvraag van grote industrieën kunnen op grote schaal inspelen op de elektriciteitsprijs en daarmee op de beschikbare elektriciteit uit wind en zon. In de monitor leveringszekerheid 2024 van TenneT6 is vermeld (blz. 24) hoeveel en welke vormen van flexibel vermogen in de periode tot 2033 worden verwacht. Het precieze aantal individuele installaties is mij op dit moment niet bekend. In de brief aan uw Kamer van 18 september 20237 (Kamerstuk 29 023, nr. 447) heeft de Minister voor Klimaat en Energie aangegeven dat in een toekomstig CO2-vrij elektriciteitssysteem er ongeveer 1.000 uur in een jaar zullen zijn, waarin het aanbod van elektriciteit uit wind en zon zo groot is, dat het aanbod van stroom de vraag overtreft. Een deel van de windmolens of zonnepanelen schakelt dan af en de groothandelsprijs daalt naar € 0/MWh.
In hoeverre staan de hoge netwerkkosten de realisatie en/of exploitatie van andere flexibele installaties die bij kunnen dragen aan de energietransitie in de weg?
De netwerktarieven zijn gestegen en hebben daardoor een relatief groter aandeel in de kostenbasis van de exploitatie van een flexibele asset. Investeren in flexibele installaties of andere vormen van verduurzaming, is daarmee uitdagender. Naast netwerkkosten zijn ook de kosten voor de inkoop van elektriciteit, belastingen op het gebruik van elektriciteit van belang. Hierdoor komt het voor dat bedrijven besluiten niet te investeren in een flexibele asset, of deze (tijdelijk) van de markt te halen. Via de nettarieven worden onder meer de noodzakelijke investeringen in het elektriciteitsnet bekostigd, die van groot belang zijn voor de voortgang van de energietransitie en andere maatschappelijke ontwikkelingen zoals woningbouw en mobiliteit. Het is de exclusieve bevoegdheid van de ACM om te bepalen hoe deze kosten van de netbeheerders worden verdisconteerd in de netwerktarieven. Op dit moment loopt een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) bekostiging elektriciteitsinfrastructuur dat naar verwachting in het eerste kwartaal van 2025 wordt afgerond. Dit IBO is erop gericht om meer inzicht in en grip te krijgen op de omvang van de investeringen in de elektriciteitsinfrastructuur tussen nu en 2040, en de bekostiging en financiering ervan, zowel vanuit nationaal als Europees perspectief. Als onderdeel van dit IBO wordt ook gekeken naar het effect van de investeringen op de nettarieven voor onder meer bedrijven.
Kunt u reageren op de haalbaarheid, wenselijkheid en de termijn waarop dit mogelijk is van de volgende mogelijke oplossingsrichtingen om het gebruik en de realisatie van flexibele installaties, zoals de e-boiler in Diemen, mogelijk te maken:
Ik verken momenteel de mogelijkheden voor een categorie in de SDE++ waarin alleen de operationele kosten van een e-boiler worden vergoed. Hiervoor zouden dan ook projecten in aanmerking kunnen komen waarbij de investering in de e-boiler al is gedaan, maar deze niet wordt ingezet vanwege te hoge operationele kosten. Er zijn ook beschikkingen verstrekt voor exploitatiesubsidies voor andere e-boliers dan de in deze vragen genoemde e-boiler. Mijn ambtsvoorganger heeft het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gevraagd advies uit te brengen over een dergelijke categorie van operationele kosten in het kader van de SDE++ in 2025. Dit advies en mijn reactie daarop volgen in het eerste kwartaal van 2025. Als deze uitvraag aan het PBL zou leiden tot een concreet advies voor een nieuwe categorie, dan past de openstelling voor de vergoeding van operationele kosten niet binnen de huidige staatssteungoedkeuring voor de SDE++ en is deze openstelling onder voorbehoud van goedkeuring van de Europese Commissie.
Daarnaast zijn binnen het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) verschillende soorten nieuwe contracten en tarieven ontwikkeld die enerzijds bijdragen aan het creëren van ruimte op het net voor partijen in de wachtrij en anderzijds kostenbesparingen kunnen genereren voor flexibele assets die daarmee mogelijk eerder rendabel worden:
Deze wijzigingen zal de ACM op korte termijn vaststellen. Parallel wordt gewerkt aan implementatie door de netbeheerders van de nieuwe contractvormen.
Het bericht dat de IND in de zomer al beschikte over cijfers inzake gestapelde nareis |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «IND had in zomer al «incomplete cijfers» gestapelde nareis»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke ambtenaren en welke directies bij zowel de IND als op het departement op de hoogte waren van het bestaan van de conceptnota van de IND van 2 augustus 2023 inzake de omvang van gestapelde gezinshereniging?
Wij verwijzen u naar de meegestuurde processchets van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de IND. Het delen van namen van ambtenaren en functies van ambtenaren past niet bij de ministeriële verantwoordelijkheid. De ambtenaren van het departement en uitvoeringsorganisaties zijn geen onderdeel van het politieke debat.
Kunt u aangeven welke ambtenaren en welke directies bij zowel de IND als op het departement op de hoogte waren van het feit dat er geen sprake kon zijn van duizenden gevallen nareis op nareis? Kunt u aangeven wanneer zij daarvan op de hoogte waren?
Zie antwoord vraag 2.
Was de secretaris-generaal van de IND op de hoogte van de conceptnota in de zomer van 2023? Zo ja, wanneer? Bent u hierover met hem in gesprek geweest of is er op enige manier met hem over gecommuniceerd al dan niet rechtstreeks?
Voor zover nu is vastgesteld, is de voormalig secretaris-generaal van Justitie en Veiligheid niet op de hoogte gesteld van de conceptnota in de zomer van 2023. Voor het overige verwijzen wij naar de processchets.
Is het mogelijk dat de informatie van de conceptnota op een andere wijze dan de gebruikelijke DigiJust-lijn met u is gedeeld, bijvoorbeeld mondeling, anders dan het genoemde stafoverleg op 8 januari 2024?
Op basis van de in de processchets weergegeven informatie komen wij tot de conclusie dat dat niet het geval is.
Heeft u op enig moment zelf uitvraag gedaan naar de omvang van gestapelde gezinshereniging? Zo ja, wanneer was dit en wat is er toen met u gedeeld?
Wist u voor het stafoverleg op 8 januari 2024 dat gestapelde gezinshereniging van minieme omvang was en niet in de buurt kwam van «duizenden»? Zo nee, hoe verklaart u dat u niet eerder heeft geïnformeerd naar of informatie heeft ontvangen over een vraagstuk dat politiek en maatschappelijk op zoveel aandacht kon rekenen?
Klopt het dat de uiteindelijke cijfers over de omvang van gestapelde gezinshereniging eind december 2023 beschikbaar waren? Zo ja, waarom zijn deze cijfers pas in februari 2024 gepubliceerd?
Herrinert u zich dat de IND in september 2022 in de media haar zorgen uitsprak over gestapelde nareis en aankondigde daar onderzoek naar te gaan doen? Welke informatie was tijdens de onderhandelingen tussen de toenmalige coalitiepartijen die uiteindelijk eindigden in de val van het kabinet bij de IND bekend?
Welke cijfers inzake gestapelde gezinshereniging waren op dat moment bekend bij het departement? Welke cijfers waren ten tijde van de bewindspersonenoverleggen bij u persoonlijk bekend? Hebben die cijfers ook de onderhandelingstafel bereikt, zo ja in welke vorm? Zo nee, waarom niet?
Hoe kan het dat in de nota ten behoeve van de bewindspersonenoverleggen tussen coalitiepartijen werd gesproken over «forse signalen» terwijl de IND naar eigen zeggen al bijna een jaar onderzoek deed en slechts enkele weken na de val van het kabinet op 2 augustus 2023 een conceptnota gereed was met hele andere cijfers waarbij geenszins sprake was van forse signalen?
Kunt u aangeven welk contact er is geweest tussen ambtenaren van het departement hetzij onderling, hetzij met de IND, hetzij binnen de IND in de periode na de val van het kabinet in relatie tot de cijfers met betrekking tot gestapelde nareis?
Wie heeft op welk moment besloten dat de cijfers uit de nota van 2 augustus 2023 nog teveel onzekerheden bevatten om doorgeleid te worden naar de Staatssecretaris?
Wie bij de IND en op het departement zijn op dat moment geïnformeerd geweest van het feit dat er cijfers van de IND waren, waarover besloten werd dat er nog teveel onzekerheden waren?
Was u persoonlijk op de hoogte van het feit dat de IND cijfers in de nota van 2 augustus 2023 had opgenomen, een nota waar later van werd besloten dat er nog teveel onzekerheden waren? Zo ja, wanneer wist u dit? Zo nee, in hoeverre was u beiden ook na de val van het kabinet nieuwsgierig naar de exacte cijfers en op welke wijze heeft u intern de opdracht gegeven die cijfers op te leveren?
Voor het antwoord op vraag 15 verwijzen wij naar de Kamerbrief van 7 juni jl. en de meegestuurde processchets.
In hoeverre ging het omconceptcijfers als het document van de IND een beantwoording is van persvragen, en daarmee dus destijds ook publiekelijk gemaakt hadden kunnen worden?
Wie heeft de opdracht gegeven tot nader onderzoek betreft de cijfers inzake gestapelde gezinshereniging? Wanneer is die opdracht, of zijn die opdrachten gegeven?
Kunt u uitgebreid toelichten waar de onzekerheden inzake de conceptcijfers waar de IND in de zomer van 2023 over beschikte uit bestonden en hoe groot de onzekerheden waren, aangezien de cijfers van de conceptnota en de cijfers die in februari gepubliceerd zijn grotendeels overeenkomen?
Wat is de reden dat de brief met nota van 2 augustus 2023 pas op de dag na de verkiezingen voor het Europees Parlement naar de Tweede Kamer is gestuurd terwijl het verzoek vanuit de kamer al dateerde van 27 februari 2024?
Naar aanleiding van het verzoek van 27 februari 2024 heeft op het kerndepartement en bij de IND een inventarisatie plaatsgevonden welke stukken onder de reikwijdte van het informatieverzoek vallen. Hieruit werd duidelijk dat enkel de conceptnota van de IND binnen de vraag en reikwijdte van het informatieverzoek viel en niet eerder als bijlage naar de Tweede Kamer was gestuurd bij de «aanbiedingsbrief stukken Bewindspersonenoverleggen migratie» van 10 juni 2023.2 Daarna heeft er op het kerndepartement en met de IND afstemming plaatsgevonden over de beslisnota en de brief aan de Tweede Kamer bij de reactie op het informatieverzoek.
Bestaan er nog andere stukken over de omvang van gestapelde gezinshereniging? Zo ja, kunt u die delen met de Kamer?
We hebben zorgvuldig naslag gedaan en de informatie daarvan is weergegeven in de meegestuurde processchets. Als er aanvullende informatie beschikbaar komt zal uw Kamer daar vanzelfsprekend over worden geïnformeerd.
Kunt u deze vragen uiterlijk op 17 juni 2024 beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt, wel versturen wij deze beantwoording voor het plenaire debat van donderdag 20 juni aanstaande.
De huiverigheid van werkgevers om kunstmatige intelligentie in te zetten |
|
Thierry Aartsen (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel gepubliceerd in het FD «Werkgevers nog huiverig voor inzet kunstmatige intelligentie»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Bent u het eens met de stelling dat de toepassing van kunstmatige intelligentie door werkgevers de arbeidsmarktkrapte in specifieke sectoren zou kunnen verlichten? Welke mogelijkheden ziet u hierin op korte en lange termijn? Wat ziet u als de rol van de overheid in het kader van het stimuleren van en ruimte geven voor het gebruik van kunstmatige intelligentie in het bedrijfsleven?
Kunstmatige intelligentie (hierna AI) biedt kansen voor het verdienvermogen en de brede welvaart van Nederland. AI kan werkenden in staat stellen om productiever te werken, en werkgevers helpen om meer werk gedaan te krijgen met dezelfde mensen. Tegelijkertijd kan AI risico’s opleveren, bijvoorbeeld op discriminatie bij CV-selectie bij het solliciteren.
AI kan de arbeidsmarktkrapte verlichten in specifieke functies en sectoren. We zien voorbeelden in onder meer de zorg, landbouw en maakindustrie. Zo kan AI automatisch gesprekken tussen arts en patiënt opnemen en hier medische notities van maken, helpen bij precisielandbouw, en beslissingen nemen op het gebied van planningsmethodieken.
Zoals staat geformuleerd in diverse beleidsstukken2 is een rol weggelegd voor de overheid om de ontwikkeling van AI te stimuleren en in de juiste banen te leiden. Zo stimuleert het Ministerie van Economische Zaken (EZ) AI-innovatie via onder meer het meerjarig en publiek-private AiNed investeringsprogramma. Met de AI-verordening worden risico’s van AI-systemen en toepassingen aangepakt en wordt de ontwikkeling van betrouwbare AI gestimuleerd. De risico-gebaseerde benadering van de AI-verordening biedt duidelijkheid over welke AI-toepassingen mogen worden ingezet, en onder welke voorwaarden. Dat biedt werkgevers een helder afgebakend juridisch kader waarbinnen zij aan de slag kunnen met productiviteitsverhogende AI-toepassingen.
Om beter zicht te krijgen op de gevolgen van AI voor werk en de arbeidsmarkt, heeft het kabinet op 18 januari 2024 een adviesaanvraag ingediend bij de SER.3 In die adviesaanvraag wordt expliciet aandacht besteed aan de kansen van AI om de productiviteit te verhogen, en wordt gevraagd om meer zicht te krijgen op de barrières waar werkgevers tegenaan lopen. Het advies wordt begin 2025 verwacht. Het kabinet komt daarna met een kabinetsreactie op dit advies.
Betreurt u het dat sommige werkgevers de kansen van kunstmatige intelligentie aan zich voorbij laten gaan? Zo ja, welke redenen ziet u hieraan ten grondslag liggen? Zo nee, waarom niet? En zou u in dat geval bereid te zijn om actie te ondernemen om ondernemers of brancheverenigingen die willen investeren in innovaties zoals Artificial intelligence (AI) daarin te ondersteunen?
Ondanks de kansen van AI voor werkgevers, is het wel begrijpelijk dat sommige werkgevers AI nu nog niet omarmen. Dat kan bijvoorbeeld te maken hebben met het marktsegment, onbekendheid, onvoldoende kennis en het betrachten van zorgvuldigheid bij de inpassing van deze technologie in de eigen bedrijfsprocessen. AI is immers een technologie die sterk in ontwikkeling is en een weloverwogen toepassing daarvan kost tijd. Tegelijkertijd zijn er veel werkgevers die wel actief met de mogelijkheden van AI aan de slag zijn.
Het AI-beleid in Nederland heeft zich sinds 2019 gericht op maatregelen om de maatschappelijke en economische kansen van AI te verzilveren en de publieke belangen zoals fundamentele rechten te borgen, om zodoende bij te dragen aan de brede welvaart.
Veel acties om AI-onderzoek en innovatie te versterken worden gefinancierd met middelen uit AiNed. Momenteel werkt AiNed aan de oprichting van verschillende AI-innovatielabs, waarbij kansen voor generatieve AI worden geïncorporeerd. Dit omvat waarschijnlijk AI-toepassingen voor de gezondheidszorg, energie, productie en mobiliteit.
Voor de financiering van digitale innovatie op AI worden open calls van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoeken (NWO) en Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) ingezet. In aanvulling op AiNed is begin 2023 het tienjarige AI-programma ROBUST gestart voor de realisatie van 17 nieuwe AI-onderzoekslabs en 170 promovendi op het gebied van betrouwbare machine learning, ter versterking van de expertise op het gebied van AI in Nederland.
Ook hebben we naast deze initiatieven verschillende nationale financiële generieke instrumenten, zoals de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) en de Mkb innovatiestimulering topsectoren (MIT), waarbij we bedrijven, voornamelijk mkb-bedrijven, ondersteunen bij het gebruik van AI. Verder versterkt het kabinet het AI-ecosysteem via de Nederlandse AI Coalitie (NL AIC). Deze coalitie is erop gericht om publiek-private samenwerking in het land te versterken en krachten te bundelen op het gebied van kennis, innovatie en vaardigheden. Deze aanpak moet Nederland internationaal positioneren als één AI-ecosysteem, met als doel het verzilveren van kansen voor mensgerichte AI. Zeven regionale hubs zorgen voor het verbinden van het innovatieve midden- en kleinbedrijven (mkb), kennisinstellingen en andere organisaties.
Het kabinet informeert zoveel mogelijk partijen en met name het mkb over het feit dat de AI-verordening eraan komt en wat deze wetgeving voor hen gaat betekenen. Zo organiseert EZ in samenwerking met de NL AIC verschillende informatiesessies voor startups en het innovatieve mkb. Via overheidskanalen (Ondernemersplein/Kamer van Koophandel en Digitaleoverheid.nl) worden publieke en private organisaties geïnformeerd over de AI-verordening. Voor bedrijven en andere organisaties wordt het mogelijk om deel te nemen aan regulatory sandboxes. Hierbinnen kunnen toezichthouders samen met de aanbieders van AI werken aan oplossingen voor compliance-vraagstukken.
Constateert u een onderscheid in het gebruik van AI-technologie tussen midden- en kleinbedrijf (mkb-)werkgevers en grotere werkgevers? Constateert u een onderscheid tussen het gebruik van AI bij (semi) publieke werkgevers en private werkgevers? Kunt u eventuele verschillen duiden aan de hand van de effecten op de concurrentiepositie van Nederland en individuele sectoren?
De AI-adoptiegraad van het Nederlandse bedrijfsleven behoorde in 2023 tot de top 5 van de EU4. In algemene zin hebben grotere bedrijven meer mogelijkheden om in te spelen op nieuwe technologie dan kleinere bedrijven. Dat is ook de reden dat in grotere programma’s voor onderzoek en innovatie zoals het AiNed-programma expliciet aandacht uitgaat naar het innovatieve mkb. Een deel van het AiNed-programma richt zich ook op het bevorderen van AI-innovatie in sectoren die belangrijk zijn voor Nederland, namelijk: gezondheid en zorg, energie en duurzaamheid, mobiliteit, transport en logistiek, en de technische industrie.
In de Quickscan AI in de Publieke Dienstverlening III5 uitgevoerd door TNO, in opdracht van de werkgroep Publieke Diensten van de NL AIC, worden voorbeelden gegeven van het gebruik van AI bij de publieke dienstverlening. Deze voorbeelden zijn ook vergeleken met de eerdere bevindingen uit 2019 en 2021. Het aantal toepassingen in de publieke dienstverlening is in de afgelopen vijf jaar flink gestegen. Waar in 2019 nog 75 voorbeelden van toepassingen werden betrokken bij de analyse, ziet de analyse in het rapport van 2024 op 266 voorbeelden van toepassingenverspreid over verschillende stadia van ontwikkeling en in verschillende sectoren, waaronder transport en mobiliteit, en publieke orde en veiligheid. Gemeenten zijn hierin koplopers. Het onderzoek van TNO laat zien dat AI bij de overheid volwassener is geworden.
Kunt u inzicht geven in de redenen waarom Nederlandse werkgevers in vergelijking met Polen, Duitsland en België huiveriger zijn om kunstmatige intelligentie toe te passen? Wat kan Nederland van deze landen leren? Speelt overheidsbeleid in de voorgenoemde landen een rol in de implementatie van AI-technologie? Bent u in gesprek met werkgeversorganisaties om inzicht te krijgen in de bezwaren die werkgevers hebben om de kansen van AI te benutten? Zo ja, wat zijn de redenen? Zo nee, bent u bereid om dit gesprek op korte termijn te voeren?
Het FD-artikel geeft aan dat in het Europese onderzoek door HR-dienstverlener SR Worx dit beeld naar voren komt. Tegelijkertijd komt uit de Europese index van de digitale economie en samenleving (DESI) naar voren dat het Nederlandse bedrijfsleven behoort tot de top 5 van de EU met betrekking tot het gebruik van AI-technologieën, net onder Denemarken, Finland, Luxemburg en België. Voor Nederland geldt volgens de DESI dat 13,40% van alle bedrijven (met 10 of meer werknemers) AI-technologieën gebruikt, boven het EU-gemiddelde van 8%. Echter is de jaarlijkse groei (1,1%) lager dan het gemiddelde op EU-niveau (2,6%).6 In de onderliggende landenrapporten staat een nadere toelichting opgenomen over het beleid op het gebied van digitale economie en samenleving. Nederland kijkt voor beleidsontwikkeling op het gebied van AI ook naar wat andere landen doen. De ervaring is wel dat initiatieven van andere landen niet altijd 1 op 1 zijn over te nemen in de Nederlandse situatie.
EZ voert al geruime tijd gesprekken met bedrijven en werkgeversorganisaties over de kansen van AI en de benodigde maatregelen om deze kansen te benutten. Deze gesprekken wil EZ ook in de toekomst blijven voeren.
Bent u het ermee eens dat er een rol voor de overheid is weggelegd in het verdere stimuleren van het gebruik van innovatie in het algemeen en kunstmatige intelligentie in het bijzonder door werkgevers ten behoeve van arbeidsproductiviteitsstijging, economische groei en het verlichten van arbeidsmarktkrapte? Op welke manier uit dit zich?
Zoals gesteld in de beantwoording van vraag 2 biedt AI kansen om werknemers te ondersteunen bij het uitvoeren van hun taken om daarmee productiever te worden. Een hogere arbeidsproductiviteit door AI kan echter ook leiden tot een grotere vraag naar die arbeid. Hiermee stijgt de economische groei maar wordt de arbeidsmarktkrapte maar ten dele opgelost. Voor wat de overheid aanvullend doet om werkgevers te stimuleren bij het gebruik van AI verwijs ik u naar de eerdere beantwoording bij vraag 2 en 3.
In het algemeen bestaat er bij het stimuleren van het gebruik van innovaties een beperkte rol voor de overheid. Bij het gebruik van innovaties binnen de processen van organisaties blijft een groot deel van de voordelen van deze innovaties bij de bedrijven zelf. Zij ervaren een sterke prikkel om deze nieuwe innovaties toe te passen, daarmee winst te maken en tegelijk bij te dragen aan de samenleving als geheel. De overheid heeft een grotere rol als de innovatieprikkel voor ondernemers niet sterk genoeg is, terwijl de economie en maatschappij veel kunnen profiteren van de betreffende innovatie. Ook zorgt de overheid met wet- en regelgeving voor heldere verwachtingen voor ondernemers, wat het risico van innoveren vermindert.
Daarnaast zijn er op het gebied van het mkb, specifiek het micro- en kleinbedrijf, bij het gebruik van innovaties en procesinnovatie in den brede uitdagingen door de interne organisatie. Een gebrek aan kennis en kunde, interne capaciteit en kortetermijnvisie zorgen volgens een onderzoek van Technopolis7 voor deze knelpunten, met name bij bedrijven die beschikbare procesinnovaties toepassen. Mede naar aanleiding van een tweetal Kamermoties is onderzocht welke instrumenten kunnen helpen om procesinnovatie binnen het mkb te stimuleren.8 Het streven is om dit najaar te starten met kleinschalige beleidsexperimenten waarin wordt onderzocht welke aanpak het meest effectief en doelmatig is om implementatie van procesinnovaties in het mkb te ondersteunen. Hierbij wordt samengewerkt met de TU Delft, TNO en branches Koninklijke MetaalUnie en Bouwend Nederland.
Kunt u de verschillende maatregelen die op dit moment door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het Ministerie van Financiën worden genomen om het gebruik van kunstmatige intelligentie onder werkgevers te stimuleren opsommen? Welke effecten van deze maatregelen ziet u en welke effecten verwacht u nog?
Zoals staat toegelicht in de beantwoording van vraag 3 stimuleert het kabinet al langer het AI-ecosysteem. Via de Voortgangsrapportage Strategie Digitale van EZ wordt uw Kamer jaarlijks geïnformeerd over het bevorderen van de ontwikkeling en toepassing van digitale innovaties, zoals AI, en de effecten van dit beleid. De Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Financiën hebben geen specifieke maatregelen op dit terrein.
Bent u het ermee eens dat het naar Nederland halen van een AI-fabriek zou kunnen bijdragen aan de beeldvorming dat innoveren en experimenteren met AI ook in Nederland mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Om het Europese AI-ecosysteem verder te versterken, heeft de Europese Commissie in januari 2024 het AI-innovatiepakket gelanceerd. In de BNC-fiches hierover is positief gereageerd op het voorstel van de Commissie om AI-fabrieken te ontwikkelen.9 Het voorstel voor amendering van de verordening omtrent de voortzetting van de gemeenschappelijke onderneming voor High Performance Computing (HPC) is 23 mei jl. goedgekeurd door de Raad van Concurrentievermogen.
In de Kamerbrief «Verkenning mogelijkheden AI-faciliteit»10 van 4 juni jl. is uw Kamer onlangs geïnformeerd over drie scenario’s die de Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), Binnenlandse Zaken (BZK) en EZ momenteel aan het verkennen zijn, namelijk: 1) bestaande middelen gebruiken, 2) meer investeringen in Europese AI-fabrieken, en 3) AI-faciliteit in Nederland, waarbij deze faciliteit onderdeel uitmaakt van het bredere Europese supercomputerecosysteem (gemeenschappelijke onderneming EuroHPC). Per scenario brengen de betrokken ministeries momenteel de meerwaarde en haalbaarheid in kaart. Hierin is onder meer aandacht voor de impact op maatschappelijke en economische belangen, in lijn met de Strategie Digitale Economie11 en de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren12.
Het scenario met een Nederlandse AI-fabriek vergt wel grote initiële investeringen. De scenario-aanpak is bedoeld om als kabinet een zorgvuldige afweging te kunnen maken. Naar verwachting is deze analyse dit najaar gereed.
Wat kan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waar nodig in samenwerking met andere ministeries en werkgeversorganisaties, doen om werkgevers in hun kennisbehoefte voor kunstmatige intelligentie te voorzien?
Binnen het kabinet is het Ministerie van Economische Zaken verantwoordelijk voor beleid ten aanzien van kunstmatige intelligentie in de economie.
Zoals ook staat toegelicht in de beantwoording van vraag 5 voert EZ al geruime tijd gesprekken met bedrijven en werkgeversorganisaties over de kansen van AI, en de benodigde maatregelen om deze kansen te benutten. Deze gesprekken wil EZ ook in de toekomst blijven voeren. Ook in de communicatie van EZ wordt aandacht besteed aan concrete voorbeelden van nuttige AI-toepassingen door bedrijven. Het is ook belangrijk dat de ervaringen die worden opgedaan in innovatieprojecten breder worden gedeeld. Daarom wordt er binnen AiNed een specifieke actielijn voor kennisdeling ontwikkeld.
In de adviesaanvraag aan de SER13 heeft het vorige kabinet de kennisopbouw binnen organisaties expliciet benoemd als randvoorwaarde voor productiviteitsgroei door AI. Het kabinet heeft de SER verzocht scherp in beeld te brengen welke knelpunten hierop bestaan. Naar aanleiding van het SER advies zal het kabinet overwegen of er aanvullende acties nodig zijn om mogelijke knelpunten op te lossen.
Ziet u mogelijkheden om werkgevers van prikkels te voorzien om kunstmatige intelligentie toe te passen?
Ervaring leert dat werkgevers door goede voorbeelden en ervaringen van andere werkgevers worden geprikkeld om te innoveren. Het jaarlijkse AI-congres van de NL AIC draagt hieraan bij. Zoals ook staat aangegeven in de beantwoording van vraag 9 besteed de communicatie van EZ aandacht aan concrete voorbeelden van nuttige AI-toepassingen van bedrijven. Het is ook belangrijk dat de ervaringen die worden opgedaan in innovatieprojecten breder worden gedeeld. Daarom wordt er binnen AiNed een specifieke actielijn voor kennisdeling ontwikkeld.
Bent u bereid om met sociale partners, brancheorganisaties en de «Nederlandse AI coalitie» een dialoog te openen over de kansen van kunstmatige intelligentie en de verantwoordelijkheid die sociale partners en brancheorganisaties kunnen nemen in het verspreiden van kennis over kunstmatige intelligentie onder werkgevers over onder andere het verhogen van de arbeidsproductiviteit, het versterken van de innovatiekracht en het aanpakken van arbeidsmarkt? Zo ja, hoe wordt dit bewerkstelligd? Zo nee, waarom niet? Is hier een rol in weggelegd voor AI-adviesraad, zoals voorgesteld in motie-Rajkowski?2 Hoe kan deze worden ingevuld? Zo nee, waarom niet?
De maatschappelijke dialoog over de kansen van AI vindt al plaats. Dit gebeurt onder meer tussen sociale partners met daarbij ook de Kroonleden in de SER, tussen alle deelnemende partijen binnen de Nederlandse AI-Coalitie, en bij de totstandkoming en naar aanleiding van de overheidsbrede visie op generatieve AI.
Zoals in de Kamerbrief «Verzamelbrief Digitalisering juni 2024»15 vermeld, verkent het kabinet conform de motie Dekker-Abdulaziz en Rajkowski16 op dit moment het inrichten van een AI-adviesraad. De afgelopen tijd hebben vanuit BZK, OCW, en EZ vele gesprekken plaatsgevonden met AI experts en wetenschappers om te verkennen wat de mogelijkheden zijn voor een dergelijke adviesraad. Daaruit komt vooral het thema van nieuwe ontwikkelingen en de kansen of bedreigingen die deze ontwikkelingen opleveren naar voren. Wat bevoegdheden betreft komt uit de gesprekken duidelijk naar voren dat het daarbij vooral belangrijk is dat er een doorlopende dialoog is met de overheid, om te zorgen dat advies en beleid bij elkaar blijven komen. Aan de nadere vormgeving van de adviesraad, inbegrepen haar bevoegdheden, wordt nog gewerkt. Hierbij wordt er ook juridisch bekeken welke mogelijkheden de Kaderwet Adviescolleges hiertoe biedt. Naar verwachting wordt dit najaar een voorstel aan uw Kamer verstuurd.
Het artikel 'IND hield lage ‘nareis op nareis’-cijfers maandenlang achter' |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «IND hield lage «nareis op nareis»-cijfers maandenlang achter»?1
Ja.
Herinnert u zich de brief «Reactie op informatieverzoek van het lid Veldkamp (NSC) over wat over nareis op nareis in memo's stond» die u op 7 juni 2024 aan de Kamer zond?
Ja.
Herinnert u zich dat u in deze brief schreef: «Deze concept-nota heeft mij als Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid noch de Minister van Justitie en Veiligheid via de gebruikelijke DigiJust-lijn bereikt.»?
Ja.
Heeft de concept-nota (in enige versie) of de inhoud van de concept-nota de Minister van Justitie en Veiligheid op enige wijze bereikt tussen juli 2023 en oktober 2023? Zo ja, welk deel van de inhoud, op welke datum en op welke wijze?
Op basis van de in de processchets weergeven informatie komen wij tot de conclusie dat dat niet het geval is.
Heeft de concept-nota (in enige versie) of de inhoud van de concept-nota de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op enige wijze bereikt tussen juli 2023 en oktober 2023? Zo ja, welk deel van de inhoud, op welke datum en op welke wijze?
Op basis van de in de processchets weergeven informatie komen wij tot de conclusie dat dat niet het geval is.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden?
Ja.
Signalen dat een grote groep mensen ten onrechte een brief heeft ontvangen van de IND waarin wordt aangegeven dat zij geen rechtmatig verblijf zouden hebben in Nederland waarmee tevens hun recht op toeslagen zou zijn vervallen |
|
Jimmy Dijk , Michiel van Nispen |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat vindt u van de handelwijze van de Dienst Toeslagen waarbij veel mensen met de schrik van hun leven een brief hebben gekregen, waarin staat dat zij geen recht meer hebben op toeslagen omdat zij zogenaamd geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben?1
Zoals gemeld in de Kamerbrieven van 15 januari en 12 april 2024 waren, door een ontwerpfout bij Dienst Toeslagen, er personen met een EER-nationaliteit die toeslagen ontvingen terwijl zij daar vanwege het ontbreken van de juiste verblijfstitel van de IND mogelijk geen recht op hadden.3 Het Toeslagen Verstrekkingen Systeem (TVS) paste de verblijfscode niet correct toe. Hierdoor ontvingen personen toeslagen die daar mogelijk geen recht op hadden. Dit is zeer onwenselijk, aangezien dit het draagvlak in de samenleving voor toeslagen ondermijnt.
In de ook in de vraagstelling genoemde Kamerbrief van 12 april 2024 is aangegeven dat ongeveer 800 personen in 2024 toeslag hebben ontvangen terwijl zij daar op basis van de in het systeem vermelde verblijfscode mogelijk geen recht op hebben als de verblijfscode ook de huidige verblijfstatus weerspiegelt. Voor deze groep personen geldt dat is besloten het lopende voorschot met terugwerkende kracht per 1 januari 2024 stop te zetten. Onterecht ontvangen toeslagen over de eerste maanden van 2024 worden teruggevorderd. Omdat het hier ging om een fout van Dienst Toeslagen is ook besloten de in eerdere jaren ontvangen toeslagen niet terug te vorderen.
Deze groep van 800 personen heeft rond 10 april 2024 een brief van Dienst Toeslagen ontvangen waarin de stopzetting van het voorschot werd gemeld. Daarnaast werd geadviseerd om zich bij de IND te melden indien deze personen van oordeel waren dat hun verblijfscode niet actueel was en zij wel rechtmatig verblijf hielden en daarmee recht hadden op toeslagen. Het is begrijpelijk dat dit bericht een impact kan hebben op de betrokken personen. Daarom is er ingezet op zo helder mogelijke communicatie. Helaas bleek voor een groep van 180 personen uit de groep van 800 dat zij toch een verblijfsstatus hadden die recht geeft op toeslagen. Zij hebben in april 2024 tijdelijk het recht op toeslagen verloren, dit is bijzonder vervelend. Binnen een maand is dit rechtgezet door de IND en Dienst Toeslagen.
Voorafgaand aan het versturen van de brieven is er intensief contact geweest tussen de IND en Dienst Toeslagen. Naar aanleiding van een onderzoek door de IND bij circa 1.000 door Dienst Toeslagen geïdentificeerde personen bleek overigens dat een deel van de verblijfstitels van EER-onderdanen in de systemen van de IND technisch niet juist waren afgeleid. Hierdoor kon de IND van circa 200 personen de verblijfstitels rechtzetten. Zij zijn dus niet meegenomen in de actie waar uw vragen op zien. Na versturing van de brief aan de resterende groep van 800 personen door Dienst Toeslagen heeft zoals hierboven aangegeven de IND de verblijfstitels van 180 personen aangepast waardoor ze weer recht op toeslagen kregen. Dit is de in vraag 2 gevraagde groep. Deze personen hebben in mei 2024 weer toeslagen ontvangen en de terugvorderingen zijn ingetrokken.
Naast de groep van 800 personen waren er ongeveer 100 personen die de afgelopen jaren toeslagen hebben ontvangen terwijl zij daar geen recht op hadden omdat de IND het verblijfsrecht had ingetrokken en ongewenst voor verblijf in Nederland waren verklaard. Omdat deze personen hadden kunnen weten dat ze dan ook geen recht op toeslagen hebben worden deze toeslagen wel teruggevorderd tot maximaal 5 jaar terug (2019). Deze groep had over het ingetrokken verblijfsrecht uiteraard contact met de IND en is begin mei 2024 door de Dienst Toeslagen via een brief geïnformeerd over de gevolgen voor toeslagen.
Dienst Toeslagen en IND werken nauw samen om te zorgen dat de verblijfsstatus van burgers juist zijn zodat het recht op toeslagen goed is vast te stellen. Het kabinet acht het zeer onwenselijk dat burgers die geen recht hebben op toeslagen dat wel krijgen, dat geldt ook voor mensen die niet rechtmatig in Nederland verblijven. Het kabinet begrijpt dat mensen kunnen zijn overvallen door de mededeling van Dienst Toeslagen dat hun voorschot zou worden beëindigd en deels zou worden teruggevorderd. Zoals hierboven geschetst is bewust gekozen voor deze handelwijze. Dit om te voorkomen dat personen die geen recht hebben op toeslagen deze wel blijven ontvangen en dat daarbij de terugvorderingen voor deze personen oploopt. In de communicatie aan de burgers is daarbij zoveel als mogelijk duidelijk gemaakt wat er nodig was om weer toeslagen te krijgen. Uiteindelijk is voor een groep van 380 personen de voor hen geldende verblijfscode bij de IND rechtgezet, hiervan hebben 180 personen een maand vertraging opgelopen bij het ontvangen van toeslagen.
Wat vindt u ervan dat in veel gevallen blijkt dat er helemaal geen sprake was van onterecht toegekende toeslagen? Kunt u aangeven om hoeveel gevallen dit ondertussen gaat, zoals ook al benoemd in eerdere kamerbrieven over «damages»?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ermee bekend dat ook het Juridisch Loket veel van dit soort meldingen heeft binnengekregen en er een speciale meldpagina voor heeft geopend?3
Ja.
Wat is de precieze aanleiding geweest om vanuit Dienst Toeslagen deze brief te sturen, op welke gronden? Is hierbij ook informatie vanuit de IND gekomen en/of actief afstemming gezocht en zo ja, op basis van welke informatie?
Zoals in antwoord op vraag 1 en 2 is opgemerkt heeft Dienst Toeslagen in 2023 geconstateerd dat haar systemen geen rekening hielden met de verblijfscode van EER-burgers en daardoor toeslagen uitkeerde aan personen die daar mogelijk geen recht op hadden. Dit is niet wenselijk. Uitsluitend personen die rechtmatig verblijf houden in Nederland hebben recht op toeslagen en voor deze groep gold dat de door de IND verstrekte verblijfscode indiceerde dat zij geen rechtmatig verblijf hadden. Voor Dienst Toeslagen ontstond daarmee de noodzaak om het voorschot aan deze mensen te beëindigen en mensen daarover per brief te informeren. Er is tussen Dienst Toeslagen en de IND veelvuldig contact hierover geweest en de mogelijkheid om de verblijfscode aan te passen indien daartoe aanleiding bestond. Tevens is gezamenlijk een check gedaan waardoor van de initiële groep van circa 1.000 personen er 200 in eerste instantie zijn rechtgezet, dit is later gevolgd door een groep van 180 personen. Dienst Toeslagen en de IND hebben in hun overleg steeds aandacht gehad voor een zo helder mogelijke communicatie naar de burgers die het betreft met een advies over de manier waarop zij hun recht op toeslag alsnog zouden kunnen aantonen.
Bent u op de hoogte van het feit dat ook de IND niet zeker weet of deze honderden personen per definitie onterecht een verblijfstatus hebben maar dat dit moeilijker aan te passen is in de systemen van de IND?
Ja, daarom werd de betreffende groep geadviseerd contact met de IND op te nemen over hun verblijfstitel. Het EU recht is declaratoir. Dat betekent dat EER onderdanen zich niet hoeven te melden bij de IND. Zij krijgen automatisch een verblijfstitel (ongetoetst) zodra ze zich bij de gemeente inschrijven in de Basisregistratie Personen (BRP) en hebben zij aan de verblijfsvoorwaarden voldaan op grond van het EU-recht. Pas als er signalen/meldingen binnenkomen bij de IND (zoals beroep op bijstand, openbare orde signalen) toetst de IND aan het EU-recht en neemt de IND afhankelijk van de uitkomst van die beoordelingen beslissingen (beëindigen EU-recht of ongewenstverklaringen) en die worden middels een besluit medegedeeld aan de EER-onderdaan. De IND kan eventuele technische fouten in de verblijfstitel bijna altijd snel en goed herstellen. Hiervoor is sinds 2004 een apart team ingericht. En omdat de IND weet welke gevolgen onjuiste en niet actuele titels hebben voor betrokkene en dat fouten gemaakt kunnen worden, is er een proces ingericht waarbij titels snel gecontroleerd en hersteld worden. Zo is er voor Dienst Toeslagen een apart e-mailadres beschikbaar waarbij de IND binnen 2 werkdagen vragen over titels beantwoordt en de titel controleert. Deze controle ziet er niet op of betrokkene EU-verblijfsrecht heeft. Daarvoor moet betrokkene zichzelf melden bij de IND via een inschrijving.
Wat vindt u ervan dat veel van deze mensen nooit een brief hebben gekregen van de IND dat hun verblijfsrecht is vervallen en dat zij daarom geen toeslagen zouden mogen krijgen?
Ervan uitgaande dat uw vraag betrekking heeft op dat het EU-verblijfsrecht van rechtswege ontstaat of vervalt; EER-burgers mogen in Nederland werk zoeken, werken als werknemer of zelfstandige, studeren of als economisch inactief in Nederland verblijven zonder dat zij zich bij de IND hoeven te melden. Zij hoeven dus geen aanvraag bij de IND in te dienen en gelet op de declaratoire aard van het verblijfsrecht is zodoende geen sprake van een besluit van de IND als het EER-verblijfsrecht ontstaat of vervalt. Echter op het moment dat de IND een aanvraag afwijst of het verblijfsrecht intrekt, krijgt betrokkene altijd een besluit. De IND toetst alleen het verblijfsrecht en niet het recht op voorzieningen, zoals toeslagen. Als je hier niet rechtmatig verblijft en dit weet, dan weet je ook dat je geen recht hebt op voorzieningen zoals toeslagen.
Waarom is er niet eerst door de Dienst Toeslagen gekozen voor een informerende brief en persoonlijke uitleg alvorens is besloten rigoureus deze toeslagen stop te zetten?
Het is van groot belang dat de toeslagen snel en rechtmatig worden verstrekt en tegelijkertijd wordt voorkomen dat hoge terugvorderingen ontstaan als later blijkt dat er toch geen recht is op de toeslag(en). Het kabinet vindt het zeer onwenselijk dat personen niet rechtmatig in Nederland verblijven en dus geen recht hebben op toeslagen deze ontvangen. Voor de eerder genoemde 800 personen constateerde Dienst Toeslagen dat zij geen recht hadden op toeslagen en deze mogelijk ten onrechte toch kreeg uitgekeerd. Daarom is de keuze gemaakt om voor deze groep het voorschot per 1 januari 2024 te beëindigen om te voorkomen dat de terugvordering over het jaar 2024 opliep. Tegelijkertijd is burgers geadviseerd om contact te zoeken met de IND over een mogelijk niet actuele code. Indien de IND de verblijfscode wijzigt in een rechtmatig verblijf wordt de toeslag hersteld en vervalt ook de terugvordering.
Is er überhaupt sprake geweest van menselijk contact voordat deze brief was verstuurd en deze harde beslissing was genomen?
Er is geen telefonisch contact geweest met de personen uit beide groepen. Van belang is daarbij dat Dienst Toeslagen in veel gevallen niet beschikt over telefoonnummers van burgers, waarmee uitvoerbaarheid van massaal telefonisch contact beperkt is.
Wist u dat in sommige gevallen, volwassen mensen die al werkelijk tientallen jaren in Nederland wonen ook deze brief hebben ontvangen en nu in bezwaar moeten met een beslistermijn van doorgaans 12 weken, waar ze totaal van in paniek raken?
Het kabinet begrijpt dat mensen zijn geschrokken van de mededeling van Dienst Toeslagen dat zij hier geen rechtmatig verblijf zouden houden en dat daarom hun voorschot zou worden beëindigd en deels zou worden teruggevorderd. Vooral als die onjuist zou zijn. Daar is in de communicatie zoveel mogelijk rekening mee gehouden.
Inmiddels is van 180 personen het stopzetten van de toeslagen door Dienst Toeslagen teruggedraaid, omdat de verblijfscode door de IND is aangepast. Voor zover mensen in bezwaar zijn gegaan tegen de terugvordering en zich bij de IND hebben gemeld, zal Dienst Toeslagen de uitkomst van het onderzoek van de IND naar de verblijfstitel afwachten, als blijkt dat mensen inderdaad rechtmatig verblijf houden zal het bezwaar direct gegrond worden verklaard en vervalt de terugvordering. Gedurende het onderzoek van de IND hebben mensen in beginsel rechtmatig verblijf en daarmee recht op toeslag.
Wat denkt u dat deze beslissing doet met mensen die hierdoor in acute financiële nood komen, daardoor soms ook geen geld hebben voor een advocaat en bovendien veel stress en onzekerheid ervaren omdat gezegd is dat zij geen recht meer hebben op verblijf?
Zoals eerder is opgemerkt begrijpt het kabinet dat mensen kunnen zijn overvallen door de mededeling van Dienst Toeslagen dat zij op grond van de verblijfscode mogelijk geen rechtmatig verblijf zouden houden en dat zij daarom geen recht zouden hebben op toeslagen en dat hun voorschot wordt beëindigd en deels teruggevorderd. Voor een heldere communicatie is om die reden veel aandacht geweest voor het informeren van de mensen om zich bij de IND te melden indien zij van mening waren dat zij wel rechtmatig verblijf hielden en daarom wel recht hadden op toeslag. Het advies om zich snel bij de IND te melden als mensen van mening zijn dat hun verblijfscode niet actueel is, geldt onverkort. Hoe eerder de actuele verblijfscode juist aan Dienst Toeslagen wordt doorgegeven hoe eerder de reguliere verstrekking van voorschotten kan worden hervat en de terugvordering kan worden ingetrokken. Daarnaast is ervoor gekozen om voor de groep van 800 personen, indien inderdaad zou blijken dat zij geen rechtmatig verblijf hebben, uitsluitend de toeslagen over 2024 terug te vorderen, en niet over eerdere jaren. Het vertrouwen in de overheid wordt ook niet groter als mensen die geen recht hebben op toeslagen deze toch ontvangen.
Bent u het eens met de constatering dat deze fout te wijten is aan de overheid, nu zij mensen de schrik van hun leven bezorgt en zowel financiële schade hiermee veroorzaakt als een verminderd vertrouwen in de overheid?
Zie antwoord vraag 10.
Wat zegt de manier waarop met deze mensen wordt omgegaan over de geleerde lessen uit onder ander de conclusies van de Parlementaire Enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening?
Zie antwoord vraag 10.
Wat wordt er momenteel verwacht van de mensen die hierdoor onterecht zijn geraakt? Hoe kan dit worden rechtgezet? Gaat de overheid dat actief doen zonder barrières voor mensen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u verzekeren dat er hieraan voor deze personen geen negatieve gevolgen zullen zitten, zoals hun recht op naturalisatie en de termijnen die daarvoor gelden?
Het EU-verblijfsrecht van EU-burgers ontstaat van rechtswege op het moment dat aan de voorwaarden wordt voldaan (declaratoir). EER-burgers hoeven zich sinds 2014 niet langer bij de IND te melden om in Nederland te kunnen verblijven. Bij de beoordeling of een EER-burger voldoet aan de vereisten voor bijvoorbeeld een duurzaam verblijfsrecht of naturalisatie, wordt door de IND op basis van zowel bij de IND zelf bekende informatie als op basis van door de EEU-burger overgelegde informatie getoetst of in de voorgaande periode(s) aan de voorwaarden is voldaan. Het betreft dus altijd een inhoudelijke toets op basis van bij de IND in het dossier beschikbare inhoudelijke informatie.
Bent u het eens dat deze mensen volledig zouden moeten worden gecompenseerd in de geleden schade?
Voor een significante groep (180) mensen geldt dat zij reeds weer hun toeslagen ontvangen en de terugvorderingen zijn ingetrokken. Ook voor burgers die zich alsnog bij de IND melden, geldt dat zodra de IND bevestigt dat zij rechtmatig verblijf houden de verstrekking van voorschotten zal worden hervat en de terugvordering zal komen te vervallen.
Vindt u daarmee voorts dat het hiermee niet aan deze mensen is om hun geld terug te halen, maar dat het aan de overheid is om zo snel mogelijk de verantwoordelijkheid te nemen en alle schade proactief te herstellen zonder dat deze mensen nog door de bureaucratische molen moeten?
Zie hiervoor ook het antwoord op vragen 1 en 2. De IND heeft na onderzoek de verblijfstitels van circa 380 personen geactualiseerd waarna Dienst Toeslagen het recht op toeslagen bij 200 personen heeft gecontinueerd en bij 180 personen opnieuw geactiveerd.
Heeft u al contact gezocht met het Juridisch Loket om gegevens of informatie hierover uit te wisselen, en zo nee, bent u alsnog bereid dit zo spoedig mogelijk te doen?
Het Juridisch Loket heeft in mei 2024 een dringend signaal afgegeven aan de Inspectie belastingen, toeslagen en douane (IBTD), de IND en de Nationale ombudsman over de mogelijke benadeling van EU-burgers van wie de toeslagen waren stopgezet op grond van informatie van de IND over hun vermeende verblijfstatus. In samenwerking met de Raad voor Rechtsbijstand is kort nadat de eerste rechtzoekende zich voor rechtshulp in deze zaken had gemeld bij het Juridisch Loket, een proces tot stand gekomen waarmee de betreffende rechtzoekenden snel een passende advocaat konden kiezen om hen bij te staan in hun zaak. Ook heeft de IND naar aanleiding van het signaal een publieksvriendelijke Q&A op zijn website geplaatst, zodat rechtzoekenden beter begrijpen waar ze aan toe zijn. Tevens hebben de IND en Dienst Toeslagen inhoudelijke vragen beantwoord en is op directieniveau contact geweest met het Juridisch Loket.
Kunt u toezeggen dat deze mensen recht hebben op gesubsidieerde rechtsbijstand ongeacht of ze wel of niet boven de Wrb-grens zitten?
Op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) wordt gesubsidieerde rechtsbijstand verleend aan rechtzoekenden met een inkomen en vermogen onder de Wrb-grens (artikel 34 Wrb). Dit maakt dat, ook in deze kwestie, op grond van de wet alleen mensen die onder de Wrb-grens vallen in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand.
Kunt u reflecteren op hoe dit in de organisaties anders had gekund en hoe dit soort fouten in de toekomst kunnen worden voorkomen?
Het is vervelend dat mensen zijn overvallen door de, naar nu blijkt in een aantal gevallen onjuiste, mededeling van Dienst Toeslagen dat zij geen rechtmatig verblijf zouden houden en dat zij daarom geen recht zouden hebben op toeslagen. IND en Dienst Toeslagen werken intensief samen om te zorgen dat er juiste en actuele gegevens over de toeslaggerechtigden in de systemen staat. Voor de groep van 180 personen waarvan de verblijfsstatus is geactualiseerd is het bijzonder vervelend dat zij tijdelijk het recht op toeslagen verloren, dit is echter binnen een maand rechtgezet door de actie van de IND en Dienst Toeslagen.
Het bericht ‘De kapper pochte in de salon dat hij de IND had bedonderd met een schijnhuwelijk, maar de immigratiedienst trof geen maatregelen’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De kapper pochte in de salon dat hij de IND had bedonderd met een schijnhuwelijk, maar de immigratiedienst trof geen maatregelen» in het NRC van 12 juni jl.?1
Ja.
In hoeverre herkent u de in het artikel geschetste signalen van fraude bij toekenning van verblijfsvergunningen door de IND?
In zijn algemeenheid geldt dat er voor mensen veel aan gelegen is om in het bezit te komen van een verblijfsvergunning voor zichzelf of voor anderen. Dat kan in een enkel geval ook gepaard gaan met frauduleus handelen. De IND is daar zeker beducht op maar kan het tegelijkertijd gelet op de hoeveelheid aanvragen die de IND jaarlijks afhandelt niet altijd uitsluiten of voorkomen.
Welke mogelijkheden zijn er voor IND-medewerkers om signalen van fraude te melden bij de IND en het Ministerie van Justitie en Veiligheid, en hoe wordt hiermee omgegaan?
Binnen de IND kunnen vermoedens van fraude bij inhoudelijke casuïstiek/bij aanvragers gemeld worden bij het Handhavingsinformatieknooppunt. Vermoedens van fraude door een IND-medewerker kunnen gemeld worden bij de eigen leidinggevende, het Bureau Integriteit of bij een vertrouwenspersoon. Meldingen worden opgepakt zoals beschreven in Bijlage 11 van het JenV Personeelsreglement.
Voor alle medewerkers van JenV geldt dat bij zowel misstanden als andere (vermoedens van) integriteitsschendingen de Centrale Coördinator Integriteit kan worden ingeschakeld. Bij mogelijke financiële integriteitsschendingen is er sprake van een aanvullende meldprocedure. Het voorgaande wordt conform de procedure «melding financiële en materiële integriteitsschendingen» bij JenV afgehandeld. Vermeende misstanden kunnen daarnaast ook gemeld worden bij de Integriteitscommissie JenV.
Hoe reageert u op de berichtgeving dat de IND nadere informatie over mogelijke fraude tijdens het onderzoek ontving, maar dat dit verder niet werd uitgezocht door de IND en het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Naar aanleiding van een melding met betrekking tot een integriteitsschending is door de IND intern onderzoek gedaan volgens de daarvoor geldende protocollen. Daarna heeft de Integriteitscommissie JenV eveneens onderzoek gedaan naar deze melding. In het onderzoek heeft de Integriteitscommissie geconcludeerd dat het uitgevoerde interne onderzoek door de IND inhoudelijk voldoende duidelijkheid heeft opgeleverd. Er blijkt daaruit geen bewijs voor een misstand.
Na afronding van het onderzoek van de commissie heeft de IND van hen een signaal gehad over aanvullende informatie. De inhoud hiervan is voor het eerst op maandag 10 juni jl. door de Interdepartementaal Bijzonder Vertrouwenspersoon met de IND gedeeld. Op grond van deze aanvullende, nieuwe informatie heeft de IND besloten om een vervolgonderzoek te starten.
Deelt u de mening dat signalen van fraude te allen tijde serieus moeten worden onderzocht?
Ja. De IND neemt meldingen met betrekking tot misstanden en integriteitsschendingen altijd serieus. Er zijn heldere protocollen en verschillende manieren om melding te doen van een vermeende misstand (zowel intern als extern).
Bent u bereid alsnog opdracht te geven voor nader onderzoek naar de aanvullende informatie over mogelijke fraude?
Er wordt een onafhankelijk onderzoek uitgevoerd onder opdrachtgeverschap van de waarnemend secretaris-generaal van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Welke maatregelen zijn getroffen of bent u voornemens te treffen naar aanleiding van deze berichtgeving ter voorkoming van fraude?
De IND wacht de bevindingen van het vervolgonderzoek af en zal die bestuderen alvorens conclusies te trekken. Ik wil daar niet op vooruit lopen.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over Vreemdelingen- en asielbeleid van 26 juni a.s.?
Ja. Het debat is verplaatst naar een later moment.
De dood van een Pakistaanse christen na een aanval door een gewelddadige menigte |
|
Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de dood van de 72-jarige Nazir Masih, die is overleden als gevolg van mishandeling door een gewelddadige menigte nadat hij beschuldigd werd van het verbranden van Koran-pagina’s?1
Ja.
Klopt het dat Nazir Masih, terwijl hij in het ziekenhuis vocht voor zijn leven, ook nog officieel is aangeklaagd voor godslastering?
In de ochtend van 25 mei jl. is er aangifte gedaan tegen Nazir Masih voor godslastering door een inwoner van de gemeenschap. Deze inwoner beweert getuige te zijn geweest van een Koranverbranding door Nazir Masih. Voor zover bekend heeft dit niet geleid tot een officiële aanklacht.
Bent u bereid er bij de Pakistaanse autoriteiten op aan te dringen dat de daders van de moord op Nazir Masih vervolgd zullen worden?
Ja. De Nederlandse ambassadeur in Islamabad heeft recentelijk bij de Pakistaanse autoriteiten haar zorgen uitgesproken over deze gebeurtenissen en zal ook deze tragische afloop met de Pakistaanse autoriteiten bespreken.
Kunt u aangeven hoe vaak het in de afgelopen tien jaar is voorgekomen dat leden van de kleine christelijke minderheid in Pakistan aangevallen worden door boze moslims op grond van vermeende godslastering?
Volgens maatschappelijke organisaties zijn er de afgelopen tien jaar honderden gevallen van christenvervolging gedocumenteerd in Pakistan. Het gebrek aan berichtgeving in de Pakistaanse media maakt het moeilijk om een exact aantal te identificeren.
Kunt u aangeven hoe vaak Nederland de Pakistaanse regering heeft aangesproken op het gebrek aan bescherming voor religieuze minderheden in Pakistan en wat de reactie daarop is geweest?
Nederland spreekt regelmatig met de Pakistaanse autoriteiten over de vrijheid van religie en levensovertuiging. Dit gebeurt zowel bilateraal, in Den Haag als ook via de Nederlandse ambassade in Islamabad, als via diverse multilaterale fora. Ook de EU ambassadeur in Islamabad brengt het onderwerp regelmatig op in gesprekken die zij voert met de Pakistaanse autoriteiten.
Daarnaast heeft Nederland, tijdens de Universal Periodic Review (UPR) in 2023 – het peer review mechanisme over mensenrechten waar alle VN-landen aan kunnen deelnemen – Pakistan opgeroepen om juridische en praktische maatregelen te nemen om te waarborgen dat misbruik van blasfemiewetten wordt voorkomen en religieuze intolerantie wordt geadresseerd.
Bent u bereid er in Europees verband op aan te dringen dat Pakistan aangesproken wordt op het voortdurende misbruik van de blasfemiewet en het hierdoor uitgelokte geweld tegen onschuldige slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
De EU ambassadeur in Islamabad brengt de vrijheid van religie en levensovertuiging regelmatig op in gesprekken die zij voert met de Pakistaanse autoriteiten. De EU heeft daarnaast met Pakistan een regulier overleg onder andere in de Sub-Group on Democracy, Governance, Rule of Law and Human Rights. Vrijheid van religie en levensovertuiging en de rechten van minderheden zijn hiervan belangrijke onderdelen.
Nederland zal zich er sterk voor maken dat misbruik van blasfemiewetten en hiermee samenhangend geweld wordt besproken tijdens het volgende overleg van deze Sub-Group. Een datum voor dit overleg is nog niet vastgesteld maar zal waarschijnlijk in oktober plaatsvinden.
Hoe kan het dat Pakistan nog steeds de Generalised Scheme of Preferences Plus (GPS+)-status heeft ondanks deze voortdurende schendingen van de rechten van religieuze minderheden en bent u bereid deze status ter discussie te stellen? Zo nee, waarom niet?
Pakistan is sinds 2014 een begunstigd land onder het APS+ schema van het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS). Als voorwaarde voor het verkrijgen van APS+ status, heeft Pakistan 27 internationale verdragen2 op het gebied van mensenrechten, arbeidsrechten, milieu en goed bestuur geratificeerd. De effectieve implementatie van die verdragen door APS+ begunstigde landen wordt door de Europese Commissie gemonitord. Dit betreft een streng monitoringsregime dat de Europese Commissie en EU-lidstaten een instrument biedt om onvoldoende naleving van die verdragen aan de orde te stellen in dialoog met begunstigde landen. Voor wat betreft Pakistan, zijn vrijheid van religie en levensovertuiging en rechten van minderheden daarbij een aandachtspunt. De Europese Commissie roept de Pakistaanse regering, onder andere in haar laatste APS+ monitoringsrapport van november 2023, op maatregelen te nemen ter verbetering van vrijheid van religie en levensovertuiging, evenals de rechten van minderheden in het land. Indien sprake is van ernstige en systematische mensenrechtenschendingen, is de Europese Commissie bevoegd een voorstel te doen om tariefpreferenties tijdelijk op te schorten. Op dit moment is dat voor Pakistan niet aan de orde. Het kabinet zal in lijn met motie-Ceder (Kamerstuk 32 735, nr. 391) in Europees verband het belang benadrukken van het meewegen van de situatie aangaande vrijheid van religie en levensovertuiging en rechten van minderheden in de afwegingen hieromtrent.
Het bericht dat een Iraniër in Duitsland veroordeeld is voor brandstichting in opdracht van de Iraanse staat. |
|
Don Ceder (CU), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van het Oberlandesgericht in Düsseldorf waarin een Duitse Iraniër is veroordeeld wegens poging tot brandstichting op een synagoge in opdracht van de Iraanse staat?1
Ja.
Klopt het bericht in de Duitse media2 dat deze uitspraak volgens de juridische dienst van de Europese Raad de basis zou kunnen vormen voor de beslissing de Iraanse Revolutionaire Garde op de Europese Unie (EU)-terrorismelijst te plaatsen?
Het advies van de Juridische Dienst van de Raad van de Europese Unie is vertrouwelijk. Daar kan ik niet in het openbaar over communiceren.
Bent u het eens met de conclusie dat deze uitspraak van een Duitse rechter kan dienen als basis voor een beslissing de Iraanse Revolutionaire Garde op de terreurlijst te plaatsen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de verhoudingen in de Raad schetsen ten aanzien van een besluit de Iraanse Republikeinse Garde op de terreurlijst te zetten?
Inmiddels hebben, naast Nederland, meerdere landen aangegeven er voorstander van te zijn van dat de Iraanse Revolutionaire Garde op de EU-terrorismelijst wordt gezet. Er is op dit moment echter geen consensus binnen de Raad.
Bent u van plan de uitspraak van deze Duitse rechter als argument aan te voeren bij uw blijvende pogingen de Iraanse Revolutionaire Garde op deze lijst te krijgen conform de motie Ceder c.s.?3
Ik ben sterk voorstander van de plaatsing van de Iraanse Revolutionaire Garde op de EU-terrorismelijst. Bij de inspanningen om de Revolutionaire Garde op de EU-terrorismelijst te plaatsen benut Nederland alle mogelijkheden die zich aandienen. Daarbij trekt Nederland nauw op met Duitsland en andere gelijkgestemde lidstaten.