Het gebruik van omstreden Chinese bewakingscamera’s door de Nederlandse overheid en politie |
|
Lisa van Ginneken (D66), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u dit bericht? Kunt u het gebruik van omstreden Chinese bewakingscamera’s door de Nederlandse overheid ofwel de Nederlandse politie bevestigen?1
Ja, de Nederlandse overheid maakt gebruik van Chinese camera’s.
Kunt u verder uitweiden over de mogelijke veiligheidsrisico’s die deze bewakingscamera’s met zich mee brengen?
Het gebruik van digitale producten en diensten kan nationale veiligheidsrisico’s met zich meebrengen. Gelet daarop heeft de overheid onder meer beleid ontwikkeld dat voorschrijft dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. De relevante kaders en beleid zijn in het antwoord op vraag 3 geschetst. Het Ministerie van BZK zal in samenwerking met andere overheidspartijen onderzoek doen naar mogelijke nationale veiligheidsrisico’s bij het gebruik binnen de rijksoverheid van camera’s afkomstig van partijen uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland. Indien dit onderzoek is afgerond zal uw Kamer daarover worden geïnformeerd. Specifiek voor de politie geldt dat de aangeschafte camera’s voldoen aan de gestelde eisen voor informatiebeveiliging en privacy en dat de camera’s voornamelijk zijn gericht op verkeerstoezicht. Het huidige overheidsbeleid voor inkoop en aanbesteding volgend heeft de politie zelfstandig een afweging gemaakt met betrekking tot het afnemen van deze camera’s. De politie heeft bij de aanbesteding van de camera’s en bij de toepassing daarvan geen risico’s voor de nationale veiligheid voorzien.
Is bij de afweging voor aanschaf van deze bewakingscamera’s het risico op misbruik van het camerasysteem door statelijke actoren een expliciet toetsingscriterium geweest en hoe is dat risico destijds beoordeeld?
De AIVD waarschuwt regelmatig voor de risico’s van het gebruik van hard- en software afkomstig uit landen met een offensief cyberprogramma gericht tegen Nederlandse belangen (zoals China) bij de uitwisseling van gevoelige informatie of in vitale infrastructuur2.
In relatie tot nationale veiligheidsrisico’s bestaat er overheidsbeleid dat voorschrijft dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur of programmatuur wordt volgens dit beleid rekening gehouden met zowel risico’s in relatie tot een leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld als het gaat om de toegang tot systemen door derden. Bij elke casus wordt door de overheidsorganisatie bezien of en hoe risico’s beheersbaar kunnen worden gemaakt en of daartoe te nemen maatregelen proportioneel zijn. Afwegingen rondom de aanschaf en ingebruikname van ICT- producten en diensten zijn de eigen verantwoordelijk van de organisaties die tot aanschaf overgaan. Dat betekent dat overheidsorganisaties zelf risicoafwegingen uitvoeren voordat (digitale) producten en diensten van een leverancier, zoals beveiligingscamera’s, worden afgenomen en bepalen aan welke (beveiligings)eisen een leverancier moet voldoen om voor verlening van een opdracht in aanmerking te komen. Daarnaast geldt voor de gehele overheid voor de aanschaf van digitale producten en diensten de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO). De BIO kent een risicogebaseerde aanpak met een concrete set aan eisen als ondergrens. Uitgangspunt is onder meer ook de eigen verantwoordelijkheid van overheidsorganisaties. Daarom is er geen centraal overzicht beschikbaar van Chinese camera’s in gebruik bij de overheid en eventuele risico’s die daarmee verbonden zijn en ook niet van de afwegingen die ten grondslag lagen bij de aankoop.
Tevens is er ook expliciet aandacht voor de bescherming van persoonsgegevens, die worden verwerkt bij het gebruik van beveiligingscamera’s. Deze verwerking van persoonsgegevens dient te voldoen aan de wettelijke eisen die daaraan zijn gesteld. De Algemene Verordening Gegevensbescherming bevat de regeling hiervan. Met een data protection impact assessment (DPIA) wordt in kaart gebracht of er een goede grondslag is voor de verwerking is en of de verwerking noodzakelijk en proportioneel is. Indien er in dat verband risico’s gesignaleerd worden, wordt in kaart gebracht welke maatregelen genomen worden om die risico’s aan te pakken.
Kunt u een update geven over de huidige risico’s die we momenteel lopen wat betreft Chinese invloed binnen de Nederlandse overheidssystemen zowel binnen de rijksoverheid als binnen de politie? Kunt u daarbij ingaan op de veiligheidsrisico’s die er momenteel spelen bij het gebruik van deze systemen en specifiek ingaan op de situatie omtrent bewakingscamera’s?
Het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (DBSA)3 geeft een overzicht van de belangrijkste dreigingen vanuit China in relatie tot de vitale infrastructuur en de (rijks)overheid. Daarbij wordt ook ingegaan op het risico op digitale spionage- en sabotagemogelijkheden via technologische toeleveringen.
Zoals hierboven aangegeven is er in lijn met deze aanpak overheidsbeleid dat voorschrijft dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Opdrachtgevers zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit beleid, de overheid heeft geen overzicht van Chinese apparatuur en programmatuur in gebruik bij de overheid.
In de beleidsreactie op het DBSA wordt aangegeven op welke manier het kabinet met de dreiging van statelijke actoren omgaat4. In het debat met uw Kamer op 22 maart 2022 heeft de Staatssecretaris voor Koninkrijksrelaties en Digitalisering verder toegezegd om onderzoek te doen naar inkoopeisen en -richtlijnen op het terrein van cyberveiligheid, in het bijzonder als het gaat om producten en diensten van partijen uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland. Op 5 april 2022 is in aanvulling daarop door uw Kamer een motie aangenomen om bij dit onderzoek ook te kijken naar de vitale infrastructuur. Uw Kamer zal hierover na afronding van het onderzoek worden geïnformeerd. Voor wat betreft camera’s zal, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, het Ministerie van BZK in samenwerking met andere relevante overheidspartijen onderzoek doen naar mogelijke nationale veiligheidsrisico’s door het gebruik van camera’s binnen de rijksoverheid afkomstig uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland.
De VS verwijderde de Hikvision en Dahua apparatuur al in 2019 bij federale overheidsgebouwen. Heeft de Nederlandse overheid naar aanleiding van dit besluit in de VS onderzoek gedaan naar de risico’s bij het gebruik van dit soort camera’s en andere gevoelige systemen bij Nederlandse overheidsdiensten? Zo nee, wat zijn de overwegingen hierachter geweest? Wat is er in het verleden verder gedaan om dit soort risico’s te voorkomen?
Elk land of internationale organisatie maakt hierin zijn eigen afweging.
Voor Nederland geldt dat het staand beleid bij inkoop en aanbesteding is dat er per casus wordt bezien of er in relatie tot producten en diensten risico’s zijn voor de nationale veiligheid, en zo ja, of en hoe deze beheersbaar kunnen worden gemaakt. De mogelijke nationale veiligheidsrisico’s in verband met het gebruik van camera’s, die afkomstig zijn uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland, binnen de rijksoverheid zullen, zoals hierboven aangegeven, worden onderzocht.
Bent u bekend met de motie Buitenweg en Verhoeven (30821–90) uit 2019 over onderzoek naar surveillanceapparatuur van Chinese bedrijven waar geen vervolg aan is gegeven?
Daar zijn wij mee bekend. De ingediende motie van Buitenweg en Verhoeven bij het VAO Nationale Veiligheid van 25 juni 2019 is aangehouden tijdens de stemmingen van 2 juli 2019, omdat de geuite zorgpunten in een eerder toegezegde brief (in het AO Nationale Veiligheid en Crisisbeheersing van 20 juni 2019) zouden worden meegenomen. In dit AO Nationale Veiligheid en Crisisbeheersing heeft de ambtsvoorganger van de Minister van Justitie en Veiligheid toegezegd een brief te sturen over het gebruik van technologieën als gezichtsherkenningssoftware voor de opsporing en de daarmee gepaarde risico’s. Met de brief van 20 november 2019 (Kamerstuk 32 761 en 30 821, Nr. 152) is aan die eerdere toezegging gestand gedaan.
Direct nadat de brief naar uw Kamer is gestuurd is de politie gestart met de ontwikkeling van een inzetkader voor het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door de politie. Met behulp van dit inzetkader kunnen plannen voor het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie juridisch en ethisch worden getoetst. Dit inzetkader zal naar verwachting nog voor de zomer van 2022 definitief worden vastgesteld, waarna het gebruik ervan binnen de politie verplicht zal zijn. Dit kader zal zowel inhoudelijke beoordelingsdimensies bevatten als de procedures die (verplicht) moeten worden gevolgd om te zorgen dat deze correct en zorgvuldig zijn toegepast.
Hoe staat u momenteel tegenover een dergelijk onderzoek?
Aanvullend onderzoek naast het hierboven aangekondigde onderzoek en bestaande trajecten zoals het inzetkader voor gezichtsherkenning wordt op dit moment niet nodig geacht. Het staande kabinetsbeleid is dat overheidsorganisaties primair zelf verantwoordelijk zijn voor het meenemen van nationale veiligheidsoverwegingen in de inkoop en aanbesteding van producten en diensten.
Bent u het ermee eens dat de rijksoverheid moet stoppen met gebruik van dit soort systemen op gevoelige plekken bij de rijksoverheid of bij de politie?
Zoals ook in het DBSA wordt benoemd en in antwoord op vraag 4 wordt gesteld, zitten aan de inzet van camera’s ook risico’s verbonden. Het is van belang dat de nationale veiligheidsrisico’s worden meegewogen bij de inkoop en het gebruik hiervan. De relevante kaders en beleid hiertoe, zoals geschetst in het antwoord op vraag 3, houden in dat er per situatie een beoordeling plaatsvindt of er in relatie tot de aanschaf van een product of dienst sprake is van (eventuele) risico’s voor nationale veiligheid en of die risico’s voldoende beheersbaar kunnen worden gemaakt.
Bent u verder bekend met het feit dat Hikvision en Dahua mogelijk worden ingezet door de Chinese overheid om Oeigoeren en andere minderheidsgroepen te onderdrukken? Hoe oordeelt u over deze associatie tussen beide bedrijven en grove mensenrechtenschendingen?
Er zijn rapporten verschenen die Hikvision en Dahua linken aan de surveillance van Oeigoeren en andere minderheden in Xinjiang5.
Daarnaast is het kabinet bekend met rapporten en getuigenissen over grove mensenrechtenschendingen in Xinjiang. Met behulp van het gebruik van big data en camera’s met gezichtsherkenning vergroten Chinese autoriteiten de controle over de bevolking.
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in China, waaronder de vergaande surveillance. Het kabinet stelt deze zorgen consequent aan de orde in verschillende gremia, zowel bilateraal als in EU- en VN-verband.
Kunt u een update geven over de veiligheidsrisico’s die de Oeigoerse diaspora in Nederland loopt door dit soort systemen te gebruiken? Hoe denkt het kabinet de veiligheidssituatie van deze groep en andere kwetsbare diaspora groepen te verbeteren? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de overheidssystemen die hierbij mogelijk een kwetsbare rol in spelen?
Er zijn voor zover het kabinet bekend momenteel geen aanwijzingen dat China deze camera’s gebruikt om bepaalde minderheidsgroepen in Nederland te monitoren. Mocht dit in de (nabije) toekomst wel het geval zijn, dan is er naar het oordeel van het kabinet sprake van ongewenste buitenlandse inmenging en heeft het kabinet verschillende instrumenten tot haar beschikking, zoals uiteengezet in de brief van 16 maart 2018 over de aanpak ongewenste buitenlandse inmenging6.
Klopt het dat 10 gemeenten hebben besloten de camera’s van Chinese fabrikanten te verwijderen? Zo ja, welke gemeentes waren dit en wat waren hun afzonderlijke precieze overwegingen om deze beslissing te nemen? Welke lessen trekt het kabinet hier uit voor de Nederlandse overheidsdiensten en de politie?
De VNG heeft geen inzicht in de afwegingen van individuele gemeenten over de inzet van technologie. De VNG werkt samen met gemeenten aan oplossingen om de inkoop en inzet van camera's transparanter, verantwoorder en veiliger te maken, ook in relatie tot het mensenrechtenbeleid van landen of bedrijven. Gemeenten hebben in 2019 een set algemene Principes voor de Digitale Samenleving vastgesteld en inkoopvoorwaarden gemaakt voor innovatieve technologie, welke zij in 2022 uitbreiden en actualiseren voor de inzet van technologie voor crowd-monitoring, zoals camera’s. Op het gebied van veiligheid ondersteunt de VNG gemeenten al bij de afweging en inkoop van dit soort technologie met de Gemeentelijke Inkoop bij IT Toolbox-GIBIT en de integrale risico- en privacy-analyse (IRPA).
De politie zal voor taakuitvoering op grond van artikel 3 Politiewet en/of 126 Wetboek van Strafvordering7 voor nu gebruik blijven maken van camerasystemen van Dahua, op basis van de overwegingen als aangegeven bij vraag 2.
Bij vraag 2 is daarnaast aangegeven dat het Ministerie van BZK in samenwerking met andere relevante overheidspartijen onderzoek zal doen naar mogelijke nationale veiligheidsrisico’s door het gebruik van camera’s binnen de rijksoverheid afkomstig uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland.
Naar aanleiding van de berichtgeving over Chinese camera’s heeft de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) onderstreept dat gemeenten ethiek en publieke waarden centraal stellen bij de inzet van technologie. De VNG werkt al samen met gemeenten aan oplossingen om de inkoop en inzet van camera's transparanter, verantwoorder en veiliger te maken. Recente berichten over camera’s van Chinese leveranciers onderstrepen de urgentie ervan.
Bestaan er landelijke richtlijnen bij het gebruiken van dit soort risicovolle systemen voor gemeenten als bedrijven? Zo nee, acht u dat nodig?
Er is een instrumentarium ontwikkeld dat overheidsorganisaties helpt bij het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. De Informatiebeveiligingsdienst (IBD) van de VNG adviseert daarnaast gemeenten bij de inzet van technologie ook ten aanzien van spionage. In het kader daarvan leggen gemeenten aanvullend de nadruk op drie aandachtspunten:
Actieve versterking van het bewustzijn (onder bestuurders, managers en medewerkers) met betrekking tot de waarde van de informatie waarover zij beschikken en van de mogelijke interesse van criminelen en buitenlandse overheden.
Werken aan een veilige cultuur. Daarbij zijn gebruikers, de inrichting van gegevensstromen en databases en de gebruikte technieken voor detectie van incidenten belangrijke aandachtspunten.
Ondersteuning vanuit de fabrikant van een product door middel van software-updates vanuit de fabrikant. Na menselijke fouten ontstaan de meeste incidenten door misbruik van ongepatchte kwetsbaarheden in soft- en hardware. Het up-to-date houden van soft- en hardware verkleint niet alleen het risico op incidenten maar ook het risico op spionage door staten en criminelen.
Kunt u verder uitweiden welke maatregelen er momenteel nog meer worden genomen om Chinese spionage bij de Nederlandse overheidsdiensten en de politie te voorkomen?
Zoals in het antwoord op vraag 4 wordt beschreven word in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren en de betreffende kabinetsreactie ingegaan op de dreiging die uitgaat van statelijke actoren, waaronder spionage door China, en de maatregelen die hiertegen worden genomen8. Daarnaast is op 28 februari jl. het wetsvoorstel uitbreiding strafbaarheid spionage in consultatie gegaan die een nieuwe bepaling aan het Wetboek van Strafrecht toevoegt. Op grond van die bepaling wordt het verrichten van handelingen ten behoeve van een buitenlandse mogendheid strafbaar indien daardoor zwaarwegende Nederlandse belangen worden geschaad. Omdat spionageactiviteiten steeds vaker digitaal plaatsvinden, wordt met het wetsvoorstel eveneens de strafmaat van een aantal computerdelicten verhoogd wanneer deze zijn gepleegd ten behoeve van een buitenlandse mogendheid.
Kunt u tot slot uitleggen wat er naar aanleiding van dit bericht concreet gaat gebeuren? Kan de Minister daarbij ingaan op waarom de Nederlandse rijksoverheid ofwel politie wel of niet gebruik zal maken van Chinese beveiligingssystemen en daarbij specifiek ingaan op de systemen van Hikvision en Dahua?
De relevante kaders en beleid, zoals geschetst in het antwoord op vraag 3, blijven van toepassing. Op basis daarvan zal binnen de overheid per situatie gekeken worden of en hoe eventuele risico’s voor de nationale veiligheid die verbonden zijn aan een product beheersbaar kunnen worden gemaakt. Zoals vermeld zal BZK in samenwerking met andere overheidspartijen onderzoek doen naar mogelijke nationale veiligheidsrisico’s bij het gebruik van dergelijke camera’s binnen de rijksoverheid. De politie zal, zoals vermeld in vraag 11, camera’s van Dahua blijven gebruiken.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Het bericht ‘Raadsleden worstelen met werkdruk’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Raadsleden worstelen met werkdruk»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat veel gemeenteraadsleden die het ambt combineren met een baan, chronisch tijdgebrek ervaren?
Dit beeld herken ik. Het is een knelpunt voor volksvertegenwoordigers dat uit meerdere onderzoeken naar voren komt. Uit de basismonitor politieke ambtsdragers, dat in opdracht van mijn ministerie in 2020 is verschenen, blijkt onder andere dat raadsleden gemiddeld 19 uur per week aan hun ambtsuitoefening besteden.2
Uit het Nationaal Raadsledenonderzoek 2021 blijkt dat raadsleden in 2021 16,75 uur besteden aan het raadswerk. In 2014 was dit 15,91 uur. Uit beide onderzoeken blijkt dat naar mate een gemeente groter is, raadsleden meer tijd besteden aan hun ambt.3
Uit het Nationaal Raadsledenonderzoek (pag. 27) blijkt dat er meerdere redenen kunnen zijn om te stoppen als raadslid. Zes van de veertien redenen hebben te maken met tijdbesteding. De vaakst genoemde reden om te stoppen is dat raadsleden ruimte willen maken voor vernieuwing. 33,3% van de raadsleden noemt deze reden. 5,7% van de raadsleden noemt ook als reden om te stoppen dat de werkdruk voor het raadswerk te hoog is en te veel tijd kost. Andere genoemde redenen die met tijdbesteding te maken hebben zijn dat men meer tijd aan gezin/familie wil besteden, meer vrije tijd wil of meer tijd wil besteden aan andere hobby’s.
Er is in opdracht van mijn ministerie ook onderzoek gedaan naar raadsleden die gedurende hun ambtstermijn stoppen. In 2019 vertrok 3,4% van het totale aantal raadsleden tussentijds. De meest voorkomende reden van vertrek onder deze raadsleden blijkt desgevraagd dat het ambt niet langer te combineren is met werk of privéleven (45%). 43% van de vertrokken raadsleden is ontevreden met het tijdsbeslag van hun ambt en 41% van hen is ontevreden met de werk- privébalans.
Ik constateer uit deze onderzoeken dat tijdbesteding een belangrijke reden is voor raadsleden om te stoppen, maar dat er ook andere redenen kunnen zijn.
Deelt u de mening dat het voor de lokale politiek van belang is dat ook mensen met een baan gemeenteraadslid kunnen zijn?
Die mening deel ik. Het raadslidmaatschap is een vorm van lekenbestuur. Ik vind het van groot belang dat volksvertegenwoordigers ook een functie kunnen hebben naast het raadswerk, zodat zij voeling hebben met de samenleving die zij in de raad vertegenwoordigen. Het raadswerk moet wel behapbaar zijn voor raadsleden. Het is daarom van belang dat gemeenteraden niet schromen om te investeren in een goede ondersteuning van de griffie, rekenkamer, fractieondersteuning, ambtelijke bijstand en scholing. Er blijkt bij gemeenteraden vaak handelingsverlegenheid te bestaan om te investeren in deze raadsondersteuning.4 Dit is niet goed voor de kwaliteit van de democratische besluitvorming. Ook is het van belang dat de raad en het college goede afspraken maken over de informatievoorziening aan de raad en dat er een goede duale politieke cultuur wordt nagestreefd, die uitnodigt tot een open debat.
Klopt het dat de meeste redenen die gemeenteraadsleden aanvoeren om te stoppen met het raadswerk, te maken hebben met de tijdbesteding?
Zie antwoord op vraag 2.
Welk effect hebben de decentralisaties in het sociaal domein op de werkdruk van gemeenteraadsleden?
Door de decentralisaties in het sociaal domein zijn de verantwoordelijkheden van gemeenten toegenomen. Dit kan het raadswerk betekenisvoller maken en bijdragen aan de tevredenheid van het werk dat raadsleden doen. Een veelgehoord signaal is dat decentralisaties hebben geleid tot een verzwaring van de taken van de gemeenteraad, al zijn er over de effecten van de decentralisaties op de tijdbesteding van raadsleden geen (kwantitatieve) onderzoeken bekend. Wel is bekend dat de tijdbesteding van raadsleden al geruime tijd zowel voor als na de decentralisaties rond hetzelfde niveau schommelt (zie antwoord op vraag 2).
Klopt het dat het raadswerk zelf ingewikkelder is geworden doordat gemeenten meer moeten werken in samenwerkingsverbanden?
Hoewel samenwerking tussen gemeenten van alle tijden is, is het belang van samenwerking de afgelopen jaren toegenomen. Dat er meer wordt samengewerkt betekent op zichzelf niet dat de verhoudingen tussen raad en een gemeenschappelijke regeling ingewikkelder zijn geworden. Wel kan het geheel aan samenwerkingsverbanden het werk van raadsleden ingewikkelder maken. Via de uitvoering van de motie-Van Dijk, aangenomen bij de behandeling van de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen in de Tweede Kamer, wordt met medeoverheden gesproken over de ontwikkelrichting van het binnenlands bestuur, waarbij het stelsel van regionale samenwerkingsverbanden een belangrijk onderwerp is.5
Het overgrote deel van samenwerkingsverbanden vindt op vrijwillige basis plaats. Wanneer de samenwerking op grond van de Wgr plaatsvindt, heeft de raad zich over het aangaan van die samenwerking kunnen uitspreken. De Wgr biedt handvatten voor de gemeenteraad om hun afgevaardigde, veelal de wethouder, ter verantwoording te roepen over het functioneren van het samenwerkingsverband. De afgelopen jaren is het instrumentarium voor raadsleden om een GR te sturen en controleren uitgebreid. Binnenkort treedt de laatste wijziging van de Wgr in werking, met als doel de mogelijkheden van raadsleden om een gemeenschappelijke regeling te controleren te versterken. Daarnaast is er een aantal handreikingen verschenen die gemeenteraden en raadsleden kunnen gebruiken bij het vormgeven van de controle op samenwerkingsverbanden. Het is immers niet zo dat elke gemeenschappelijke regeling dezelfde aandacht van de raad nodig heeft.
Daarnaast is de lokale rekenkamer een belangrijke hulp voor gemeenteraden om zicht te krijgen op de publiekrechtelijke en privaatrechtelijke samenwerkingsverbanden van gemeenten. In het wetsvoorstel versterking decentrale rekenkamers, dat naar verwachting binnenkort plenair zal worden behandeld in uw Kamer, wordt onder andere voorgesteld om de bevoegdheden van rekenkamers ten aanzien van privaatrechtelijke samenwerkingsverbanden waar de gemeente bij betrokken is, uit te breiden.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het Nationaal Raadsledenonderzoek 2021, dat gemeenteraadsleden 70% van de tijd kwijt zijn aan bestuurlijke taken en 25,4% aan volksvertegenwoordigende taken?
Raadsleden zijn voor 100% van hun tijd volksvertegenwoordiger en vervullen die rol ook als zij het college scherp controleren en de kaders stellen van nieuw beleid. Daarnaast is het uiteraard ook van groot belang dat raadsleden buiten het raadhuis actief zijn om van inwoners te horen wat er leeft zodat zij die informatie vervolgens kunnen vertalen naar hun kaderstellende en controlerende taken.
Onderschrijft u de aanbeveling van de Stuurgroep Evaluatie Dualisering Gemeentebestuur om minimaal 50% van de tijd te besteden aan volksvertegenwoordigende werkzaamheden?
Sinds de dualisering geldt dat volksvertegenwoordigers kaders stellen en controleren en het college van B&W bestuurt en beleid uitvoert. Ik onderschrijf dan ook niet de in het Nationaal Raadsledenonderzoek gemaakte onderscheid tussen volksvertegenwoordigende taken en bestuurlijke taken en de in dit onderzoek gestelde norm van 50% van de tijd besteden aan volksvertegenwoordigende taken.
De uitoefening van de volksvertegenwoordigende rol is niet hetzelfde als tijd besteden buiten het stadhuis, wat lijkt te worden gesuggereerd in het Nationaal Raadsledenonderzoek. In het rapport «Aangelegd om in vrijheid samen te werken» uit 2004 van de Stuurgroep Evaluatie Dualisering Gemeentebestuur -de commissie-Leemhuis-, een tussenevaluatie van de dualiseringsoperatie, staat dat het mogelijk moet zijn om in een kleine gemeente niet meer dan acht uur en in een grote gemeente niet meer dan vijftien uur per week te besteden aan het raadswerk en bovendien de helft van deze tijd buiten het stadhuis door te brengen.6 Het rapport bevat geen norm om minstens 50% van de tijd te besteden aan de volksvertegenwoordigende rol.
Bent u bereid in overleg met de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden te werken aan verbetering van de toerusting voor het ambt van gemeenteraadslid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u concreet zetten?
Ik werk in samenwerking met de beroeps- en belangenverenigingen van het decentraal bestuur, waaronder ook de Nederlandse vereniging voor Raadsleden aan de versterking van de positie van de decentrale volksvertegenwoordigingen, langs een aantal lijnen. Dit heeft ook tot doel om het raadswerk behapbaar te houden. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer per brief van 26 oktober 2021 geïnformeerd over deze lijnen en de concrete acties die in dat kader worden uitgevoerd.7
Een goede rechtspositie van gemeenteraadsleden is ook van belang voor de aantrekkelijkheid van het ambt. Sinds 2019 geldt een geharmoniseerd en gemoderniseerd rechtspositiebesluit voor alle decentrale politieke ambtsdragers waaronder raadsleden. Dit is tot stand gekomen in nauw overleg met de bestuurlijke koepels en de beroepsgroepen. Bij de totstandkoming van het nieuwe besluit is onder andere de vergoeding voor de werkzaamheden voor raadsleden in kleine gemeenten substantieel verhoogd, de onkostenvergoeding gelijk getrokken voor alle raadsleden, is een vergoeding van reiskosten voor het bijwonen van vergaderingen geregeld, zijn voorzieningen geïntroduceerd voor politieke ambtsdragers met een structurele functionele beperking, en zijn er vastgestelde vergoedingsbedragen geïntroduceerd voor fractievoorzitters en commissieleden.
Tevens wil ik in overleg met het decentraal bestuur bezien of aanvullende maatregelen ter versterking van het decentraal bestuur en de decentrale volksvertegenwoordigingen nodig en wenselijk zijn.
Hun openbare agenda |
|
Joost Sneller (D66), Laura Bromet (GL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Kuipers , Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), van der Ch. Wal-Zeggelink , Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Op welke manier is de motie-Sneller/Bromet over de openbare agenda van bewindspersonen in uw herinnering aan de orde gesteld tijdens het constituerend beraad?1
De formateur heeft in het constituerend beraad gewezen op de openbare agenda van de bewindslieden.
Bent u bereid deze motie onverkort uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Ja. In aanloop naar het aantreden van het kabinet-Rutte IV is de openbare agenda van de bewindslieden meermaals onderwerp van gesprek geweest in de Voorlichtingsraad. Het overleg van de secretarissen-generaal heeft begin januari ingestemd met de VoRa-notitie «Openbare agenda bewindslieden». In deze notitie is een aantal adviezen opgenomen dat moet bijdragen aan een gebruiksvriendelijkere openbare agenda die tegemoet komt aan de motie van de leden Sneller en Bromet. Zo streven we ernaar contactgegevens op te nemen bij de agenda-items en een korte beschrijving te geven van het onderwerp van het betreffende agenda-item. Ook worden de agenda-items, conform de motie-Sneller/Bromet, op rijksoverheid.nl gecategoriseerd. Zo kan er worden gezocht op trefwoord, bijvoorbeeld «gesprek», «ontvangst», «werkbezoek» of «evenement». Ook kan op bewindspersoon worden gezocht of op de voltallige kabinetsploeg.
Bent u bekend met de Notitie van de Rijksvoorlichtingsdienst over de Openbare agenda bewindspersonen (d.d. 3 januari 2022)? Onderschrijft u de zeven afspraken die daarin beschreven worden en bent u bereid deze nauwgezet na te leven?
Ja, ik ben bekend met deze notitie. Ik onderschrijf de zeven afspraken uit de notitie en streef ernaar dat de afspraken nauwgezet worden nageleefd.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het onderzoek van Open State Foundation dat slechts 14% van de afspraken die zijn opgenomen in de openbare agenda’s de informatie bevat die conform de Uitvoeringsrichtlijn openbare agenda bewindspersonen vereist is (terwijl de opgenomen afspraken slechts een deel zijn van diegene die daar volgens de Uitvoeringsrichtlijn in hadden moeten staan en de afspraken die wel aan de normen voldoen uitsluitend bij de Ministeries van LNV en Financiën voorkomen)?2 3 Welke concrete doelstelling voor de mate van naleving van de bestaande afspraken heeft u zichzelf voor de rest van deze kabinetsperiode gesteld?
Ik houd mijn agenda op dit moment al zoveel mogelijk bij conform de afspraken uit de notitie «Openbare agenda bewindslieden» en zal dit ook voor de rest van deze kabinetsperiode blijven doen.
Herkent u het beeld uit het artikel «Over mooie voornemens en agenda’s die tekort schieten» uit de Volkskrant van 23 februari 2022 dat naleving van de beslispunten uit deze notitie tot nog toe onvoldoende is, laat staan de motie die daarbovenop bijvoorbeeld om «zoveel mogelijk realtime» openbaarmaking in plaats van achteraf over de afgelopen week?
Mijn openbare agenda is, zoals ook uit het artikel blijkt, reeds cf. de afspraken bijgewerkt.
Bent u bereid om uw openbare agenda met terugwerkende kracht tot het moment van uw aantreden bij te werken zodat deze alsnog voldoet aan genoemde afspraken?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze bent u voornemens verbetering aan te brengen in de naleving van de normen uit de genoemde motie en notitie voor toekomstige afspraken?
Zoals aangegeven leef ik de normen reeds na. Ik hou hier ook in de toekomst aandacht voor.
In het licht van de nadruk die de premier tijdens het debat over de begroting Algemene Zaken op 14 oktober 2021 legde op «het principe van de individuele ministeriële verantwoordelijkheid in ons staatsbestel»: kunnen alle bewindspersonen deze vragen individueel beantwoorden?
Ja.
Het vernietigen van stukken die onderdeel zijn van een politiek debat en deel uitmaken van een Wob-procedure |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «burgemeester Delft liet een omstreden onderzoek over moskeeën vernietigen»?1
Ja.
Wat zijn de regels ten aanzien van het vernietigen van stukken die onderdeel van een Wob-procedure zijn en wie houdt toezicht op het naleven van deze regels en kan sancties opleggen in het geval van overtreding van die regels? Is daar per se tussenkomst van de rechter voor nodig?
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State2 heeft een bestuursorgaan na indiening van een verzoek om openbaarmaking van documenten niet de vrijheid om documenten waarop dat verzoek betrekking heeft, te vernietigen. Vanaf dat moment dient het behoud daarvan volledig te worden gewaarborgd. Een bestuursorgaan dient dan ook na indiening van een verzoek om informatie op grond van de Wob de documenten waarop dat verzoek ziet, te bewaren. De rechter kan beoordelen of het bestuursorgaan hier op een juiste manier invulling aan heeft gegeven. Deze jurisprudentie is ook gecodificeerd in artikel 4.1a van de Wet open overheid.
Deelt u de mening dat als stukken die onderdeel zijn van een lopend politiek debat of een Wob-procedure vernietigd worden de indruk wordt gewekt dat degene die die stukken laat vernietigen wat te verbergen heeft? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Als verantwoordelijk Minister voor het openbaarheidsbeleid vind ik het belangrijk dat bestuursorganen zoveel mogelijk openbaarheid betrachten bij de uitvoering van hun taken, zorgen voor een goed functionerende informatiehuishouding en zich daarbij houden aan bestaande wet- en regelgeving. Dat moet altijd het uitgangspunt zijn. Ik hecht eraan toe te voegen dat ik hiermee geen enkel waardeoordeel uitspreek over de concrete situatie waarop de Kamervragen betrekking hebben. Het is niet aan mij om aan te geven welke indruk al dan niet is gewekt in een concreet geval dat zich afspeelt bij een ander bestuursorgaan.
Deelt u de mening dat de regels zo zouden moeten zijn dat in het geval stukken onderdeel zijn van een lopend politiek debat of een Wob-procedure deze niet vernietigd zouden mogen worden? Zo ja, waarom is daar dan nu onduidelijkheid over mogelijk en hoe gaat u die onduidelijkheid wegnemen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
In aanvulling op mijn antwoord bij vraag 2, waaruit het juridische kader blijkt, merk ik op dat het bericht uit NRC gaat over een situatie die zich in de gemeente Delft afspeelt. Voor zover het gaat om stukken die onderdeel zijn van een lopend politiek debat geldt dat gemeenten daarover verantwoording afleggen aan hun eigen gemeenteraad.
Worden op het moment dat de Wet open overheid volledig in werking is getreden rapporten zoals de in het bericht genoemde rapporten die onderzoeksbureau NTA voor diverse gemeenten heeft gemaakt meteen openbaar? Zo nee, waarom niet?
Artikel 3.3, eerste en tweede lid van de Wet open overheid (Woo) verplicht bestuursorganen (waaronder gemeenten) om de in de wet voorgeschreven categorieën informatie actief openbaar te maken. Deze verplichting zal in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld (artikel 10.3, tweede lid). Vanaf dat tijdstip zijn bestuursorganen verplicht om de in het KB vastgestelde categorieën informatie uit artikel 3.3, eerste en tweede lid, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken na vaststelling of ontvangst actief openbaar te maken (artikel 3.3, vierde lid). Voor een aantal categorieën geldt daarbij een andere termijn (artikel 3.3, vijfde lid).
Een van deze categorieën betreft op verzoek van een bestuursorgaan ambtelijk of extern opgestelde onderzoeksrapporten die geen onderdeel vormen van de uitvoering van de taak van dat bestuursorgaan, die voornamelijk uit feitelijk materiaal bestaan en die betrekking hebben op de wijze van functioneren van de eigen organisatie of de voorbereiding of de evaluatie van beleid, inclusief de uitvoering, naleving en handhaving (tweede lid, onderdeel j). Bij elk onderzoeksrapport dient het bestuursorgaan te bepalen of het onderzoeksrapport een onderzoeksrapport betreft zoals bedoeld in artikel 3.3, tweede lid, onderdeel j van de Woo. Het zou kunnen zijn dat de in het bericht genoemde rapporten van onderzoeksbureau NTA binnen de reikwijdte van de wet vallen en daarmee dus bij volledige inwerkingtreding van de Woo actief openbaar gemaakt moeten worden. Dit kan ik echter niet beoordelen omdat ik de specifieke inhoud van de rapporten niet ken.
Daarnaast vind ik het belangrijk om te benadrukken dat ook bij de actieve openbaarmaking van de categorieën informatie genoemd in artikel 3.3, tweede lid, de uitzonderingsgronden uit artikel 5.1 en 5.2 Woo van toepassing zijn. Het bestuursorgaan dient dus een afweging te maken of er sprake is van absolute en/of relatieve uitzonderingsgronden die de integrale actieve openbaarmaking van het onderzoeksrapport beletten. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om het anonimiseren van namen in het onderzoeksrapport in verband met de eerbieding van de persoonlijke levenssfeer (artikel 5.1, tweede lid, onderdeel e).
Tot slot merk ik volledigheidshalve op dat de actieve openbaarmakingsplicht niet zal gelden voor documenten die zijn vastgesteld of ontvangen voordat de verplichting van toepassing is geworden (artikel 10.2a Woo). De verplichtingen tot actieve openbaarmaking hebben dus geen terugwerkende kracht.
Het artikel ‘Een old boys-network: over de ‘zwijg- en angstcultuur’ bij Buitenlandse Zaken’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Daar waar u de eerste vrouw ooit op een van de hoogste ambtelijke functies op het departement, de directeur-generaal politieke zaken, had kunnen benoemen, hoe reflecteert u op uw beslissing in de afgelopen maand om uiteindelijk, na het allerlaatste «klikgesprek» met uzelf, toch te kiezen voor een man? Kunt u ingaan op de exacte reden om de mannelijke kandidaat te verkiezen? Heeft u actief uw best gedaan of de opdracht gegeven om, in het geval deze vrouw niet voldoende gekwalificeerd was volgens u, een andere vrouw te vinden voor deze positie? Bent u bereid om deze beslissing te herroepen, gezien de onrust die deze benoeming binnen het ministerie en in de samenleving teweeg heeft gebracht?
Over de afwegingen en conclusies binnen een selectieproces ten aanzien van medewerkers doe ik vanwege het personeelsvertrouwelijke karakter geen mededelingen. Zie in dit verband ook mijn antwoorden op de vragen van het lid Sjoerdsma (D66) over het bericht dat topfuncties op het Ministerie van Buitenlandse Zaken te vaak naar mannen gaan (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2238).
Wat is uw strategie om een cultuurverandering teweeg te brengen, met het oog op het gebrek aan diversiteit aan de top bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, dat al jaren voor discussie zorgt?
Ik heb mij altijd ingezet voor diversiteit en zal dat ook bij Buitenlandse Zaken blijven doen. Diversiteit is overigens al jaren een van de doelstellingen van het personeelsbeleid van het Ministerie. De Bestuursraad werkt hard aan diversiteit in alle lagen van de organisatie. Naar aanleiding van de recente petitie, waarin wordt gesteld dat er onvoldoende voortgang op het terrein van diversiteit wordt bereikt, heeft de secretaris-generaal aan de medewerkers laten weten dat dit signaal door de departementsleiding goed is begrepen en de komende tijd zal worden vertaald in diverse concrete acties.1 Ik zal hier zelf ook een rol in vervullen. De petitie van medewerkers over diversiteit heb ik zeer verwelkomd. In een brief aan alle medewerkers heb ik aangegeven dat het diversiteitsbeleid hoog op mijn agenda staat. Die boodschap heb ik tevens afgegeven in gesprekken met vertegenwoordigers uit alle geledingen van de organisatie.
Hoe reflecteert u op het feit dat wetenschappelijk onderzoek meermaals heeft aangetoond dat werkgevers werknemers uitkiezen die op hen lijken, zelfs als de andere kandidaat betere kwalificaties heeft? Deelt u de wens om de top bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken meer divers te maken? Zo ja, hoe ziet u de rol van een «klikgesprek» in het kader van voorgenoemd wetenschappelijk onderzoek?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe bent u van plan om ervoor te zorgen dat het streefdoel van 50% vrouwelijke leidinggevenden op het ministerie in 2025 wel wordt gehaald en dat daarbij ook de diversiteit in de hoogste twee salarisschalen toeneemt?
Bij de 450–500 overplaatsingen die Buitenlandse Zaken jaarlijks telt, streeft het Ministerie naar een gender balans binnen alle geledingen en op alle niveaus in de organisatie, alsmede naar het percentage van 50% vrouwen in leidinggevende functies per 2025. Dit streven onderschrijf ik. Die boodschap heb ik ook afgegeven aan de medewerkers van het Ministerie. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Wat is uw appreciatie van de uitspraak in het artikel dat er een zwijg- en angstcultuur heerst op het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Deelt u deze analyse? Zo ja, wat is uw strategie om deze zwijg- en angstcultuur te doorbreken?1
Mijn indrukken komen niet overeen met die uit het artikel. Ik heb Buitenlandse Zaken leren kennen als een zeer professionele, toegewijde en open organisatie. Dat neemt niet weg dat wij ons moeten blijven inspannen om er voor te zorgen dat alle medewerkers zich vrij voelen om een kritische houding aan te nemen. De eerder genoemde petitie is daarom ook positief ontvangen.
Hoe ziet u uw positie als een voorbeeldfunctie voor de rest van het ministerie, ook in relatie tot andere leden van het kabinet en tot ministeries?
Op 11 januari 2021 is het rapport uitgekomen van de Adviesgroep Vinkenburg over genderdiversiteit in de top van de (semi-)publieke sector. Met de leden van het kabinet geef ik daaraan opvolging, zoals is afgesproken in de ministerraad van 25 februari 2022: ministeries en hun uitvoeringsorganisaties gaan ernaar streven om binnen vijf jaar te komen tot genderpariteit in de (sub)top (man-vrouw verdeling tussen 45% en 55%). Binnen Buitenlandse Zaken heb ik hierin een voorbeeldfunctie, waar ik werk van wil maken. Zie voorts het antwoord op de vragen 2 en 4.
De openbaarmaking van de brief die Cora van Nieuwenhuis tekende voor de informateur, voordat zij minister werd |
|
Laurens Dassen (Volt), Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen 2022Z01319 over het vertrek van Minister Cora van Nieuwenhuizen?1
Ja.
Herinnert u zich dat we heel precies vroegen om de brief, die toenmalig kandidaat-minister Cora van Nieuwenhuizen ondertekende voordat zij Minister werd in/na/bij het gesprek met de informateur en die in het blauwe boek staat, openbaar te maken?2
Ja.
Herinnert u zich dat u op dat deel van de vraag (openbaarmaking van de brief zelf) niet ingaat?
Ik herinner mij het antwoord op uw vragen.
Beseft u dat het hier gaat om de brief die op pagina 85 in de versie van het blauwe boek van 2021 luidt:
Ja
Heeft Cora van Nieuwenhuizen precies deze brief ondertekend? Of luidde de tekst net iets anders? Kunt u de precieze tekst van de brief zoals die in 2017 luidde aan de Kamer doen toekomen?
Zij heeft de standaardbrief brief ondertekend zoals vermeld op p. 85 van het blauwe boek van 2021. Het blauwe boek van 2021 is op dit punt identiek aan het blauwe boek van 2017.
Kunt u, met weglakking van de handtekening, de door Cora van Nieuwenhuis ondertekende brief openbaar maken?
Zie het antwoord op vraag 5. Hiermee is, met weglating van de handtekening en de persoonsgegevens, de inhoud van de brief volledig openbaar.
Indien u deze brief niet openbaar wenst te maken, welke belang van de staat – met het oog op de uitzonderingsgrond onder artikel 68 Grondwet – verzet zich daar dan tegen?
Zie het antwoord op vraag 6.
Indien u deze ondertekende brief niet openbaar wenst te maken, wilt u dan expliciet aan de ministerraad voorleggen dat u gebruik wenst te maken van de uitzonderingsgrond onder artikel 68 en hier bij deze Kamervragen terugkoppelen waarom de ministerraad van mening is dat de brief geheim is?
Zie het antwoord op vraag 6.
Herinnert u zich dat u antwoordde «ik hoorde op 23 juli 2021 dat mevrouw van Nieuwenhuizen een nieuwe functie zou gaan bekleden»?3
Ja.
Heeft mevrouw van Nieuwenhuizen zich gehouden aan de eerste paragraaf die in vraag 4 geciteerd is?
Er is voor mij geen reden te veronderstellen dat dit niet het geval zou zijn geweest. De feitelijke gang van zaken heb ik in eerdere Kamervragen toegelicht:4 Op 28 juli 2021 heeft mevrouw van Nieuwenhuizen in aanloop naar haar benoeming een verklaring geaccordeerd waarin zij de secretaris-generaal van het Ministerie van I&W vraagt haar vanaf dat moment te attenderen op aangelegenheden die tot haar taak behoren en mogelijk direct of indirect kunnen raken aan een nieuwe functie, waarvoor zij benoeming verwacht in september 2021 en die zij na afloop van deze kabinetsperiode zou willen vervullen. Indien er raakvlakken zouden zijn met haar functie als Minister, zou zij de Minister van EZK vragen deze aangelegenheden af te doen. Deze afspraak is gemaakt om elke schijn of potentiële schijn van belangenverstrengeling te vermijden. Op 26 augustus 2021 ben ik na nadere politieke weging tot het inzicht gekomen dat de benoeming niet goed samen gaat met het ambt van bewindspersoon. Mevrouw van Nieuwenhuizen is op 31 augustus 2021 door de algemene ledenvergadering van de Vereniging Energie-Nederland benoemd in haar nieuwe functie. Per diezelfde datum is tevens ontslag aan haar verleend.
Heeft mevrouw van Nieuwenhuizen zich gehouden aan de tweede paragraaf die in vraag 4 geciteerd is?
Er is voor mij geen reden te veronderstellen dat dit niet het geval zou zijn geweest.
Wie moet toezicht houden op de vraag of mevrouw van Nieuwenhuizen zich aan haar beloftes in de brief gehouden heeft? Is dat toezicht adequaat?
Het is aan de betrokken (oud-)bewindspersoon zelf te handelen overeenkomstig de brief. Gedurende de ambtsperiode geldt de ministeriële verantwoordelijkheid voor het handelen van een bewindspersoon. In de brief van 29 november 2021 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn drie nieuwe maatregelen aangekondigd ten aanzien van het integriteitsbeleid voor gewezen bewindspersonen. Eén daarvan is het verbrede lobbyverbod, dat per direct inging voor de op dat moment zittende bewindspersonen. Voor de andere maatregelen (draaideurverbod en een afkoelperiode van twee jaar met verplichte advisering door een onafhankelijke commissie) is wetgeving nodig. De voorbereiding daarvan is ter hand genomen. De verwachting is dat de Tweede Kamer eind 2022 het wetsvoorstel tegemoet kan zien. Het kabinet heeft geen voornemens om een vorm van toezicht op (gewezen) bewindspersonen in te richten.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt deze vragen binnen twee weken te beantwoorden.
Bevindingen van Rita Verdonk |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het het bericht «Rita Verdonk rekent af met VWS» van Follow the Money (FTM)?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de verziekte bedrijfscultuur bij het Ministerie van VWS de belastingbetaler keiharde pecunia kost?
Onder leiding van mevrouw Verdonk is door een brede groep professionals uit het jeugdveld (o.a. jeugdhulpprofessionals, inkopers van gemeenten en verkopers van aanbieders) gewerkt aan het Model Prestatiecodes Jeugd (MPJ). Met dit model wordt beoogd het proces van toewijzen en declareren van zorg binnen de inspanningsgerichte uitvoeringsvariant (de meest gebruikte uitvoeringsvariant) sterk te vereenvoudigen. Tevens wordt beoogd meer kennis en inzicht te verkrijgen in het jeugdhulpgebruik doordat voortaan gestandaardiseerde en dus vergelijkbare data worden gebruikt.
In opdracht van VWS verricht bureau Significant op dit moment een impactanalyse. Zo wordt onder meer gekeken naar wat de invoering van het model vraagt aan noodzakelijke aanpassingen van de huidige uitvoeringspraktijk van contractering en declaratie. Een complex veld vereenvoudigen vraagt immers ook in eerste instantie inspanning. Omdat veel gemeenten reeds langjarige contracten hebben gesloten, zou de invoering van het MPJ mogelijk pas na enige tijd effect kunnen sorteren. Op dit moment wordt onderzocht of en zo ja hoeveel kostenbesparingen op een zo kort mogelijke termijn kunnen materialiseren. De resultaten hiervan worden medio maart 2022 verwacht.
Wat vindt van het feit dat het project dat mevrouw Verdonk deed 400 tot 600 miljoen euro per jaar zou kunnen opleveren? Heeft u de bereidheid om dit te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt van het feit dat ambtenaren de dienst uitmaken?
Net als bij alle andere departementen doen de ambtenaren van VWS de beleidsvoorbereiding in opdracht van de politieke leiding van het departement. De besluitvorming over bijvoorbeeld de invoering van het MPJ is een politieke keuze die in samenspraak met het parlement en uiteraard de betrokkenen in het veld zal worden gemaakt.
Het bericht dat topfuncties op het ministerie van Buitenlandse Zaken te vaak naar mannen gaan. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in NRC «Onrust onder ambtenaren: topfuncties te vaak naar mannen»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het bericht?
Ik heb mij altijd ingezet voor diversiteit en zal dat ook bij Buitenlandse Zaken blijven doen. Diversiteit is overigens al jaren een van de doelstellingen van het personeelsbeleid van het Ministerie. De Bestuursraad werkt hard aan diversiteit in alle lagen van de organisatie. Naar aanleiding van de recente petitie, waarin wordt gesteld dat er onvoldoende voortgang op het terrein van diversiteit wordt bereikt, heeft de secretaris-generaal aan de medewerkers laten weten dat dit signaal door de departementsleiding goed is begrepen en de komende tijd zal worden vertaald in diverse concrete acties. Ik zal hier zelf ook een rol in vervullen. De petitie van medewerkers over diversiteit heb ik zeer verwelkomd. In een brief aan alle medewerkers heb ik aangegeven dat het diversiteitsbeleid hoog op mijn agenda staat. Die boodschap heb ik tevens afgegeven in gesprekken met vertegenwoordigers uit alle geledingen van de organisatie.
Wat was uw antwoord op de massaal ondertekende interne brief aan de top van het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Kunt u die reactie met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de positie van «directeur-generaal politieke zaken» zo goed als zeker naar een vrouw zou gaan maar dat de Minister op de valreep voor een man heeft gekozen?
Over de afwegingen en conclusies binnen een selectieproces ten aanzien van medewerkers doe ik vanwege het personeelsvertrouwelijke karakter geen mededelingen.
Klopt het dat de Algemene Bestuursdienst (ABD) een unanieme voordracht voor de opvolging van Van der Plas deed?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom heeft u het advies van de ABD genegeerd en voor een man gekozen?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u in die afweging de vrouw-man verhouding in de top van het ministerie meegewogen?
De secretaris-generaal (SG), de plaatsvervangend secretaris-generaal (PSG) en de vier directeuren-generaal (DG’s) vormen samen de Bestuursraad van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, bestaande uit 2 mannen en 4 vrouwen. Ook na de benoeming van de nieuwe directeur-generaal Politieke Zaken (DGPZ) blijft de verhouding m/v in de Bestuursraad ongewijzigd.
Het Ministerie streeft naar een gender balans binnen alle geledingen en op alle niveaus in de organisatie, alsmede naar het percentage van 50% vrouwen in leidinggevende functies per 2025. Die inzet onderschrijf ik. Daarmee sluit ik ook aan bij de afspraak die het Kabinet op 25 februari 2022 heeft gemaakt, dat ministeries en hun uitvoeringsorganisaties ernaar gaan streven om binnen vijf jaar te komen tot genderpariteit in de (sub)top (man-vrouw verdeling tussen 45% en 55%).
Heeft u meer adviezen van het ABD genegeerd?
Sinds ik op Buitenlandse Zaken ben aangetreden, is op het Ministerie slechts één ABD-functie vervuld. Zie ook bovenstaand.
Heeft u sinds uw aantreden als Minister van Buitenlandse Zaken andere benoemingen gedaan in de top van uw ministerie? Zo ja, wat was daarbij de vrouw-man ratio?
Ja. Dat betreft de functie ambassadeur in Washington per 2023 (vrouw).
Bent u van mening dat de huidige selectieprocedures voldoende garantie bieden voor een eerlijke selectie van vrouwen en mannen? Zo ja, waarom?
De procedures bij overplaatsing zijn vastgelegd in het Personeelsreglement van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het «personeelsreglement BZ» is door de secretaris-generaal afgestemd met de vakbonden bij het ministerie en ook met de Ondernemingsraad van BZ.
De interne brochure «Het overplaatsingsproces in 10 stappen» bevat een uitwerking van het personeelsreglement BZ met betrekking tot onder meer de beleidskaders, procedures, rollen en verantwoordelijkheden bij overplaatsing (inclusief de rol van vertrouwenspersonen). De hogergenoemde organisatiedoelstelling op het vlak van gender balans staat nadrukkelijk in de brochure gekwantificeerd.
Dit jaar zal het Ministerie bovendien onderzoek (laten) doen naar de doorgroei van vrouwen binnen de organisatie in het algemeen en naar managementfuncties in het bijzonder, alsmede eventuele belemmeringen die daarin kunnen optreden. Met betrekking tot het benoemingenbeleid bij het Ministerie wijs ik u tevens op mijn brief aan uw Kamer van 25 maart 2022 met referentie BZDOC-1975334804-20.
Klopt het dat de invulling van bepaalde functies niet altijd volgens de formele wervingsprocedures gaat maar dat er een «informeel circuit met informele afwegingen» bestaat? Zo ja, hoe oordeelt u hierover?
Zie het antwoord op vraag 10.
Het bericht dat de meest recente cyberaanval in Oekraïne verliep via Nederland. |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van BNR «Cyberaanval Oekraïne verliep via Nederland»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht?
Nederland heeft een relatief grote hosting sector. Dit heeft te maken met de uitstekende digitale infrastructuur waarover Nederland beschikt: het internet is hier van hoge kwaliteit, snel en goedkoop. Zowel nationaal als internationaal maken personen, bedrijven en organisaties gebruik van de diensten die deze hosting bedrijven aanbieden. Helaas maken ook kwaadwillende actoren (criminelen en staten) misbruik van Nederlandse hosting providers.
Van wat voor aanval was hier sprake? Klopt het dat een DdoS-aanval werd gecombineerd met een desinformatieaanval?
Op 15 februari 2022 vonden diverse digitale aanvallen op verschillende doelwitten in Oekraïne plaats. Het ging onder andere om DDoS-aanvallen (Distributed Denial of Service) die ingezet worden om de capaciteit van online diensten of de ondersteunende servers en netwerkapparatuur te raken. Het Oekraïense Ministerie van Defensie en twee nationale banken in Oekraïne werden getroffen. Op 15 februari 2022 vond ook een sms-campagne plaats, met de boodschap dat geldautomaten technische storingen zouden hebben. Officiële kanalen in Oekraïne geven aan dat dit desinformatie was. Er zou geen sprake zijn van dergelijke storingen.
Hoeveel cyberaanvallen zijn er op Oekraïne geweest sinds het uitbreken van de oorlog in 2014?
Dit valt niet te zeggen. Oekraïne vormt namelijk al vele jaren doelwit van Russische cyberoperaties. De afgelopen maand zijn de digitale aanvallen op Oekraïne veel in het nieuws geweest. Op de website van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) is een tijdlijn terug te vinden met digitale aanvallen in relatie tot de huidige spanningen tussen Rusland en Oekraïne: Digitale aanvallen Oekraïne: een tijdlijn | Nieuwsbericht | Nationaal Cyber Security Centrum (ncsc.nl)
Hoeveel van deze aanvallen liepen via Nederland?
Dit valt niet te zeggen. Dergelijke digitale aanvallen worden uitgevoerd vanuit command and control servers. Deze staan wereldwijd in datacenters, waaronder ook in Nederland. Voor datacenters is het vrijwel onmogelijk om te controleren welke servers voor dergelijke malafide doeleinden worden ingezet. Voor elke aanval zou specifiek technisch onderzoek nodig zijn om te achterhalen via welke servers een aanval is uitgevoerd. Dergelijk technisch onderzoek is niet bij elke aanval mogelijk, vanwege de capaciteit die dit kost en het aantal (pogingen tot) aanvallen.
Welke risico’s loopt Nederland in het geval een cyberaanval via Nederlandse servers loopt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 kunnen command and control servers geografisch overal ter wereld staan, ook in Nederland. Misbruik van Nederlandse infrastructuur bij het uitvoeren van digitale aanvallen komt vaker voor. Deze vorm van misbruik kan het internationale imago van Nederland schaden en slecht zijn voor bondgenootschappelijke belangen en de integriteit van de Nederlandse ICT-infrastructuur. Ook kunnen Nederlandse organisaties geraakt worden door eventuele tegenacties, zoals het uit de lucht halen van misbruikte infrastructuur door landen die door een digitale aanval getroffen zijn. Ook kunnen bedrijven waarvan IT apparatuur onbewust deel uitmaakt van een DDoS aanval daar beschikbaarheidsproblemen door ervaren. Er kunnen verbindingsproblemen optreden en ook kan een internet provider de verbinding afsluiten.
Nederland komt alleen als doelwit in beeld als onderdeel van EU/NAVO, wanneer er escalatie op mondiaal niveau plaatsvindt. Ook als Nederland niet primair doelwit is, blijft het risico van nevenschade bestaan. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer gebruikte malware «wormable»2 is, met als bekendste voorbeeld NotPetya 20173. Op dit moment zijn er voor zover bekend geen incidenten op dit vlak.
Het NCSC heeft op dit moment geen indicaties dat de aanvallen gevolgen hebben gehad voor Nederlandse belangen of organisaties. Ook zijn er op dit moment nog altijd geen indicaties bekend van grootschalige of ongecontroleerde verspreiding van malware buiten Oekraïne of van andere digitale incidenten met impact op Nederlandse belangen.
Wat doet Nederland om deze aanvallen te stuiten?
Om aanvallen te stoppen kan, zodra duidelijk is om welke partij het gaat, een vordering of bevel worden uitgevaardigd naar de hoster om de server van de betreffende malafide afnemer offline te brengen. In de praktijk is een andere route gebruikelijk, waarbij een «notice and take down» (NTD)-verzoek naar de betreffende hoster wordt gestuurd met de mededeling dat er binnen zijn netwerk sprake is van onrechtmatige handelingen van een of meer afnemers van diens diensten.
Het NCSC heeft primair tot taak om organisaties die deel uitmaken van de rijksoverheid en vitale aanbieders bijstand te verlenen bij digitale dreigingen en incidenten. Daarnaast heeft het NCSC ook als taak het informeren van andere organisaties over dergelijke dreigingen en incidenten betreffende de rijksoverheid en vitale aanbieders. In het kader daarvan werkt het NCSC samen met andere veiligheidspartners in binnen- en buitenland, waaronder de samenwerking in de Cyber Intel/info Cel (CIIC), waarin NCSC, AIVD, MIVD, de politie en het OM informatie over cyberdreigingen en -incidenten bijeenbrengen en medewerkers van die organisaties die informatie gezamenlijk beoordelen ten behoeve van het versterken van het landelijk situationeel beeld en het bieden van handelingsperspectief aan belanghebbende partijen.
De AIVD en de MIVD doen onderzoek naar de dreiging die uitgaat van landen met een offensief cyberprogramma gericht tegen Nederland of Nederlandse belangen. Deze landen maken gebruik van veel verschillende digitale infrastructuur, waaronder die van Nederland, en wisselen daar snel tussen. Het onderzoek van de diensten is er onder andere op gericht om misbruik van Nederlandse infrastructuur te onderkennen.
Zoals eerder gemeld, wordt gewerkt aan een oplossing voor de knelpunten in het cyberdomein die de diensten ondervinden. De Ministers van Defensie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zullen, daarbij de motie van de heer Van der Staaij indachtig, zo snel mogelijk met een wetsvoorstel komen.4
Momenteel bezien het NCSC en het Digital Trust Center (DTC) samen met de hosting sector in de Anti-Abuse Network coalitie waar het mogelijk is om in ruimere mate informatie over kwetsbaarheden te delen. Daarnaast wordt binnen de genoemde sector het Clean Networks initiatief ontwikkeld, waarin van hosters wordt gevraagd zich in te spannen om hun netwerken schoon te houden van onrechtmatigheid door zich op private informatiebronnen, zoals die van de stichting Nationale Beheersorganisatie Internet Providers (NBIP), aan te sluiten.
Met betrekking tot DDoS aanvallen zet het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), en in het bijzonder het DTC, voornamelijk in op preventieve maatregelen die bijdragen aan het voorkomen dat IT-apparatuur, vaak onbewust, deel kan uitmaken aan een DDoS aanval. Het tijdig installeren van beveiligingsupdates is hierbij cruciaal. Het DTC heeft het belang van updaten opgenomen in de 5 Basisprincipes van veilig digitaal ondernemen en informeert de doelgroep van het niet-vitale bedrijfsleven wanneer belangrijke updates beschikbaar zijn in relatie tot ernstige beveiligingsproblemen. Ook IoT-apparaten (Internet of Things) worden ingezet om deel uit te maken van een DDoS aanval. Door de toename van IoT-apparatuur zet het Ministerie van EZK in op updaten middels de «doe je update» campagne. Deze campagne is met name gericht op consumenten zodat zij zich ook bewust zijn van de risico’s en de noodzaak om IoT apparaten zoals routers, camera’s en printers up-to-date te houden.
Loopt Nederland meer risico voor cyberaanvallen, omdat het een hubfunctie heeft voor digitaal verkeer van grote delen van Europa?
Dit is op voorhand niet te zeggen. Er zijn geen aanwijzingen dat het gebruik van infrastructuur/servers in Nederland berust op een bepaalde strategische keuze van een kwaadwillende actor. Nederland is niet het enige Europese land met een goede infrastructuur, betrouwbare verbindingen en een grote hosting-sector die dit predicaat opeist. Het is niet duidelijk welke strategische afwegingen digitale aanvallers maken om de keuze te maken voor Nederland ten opzichte van andere landen met een eveneens uitstekende ICT-infrastructuur en hubfunctie.
Zie ook het antwoord op vraag 6.
Is er een link te leggen tussen deze cyberaanvallen en de digitale steun die Nederland heeft aangeboden aan Oekraïne?
Het is te voorbarig om een dergelijke link te leggen wanneer attributie uitsluitend gebaseerd lijkt te zijn op het feit dat de tijdsspanne tussen de twee gebeurtenissen beperkt is.5 Het is bijvoorbeeld niet te zeggen wie precies de servers heeft gehuurd voor de genoemde activiteiten.
Zijn er, naast de cyberaanvallen op Oekraïne via Nederland, ook andere landen die periodiek worden aangevallen via Nederland?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 en 6 worden dit soort digitale aanvallen uitgevoerd vanuit command en control servers. Deze staan wereldwijd in datacenters, waaronder ook in Nederland. Voor datacenters is het vrijwel onmogelijk om te controleren welke servers in Nederland worden ingezet voor dergelijke malafide doeleinden en richting welke landen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Zelfs milieuminister hoeft in Nederland niet elektrisch te rijden’. |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Zelfs een milieuminister hoeft in Nederland niet elektrisch te rijden»1 en «Voor een «groen» kabinet rijdt het nog erg smerig»?2
Ja.
Klopt het dat slechts 2 van de 31 dienstauto’s volledig elektrisch aangedreven zijn?
Dat klopt. Momenteel worden twee bewindspersonen gereden in een zero-emissie dienstauto. Daarnaast worden 20 semi-elektrische (combinatie benzine- en elektromotor) voertuigen ingezet voor het vervoer van bewindslieden.
Klopt het dat de richtlijnen voor het laatst zijn aangescherpt in 2015? Bent u bereid deze drastisch aan te scherpen?
In het Klimaatakkoord heeft de rijksoverheid het doel gesteld dat het civiele wagenpark in 2028 volledig zero-emissie is. Op weg hier naartoe, is een ontwikkeling naar een duurzamer wagenpark in gang gezet. Een steeds groter aantal ministeries voert het «zero-emissie, tenzij» beleid, waardoor in 2021 meer dan de helft van de bestellingen voor nieuwe dienstauto’s zero-emissie was. In de verduurzamingsopgave van het Rijkswagenpark moet wel rekening gehouden worden met lopende contracten voor het wagenpark en doelmatige besteding van middelen. Gelet op het voorgaande zie ik voor het aanscherpen van de richtlijnen op dit moment geen aanleiding.
Kun u zich herinneren dat voormalig Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu Dijksma begin 2016 al aangaf «ik vind dat de overheid het goede voorbeeld moet geven als het om het milieu gaat (...) we hebben afgesproken, ook na het historische akkoord in Parijs, dat we het wagenpark van de overheid gaan vernieuwen daar waar dat kan en zo milieuvriendelijk mogelijk maken en dan moeten we zelf het goede voorbeeld geven»3
Ja. Aan deze afspraak heeft de rijksoverheid verder invulling gegeven in het Klimaatakkoord. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Bent u van menig dat dit zes jaar na dato gelukt is? Zo nee, waarom is dit niet gelukt?
Het omschakelen van een fossiel aangedreven wagenpark naar een zero-emissie wagenpark, zoals toegezegd in het Klimaatakkoord, is een omvangrijke operatie. In de verduurzamingsopgave van het Rijkswagenpark moet immers rekening worden gehouden met lopende contracten voor het wagenpark, doelmatige besteding van middelen, het aanleggen van de bijbehorende laadinfrastructuur en de beschikbaarheid van vergelijkbare zero-emissie modellen op de automarkt. Zo is de verduurzaming van bestel- en werkauto’s, zoals 4x4 voertuigen en cellenbussen, op dit moment lastiger dan die van personenauto’s. Het aanbod van de zero-emissie bestel- en werkauto’s is nog zeer beperkt, waardoor een passend alternatief naar verwachting pas later richting 2028 voorhanden zal zijn.
Eind 2021 bestond het civiele wagenpark van de rijksoverheid uit 17 procent (2.330 van de 13.900 personen- en bestelauto’s) zero-emissie voertuigen. Daarbij moet opgemerkt worden dat er eind 2021 nog 1.365 zero-emissie voertuigen in bestelling stonden. Het Ministerie van Defensie (goed voor 45 procent van het Rijkswagenpark) heeft een grote spreiding door Nederland met beperkte mogelijkheden in de infrastructuur. Zoals in het coalitieakkoord benoemd, wordt er rekening gehouden worden met de bijzondere positie van Defensie. Defensie vervangt het civiele wagenpark stapsgewijs met zero-emissie voertuigen. Ongeveer 40 procent van het wagenpark van Defensie wordt ingezet voor operationele taakstelling. Vanwege de eisen waaraan deze voertuigen moeten voldoen, zoals rijden over zwaar begaanbaar terrein, met hoge snelheid lange afstanden afleggen en 24/7 inzetbaar zijn, kunnen deze op korte termijn niet worden vervangen door zero-emissie voertuigen. Wanneer het civiele wagenpark van dit ministerie buiten beschouwing wordt gelaten, dan bedraagt het aandeel zero-emissie voertuigen niet 17 maar 30 procent.
Kunt u zich herinneren dat voormalig Minister Kamp in 2016 zei nog niet over te willen stappen op geheel elektrisch, omdat hij regelmatig grotere afstanden moet rijden? Kunt u aangeven welke rit een bewindspersoon tegenwoordig zou moeten maken die niet te berijden is met de huidige elektrische auto’s?4
Gezien het marktaanbod was dat destijds een begrijpelijke opvatting. Sindsdien is zowel het aanbod van elektrische personenauto’s, als de actieradius van de gemiddelde zero-emissie auto enorm gegroeid. Steeds meer ministeries hanteren inmiddels het «zero-emissie, tenzij» principe bij de aanschaf van nieuwe auto’s.
In de voertuigklasse waarmee bewindspersonen mogen rijden is praktisch elke rit binnen Nederland te berijden met een zero-emissievoertuig. Echter, zoals ook in eerdere beantwoording op vragen uit uw Kamer is aangegeven5, dient de dienstauto van een bewindspersoon naast vervoermiddel ook als werkplek. De voorschriften van de arbeidsomstandighedenwetgeving, zoals die van toepassing zijn op werknemers, gelden ook voor bewindspersonen. Volgens de Arbeidsomstandighedenwet dient iedere plaats die in verband met het verrichten van arbeid wordt of pleegt te worden gebruikt, te worden aangemerkt als arbeidsplaats in de zin van die wet. De inrichting van de werkplekken moet zoveel mogelijk aan de persoonlijke eigenschappen van werknemers worden aangepast en worden ingericht volgens ergonomische beginselen. Het aanbod op de markt van zero-emissie auto’s die aan de gewenste inrichting voldoen (zoals voldoende been- en hoofdruimte en een ergonomisch aan te passen zitplek), is op dit moment nog beperkt.
Daarnaast spelen ook de veiligheidsmaatregelen rondom een bewindspersoon een rol bij de keuze van dienstauto. Zo moet onder alle omstandigheden een dienstauto direct weg kunnen rijden van de locatie waar de bewindspersoon zich op dat moment bevindt. Daardoor is een grote batterij met hoge laadsnelheden noodzakelijk. Ook de eventuele toepassing van beveiligingsvoorzieningen (bijvoorbeeld bepantsering) aan auto’s speelt een rol. Deze toepassingen leiden tot een verhoging van het gewicht van de auto. Daardoor is een groter motorvermogen of ander motortype of -aandrijving noodzakelijk om dezelfde prestaties te kunnen leveren.
Waarom kan de ene bewindspersoon wel volledig elektrisch rondgereden worden en de andere niet?
Inmiddels rijden twee bewindspersonen zero-emissie en 20 bewindspersonen semi-elektrisch, dus met een combinatie benzine- en elektromotor. Daar waar 100% zero-emissie wordt gereden, gebeurt dat naar tevredenheid.
Een aantal nieuw aangetreden bewindspersonen heeft aangegeven zero-emissie te willen rijden. In beginsel krijgen bewindspersonen de dienstauto van hun voorganger als het contract daarvan nog niet is verstreken. Ten behoeve van de veiligheid van bewindspersonen in algemene zin kunnen in geval van dreiging en risico veiligheidsmaatregelen worden getroffen. Deze kunnen ook het vervoer van de bewindspersoon betreffen. Veiligheidsmaatregelen kunnen eventueel een belemmering vormen voor zero-emissie rijden. Er kan dan gekozen worden om semi-elektrisch te rijden.
Bent u ermee bekend dat in 2016 al demonstratief werd aangetoond dat ook een lange werkdag met veel reizen voor een bewindspersoon gewoon mogelijk was met een elektrische auto?5
Ja.
Kunt u zich herinneren dat mijn collega Wassenberg (PvdD) in 2019 nog vroeg naar de vergroening van het rijkswagenpark?6
Ja.
Kunt u zich herinneren dat destijds werd aangegeven: «hybride is een tussenstap totdat geschikte elektrische auto’s beschikbaar komen»? Bent u van mening dat er nog altijd geen geschikte elektrische auto’s zijn? Zo nee, waarom rijdt nog niet iedereen elektrisch?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u een update geven van het percentage elektrische auto’s in het rijkswagenpark (toen slechts 2%)?
Zie het antwoord op vraag 5.
Is de uitspraak uit 2019 van uw voorganger dat de ontwikkeling naar een duurzamer wagenpark de afgelopen jaren rijksbreed te langzaam is gegaan, dat er nog flinke slagen moeten worden gemaakt, dat de overheid juist het goede voorbeeld wil geven, en dat zij zich hier samen met haar collega’s actief op inzet, uitgevoerd? En zo ja, hoe?
Zoals in voorgenoemde antwoorden toegelicht, is de ontwikkeling naar een duurzamer wagenpark in gang gezet. Het omschakelen van een fossiel aangedreven wagenpark naar een zero-emissie wagenpark, zoals toegezegd in het Klimaatakkoord, is echter een omvangrijke operatie. Zie voorts de antwoorden op vraag 3 en vraag 5.
Bent u tevreden met de voortgang die sindsdien is gemaakt?
Zie het antwoord op vraag 5.
Wat denkt u dat het doet met het draagvlak onder burgers wanneer blijkt dat de overheid zelf niet kiest voor een duurzamere optie?
Het kabinet zet vol in op verduurzaming en is zich bewust van zijn voorbeeldrol. Zie ook de antwoorden op de vragen 5 en 7.
De racistische intimidatie van een gezin in Giethoorn en de gebrekkige reactie daarop van lokale instanties |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Zembla van donderdag 3 februari 2022?1
Ja.
Wat is uw reactie op de gang van zaken in de door Zembla onderzochte casus?
Alle vormen van discriminatie en racisme zijn volstrekt ontoelaatbaar in onze samenleving. Uit berichtgeving van Zembla blijkt dat een gezin van Turkse afkomst zich gediscrimineerd en niet veilig heeft gevoeld in hun eigen woonomgeving door racistische pesterijen, intimidatie en vernielingen sinds de herfst van 2020. Het gezin heeft inmiddels besloten om te verhuizen. Dit is een schrijnend voorbeeld van de grote impact die racistische bejegening kan hebben op de levens van mensen. Iedereen in Nederland moet gelijk worden behandeld, zichzelf kunnen zijn en zich veilig voelen. Zoals ook aangegeven tijdens het commissiedebat Politie van 17 februari jl., heeft de Minister van Justitie en Veiligheid zich reeds voorgenomen om contact op te nemen met het gezin uit Giethoorn, wanneer het strafrechtelijk onderzoek is afgerond.
Hoe verklaart u dat het in deze casus zo moeilijk was om aangifte te doen van discriminatie, terwijl de Aanwijzing discriminatie voorschrijft aangiften van discriminatie in beginsel altijd op te nemen en in behandeling te nemen?
In de Aanwijzing Discriminatie2 staat als uitgangspunt beschreven dat de politie aangiften betreffende discriminatie in beginsel opneemt en in behandeling neemt en dat opsporingsonderzoek wordt verricht. De politie neemt een aangifte op wanneer sprake is van een vermoeden van een strafbaar feit. Daarnaast is het politiebeleid dat een aangifte altijd wordt opgenomen als er twijfel ontstaat over het strafbare karakter of wanneer dit de wens van het slachtoffer is. In de casus in Giethoorn is dit in eerste instantie niet gebeurd. De politie heeft aangegeven dat dit beleid nadrukkelijker onder de aandacht gebracht zal worden in de politieorganisatie.
Klopt het dat de politie op basis van artikel 2.3 van de aanwijzing zelf alert zou moeten zijn op eventuele discriminatieaspecten, ook in het geval dat de aangever bijvoorbeeld slechts melding zou doen van vernieling?
Dat klopt. In de Aanwijzing Discriminatie3 staat dat de politie bij een aangifte of melding van een commuun delict alert dient te zijn op eventuele discriminatie-aspecten, ook indien deze door de aangever zelf niet direct als discriminerend worden aangemerkt.
Bent u bereid het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie van de politie – eventueel in samenwerking met het Landelijke Expertise Centrum Discriminatie (LECD) van het Openbaar Ministerie – deze casus te laten onderzoeken, met het doel de geleerde lessen landelijk in de organisatie te implementeren?
Het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie van de politie zal deze casus met de betrokken eenheden en de discriminatie-contactpersonen van de politie-eenheden bespreken om te leren waar verbeteringen mogelijk zijn. Het is van groot belang dat alle beschikbare informatie tussen alle betrokken partijen goed wordt gedeeld en dat er op een juiste wijze opvolging wordt gegeven aan een melding of aangifte van discriminatie. Zoals ook in antwoord op vraag 13 wordt uitgelegd, speelt het Regionaal Discriminatie Overleg tussen politie, OM en ADV’s hierin een sleutelrol. De expertisecentra van de politie en het OM dragen hier ook aan bij. De politie neemt de aangifte van discriminatie op en onderzoekt de zaak. De zaak wordt daarna overgedragen aan het OM. Het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD) van het OM is er vervolgens om binnen parket Amsterdam aangiften inhoudelijk te behandelen en officieren en andere medewerkers van het OM, belast met discriminatie in andere parketten te adviseren en informeren over de strafbaarheid van feiten die raken aan discriminatie.
Deelt u de mening dat deze casus de potentiele meerwaarde van gespecialiseerde discriminatierechercheurs nogmaals onderstreept?
Het is op dit moment te vroeg om de exacte meerwaarde van de discriminatierechercheurs te kunnen vaststellen, maar de intentie en de inzet is er. In een pilot met het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie van de politie zullen de nog aan te stellen discriminatierechercheurs via de landelijke kennis- en informatiefunctie de politie-eenheden en hun ketenpartners beter in staat stellen om discriminatievraagstukken te herkennen en op te pakken. Gedurende de komende vier jaren wordt de landelijke expertise verder ontwikkeld en toegankelijker gemaakt om alle eenheden te ondersteunen in de aanpak van discriminatie.
Herinnert u zich uw antwoord op de vraag naar de laatste stand van zaken van de pilot discriminatierechercheurs naar aanleiding van de motie Paternotte c.s.?2 3 Hoe ver bent u met het streven om de functies van de discriminatierechercheurs dit voorjaar ingevuld te hebben?
Ja. Als onderdeel van het realisatieprogramma Politie voor Iedereen voert de politie in opvolging van de motie-Paternotte6 gedurende de komende vier jaar een pilot uit waarin landelijke expertise wordt ontwikkeld op het gebied van de aanpak van discriminatie. De materiedeskundigen en discriminatierechercheurs van het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie – Politie zullen expertise ontwikkelen en delen over de opvolging van meldingen en aangiftes op discriminatiegebied in den brede. De materiedeskundigen zijn reeds aangesteld en het streven is nog steeds om de discriminatierechercheurs dit voorjaar aan te stellen.
Hoe duidt u het gegeven dat de gemeente in dit geval niet heeft gereageerd op de melding van discriminatie en van de klacht met betrekking tot de afhandeling door de politie? Ziet u hier voor gemeenten een actievere rol weggelegd? Welke verantwoordelijkheid heeft de burgermeester in dit soort situaties?
Het College van burgemeester en Wethouders van de gemeente Steenwijkerland heeft in reactie op vragen van de gemeenteraad aangegeven om zijn rol in deze casus te laten onderzoeken. Het College van burgemeester en Wethouders beraadt zich momenteel hoe dit onderzoek wordt vormgegeven. Naar aanleiding van de toezegging die ik gedaan heb tijdens commissiedebat Discriminatie, Racisme en Mensenrechten van 24 februari jl. is er een telefonisch overleg gepland met de burgemeester van Steenwijkerland over deze casus.
Als een inwoner bij de gemeente discriminatie meldt, dient deze inwoner voor het doen van een melding of aangifte te worden doorverwezen naar de politie, of voor ondersteuning, waaronder emotionele en juridische ondersteuning naar een lokale antidiscriminatievoorziening. Het College van burgemeester en Wethouders is op grond van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen (Wga) verantwoordelijk voor de instelling van een onafhankelijke antidiscriminatievoorzieningen in de gemeente. In het eerder genoemde commissiedebat heb ik uw Kamer laten weten dat ik met gemeenten en burgemeesters het gesprek wil voeren waar de verantwoordelijkheid voor het antidiscriminatiebeleid thuishoort, waarbij ik ook heb aangegeven dat ik het goed vind als een onderwerp als dit binnen de gemeente breed gedragen wordt.
Heeft de gemeente, voor zover bij u bekend, inmiddels wel actief hulp geboden aan dit gezin?
Uit ambtelijke contacten heb ik begrepen dat het gezin de afgelopen jaren hulp heeft gekregen van verschillende organisaties, waaronder de gemeente. Het gezin woont momenteel niet meer in de gemeente Steenwijkerland.
Ziet u voor uzelf een rol weggelegd in het faciliteren van kennisdeling onder gemeenten over de vraag hoe om te gaan met dit soort casussen? In hoeverre biedt de in de uitzending aangehaalde soortgelijke casus uit Waspik daar aanknopingspunten voor?
Zoals ik in mijn brief van 23 februari jl.7 over de versterking van de ketenbrede aanpak van discriminatie en racisme aan uw Kamer heb geschreven, ben ik momenteel in gesprek met de VNG over hoe we gezamenlijk tot een versterking van de lokale aanpak van discriminatie kunnen komen. Wij zullen de komende periode gezamenlijk de behoeften en knelpunten van gemeenten op dit gebied in kaart brengen door middel van het organiseren van bijeenkomsten voor gemeenten.
Om gemeenten te ondersteunen en te helpen bij de aanpak van discriminatie, is door het kennisinstituut Movisie, in opdracht van het Ministerie van BZK, in 2018 de handreiking «Antidiscriminatiebeleid voor gemeenten» ontwikkeld. In de handreiking worden onder andere verschillende onderzoeken naar effectieve methodieken en lokale «best practices» samengevoegd. Aangezien er sinds 2018 veel nieuwe voorbeelden zijn van lokaal beleid en interventies heb ik Movisie gevraagd om de handreiking te actualiseren. Deze geactualiseerde handreiking kan de gemeenten concrete handvatten bieden om de lokale aanpak van discriminatie te verstevigen.
Tot slot werkt Movisie in opdracht van het Ministerie van JenV, SZW en OCW aan een handreiking voor gemeenteambtenaren waarin handvatten worden gegeven voor gemeentelijk antidiscriminatiebeleid voor de specifieke discriminatiegronden antisemitisme, moslimdiscriminatie, anti-Zwart racisme, antiziganisme en LHBTI-discriminatie.
Klopt het dat op basis van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen, gemeenten verantwoordelijk zijn voor het bieden van toegang tot een antidiscriminatievoorziening? Is er voor elke gemeente een antidiscriminatievoorziening zoals Vizier Oost, die in deze casus essentiële hulp lijkt te hebben geboden in het serieus nemen van de discriminatiemeldingen?
Dat klopt. De verplichting tot het bieden van toegang tot een antidiscriminatievoorziening is opgenomen in artikel 1 van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen. Alle gemeenten bieden, al dan niet in samenwerking met andere gemeenten, aan slachtoffers van discriminatie toegang tot een antidiscriminatievoorziening.
Deelt u de zorgen over de constatering van Vizier Oost dat zich het afgelopen jaar al een aantal vergelijkbare zaken hebben voorgedaan, waarbij de officier van justitie niet tijdig werd geïnformeerd of mensen geen aangifte konden doen?
Het is niet aan het kabinet om in individuele zaken te treden en om die reden kan op deze vraag geen inhoudelijk antwoord worden gegeven.
In hoeverre worden de ervaringen van de antidiscriminatievoorziening met andere instanties – zoals politie, Openbaar Ministerie en gemeenten – gemonitord en geëvalueerd? Deelt u de mening dat deze ervaringen essentiële inzichten kunnen bieden in de integrale aanpak van racisme en discriminatie?
Ik deel de mening dat de ervaringen van de antidiscriminatievoorzieningen essentiële inzichten kunnen bieden in de integrale aanpak van racisme en discriminatie.
De afspraken over de samenwerking tussen politie, antidiscriminatievoorzieningen (ADV's) en Openbaar Ministerie (OM) zijn vastgelegd in een convenant. Het doel van deze samenwerking is om discriminatie-incidenten tijdig en op effectieve wijze op te pakken, de voortgang van discriminatiezaken te monitoren en te bewaken, en slachtoffers van discriminatie zo goed mogelijk te ondersteunen bij de uitoefening van hun rechten. Als onderdeel van de geïntensiveerde samenwerking worden de politiesystemen continu landelijk gescreend om zicht te krijgen op de aard en omvang van discriminatie-incidenten. Eenheden ontvangen tweewekelijks een overzicht hiervan, zogenoemde zaakslijsten, en de politie neemt deze informatie mee naar het regionaal discriminatieoverleg (RDO) met het OM en de ADV's. Deze overzichten zijn bedoeld om de discriminatie-incidenten te monitoren en om gezamenlijk afspraken te maken over een betekenisvolle afdoening. Jaarlijks wordt met de partners gekeken of de afspraken nog aansluiten bij de wensen en behoeften van de partners om goed samen te werken binnen het RDO. De eerste evaluatie van de afspraken in het convenant van 2020 heeft in 2021 plaatsgevonden.
Daarnaast ben ik, zoals bij de beantwoording van vraag 9 aangegeven, momenteel in gesprek met de VNG over hoe gezamenlijk tot een versterking van de lokale aanpak van discriminatie gekomen kan worden. De komende periode zullen de behoeften en knelpunten van gemeenten op het gebied van de aanpak van discriminatie in kaart worden gebracht door middel van het organiseren van bijeenkomsten voor gemeenten.
Het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO) |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Klopt het dat de directeur-generaal Volksgezondheid (DGV) van het Ministerie van VWS de voorzitter is van het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO)? Klopt het dat het COVID-19-advies van het Outbreak Management Team (OMT) via de directeur van het Centrum Infectieziektenbestrijding (CIb) aan het BAO wordt voorgelegd?
Het klopt dat de Directeur-Generaal Volksgezondheid (DGV), of diens plaatsvervanger in de vorm van de plv. Directeur-Generaal Covid-19 van het Ministerie van VWS (in geval van COVID-19), de voorzitter is van het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO). De directeur CIb licht het OMT-advies in het BAO toe.
Bent u ermee bekend dat de deelnemers in het BAO vanuit het RIVM, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de GGD-GHOR worden betiteld als «vaste BAO leden»? Is hun status in de advisering aan de Minister van VWS anders dan van andere genodigden en bij het onderwerp betrokken lokale bestuurders? Zo ja, waarom is dat het geval? Zo nee, wat is dan de waarde van de titel «vaste BAO leden»?
Het BAO bestaat uit vaste leden op basis van het Instellingsbesluit Bestuurlijk afstemmingsoverleg infectieziektebestrijding, de Directeur-Generaal van Volksgezondheid van het ministerie, of diens plaatsvervanger tevens voorzitter, de directeur van het Centrum infectieziektebestrijding als voorzitter van het OMT, een vertegenwoordiger van de directie Publieke Gezondheid van het ministerie, tevens secretaris. Zij faciliteren het BAO. De andere vaste leden zijn een vertegenwoordiger van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, een vertegenwoordiger van de burgemeesters of wethouders betrokken bij GGD’en, vertegenwoordiger van GGD-GHOR Nederland en een vertegenwoordiger van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Tenslotte een vertegenwoordiger van de bij het onderwerp van de vergadering betrokken lokale bestuurders, in het geval van COVID-19 is dat een vertegenwoordiger van de voorzitters veiligheidsregio’s. Deze vaste leden van het BAO hebben de verantwoordelijkheid om de adviezen van het OMT op bestuurlijke haalbaarheid en wenselijkheid te beoordelen. Zij zijn namelijk betrokken bij de uitvoering van deze adviezen.
Naast de vaste leden wonen ook vertegenwoordigers van departementen en vertegenwoordigers van afdelingen binnen VWS het BAO bij, zodat zij snel op de hoogte zijn van het advies en een kabinetsreactie kunnen voorbereiden die wordt opgenomen in de brief aan de Kamer.
Bent u ermee bekend dat bij het BAO de volgende algemene beschrijving bestaat voor de overige deelnemers aan het overleg: «een vertegenwoordiger van de Directie Publieke Gezondheid van het ministerie, tevens secretaris, een vertegenwoordiger van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), door de Minister te benoemen vertegenwoordigers van de GHOR-burgemeesters, GGD-Nederland en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (GGD-GHOR en VNG), de bij het onderwerp van de vergadering betrokken lokale bestuurders, zij die op uitnodiging van de voorzitter van het BAO de vergaderingen bijwonen»?1
Ja.
Welke criteria worden door de DGV gehanteerd om te bepalen wie er naast de vaste leden bij het BAO uitgenodigd worden? Waar zijn deze criteria te vinden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, kunnen vertegenwoordigers van departementen en vertegenwoordigers van afdelingen binnen VWS het BAO bijwonen, zodat zij snel op de hoogte zijn van het advies en dit ter hand kunnen nemen voor processen die hieruit volgen.
Welke criteria worden door de DGV gehanteerd om te bepalen wie de betrokken lokale bestuurders zijn die bij het BAO uitgenodigd worden? Waar zijn deze criteria te vinden?
Aangezien het in dit geval gaat om een landelijke crisis, zijn er geen specifieke lokale bestuurders betrokken en is daarom een vertegenwoordiger van de voorzitters veiligheidsregio’s uitgenodigd.
Kunt u een lijst overleggen van alle leden van het BAO, precies zoals dit het geval is bij het OMT? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen 2 jaar zijn er zo’n 100 BAO’s geweest over COVID-19. Het op dit moment uitzoeken van alle deelnemers van de BAO’s van de afgelopen 2 jaar heeft geen toegevoegde waarde.
Is de informatie die door de directeur van het CIb aan het BAO wordt voorgelegd dezelfde informatie als die aan de Vaste Kamercommissie voor VWS wordt voorgelegd tijdens technische briefings? Zo nee, waarom niet?
Het BAO wordt gevraagd om het OMT-advies te beoordelen op bestuurlijke haalbaarheid en wenselijkheid. Zij krijgen daartoe het OMT-advies en de mogelijkheid om aan de voorzitter van het OMT uitleg te vragen over het advies nadat de voorzitter van het OMT het advies in het BAO mondeling heeft toegelicht. Tijdens de technische briefing geeft de directeur van het CIb aan de Vaste Kamercommissie voor VWS uitleg over de epidemiologische situatie, dat is deels andere informatie.
Wat is de werkwijze van het BAO? Is hier net als in het OMT sprake van een stemming over de geadviseerde maatregelen? Zo nee, hoe wordt dan tot besluiten gekomen? Zo ja, mogen alle aanwezigen stemmen en gelden alle stemmen even zwaar? Zo ja, wordt er gewerkt met >50 procent van de stemmen voor om een advies aan de Minister uit te brengen of werkt dit anders?
Bij het BAO wordt niet gestemd, bij het OMT overigens ook niet. De vaste leden van het BAO leveren bouwstenen aan voor het BAO-advies. Onder leiding van de voorzitter van het BAO wordt het advies met de vaste leden geformuleerd en vastgesteld. Door de secretaris van het BAO wordt het advies in de Kamerbrief opgenomen.
Bent u bekend met het interview met de heer Huurman op Weltschmertz van 27 februari 2021, die met de toenmalige NVR (de huidige Raad voor Volksgezondheid en Samenleving) in 1993 de opzet van een OMT aanbevolen heeft naar aanleiding van de toenmalige polio-uitbraak?2
Ik ben er mee bekend dat het LCI in 1995 is ingesteld naar aanleiding van de evaluatie van de polio uitbraak in 19933 en dat het LCI het eerste OMT heeft georganiseerd.
Bent u ermee bekend dat de heer Huurman het niet notuleren van de eerste drie bijeenkomsten in de polio-epidemie omschrijft als «slecht professioneel handelen»? Deelt u deze visie? Zo nee, waarom niet?3.
In principe is het opstellen van notulen van groot belang. Voor het BAO geldt dat het advies van het BAO zodanig snel na het BAO in de Kamerbrief moet worden opgenomen dat dit advies in de plaats komt van de notulen.
Bent u bekend met de door uw voorganger beschreven werkwijze van het BAO zijnde «aan de hand van persoonlijke aantekeningen van een medewerker wordt een advies opgesteld»? Deelt u de visie dat deze werkwijze kan leiden tot een inadequate verslaglegging en dientengevolge foutieve besluiten? Zo nee, waarom niet?
De voorzitter en secretaris formuleren het advies zorgvuldig op basis van het BAO. Het advies wordt via de brief waarmee het betreffende advies van het OMT aan de Kamer wordt aangeboden, openbaar. Als adviezen onjuist zouden zijn weergegeven, kunnen de leden dat aangeven bij de voorzitter of secretaris.
Waarom worden er geen notulen gemaakt van een BAO? Bent u voornemens in het vervolg wel notulen te maken van een BAO? Zo nee, waarom niet?4
Het advies van het BAO moet zodanig snel na het BAO in de Kamerbrief worden opgenomen dat dit advies als het ware de notulen vervangt.
Kunt u ervoor zorgdragen dat alle BAO-adviezen volgordelijk online te raadplegen zijn, precies zoals het geval is bij de OMT-adviezen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen 2 jaar zijn er zo’n 100 BAO’s geweest over COVID-19. Alle adviezen zijn opgenomen in Kamerbrieven en daarmee openbaar. Ik zie geen toegevoegde waarde aan het ook op een andere manier toegankelijk maken van deze adviezen.
Klopt het dat u als Minister van VWS op basis van het BAO-advies een besluit neemt over de te nemen maatregelen? Klopt het dat u als Minister van VWS eindverantwoordelijk bent voor de maatregelen en niet het OMT of het BAO? Deelt u de visie dat de herhaaldelijke uitspraak «wij baseren ons op het advies van het OMT» indirect toch dit OMT verantwoordelijk maakt? Zo nee, waarom niet?5 6
Het kabinet neemt een besluit over te nemen maatregelen op basis van diverse adviezen, waaronder die van OMT en BAO. Dat het kabinet aangeeft zich in zijn besluiten te baseren op adviezen betekent niet dat de adviseurs daarmee verantwoordelijk zijn voor het besluit.
Kunt u alle bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Alle vragen zijn beantwoord.
Het Outbreak Management Team (OMT) COVID-19 en de verhouding tot het RIVM |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de folder van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) over de landelijke advisering bij infectieziektedreigingen en -crises, waarin onder andere de rol en werkwijze van een Outbreak Management Team (OMT) wordt beschreven?1
Ja.
Bent u bekend met het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM dat de bestrijding van infectieziekten coördineert? Wat is de betekenis van «centrum» binnen het RIVM? Is dit een afdeling of heeft het CIb een andere status? Zo ja, welke status heeft het CIb?2
Ik ben bekend met het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM. Dit centrum is een organisatorische eenheid die onder leiding staat van de directeur CIb. Het bestaat uit de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI), Epidemiologie en Surveillance van Infectieziekten (EPI), Infectieziekteonderzoek, Diagnostiek en laboratorium Surveillance (IDS), Zoönosen en Omgevingsmicrobiologie (Z&O) en Immunologie van Infectieziekten en Vaccins (IIV).
Klopt het dat het CIb, onderdeel van het RIVM, het OMT COVID-19 (dat sinds 24 januari 2020 bestaat) initieert? Welke medewerkers van het CIb hebben de eindverantwoordelijkheid voor de initiatie en samenstelling van het OMT in algemene zin en het OMT COVID-19 in het bijzonder?3
Het OMT bestaat op zichzelf al sinds 1995, en wordt georganiseerd door de LCI die sinds 2005 onderdeel uitmaakt van het CIb. De directeur van het CIb is de voorzitter van het OMT, het hoofd van de LCI is de secretaris van het OMT en het secretariaat van het OMT wordt gevormd door medewerkers van LCI. De voorzitter en secretaris van het OMT gaan in eerste instantie over initiatie en samenstelling van het OMT; het OMT COVID-19 is daar geen uitzondering op. De leden van het OMT en het OMT als geheel hebben een eigen stem in samenstelling.
Kunt u de initiële oproep delen waarin dit verzoek tot samenkomst van het OMT inzake COVID-19 is gecommuniceerd? Zo nee, waarom niet?
Ik heb niet de beschikking over die uitnodiging.
Wie is verantwoordelijk voor de aanstelling van de directeur van het CIb? Waar is deze informatie te vinden?4
De DG van het RIVM is verantwoordelijk voor de aanstelling van de directeur van het CIb. Deze informatie volgt uit het organogram van het RIVM.
Deelt u de conclusie op basis van de Wet op het RIVM dat het RIVM een onderdeel is van het Ministerie van VWS? Zo nee, hoe is dan de verhouding tussen het RIVM en het Ministerie van VWS?
Het RIVM is een baten-lasten agentschap van het Ministerie van VWS. In gevolge de Wet op het RIVM vindt de uitvoering van het wetenschappelijk onderzoek en de advisering in onafhankelijkheid plaats; daarop kan het departement noch de Minister invloed uitoefenen.
Herinnert u zich dat u in antwoorden op schriftelijke vragen heeft gesteld dat het OMT geen onderdeel is van het RIVM, maar dat dit een onafhankelijk adviesorgaan is?5
Ja.
Kunt u ingaan op wat volgens u in dit geval de betekenis is van een «onafhankelijk adviesorgaan»? En kunt u uiteenzetten wat de verhouding is tussen het RIVM en het OMT? Zo nee, waarom niet?
Een onafhankelijk adviesorgaan kan adviseren zonder over dat advies inhoudelijk verantwoording af te hoeven leggen aan degene die het advies gevraagd heeft. De LCI, dat onderdeel uitmaakt van het RIVM, faciliteert het OMT.
Indien het OMT geheel onafhankelijk is van het RIVM, waarom staat alle correspondentie van het OMT dan vermeld op de site van het RIVM, is de directeur-generaal van het RIVM de voorzitter van het OMT en nemen aan elke OMT-bijeenkomst vele medewerkers van het RIVM deel? Deelt u de visie dat deze vermenging van RIVM en OMT maakt dat het OMT geen onafhankelijk orgaan is van het RIVM? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 faciliteert de LCI het OMT, daarbij hoort het publiceren van de adviezen, het leveren van de voorzitter, die overigens de directeur van het CIb is en niet de DG van het RIVM, en deelname van medewerkers van het RIVM. Dit doet niets toe of af aan de onafhankelijkheid van het OMT. De leden van het OMT gaan over hun eigen advies.
Deelt u de visie dat werknemers van het RIVM uiteindelijk in dienst zijn van het Ministerie van VWS? Zo nee, waarom niet?
De werknemers zijn in dienst bij het RIVM, dat een baten en lastendienst is van het Ministerie van VWS. In de Wet op het RIVM is de wetenschappelijke onafhankelijkheid en onafhankelijkheid van advisering van het RIVM geregeld.
Klopt het dat de vaste leden van het OMT COVID-19 in dienst zijn van het RIVM? Zo nee, waarom klopt dit niet?
De voorzitter en de secretaris van het OMT zijn in dienst van het RIVM. Op de website van het RIVM staat een overzicht van de OMT-leden. Hierop is te zien waar alle OMT-leden werkzaam zijn.
Kunt u alle bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
De veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wilt u deze vragen niet door uw collega-bewindslieden maar zelf beantwoorden en ook per vraag afzonderlijk?
Ja
Vanaf wanneer precies bent u persoonlijk op de hoogte van het feit dat Soumaya Sahla veroordeeld is voor het lidmaatschap van een terroristische organisatie – de Hofstadgroep – en verboden wapenbezit?
Zoals ik op 28 januari jl. na de ministerraad tegenover media heb gezegd, heb ik een kennismakingsgesprek gehad met Soumaya Sahla en Frits Bolkestein op het Ministerie van Algemene Zaken. Dit was op 26 september 2019. Van de genoemde veroordeling ben ik eerder, op een niet meer te achterhalen moment, op de hoogte geraakt.
Hoe vaak heeft u haar sinds haar veroordeling ontmoet in uw functie als Minister-President en partijleider van de VVD?
Buiten de genoemde afspraak heb ik, voor zover na te gaan, geen ontmoetingen met Soumay Sahla gehad.
Is Soumaya Sahla op het Ministerie van Algemene Zaken en het Torentje geweest sinds haar veroordeling? Zo ja, hoe vaak, wanneer precies en wat was het doel van het bezoek? Is het waar dat zij in ieder geval in 2019 te gast was bij u in het Torentje? Was dat om onder andere de mogelijkheid van een betaalde indiensttreding te bespreken? Zo nee, waarom dan wel?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 3. Zoals ik op 28 januari jl. tegenover media heb gezegd, ga ik niet verder in op de inhoud van dergelijke gesprekken.
Heeft zij sinds haar veroordeling nog andere ministeries en bewindslieden bezocht en gesproken, zo ja welke en wie precies, wanneer en waarom?
Mij is hierover geen informatie bekend, behoudens hetgeen mij bekend is geworden bij de beantwoording door de Ministers van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van de op 26 januari j.l. gestelde schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1532)
Heeft Soumaya Sahla Nederlandse delegaties bij de NAVO, EU of andere internationale organisaties bezocht? Zo ja, hoe vaak, wanneer precies en waarom?
Mij is hierover geen informatie bekend, behoudens hetgeen mij bekend is geworden bij de beantwoording door de minsters van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van de op 26 januari j.l. gestelde schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1532).
Realiseert u zich dat Soumaya Sahla tijdens haar arrestatie samen met moslimterrorist Noureddin El Fahtni in het bezit was van een doorgeladen Kroatisch automatisch geweer – een Agram 2000 – en tussen hem en de politie in ging staan terwijl ze Allahu Akbar riep – om hem de kans te geven het automatisch geweer tegen de politie te gebruiken? Wat vindt u daarvan? Vindt u het gepast zo iemand als premier te in het Torentje te ontmoeten en jarenlang adviseur te laten zijn van de partij waar u partijleider van bent, de VVD?
De rechter heeft Soumaya Sahla in 2014 veroordeeld. Het past mij niet te reflecteren op een uitspraak van de rechter.
Bij mijn ontmoeting met haar op het Ministerie van Algemene Zaken was ik op de hoogte van haar veroordeling, maar ik heb daaraan niet de conclusie vebonden dat ik haar daarom niet zou kunnen ontvangen. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Herinnert u zich uw uitspraak gedaan tijdens de wekelijkse persconferentie op 28 januari jl: «omdat hij (Wilders) het zo stevig agendeerde tijdens het debat over de Regeringsverklaring, was dat voor ons aanleiding om dieper naar de hele materie te kijken, waarna we ontdekten dat ze geen spijt heeft betuigd. Dat was een nieuw punt, en daar hebben we deze week naar gehandeld»?
Ja
Hoe is het mogelijk dat u zich dat toen pas realiseerde? Waarom heeft u daar niet eerder aan gedacht? Ging en bij u geen belletje rinkelen toen ik u eerder schriftelijke vragen over haar stelde? Is het geen smoes om uw falen te verhullen? Bent u het met mij eens dat een persoon veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf voor het lidmaatschap van een terroristische organisatie en verboden wapenzit nooit en te nimmer adviseur nationale veiligheid van de partij van de premier mag worden ook niet als ze excuses maakt?
Zoals ik op 28 januari ook tegenover media heb gezegd, kan ik achteraf slechts vaststellen daar destijds niet aan te hebben gedacht. Ik kan hier slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Welke invloed heeft u zelf precies gehad in het aannemen van Soumaya Sahla als adviseur nationale veiligheid van de partij waar u partijleider van bent – de VVD – en welke invloed heeft u gehad bij het neerleggen van die functie door haar?
Hier kan ik slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Bent u bekend met het islamitische begrip taqqiya? Weet u ook wat de soennitische Korangeleerde Ibn Kathir hierover heeft gezegd namelijk dat moslims zich aan de buitenkant vriendschappelijk jegens ongeloven mogen tonen maar dat zij die vriendschap nooit van binnen mogen voelen? Realiseert u zich dat ook veroordeelde moslimterroristen te allen tijde opnieuw, en voor de naïeve delen van de buitenwereld onverwacht, tot geweld en terreur kunnen overgaan? Welke conclusie verbindt u daaraan voor uw partijgenoten en (voormalig) adviseurs nationale veiligheid?
Hier kan ik slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Herinnert u zich uw woorden tijdens de persconferentie van 28 januari, namelijk dat Soumaya Sahla «voorlopig» niet mag optreden als adviseur van de partij van de premier, de VVD. Wat is «voorlopig»? Betekent dit dat u niet uitsluit dat deze veroordeelde terrorist later opnieuw adviseur kan worden van de partij van de premier van Nederland? Zo ja, bent u helemaal gek geworden?
Hier kan ik slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Kunt u uitleggen waarom de NCTV – een dienst die gericht zou moeten zijn op terrorismebestrijding – heeft gesproken met een veroordeelde terrorist die haar jarenlange veroordeling voor terrorisme een «showproces» noemde en op dat moment in het openbaar nog geen millimeter afstand had genomen van haar jihadistische gedachtegoed? Wanneer precies heeft Soumaya Sahla met de NCTV gesproken en hoe vaak?
Zoals aan uw Kamer geantwoord in reactie op Kamervragen van 26 januari 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1532), doet de NCTV als nationaal coordinator terrorismebestrijding kennis op bij relevante organisaties en personen. Inzichten opgedaan door NCTV medewerkers over radicaliseringsprocessen en over de gang van zaken binnen extremistische groepen kunnen bijdragen bij aan het versterken van de aanpak van terrorismebestrijding.
Tegen deze achtergrond is, zoals aan uw Kamer gemeld, door experts van de NCTV enkele keren met Soumaya Sahla gesproken. Wanneer en hoe vaak is niet precies te herleiden, omdat het hier informele gesprekken betrof.
Wat is er besproken tussen terroriste Sahla en de AIVD? Is er ooit sprake geweest van advisering, een betaalde betrekking of samenwerking in welke vorm dan ook? Is het waar dat deze terroriste ook contacten onderhield met de secretaris-generaal van de AIVD? Zo ja, is dat nog steeds zo? Indien u deze vragen niet in de openbaarheid kan beantwoorden, wilt u dan zorgdragen voor beantwoording in de commissie Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (Cie IVD) van de Tweede Kamer der Staten-Generaal? Zo neen, waarom niet?
Zoals reeds geantwoord op uw eerder gestelde schriftelijke vragen omtrent deze casus, gaat de AIVD in het openbaar niet in op vragen over zijn handelen.
Heeft Soumaya Sahla in het verleden op enigerlei wijze advies gegeven aan, een opdracht uitgevoerd namens, gesproken op een conferentie of bijeenkomst van, of op welke manier dan ook enige betrokkenheid gehad bij andere (semi-) overheidsinstellingen? Zo ja, graag een uitputtend overzicht per activiteit, inclusief datum, onderwerp en gage.
Mij is hierover geen informatie bekend, behoudens hetgeen mij bekend is geworden bij de beantwoording door de minsters van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van eerdere schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1532).
Welke functies, bijdragen, activiteiten of werkzaamheden dan ook heeft Sahla naast het voorzitterschap van de «thematische tafel terrorisme en radicalisering» nog meer uitgevoerd of bijgewoond bij de VVD op bijeenkomsten waar leden van de Staten-Generaal en/of de regering bij aanwezig waren?
Hier kan ik slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Is het u bekend waarom de oud-partijleider van de VVD en oud-minister van Defensie – de heer Bolkestein – idolaat is van veroordeelde moslimterrorist Soumaya Sahla en haar in invloedrijke gremia en bij invloedrijke personen van de VVD heeft geïntroduceerd? Is het waar dat zij bij hem thuis in ingetrokken? Heeft u hem hier ooit voor gewaarschuwd? Zo neen, waarom niet?
Hier kan ik slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Wist u als premier in 2015 dat oud-Minister van Defensie Bolkestein de veroordeeld moslimterrorist Soumaya Sahla als gast meenam naar de Ridderzaal voor het bijwonen van de Troonrede? Wist u dat voorafgaand aan Prinsjesdag? Wist de NCTV dit voorafgaand aan Prinsjesdag? Wist de Kamervoorzitter dit voorafgaand aan Prinsjesdag? Wist de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB) dit voorafgaand aan Prinsjesdag? Zo ja, wat is er met die informatie gedaan? Zo neen, waarom niet?
Over de wijze waarop de verantwoordelijken voor de veiligheid van Kamerleden, waaronder de heer Wilders, besluiten over beveiligingsmaatregelen en over welke informatie zij wel of niet beschikken, doet het kabinet geen uitspraken.
Waarom wordt iemand die is veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf wegens lidmaatschap van een terroristische organisatie en verboden wapenbezit niet geroyeerd als lid van de partij van de premier en de toegang tot alle overheidsgebouwen ontzegd?
Hier kan ik slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Iedere overheidsorganisatie gaat zelf over de toegang tot de eigen gebouwen.
Waarom kan een tot jarenlange celstraf veroordeelde jihadiste – die tot voor kort op geen enkel moment publiekelijk afstand had genomen van dit verwerpelijke gedachtegoed – lid worden, en zoals u zelf aangaf «vanzelfsprekend» lid blijven van de politieke partij van de premier, de VVD?
Hier kan ik slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Waarom maakt de partij waar de premier partijleider van is, de VVD, zich schuldig aan het witwassen van een veroordeelde terrorist?
Hier kan ik slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Realiseert u zich dat waar U en uw partij spreken over «ongemak» en het «in de maag zitten» met het schandaal rondom de terroriste Soumaya Sahla, dat dit voor anderen zoals diegene die de Hofstadgroep waar zij deel van uitmaakte wilde vermoorden waaronder ikzelf, dit beledigend en arrogant naïef overkomt? Beseft u zich wel dat de Hofstadgroep ook parlementariërs zoals Ayaan Hirsi Ali en ondergetekende wilde vermoorden? Waarom doet u daar smakeloos luchthartig over?
Bedreigingen door terroristische organisaties behoren tot ernstigste misdrijven in onze samenleving, omdat zij naar hun aard een bedreiging voor de democratische rechtsorde vormen en omdat zij diep ingrijpen in het leven van de personen die zij raken, waaronder de heer Wilders.
Ik doe daarover allerminst luchthartig. De overheid treedt daartegen doortastend en streng op en spant zich tot het uiterste in om degenen die daarvan het slachtoffer zijn, te beschermen.
Wordt het niet hoog tijd voor openlijke excuses van u persoonlijk, van u als partijleider van de VVD en van u als Minister-President vanwege het als VVD jarenlang onderhouden van nauwe banden met een veroordeeld terrorist?
Hier kan ik slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD.
Zijn er op dit moment nog andere veroordeelde terroristen actief binnen uw partij, dan wel binnen een (semi-) overheidsinstelling?
Hier kan ik slechts vragen beantwoorden in mijn hoedanigheid als Minister-President. Voor vragen die de VVD betreffen, verwijs ik u naar de VVD. Mij is geen informatie bekend over het personeelsbestand van (semi-) overheidsinstellingen.
Bent u met mij van mening dat veroordeelde terroristen voor altijd de toegang moet worden geweigerd tot plaatsen met een verhoogde dreiging, zoals overheidsgebouwen als ministeries en de gebouwen van de Staten-Generaal? Zo neen, waarom niet?
Een doel van een straf is vergelding en genoegdoening voor slachtoffers en samenleving. Een ander doel is voorkomen dat de dader nog een keer in de fout gaat. Tijdens en na detentie wordt gewerkt aan een veilige re-integratie in de samenleving. Waar gedragsbeInvloeding van terrorismeveroordeelden niet mogelijk blijkt, richten partijen waaronder inlichtingendiensten, zich op het inschatten en mitigeren van de dreiging. Dit is altijd individueel maatwerk. Er zijn daarbij verschillende strafrechtelijke en bestuurlijke mogelijkheden om waar nodig op individuele basis na detentie zicht te houden en vrijheden te beperken. Iedere overheidsorganisatie gaat zelf over de toegang tot de eigen gebouwen.
De Tweede Kamer heeft krachtens artikel 72 van de Grondwet in artikel 152 van het Reglement van Orde regels vastgesteld rondom de toelating van bezoekers tot het gebouw en de vergaderingen. Het presidium kan nadere regels stellen. Het is daarom niet aan mij om te bepalen wie toegang heeft tot gebouwen van de Staten-Generaal.
Bent u met mij van mening dat veroordeelde terroristen voor altijd zowel het passief als het actief kiesrecht zou moeten worden ontnomen? Zo neen, waarom niet?
Het kiesrecht is een grondrecht dat is opgenomen in artikel 4 van de Grondwet. Dit recht mag alleen bij wet worden beperkt. Op grond van artikel 54, tweede lid van de Grondwet kan de strafrechter iemand in specifieke, bij wet aangewezen delicten, en bij een veroordeling voor een vrijheidsstraf van tenminste een jaar, uitsluiten van het actieve en passieve kiesrecht. Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over hoe de strafrechter gebruik maakt van deze bevoegdheid.
Bent u het met mij dat een levenslange gevangenisstraf voor leden van terroristische organisaties die tevens veroordeeld zijn voor verboden wapenbezit meer op zijn plaats is dat het worden gefêteerd door VVD-ers en oud-partijleiders?
Het past mij niet te reflecteren op een uitspraak van de rechter. Voor vragen die de VVD betreffen verwijs ik naar de VVD.
Begrijpt u dat ik Soumaya Sahla nooit meer wil tegenkomen?
Van uw wens heb ik kennis genomen.
Kunt u mij beloven dat Soumaya Sahla nooit en te nimmer een voet in de Tweede Kamer zal zetten zodat ik diegene die mij met haar Hofstadgroep wilde vermoorden, nooit op mijn werkplek zal tegenkomen? Zo neen, waarom niet?
De Tweede Kamer heeft krachtens artikel 72 van de Grondwet in artikel 152 van het Reglement van Orde regels vastgesteld rondom de toelating van bezoekers tot het gebouw en de vergaderingen. Het presidium kan nadere regels stellen. Het is daarom niet aan mij om te bepalen wie toegang heeft tot gebouwen van de Staten-Generaal, en ik kan hierover geen beloftes doen.
Wilt u dit nooit meer doen?
Het is mij niet duidelijk waarop de vraag ziet.
Het OMT COVID-19 en eventuele belangenverstrengeling |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Klopt het dat infectieziektebestrijding in Nederland normaliter een decentrale verantwoordelijkheid is van burgemeester en Wethouders, uitgevoerd door Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en) en dat dit alleen in het geval van nationale crises onder verantwoordelijkheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport valt?1
Infectieziekten zijn normaal onderdeel van de gezondheidszorg in Nederland. Uitvoering van georganiseerde infectieziektebestrijding in het kader van de volksgezondheid is, op basis van de Wet publieke gezondheid, de verantwoordelijkheid van de gemeente, met als uitvoerder de GGD. De GGD wordt daarbij ondersteund door het RIVM. Wanneer sprake is van een infectieziekte behorend tot groep A, of een directe dreiging daarvan, geeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport leiding aan de bestrijding.
Kunt u aangeven wat de criteria zijn voor de status van een nationale crises die vervolgens de basis vormen voor ministeriële verantwoordelijk van infectieziektebestrijding? Kunt u de bronnen toevoegen waar deze criteria beschreven staan? Zo nee, waarom niet?
De indeling in categorie A, B1, B2 of C in de Wet publieke gezondheid (Wpg) is gebaseerd op de volgende aspecten:
Wat is de werkwijze van het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) bij de samenstelling van een Outbreak Management Team (OMT)? Specifiek, welke criteria werden en worden gehanteerd om iemand wel of niet bij het OMT COVID-19 uit te nodigen?
De directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM is voorzitter van het OMT. Het hoofd van de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI) van het RIVM, is secretaris. Het OMT heeft een aantal vaste deelnemers. Zij zitten in het OMT omdat zij bij een organisatie werken of lid zijn van een (beroeps-)vereniging die een belangrijke rol speelt in de infectieziektebestrijding in Nederland en tevens zelf expert zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om leden voorgedragen door het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), de Nederlandse Vereniging van Medische Microbiologie (NVMM) en het Landelijk Overleg Infectieziektebestrijding (LOI). Andere deelnemers aan het OMT, afhankelijk van het onderwerp, worden uitgenodigd omdat zij specifieke kennis of ervaring hebben.
Klopt het dat het OMT COVID-19 bestaat uit vaste leden, vast uitgenodigde experts, overige experts, vaste deelnemers van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en overige deelnemers van het RIVM?
Dat klopt.
Wat is in uw visie «een OMT-lid»? Zijn dat enkel de vaste leden of ook de vast uitgenodigde experts?
Een OMT-lid is iemand die aan een OMT deelneemt.
Kunt u aangeven hoe de verhouding is in de advisering tussen de vaste leden van het OMT COVID-19 en de vaste uitgenodigde experts?
Het advies van het OMT is een gezamenlijk advies. Als het advies niet unaniem is, wordt dit aangegeven in het advies.
Hebben alle aanwezigen bij een specifieke OMT-vergadering stemrecht? Zo ja, tellen de stemmen van alle aanwezigen gelijk of telt de stem van de vaste leden zwaarder dan die van leden die gevraagd zijn op basis van hun expertise? Zo nee, welke aanwezigen bij het OMT hebben stemrecht en op basis van welke criteria is dat bepaald?
De leden van het OMT hebben inbreng op basis van hun expertise; de adviezen komen tot stand op basis van de expertise van de leden samen, niet op basis van stemrecht.
Als een vast lid niet bij een OMT COVID-19 vergadering aanwezig kan zijn, wordt er dan een vervanger voor dit lid uitgenodigd? Zo ja, op basis van welke criteria wordt dit lid uitgenodigd? Zo ja, indien er een vervanger van een vast OMT-lid aanwezig is, telt de stem van deze vervanger dan even zwaar als de stem van het originele OMT-lid? Zo nee, waarom niet?
Voor de vaste deelnemers van het OMT die voorgedragen werden door een organisatie of vereniging die een belangrijke rol speelt in de infectieziektebestrijding in Nederland kan een vervanger aan de voorzitter worden voorgesteld. Zie daarnaast het antwoord op vraag 7.
Wat is de rol van de «overige experts» in het OMT COVID-19? Wat zijn de criteria om hen wel of niet om advies te vragen bij een specifieke adviesvraag? Telt hun visie even zwaar als die van de vaste OMT-leden of vaste OMT-experts?
Deze experts worden uitgenodigd voor het OMT COVID-19 omdat zij specifieke kennis of ervaring hebben, van deze kennis en ervaring wordt bij de advisering gebruik gemaakt. Alle deelnemers aan een OMT nemen op gelijkwaardige basis deel aan de discussie en de totstandkoming van het advies.
Wat is de rol van de «vaste deelnemers van het RIVM» in het OMT COVID-19?2
De opdracht aan het OMT als geheel is om te komen tot het best mogelijke professionele advies op dat moment met inbreng van alle expertise. De rol van de vaste deelnemers is het inbrengen van hun eigen expertise en ervaring. Zie overigens het antwoord op vraag 9.
Wat is de rol van de «overige deelnemers van het RIVM» in het OMT COVID-19?3
De opdracht aan het OMT als geheel is om te komen tot het best mogelijke professionele advies op dat moment met inbreng van alle expertise. De rol van de overige deelnemers van het RIVM is het inbrengen van hun eigen expertise en ervaring. Zie ook het antwoord op vragen 9 en 10.
Op basis van welke criteria wordt besloten wie van de mensen zoals beschreven op de website van het RIVM bij een specifieke OMT COVID-19 vergadering aanwezig mogen zijn?4
De vragen die beantwoord moeten worden, zijn leidend.
Klopt het dat alle OMT-leden andere specialisten kunnen voordragen voor deelname aan het OMT COVID-19? Op basis van welke criteria wordt bepaald of iemand wordt uitgenodigd voor een specifieke OMT COVID-19 vergadering? Aan welke criteria dient iemand te voldoen vooraleer deze specialist in aanmerking komt voor deelname aan het OMT COVID-19?5
Voor deelname aan het OMT worden experts uitgenodigd op basis van expertise en ervaring.
Op basis waarvan en met welke frequentie wordt beoordeeld of een expert niet langer een vast lid is van het OMT danwel of nieuwe vaste leden aan het OMT worden toegevoegd?
Wanneer de voorzitter of de leden van het OMT van mening zijn dat bepaalde expertise gemist wordt in het OMT dan nodigt de voorzitter nieuwe experts uit. Vaste leden zijn voorgedragen door hun organisaties. Nieuwe vaste leden worden voorgedragen en benoemd bij terugtreden van hun voorganger.
In de bekendmakingen van de OMT COVID-19 adviezen wordt gesproken over «Het OMT»; wie worden bedoeld met de aanduiding «het OMT»? Betreft dit alle deelnemers aan de specifieke OMT-vergadering, zijn het enkel de vaste leden van het OMT, zijn dit ook de deelnemers vanuit het RIVM, of wordt er nog iets anders bedoeld?6
Dit betreft dan alle deelnemers aan de specifieke OMT-vergadering.
Als OMT-leden in de media spreken zijn, spreken ze dan namens het OMT of op individuele titel? Hoe is dat voor de burger te herkennen?
OMT leden spreken in de media op persoonlijke titel.
Deelt u de visie dat OMT-leden terughoudend zouden moeten zijn in hun aanwezigheid in talkshows? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zou u aan OMT-leden kunnen verzoeken niet in talkshows plaats te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen invloed op media optredens van OMT-leden en dat wil ik ook niet.
Klopt het dat alle deelnemers aan een OMT COVID-19 elk 200 euro per vergadering ontvangen? Zo nee, welk bedrag ontvangen zij dan? Zo ja, wordt die 200 euro betaald van budget van het RIVM en dus van budget van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Op basis van een besluit van de rijksoverheid over vergoedingen voor adviescommissies ontvangen leden van het OMT, met uitzondering van diegenen die onder art 2. derde lid vallen, zoals ambtenaren, een vergoeding met een maximum van € 200,– per vergadering van het budget van het RIVM en dus van het budget van het Ministerie van VWS.
Bent u ermee bekend dat in een artikel beschreven is dat het OMT COVID-19 in totaal elf vaste leden heeft? Bent u ermee bekend dat op de RIVM website slechts zeven vaste leden van het COVID-19 OMT vermeld staan? Hoeveel vaste leden van het OMT zijn er in het geval van COVID-19? Wat zijn de namen van deze vaste leden?7, 8
Alle namen van alle OMT-leden zijn te vinden op de website van het RIVM en worden daar up to date gehouden.
Klopt het dat prof. dr. Gommers een vast uitgenodigde expert is van het OMT COVID-19 vanaf OMT 57? Bent u ermee bekend dat in het genoemde artikel wordt gemeld dat de heer Gommers vanaf februari 2022 niet langer deel uitmaakt van dit OMT?9
Het klopt dat Prof. dr. Diederik Gommers, internist-intensivist en voorzitter Nederlandse Vereniging voor Intensive Care, Erasmus vanaf OMT nr. 57 een vast uitgenodigde expert is. De heer Gommers heeft afscheid genomen als voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care en bekijkt in samenhang daarmee zijn deelname aan het OMT.
Bent u ermee bekend dat is aangekondigd dat de opvolger van prof. dr. Gommers de nieuwe voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care (NVIC) zal zijn? Wie bepaalt wie deze nieuwe voorzitter is? Is al bekend wie deze nieuwe voorzitter is? Zo nee, wanneer wordt dit bekend?
Ik ben daar mee bekend. De Nederlandse Vereniging voor Intensive
Care (NVIC) bepaalt zelf wie zijn voorzitter is. De heer J.C.C. van der Horst is de nieuwe voorzitter van de NVIC.
Bent u ermee bekend dat vanaf OMT 65 drs. Illy, kinderarts, deel uitmaakt van de vast uitgenodigde experts van het OMT? Wat was de aanleiding om drs. Illy op dat moment uit te nodigen bij het OMT COVID-19?10
Daar ben ik mee bekend. Er was binnen het OMT behoefte aan specifieke expertise op het gebied van kinderen.
Bent u bekend met het artikel van 12 januari 2022 waarin drs. Illy zich uitspreekt vóór kindervaccinaties, onder andere door de uitspraak «Als je de kans op schoolsluiting zo klein mogelijk wilt maken, kun je kinderen het beste laten vaccineren»?11
Daar ben ik mee bekend.
Spreekt drs. Illy in het artikel namens het OMT, of als voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK)? Hoe is dit voor de burger te herkennen?
De heer Illy spreekt, net als alle leden van het OMT, op persoonlijke titel.
Deelt u de visie dat een geneesmiddel altijd op medische gronden zou moeten worden voorgeschreven of aanbevolen? Zo nee, waarom niet?
Per definitie gebeurt het voorschrijven van een geneesmiddel op medische gronden.
Deelt u de visie dat het argument «Als je de kans op schoolsluiting zo klein mogelijk wilt maken, kun je kinderen het beste laten vaccineren» een niet medisch argument is tot het nemen van een geneesmiddel? Zo nee, waarom niet?12
Het voorkomen van schoolsluitingen is een vraagstuk met medische consequenties, vanwege vastgestelde (zowel fysieke als geestelijke) schade aan kinderen en jongeren als zij te lang in het onderwijs beperkingen ondervinden.
De Gezondheidsraad adviseert het kabinet over het vaccinatiebeleid tegen Covid-19.
Klopt het dat de beraadslagingen en stemmingen in het OMT vertrouwelijk zijn? Zo ja, waarom is dat het geval? Wie krijgen deze beraadslagingen en stemmingen wel te zien en met welke doelstelling?
De beraadslagingen in het OMT zijn vertrouwelijk omdat de leden in alle openheid met elkaar van gedachten moeten kunnen wisselen. Er is geen sprake van stemmingen. Alleen de leden van het OMT krijgen het verslag van het OMT.
Hoe is de werkwijze van het OMT in geval van stemmingen, wordt een advies uitgebracht indien >50% van de aanwezigen een stem vóór uitbrengt? Zo nee, wat is dan de werkwijze? Zo ja, heeft iedereen aanwezige een stem?
Er wordt in het OMT niet gewerkt met stemmen. Als het advies niet unaniem kan zijn, worden de verschillende opvattingen weergegeven in het advies.
Deelt u de mening dat in dit uitzonderlijke geval van COVID-19 en de grote impact van de huidige OMT-adviezen op het leven van burgers dat de beraadslagingen in het OMT COVID-19 openbaar gemaakt zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet? Zou u deze zo spoedig mogelijk openbaar willen maken gezien het belang voor de samenleving en de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel niet de mening dat de beraadslagingen van het OMT openbaar moeten worden. Het advies van het OMT wordt openbaar gemaakt. Dat is ook de basis waarop bestuurlijke afwegingen plaatsvinden. Tevens kan in de openbare briefings aan de Tweede Kamer alle toelichting gevraagd worden ter verduidelijking.
De vertrouwelijkheid van het OMT-overleg is nodig zodat de leden vrijuit kunnen spreken. Dat is nodig om zonder last of ruggenspraak tot de kwalitatief beste adviezen te komen in het belang van de samenleving en van de volksgezondheid.
Bent u bekend met de bekendmaking van de OMT COVID-19 adviezen via de site van het RIVM?2 Klopt het dat het OMT COVID-19 advies pas ná ministeriële besluitvorming openbaar worden gemaakt? Zo ja, waarom is dat het geval?
Ik ben daar mee bekend. Dit is zo ingeregeld om te zorgen dat de Kamer het eerst op de hoogte is van het advies en zijn controlerende rol daarmee zo goed mogelijk kan vervullen.
Worden er nog wijzigingen aangebracht in het initiële COVID-19 OMT-advies zoals ingebracht in het Bestuurlijk Afstemmings Overleg (BAO) en het OMT-advies dat openbaar wordt gemaakt via de website van het RIVM? Zo ja, kunt u alle initiële COVID-19 OMT-adviezen zoals ingebracht in het BAO openbaar maken?13
Indien dit aan de orde is, wordt dit in het desbetreffende advies aangegeven.
Bent u bekend met de beschrijving van het RIVM over het OMT? Bent u ermee bekent dat hierin wordt beschreven dat OMT-leden onafhankelijk advies geven? Kunt u beschrijven wat volgens u de betekenis is van de beschrijving «onafhankelijk advies»? Zo nee, waarom niet?
Ik ben daar mee bekend. Onafhankelijk betekent zonder last of ruggenspraak.
Gaat de onafhankelijke advisering op voor de vaste leden, de vast uitgenodigde experts, de overige experts en de deelnemers van het RIVM?14
De onafhankelijke advisering gaat over alle leden van het OMT.
Deelt u de visie dat een persoon die inkomen haalt uit de verkoop van PCR-testen niet langer onafhankelijk advies kan geven over de inzet van deze PCR-testen? Zo nee, waarom niet?
Om te voorkomen dat dergelijke belangen invloed zouden hebben op de advisering vult elk lid van het OMT die geen ambtenaar is, een belangenverklaring in.
Deelt u de visie dat een persoon die inkomen haalt uit de verkoop van mondmaskers niet langer onafhankelijk advies kan geven over de inzet van deze mondmaskers? Zo nee, waarom niet?
Om te voorkomen dat dergelijke belangen invloed zouden hebben op de advisering vult elk lid van het OMT die geen ambtenaar is, een belangenverklaring in.
Deelt u de visie dat een persoon die inkomen haalt uit de verkoop van vaccins tegen COVID-19 niet langer onafhankelijk advies kan geven over de inzet van deze vaccins? Zo nee, waarom niet?
Om te voorkomen dat dergelijke belangen invloed zouden hebben op de advisering vult elk lid van het OMT die geen ambtenaar is, een belangenverklaring in.
Deelt u de visie dat een persoon die inkomen haalt uit de verkoop van geneesmiddelen voor de behandeling van COVID-19 niet langer onafhankelijk advies kan geven over de inzet van deze geneesmiddelen? Zo nee, waarom niet?
Om te voorkomen dat dergelijke belangen invloed zouden hebben op de advisering vult elk lid van het OMT die geen ambtenaar is, een belangenverklaring in.
Herinnert u zich dat u in antwoord op kamervragen heeft aangegeven dat elk lid van het OMT een belangenverklaring dient in te vullen? Herinnert u zich ook dat u aangaf dat deze na toetsing en ondertekening openbaar wordt gemaakt? Wat bedoelt u in dit geval met «toetsing»? Wie beoordeelt uiteindelijk of iemand in het OMT kan deelnemen op basis van de ingevulde belangenverklaring? Wat zijn criteria om iemand op basis van de ingevulde belangenverklaring niet in het OMT op te nemen en kunt u een voorbeeld geven van een persoon die initieel zou deelnemen, maar op basis van zijn/haar belangenverklaring niet deel kon nemen (eventueel anoniem)?15
De indiener van een belangenverklaring draagt zelf verantwoordelijkheid voor een correcte en voldoende invulling. De toetsing door de secretaris betreft de vraag of bij hetgeen is opgegeven op dat moment een mogelijk belangenconflict voorzien kan worden. Daarom wordt bij aanvang van elke OMT-vergadering gewezen op de noodzaak om met het oog op de voorliggende agenda zo nodig aanvullend functies of belangen te melden.
Deelt u de visie dat wanneer OMT-leden in hun belangenverklaringen melding maken van samenwerking met farmaceutische bedrijven zij weliswaar transparant zijn, maar dat dit nog niet betekent dat er geen sprake is van belangenverstrengeling of onafhankelijk advies? Zo nee, waarom niet?
De vraag of er sprake is van een conflict van belangen moet beoordeeld worden tegen het licht van de vraagstukken c.q. agenda van de betreffende OMT-vergadering.
Bent u bekend met het interview met de heer Huurman op Weltschmertz van 27 februari 2021? Bent u ermee bekend dat de heer Huurman met de NVR (huidige Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS)) in 1993 de opzet van een OMT aanbevolen heeft naar aanleiding van de toenmalige polio-uitbraak in het advies «Vaste prik»? Bent u bekend met het bijbehorende kabinetsstandpunt uit 1993?16, 17
Ik ben bekend met het kabinetsstandpunt op het genoemde advies.
Bent u ermee bekend dat in het advies «Vaste Prik» onder andere wordt aanbevolen om in het geval van een uitbraak van een infectieziekte met een epidemisch karakter een coördinatiepunt te hebben van de deskundigheid op medisch, epidemiologisch en virologisch gebied, te weten het OMT?18
Ik ben daar mee bekend.
Bent u ermee bekend dat de aanbeveling in het advies «Vaste Prik» was dat dit OMT specifiek bedoeld was om een uitbraak te managen, dus aan het begin van een uitbraak om in geval van veel onzekerheid de deskundigheid te bundelen?19
De fase waarin er veel onzekerheid is, duurt helaas, bij een nieuwe ziekte als COVID-19, lang.
Deelt u de visie dat de fase van een uitbraak in het geval van COVID-19 inmiddels voorbij is en er dus niet langer sprake is van het moeten managen van een initiële uitbraak? Zo nee, waarom niet? Deelt u vervolgens de visie dat niet langer sprake zou moeten zijn van een OMT COVID-19? Zo nee waarom niet? Zo nee, bij welke criteria is het volgens u geoorloofd het OMT COVID-19 op te heffen?20
Ik deel de visie niet dat er in het geval van COVID-19 geen sprake meer is van het moeten managen van de initiële uitbraak. Er is nog steeds behoefte aan de epidemiologische analyses en adviezen van het OMT.
Deelt u de visie dat een onafhankelijke evaluatie moet plaatsvinden over de werkwijze van het OMT COVID-19? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wie zou volgens u dit onderzoek op onafhankelijke wijze kunnen uitvoeren? Zo ja, op welke termijn is een dergelijke evaluatie te verwachten?
De OVV gaat in zijn rapport ook in op de besluitvormingsstructuur van de bestrijding van COVID-19.
Bent u ermee bekend dat OMT-lid de heer Bonten naast zijn functie als vast uitgenodigde expert bij het OMT ook adviseur is bij de farmaceuten Janssen Vaccines en Merck? Vindt u dat iemand die zulke adviseurschappen uitoefent een onafhankelijk advies kan geven met betrekking tot vaccinaties als een van deze farmaceuten vaccins levert aan Nederland en daarmee een direct financieel belang heeft?
Ik ben daar mee bekend. De advisering over de inzet van vaccinaties is een taak van de Gezondheidsraad.
Bent u ermee bekend dat OMT-lid de heer Kluytmans naast zijn functie als vast uitgenodigde expert bij het OMT ook een financieel belang (m.b.t. coronatesten) verzwegen heeft in zijn bij het RIVM ingediende belangenverklaring? Deelt u de mening dat de heer Kluytmans niet meer onafhankelijk kan zijn in zijn functie als expert bij het OMT?21, 22
Nee, ik deel die mening niet.
Kunt u alle bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
U vindt hierbij de antwoorden.
Het bericht ‘Maxima als test voor de monarchie’ uit het Algemeen Dagblad van 31 januari 2022 en de documentaire ‘Een Porseleinen Huwelijk van BNNVARA |
|
Joost Sneller (D66), Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Maxima als test voor de monarchie» uit het Algemeen Dagblad van 31 januari 2022 en de documentaire «Een Porseleinen Huwelijk» van BNNVARA?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de afwijzingsbrief met de beslissing van het openbaar ministerie om Jorge Zorreguieta niet te vervolgen was opgesteld door de topman van het Openbaar Ministerie (OM) Joan De Wijkerslooth en deze vervolgens werd verstuurd door en onder de naam van de hoofdofficier van het arrondissementsparket Amsterdam?
Bij brief van 21 maart 2001 heeft de hoofdofficier van justitie te Amsterdam beslist op de aangifte die op 12 januari 2001 was gedaan bij het College van procureurs-generaal tegen de heer Zorreguieta. Aan de beslissing lag een concepttekst ten grondslag die was opgesteld door de raadadviseur van het College van procureurs-generaal. De betrokkenheid (van adviseurs) van het College van procureurs-generaal is in zaken als de onderhavige niet ongewoon. Dit past ook in de taakstelling van het College van procureurs-generaal zoals omschreven in artikel 130 van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO), waar in lid 6 is opgenomen dat het College algemene en bijzondere aanwijzingen kan geven betreffende de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie.
Kunt u het interne memo van 13 maart 2001 en de fax van 14 maart 2001 van de top van het OM aan Minister-President Kok openbaren waarin de brief van het Hof van Amsterdam wordt gedicteerd? Zo niet, kun u verzoeken deze documenten openbaar te maken als deze documenten bij andere instanties berusten?1
Bijgaand treft u de gevraagde documenten aan, behoudens de namen van ambtenaren. Hierbij is ervan uitgegaan dat waar in de vraag het «Hof van Amsterdam» is genoemd, hiermee het arrondissementsparket Amsterdam (van het OM) wordt bedoeld.
Zijn er aanwijzingen waarom het OM toentertijd koos voor deze gang van zaken? Welke regels en protocollen golden er rondom het opstellen en versturen van beslissingen tot niet-vervolging?
Er zijn geen regels voor het verzenden van beslissingen tot (niet)vervolging. Wel geldt dat het College van procureurs-generaal moet worden geïnformeerd over gevoelige zaken. Dit houdt verband met de politieke verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid voor het Openbaar Ministerie. Met het oog hierop is in artikel 129 van de Wet RO bepaald dat het College de Minister de inlichtingen geeft die deze nodig heeft. Gelet op artikel 129 van de Wet RO is zowel de Minister van Justitie als de Minister-President in 2001 geïnformeerd over de aangifte tegen de heer Zorreguieta en de voorgenomen afdoening. Van politieke beïnvloeding van de inhoud van deze beslissing is niet gebleken.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken politieke beïnvloeding en geen volledige onafhankelijkheid van het OM kan suggereren? Zo ja, waarom wel? Zo, nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat de top van het OM het Ministerie van Algemene Zaken eerder op de hoogte stelde van de afwijzingsbrief dan de Minister van Justitie?
Op 14 maart 2001 is de voorgenomen afdoeningsbeslissing door de secretaresse van de toenmalig Collegevoorzitter gefaxt aan de plaatsvervangend secretaris-generaal van het Ministerie van Algemene Zaken. Bij fax van 16 maart 2001 is deze conceptafdoening ook naar de Minister van Justitie gestuurd. Er is niet na te gaan of er anderszins contact is geweest met de Minister van Justitie en Minister-President in de tussenliggende periode.
Welke Minister heeft op dit moment het eerste informatierecht als het OM of de inlichtingendiensten een zaak behandelen waarin (leden van) het Koninklijk Huis zijn betrokken?
Waar het gaat om informatie van het Openbaar Ministerie, bepaalt artikel 129 van de Wet RO dat het College de Minister van Justitie en Veiligheid de inlichtingen geeft die deze nodigt heeft. De Wet RO gold destijds al gelijkelijk. In de onderhavige zaak heeft het Openbaar Ministerie het Ministerie van Justitie en het Ministerie van Algemene Zaken geïnformeerd over de aangifte (en de voorgenomen afdoening) tegen de heer Zorreguieta. Er is geen regelgeving inzake een prioritering ten aanzien van het informeren. De praktijk is dat de Minister van Justitie en Veiligheid als eerste wordt geïnformeerd door het OM over zaken waarin de Minister inlichtingen nodig heeft. Benadrukt moet worden dat het OM een eigenstandige, rechtsstatelijke positie heeft en dat de Minister van Justitie en Veiligheid niet treedt in het handelen van officieren van justitie in individuele zaken. In dit verband moet ook worden opgemerkt dat tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie van 21 maart 2001 om de aangifte tegen de heer Zorreguieta niet in behandeling te nemen, een rechtsmiddel heeft opengestaan. De advocaten van aangever hebben van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. In de antwoorden op de vragen 15 en 16 hierna wordt de vraag over de inlichtingendiensten beantwoord.
Kunt u aangeven of er sinds de gebeurtenissen waarnaar de nieuwsbronnen verwijzen voldoende waarborgen zijn om te voorkomen dat beslissingen van het OM over het wel of niet vervolgen van personen in politiek gevoelige zaken onder politieke druk genomen worden? Kunt u aangeven hoe deze waarborgen eruitzien?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u bevestigen dat in augustus 1999 een rapportage is opgesteld over Jorge Zorreguieta zonder dat toenmalig Minister Peper van Binnenlandse Zaken en Minister-President Kok hiervan op de hoogte waren?
Nee, dit kunnen wij niet bevestigen. De BVD heeft bedoelde rapportage niet opgesteld. Evenmin heeft de BVD onderzoek gedaan naar de heer Zorreguieta of diens achtergronden. Wel heeft de heer Koerten – het toenmalige plaatsvervangend hoofd van de BVD – medio september 1999 tijdens een kennismakingsbezoek aan de Argentijnse collegadienst gevraagd naar mogelijke dreigingen tegen Máxima Zorreguieta. Deze vraag stelde hij op verzoek van de SG van het Ministerie van Justitie (d.d. 30 augustus 1999, een schriftelijke bevestiging van het mondelinge verzoek volgde op 2 september) en met toestemming van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (d.d. 6 september 1999). Achtergrond van het verzoek van de SG van Justitie was de persoonsbeveiliging van Máxima Zorreguieta en de Prins van Oranje. De Minister-President en de directeur van het Kabinet der Koningin zijn pas na het genoemde bezoek van de heer Koerten op de hoogte gesteld van het bezoek, het verzoek van de SG van Justitie en de uitkomst hiervan.
Kunt u bevestigen dat plaatsvervangend-directeur van de Binnenlandse Veiligheidsdienst Onno Koerten deze rapportage heeft opgesteld op basis van het onderzoek dat hij heeft gedaan in de maanden vóór het verschijnen van dit rapport in augustus 1999? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven waar het Nederlandstalige deel van de rapportage precies is aangetroffen toen de Rijksvoorlichtingsdienst hier onderzoek naar deed?
Ja, bij het Ministerie van Algemene Zaken, zonder informatie over de opdrachtgever of wie van de opdracht op de hoogte was.
Kunt u aangeven waarom de Rijksvoorlichtingsdienst niet vast kan stellen in wiens opdracht het Nederlandse deel van de rapportage is gemaakt en ook niet wie daarvan op de hoogte was?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat er paralellen zijn met het onderzoek naar Edwin de Roy van Zuydewijn, nu dat laatste onderzoek ook werd uitgevoerd zonder dat de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister-President daarvan op de hoogte waren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 9 en 10 heeft de BVD geen onderzoek gedaan naar de heer Zorreguieta. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft toestemming gegeven aan het plaatsvervangend hoofd van de BVD om, op verzoek van de SG van Justitie, te informeren naar mogelijke dreigingen tegen Máxima Zorreguieta. De Minister-President en de directeur van het Kabinet der Koningin zijn nadien van dit verzoek en de uitkomst van het gesprek op de hoogte gesteld. Naar de antecedenten van de heer De Roy van Zuydewijn heeft de BVD in 2000 op verzoek van de directeur van het Kabinet der Koningin naslag en onderzoek gedaan. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister-President zijn hier toen niet vooraf over geïnformeerd. Zoals vermeld in de brief die de Minister-President over deze kwestie op 10 maart 2003 aan de Tweede Kamer heeft gestuurd (Kamerstuk 28 811, nr. 1), was dit wel wenselijk geweest. In 1999 is de Minister-President evenmin vooraf geïnformeerd.
Kunt u met zekerheid aangeven dat de toenmalige directeur van het Kabinet van de Koning – zoals ook het geval was bij het onderzoek naar de Roy van Zuydewijn – niet de opdrachtgever van het onderzoek naar Zorreguieta was? Zo ja, waarom en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven of er na het onderzoek naar de Roy van Zuydewijn waarborgen zijn getroffen om onderzoeken waarbij de bevoegde personen niet op de hoogte zijn te voorkomen? Zo ja, welke waarborgen?
Ja. Zoals vermeld in de Kamerbrief van 10 maart 2003 zijn sluitende afspraken gemaakt. Deze afspraken houden in dat de AIVD verzoeken tot het naslaan van gegevens omtrent potentiële leden van de koninklijke familie meldt aan de Minister van BZK. Voorts is afgesproken dat deze verzoeken van de directeur van het Kabinet van de Koningin, thans het Kabinet van de Koning, via de SG van Algemene Zaken aan de AIVD worden gedaan (Handelingen II 2002/03, nr. 48, p. 3173–3232). In reactie op van Toezichtsrapport 36 van de CTIVD (inzake het vervolgonderzoek naar door de AIVD uitgebrachte ambtsberichten betreffende (kandidaat) politieke ambtsdragers en potentiële leden van de koninklijke familie) heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij brief van 18 december 2013 (Kamerstuk 29 924, nr. 1) beide Kamers bericht dat het voor de partners van leden van de koninklijke familie niet op voorhand duidelijk is op welk moment hun relatie aanleiding zal geven tot een naslag. Het is aan het Kabinet van de Koning in overleg met de dienst koninklijk huis om te bepalen wanneer de relatie dusdanig bestendig is dat een naslag dient te worden verzocht. De CTIVD achtte het van belang dat de betrokkene door de dienst koninklijk huis, na overleg met het Kabinet van de Koning, tijdig op de hoogte wordt gebracht van het verzoek dat aan de AIVD zal worden gedaan. De huidige stand van zaken is dat in de Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten2017 de zogenoemde F-taak is opgenomen (in artikel 8 lid 2). Dit houdt in dat de AIVD op verzoek een mededeling doet omtrent door de dienst verwerkte gegevens over personen of instanties. De Minister-President, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Defensie bepalen gezamenlijk de gevallen waarbij dat dient te geschieden. Hiermee is de bestaande praktijk van het verrichten van naslagen ook bij wet vastgelegd.
Kunt u aangeven of deze waarborgen op dit moment nog steeds gelden en er anno 2022 voldoende waarborgen zijn om herhaling van dergelijke onderzoeken te voorkomen?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de mening dat uit de gang van zaken rondom het onderzoek naar Zorreguieta blijkt dat de democratie moest wijken voor de monarchie via kanalen die opereren op het randje van de ministeriële verantwoordelijkheid? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie de antwoorden 2 tot en met 16.
Nevenactiviteiten |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw nevenactiviteitenpagina op parlement.com?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat deze nevenactiviteiten niet dezelfde zijn als die eerder op de website van de Tweede Kamer te vinden waren?2
Nee.
Klopt het dat er nevenactiviteiten vermeld zijn op de hiervoor genoemde website, waaronder die van «Lid van de Trilateral Commission van de David Rockefeller Fellows (10-04-2020 tot en met 10-04-2023)», die op dit moment niet zijn opgegeven op uw nevenactiviteitenpagina op parlement.com? Waarom staan (eventueel) beëindigde activiteiten niet bij de sectie «vorige» op de pagina op parlement.com?
Nee, dit klopt niet. Op de website parlement.com staan in de uitgebreide versie dezelfde nevenactiviteiten als eerder op de website van de Tweede Kamer te vinden waren. Het lidmaatschap van de Trilateral Commission van de David Rockefeller Fellows kunt u op de website parlement.com vinden in de sectie «Wetenswaardigheden».
Overigens is de website parlement.com een onafhankelijke website, die niet verbonden is aan en niet gefinancierd wordt door politieke partijen of overheidsinstellingen. Voor vragen over de inhoud van de website moet ik u daarom verwijzen naar de onafhankelijke redactie van deze website.
Kunt u een toelichting geven over uw werkzaamheden en/of activiteiten als lid van de Trilateral Commission van de David Rockefeller Fellows?
De Trilateral Commission is een internationaal platform voor een open dialoog tussen mensen uit het bedrijfsleven, de overheid, de academische wereld, media en maatschappelijk middenveld. De leden delen een sterk geloof in de rechtsstaat, democratie, mensenrechten, vrijheid van meningsuiting en vrij ondernemerschap die ten grondslag liggen aan menselijke vooruitgang. Als fellow van de Trilateral Commission heb ik deelgenomen aan enkele online bijeenkomsten en lezingen.
Kunt u een toelichting geven over de reden van uw toetreding als lid van deze commissie en waarom dit in april 2020 gebeurde?
Ik ben in april 2020 gevraagd om fellow te worden van de Trilateral Commission. Ik ben op deze uitnodiging ingegaan, omdat ik mij herken in de waarden van de Trilateral Commission en het beschouwde als een mogelijkheid om open van gedachten te kunnen wisselen met interessante leden van deze commissie, verspreid over de wereld.
In hoeverre verhoudt uw (eventueel) lidmaatschap van de Trilateral Commission zich tot het «Handboek voor bewindspersonen» waarin op p.11 staat geschreven: «Een kandidaat-bewindspersoon dient alle betaalde en onbetaalde functies, nevenfuncties, en andere nevenactiviteiten neer te leggen voorafgaand aan de beëdiging van het kabinet»?
Voor de beëdiging van het kabinet heb ik mijn functies, nevenfuncties en nevenactiviteiten beëindigd. Ik ben geen lid meer van de Trilateral Commission van de David Rockefeller Fellows.
Het bericht 'Huisartsentekort is doorn in ’t oog voor Gemertse politiek maar die kan het zelf niet oplossen; honderd mensen nu zonder arts' |
|
Inge van Dijk (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kent u het artikel «Huisartsentekort is doorn in ’t oog voor Gemertse politiek maar die kan het zelf niet oplossen; honderd mensen nu zonder arts»? Wat vindt u hiervan? Kent u het Actieplan Huisartsen van het CDA uit december 2020?1 2
Ja, ik ken het artikel en het actieplan. Ik vind het belangrijk dat huisartsenzorg voor elke Nederlander beschikbaar is. De toegankelijkheid van de huisartsenzorg – en de eerstelijnszorg in den brede – staat onder druk. Dit vraagt om actie op meerdere vlakken: zowel aan de kant van de capaciteit als aan de kant van een slimme organisatie van zorg.
Kunt u een geactualiseerde versie van de infographics maken die in dit huisartsenplan aan de orde komen, nader gespecifieerd voor deze regio (reistijd naar dichtstbijzijnde huisartsenpost, percentage huisartsen ouder dan zestig jaar, afstand tot dichtstbijzijnde huisartsenpraktijk, huisartsendichtheid)?
Op de websites https://vzinfo.nl/eerstelijnszorg/aanbod/huisartsenzorg en https://vzinfo.nl/eerstelijnszorg/regionaal/huisartsenzorg kunt u de meest recente versies van deze infographics vinden. Deze geven reeds een beeld per regio.
Bent u het eens dat het belangrijk is dat eerstelijnszorg dichtbij (wijk, kleine stad of dorpskern) georganiseerd blijft?
Ja. Basiszorg, waar de huisartsenzorg onderdeel van is, moet voor iedere Nederlander goed toegankelijk zijn. Voor de huisartsenzorg bestaan bereikbaarheidsnormen die gericht zijn op huisartsenzorg bij spoed. In de uitvoeringsregeling van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) is opgenomen:
In de Beleidsregel toezichtkader zorgplicht zorgverzekeraars Zvw 3 van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is de norm opgenomen dat op huisartsen bij spoed de inspanningsverplichting rust om binnen 15 minuten bij de patiënt te zijn.
Kunt u een overzicht geven van de huidige stand van het aantal opleidingsplaatsen per regio met betrekking tot huisartsen, praktijkondersteuners en verpleegkundig specialisten?
Deze informatie heb ik niet voorhanden. Voor de huisartsenopleiding zijn voor 2022 landelijk in totaal 850 opleidingsplaatsen beschikbaar. Het is aan de Huisartsopleiding Nederland (HON) om de opleidingsplaatsen te verdelen over Nederland. Via de subsidieregeling opleiding tot advanced nurse practitioner en opleiding tot physician assistant zijn voor deze twee opleidingen in totaal 700 plaatsen beschikbaar. De subsidieregeling kent geen regionale component voor de verdeling van de plaatsen. VWS is in gesprek met de verschillende partijen over hoe de regionale spreiding van opleidingsplekken verder versterkt kan worden.
Hoe ziet u in dit verband de opnamestop door huisartsen in de gemeente Gemert, dat ertoe heeft geleid dat in Gemert 500 mensen op de wachtlijst staan en daar inmiddels 100 patiënten zijn zonder huisarts?
Hoewel ik het getal van 500 mensen op de wachtlijst niet heb kunnen verifiëren, staat buiten kijf dat iedere Nederlander een beroep moet kunnen doen op huisartsenzorg. Met de toenemende druk op de huisartsenzorg kan het in regio’s voorkomen dat mensen niet (direct) bij een huisartsenpraktijk terecht kunnen. Als dat het geval is, kunnen zij zich wenden tot hun zorgverzekeraar die via zorgbemiddeling naar een oplossing kan zoeken. Zorgverzekeraar CZ heeft mij gemeld dat zij in deze specifieke casus voor de gevallen waarin zorgbemiddeling (nog) geen uitkomst biedt een tijdelijke noodoplossing beschikbaar stellen, in de vorm van digitale zorg met een fysieke achterwacht. Huisartsen, zorgverzekeraar CZ en de gemeente zijn in gesprek over een oplossing voor de groep mensen die zich nu niet bij een praktijk kan inschrijven. Hierin heeft elke partij een eigen rol en verantwoordelijkheid. Er wordt verkend of een nieuwe (extra) praktijk openen mogelijk is.
In bredere zin is de casus in Gemert een voorbeeld van de toenemende druk op de huisartsenzorg. Dat zal in de komende jaren niet minder worden en het openen van extra praktijken en opleiden van extra huisartsen is slechts beperkt mogelijk vanwege de krapte op de arbeidsmarkt. Er lopen al verschillende activiteiten om de druk op de huisartsenzorg te verminderen en ik wil daar nog sterker op inzetten.
In het coalitieakkoord is geld beschikbaar gesteld voor het opleiden van extra huisartsen. Om aan de zorgvraag te kunnen blijven voldoen is naast extra capaciteit ook een sterk georganiseerde basiszorg noodzakelijk. Ook hiervoor zijn middelen opgenomen in het coalitieakkoord en ik ga hier snel mee aan de slag. Ik vind het van groot belang dat de basiszorg in de regio zo wordt vormgegeven dat de spaarzame menskracht optimaal wordt benut. Dat betekent dat goede samenwerking tussen onder meer de huisarts, de wijkverpleging en paramedici de standaard moet worden. Een sterk georganiseerde basiszorg helpt ook om innovaties – zoals digitale zorg – te implementeren en op te schalen. Tot slot helpt een hogere organisatiegraad om in de regio goede afspraken te maken tussen de basiszorg, de zorgverzekeraar, gemeenten en andere zorgaanbieders om zo de zorg toekomstbestendig in te richten.
Hoe ziet u de zorgplicht van de zorgverzekeraar in het algemeen, maar ook specifiek voor deze situatie?
In artikel 11 van de zorgverzekeringswet is de zorgplicht geregeld. In lid 1 is het volgende opgenomen:
Een zorgverzekeraar moet dus in geval van een naturaverzekering zorgen dat een verzekerde de zorg krijgt waar hij of zij recht op heeft. Dat geldt dus ook voor huisartsenzorg.
In de Beleidsregel toezichtkader zorgplicht zorgverzekeraars Zvw van de NZa is een verdere uitwerking opgenomen. Hierin staat dat een zorgverzekeraar zorg moet (laten) leveren aan zijn verzekerden. En dat als een zorgverzekeraar ondanks maximale inspanning zijn zorgplicht niet kan nakomen en hij zich beroept op overmacht, hij de aanwezigheid van overmacht moet aantonen. Ook moet een zorgverzekeraar proactief de beschikbaarheid van voldoende zorg voor zijn verzekerden organiseren. In dit toezichtkader zijn ook specifieke eisen voor huisartsen opgenomen, die hebben betrekking op de bereikbaarheid voor spoedgevallen.
De NZa heeft daarnaast nog nadere handvatten over de invulling van de zorgplicht gepubliceerd (Kamerstuk 29 689, nr. 1088). Hierin is onder andere opgenomen dat een zorgverzekeraar mogelijke knelpunten oplost of voorkomt in de aansluiting tussen de zorgbehoefte en het zorgaanbod op de (middel)lange termijn.
Ook in deze specifieke casus is de zorgverzekeraar dus gehouden aan wat ik hierboven beschrijf.
Welke rol ziet u voor de gemeente Gemert in deze situatie?
Daar waar huisvestingsproblematiek een rol speelt bij huisartsen(praktijken) is het belangrijk dat de gemeente een gesprekspartner is van de huisartsen en zorgverzekeraars om te bezien of knelpunten kunnen worden opgelost.
Bent u het eens dat zorgverzekeraars moeten borgen dat er voldoende zorg wordt ingekocht, dat dit breed moet worden gezien en het dus ook gaat om praktijkondersteuners en verpleegkundig specialisten om de capaciteit van de praktijk te verhogen? Zo ja, waarom wel? Zo nee waarom niet?
Ja, een zorgverzekeraar moet voldoende zorg inkopen. Het gaat dan om zorg die onder het verzekerde pakket valt, daarvoor geldt de zorgplicht. Zorgverzekeraars moeten dus huisartsenzorg inkopen. De aanspraak huisartsenzorg hoeft echter niet altijd door een huisarts zelf geleverd te worden, de aanspraak is immers functioneel omschreven. De bekostiging biedt ook alle ruimte om dit in te vullen met verschillende professionals, zoals praktijkondersteuners of verpleegkundig specialisten. Het is aan de verzekeraar en aanbieders van huisartsenzorg samen om dit in de inkoop goed te organiseren, zodat er voldoende zorgaanbod beschikbaar is.
Het artikel ‘Bonaire krijgt een E - Flight Academy voor elektrisch vliegen' |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bonaire krijgt E-Flight Academy voor elektrisch vliegen»?1
Ja.
Kunt u ons informeren over de uitkomsten van de «challenge» die het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat twee jaar geleden heeft uitgeschreven voor studenten om een plan te maken voor elektrisch vliegen?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft op 22 oktober 2020 een «Koninkrijksdialoog» gehouden over de toekomst van innovatie en duurzame luchtvaart in de Cariben. Tijdens deze webinar «Together we can fly for ABC» zijn studenten uit de Cariben en Nederland samen in gesprek gegaan met innovatieve luchtvaartorganisaties. De webinar eindigde met de luchtvaartchallenge welke in januari 2021 door het ministerie is georganiseerd. Studenten van The Aviation Maintenance Technician School op Bonaire en de TU Eindhoven hebben nagedacht over de kansen van duurzame luchtvaart en de uitgeschreven luchtvaartchallenge gewonnen.Aan hen was de vraag gesteld hoe het beste energie opgewekt kan worden die nodig is om de vluchten van reguliere vliegtuigen te vervangen door elektrische of hybride elektrische toestellen. De oplossingen die de studenten hebben ingediend zijn innovatief, creatief, divers en goed doordacht. Hun ideeën zijn een bron aan inspiratie. Deze challenge bewijst hoe belangrijk jonge denkkracht is bij het versnellen van een innovatie. Studenten van The Aviation Maintenance Technician School op Bonaire en de TU Eindhoven behaalden hiermee een gedeelde eerste plaats.
Kunt u de Kamer informeren over wat de stand van zaken is met betrekking tot het twee jaar geleden aangekondigde masterplan «Innovatieproject Elektrische vliegen in de Cariben»? Hoe zit dat met de in de Luchtvaartnota benoemde speerpunten voor de luchtvaart in het Caribisch deel van het Koninkrijk?
Het Masterplan Elektrisch vliegen is met een brief (IenW/BSK-2022/24792) aan uw Kamer aangeboden en geeft een antwoord op de bovenstaande vraag.
Bent u het eens dat het Caribisch deel van het Koninkrijk de ideale omstandigheden biedt voor het ontwikkelen en experimenteren van elektrische luchtvaart? Kunt u aangeven welk lessen inmiddels zijn getrokken uit het bovengenoemde masterplan? Hoe wordt deze kennis verder gedeeld en toegepast in andere delen van het Koninkrijk en daarbuiten?
Vanwege de omvang van de passagiersstromen (ca. 150000 per jaar), de afstanden (80 – 200 km), alsook de mogelijkheden tot opwekking van duurzame energie, zijn de ABC-eilanden gunstige gebieden voor de verdere ontwikkeling van elektrisch vliegen. Kortheidshalve verwijs ik u naar het masterplan, de roadmap en de kamerbrief voor de lessen die eruit zijn getrokken. Om elektrisch vliegen mogelijk te maken zullen stakeholders vanuit hun rol en verantwoordelijkheid met betrekking tot de energietransitie, infrastructuur op de luchthavens en luchtvaartveiligheid met elkaar moeten samenwerken. Het Masterplan zal actief onder de aandacht worden gebracht.
Deelt u het standpunt dat elektrisch vliegen in het Caribisch deel van het Koninkrijk niet alleen uit oogpunt van duurzaamheid wenselijk is, maar ook kan bijdragen aan lagere tarieven, betere bereikbaarheid en economische ontwikkeling in de regio?
Het Masterplan bevat een eerste voorlopige inschatting van kosten voor luchtvaartmaatschappijen en luchthavens. Voor de aanschaf van elektrische vliegtuigen is uitgegaan van 9 tot 19-zitters zoals nu aangekondigd dat ze beschikbaar zullen komen op de markt. Er wordt aangenomen dat elektrische vliegtuigen lagere operationele (50–75%) en onderhoudskosten (90%) zullen hebben. Hiermee kan elektrisch vliegen op termijn een positieve bijdrage leveren aan lagere vliegtarieven en goede bereikbaarheid. Voor luchthavens is gekeken naar het aanleggen van laadinfrastructuur, aanpassingen die nodig zijn aan de vliegtuig opstelplaatsen, energieopslag en bekabeling. Uiteraard is daarnaast voldoende (lokale) opwekking van duurzame energie noodzakelijk. Kennisontwikkeling op duurzame technologieën kan naast de verduurzaming van de luchtvaart ook de economische ontwikkeling in de regio bevorderen.
Kunt u de Kamer informeren naar de stand van zaken van het aangekondigde onderzoek, die de mogelijkheden onderzoekt om een openbare dienstverplichting op te leggen op de routes tussen de eilanden (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2021–2022, nr. 405)? Worden de mogelijkheden voor elektrisch vliegen meegenomen in het onderzoek?
Op 10 december bent u geïnformeerd over de evaluatie van de deelneming in Winair die de Nederlandse Staat bezit om de bereikbaarheid van Saba en Sint-Eustatius te borgen (Kamerstuk 31 936, nr. 896). Naar aanleiding van deze evaluatie wordt de mogelijkheid verkend om het instrument van de openbaredienstverplichting in te zetten teneinde de bereikbaarheid van dit deel van Nederland beter te borgen. Zo’n instrument dat de overheid in staat kan stellen vliegverbindingen op niet-rendabele routes onder voorwaarden te laten plaatsvinden vergt juridische en financiële uitwerking. Zoals eerder toegezegd wordt uw Kamer in het najaar geïnformeerd over de deze verkenning. Op dit moment kan niet vooruitgelopen worden op voorwaarden die in het kader van een openbaredienstverplichting aan geïnteresseerde partijen kunnen worden gesteld.
Wat kunt u doen om de afronding van het genoemde onderzoek te bespoedigen en wanneer kan de Kamer de resultaten verwachten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u bevestigen dat onder andere het Bestuurscollege van Bonaire u geruime tijd geleden verzocht heeft om assistentie bij het stimuleren van verduurzamingsplannen zoals elektrisch autorijden? Zo ja, heeft u inmiddels op dit verzoek geregeerd en kunt u de Kamer hierover informeren?
Ja, ik kan bevestigen dat het OLB-ondersteuning heeft gevraagd om een proef met elektrisch autorijden. Het ministerie is hierover met het OLB in gesprek, waarbij het OLB nog op zoek is naar een verantwoordelijke programmamanager binnen het OLB waaraan het ministerie personele assistentie kan verlenen.
Kunt u bevestigen dat nieuwe subsidieregelingen voor onder andere energieproductie of de aanschaf van elektrische auto’s alleen voor Europees Nederland en niet voor Caribisch Nederland zijn opengesteld? Zo ja, welke stappen kunnen ondernomen worden om dit soort regelingen toegankelijk te maken voor Caribisch Nederland?
Voor elektrische auto’s zijn de regelingen alleen opengesteld voor Europees Nederland. Voorwaarden voor elektrificatie van het voertuigenpark in Caribisch Nederland zijn onder andere dat autoproducenten de voertuigen voor deze gebieden beschikbaar stellen inclusief aftersales services als ook dat laadinfrastructuur beschikbaar komt. In hoeverre een subsidie op zero emissie voertuigen efficiënt en effectief is, hangt daarnaast mede af van de business case van elektrische voertuigen tegenover conventionele voertuigen (die anders is dan de business case in Europa), de vraag naar zero emissievoertuigen als ook van de CO2-reductie winst door de elektrificatie van het voertuigenpark. Daarnaast zouden de regelingen specifiek moeten worden toegesneden op de praktische situatie op de eilanden die op een aantal elementen verschilt met Europees Nederland. Denk bijvoorbeeld aan mogelijkheden voor gebruik van IT-systemen. In Europees Nederland wordt bijvoorbeeld gebruik gemaakt van digi-D/e-herkenning en de koppeling met de kentekenregistratie bij de RDW die op Caribisch Nederland niet toegepast kan worden, valuta (koers)verschillen (Euro/USD) en uitvoerende instanties die de regeling dan zouden moeten uitvoeren.
Kunt u de Kamer informeren welke stappen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie als coördinerend ministerie voor Caribisch Nederland en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gaan zetten, om actiever met elkaar en de Openbare Lichamen te gaan samenwerken om een versnelde overstap op volledig duurzame energie en toepassing van duurzame brandstoffen in mobiliteit en bereikbaarheid mogelijk te maken?
Het eventueel openstellen van subsidieregelingen voor energieproductie en de overstap op duurzame energie in Caribisch Nederland zijn aangelegen binnen het domein van de Minister voor Klimaat en Energie. De Minister voor Klimaat en Energie zal uw Kamer in het eerste kwartaal van dit jaar informeren over stand van zaken hierover. In bovenstaande antwoorden op vraag 2, 3, 4, 8 en 9 is aangegeven op welke wijze vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat invulling is gegeven aan de onderwerpen elektrisch rijden en elektrisch vliegen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties coördineert Rijksbreed de inzet op Caribisch Nederland, en draagt hiermee bij aan een integrale beleidsvorming en aan de verdere samenwerking met de openbare lichamen.
Een mislukt ICT-project dat gegund is aan een stichting van een ambtenaar |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Waarom is ervoor gekozen een ICT-project te gunnen aan een stichting van een ambtenaar van het ministerie?1
Laat ik eerst ingaan op het ontstaan van de stichting. Voor het goed functioneren van de rijksoverheid is het van belang zicht te hebben op en kennis te hebben van de ontwikkelingen in de samenleving.
Om die reden heeft de Uitvoeringsorganisatie Bedrijfsvoering Rijk (UBR) – als onderdeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) – medio april 2018 een kennisgroep opgericht van ambtenaren en marktpartijen, waarin in een vertrouwde omgeving informatie kon worden uitgewisseld over het bevorderen van digitale betrouwbaarheid en het verantwoord gebruik van identiteit, gegevens en systemen. Specifiek besprak de kennisgroep nieuwe methoden om in een digitale omgeving zeker te weten dat iemand is die hij zegt te zijn.
In de zomer van 2019 vonden gesprekken plaats tussen een aantal actieve leden van de kennisgroep, waarin zich geleidelijk de gedachte ontwikkelde de kennisgroep te formaliseren in een stichtingsvorm.
Daarop heeft een niet-ambtelijk lid van de kennisgroep als natuurlijk persoon op 19 december 2019 stichting New Trust Foundation (NTF) opgericht. De betrokkene deed dit in overleg met en met financiële steun van UBR. Doordat een externe stichting NTF oprichtte, meenden betrokkenen van UBR dat aan de regels werd voldaan. Uit de Brede evaluatie van de organisatiekaders van rijksorganisaties op afstand blijkt dat er meer algemeen onduidelijkheid bestaat over wat moet worden verstaan onder «doen oprichten». Op de aanbeveling dit begrip te verduidelijken, ben ik ingegaan in de kabinetsreactie op deze evaluatie1.
Per 1 januari 2020 is een ambtenaar werkzaam bij UBR op persoonlijke titel en onbezoldigd in de rol van voorzitter toegetreden tot het bestuur van stichting NTF. Hij heeft hiervoor toestemming gekregen van zijn leidinggevende, die daarbij heeft aangegeven dat de werkzaamheden niet mogen conflicteren met de aanstelling bij het Rijk, altijd duidelijk moet worden gemaakt in welke rol naar buiten wordt getreden en het verzoek doet de nevenwerkzaamheden in P-Direkt te registreren. Per 26 maart 2020 is een tweede ambtenaar werkzaam bij UBR als secretaris tot het bestuur toegetreden. Eveneens met toestemming en onbezoldigd.
Bij het uitbreken van de coronacrisis in maart 2020 heeft het Rijk Webex gekozen als voorziening voor video-vergaderen. Deze voorziening kon op dat moment alleen gebruikt worden voor ongerubriceerde informatie. Voor de langere termijn en specifieke groepen onderzocht de CIO Rijk via proeftuinen geschikte voorzieningen voor gerubriceerde informatie. In dat kader heeft UBR stichting NTF – uit middelen die voor innovatie beschikbaar waren – gefinancierd voor het door X-systems doen opleveren van een prototype van een veilige voorziening voor video-vergaderen. De reeds opgedane kennis en kunde in de reeds bestaande kennisgroep en de crisissituatie door corona speelden bij deze afweging een rol. Binnen deze context was er vertrouwen dat op korte termijn tot een veilige, geheel in Nederland ontwikkelde voorziening kon worden gekomen. Deze stichting vond men beter in staat om niet alleen aan het Rijk, maar ook aan marktpartijen diensten te leveren. UBR zou alleen de overheid kunnen bedienen. Als voorwaarden stelde UBR dat alle bestuursleden gelijke zeggenschap hadden en dat alle verplichtingen die de stichting aanging ook de instemming behoefden van alle drie de bestuursleden.
Zie voorts de beantwoording van vraag 4.
Kunt u uiteenzetten welke afwegingen zijn gemaakt om tot dit besluit te komen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u ook aangeven welke adviezen er zijn ingewonnen voorafgaand aan het besluit? Kunt u deze adviezen delen met de Kamer?
Voorafgaand aan de opdrachtverstrekking is juridisch inkoopadvies ingewonnen bij de Haagse Inkoop Samenwerking (HIS). Deze organisatie adviseert departementen bij inkooptrajecten – waaronder BZK – en is organisatorisch ondergebracht bij UBR. Kern van het advies was dat vanwege de coronasituatie het noodzakelijk was om over te kunnen gaan op directe opdrachtverlening op basis van dwingende spoed aan een partij die direct beschikbaar was. Vanwege de aard van de activiteiten, namelijk uitwisselen van gevoelige informatie, adviseerde de HIS de opdracht geheim te verklaren.
Tevens gaf de HIS aan dat het bestuur van NTF wellicht moest worden uitgebreid met één of meer personen van overheidswege, om invloed te kunnen uitoefenen op beslissingen binnen de stichting. Het advies wijst erop dat diverse varianten mogelijk zijn die nog verder moeten worden uitgediept en besproken met partijen. Zo kon ook gedacht worden aan een raad van toezicht waaraan besluitvorming moet worden voorgelegd.
De directie Constitutionele Zaken en Wetgeving (CZW) van het Ministerie van BZK heeft gereageerd op het advies van de HIS en geoordeeld dat een beroep op dwingende spoed beter te verdedigen zou zijn dan een beroep op geheimverklaring om één op één te gunnen en af te zien van aanbesteding. Daarbij heeft de directie CZW gewezen op de noodzaak van goede onderbouwing en vastlegging.
Kunt u voorts aangeven wie het initiatief nam om de stichting van deze ambtenaar als partner te zien voor dit project?
Aan het begin van de coronacrisis kwam in de crisisorganisatie van BZK bij de bespreking van Webex de behoefte ter sprake aan een veilige voorziening voor gerubriceerde informatie. De directeur UBR heeft deze behoefte meegenomen naar het UBR-crisisteam dat hij zelf had ingesteld.
Bij UBR werd in het kader van eerder genoemde kennisgroep al langer gesproken over de veiligheid van communicatie via digitale weg. Daardoor was de ambtenaar die per 1 januari 2020 tot het bestuur van stichting NTF was toegetreden, ook op de gedachte gekomen dat een beveiligde voorziening voor video-vergaderen nodig was.
Doordat beide lijnen in een crisissituatie bij elkaar kwamen, besloot de directie van UBR om stichting NTF in tranches te financieren voor een prototype aangaande het bouwen, werkend opleveren en beheren van een beveiligde voorziening voor video-vergaderen.
Erkent u dat het geven van opdrachten aan stichtingen van ambtenaren die werkzaam zijn bij hetzelfde ministerie op z’n minst de schijn van belangenverstrengeling oproept? Zo ja, waarom blijft uw ministerie volhouden dat het een goed idee was deze opdracht aan deze stichting te gunnen? Zo nee, waarom niet?
De gang van zaken rondom stichting NTF riep de schijn van belangenverstrengeling op. Betrokken ambtenaren en bestuur van de stichting meenden overigens dat de belangen van UBR steeds parallel liepen met die van NTF.
Zijn er meer projecten of opdrachten gegund aan stichtingen, bedrijven of organisaties anderszins waar ambtenaren buiten hun dienstverband om voorzitter, bestuurslid of eigenaar van zijn? Zo ja, kunt u daar een overzicht van geven?
Zoals aangegeven in eerder genoemde Brede evaluatie van de organisatiekaders van rijksorganisaties op afstand, bestaat er geen overzicht van stichtingen die een oprichtingsrelatie hebben met één of meerdere departementen. In eerder genoemde kabinetsreactie ben ik hier ook op ingegaan.
Kunt u uitleggen waarom het doel was «een publiek-private samenwerking aangaan», terwijl het uiteindelijke doel – namelijk een goed functionerende, betaalbare en veilige online vergadervoorziening voor medewerkers – ook op een andere manier kon worden bereikt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het aangaan van een publiek-private samenwerking was geen doel op zich. De publiek-private samenwerking was er al vanaf het ontstaan in 2018 van eerder genoemde kennisgroep. In de eerste fase van de coronacrisis was het doel om op korte termijn te komen tot een goed functionerende, betaalbare en veilige voorziening voor video-vergaderen om het functioneren van de rijksoverheid te kunnen continueren en garanderen. In die context zijn verschillende proeftuinen voor extra beveiligde systemen voor video-vergaderen onderzocht, waaronder ook de opdracht aan stichting NTF.
Zie voorts de beantwoording van vraag 1 en 2.
Kunt u toelichten welke fouten er in de opdrachtverlening zijn gemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen zodat niet dezelfde fouten opnieuw kunnen worden gemaakt?
Op basis van het juridisch (inkoop)advies is de opdracht één op één gegund aan stichting NTF. De besluitvorming over de gunning is evenwel onvoldoende onderbouwd en vastgelegd. Ook is de opdracht niet gedocumenteerd in de vorm van een contract en was de interne verantwoordingsprocedure gebrekkig.
Wat betreft het besluitvormingsproces binnen UBR had een betere balans moeten worden nagestreefd tussen snelheid enerzijds en zorgvuldigheid anderzijds. Breder laten adviseren en meenemen van de resultaten hiervan, hadden kunnen leiden tot een betere kwaliteit van de besluitvorming over de opdrachtverlening.
Om zeker te stellen of stichting NTF de beschikbaar gestelde middelen rechtmatig heeft besteed, is de ADR gevraagd een rechtmatigheidsonderzoek uit te voeren. De ADR heeft geen onrechtmatigheden vastgesteld2.
Wel concludeert de ADR dat voor twee opdrachten die de stichting NTF heeft verleend, een aanbestedingsprocedure had kunnen plaatsvinden. Dit gelet op de totale omvang van de uitgaven in 2020.
Uit de gang van zaken rondom stichting NTF trek ik de les dat de informatiehuishouding en de politiek-bestuurlijke sensitiviteit extra versterking behoeven binnen UBR. Vastleggen van beraadslagingen moet inherent onderdeel uitmaken van een zorgvuldig besluitvormingsproces.
Dit vraagt om het consequent inrichten en onderhouden van een transparant proces, waarin besluiten worden voorbereid in samenspraak met de benodigde experts, schriftelijk worden gemotiveerd en worden gearchiveerd.
Ambtelijk ondernemerschap hoort onlosmakelijk verbonden te zijn met het afleggen van ambtelijke rekenschap. Naleving van kaders, gedragscodes en procedures voorkomt de schijn van belangenverstrengeling. Dit vereist het periodiek investeren in kennis bij met name sleutelfuncties.
Ook een uitvoeringsorganisatie als UBR dient over de volle breedte gebruik te maken van de expertise op financieel, juridisch en HR-terrein, die centraal beschikbaar is op het departement. Tevens behoeven de checks en balances binnen de organisatie zelf verbetering. Bijvoorbeeld in de vorm van heldere functiescheiding en het voorkomen van stapeling van rollen. En bij politiek-bestuurlijk gevoelige kwesties moet het bevoegd gezag het naast hogere niveau consequent meenemen in de besluitvorming.
De transitie van UBR die reeds eerder in gang is gezet, is – naast versterking van de dienstverlening – ook gericht op bovengenoemde aandachtspunten. Via de ambtelijke lijn wordt gestuurd op noodzakelijke verbeteringen en het hierbij betrekken van alle kennis en kunde die binnen de stafdirecties van BZK aanwezig is.
Een en ander sluit aan bij mijn eerste appreciatie van de belangrijke opgaven waarvoor ik mij gesteld zie3, waarin ik onder meer in ga op een goed functionerende rijksoverheid.
Kunt u aangeven of de Kamer geïnformeerd is over deze opdracht en het stopzetten ervan? Zo ja, wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
Uw Kamer is niet geïnformeerd over de opdrachtverlening aan en het beëindigen van de samenwerking met stichting NTF. Inhoudelijke paste de doelstelling van de samenwerking met stichting NTF binnen het reguliere takenpakket van UBR, waarvan het (laten) ontwikkelen van innovatie oplossingen voor bedrijfsvoeringvraagstukken onderdeel uitmaakt. Dit laat onverlet dat bij de oprichting van stichting NTF verzuimd is de procedure te doorlopen die het Stichtingenkader voorschrijft (ARK, Minsterraad, Eerste en Tweede Kamer).
De samenwerking met stichting NTF heeft niet geleid tot een beveiligde voorziening voor video-vergaderen die bruikbaar is voor het Rijk. Het risico van geheel of gedeeltelijk mislukken van een proeftuin, is inherent aan innovatie. Het proces waarlangs deze beoogde innovatie tot stand is gekomen is echter niet zorgvuldig verlopen. Dat betreur ik en ik neem maatregelen om herhaling te voorkomen.