Het bericht “parlement krijgt ‘slechts enkele dagen’ voor goedkeuring Citgo-deal’’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «parlement krijgt «slechts enkele dagen» voor goedkeuring Citgo-deal»?1
Ja.
In hoeverre bent u het eens met de stelling dat een parlement met gekozen volksvertegenwoordigers zijn taken zorgvuldig moet kunnen uitvoeren? In hoeverre krijgen de leden van de parlementen binnen het Koninkrijk der Nederlanden hiervoor de ruimte? Is hier sprake van goed bestuur?
Ik deel de stelling. De parlementen binnen het Koninkrijk der Nederlanden ontlenen hun taak tot volksvertegenwoordiging aan respectievelijk de Grondwet en afzonderlijke Staatsregelingen. De vraag in hoeverre het parlement van Aruba de ruimte heeft om zijn taak als volksvertegenwoordiger uit te oefenen, betreft een landsaangelegenheid en is derhalve ter beoordeling van de Staten van Aruba.
In hoeverre heeft het parlement van Aruba ruimte gekregen om de taak als volksvertegenwoordiger uit te oefenen met betrekking tot de aankoop van de Valero-raffinaderij?
Zie antwoord op vraag 2.
Is de aankoop van de Valero-raffinaderij voorgelegd aan het College Aruba financieel toezicht (CAft)? Zo neen, waarom niet?
Het CAft heeft op basis van de Landsverordening Aruba financieel toezicht (LAft) de bevoegdheid om te adviseren op de begroting en begrotingswijzigingen van Aruba. De aankoop van de Valero-raffinaderij als zodanig is niet aan het CAft voorgelegd. De beslissing tot de aankoop is immers een landsaangelegenheid, waarbij het CAft geen adviserende rol heeft.
De financiële gevolgen van de aankoop en de heropening van de Valero-raffinaderij dienen door Aruba, zowel in een begrotingswijziging voor 2016 als in de vastgestelde (meerjaren)begroting van 2017, te worden verwerkt. Het CAft zal deze begrotingswijziging 2016 en begroting 2017 beoordelen aan de hand van de normen die de LAft hieraan stelt, en hierover advies uitbrengen.
Gelukscursussen voor ambtenaren |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hoeveel ambtenaren van gemeenten of andere overheidsorganisaties hebben deelgenomen aan de masterclass «Sturen op geluk in het publieke domein», of hebben sinds 2012 meegedaan aan vergelijkbare gelukscursussen?1
Decentrale overheden (waaronder gemeenten) stellen zelf het opleidingsbudget en het opleidingsbeleid vast van hun ambtenaren. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties monitort de budgetten of het beleid hieromtrent niet. Dit betekent dat ik ook niet over de cijfers beschik van het aantal ambtenaren dat aan deze masterclass heeft deelgenomen.
Is het waar dat de negendaagse cursus «Sturen op geluk in het publieke domein» maar liefst € 7.950,= per deelnemende ambtenaar kost? Welke kosten zijn sinds 2012 in totaal gemaakt om ambtenaren naar dit soort gelukscursussen te sturen?
Het artikel in de NRC verwijst naar de cursus «Sturen op geluk in het publieke domein», aangeboden door de Erasmus Happiness Economics Research Organization (EHERO). Volgens de informatie op de website van de Erasmus School of Accounting & Assurance (ESAA) wordt deze leergang (in combinatie met de Masterclass «Grondslagen van Geluk») aangeboden voor een prijs van € 4.995. Het antwoord op de vraag over de totale kosten kan ik niet geven, omdat mijn ministerie deze gegevens niet monitort (zie het antwoord op vraag 1).
Welke gemeenten hebben tot op heden een gelukscoördinator en welke gemeenten een geluksbudget? Hoeveel kosten zijn hier in totaal mee gemoeid?
Mijn ministerie monitort deze gegevens niet. Ik heb van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten begrepen dat zij dergelijke gegevens ook niet bijhoudt. Ik kan daarom geen antwoord geven op deze vraag.
Welke gemeenten hebben tot op heden geluksplekken aangewezen en welke plekken zijn dat precies? Hebt u al aanwijzingen van geluksmigratie tussen gemeenten?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de opvatting dat burgers niet zozeer gelukkig worden van geklets, maar vooral van goed beleid? Waarom wordt dit geld voor gelukscursussen niet besteed aan thuiszorg, jeugdzorg of de re-integratie van werklozen?
Zoals gezegd, stellen gemeenten zelf het opleidingsbudget en het opleidingsbeleid vast voor hun ambtenaren. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen die gemeenten maken om geld te besteden aan cursussen voor hun medewerkers.
De toegezegde evaluatie van de Winkeltijdenwet |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP), Sharon Gesthuizen (GL), Eppo Bruins (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich de toezegging bij de behandeling van de wijziging van de Winkeltijdenwet in de Eerste Kamer dat er drie jaar na inwerkingtreding een evaluatie gehouden zou worden?1
Ja.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van deze evaluatie? Worden hierbij ook uitdrukkelijk de belangen van de werknemers, de collectieve zondagsrust en de gevolgen voor kleinere winkeliers meegenomen? Op welke manier?
De evaluatie van de gewijzigde Winkeltijdenwet wordt momenteel uitgevoerd door een extern onderzoeksbureau. Het onderzoeksbureau neemt uitdrukkelijk de belangen van de werknemers, de collectieve zondagsrust en de gevolgen voor kleinere winkeliers mee in de evaluatie. Dit gebeurt door middel van documentstudies, interviews, casestudies en enquêtes aan gemeenten, winkeliers en werknemers.
Deelt u de visie dat – anders dan door de indieners van het wetsvoorstel destijds werd betoogd2 – gemeenten juist heel sterk kijken naar het beleid in de omliggende gemeenten en daar hun openingstijden op afstemmen? In hoeverre is er dan naar uw mening nog sprake van een lokale afweging van belangen op basis van lokale argumentatie?
De belangenafweging door gemeenten omtrent het lokale winkeltijdenbeleid vormt een belangrijk onderdeel van de evaluatie. Om niet op de zaken vooruit te lopen, wacht ik eerst de uitkomsten van de evaluatie af.
Zo niet, hoe verklaart u het dan dat in onder meer Rhenen3, Nijkerk4, Wageningen5, De Bilt6, Tytsjerksteradiel7, Hengelo8, Amstelveen9, Etten-Leur10, Doetinchem11, Westerveld12 en De Friese Meren13 juist het argument van het beleid in buurgemeenten een belangrijke rol speelt? Hoe reëel is het te veronderstellen dat deze gemeenten en gemeenteraadsfracties uniek zijn in hun argumentatie? Deelt u de opvatting dat het beleid in buurgemeenten een minstens zo sterke rol speelt in de discussie als de in vraag 2 genoemde belangen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Is dan wel bereikt wat met de wetswijziging werd beoogd: de versterking van de lokale beleidsvrijheid voor winkelopenstelling op de zondagen? Wordt ook specifiek onderzoek gedaan naar de mate waarin gemeenten in hun beleid rond winkelopenstelling rekening houden met het beleid in omliggende gemeenten?
In de evaluatie wordt specifiek onderzoek gedaan naar de mate waarin gemeenten in hun beleid rond winkelopenstelling rekening houden met het beleid in omliggende gemeenten. Zoals ik eerder al heb aangegeven wil ik niet op de zaken vooruitlopen. Ik wil eerst de evaluatie van de wet afwachten voordat ik een oordeel geef over of de beoogde doelen zijn bereikt.
Op welke wijze wordt ook de toezegging14 meegenomen hoe concreet wordt omgegaan met contracten tussen verhuurders en huurders waarin een bepaling is opgenomen dat de winkelier verplicht is om op zondag open te zijn?
In de evaluatie worden winkeliers gevraagd of bepalingen omtrent verplichte openstelling zijn opgenomen in het huurcontract en in hoeverre dit een reden voor hen is daadwerkelijk open te gaan op zondag.
Wanneer ontvangt de Kamer het evaluatierapport?
De Kamer ontvangt de resultaten van de extern uitgevoerde evaluatie en de daarbij behorende beleidsbrief voor het einde van het jaar. In deze beleidsbrief zal ook worden ingegaan op de motie Van der Staaij C.S. (Kamerstuk 34 550, nr. 21).
Het bericht ‘Fiscus weert publiek in rechtszaal’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Fiscus weert publiek in rechtszaal»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat publiek geweerd wordt uit de rechtszaal tijdens het proces rondom de spaartaks?
Zittingen in belastingprocedures vinden in beginsel achter gesloten deuren plaats. Deze afwijking van het algemene bestuursrecht is geregeld in artikel 27c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De reden voor deze uitzondering op de hoofdregel ligt in de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de belastingplichtige en in de bescherming van bedrijfsgegevens2. Uitzonderingen hierop staan ook in artikel 27c van de AWR. Hierbij gaat het om belastingzaken waarvan het geschil een bestuurlijke boete betreft. Deze zijn openbaar. Daarnaast heeft de rechter de mogelijkheid om te bepalen dat een zitting openbaar is.
Het kan voorkomen dat een belastingplichtige of zijn gemachtigde verzoekt om derden de zitting bij te laten wonen. Het is gebruikelijk dat de rechter in een dergelijk geval een reactie van de wederpartij vraagt alvorens op het verzoek te beslissen.
Indien wordt verzocht om derden (bijvoorbeeld studenten of trainees) toe te laten voor educatieve doeleinden zal de Belastingdienst in beginsel toestemming verlenen. Dit ligt anders als de toestemming tot gevolg heeft dat hetgeen op de zitting aan de orde komt volledig openbaar wordt. Gelet op de privacy van de belastingplichtige of de bescherming van bedrijfsgegevens reageert de Belastingdienst in een dergelijk geval in beginsel afwijzend op het verzoek om derden de zitting te laten bijwonen.
In de zaak die hier aan de orde is heeft de Rechtbank Noord-Holland aan de Belastingdienst een brief van de Bond voor Belastingbetalers (hierna: de Bond) doorgezonden met het verzoek hier per omgaande op te reageren. In die brief heeft de Bond de rechter verzocht om het verzoek van een journalist van een landelijk dagblad (de Telegraaf) om bij de zitting aanwezig te mogen zijn, aan alle partijen voor te leggen. De Bond voor Belastingbetalers heeft daarbij aangegeven in principe geen bezwaar te hebben tegen de aanwezigheid van de journalist en graag te horen van de andere partijen of hier bezwaren tegen zijn.
In reactie hierop heeft de Belastingdienst aan de rechtbank bericht het niet wenselijk te vinden dat een journalist bij de zitting aanwezig is.
De achterliggende gedachte van deze reactie is dat de inspecteur van mening is dat de machtiging die de belastingplichtige aan de Bond heeft gegeven hier niet op ziet en de belastingplichtige waarschijnlijk helemaal niet heeft onderkend of gewild dat daarmee zijn naam en fiscale gegevens openbaar zouden worden.
Vervolgens meldde de rechtbank bij aanvang van de zitting dat het verzoek was gedaan en dat de Belastingdienst hiermee niet akkoord is gegaan. Verder is de rechter hier niet op ingegaan.
Wat is de reden om publiek te weren in de rechtszaal tijdens het proces terwijl de Bond voor Belastingbetalers aandringt op een openbare zitting?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het weren van publiek zich tot de wens van de overheid om transparant te zijn?
De Belastingdienst is voorstander van transparantie en zal dit waar dat mogelijk is ook nastreven. Bij belastingprocedures is echter al sinds jaar en dag de regel dat deze in beginsel plaats achter gesloten deuren plaatsvinden.
In 2011 heeft mijn ambtsvoorganger, Staatssecretaris Weekers, tijdens een AO Belastingdienst (Kamerstuk 31 066, nr. 109) toegezegd om een wetsvoorstel in te dienen waarmee de belastingrechtspraak openbaar zou worden. Vervolgens is er van 14 april tot 26 mei 2011 een conceptwetsvoorstel op internet ter consultatie aangeboden. Het merendeel van de reacties hierop was kritisch. De tegenstanders wezen vooral op de inbreuk op de privacy. Een openbare behandeling zou een drempel opwerpen voor belastingplichtigen om zich tot de rechter te wenden. Uiteindelijk heb ik daarom besloten geen wetsvoorstel in te dienen3.
Onder de huidige regels kan de rechter – zoals hiervoor al is aangegeven -bepalen, bijvoorbeeld op verzoek van één van de partijen, om een zaak openbaar te behandelen. Gelet op het karakter van een massaalbezwaarprocedure, die per definitie een grote groep belastingplichtigen raakt, zal ik voor de toekomst ten aanzien van dergelijke procedures in een instructie aan belastinginspecteurs opnemen dat als de belastingplichtigen wier zaken ter zitting worden behandeld om een openbare behandeling verzoeken, de inspecteur daar, behoudens buitengewone omstandigheden, mee zal instemmen.
Overigens wordt transparantie ook gewaarborgd door het feit dat de inhoud van de rechtsgang openbaar wordt, namelijk bij de publicatie van de (geanonimiseerde) uitspraak. Ook in de onderhavige zaak zal de uitspraak op de gebruikelijke wijze worden gepubliceerd.
Het bericht dat de indicaties voor zware verpleeghuiszorg zijn gehalveerd |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Indicaties voor zware verpleeghuiszorg halveren»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Wat is uw verklaring voor het feit dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) steeds minder indicaties afgeeft voor zware verpleeghuiszorg, en dat het aantal indicaties in 2015 is gehalveerd?
Voor cliënten met recht op Wlz-zorg, geldt dat het CIZ voor hen heeft vastgesteld dat zij een blijvende behoefte hebben aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht. Deze zorg is zwaar en complex. Voor de verpleeghuiszorg gaat het daarbij om de zorgprofielen VV4 tot en met VV10. Van de cliënten met een VV-indicatie hebben minder dan 15% een indicatie in één van de pakketten VV7 tot en met VV10. 85% van de indicaties heeft betrekking op VV4 tot en met VV6 en deze aantallen zijn ongeveer gelijk gebleven ten opzichte van 2014.
Het CIZ rapporteert zowel over het aantal indicatiebesluiten dat in een periode is afgegeven als over het aantal unieke cliënten – het «uitstaande recht» – dat op de eerste dag van een kwartaal een zorgaanspraak heeft. Ter illustratie: een cliënt krijgt een indicatiebesluit voor een bepaald zorgprofiel, bijvoorbeeld VV4. Na verloop van tijd kan de zorgvraag anders zijn, wat leidt tot een nieuw indicatiebesluit, waarin een hoger zorgprofiel wordt geïndiceerd, bijvoorbeeld VV5. Het CIZ heeft dan twee indicatiebesluiten verstrekt voor één cliënt. Om de ontwikkelingen in het recht op Wlz-zorg te volgen, is het van belang om naar het aantal unieke cliënten met recht op Wlz-zorg te kijken. Het aantal afgegeven indicaties geeft geen informatie over het aantal unieke cliënten met recht op Wlz-zorg.
Uit de rapportage van het CIZ blijkt dat voor het totaal van de pakketten VV7 tot en met VV10 het aantal afgegeven indicatiebesluiten in 2015 (inderdaad) op een substantieel lager niveau ligt dan in 2014 onder de AWBZ. Echter, de cijfers over het aantal unieke cliënten met recht op Wlz-zorg over een iets langere periode, geven een ander beeld; het aantal cliënten met aanspraak in de afgelopen 4 jaar fluctueert tussen ongeveer 17.000 en 20.000 (VV7 tot en met VV10).
Indicatie (recht op Wlz-zorg)
VV 4 tm 10
VV 7 tm 10
2012 Q3
125.100
17.500
2013 Q1
131.700
18.900
2013 Q3
134.700
19.600
2014 Q1
136.200
19.500
2014 Q3
136.500
19.200
1-01-15
139.700
19.400
1-07-15
138.300
17.900
1-01-16
142.300
17.500
Voor zowel VV7 als VV8 geldt dat in juli 2016 ongeveer evenveel cliënten een geldige indicatie hebben als in het eerste kwartaal van 2013. Over de hele periode 2013–2016 is daarom eerder sprake van een stabilisering dan van een daling van het aantal indicaties in deze zorgzwaarteklassen.
De regels voor toegang tot indicaties voor zware verpleeghuiszorg zijn per 1 januari 2015 niet aangescherpt. Wie deze zorg nodig heeft, krijgt die ook. Verschil ten opzichte van 2014 is wel dat het CIZ vanaf 2015 altijd zelf het indicatieonderzoek uitvoert. Overigens is er enige tijd onduidelijkheid geweest of onder de Wlz het CIZ ook een VV7-indicatie voor een korte periode kan afgeven. Het CIZ heeft voor de zomer met een factsheet verduidelijkt dat een VV7 ook tijdelijk kan worden geïndiceerd. CIZ monitort de ontwikkeling van indicaties voor dit zorgprofiel.
Hoe is het mogelijk dat ouderen met een te lage indicatie het verpleeghuis binnenkomen, met alle gevolgen van dien, omdat het betaalde tarief niet toereikend is?
Het CIZ bepaalt of er sprake is van toegang tot de Wlz en bepaalt het best passende zorgprofiel.
Om te kunnen vaststellen of recht bestaat op Wlz-zorg, beoordeelt het CIZ op basis van verkregen informatie van de cliënt en beroepsbeoefenaren zoals de huisarts, de zorgbehoefte. Hiertoe gebruikt het CIZ een afwegingskader dat is gebaseerd op de wettelijke toegangscriteria. Die wettelijke criteria bepalen dat een cliënt recht heeft op passende zorg vanuit de Wlz indien hij, vanwege een lichamelijke, psychogeriatrische of verstandelijke aandoening of beperking, een blijvende behoefte heeft aan:
De beoordeling door het CIZ van aanvragen voor toegang tot de Wlz kent verschillende stappen. Deze zijn vastgelegd in de beleidsregels indicatiestelling Wlz, waarin een afwegingskader is beschreven. Vervolgens wordt de mate van stoornissen en beperkingen in het functioneren van de cliënt op diverse levensterreinen vastgesteld. Deze informatie wordt bij de aanvraag voor een Wlz-indicatie aangeleverd, dan wel in het persoonlijk contact dat het CIZ met de cliënt heeft. De mate waarin de stoornissen en beperkingen zich manifesteren, draagt bij aan het oordeel of sprake is van een blijvende behoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uur zorg in de nabijheid, maar zijn op zichzelf nog niet voldoende voor het bepalen van de toegang tot de Wlz. Het CIZ maakt deze afweging op basis van de informatie over de cliënt en de vaststelling van diens gezondheidstoestand en functioneren. Dit gebeurt in persoonlijk contact met de cliënt en, bij twijfel, neemt de medisch adviseur van het CIZ contact op met de behandelaar(s) van de cliënt.Gelet op het zorgvuldige proces voor indicatiestelling, zie ik geen aanleiding voor de veronderstelling dat cliënten met een te lage indicatie het verpleeghuis binnenkomen.
Ik wijs er verder op dat cliënten bezwaar kunnen maken, indien zij van oordeel zijn dat het indicatiebesluit niet juist is.
Gebeurt dit in opdracht van het Ministerie van VWS of is het ministerie op enigerlei wijze betrokken bij deze beleidswijziging? Zo ja, hoe?
Nee, dit gebeurt niet in opdracht van het ministerie, noch is in deze sprake van een beleidswijziging. Toegang is er voor cliënten voor wie het CIZ vaststelt dat zij voldoen aan de wettelijke criteria. Dat betekent dat sprake moet zijn van een blijvende behoefte aan 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht. Cliënten ontvangen dan in beginsel een indicatie van onbepaalde duur.
Verder heeft het CIZ in juli jongstleden met een factsheet verduidelijkt wanneer VV7 tijdelijk kan worden geïndiceerd. Het CIZ monitort de ontwikkeling van indicaties voor dit zorgprofiel, als vermeld in het antwoord op vraag 2.
De indicatiestelling gebeurt toch aan de hand van de door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) opgestelde beleidsregels? Zo ja, hoe kunnen de indicaties dan lager zijn dan de benodigde zorg? Wordt er gesjoemeld om indicaties lager te krijgen dan de feitelijke gezondheidstoestand van betrokkene?
Niet de NZa maar het CIZ voert de indicatiestelling voor de Wlz uit. Het CIZ doet dat onafhankelijk, objectief en uniform. Van aansturen op het afgeven van indicaties met een laag of lager zorgprofiel, is geen sprake. Het CIZ stelt met ingang van 2016 de beleidsregels voor de indicatiestelling zelf vast.
In het antwoord op vraag 3 heb ik uiteengezet hoe de indicatiestelling door het CIZ tot stand komt.
Welke zorgzwaartepakketten (zzp’s) worden op dit moment geïndiceerd, en wat zijn de bijbehorende zzp-tarieven? Kunt u een overzicht verschaffen?
In de voortgangsrapportage langdurige zorg van 2 september 2016 (TK 2015 -2016, nr. 138) heb ik aangegeven hoe de indicaties van de langdurige zorg zich ontwikkelen. De NZa stelt in een beleidsregel ieder jaar maximumtarieven voor de diverse zorgzwaartepakketten vast. Deze tarieven zijn onderbouwd door een kostprijsonderzoek uitgevoerd door de NZa. In de sector verpleging en verzorging zijn de maximumtarieven (inclusief behandeling en dagbesteding, exclusief kapitaallasten) als volgt.
Zorgzwaartepakket
NZa tarief per dag 2016 (beleidsregel CA-BR-1607C)
Tarief per jaar 2016
VV 4
€ 143,12
€ 52.200
VV 5
€ 188,11
€ 68.700
VV 6
€ 188,42
€ 68.800
VV 7
€ 224,46
€ 81.900
VV 8
€ 256,07
€ 93.500
VV 9b
€ 223,41
€ 81.500
VV 10
€ 276,92
€ 101.100
Wat zijn op dit moment de bijbehorende kostprijzen per zzp? Kan hiervan een overzicht. worden gegeven?
Zie antwoord vraag 6.
Was het niet de bedoeling om binnen de Wet langdurige zorg (WLz) de zzp-financiering af te schaffen, en over te gaan op zorgprofielen met bijhorende gemiddelde tarieven? Waarom is dat nog steeds niet gebeurd?
De zorgprofielen zijn binnen de Wlz geïntroduceerd om binnen de indicatiestelling het recht op zorg op een globaler niveau vast te stellen om daarmee meer ruimte te creëren voor cliënt, zorgaanbieder en zorgkantoor om bij de inzet van zorg meer maatwerk toe te passen. Bij de introductie van de zorgprofielen was het uitgangspunt dat het aantal zorgprofielen op termijn wellicht nog verder ingedikt zou kunnen worden. Ik heb de NZa gevraagd om in kaart te brengen wat de voor- en nadelen zijn van een verdere indikking van het aantal zorgprofielen. Bij de introductie van de zorgprofielen zijn de zorgzwaartepakketten vervallen als instrument bij de indicatiestelling. Ze worden nog wel gebruikt bij de bekostiging van de geleverde zorg.
Deelt u de mening dat er binnen de WLz gewoon met één gemiddeld tarief gewerkt moet gaan worden, omdat de drempel om in aanmerking te komen voor de Wlz heel hoog gelegd is (vanaf verpleeghuiszorg)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u voorts de mening dat de daling van indicaties voor terminale zorg niet te rijmen is met de door u beloofde beterschap na de schandalige toestanden, bijvoorbeeld niet thuis kunnen sterven, die er vorig jaar speelde rondom de palliatieve terminale zorg?
Het beeld voor de indicatiestelling voor VV10 is stabiel, met dien verstande dat de besluiten per maand fluctueren. In de overgang van 2014 naar 2015 is een daling zichtbaar, maar in de loop van 2015 is sprake van een stijging. Ook voor de aanspraak is sprake van een stabiel beeld (rond de 900).
Overigens onderzoek ik op dit moment de mogelijkheid om dit profiel niet langer te laten indiceren door het CIZ. Ik stuur u daarover binnenkort een brief.
De gokindustrie op Curaçao |
|
Ronald van Raak |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Klopt het dat de op Curaçao gebruikte constructie van master- en sublicenties in de gokindustrie geen wettelijke basis heeft?
Ik kan mij over deze vragen niet uitlaten omdat het vragen zijn die een aangelegenheid van het autonome land Curaçao betreffen.
Wel zal ik deze vragen conform het verzoek van 8 september 2016 van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties voorleggen aan de regering van Curacao.
Klopt het dat UTS als casinolicentiehouder geen ongebruikelijke transactie-meldingen doet bij het MOT?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat UTS het online-casinonetwerk ook faciliteert middels onder meer (master)licenties, internetlicenties, logo, marketingactiviteiten en andere turnkey services, zoals co-locatie, e-zones services, juridische en compliance services, corporate services, fiducary services, IT infrastructuur en ondersteuning, telefoon, leaselijnen en internet infrastructuur, gamingsoftware, banking, card, payment en autorisatie services?
Zie antwoord vraag 1.
Draagt UTS als (master) licentiehouder verantwoordelijkheid voor de belastingafdrachten van haar casinonetwerk?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat KPMG UTS voorziet van onder meer juridische, fiscale en financiële adviezen, management consultancy, marketing en verkoopwerkzaamheden verricht, interne rapportages verzorgt en al meer dan 15 jaar jaarrekeningen controleert?
Zie antwoord vraag 1.
Het twittergedrag van het ministerie |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u uitleggen waarom uw ministerie het op zondag 28 augustus 2016 noodzakelijk achtte om te twitteren naar aanleiding van een onderwerp in het tv-programma Buitenhof, inclusief een verwijzing naar dat programma via «#buitenhof»?1 2 3 4 5 6
Het gebeurt met een zekere regelmaat dat het Ministerie van VWS in reactie op – of in de context van – uitlatingen in de media naar buiten treedt met feitelijke informatie. Aanleiding daarvoor is in de regel dat er niet-correcte informatie rondgaat. Het ministerie hecht eraan dat het publiek over correcte informatie beschikt. Het ministerie gebruikt hiervoor verschillende kanalen. Het kan bijvoorbeeld proactief of desgevraagd richting media actie ondernemen, of het kan onjuiste externe informatie corrigeren via berichtgeving op de eigen website. Voorbeelden van de laatstgenoemde vorm van feitelijk corrigeren is berichtgeving op onze eigen website op 21 juni jl. dat integrale geboortezorg een vrijwillige optie is, of recent op 14 september jl over betere fraudebestrijding in relatie tot het medisch beroepsgeheim. Met betrekking tot Buitenhof van 28 augustus jl is gekozen om via tweets te acteren.
Heeft het webcare-team van uw ministerie zich op uw verzoek in de discussie gemengd? Kunt u een reconstructie geven hoe het besluit tot de 5 tweets is genomen?
Het webcare-team heeft op 28 augustus 2016 zelf het initiatief tot actie genomen. De plaatsing van de feitelijke informatie is met mijn instemming verricht. Voor een deel betrof het een directe reactie op uitlatingen in Buitenhof, voor een ander deel is gekozen om naar aanleiding van meer algemene uitlatingen in de uitzending over het zorgstelsel feitelijke informatie te verstrekken; dit om misverstanden over het stelsel te voorkomen.
Kunt u aangeven hoe de inhoudelijke keuze tot stand is gekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is gewerkt met de verwijzing naar het tv-programma, terwijl er «feiten» zijn gepresenteerd zonder bronvermelding en over andere onderwerpen dan besproken in het tv-programma?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat vragen naar aanleiding van de tweets niet meer door het ministerie zijn beantwoord? Zo ja, waarom niet?
Het ministerie acht zich geroepen om als er niet-correcte informatie rondgaat feiten te communiceren, en om uit oogpunt van zuiverheid niet in discussie te treden. In een enkel geval is nog wel aan bronvermelding gedaan.
Op exact welke bewering in het tv-programma Buitenhof is de volgende tweet een reactie: «Feit: niet 1 op 5 mijdt huisarts vanwege vervolgkosten, onderzoek wijst uit: 3%.»?7
Bovenstaande tweet is een reactie op de uitlating over zorgmijding in het tv-programma Buitenhof. In dit programma is aangegeven dat 1 op 5 mensen zegt vanwege financiële motieven niet naar de dokter te gaan. Het Nivel heeft in 2015 objectieve data – zoals zorgregistraties en declaratiecijfers – gebruikt om zorgmijding te meten. Uit dit Nivel-onderzoek blijkt dat 3 procent van de mensen vanwege financiële redenen afziet van een huisartsenbezoek. Dit percentage is door de jaren heen niet toegenomen (zie Kamerstuk 29 689, nr. 664).
Op exact welke bewering in het tv-programma Buitenhof is de volgende Tweet een reactie: «Feit: lagere inkomens betalen nu ca 445 euro aan premie/eigen risico; ttv ziekenfonds ca 540»?8
Bovenstaande tweets zijn ten dele een reactie op uitlatingen in het programma – zoals over de financiële effecten van het huidige zorgstelsel voor burgers – en zijn ten dele te beschouwen als het verstrekken van algemene informatie over de financiële toegankelijkheid van het huidige stelsel. Gemiddeld genomen betalen mensen met een minimuminkomen netto nu niet meer maar minder aan premies en eigen risico na verrekening van de zorgtoeslag dan voor de invoering van het Zvw-stelsel. Mensen met een minimuminkomen betaalden in 2005 (ten tijde van het Ziekenfonds) gemiddeld circa 540 euro. In 2006 is dit bedrag gedaald naar circa 520 euro en in 2016 is het verder gedaald naar ca 445 euro. Daarnaast zijn feitelijk meer zorgvormen in die periode aan de Zvw toegevoegd (zie hiervoor verder het antwoord bij vraag 10).
Op exact welke bewering in het tv-programma Buitenhof is de volgende tweet een reactie: «Feit: premie 2016 is vergelijkbaar met 2011. Patiënt krijgt er meer en betere zorg voor.»?9
Zie antwoord vraag 7.
Waarom is in de derde tweet gekozen voor deze jaartallen? Hoe is de verhouding met de premie van 2006 ten opzichte van 2016?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de bron voor het gepresenteerde feit «Patiënt krijgt er meer en betere zorg voor.»?
Nieuwe interventies en zorgvormen die voldoen aan de stand van wetenschap en praktijk stromen «automatisch» het pakket in. Voorbeelden van recente automatische pakketuitbreidingen zijn transarteriële chemo-embolisatie (TACE) voor palliatieve behandeling van niet-reseceerbare neuroendocriene levermetastasen en het kunsthart als bestemmingstherapie bij het eindstadium hartfalen. Daarnaast heeft er instroom in het pakket aan aanspraken plaatsgevonden op basis van politieke besluitvorming, zoals jaarlijks met het parlement besproken. In 2015 is het basispakket bijvoorbeeld uitgebreid met wijkverpleging en het tweede en derde jaar intramurale geneeskundige geestelijke gezondheidszorg. De afgelopen jaren is het pakket feitelijk steeds verder uitgebreid. Het is dus niet zo dat mensen een steeds hogere premie betalen voor minder zorg.
Op exact welke bewering in het tv-programma Buitenhof is de volgende tweet een reactie: «Feit: tussen 1997–2005 (z-fonds) stegen zorgkosten met ca 6,7% pj. Sinds 2010 met ca 2,1%.»?10
De gemiddelde stijging van de curatieve zorgkosten tussen 2006 en 2010 is volgens de OESO-definitie 6,2%11. Het jaar 2005 is gekozen vanwege de invoering van de Zvw in 2006. Het jaar 2010 is het jaar waarin ik ben aangetreden als Minister van VWS.
Waarom is in de vierde tweet gekozen voor deze jaartallen gekozen? Wat was de gemiddelde stijging tussen 2006 en 2010?
Zie antwoord vraag 11.
Op exact welke bewering in het tv-programma Buitenhof is de volgende tweet een reactie: «Feit: Zorgfonds wijt hoge zorgkosten aan Zvw. Onjuist, oorzaak is langdurige zorg. Vandaar de hervormingen.»?11
Deze uitspraken zijn vanuit internationaal perspectief gedaan. Volgens de OESO besteden wij 5,5% van ons bbp aan curatieve zorgkosten. Daarmee vallen we buiten de top-10 van landen met de hoogste zorgkosten, waaronder landen als Denemarken, Finland en het Verenigd Koninkrijk. Bij langdurige zorg voeren we echter de lijst aan met 3,0% van het bbp. Dit betreft echter cijfers van 2014 en dus vóór de hervorming van de langdurige zorg. Voor de totale zorgkosten volgens de OESO-definitie bezet Nederland overigens een zevende plek.
Uit welk onderzoek blijkt dat de hoge zorgkosten alleen voor rekening van de langdurige zorg komt?
Zie antwoord vraag 13.
Wat is de kostenontwikkeling geweest van de langdurige zorg in het huidige zorgstelsel? Wat was de kostenontwikkeling van de curatieve zorg in diezelfde periode?
Het huidige zorgstelsel in de langdurige zorg bestaat pas sinds 2015. Deze periode is te kort om een stabiele kostenontwikkeling te kunnen geven. Ik neem daarom aan dat u doelt op de hervorming van de Zvw in 2006. De gemiddelde groei van de bruto gecorrigeerde Zvw-uitgaven bedraagt 4,0% per jaar van 2006 tot en met 2014. Waarbij met name in de laatste jaren 2012, 2013 en 2014 de groei met 2,1%, 2% en 1% lager was dan gemiddeld. De gemiddelde groei van de bruto gecorrigeerde AWBZ uitgaven bedraagt 4,8% per jaar van 2006 tot en met 2014. Waarbij de groei in 2012, 2013 en 2014 respectievelijk 9,8%, 1,5% en 1,2% was.
Bent u van mening dat mensen erop moeten kunnen vertrouwen dat informatie die wordt verspreid door uw ministerie objectief, volledig en juist met bronvermelding moet zijn?
Ja, wij streven altijd naar adequate informatievoorziening.
De voorspelde toename van intimidatie en bedreiging van bestuurders |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Strijd tegen drugs in West-Brabant verhardt»?1
Ja.
Op welke wijze vloeien de verwachte bedreigingen en intimidatie voort uit de aanpak van georganiseerde criminaliteit? Wat wordt binnen het programma Veilige Publieke Taak gedaan om dit zoveel mogelijk te beperken?
Het lokaal bestuur speelt een steeds nadrukkelijker rol bij de aanpak van de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Een actief lokaal bestuur is alert, signaleert misstanden en acteert daarop in nauwe samenwerking met de betrokken partners om ondermijnende effecten van georganiseerde criminaliteit te voorkomen en als deze worden geconstateerd, te bestrijden.
Dat de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit steeds succesvoller wordt, kan worden afgeleid uit de resultaten die door de overheidspartners worden behaald. Ik verwijs u naar de brief die de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer op 30 augustus jl. heeft gestuurd aangaande «het Jaarverslag RIEC-LIEC 2015 – resultaten van de 10 Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s) en het Landelijk Informatie en Expertise Centrum (LIEC)» – en de «Rapportage aanpak georganiseerde ondermijnende criminaliteit 2015» van het Openbaar Ministerie en de Nationale Politie3.
De aanpak en vooral de toenemende betrokkenheid van het bestuur kan helaas tot reacties leiden vanuit de onderwereld om het openbaar bestuur te beïnvloeden door middel van intimidatie, bedreiging en geweld. Dat is zeer verwerpelijk en deze voorvallen worden dan ook daadkrachtig aangepakt en waar mogelijk voorkomen. De Minister van Veiligheid en Justitie en ik hebben u daarover bij brief van 6 november 2015 bericht4. Deze voorvallen geven echter ook aan dat criminelen in het nauw komen en dat met bestuurlijk optreden hen het werken steeds lastiger wordt gemaakt.
Vanuit het programma Veilige Publieke Taak is de landelijke aanpak van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak en politieke ambtsdragers gecoördineerd. Daarbij zijn (ter ondersteuning van werkgevers en werknemers) tal van instrumenten ontwikkeld ter voorkoming en beperking van agressie en geweld en voor de afhandeling als zich toch een incident heeft voorgedaan. Te denken valt aan een preventieve risicoanalyse die er op is gericht om risicovolle plaatsen, functies en werkprocessen in kaart te brengen. Ook commerciële beveiligings- en crisismanagementbedrijven kunnen daarin voorzien. De werkgever is uiteindelijk zelf – conform Arbowet- en regelgeving – verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving en de wijze waarop hij dit vorm geeft.
In mijn brief van 9 november 2015 heb ik u geïnformeerd dat de aanpak van agressie en geweld tegen politieke ambtsdragers wordt geïntensiveerd5. Binnen mijn ministerie verbind ik de aanpak van agressie en geweld tegen politieke ambtsdragers aan de beleidsinzet op het terrein van integriteit en ondermijning. Daarmee wordt de aanpak verder versterkt, gericht en geborgd. Dit heeft onder andere geleid tot de maatregelen waarover ik u in april jl. heb geïnformeerd6. Zoals ik u in het AO Veilige Publieke Taak van 1 juni jl. heb toegezegd7, beziet een projectgroep met de beroepsverenigingen voor politieke ambtsdragers op dit moment of en hoe gekomen kan worden tot een voorziening Veilig en Integer Bestuur waarin het thema veiligheid (Veilige Publieke Taak) verbonden wordt aan aanpalende thema’s als bestuurlijke integriteit en ondermijning. Dit om te komen tot een optimale ondersteuning van politieke ambtsdragers op deze thema’s.
Hoe kunt u concluderen dat de «aanpak hoe dan ook succesvol is» als u tegelijkertijd voorspelt dat intimidatie en bedreiging van politieke ambtsdragers een effect ervan zal zijn? Wat zegt dat over het programma Veilige Publieke Taak en de mate waarin u de impact die een dergelijke gebeurtenis heeft op het leven en het veiligheidsgevoel van politieke ambtsdragers erkent?
Zie antwoord vraag 2.
Om hoeveel verwachte bedreigingen en intimidaties gaat het? Wat is de aard en de ernst ervan? Hoe verhoudt zich dit tot het beeld van de afgelopen jaren? Kan dit uitgesplitst worden per gemeente of regio voor zover veiligheidsbelangen zich daar niet tegen verzetten? Zo nee, waarom niet?
Over de te verwachten bedreigingen en intimidaties heb ik geen informatie beschikbaar. Wel stuur ik u voor het eind van dit jaar de uitkomsten van het tweejaarlijkse monitoronderzoek naar aard en omvang van agressie en geweld tegen politieke ambtsdragers. Het gaat hierbij om de vierde monitor waardoor er goed zicht is op de ontwikkelingen van de afgelopen jaren.
In mogelijkheden voor een uitsplitsing van de resultaten naar gemeente of regio is op dit moment in de onderzoeksopzet van de monitor niet voorzien.
Om meer inzicht te krijgen op de aard en omvang van de beïnvloeding van het lokaal bestuur door de georganiseerde criminaliteit, heeft de Minister van Veiligheid en Justitie het WODC gevraagd hiernaar onderzoek te doen, zoals in de brief van 6 november 2015 is aangekondigd8. De verwachting is dat de resultaten van dit onderzoek eind maart 2017 naar uw Kamer kunnen worden toegestuurd.
Is naar aanleiding van dit veranderde dreigingsbeeld het Programma Veilige Publieke Taak herzien of zijn er aanvullende maatregelen getroffen bovenop de in april aangekondigde stappen?2 Zo nee, kunt u precies uiteenzetten waarom de reeds getroffen en/of voorgenomen maatregelen voldoende zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kan uit uw plan om de Kamer om meer financiële middelen te vragen, teneinde de strijd tegen de georganiseerde misdaad te intensiveren, opgemaakt worden dat de huidige middelen om georganiseerde criminaliteit aan te pakken niet afdoende zijn? Zo ja, wat is het tekort? Zo nee, waarom heeft u desondanks extra middelen nodig?
De Minister van Veiligheid en Justitie verwees met zijn uitspraak in Bergen op Zoom naar de toen nog in te dienen begroting van zijn departement voor 2017 en de goedkeuring daarvan door uw Kamer.
De aandacht voor de bestrijding van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit is in de afgelopen jaren flink toegenomen. Zoals in het antwoord op de vragen 5 en 6 reeds aangegeven, is dat vooral terug te zien in de toename van het aantal gestarte strafrechtelijke onderzoeken, de activering van het lokaal bestuur en de groeiende samenwerking met partijen buiten de strafrechtsketen. We zijn er echter nog niet. De ervaringen van de afgelopen jaren hebben uitgewezen dat ondermijnende criminaliteit omvangrijker is en dieper in de samenleving geworteld zit dan eerder gedacht. Daarover bestaat een brede consensus onder onderzoekers, experts en uitvoeringsinstanties.
We zijn dus als overheid – ondanks de steeds intensievere aanpak – er helaas nog niet in geslaagd om het gewenste duurzame maatschappelijke effect te bereiken. De problematiek is dusdanig dat de integrale aanpak een extra impuls vergt, langdurig moet worden volgehouden en waar nodig verbreed moet worden. Dankzij de keuze van het Kabinet om € 450 mln. extra in veiligheid en criminaliteitsbestrijding te investeren kan de Minister van Veiligheid en Justitie hier ook een deel van de benodigde middelen voor alloceren. Zo wordt in de begroting vanaf volgend jaar een bedrag van € 7 mln., oplopend tot structureel € 10 mln. vrij gemaakt voor de versterking van de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Hiermee wordt onder meer de regionale integrale aanpak versterkt, onder andere in Zuid Nederland. Daarnaast wordt ruimte gecreëerd voor het kunnen doen van het benodigde forensische onderzoek en het versterken van het afpakken van crimineel vermogen. Voorts zal uitvoering worden gegeven aan de motie Voordewind in het kader van de aanpak van mensenhandel.
Daarbovenop wordt ruim € 14 mln. geïnvesteerd in het Openbaar Ministerie, waarmee onder andere de strafrechtelijke aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit wordt versterkt met de inrichting van regionale ondermijningsfora.
Hoe verhoudt uw verzoek aan de Kamer zich tot eerdere verzoeken van de Kamer om meer budget vrij te maken voor zowel de politie, de recherche als het Openbaar Ministerie om onder meer georganiseerde criminaliteit beter aan te kunnen pakken?
Zie antwoord vraag 6.
Is het niet vreemd dat u aan de Kamer vraagt een door u geconstateerd tekort budgettair op te lossen in plaats van dat u zelf met een voorstel tot herprioritering of aanvullende middelen komt, waarna de Kamer zich daarover kan uitsprekent? Zo nee, hoe vindt u dit wel binnen de gebruikelijke staatsrechtelijke verhoudingen passen?
Zie antwoord vraag 6.
Het artikel ’Aruba en Valero sluiten definitief akkoord voor overname raffinaderij’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aruba en Valero sluiten definitief akkoord voor overname raffinaderij»?1
Ja.
In hoeverre is er een sluitende business case voor de aankoop van de Valero raffinaderij door het land Aruba?
De aankoop van de Valero raffinaderij betreft een landsaangelegenheid. Een businesscase hieromtrent is mij niet bekend. De voor de deal benodigde (aanpassingen) in wet- en regelgeving zijn inmiddels aan de Staten van Aruba aangeboden.
De begroting 2017 van Aruba is inmiddels door de Raad van Advies van advies voorzien. Nadat de Staten de Begroting 2017 hebben vastgesteld, zal het CAft hierover advies uitbrengen.
Het CAft zal vanuit haar wettelijk toegewezen taak dan ook de financiële gevolgen voor de (meerjaren) begroting van de gesloten overeenkomsten ten aanzien van de overname en heropening van de raffinaderij toetsen aan de normen van de Landsverordening Aruba financieel toezicht in het licht van structureel houdbare overheidsfinanciën.
In hoeverre ziet u gelijkenis tussen de aankoop van de ISLA raffinaderij door Curaçao in 1985 en de aankoop van de Valero raffinaderij door Aruba dit jaar?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat de aankoop van de Valero raffinaderij zorgen voor economische meerwaarde voor Aruba? Zo ja, hoeveel banen levert deze aankoop op of worden behouden met deze aankoop die anders zouden verdwijnen?
Zie antwoord vraag 2 en 3.
Welke andere kosten heeft Aruba aan de aankoop van de raffinaderij naast de (symbolische) aanschafkosten van de raffinaderij?
Zie antwoord vraag 2 en 3.
In hoeverre deelt u de mening dat de gevolgen van de aankoop van deze raffinaderij door Aruba nooit tot kosten voor Nederland mogen leiden?
Ik deel die mening.
In hoeverre is er sprake van een financieel risico en een schuldenprobleem met betrekking tot de aankoop van de raffinaderij voor de toekomst?
Zie antwoord vraag 2 en 3.
Is de aankoop van de Valero raffinaderij voorgelegd aan het College Aruba financieel toezicht (CAft)? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2 en 3.
Het artikel ’Disrepair causes Statia court session to move’’ |
|
André Bosman (VVD), Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Disrepair causes Statia court session to move»?1
Ja.
In hoeverre bent u het eens met de stelling dat het onacceptabel is dat het gebouw van de rechtspraak op Sint Eustatius in zo’n slechte conditie is dat het gebouw voor onbepaalde tijd niet gebruikt kan worden?
Het Guesthouse is een van de zogenaamde boedelscheidingspanden welke een nalatenschap vormt van het Land Nederlandse Antillen. Doordat enkele jaren onduidelijkheid heeft bestaan over eigenaarschap en bestemming van deze panden is er de afgelopen jaren beperkt tot geen onderhoud gepleegd. Inmiddels is er in overleg met het eilandbestuur van Sint Eustatius duidelijkheid over de vraag wie eigenaar is van deze panden (het Rijk). Ook heeft het Ministerie van BZK opdracht gegeven om herstelwerkzaamheden te verrichten, waarvoor ook middelen ter beschikking zijn gesteld. De werkzaamheden zullen op korte termijn aanvangen.
Wie is er verantwoordelijk voor het onderhoud van de rijkspanden in Caribisch Nederland?
BZK is verantwoordelijk voor het onderhoud van de rijkspanden in Caribisch Nederland.
In hoeverre zijn de activiteiten gehouden in het betreffende gebouw op Sint Eustatius getroffen door de slechte staat van het gebouw? Hoeveel en welke activiteiten hebben er geen doorgang gevonden? Hoeveel en welke activiteiten zijn verplaatst naar een andere locatie en welke locatie(s) is/zijn dit? Welke kosten zijn hieraan verbonden en door wie worden deze kosten gedragen?
In het betreffende gebouw – het Guesthouse – worden door het Gemeenschappelijk Hof alleen rechtszittingen gehouden en is ruimte voor de griffie beschikbaar. Er zijn op dit moment twee zittingen, die een keer per maand plaatsvinden, naar een andere locatie verplaatst, namelijk naar de Lion’s Den en naar het community center. Ook de eilandsraad vergadert in het Guesthouse. Deze vergaderingen vinden nog steeds plaats op deze locatie.
De kosten voor huisvesting van het Gemeenschappelijk Hof op Bonaire, Saba en Sint Eustatius worden ingevolge artikel 12 van het Rijksbesluit Financiering Gemeenschappelijk Hof van Justitie2 gedragen door Nederland, in casu de Minister van Veiligheid en Justitie. De kosten voor huisvesting van de eilandsraad worden door het openbaar lichaam gedragen.
Zijn er andere rijksgebouwen in Caribisch Nederland buiten gebruik gesteld in verband met de slechte conditie van de gebouwen? Zo ja welke?
Dat is niet het geval. Wel is het Openbaar Ministerie op Sint Eustatius op zoek naar andere huisvesting omdat de huidige locatie niet meer voldoet. Bekeken wordt of de diverse huisvestingsbehoeften kunnen worden gecombineerd.
De voorgenomen ontwikkeling en professionalisering van de haven van Sint Eustatius |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de havenautoriteiten van Curaçao en de autoriteiten van Sint Eustatius zich voornemen om de haven van Sint Eustatius verder te ontwikkelen en te professionaliseren?1 Zo ja, klopt het dat er onder meer serieuze plannen zijn om de haven te vergroten voor container- en cruiseschepen?
Ja, dit bericht is mij bekend.
Uit mijn contacten met het eiland weet ik dat men denkt aan het aantrekken van (meer) cruisevaart, duiktoerisme en visserij. Containerafhandeling ziet thans alleen op de bevoorrading van het eiland en in containeroverslag of een regionale «containerhub» wordt niet voorzien. In het kader van de upgrading en professionalisering zal worden verkend waar de kansen liggen en op welke wijze en termijn deze verzilverd kunnen worden. Daarbij wordt dan ook ingegaan op de daartoe noodzakelijke haveninfrastructuur en financieringsbehoefte.
In hoeverre bent u betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van deze uitbreidingsplannen? Welke specifieke voorwaarden stelt u aan de planvorming, -ontwikkeling en uiteindelijke uitvoering en stelt uw departement expertise beschikbaar voor deze plannen?
Voor wat betreft de specifieke voorwaarden waaronder de ontwikkelingen worden vormgegeven stel ik mij op het standpunt dat er eerst een transparant gerund havenbedrijf dient te komen dat pro actief invulling geeft aan het brede scala van havenactiviteiten.
In mei 2014 heb ik met het toenmalige Bestuurscollege een intentieverklaring getekend waarin een gezamenlijk uit te voeren toekomsttraject ten aanzien van maritieme zaken is vastgelegd. Naast de upgrading en professionalisering van het havenbedrijf ziet dit ook op het nautisch beheer (waaronder het loodsen van zeeschepen) en maritieme infrastructuur. Dit om kansen te creëren in de verdere economische ontwikkeling van het eiland. Beoogd wordt een levensvatbaar havenbedrijf op te richten langs de lijn waarin de Europees Nederlandse zeehavens zijn georganiseerd. Dit zg. «Rotterdamse» model gaat uit van een adequate balans tussen enerzijds de publieke veiligheidstaken (de veilige en vlotte afwikkeling van het scheepvaartverkeer) en de commerciële taken (verbreden en verdiepen van het verdienvermogen om te komen tot een winstgevend bedrijf). Uit oogpunt van eenheid in maritiem beleid en beheer hecht ik er aan de zeehavens in Caribisch Nederland langs eenzelfde lijn te organiseren waarbij gestreefd wordt naar maatwerk, zoals dat ook in Europees Nederland het geval is. In samenwerking met het Havenbedrijf Amsterdam worden op Bonaire reeds goede vorderingen gemaakt.
Klopt het dat een eventuele uitbreiding van de haven van Sint Eustatius grote schade zal aanrichten aan de aanwezige koraalriffen? Klopt het dat deze koraalriffen internationaal worden erkend en beschermd? Zo ja, klopt het dat daar in de planvorming kennelijk geen rekening mee wordt gehouden?
Neen, er is op dit moment geen sprake van structurele planvorming. Planvorming start ook in Caribisch Nederland met een deugdelijke verkenning waar richtinggevende besluitvorming op kan worden genomen. In een dergelijke verkenning worden de betrokken milieuaspecten, ook van het beschermde koraalrif meegenomen. In de planuitwerking wordt onder andere voorzien in een milieu effect rapportage van alle milieuaspecten, maar ook in een maatschappelijke kosten baten analyse.
Bent u bereid elk uitbreidingsplan dat ten koste gaat van de koraalriffen te blokkeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer regelmatig informeren over het verdere verloop van de procedures en de wijze waarop u het belang van natuur en milieu aan de orde brengt bij de autoriteiten van Sint Eustatius?
Ik ben verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet maritiem beheer BES. Eén van de belangrijkste onderdelen van deze wet is het uitvoeren van ecologische toetsen wanneer er in, op of boven zee wordt gebouwd of wanneer er andere activiteiten plaatsvinden in het mariene milieu. Dit toetsen vindt plaats in nauwe samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken zoals voorgeschreven in voornoemde wet. Uit een verkenning met o.m. genoemde toetsen zal de haalbaarheid van de ontwikkelingsmogelijkheden moeten blijken, dus ook ten aanzien van het milieu.
Uiteraard worden bij een mogelijke afweging alle aspecten meegewogen.
Uw Kamer zal over de uitkomsten worden geïnformeerd.
De aangekondigde sluiting van de Windward Island Bank (WIB) op Saba |
|
Aukje de Vries (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat het bankfiliaal van de Windward Island Bank (WIB) op Saba per 31 oktober 2016 gaat sluiten? Zo nee, wat is dan de situatie? Wat vindt u van de aangekondigde sluiting van het bankfiliaal? Wat zijn de gevolgen van de sluiting voor Saba en haar bewoners en bedrijven?
Van Maduro & Curiel’s Bank N.V. (MCB), waarvan de WIB een dochteronderneming is, hebben wij begrepen dat het filiaal van de WIB op Saba per eind november 2016 zal sluiten. De geldautomaat van de WIB waar contant geld kan worden opgenomen, zal nog tot het eind van het jaar operationeel blijven. Ik bezie, in overleg met betrokken partijen, of er mogelijkheden bestaan om deze geldautomaat ook volgend jaar operationeel te houden.
Sluiting van het filiaal van de WIB op Saba betekent voor de rekeninghouders niet automatisch dat zij hun rekening bij de WIB zouden moeten opheffen. Zij kunnen hun rekening aanhouden en zoveel mogelijk overgaan op giraal en online betalen bij de WIB. De rekeninghouders die dit verkiezen, worden dan opgenomen in het klantenbestand van het WIB-filiaal op Sint Eustatius. Ook kunnen ze een nieuwe rekening openen bij de WIB op Sint Maarten (op Sint Maarten zit de zetel van de WIB). Tot slot kunnen ze ook ervoor kiezen om over te stappen naar een andere bank. Op Saba blijft nog een andere bank fysiek aanwezig in de vorm van een bijkantoor waar ook contant geld kan worden gestort, en een geldautomaat waar contant geld kan worden opgenomen, namelijk de Royal Bank of Canada (RBC).
Ik betreur het feit dat de WIB na 8 jaar vertrekt van het eiland en dat er daardoor nog maar een bank en (mogelijk) een geldautomaat op Saba fysiek aanwezig blijft. Als enig overblijvende bank op het eiland zou de RBC een monopoliepositie hebben. Dat kan onwenselijk zijn als dit negatieve gevolgen heeft, bijvoorbeeld voor wat betreft het niveau van de financiële dienstverlening op Saba. Tegelijkertijd merk ik op dat op een eiland met nog geen 1.000 potentiële rekeninghouders het economisch gezien mogelijk niet interessant is om actief te zijn met meer dan één speler. Het aantal aanbieders van bankdiensten zal dan ook inherent beperkt zijn.
Hoeveel banken c.q. bankfilialen zijn er na de sluiting van het bankfiliaal van de WIB op Saba nog actief op Saba? Hoeveel concurrentie en aanbod is er op Saba nog? Klopt het dat straks alleen nog maar de Royal Bank of Canada actief is op Saba? Wat vindt u hiervan? In hoeverre vindt u het wenselijk dat er eventueel een monopoliepositie ontstaat?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden voor de aangekondigde sluiting van het bankfiliaal van de WIB op Saba?
In de brief van het Bestuurscollege van Saba is genoemd dat in een gesprek dat het college had met de WIB naar voren kwam dat minder goede resultaten in combinatie met complexere en inhoudelijk verdergaande (toezicht)regelgeving de voornaamste redenen zijn van de sluiting van de WIB op Saba1 (bijlage 1). Uit een gesprek met het Bestuurscollege blijkt echter dat bij het Bestuurscollege het vermoeden bestaat dat de minder goede resultaten doorslaggevend zijn geweest voor het besluit tot sluiting van het filiaal. In het gesprek met de MCB, waarvan de WIB een dochteronderneming is, wordt bevestigd dat het besluit gebaseerd is op de tegenvallende resultaten. Vermeldenswaardig in dit verband is dat op Sint Eustatius, waar exact dezelfde toezichtregelgeving geldt, de WIB ook actief is, en daar is de WIB de enige actieve aanbieder van bankdiensten. Uit het gesprek met de WIB blijkt ook dat het economisch gezien niet aantrekkelijk is om op een klein eiland als Saba met twee banken actief te zijn.
Klopt het dat de reden voor de sluiting onder meer is complexere en inhoudelijk verdergaande (toezicht) regelgeving? Zo nee, wat is dan de reden?
Zie antwoord vraag 3.
Welke regelgeving is van toepassing op de BES-eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba)? Wat is het verschil in regelgeving op de BES-eilanden en op de ACS-eilanden (Aruba, Curaçao en Sint Maarten)?
Voor de banken op de BES-eilanden geldt eigen BES-regelgeving, onder meer de Wet financiële markten BES (Wfm BES). De ACS-eilanden zijn drie autonome landen binnen het Koninkrijk. Deze landen kennen voor banken ook eigen (toezicht)regelgeving. Met de Wfm BES heb ik regels willen stellen die zijn afgestemd op de lokale situatie, recht doen aan de bijzondere positie van de eilanden en proportioneel zijn, in die zin dat ze niet leiden tot een onnodige cumulatie van BES- en ACS-voorschriften en verplichtingen voor financiële ondernemingen.2 Als gezegd blijkt uit het gesprek met de MCB dat niet de BES-regelgeving maar de tegenvallende financiële resultaten reden zijn om het kantoor op Saba te sluiten.
Wat zijn de gevolgen voor de relatief kleinere markt op de BES-eilanden van een ander regulerend en inhoudelijk toezicht op de BES-eilanden dan op de ACS-eilanden? In hoeverre is de huidige regelgeving op de BES-eilanden proportioneel als het gaat om de financiële risico's? Waarom is de zwaardere regelgeving proportioneel in vergelijking met de ACS-eilanden?
Zie antwoord vraag 5.
Welk overleg heeft u met het Openbaar Lichaam Saba over de ontstane situatie? Wat is daar uit gekomen? Zo nee, waarom is hierover geen overleg (geweest)?
Er is overleg geweest met het Bestuurscollege van Saba over de bank die op Saba nog actief is, over de sluiting van de WIB op Saba en over de situatie die op het eiland zal ontstaan door de sluiting van het filiaal van de WIB. Het Bestuurscollege heeft in dit gesprek laten weten het wenselijk te vinden dat in ieder geval een tweede geldautomaat operationeel blijft op het eiland (in de Bottom). Wat de kosten zijn die daaraan zijn verbonden en welke partij deze geldautomaat operationeel kan houden, wordt momenteel nader uitgezocht. Daarnaast heeft het Bestuurscollege aangegeven dat het voornemens is een campagne te starten om internetbankieren te bevorderen, zodat de afhankelijkheid van contant geld als betaalmiddel op het eiland (en daarmee ook van een geldautomaat) afneemt.
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat het vertrek van WIB geen ongewenste maatschappelijke effecten heeft? Wat kunnen u en de toezichthouders doen om te zorgen voor (meer) concurrentie op Saba?
Op ambtelijk niveau is gesproken met de MCB, waarvan de WIB een dochteronderneming is, over de aangekondigde sluiting van het filiaal van de WIB op Saba. Eerder is ook door DNB gesproken met de WIB en heeft ook de Eilandraad van Saba gesproken met de WIB. Daarnaast is ambtelijk gesproken met de RBC, de bank die ook op Saba fysiek aanwezig is. Uit de gesprekken met de MCB en de RBC is gebleken dat de sluiting van de WIB op Saba definitief is en dat het economisch gezien niet aantrekkelijk is om op een klein eiland als Saba met twee banken actief te zijn. Wel vind ik het van belang dat de (basis) financiële dienstverlening op de BES behouden blijft. Omdat contant geld op Saba op dit moment nog een grote rol heeft, zet ik me er samen met de toezichthouders en het Bestuurscollege voor in om te zorgen dat er voldoende geldautomaten zijn voor de Sabanen en dat er tenminste een bank actief blijft op Saba. Voor de lange termijn onderschrijf ik het belang van het stimuleren van internetbankieren, waar het Bestuurscollege werk van wil maken.
Bent u bereid om met WIB in gesprek te gaan over de mogelijke sluiting? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Op 3 augustus 2016 heeft het Openbaar Lichaam Saba een brief aan het Ministerie van Financiën gestuurd over de sluiting van WIB op Saba; kunt u het antwoord op die brief samen met de antwoorden op deze vragen aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Het antwoord op de brief van het Bestuurscollege van Saba treft u aan in bijlage3 2.
Het achterblijven van de financiering aan maatschappelijke organisaties |
|
Joël Voordewind (CU), Agnes Mulder (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de motie Voordewind/Agnes Mulder1 en uw toezegging tijdens meerdere debatten om 25% van het ontwikkelingsbudget te besteden via het maatschappelijk middenveld?
Ja.
Kunt u verklaren waarom naar verwachting in 2016 slechts 22% van het budget via maatschappelijke organisaties wordt besteed, terwijl de motie verzoekt om een aandeel van 25%?
Zoals uitgelegd in de brief aan uw Kamer van 7 juli (Kamerstuk 31 933, nr. 21) betreft een deel van het totale ODA-budget de zogenoemde toerekeningen (kosten voor eerstejaarsopvang van asielzoekers, de EU-afdrachten naar ontwikkelingslanden en een deel van de apparaatskosten van Buitenlandse Zaken). Vooral als gevolg van de forse stijging van de toerekening voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen is het aandeel van de toerekeningen in het ODA-budget thans relatief hoog. Dit heeft een neerwaarts effect op de percentages voor de financieringskanalen aangezien conform de bestaande systematiek deze percentages voor de financieringskanalen berekend worden over het totale ODA-budget (inclusief toerekeningen). Zonder toerekeningen zou het percentage dat via maatschappelijke organisaties wordt besteed ruim 30% bedragen.
Kunt u een specificatie geven van het in uw brief aan de Kamer van 7 juli jl. genoemd percentage van 22% van het ontwikkelingsbudget dat via maatschappelijke organisaties wordt besteed?2
Deelt u de mening dat de positieve evaluatie van het subsidiekader MFS II laat zien dat Nederlandse maatschappelijke organisaties effectief te werk gaan bij het behalen van de ontwikkelingsdoelen?3
Het kabinet deelt deze mening. Uit de evaluatie blijkt dat de Nederlandse maatschappelijke organisaties professioneel en doeltreffend opereren.
Op welke manier gaat u de genoemde motie uitvoeren om in 2016 en 2017 25% van het ontwikkelingsbudget via maatschappelijke organisaties te laten verlopen?
Het kabinet heeft toegezegd te streven naar besteding van 25% van het ODA-budget via het maatschappelijk middenveld. De motie Voordewind/Mulder wordt gezien als een aanmoediging van deze ambitie.
Het kabinet stuurt bij de keuze van zijn partners niet op de verdeling van geldstromen over financieringskanalen en hecht waarde aan een doeltreffende en doelmatige manier van werken. Om een besteding van 25% te bereiken worden sommige programma’s geheel uitgevoerd door maatschappelijke organisaties, zoals Samenspraak en Tegenspraak, FLOW, het SRGR fonds en het «Addressing Root Causes» fonds. Daarnaast bieden bijvoorbeeld Publiek-Private Partnerschappen mogelijkheden voor samenwerking tussen bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. Tevens zal de uitwerking van de motie Van Laar (EUR 40 mln.) ten behoeve van Zuidelijke vrouwenbewegingen uitgevoerd worden via maatschappelijke organisaties.
Een inbraak in de database van de gemeente Ede |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Database Ede gehackt: gegevens duizenden inwoners mogelijk op straat»?1
Ja.
Is er door de gemeente Ede aangifte bij de politie gedaan? Zo ja, wat is de stand van zaken daarvan? Zo nee, waarom heeft de gemeente geen aangifte gedaan?
De gemeente Ede heeft inderdaad aangifte gedaan bij de politie. Er loopt momenteel een onderzoek. Derhalve kunnen hieromtrent geen mededelingen worden gedaan.
Wat doet de Autoriteit Persoonsgegevens naast het in ontvangst nemen van meldingen van datalekken nog meer met dergelijke meldingen? En wat doet deze autoriteit specifiek met de melding van de gemeente Ede dat er sprake was van de genoemde datalek?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) beoordeelt op basis van een risico-inventarisatie welke van de ontvangen meldingen zij nader analyseert. Bij de meldingen die zij analyseert, bekijkt de AP onder meer of de verantwoordelijke organisatie het datalek had moeten melden aan de betrokkenen en of dat is gebeurd. Daarnaast beoordeelt de AP of de verantwoordelijke technische en organisatorische maatregelen heeft getroffen om de inbreuk op de beveiliging van persoonsgegevens aan te pakken en om verdere inbreuken te voorkomen. Ten aanzien van de specifieke gemeente die wordt genoemd, doet de AP geen uitspraken.
Wat is het is het oordeel van de Autoriteit Persoonsgegevens over deze datalek en met name het risico dat er de persoonsgegevens van bewoners voor andere doeleinden dan het doorgeleiden naar een advertentiewebsite kunnen worden gebruikt?
De AP doet geen uitspraken over specifieke gevallen, zoals de gemeente die wordt genoemd.
Hoeveel gemeenten zijn het afgelopen jaar slachtoffer geworden van een hack binnen hun digitale infrastructuur?
Er zijn geen cijfers beschikbaar van aantallen informatiebeveiligingsincidenten of hacks bij gemeenten. Organisaties, waaronder ook gemeenten, zijn ingevolge de Wet bescherming Persoonsgegevens (Wbp) verplicht om melding te doen bij de AP als het gaat om een datalek ten aanzien van persoonsgegevens. In de periode 1 januari 2016 en 27 mei 2016 heeft de AP 147 meldingen van datalekken van gemeenten ontvangen. Daarbij zij aangetekend dat niet alle beveiligingsincidenten ook datalekken zijn die bij de AP moeten worden gemeld, terwijl ook niet alle datalekken hacks betreffen.
Bent u van mening dat de beveiliging van gemeentelijke websites niet alleen mag afhangen van de inspanningen de desbetreffende gemeente, maar dat dat ook een zaak is die het niveau van gemeenten overstijgt? Zo ja, waarom en welke rol speelt u of gaat u spelen om gemeenten te helpen bij het beveiligen van hun digitale infrastructuur? Zo nee, waarom niet?
De informatiebeveiliging van gemeenten strekt veel breder dan het smalle terrein van websites. Hiervoor bestaan reeds centrale voorzieningen zoals DigiD en mijnoverheid.nl.
Gemeenten zijn als professionele, meest nabije overheid verantwoordelijk voor het op orde hebben van hun informatieveiligheid. Deze verantwoordelijkheid strekt verder dan de eigen organisatie. Gemeenten hebben er als collectief belang bij dat de gehele gemeentelijke branche informatieveiligheid op orde heeft. Gemeenten hebben om dit te bekrachtigen de resolutie »Informatieveiligheid, randvoorwaarde voor de professionele gemeente» aangenomen. Ik onderschrijf de wenselijkheid van bovengemeentelijke samenwerking.
Gemeenten hebben in 2013 de Informatiebeveiligingsdienst voor Gemeenten (IBD) opgericht. De IBD is het sectorale responseteam (CERT/CSIRT) voor alle Nederlandse gemeenten en richt zich op (incident)ondersteuning op het gebied van informatiebeveiliging. De IBD is voor gemeenten het schakelpunt met het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). De IBD beheert de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG) en geeft regelmatig kennisproducten uit. Daarnaast faciliteert de IBD kennisdeling tussen gemeenten onderling, met andere overheidslagen, met vitale sectoren en met leveranciers.
Het gaat erom dat gemeenten adequate maatregelen nemen om incidenten zoveel als mogelijk te voorkomen. Gemeenten hebben met de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten (BIG) een gemeenschappelijk normenkader om het beleid en de daaruit voortvloeiende maatregelen te toetsen. De BIG is gebaseerd op en afgeleid van de Baseline Informatiebeveiliging Rijk (BIR). Desondanks kunnen incidenten nooit worden uitgesloten.
Bent u van mening dat indien de digitale communicatie tussen burgers en gemeenten via een generieke voorziening zou gaan verlopen, dit naast een verbetering van het gebruiksgemak, ook beter te beveiligen zou zijn dan in het geval iedere gemeente zijn eigen portal behoudt? Zo ja, waarom en wat doet u om die generieke voorziening tot stand te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat een generieke voorziening voordelen kan opleveren. In mijn brief van 20 april 2015 heb ik de Kamer verslag gedaan van mijn overleg met de VNG over dit onderwerp (Kamerstuk 26 643, nr. 357).
In de digitale agenda 2020 hebben gemeenten de ambitie uitgesproken om gemeenschappelijkheid en collectiviteit in de informatievoorziening te bevorderen met ruimte voor lokaal maatwerk waar dat kan. Informatiebeveiliging is hierbij een noodzakelijke randvoorwaarde. In dit licht zullen de voordelen maar ook de nadelen moeten worden bezien van een eventuele collectieve voorziening voor webformulieren van gemeenten. Het blijft aan gemeenten zelf om hierover te beslissen.
Ik blijf attent op de mogelijkheid om een gemeenschappelijke voorziening dichterbij te brengen. Het kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING) ontwikkelt momenteel een proof of concept voor een Generieke Transactievoorziening waarbij gemeentelijke formulieren voor ondernemers centraal worden aangeboden. Als deze proof of concept slaagt zal ik met de VNG gaan overleggen over de mogelijkheden om dit ook te doen met formulieren voor burgers.
Het bericht "Binnenlandse zaken paait grote gemeenten" |
|
Erik Ronnes (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Is de Minister bekend met het bericht in Binnenlands Bestuur van 8 juli 2016?1
Ja.
Is de Minister het eens dat met deze beslissing de plattelandsgemeenten worden benadeeld ten opzichte van de grote gemeenten?
Met de genomen beslissing heb ik zoveel mogelijk recht gedaan aan de uitkomsten van de uitgevoerde onderzoeken en de onzekerheden die hierna nog steeds resteren. Met de aanvullende stap van 33% die ik in mijn brief van 8 juli aan de Tweede Kamer heb gemeld wordt de nieuwe verdeling per 2017 voor 67% ingevoerd. Per 2016 is de nieuwe verdeelformule namelijk reeds voor 33% ingevoerd, een aspect dat in de berichtgeving van Binnenlands Bestuur onderbelicht blijft.
De aanvullende stap van 33% en het compenseren van de grootste nadeelgemeenten zoals opgenomen in mijn brief van 8 juli zijn in lijn met het VNG-advies van mei 2016. In totaal gaan de voordeelgemeenten (veelal plattelandsgemeenten) er in de nieuwe verdeling van het subcluster Volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en stedelijke Vernieuwing (VHROSV) structureel € 125 miljoen op vooruit ten opzichte van de situatie in 2015. Indien de nieuwe verdeling voor 100% zou worden doorgevoerd zou het voordeel voor deze gemeenten hoger zijn uitgevallen. Dit acht ik echter niet goed te verantwoorden, bijvoorbeeld richting de nadeelgemeenten, gelet op de open einden in de uitgevoerde onderzoeken die samenhangen met de begrenzingen van de huidige verdeelsystematiek, de onzekerheden in de onderzoeksuitkomsten en het grote aantal ontwikkelingen op de onderzochte beleidsterreinen.
Op 10 maart van dit jaar heb ik aan VNG en Rfv advies gevraagd over het verdiepende onderzoek naar het subcluster VHROSV. In beide adviezen worden nog vragen gesteld bij de door de onderzoekers gevonden uitkomsten. In mei bracht dit de VNG tot het door mij overgenomen advies om in 2017 opnieuw 33% van de nieuwe verdeling door te voeren, met een passende compensatie voor de grootste nadeelgemeenten. Op de Algemene ledenvergadering van de VNG in juni 2016 is een motie aangenomen die oproept tot volledige invoering van de nieuwe verdeling (stemverhouding 51% voor en 49% tegen). Circa 84% van de gemeenten heeft een positief herverdeeleffect bij volledige invoering. De stemverhouding illustreert de verdeeldheid onder gemeenten over de wijze waarop de onderzoeksresultaten verwerkt zouden moeten worden in de verdeling van het gemeentefonds. Met de nu gezette vervolgstap sluit de verdeling beter aan op de kostenpatronen van gemeenten. Een nog verdergaande herverdeling ligt niet in de rede gelet op de hiervoor genoemde overwegingen. Hierbij wordt ook meegewogen de oproep vanuit de VNG en gemeenten om grote herverdeeleffecten te vermijden in deze jaren van decentralisaties en grote budgettaire verandering2. Hierin zie ik reden om grote onevenredige negatieve uitschieters te voorkomen en waar nodig te compenseren.
Ik ben met dit besluit, dat aansluit bij het VNG advies uit mei van dit jaar, tot een andere weging gekomen van de resultaten van het onderzoek dan de Rfv en de met een nipte meerderheid aangenomen motie op de Algemene ledenvergadering van de VNG. Bij de motivatie van deze beslissing in de brief aan uw Kamer van 8 juli heb ik de ontvangen adviezen van Rfv en VNG en de motie toegelicht. Gezien de zorgvuldigheid van het doorlopen traject en de gemaakte afwegingen vertrouw ik erop dat de interbestuurlijke verhoudingen van mijn besluit geen nadelige gevolgen ondervinden.
Kan de Minister toelichten waarom hij, ondanks zijn persoonlijke adviesaanvraag aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Raad voor de financiële verhoudingen (Rvf) over de herverdeling van het gemeentefonds binnen het subcluster Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Stedelijke Vernieuwing (VHROSV), toch dit besluit heeft genomen?
Zie antwoord vraag 2.
Kan de Minister toelichten hoeveel van de getroffen middelgrote gemeenten dit reeds opgenomen hebben in hun plannen op basis van reële verwachtingen na de uitspraak tijdens, en de aangenomen motie op de Algemene ledenvergadering van de VNG?
Het is niet bekend hoeveel gemeenten op welke manier hebben geanticipeerd op de uitkomsten van de aangenomen motie op de Algemene ledenvergadering. In de meicirculaire van het gemeentefonds van dit jaar heb ik aangegeven dat het niet mogelijk was om in mei al een weloverwogen besluit te nemen over hoe om te gaan met de onderzoeksresultaten en de ontvangen adviezen. Dit onder meer vanwege de discussies tussen gemeenten over het door de VNG uitgebrachte advies. Om zekerheid te bieden aan gemeenten over de omvang van de algemene uitkering vanaf 2017 was het niettemin van belang dat er een besluit genomen werd. Met de berichtgeving over het genomen besluit zijn gemeenten – eveneens op 8 juli – zo snel mogelijk geïnformeerd.
Herinnert de Minister zich dat beide organisaties, zowel de Rvf als de VNG, pleiten voor volledige doorvoering van de herverdeling van de middelen in het subcluster VHROSV? Zo ja, kan de Minister toelichten waarom de adviezen van Rfv en VNG terzijde worden geschoven? Heeft dit gevolgen voor de bestuurlijke verhoudingen tussen verschillende overheidsorganen? Zo ja, welke gevolgen voorziet de Minister?
Zie antwoord vraag 2.
Is de Minister ervan op de hoogte dat de betrokken gemeenten, op basis van eerder gepresenteerde onderzoeksresultaten, er reeds rekening mee hielden in de kadernota's en de aanstaande begrotingen, dat de herverdeling positief uitvalt voor hun?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt de Minister de mening dat de voorgestelde 33%-herverdelingsfactor niet in lijn is met de onderzoeksresultaten (plattelandsgemeenten maken meer kosten in dit subcluster) en adviezen van serieuze bestuurspartners? Zo nee, Waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is de Minister bereid om alsnog de volledige herverdeling door te voeren of tijdelijk aanvullende financiering te zoeken om de kleine en middelgrote gemeenten tegemoet te komen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van eerder genoemde afwegingen heb ik besloten tot de aanvullende stap naar 67%, waarmee de herverdeling van het subcluster VHROSV wordt afgerond. De open einden die er nog zijn lenen zich voor een meer fundamentele verkenning en worden daar dan ook in meegenomen. Deze meer fundamentele verkenning waar in de vraagstelling naar wordt verwezen is inmiddels gestart (zie Kamerstuk34 300 B, nr.22).
In het periodiek onderhoudsrapport van het gemeentefonds (bijlage van de gemeentefondsbegroting) wordt jaarlijks gemonitord hoe de feitelijke uitgaven van gemeenten zich verhouden tot de bij de verdeling veronderstelde uitgaven. Deze bevindingen zullen worden benut bij de genoemde herziening.
Is de Minister bereid jaarlijks de werkelijke kosten te monitoren en deze resultaten mee te nemen in zijn n.a.v. de motie Veldman-Wolbert (TK 34 300 VII, nr. 28) aangekondigd onderzoek over « fundamentele herziening van de financiële grondslagen van het gemeentefonds»?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht 'Aanleg gasleiding Venezuela door internationaal consortium' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aanleg gasleiding Venezuela door internationaal consortium»?1
Ja
Hoeveel tijd heeft de renovatie en opwaardering van verouderde Citgo raffinaderij nodig?
Wordt de raffinaderij enkel ingericht om op gas te draaien? Zo nee, welke andere brandstoffen worden hiervoor gebruikt en wat is de herkomst hiervan?
Heeft vertraging bij de aanleg van de gasleiding invloed op de herstart van de raffinaderij? Zo nee waarom niet? Zo ja wat kunnen hier de gevolgen van zijn?
Welke invloed heeft een mogelijke onderbreking van voldoende gas op het verdienmodel van de raffinaderij?
Tussen welke partijen wordt het contract met betrekking tot gasleverring afgesloten? Welke rol speelt de Arubaanse overheid hierin?
In hoeverre heeft Aruba voldoende expertise in huis om deze beoordelingen te maken of is hier sprake geweest van ondersteuning met kennis door Nederland?
De aankoop van de raffinaderij betreft een landsaangelegenheid van het land Aruba. Nederland heeft hierbij geen betrokkenheid gehad. Over de ingezette expertise heb ik dan ook geen oordeel.
Kunt u de brief en de overeenkomst zodra deze is getekend, opvragen bij de Minister van Energie van Aruba en deze aan de Kamer kunnen toesturen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het bericht 'Aruba schikt met Valero over milieuschade' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aruba schikt met Valero over milieuschade»?1
Ja.
In hoeverre heeft Nederland een rol gespeeld tijdens de onderhandelingen over de schikking?
De aankoop van de raffinaderij door de regering van Aruba is een landsaangelegenheid. Om die reden heeft Nederland hierbij geen betrokkenheid.
In hoeverre klopt de bewering dat Valero geen verantwoordelijkheid meer zal dragen voor een eventuele ontmanteling van de raffinaderij?
Voor zover mij bekend zijn de onderhandelingen met de huidige eigenaar van de raffinaderij Valero nog niet afgerond. Verdere details over de onderhandelingen en afspraken tussen het land Aruba en Valero zijn mij onbekend.
In hoeverre is het mogelijk voor u om een tijdsplan met betrekking tot de aankoop van de Citgo raffinaderij door Aruba aan de Kamer te doen toekomen met daarin de bepalende data van aankoop, betalingen, onderhandelingen en momenten van het tekenen van overeenkomsten?
Zie antwoord op vraag 2 en 3.
In hoeverre heeft Aruba voldoende expertise in huis om deze beoordelingen te maken of is hier sprake geweest van ondersteuning met kennis door Nederland?
De aankoop van de raffinaderij betreft een landsaangelegenheid van het land Aruba. Nederland heeft hierbij geen betrokkenheid gehad. Over de ingezette expertise heb ik dan ook geen oordeel.
De regels ten aanzien van deeltijdwethouders |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Coalitie Reusel wil neveninkomsten wethouder Antonis intact houden met trucje»?1
Ja. Overigens is het voorstel inmiddels door de betrokken raadsfracties ingetrokken en is de wethouder in kwestie naar aanleiding van de ontstane publiciteit afgetreden.
Waarom is de wettelijke mogelijkheid gecreëerd om wethouders in deeltijd aan te stellen?
Bij de invoering van de huidige Gemeentewet, is door middel van het amendement Van der Burg/Stoffelen de mogelijkheid geboden dat een of meer wethouders de functie in deeltijd vervullen2. Dit biedt, in combinatie met de tijdsbestedingsnorm, meer mogelijkheden bij de vorming van het college, omdat het maximum aantal wethouders soms onvoldoende is om de verhoudingen in de raad (de coalitie) te weerspiegelen. De zogenaamde tijdsbestedingsnorm drukt het deel van de werkweek uit waarvoor de wethouder wordt bezoldigd; zij heeft geen betrekking op de feitelijke hoeveelheid tijd die een wethouder aan de vervulling van zijn wethoudersambt besteedt.
Deelt u de mening dat een deeltijdaanstelling van een wethouder van 99% of 95% blijk geeft van een verkeerde interpretatie van de bedoeling van de wet? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 36, vierde lid, van de Gemeentewet is het de raad die de tijdsbestedingsnorm van elke wethouder vaststelt. Die bevoegdheid van de raad, mede gelet op het antwoord op vraag 2, maakt dat niet per definitie kan worden gezegd dat een deeltijdaanstelling van 95 of 99% een verkeerde interpretatie van de wet is. Het benoemen van wethouders is bij uitstek een lokale, autonome aangelegenheid, en wel een bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de raad.
Is het op grond van de wet- en regelgeving toegestaan om een wethouder in deeltijd te laten werken met vooral de intentie om daarmee te voorkomen dat die wethouder dan geen neveninkomsten hoeft te verrekenen? Zo ja, waarom? Zo nee, welke wet- of regelgeving verzet zich daartegen?
De regeling dat geen verrekenplicht geldt voor wethouders waarvoor de tijdsbestedingsnorm is of wordt vastgesteld op een niveau lager dan 100%, is niet in de wet opgenomen als een manier om onder de verrekenplicht uit te komen. De wet verzet zich echter niet tegen deze constructie. De beoordeling of al dan niet voor deze constructie zou moeten worden gekozen, is de verantwoordelijkheid van de gemeenteraad. Bij die beoordeling moet de gemeenteraad alle effecten meewegen, zoals bijvoorbeeld het beeld dat de gemeente via een constructie de wethouder vrijwaart van de wettelijk verplichte verrekening van neveninkomsten.
Deelt u de mening dat een deeltijdaanstelling van een wethouder, met als voornaamste doel het niet hoeven verrekenen van neveninkomsten, ongewenst is? Zo ja, waarom en wat kunt u daar tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Verwezen zij naar de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
Kunnen besluiten van een gemeenteraad, die een deeltijdaanstelling van een wethouder vastleggen met de bedoeling om daarmee verrekening van zijn neveninkomsten te voorkomen, vernietigd worden? Zo ja, door wie en op grond waarvan? Zo nee, waarom niet?
Gemeentelijke besluiten die in strijd zijn met het recht of met het algemeen belang kunnen door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij de Kroon worden voorgedragen voor vernietiging (artikel 132, vijfde lid, van de Grondwet in samenhang met artikel 268 van de Gemeentewet). Niet gezegd kan worden dat de wet zich verzet tegen dit soort constructies. Maar evenmin kan uit de wetsgeschiedenis worden opgemaakt dat het voorkomen van verrekening van neveninkomsten één van de redenen was die de wetgever voor ogen had bij het uitzonderen van niet-voltijds ambtsdragers van de verrekenplicht.
Beschikt u over informatie over het aantal deeltijdwethouders in Nederland en hun tijdsbestedingsnorm? Zo ja, waaruit bestaat die informatie?
Nee, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beschikt niet over deze informatie.
Zijn er in Nederland wethouders met een tijdsbestedingsnorm van 99% of 95%? Zo ja, hoeveel wethouders betreft dit en welke overwegingen lagen ten grondslag aan het besluit om deze wethouders in deeltijd aan te stellen?
Verwezen zij naar het antwoord op vraag 7.
Acht u het wenselijk dat er een minimumpercentage voor die tijdsbestedingsnorm wettelijk wordt verankerd? Zo ja, aan welk percentage denkt u? Zo nee, waarom niet?
Benoeming en ontslag van wethouders is bij uitstek een lokale, autonome aangelegenheid, waarbij gemeenten zoveel mogelijk ruimte moet worden gelaten. Ik zie geen reden om een minimumnorm te introduceren. Of een wethouder vervolgens in het licht van de vastgestelde norm naar behoren functioneert, is aan de raad om te beoordelen.
Deelt u de mening dat het, indien er voor een wethouder een hoge tijdsbestedingsnorm is vastgesteld, niet billijk is als die wethouder al zijn neveninkomsten mag behouden? Zo ja, waarom en waar ligt wat u betreft het omslagpunt, als het gaat om de tijdsbestedingsnorm of het aantal uren dat een nevenbetrekking vergt, tussen het wel en niet hoeven te verrekenen van neveninkomsten? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Volgens de huidige wet- en regelgeving geldt dat het omslagpunt ligt bij een voltijdsaanstelling. Mijn ambtsvoorganger was destijds3 van oordeel dat een wethouder zijn of haar neveninkomsten ongeacht de bron ervan, zou moeten verrekenen, maar dat het bij een deeltijdfunctie als wethouder meer voor de hand ligt rekening te houden met het gegeven dat de wethoudersfunctie dan niet voltijds is en dat er uit andere bronnen inkomen wordt genoten. De wet is toen zo komen te luiden dat verrekening niet behoeft plaats te vinden in het geval de wethouder in deeltijd is aangesteld.
Deelt u de mening dat, indien een wethouder niet in deeltijd is aangesteld en dus neveninkomsten op grond van de wet verrekend moeten worden, een beslissing daarover, vanwege het voorkomen van belangenverstrengeling of beïnvloeding, beter buiten de invloedssfeer van het gemeentebestuur kan worden genomen? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Een beslissing of er in het individuele geval al dan niet wordt verrekend, is een op rechtsgevolg gerichte beslissing waartegen betrokkene in bezwaar en beroep kan. Daarvoor is een besluit nodig. Het college is verantwoordelijk voor een dergelijke formele besluitvorming en voor de feitelijke uitvoering. Ik heb geen signalen uit de praktijk dat dit als problematisch wordt ervaren.
Om het college bij die vaststelling behulpzaam te zijn en de berekening van het te verrekenen bedrag objectief vast te helpen stellen, heeft het Ministerie van BZK een applicatie laten ontwikkelen die berekent welk bedrag eventueel in mindering moet worden gebracht op de bezoldiging.
Verder worden de opgegeven bedragen aan de hand van gegevens van de belastingdienst door het ministerie gecontroleerd. In het geval uit die controle mogelijke onduidelijkheden blijken, neemt het Ministerie van BZK hierover contact op met de gemeente. Daarmee zijn er voldoende waarborgen tegen belangenverstrengeling of beïnvloeding.
Voor welke datum moet een wethouder uiterlijk rekenschap afleggen over de neveninkomsten die hij in een bepaald jaar heeft gehad? Welke gevolgen heeft het als die wethouder die datum overschrijdt?
Indien de wethouder binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de verrekeningsprocedure ziet, geen opgave of verklaring heeft ingezonden, of niet tijdig uitstel heeft gevraagd om later de gevraagde informatie te verstrekken, stelt het college van burgemeester en wethouders de bezoldiging over het afgelopen jaar vast op 65% van de bezoldiging op jaarbasis, tenzij het uit andere hoofde kan vaststellen tot welk bedrag er verrekend zou moeten worden.
De in het antwoord op vraag 11 beschreven applicatie is zodanig ingericht dat gestimuleerd wordt dat het proces vóór 1 oktober van het jaar volgend op het verrekenjaar is afgerond.
Hoe lang kan een beslissing op een bezwaar van een wethouder tegen een besluit tot verrekening na het indienen van het bezwaar uitblijven?
Voor de termijnen van bezwaar en beroep gelden de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht. In principe moet het college binnen zes weken beslissen op het bezwaarschrift. Er kunnen omstandigheden zijn waardoor de beslistermijn wordt verlengd. Bijvoorbeeld ingeval wordt geoordeeld dat specifieke nadere informatie nodig is. Het college doet hiervan schriftelijk mededeling aan de belanghebbende.
Acht u het wenselijk dat beslissing over een bezwaar tegen een besluit tot verrekening van inkomsten door een onafhankelijke instantie buiten de invloedssfeer van het desbetreffende gemeentebestuur zou moeten liggen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Strekking van bezwaar is dat het bestuursorgaan de gelegenheid heeft het besluit in primo te heroverwegen. Daarbij kan een bezwaaradviescommissie worden ingesteld4. Deze commissie bestaat dan uit een voorzitter en ten minste twee leden. De voorzitter mag geen deel uitmaken van en niet werkzaam zijn onder de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan. Daarna staat nog (hoger) beroep open op de bestuursrechter. Ik zie geen enkele aanleiding om voor de omschreven situatie van de gangbare procedure af te wijken.
Het verkrijgen van raadsinformatie via een Wob- verzoek (Wet openbaarheid van bestuur) |
|
John Kerstens (PvdA), Renske Leijten |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u erover dat twee politieke partijen in de gemeente Oude IJsselstreek een Wob-verzoek moeten indienen omdat zij (na herhaalde verzoeken) van het College van B&W geen informatie krijgen over opdrachtverlening inzake het voeren van keukentafelgesprekken?1
De verantwoordingsplicht van de leden van het college van burgemeester en wethouders jegens de raad en het daarmee samenhangende inlichtingenrecht van leden van de gemeenteraad is geregeld in artikel 169 van de Gemeentewet. Die verantwoordings- en informatieplicht is breder dan de openbaarmakingsplicht die uit de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) voortvloeit, omdat de Wob het recht van burgers op overheidsinformatie regelt.
Erkent u dat het van belang is voor gemeenteraadsleden, alsmede voor burgers, om te kunnen controleren welke afspraken er met de uitvoerende partij zijn gemaakt over het voeren van keukentafelgesprekken?
Ja.
Vindt u het passend om voor de uitkomsten van keukentafelgesprekken bonus- en malusafspraken te maken met een uitvoerende partij? Vindt u deze financiële sturing gewenst?
Nee. De Wmo 2015 geeft gemeenten de opdracht om met een ieder die melding doet van de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, in samenspraak met diegene, zorgvuldig onderzoek te doen naar de ondersteuningsbehoeften van deze persoon. In artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 zijn de regels voor dit onderzoek bepaald. Bonus-malusafspraken over uitkomsten van deze onderzoeken met derden die in opdracht van het college deze onderzoeken uitvoeren verhouden zich niet tot de doelstelling van de Wmo 2015.
Over de ontstane situatie is gesproken met medewerkers van de gemeente Oude IJsselstreek. Zij zijn bekend met de doelstelling van de Wmo 2015 en mijn standpunt over bonus-malusafspraken. Ik kan u informeren over het gegeven dat het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek heeft besloten een pas op de plaats te maken met de beoogde inrichting van een algemene voorziening. Op basis van de – volgens het bonus-malus principe – gevoerde gesprekken zou een deel van de cliënten overgaan naar deze algemene voorziening. In het licht van de recente uitspraken van de Centrale Raad van Beroep over huishoudelijke hulp en de aangekondigde wetswijziging over alfahulpen onderzoekt het college nu eerst alternatieve mogelijkheden voordat nieuw beleid wordt ingevoerd. De cliënten die het betreft zijn door de gemeente geïnformeerd over deze pas op de plaats. Het besluit van het college vind ik verstandig.
Is bekend of meer gemeenten gebruik maken van bonus/malusregelingen over de uitkomsten van indicatieprocessen (keukentafelgesprekken)? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Mij zijn geen signalen bekend dat meer gemeenten gebruik maken van een bonus-malusregeling over de uitkomsten van gesprekken met cliënten in het kader van de Wmo 2015.
Het bericht Arubaanse delegatie in Caracas voor Citgo-deal |
|
Han ten Broeke (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Arubaanse delegatie in Caracas voor Citgo-deal»?1
Ja.
Bent u bekend met het programma van het bezoek van de handelsdelegatie aan Venezuela?
Ja.
Welke rol had de Nederlandse ambassadeur tijdens deze handelsmissie?
In zijn hoedanigheid als ambassadeur van het Koninkrijk der Nederlanden heeft de ambassadeur Minister-President Eman van Aruba en zijn delegatie opgevangen en begeleid tijdens diens bezoek aan Venezuela, zoals gebruikelijk bij bezoeken van bewindslieden van het Koninkrijk.
Heeft de ondertekening voor de exploitatie van de olieraffinaderij van Valero in San Nicolas reeds plaatsgevonden? Zo ja, wie hebben er getekend?
Van Aruba is vernomen dat er leaseovereenkomsten zijn getekend voor de huur van de raffinaderij, de olieterminal en sleepboten. Dit is geschied door de Minister van energie van Aruba, dhr. De Meza, en de President en CEO van CITGO, dhr Martinez.
Welke rol heeft de Nederlandse ambassadeur tijdens deze ondertekening?
De Koninkrijksambassadeur heeft slechts de Arubaanse delegatie begeleid.
Is er door de aanwezigheid van de Nederlandse ambassadeur een formele rol of verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid ten aanzien van de raffinaderij in San Nicolas?
Nee. Dit betreft een autonome bevoegdheid en verantwoordelijkheid van Aruba.