Het artikel 'Gaswinning op de Noordzee blijft achter bij verwachtingen' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gaswinning op de Noordzee blijft achter bij verwachtingen»?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom de gaswinning op de Noordzee achterblijft bij de verwachtingen, ondanks de aangekondigde versnellingen in de vergunningstrajecten?
Uit gesprekken met de sector komen drie hoofdredenen naar voren waarom operators terughoudend zijn om in Nederland te investeren. Zij zien obstakels in de aanvaarbaarheid van de investeringsrisico’s, het politieke draagvlak, en de voorspelbaarheid van het vergunningentraject.
Na een decennialange stabiele productie, bevindt de gaswinning op de Noordzee zich nu in de zogenoemde «late levensfase». Dit houdt in dat door uitputting van de reserves er minder nieuwe velden in ontwikkeling worden genomen dan dat er uit productie gaan. Daarnaast zijn de meest kansrijke velden al ontwikkeld. Dit vraagt om een andere benadering van alle betrokken partijen bij de ontwikkeling van nieuwe velden. Omdat het scheppen van de juiste randvoorwaarden enerzijds en het opstarten van nieuwe gaswinningsprojecten anderzijds een lange doorlooptijd kennen, zal het naar verwachting nog enkele jaren (circa drie tot vijf jaar) duren voordat het effect hiervan ook zichtbaar is op de gasproductie.
Kunt u nader uiteenzetten welke concrete stappen worden genomen om het vergunningsproces te versnellen? Welke knelpunten ziet u die de gaswinning vertragen?
Vergunningverlening behelst een keten van activiteiten (aanvraag, advies, beoordeling), waarbij naar alle stappen wordt gekeken om te versnellen. Alles bij elkaar is het vergunningenproces een uitvoerig traject dat zorgvuldig moet worden doorlopen. Sinds 2022 zijn aanvragen voor opsporing of gaswinning op de Noordzee versneld opgepakt en achterstanden weggewerkt. Verder zijn branchedocumenten opgesteld om te faciliteren dat de kwaliteit en compleetheid van aanvragen goed is. Ook zijn er procesafspraken gemaakt met de wettelijke adviseurs over inhoud en timing van hun adviezen. De daadwerkelijke versnelling is lastig te kwantificeren omdat dit per aanvraag en per type vergunning kan verschillen. Hierbij spelen factoren zoals de kwaliteit en compleetheid van een aanvraag, de benodigde tijd voor (wettelijke) adviseurs en de samenloop van verschillende soorten vergunningen (bijvoorbeeld mijnbouwvergunning en natuurvergunning) een rol. Een groot aantal knelpunten t.a.v. de vergunningverlening zijn met bovengenoemde stappen opgepakt. Daarnaast werk ik aan het vergoten van voorspelbaarheid van de vergunningverlening, omdat de operators mij hebben aangegeven dat dit zo mogelijk belangrijker is dan de snelheid van het verkrijgen van een vergunning.
Wat is de impact van de achterblijvende gaswinning op de energiezekerheid van Nederland? Hoeveel inkomsten mist de staatskas per miljard kubieke meter (bcm) niet gewonnen aardgas uit de Noordzee?
Met de definitieve sluiting van het Groningenveld eerder dit jaar is het belang van de gaswinning uit de kleine velden, als bijdrage aan de gasleveringszekerheid voor de komende jaren, groter geworden. De bijdrage van de kleine velden aan gasleveringszekerheid moet overigens wel in Noordwest-Europees perspectief worden bezien. Het gas dat in Nederland aanwezig is uit winning en import wordt niet alleen in Nederland, maar ook in onze buurlanden verbruikt, en vice versa.2 Sinds 2018 is Nederland netto-importeur van gas. In 2023 importeerde Nederland netto 66% van haar aardgasbehoefte. Het beperken van de dalende trend van de gaswinning op de Noordzee zorgt er voor dat het percentage aan gasimport niet nog verder oploopt. Dit zal er ook voor moeten zorgen dat daarmee de gasvoorziening in Nederland minder kwetsbaar is voor onderbrekingen in de gastoevoer, bijvoorbeeld als het gevolg van geopolitieke spanningen.
GTS heeft in haar visie «Gasleveringszekerheid» van maart 2024 in kaart gebracht hoe de gasstromen van en naar Nederland de afgelopen jaren zijn veranderd, onder andere door het wegvallen van de toevoer van Russisch gas via Duitsland en het beëindigen van de gaswinning uit het Groningenveld. Het figuur hieronder illustreert het belang van een divers aanbod van gas, inclusief gaswinning op de Noordzee, om zo de gasleveringszekerheid zoveel mogelijk te borgen.
De inkomsten voor de staatskas uit de gaswinning (ook wel gasbaten) bestaan naast de winstuitkeringen via de staatsdeelneming EBN uit a) de afdracht van belastingen en b) aanvullende mijnbouwheffingen van de andere deelnemende partijen. Tezamen komt dat neer op zo’n 70% van de totale inkomsten. Op basis van een aanname van een gemiddelde gasprijs van € 0,29 per m3, zoals opgenomen in de meest recente gasbatenraming voor de komende jaren, zouden we uit kunnen gaan van gemiste inkomsten van de staatskas van € 208 miljoen per miljard m3 niet gewonnen aardgas.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om meer gas te winnen uit de Noordzee om te voldoen aan de gasvraag?
Ja, ik deel deze mening. Dit kabinet heeft daarom in de uitwerking van het hoofdlijnenakkoord opgenomen toe te werken naar een sectorakkoord. Door in te zetten op verdere afvlakking van de daling van de gaswinning uit de Noordzee vertragen we de steeds groter wordende afhankelijkheid van de import van aardgas. De oorlog in Oekraïne en de gevolgen hiervan voor de Europese energievoorziening onderstrepen het belang om minder energieafhankelijk te zijn van andere landen. Diversificatie van aanbod is belangrijk om te kunnen voorzien in de gasvraag, ook in tijden van geopolitieke spanningen. Het op peil houden van de binnenlandse gasproductie speelt daarbij een belangrijke rol. Daarnaast is de CO2-uitstoot van eigen productie significant lager dan bijvoorbeeld de import van LNG. Bijkomend voordeel is ook dat binnenlandse gasproductie een positieve bijdrage levert aan werkgelegenheid en de staatskas door middel van de gasbaten.
Welke maatregelen wilt u treffen om het investeringsklimaat te verbeteren? Welke gesprekken voert u met bedrijven over investeren in gaswinning?
Ik ben hierover in gesprek met Element-NL en EBN om te bezien welke knelpunten er zijn en welke maatregelen nodig zijn om de gaswinning op de Noordzee te stimuleren, gezien de «late-levensfase» waarin de productie op de Noordzee zich nu bevindt. Deze fase kent andere uitdagingen en vraagt dus ook een andere aanpak dan dat we de afgelopen decennia hebben gehanteerd. Zowel de overheid als de bedrijven zullen hun beleid hierop aan moeten passen. Ik sluit bij voorbaat geen maatregelen uit, maar zal met name richten op de verwachte effectiviteit en doelmatigheid van iedere maatregel. Zoals al aangekondigd zal de inzet daarvan zijn dat er wordt toegewerkt naar een sectorakkoord rond de jaarwisseling, waarin de gezamenlijke inzet en afspraken, op basis van wederkerigheid, vastgelegd zullen worden.
Hoe verhouden de investeringen in de gaswinning op de Noordzee zich ten opzichte van andere Europese landen?
De Tweede Kamer heeft op 24 oktober 2023 een motie aangenomen waarin wordt verzocht de komende vijf jaar jaarlijks te rapporteren hoeveel nieuwe exploratieputten er op zee in Nederland, Noorwegen en Engeland bij zijn gekomen (Kamerstuk 33 529, nr. 1193). Hiertoe heb ik TNO-AGE opdracht gegeven om hier een analyse voor op te stellen. Deze verwacht ik dit najaar aan u te sturen.
Kunt u aangeven hoeveel Fulltime-equivalent (fte) aan nieuwe medewerkers (met expertise) zijn aangenomen om het vergunningsproces te versnellen? Hoe verklaart u de vertraging ondanks meer arbeidskracht?
Sinds de zomer van 2022 is de formatie van de afdeling vergunningverlening voor mijnbouwactiviteiten voor zowel op land als op de Noordzee met 10 fte uitgebreid en zijn nieuwe medewerkers met expertise aangenomen. Zoals al in de beantwoording van vraag 3 geschetst, bestaat het vergunningsproces uit meerdere stappen: aanvraag vergunning, behandeling van de aanvraag, advies op de ontwerp-vergunning door wettelijke adviseurs, en vervolgens de definitieve vergunning. Om een gaswinningsproject te ontwikkelen heeft een operator veel verschillende vergunningen nodig. Dat zijn mijnbouwvergunningen, maar ook bijvoorbeeld een natuurvergunning. Bezwaar- en beroepsprocedures maken dit proces minder voorspelbaar en complexer.
Wat is de verwachte ontwikkeling van de gaswinning op de Noordzee voor de komende vijf jaar, en welke maatregelen worden overwogen indien de productie achterblijft bij de behoefte?
De Nederlandse gaswinning uit de kleine velden neemt sinds 2005 af door het leegproduceren van de bestaande velden (door natuurlijke drukverlaging in het reservoir stroomt de laatste hoeveelheid aanwezig gas minder snel) en beperkte aanvulling met nieuwe vondsten. TNO-AGE heeft in het meest recente jaarverslag Delfstoffen en Aardwarmte dat op 2 september jl. is gepubliceerd op pagina 19 een prognose opgenomen van de verwachte gasproductie uit de kleine velden op zee voor de komende 25 jaar. Voor de komende vijf jaar is daar het beeld dat deze gasproductie naar verwachting verder zal dalen naar zo’n 5 miljard m3 per jaar.
Zoals in de beantwoording van vraag 2 ook is toegelicht, zal het naar verwachting nog enkele jaren duren voordat het effect van maatregelen ook zichtbaar zal zijn op de daadwerkelijke gasproductie. Dit komt door de doorlooptijd (drie tot vijf jaar) van dergelijke kapitaalintensieve infrastructuurprojecten. Ik zal, als onderdeel van het sectorakkoord, nader bekijken op welke wijze er zo goed mogelijk zicht kan worden gehouden op de investeringsbereidheid van de sector in (nieuwe) projecten die bijdragen aan de gaswinning uit de kleine velden op de Noordzee en daarmee de gasleveringszekerheid.
Deelt u de mening dat een sectorakkoord, uiterlijk begin 2025, tot een doorbraak kan leiden in het verhogen van gaswinning op de Noordzee? Ziet u daarbij afspraken over investeringszekerheid als een belangrijk onderdeel van een sectorakkoord? Bent u bereid hierbij ook naar fiscale prikkels te kijken?
Ja, een sectorakkoord zou mogelijk een doorbraak kunnen betekenen in een andere benadering van de gaswinning op de Noordzee. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 6 sluit ik daarbij geen maatregelen op voorhand uit en zal zorgvuldig moeten worden afgewogen wat de effectiviteit en doelmatigheid van beoogde maatregelen zullen zijn.
Hoeveel procent import van (schalie)gas verwacht u de komende jaren door de afname van de gaswinning op de Noordzee? Kunt u hiervan een overzicht geven?
Sinds 2018 is Nederland netto-importeur van aardgas. De meest recente cijfers van het CBS laten zien dat de gasconsumptie in 2023 29,9 miljard m3 bedroeg. Gaswinning uit de kleine velden op de Noordzee was in datzelfde jaar 5,9 miljard m3 en de totale Nederlandse gaswinning 10,2 miljard m3 (waarvan 1,5 miljard m3 uit het Groningenveld)3. Dat betekent 19,7 miljard m3 geïmporteerd wordt, 66% van de totale gasconsumptie. Dit percentage zal groeien als de afname van productie in Nederland, waaronder gaswinning op de Noordzee, sneller daalt dan dat de gasvraag afneemt. Met de definitieve sluiting van het Groningenveld eerder dit jaar is daarmee het belang van de gaswinning uit de kleine velden voor de komende jaren groter geworden als bijdrage aan de gasleveringszekerheid.
Bent u bereid te bezien of een Carbon Takeback Obligation (CTBO) te overwegen in samenspraak met gasproducenten op de Noordzee? Zou dit een goede manier kunnen zijn om de CO2-voetafdruk van extra gaswinning op te vangen?
Een Carbon Takeback Obligation (CTBO) beoogt bindende voorwaarden te stellen aan «op de markt te brengen hoeveelheden aardgas», en voor te schrijven dat voor elke kubieke meter aardgas die op de markt wordt gebracht een passend percentage koolstof permanent wordt opgeslagen. Ongeacht wie dit gas produceert. Voor Nederland acht ik dit om verschillende redenen op dit moment niet opportuun. Een CTBO vermindert weliswaar wel de emissie maar niet het gebruik van fossiele brandstoffen. Daarnaast legt de Europese Verordening Net zero Industry Act al verplichtingen op aan alle vergunninghouders van gasproductielocaties om CO2-opslagpotentieel te ontwikkelen voor 2030. Deze verplichting vergt een forse investering van de markt en op dit moment wil ik daar niet een vergelijkbare maatregel bovenop leggen. De gasmarkt is een internationale markt, en maatregelen moeten daarom bij voorkeur in Europees verband worden genomen. Extra maatregelen alleen voor Nederlandse producenten kan kostenverhogend werken, waardoor er minder Nederlands gas wordt geproduceerd en er meer zal worden geïmporteerd. Dit heeft een averechts effect dat een CTBO beoogt. Daarnaast wil ik graag benadrukken dat een dergelijke maatregel sector breed zal moeten worden geïmplementeerd, en ik deze niet aan een specifiek bedrijf kan opleggen. In mijn brief over de stand van zaken over het sectorakkoord zal ik, zoals toegezegd tijdens het CCS-debat op 26 september jl., hier nog nader op in gaan.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Russen maken microchips met oude ASML-machines voor wapens'. |
|
Roelien Kamminga (VVD), Eric van der Burg (VVD) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Russen maken microchips met oude ASML-machines voor wapens»?1
Ja.
Herkent u het geschetste beeld dat sinds het begin van de oorlog in Oekraïne minstens 170 reserveonderdelen voor ASML-machines Rusland zijn binnengekomen?
Wij kunnen de in het artikel genoemde aantallen en inhoud van de zendingen niet bevestigen, maar herkennen in algemene zin het beeld dat goederen van strategisch belang ondanks de sancties nog steeds in Rusland terechtkomen.
Kunt u toelichten hoeveel ASML-machines Rusland op dit moment operationeel zijn? Hoeveel chips kunnen er potentieel met deze machines geproduceerd worden?
Het kabinet kan geen inzicht geven in het aantal en het soort ASML-machines in Rusland. De historische exporten van een bedrijf zijn bedrijfsvertrouwelijke informatie, waarover het kabinet zich niet kan uitlaten.
Heeft de Russische overheid naast de in het door Trouw gepubliceerde artikel beschreven ASML PAS 5500-machine nog meer (nieuwere) machines die door ASML zijn geproduceerd? Zo ja, hoe hoog acht u de kans dat met deze machines ook chips worden geproduceerd die in de oorlogsindustrie worden gebruikt?2
Zie ook het antwoord op vraag 3. Het is mogelijk dat deze machines ook chips fabriceren die bijdragen aan de Russische oorlogsindustrie, maar ons beeld is dat de oorlogsindustrie nog vrijwel volledig afhankelijk is van geïmporteerde (westerse) componenten. Een van de redenen hierachter is dat wapensystemen doorgaans gecertificeerd zijn op basis van specifieke componenten. Het exact namaken van dergelijke componenten is complex en vereist naast deze machines nog veel andere technologie.
Kunt u aangeven welke en hoeveel wapensystemen van Rusland gebruik kunnen maken van de microchips die met ASML-machines geproduceerd kunnen worden?
Voor de productie van chips is diverse apparatuur en technologie nodig, waaronder de hiergenoemde apparatuur. Welke en hoeveel wapensystemen gebruikmaken van microchips die gemaakt kunnen worden met de in het artikel beschreven productieapparatuur kan niet met zekerheid worden gezegd. De algemene indruk is dat De Russische militaire industrie voor de productie van wapensystemen nog steeds in hoge mate afhankelijk is van geïmporteerde westerse onderdelen.
Kunt u aangeven of er duidelijkheid bestaat over hoeveel reserveonderdelen voor ASML-machines er sinds het begin van de oorlog in Oekraïne zijn geïmporteerd in Rusland? Zo ja, hoeveel zijn dit er?
Hoewel het ministerie intensief samenwerkt met partners om een compleet beeld te krijgen van sanctieomzeiling, geeft de beschikbare data niet voldoende detailniveau om hier met zekerheid iets over te zeggen. Signalen van sanctieomzeiling worden altijd opgevolgd met onderzoek.
Kunt u een inschatting maken van het type chips dat door Rusland geproduceerd kan worden met de ASML-machines waar zij over beschikken? Zo ja, om welke typen gaat het?
Zie graag het antwoord op vragen 3, 4 en 5.
Reserve-onderdelen worden zeer waarschijnlijk via buitenlandse tussenhandelaren geleverd, hoe zet u zich ervoor in om deze handel tegen te gaan? Bent u het ermee eens dat elke vorm van tussenhandel in chip-onderdelen onwenselijk is?
Ja. Nederland zet zich zowel nationaal als in internationaal verband in om omzeiling van EU-sancties tegen te gaan. Het wordt consequent aangekaart in bilaterale diplomatieke gesprekken, maar ook door de EU-sanctiegezant die hiervoor speciaal in het leven geroepen is. Daarnaast heeft de EU serieuze stappen gezet door handelsbeperkingen op te leggen aan meer en meer buitenlandse tussenhandelaren in derde landen die meewerken aan omzeiling. Tot slot werken we actief aan voorlichting aan bedrijven waarvan de goederen omzeild worden, om hen bewust te maken en te helpen bij het tegengaan hiervan.
Zijn er tussenhandelaren waarvan bekend is dat ze ASML-reserveonderdelen of andere Nederlandse chip-onderdelen aan Rusland leveren maar die nog niet gesanctioneerd zijn? Zo ja, waardoor komt dit en hoe kunnen zij alsnog gesanctioneerd worden? Zo nee, hoe blijft u dit principe waarborgen?
De sancties bieden een juridische basis om bedrijven in derde landen te sanctioneren wanneer zij actief meewerken aan het omzeilen van EU-sancties. Besluitvorming hierover vindt plaats op basis van unanimiteit. Een voorstel daartoe moet juridisch goed onderbouwd zijn en passen binnen de vooraf bepaalde escalatieladder ten aanzien van omzeiling zoals opgenomen in het 11e sanctiepakket tegen Rusland. Diplomatieke gesprekken met de EU-sanctiegezant vormen onderdeel van deze escalatieladder. Het doen van listing voorstellen vereist daarom tijd en capaciteit. Hierdoor kan er enige vertraging zitten in het verkrijgen van kennis over entiteiten die betrokken zijn bij omzeiling en het daadwerkelijk sanctioneren. Het tegengaan van sanctieomzeiling is en blijft een prioriteit van het kabinet.
Hoe zetten het Nederlandse kabinet en ASML zich op dit moment in om handel van Nederlandse onderdelen via tussenhandelaren tegen te gaan? Hoe kan dit beter?
Wat zijn de criteria om bedrijven op de sanctielijst te kunnen plaatsen? En geven deze voldoende handvaten om ook tussenhandelaars op de lijst te plaatsten? Zo nee, deelt u de mening dat er dan opnieuw naar de criteria moet worden gekeken zodat ook bedrijven die als tussenhandelaar fungeren en nog niet op deze lijst staan kunnen worden toegevoegd?
Zullen nieuwe maatregelen tegen sanctie-omzeiling opgenomen worden in een mogelijk 15e Europese Unie (EU)-sanctiepakket?
Heeft u contact gehad met bondgenoten die grote chipfabrikanten hebben, zoals de Verenigde Staten (VS), over dit probleem? Lopen zij tegen dezelfde problemen aan?
Hoe verloopt het contact tussen de Europese Unie en de VS over het uitwisselen van bedrijven op sanctielijsten? Wordt er actief informatie uitgewisseld over bedrijven die wel op de ene sanctielijst staan, maar niet op de andere?
Bent u bereid om meer in te zetten op harmonisering tussen de sanctielijst van de EU en die van de VS en andere bondgenoten? Zo nee, waarom niet?
Het bericht 'Controversial ‘chat control’ back on EU agenda this week' |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het voorstel tot chatcontrole dat op de agenda van de Raad van de Europese Unie staat?1
Ja.
Is u bekend wanneer dit voorstel in de Raad besproken en in stemming gebracht zal worden?
Het voorstel van het Hongaarse voorzitterschap is voor het eerst op hoofdlijnen met de lidstaten besproken tijdens de Coreper-vergadering van 4 september jl. Ten grondslag aan deze bespreking lag een nota van het Voorzitterschap met daarin de kaders voor het voorstel. De compromistekst van het voorstel is vervolgens op 9 september jl. met de lidstaten gedeeld. Tot een vaststelling van een Algemene Oriëntatie is het tot dusver nog niet gekomen. Het Hongaarse voorzitterschap streeft nog steeds naar het bereiken van een algemene oriëntatie over deze Verordening. Om die reden is het de verwachting dat het voorstel geagendeerd zal worden voor de JBZ-raad van 12 en 13 december.
Wat is het standpunt van het kabinet ten aanzien van dit voorstel en van overige maatregelen van chatcontrole waarbij end-to-endversleuteling generiek verzwakt of omzeild wordt?
Het kabinet erkent de urgentie van de bestrijding van kinderpornografisch materiaal volledig en is voorstander van EU-regelgeving voor het tegengaan van de verspreiding van kinderpornografisch materiaal. Deze opgave is ook opgenomen in het regeerprogramma van het kabinet.
Binnen het EU-voorstel voor de CSAM-verordening staat een bepaling die het mogelijk maakt om, als laatste redmiddel en als alle andere middelen onvoldoende resultaat hebben opgeleverd, een detectiebevel aan een aanbieder van een tussenhandeldienst of interpersoonlijke communicatiedienst op te leggen. Nederland heeft op dit punt altijd gehandeld binnen het kader van de in 2022 aangenomen motie-Van Raan, die inhoudt dat Nederland geen voorstellen ondersteunt die end-to-end encryptie onmogelijk maken.2
Ook stelde het kabinet eerder vast dat client-side scanning ten aanzien van berichtendiensten die gebruik maken van end-to-end encryptie de enige technische manier is om, binnen die diensten, het detectiebevel uit te voeren op een wijze die end-to-end encryptie niet onmogelijk maakt. Dit standpunt en de onderbouwing is met uw Kamer gedeeld.3
Op 29 november jl. heb ik uw Kamer, naar aanleiding van de motie Kathmann c.s.,4 voorzien van een brief welke de uitgangspunten inzake de positie van Nederland voor de onderhandelingen in Brussel, specifiek ten aanzien van het detectiebevel, bepaalt. Met de informatie die nu voorhanden is, zal het kabinet geen voorstellen over verplichte detectie ondersteunen die in de praktijk uitsluitend kunnen worden uitgevoerd door middel van client-side scanning,vanwege de gevolgen voor de digitale weerbaarheid. Het kabinet concludeert dat voorstellen voor verplichte detectie op dit moment niet ondersteund kunnen worden of nadere bestudering vergen. De zorgen van het kabinet over de bescherming van in het geding zijnde fundamentele grondrechten, met name op het gebied van de privacy en het brief- en telecommunicatiegeheim, en de veiligheid van het digitale domein zijn op dit moment onvoldoende weggenomen. De techniek is in ontwikkeling en er is nog weinig studie naar gedaan. Met het oog op de noodzakelijke zorgvuldigheid is meer tijd nodig om het Nederlandse standpunt op dit aspect nader te concretiseren en in te vullen.
Mocht de Verordening voor besluitvorming op de JBZ-Raad agenda van 12 en 13 december a.s. blijven staan, dan zal Nederland de eerder ingenomen positie herhalen. Nederland zal actief kenbaar maken zich te onthouden van stemming en daarmee worden gerekend tot de landen die de algemene oriëntatie niet steunen.
Voor een uitgebreide toelichting over het kabinetsstandpunt bij dit voorstel en, in het bijzonder over het zogeheten detectiebevel, verwijs ik naar de Kamerbrieven van 1 oktober 2024 en 29 november jl.
Hoe verhoudt het kabinetsstandpunt zich tot artikel 10 van de Grondwet: het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer?
Artikel 10 van de Grondwet waarborgt de persoonlijke levenssfeer van individuen. Hoewel het recht op privacy fundamenteel is, is het niet onbeperkt. Beperkingen op dit recht zijn toegestaan wanneer deze bij wet worden vastgesteld en noodzakelijk zijn voor een legitiem doel, zoals de bestrijding van criminaliteit of de bescherming van kinderen, en voldoen aan de algemene eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en de specifieke eisen die de Grondwet stelt.
Voor wat betreft privacy-inbreuken zal Nederland geen voorstellen ondersteunen die verplichte detectie in de privécommunicatie van alle burgers inhouden, conform het verzoek aan de regering dat is neergelegd in de voornoemde motie Kathmann c.s.
De zorgen van het kabinet over de bescherming van in het geding zijnde fundamentele grondrechten, met name op het gebied van de privacy en het brief- en telecommunicatiegeheim, en de veiligheid van het digitale domein, zijn op dit moment onvoldoende weggenomen om met de Verordening in te kunnen stemmen.
Hoe verhoudt het kabinetsstandpunt zich tot artikel 13 van de Grondwet: het recht op eerbiediging van het telecommunicatiegeheim?
De doelstelling van artikel 13 Grondwet betreft het beschermen van de vertrouwelijkheid van de communicatie. Deze bescherming houdt in dat de overheid en andere partijen niet zonder wettelijke grond en zonder rechterlijke toestemming, of (in het belang van de nationale veiligheid) machtiging van hen die daartoe bij de wet zijn aangewezen, privécommunicatie mogen onderscheppen, monitoren of doorzoeken. Die bescherming geldt met én zonder encryptie: ook als de inhoud van communicatie niet versleuteld is, mag die niet zomaar worden bekeken. Encryptie is een technische manier om de inhoud van de communicatie te beschermen tegen inzage door anderen, naast andere manieren om je daartegen te beschermen.
Net als bij artikel 10 van de Grondwet (recht op privacy) staat ook bij artikel 13 Grondwet de vraag centraal in welke mate de staat inbreuk kan maken op dit recht ten behoeve van een legitiem doel, zoals de bestrijding van online kindermisbruik. Beperking van dit recht is mogelijk in de gevallen bij de wet bepaald met machtiging van de rechter of, in het belang van de nationale veiligheid, door of met machtiging van hen die daartoe bij de wet zijn aangewezen.
Ook hiervoor geldt dat de zorgen van het kabinet over de bescherming van in het geding zijnde fundamentele grondrechten op dit moment onvoldoende weggenomen.
Hoe verhoudt het kabinetsstandpunt zich tot het standpunt van het Hof van Justitie van de Europese Unie dat generieke toegang tot versleutelde berichten nooit rechtmatig kan zijn?2
Zoals benoemd in de beantwoording van eerdere Kamervragen over dit onderwerp ben ik bekend met de uitspraak van het Europese Hof in de zaak Schrems.6 , 7 Het Europese Hof gaf hierin aan dat «een regeling op grond waarvan de autoriteiten veralgemeend toegang kunnen krijgen tot de inhoud van elektronische communicatie [moet] worden beschouwd als een aantasting van de wezenlijke inhoud van het grondrecht op eerbiediging van het privéleven zoals door artikel 7 van het EU-Handvest gewaarborgd». Hoewel ik deze conclusie van het Hof onderschrijf, wil ik erop wijzen dat versleutelde berichten of versleuteling als zodanig geen rol speelden in deze zaak.
Hoe verhoudt het kabinetsstandpunt zich tot het standpunt van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, namelijk: «Wetten en wetsvoorstellen waarbij chatdiensten worden verplicht om toegang tot end-to-end versleutelde data te geven, wat kan leiden tot het verzwakken van encryptie, is niet proportioneel en heeft geen plaats in een democratische samenleving»?3
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van eerdere Kamervragen, waar wordt ingegaan op de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) op 13 februari 2024 in de zaak Podchasov v. Rusland en hoe deze uitspraak zich verhoudt tot het standpunt van het kabinet.9
Hoe verhoudt het kabinetsstandpunt zich tot het proportionaliteitsbeginsel uit artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht?
Het proportionaliteitsbeginsel uit artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist dat een bestuursorgaan bij het nemen van besluiten een evenwichtige belangenafweging maakt en dat de nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot het doel dat ermee wordt gediend. Op het kabinetsstandpunt als zodanig is de Awb niet van toepassing en het hoeft dan ook niet te voldoen aan de eisen van artikel 3:4, eerste lid, Awb.
Voor zover de vraag is of het kabinetsstandpunt evenredig is, benadruk ik nogmaals dat het kabinet van mening is dat op dit moment onvoldoende duidelijkheid bestaat over de impact van het detectiebevel. De zorgen van het kabinet over de bescherming van in het geding zijnde fundamentele grondrechten, met name op het gebied van de privacy en het brief- en telecommunicatiegeheim, en de veiligheid van het digitale domein, zijn op dit moment onvoldoende weggenomen om met het voorstel in te kunnen stemmen.
Wilt u deze vragen afzonderlijk, onderbouwd en binnen drie weken beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om uw Kamer binnen de termijn van een beantwoording op deze vragen te voorzien.
Het artikel ‘Koninklijke Horeca Nederland vordert 1,3 miljoen van failliet bedrijf Beljaarts’ |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Koninklijke Horeca Nederland vordert 1,3 miljoen van failliet bedrijf Beljaarts» op de website van L1nieuws.nl?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de leden van Koninklijke Horeca Nederland niet de diensten kregen geleverd die dit bedrijf, opgericht door de vereniging Koninklijke Horeca Nederland, wel beloofd had te leveren?
Het is voor alle bedrijven van belang dat zij de diensten of producten leveren aan hun klanten die ze beloven te leveren.
Wat vindt u ervan dat Koninklijke Horeca Nederland nu een claim van € 1,3 miljoen indient bij de curator van het failliet gegane bedrijf Koninklijke Horeca Nederland (KHN) Rekenwerk?
Dit is een besluit van KHN waar noch ik, noch de Minister-President bij betrokken zijn.
Minister Beljaarts stelde in zijn hoorzitting met de Tweede Kamer dat hij bestuurder op afstand zou zijn geweest en dat het faillissement hem niet aan te rekenen zou zijn; is u bekend of Minister Beljaarts bestuurder op afstand was? Wat was het verschil tussen hem en de andere bestuurder van KHN Rekenwerk? Heeft hij bijvoorbeeld getekend voor de jaarrekening van KHN Rekenwerk?
In de kabinetsformatie heeft de formateur, in aanwezigheid van de beoogd Minister-President, in de periode van 17 tot en met 19 juni 2024 met alle kandidaat-ministers en kandidaatstaatssecretarissen gesprekken gevoerd aan de hand van de regels die hiervoor zijn vastgelegd in de brief van de Minister-President aan de Tweede Kamer d.d. 20 december 2002 (Kamerstuk 28 754, nr. 1) alsmede de brief van de Minister-President aan de Tweede Kamer van 15 december 2021 en de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 november 2021.
In dit gesprek komt ook de vraag aan de orde of er overige relevante aspecten zijn die op enig moment van negatieve invloed kunnen worden op het functioneren van de kandidaat als bewindspersoon, dan wel het kabinet in een moeilijke situatie zouden kunnen brengen. Ik heb mijn eerdere werkkringen toegelicht aan de formateur en de formateur heeft besloten om mij voor te dragen als Minister van Economische Zaken.
Tijdens de hoorzitting op 24 juni jl. heb ik toegelicht dat ik mijn rol als bestuurder, in de periode van aantreden als bestuurder tot 2023, vooral «op afstand» heb ingevuld.
In aanvulling hierop het onderstaande. Tot 16 juni 2020 kende het bedrijf Koninklijke Horeca Nederland (KHN) Rekenwerk één bestuurder. De aandeelhouder KHN en het landelijk bestuur van KHN vonden dit kwetsbaar. Zij hebben mij gevraagd toe te treden als bestuurder, waarbij de afspraak werd gemaakt dat de andere bestuurder operationeel directeur zou zijn en volledig verantwoordelijk zou zijn voor de financiële gang van zaken en dat de betrokkenheid van mij beperkt zou zijn tot de grote lijn van het bedrijf. De aandeelhouders, dezelfde personen als het landelijk bestuur, zouden de rol van werkgever op zich blijven nemen. Dit is veranderd in 2023 omdat ik toen ben gevraagd mijn rol op andere wijze in te vullen. Ik heb in die periode onregelmatigheden ontdekt, en deze aangekaart. Uiteindelijk hebben onder andere die onregelmatigheden geleid tot het faillissement van KHN Rekenwerk, waarvoor de andere bestuurder aansprakelijk is gesteld, en waarvoor aangifte tegen hem is gedaan.
Tijdens mijn bestuurderschap bij KHN Rekenwerk zijn voor de jaren 2021 en 2022 jaarrekeningen opgesteld en gedeponeerd. Deze jaarrekeningen zijn beide niet door mij ondertekend. Beide jaarrekeningen destijds zijn goedgekeurd door het accountantskantoor BDO, het Landelijk Bestuur en de Ledenraad van KHN.
Weet u wanneer de curator van KHN Rekenwerk met zijn bevindingen komt? Zo nee, kunt u navraag doen wanneer deze bevindingen er zijn zodat een debat gevoerd kan worden over de gang van zaken bij KHN rekenwerk, de rol en integriteit van Minister Beljaarts daarin en daarmee zijn geschiktheid voor de huidige functie als Minister van Economische Zaken.
De curator zal op enig moment met het rapport komen. Om iedere schijn van belangenverstrengeling te voorkomen onderhoud noch ik in mijn hoedaningheid als Minister, noch de Minister-President, contact met de curator. Dat laat onverlet dat de curator zelf aanleiding kan zien om, in het kader van zijn werkzaamheden, op enig moment contact op te nemen met mij. Het rapport van de curator zal te zijner tijd openbaar worden gemaakt.
Minister Beljaarts is op dit moment ook Minister van Economische Zaken over de sector waarvan hij nog maar kort geleden belangenbehartiger was; hoe beoordeelt u het gevaar van belangenverstrengeling waardoor de Minister van Economische Zaken mogelijk niet handelt in het belang van alle Nederlanders, maar meer in het belang van de werkgevers van een bepaalde economische sector?
In het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat tijdens de benoemingsprocedure is gesproken over de werkzaamheden die ik heb verricht voor KHN, en dat daaruit geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die een beletsel zouden kunnen zijn voor mijn benoeming als Minister van Economische Zaken.
Tijdens de hoorzitting heb ik aangegeven dat het bedrijfsleven mij nauw aan het hart ligt. Ik ben opgegroeid in een MKB familie en ik heb mijn hele leven in het bedrijfsleven gewerkt. Juist door deze kennis en ervaring heb ik een goed beeld gekregen van waar het bedrijfsleven in brede zin, zowel het MKB, als het grootbedrijf, behoefte aan heeft.
De oproep van Doarpswurk m.b.t. de wet- en regelgeving omtrent bingo in Nederland |
|
Rosemarijn Dral (VVD) |
|
Struycken , Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met de Oproep van Doarpswurk m.b.t. wet- en regelgeving omtrent bingo in Nederland?
Ja, ik ben bekend met deze Oproep van Doarpswurk.
Welke problemen worden opgelost met het (dreigen met het) verbieden van bingo’s waar alcohol wordt geschonken?
Op grond van de Alcoholwet is het momenteel niet toegestaan om kansspelen te organiseren in horecalokaliteiten waar alcohol geschonken mag worden, vanwege de risico’s van de combinatie van alcohol en gokken. De Wet op de kansspelen (Wok) maakt onderscheid tussen verschillende soorten kansspelen vanwege de risico’s die hieraan verbonden zijn als het gaat om consumentenbescherming, kansspelverslaving en kansspelgerelateerde criminaliteit. Bingo kan in veel gevallen als een klein kansspel worden georganiseerd onder minder strenge regels dan de regels die gelden voor andere kansspelen vanwege de beperkte risico’s bij kleine kansspelen. Zoals mijn ambtsvoorganger heeft aangekondigd1 wordt een wijziging van de Alcoholwet voorbereid, waardoor het organiseren van kleine kansspelen in horecalokaliteiten, zoals bingo’s, mogelijk wordt gemaakt, mits de organisatie van het kleine kansspel voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden in de Wok.2
Deelt u de mening dat het (dreigen met het) verbieden van bingo-middagen waar alcohol wordt geschonken een voorbeeld is van doorgeslagen regeldrift van gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het op grond van de Alcoholwet verboden om bingo-middagen in horecalokaliteiten te organiseren. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om hierop te handhaven en daarmee voeren zij dus hun wettelijke taak uit. Vooruitlopend op de genoemde aanpassing van de Alcoholwet zal ik in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) kijken naar de mogelijkheden om bingo’s in horecalokaliteiten te organiseren.
Wat zegt u tegen de ouderen die mogelijk hun enige uitje in de week niet meer kunnen bezoeken, omdat de organisatie van de gemeente te horen heeft gekregen dat het organiseren van bingo niet langer is toegestaan op grond van de Alcoholwet?
Het organiseren van een bingo is niet verboden. Een bingo op locatie mag georganiseerd worden in besloten kring. Ook een bingo waarmee géén prijzen kunnen worden gewonnen mag georganiseerd worden. De organisator van een bingo met prijzen die niet in besloten kring plaatsvindt moet voldoen aan de eerdergenoemde voorwaarden uit de Wok. Op grond van de Alcoholwet is het op dit moment niet toegestaan om een bingo in een horecalokaliteit te organiseren. Dit verbod ga ik aanpassen met de hiervoor aangegeven wetswijziging.
Kunt u bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) nagaan welke gemeenten er in 2023 en in 2024 hebben gedreigd met het verbieden van bingo’s omdat het organiseren van een bingo met een alcoholvergunning niet mogelijk zou zijn en hoeveel bingo’s zijn daadwerkelijk verboden?
Ik heb dit nagevraagd en de VNG geeft aan dat zij niet over deze cijfers beschikken en dat het niet mogelijk is om de betreffende gegevens te achterhalen. Met de voorgestelde wijziging van de Alcoholwet worden deze situaties in de toekomst voorkomen.
Hoe staat u tegenover de uitzondering in de Alcoholwet, die het vorige kabinet aankondigde in juni 2024 voor het organiseren van kleine kansspelen zoals bingo’s in horecalokaliteiten?
Zoals hiervoor aangegeven, sta ik positief tegenover het voornemen van mijn ambtsvoorganger om een uitzondering in de Alcoholwet op te nemen voor kleine kansspelen en bereid ik deze wetswijziging momenteel voor. Het streven is om de internetconsultatie op korte termijn te publiceren.
Bent u bereid om vooruitlopend op de wettelijke uitzondering bij de VNG onder de aandacht te brengen dat het kabinet het onwenselijk vindt dat gemeenten bingo-middagen waar alcohol wordt geschonken proberen te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Ik zal via de VNG aan de burgermeesters en wethouders vragen om vooruitlopend op de wijziging van de Alcoholwet terughoudend te zijn met de handhaving.
Deelt u de mening dat er in verschillende wet- en regelgeving nog onvoldoende onderscheid wordt gemaakt tussen kansspelen met een hoog risico op verslaving (zoals online kansspelen) en kansspelen met een laag risico op verslaving (zoals bingo)? Zo ja, bent u bereid dit onderscheid aan te brengen in wet- en regelgeving, zoals de Alcoholwet?
De Wok maakt onderscheid tussen verschillende soorten kansspelen, onder meer omdat de risico’s van kansspelen verschillen als het gaat om consumentenbescherming, kansspelverslaving en kansspelgerelateerde criminaliteit, zoals witwassen en fraude. Een bingo dat als klein kansspel wordt georganiseerd, waarbij wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Wok, kent beperkte risico’s in vergelijking met bingo als online kansspel.
De eisen en voorwaarden die de Wok stelt aan het organiseren van verschillende kansspelen zijn erop gericht voornoemde risico’s tegen te gaan. Zoals ik eerder heb aangegeven, wordt met deze wijziging van de Alcoholwet mogelijk gemaakt om kleine kansspelen in horecalokaliteiten te organiseren.
Waar kunnen verenigingen terecht als gemeenten dreigen bingo’s te verbieden in hun ontmoetingscentrum?
Zoals ik heb aangegeven zal ik via de VNG aan de burgemeesters en de wethouders vragen om terughoudend te zijn in de handhaving vooruitlopen op de wetswijziging. Als een vereniging alsnog te maken krijgt met handhaving vanuit de gemeente, is er de mogelijkheid om met de gemeente in gesprek te gaan. Wanneer een vereniging het niet eens is met het besluit van een gemeente, kan zij bezwaar indienen.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voor 24 september a.s.? Op die dag wordt namelijk een petitie door Doarpswurk aan de commissie Justitie en Veiligheid aangeboden.
Ja.
Kent u het bericht dat het College voor de Rechten van de Mens aanleiding ziet om juridisch bescherming te bieden tegen onderscheid op grond van opleiding op het gebied van aanbod en levering van goederen en diensten? Zo ja, wat vindt u van dit advies?1
Ja, dat advies ken ik. Het College voor de Rechten van de Mens heeft een uitgebreid en afgewogen advies gegeven.
Onderschrijft u het standpunt van uw ambtsvoorganger(s) dat gestreefd moet worden naar een (meer) gelijkwaardige behandeling van verschillende onderwijstypen, en dat daarbij vooral de positie van het middelbaar beroepsonderwijs een focuspunt moet zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit streven concretiseren?
Voor mij zijn alle vormen van vervolgonderwijs van waarde en van belang. Ik wil dat elke student diens eigen roeping vindt en kiest voor het type onderwijs dat daarbij past. Het mbo is van groot belang voor onze economie en samenleving en mbo-studenten verdienen daarvoor waardering. Dat is nog niet altijd het geval. In de Werkagenda MBO staan diverse maatregelen om bij te dragen aan een gelijkwaardige positie van mbo-studenten. Ik geef de komende periode verder uitvoering aan de Werkagenda en zal de Tweede Kamer dit najaar informeren over de voortgang.
Deelt u de mening dat iedereen moet worden beschermd tegen het ongerechtvaardigde onderscheid naar sociaaleconomische status in het algemeen en naar verschil in opleiding in het bijzonder? Zo ja, bent u bereid om uitvoering te geven aan de aangenomen motie van de leden De Hoop en Bouchallikh en de Kamer een wetsvoorstel te sturen, waarin opleiding als discriminatiegrond wordt toegevoegd aan de Algemene wet gelijke behandeling? Zo nee, waarom niet?2
Het College voor de Rechten van de Mens ziet ruimte voor een bescherming van personen vanwege hun opleiding in de sfeer van goederen en diensten. Het College merkt op dat dit via een aantal uitzonderingsconstructies in theorie is te regelen in de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb), maar dat dit de huidige systematiek zou doorkruisen waarin er één lijst met gronden is met dezelfde reikwijdte van de terreinen waarop de wet van toepassing is. Daarom ligt volgens het College opname van opleiding(sniveau) in een aparte wet voor de hand, zoals dit destijds ook voor de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid is gebeurd. Ik zal dit advies, samen met mijn collega-minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, goed bestuderen. Wij komen hierop terug in de kabinetsreactie, waar uw commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onlangs om heeft verzocht3.
Daarnaast stelt het College dat het wenselijk is dat de regering de mogelijkheid tot opname van de grond sociaaleconomische status in de Awgb nader onderzoekt. Het College merkt daarbij op dat de grond «sociaaleconomische status» moeilijk grijpbaar en af te bakenen is. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal dit onderzoek initiëren. De resultaten daarvan zullen in de loop van 2025 met uw Kamer worden gedeeld.
Neemt u zich andere maatregelen voor om ongerechtvaardigd onderscheid naar sociaaleconomische status en, meer in het bijzonder, naar opleiding te bestrijden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om deze op korte termijn met de Kamer te bespreken?
Zoals aangeven in antwoord op vraag 2 geef ik verder uitvoering aan de Werkagenda MBO en aan de maatregelen die bijdragen aan een gelijkwaardige positie van mbo-studenten. In de kabinetsreactie op het advies van het College van de Rechten van de Mens zal ik samen met mijn collega-minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een inhoudelijke reactie geven op het advies.
Chinese dreigementen om ASML van Chinese markt te weren |
|
Joris Thijssen (PvdA), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) , Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Heeft u via officiële communicatiekanalen vernomen van de Chinese regering dat zij de Chinese markt dreigen te sluiten voor ASML? Zo ja, wat heeft de Chinese regering precies gecommuniceerd?1
Het kabinet kan niet ingaan op de inhoud van vertrouwelijke diplomatieke gesprekken.
Wat vindt u van deze dreigementen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de mogelijke impact voor ASML en voor Nederland als dit dreigement werkelijkheid wordt en de Chinese markt wordt gesloten voor ASML?
Het kabinet wenst niet te speculeren over de impact van maatregelen die andere landen al dan niet gaan nemen.
Wat is de mogelijke impact voor China als dit dreigement werkelijkheid wordt? Hoeveel minder geavanceerde producten zoals chips kan China in dat geval nu en in de toekomst produceren en wat betekent dat concreet voor de Chinese samenleving, export en strategische sectoren zoals defensie?
Zie antwoord vraag 3.
Welke additionele exportrestricties wil de Verenigde Staten dat Nederland neemt met betrekking tot de export van ASML-producten en diensten naar China? Hebben de Verenigde Staten en Amerikaanse bedrijven financieel voordeel bij deze mogelijke maatregelen?
Nationale exportcontrolemaatregelen (zoals op 6 september jl. gepubliceerd) zijn nationale besluiten genomen op basis van nationale veiligheidsoverwegingen. De maatregelen beogen risico’s voor de nationale veiligheid adequaat te adresseren met zo min mogelijk marktverstoring of impact op bedrijven en hun waardeketens. Over exportcontrolebeleid onderhoudt Nederland goed contact met Europese en niet-Europese partners, zoals de VS, omwille van onder andere de effectiviteit van het beleid en het waarborgen van een gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven. Uiteindelijk neemt Nederland zijn eigen besluiten. Het kabinet kan niet ingaan op de inhoud van vertrouwelijke gesprekken met internationale partners.
Wat vindt u van deze ideeën van de Verenigde Staten? Vindt u dat deze ideeën overgenomen moeten worden omdat de Verenigde Staten op vele manieren een grote bondgenoot is? Welke impact heeft het, bijvoorbeeld op onze relatie met de VS, als Nederland deze restricties niet oplegt?
Zie antwoord vraag 5.
Welke additionele exportrestricties overweegt u zelf om te nemen met betrekking tot ASML? Worden in EU-verband additionele exportrestricties overwogen? Wordt ASML zelf betrokken bij deze overwegingen?
Het Nederlandse exportcontrolebeleid ziet op het adresseren van nationale veiligheidsrisico’s die zouden kunnen ontstaan bij de ongecontroleerde export van bepaalde goederen of technologie. Doelstelling van het beleid is deze risico’s te voorkomen op een manier die proportioneel en chirurgisch is en markten zo min mogelijk verstoort. Technologische ontwikkelingen kunnen aanleiding geven tot aanpassingen van het exportcontrolebeleid. Hierbij wordt getracht deze aanpassingen in multilateraal verband te maken, bijvoorbeeld via de bestaande multilaterale exportcontroleregimes. Vanwege de verwevenheid met nationale veiligheid is exportcontrole in Europees verband een nationale competentie, waarbij lidstaten gehouden zijn aan de Europese verordening «producten voor tweeërlei gebruik» (Verordening (EU) 2021/821). Nederland heeft onlangs voorstellen2 gedaan om de Europese coördinatie van exportcontrolebeleid te versterken, zonder over te willen gaan tot overdracht van nationale bevoegdheden aan de EU. Het kabinet onderhoudt in algemene zin zeer nauw contact met het bedrijfsleven, en dit geldt ook ten aanzien van de totstandkoming van Nederlandse exportcontrolemaatregelen waarbij Nederlandse bedrijven (mogelijk) worden getroffen. Het kabinet zet zich actief in om de Nederlandse sterktes op het gebied van halfgeleiders verder uit te bouwen, zoals onder andere uiteengezet in de Kamerbrief «De Nederlandse inzet voor een sterk halfgeleiderecosysteem in geopolitiek uitdagende tijden».3 Met de Nationale Grondstoffenstrategie zet Nederland er onder andere op in om, in nauwe samenhang met de Europese Critical Raw Materials Act, de leveringszekerheid van kritieke grondstoffen voor Nederland en Europa te verbeteren.
Wat is het doel van het opleggen van additionele exportrestricties? Gezien de sterke positie die China heeft opgebouwd op een terrein als toegang tot zeldzame aardmetalen, bent u van mening dat het verstandig is op andere terreinen, bijvoorbeeld in de chipsector, daar een sterke positie tegen te hebben en te houden?
Zie antwoord vraag 7.
De registratie van vaccinatie- en sterftegegevens en mogelijke impact op de gerapporteerde oversterfte |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het recente onderzoek van Ronald Meester en Marc Jacobs naar een mogelijke relatie tussen COVID-19-vaccinaties en oversterfte in Nederland? Zo ja, hoe beoordeelt u de bevindingen van dit onderzoek?1
Ja, ik ben hiermee bekend. Meester en Jacobs suggereren dat de gegevens in CIMS, de database van het RIVM voor het registreren van COVID-19-vaccinatiegegevens, niet betrouwbaar zijn. Ik ben het niet eens met deze suggestie.
Hoe beoordeelt u de redenen die Meester en Jacobs aanvoeren ter onderbouwing van hun stelling dat de vaccinatiedata uit het «COVID-vaccinatie Informatie- en Monitoringssysteem» (CIMS) van het RIVM, zoals ter beschikking gesteld aan externe onderzoekers, onbetrouwbaar zijn?2
De vaccinatiegegevens van mensen die hiervoor toestemming hebben gegeven, worden automatisch doorgegeven aan CIMS. Het RIVM verwijdert geen gegevens uit CIMS, tenzij mensen, na eerst toestemming te hebben gegeven, op een later moment zelf vragen om hun eigen gegevens te laten verwijderen (recht op vergetelheid). Het hangt af van het soort onderzoek welke gegevens het RIVM wel of niet gebruikt in analyses. Voor het bepalen van de actuele vaccinatiegraad zijn andere gegevens nodig dan voor onderzoek naar de effectiviteit van de vaccinaties. Zo zijn de gegevens van mensen die zijn overleden of geëmigreerd wel van belang voor onderzoek naar de relatie tussen vaccinaties en sterfte, maar moeten zij worden weggelaten bij het berekenen van de actuele vaccinatiegraad in de bevolking.
Daarnaast worden in het rapport van Meester en Jacobs vraagtekens gezet bij het aantal sterfgevallen onder ongevaccineerden en wordt er geschreven over de verhoogde kans op overlijden bij ongevaccineerde mensen, naast hun hogere kans op ernstige COVID-19. Dit kan verklaard worden door het healthy vaccinee effect. Uit onderzoek is bekend dat mensen die voor vaccinatie kiezen gemiddeld meer interesse hebben in gezond gedrag en minder vaak gezondheidsproblemen hebben. Ook is het aannemelijk dat mensen die terminaal ziek zijn vaak niet meer voor vaccinatie kiezen, terwijl ze een grote kans hebben om te overlijden. Bij de interpretatie van analyses over effecten van vaccinatie dient hier ook rekening mee te worden gehouden, omdat vanwege deze fenomenen de prikken mogelijk meer bescherming lijken te bieden dan in werkelijkheid het geval is.
Ten slotte wordt in het rapport benoemd dat veel mensen overleden rondom de periodes waarin mensen een coronaprik konden halen. Dit komt omdat deze prikrondes plaatsvonden in een tijd waarin het coronavirus en andere luchtwegvirussen veel rondgingen in Nederland. Mensen die kort voor of tijdens deze prikrondes COVID-19 hadden, kregen op dat moment geen vaccinatie. Maar door COVID-19 hadden zij wel meer kans om te overlijden. Dit fenomeen versterkt de associatie tussen ongevaccineerd zijn en overlijden.
Kunt u bevestigen of ontkennen dat er verschillende versies van de CIMS-database naast elkaar bestaan, namelijk onder andere een versie voor intern gebruik én een versie voor externe onderzoekers? Indien er inderdaad verschillende versies naast elkaar bestaan, wat zijn de precieze verschillen tussen de versies? Wanneer en om welke reden(en) is besloten om verschillende versies naast elkaar te laten bestaan?3
Het RIVM heeft één database voor het registreren van COVID-19-vaccinatiegegevens, genaamd CIMS. Daarnaast bestaat een datawarehouse. De gegevens worden geautomatiseerd onttrokken vanuit de database naar het datawarehouse. Hierbij worden geen selecties gemaakt, en worden dus geen groepen uitgesloten. In het warehouse worden deze gegevens alleen anders geordend, zodat er makkelijk rapportages mee gemaakt kunnen worden, zonder de database rechtstreeks te belasten. Dit is een werkwijze die veel organisaties gebruiken. Er staan dus geen andere gegevens in, alleen anders geordend en geabstraheerd (gepseudonimiseerd).
Kunt u bevestigen of ontkennen dat ten aanzien van de database die ter beschikking is gesteld aan externe onderzoekers, de gegevens van ongeveer 880 duizend personen die ná vaccinatie zijn overleden of geëmigreerd, uit het bestand zijn verwijderd? Erkent u dat deze data essentieel zijn om gedegen onderzoek te kunnen verrichten naar vaccinatie als mogelijke oorzaak van de oversterfte? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM verwijdert geen gegevens uit CIMS, tenzij mensen zelf vragen om hun eigen gegevens te laten verwijderen (recht op vergetelheid). COVID-19-vaccinatiegegevens van personen die nadien zijn geëmigreerd of overleden staan in de CIMS data, zijn beschikbaar in de CBS microdata omgeving, en zijn uiteraard gebruikt in de onderzoeken naar vaccinatie en sterfte.
Bent u al eerder geïnformeerd over de twijfels omtrent de betrouwbaarheid van de aan externe onderzoekers ter beschikking gestelde data? Zo ja, wanneer en door wie? Welke actie(s) heeft u daarop overwogen en ondernomen?
De heren Meester en Bakker hebben sinds februari 2024 enkele vragen aan RIVM gesteld per e-mail over de CIMS-gegevens. Hierop heeft het RIVM nadere uitleg gegeven. Er is geen reden tot twijfel over de betrouwbaarheid van de aan externe onderzoekers ter beschikking gestelde data. Er is dus ook geen aanvullende actie ondernomen.
Wat betekent de vermeende manipulatie van de aan externe onderzoekers ter beschikking gestelde database voor de betrouwbaarheid van de reeds gepubliceerde onderzoeksresultaten en het nut van de nog lopende onderzoeken op basis van deze misleidende data?
Er is geen sprake van manipulatie van de data.
Bent u bereid om, in overleg met de betrokken onderzoekers die aangeven dat de hen ter beschikking gestelde database onbruikbaar is voor gedegen onderzoek, alsnog te bewerkstelligen dat alle benodigde data aan hen ter beschikking wordt gesteld? Zo nee, waarom niet?
De CIMS-data zijn beschikbaar in de beveiligde CBS microdata omgeving. Dit is dezelfde data die het RIVM heeft gebruikt en die andere onderzoeksgroepen, waaronder het Nivel, hebben gebruikt in hun analyses naar (over)sterfte. Toegang tot deze data kan via CBS aangevraagd worden.
Wilt u deze vragen binnen de daarvoor gestelde termijn en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Pleidooi voor AI-richtlijn op scholen: 'Risico's groot, bewustzijn laag'’ |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het pleidooi van de Algemene Onderwijsbond (AOb) voor een AI-richtlijn op scholen?1
Ja.
Welk inzicht heeft u in het gebruik van artificiële intelligentie (AI) door scholen? Heeft u een overzicht van welke AI-tools worden ingezet door scholen zelf?
In algemene zin hebben we inzicht in het gebruik van AI door scholen en welke tools dat zijn. In de meest recente Monitor Digitalisering Onderwijs (MDO, voorheen MYRA) 2023 van Kennisnet, de PO-Raad en de VO-raad is leraren gevraagd naar het gebruik van digitale middelen2. In het primair onderwijs maakte in 2023 63 procent van de leraren gebruik van dashboards waarop de voortgang van leerlingen te volgen is (Snappet, Gynzy, Prowise Learn, Rekentuin) en 40 procent gebruikte adaptieve gepersonaliseerde digitale leermiddelen.3 In het voortgezet onderwijs betrof dit respectievelijk 31 procent en 29 procent van de leraren.4 In de MDO 2025 zal leraren specifiek gevraagd worden of zij AI (apps of toepassingen) bij de lessen en lesvoorbereiding gebruiken en over welke kennis en vaardigheden zij op dit terrein beschikken
Heeft u inzicht in de manier waarop door leerlingen gebruik wordt gemaakt van AI voor het maken van werkstukken en huiswerkopdrachten en hoe scholen hiermee omgaan?
Ik heb geen inzicht in de manier waarop leerlingen thuis gebruik maken van AI voor het maken van werkstukken en huiswerkopdrachten.
Op welke wijze heeft AI een plek in de nieuwe kerndoelen voor digitale geletterdheid? Wanneer zijn deze definitief verankerd?
Begin maart 2024 heeft de SLO de conceptkerndoelen digitale geletterdheid opgeleverd. In deze concepten is AI expliciet opgenomen. Momenteel worden de kerndoelen op scholen beproefd op bruikbaarheid en wordt geëvalueerd hoe goed ze aansluiten bij de praktijk. Daarnaast zal dit najaar de wetenschappelijke Curriculumcommissie een advies uitbrengen over de conceptkerndoelen.
In oktober ontvangt uw Kamer een brief waarin wordt toegelicht hoe hier invulling aan wordt gegeven.
Vindt u het goed dat leerlingendata terechtkomt in handen van grote AI-bedrijven? Hoe verhoudt dit zich tot de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en wat gaat u hieraan doen?
Ik vind het belangrijk dat de (digitale) veiligheid en privacy van de onderwijsomgeving van leerlingen en onderwijspersoneel geborgd is. Het is in de eerste plaats aan de schoolbesturen om hun (digitale) onderwijs vorm te geven, en daarbij te kiezen of, en zo ja welke, AI-producten ze hierbij inzetten. AI kan het onderwijs ondersteunen, mits bewust gekozen en verantwoord toegepast. De handreiking AI van Kennisnet biedt handvatten om te zorgen voor sociale veiligheid en een pedagogisch klimaat bij AI op school.5 Daarnaast is het van groot belang dat de persoonsgegevens van leerlingen bij het gebruik van AI-systemen goed worden beschermd. De website Aanpak IBP van Kennisnet helpt scholen om de AVG goed na te leven. Relevant is onder meer dat de school een verwerkersovereenkomst afsluit met de leverancier van het AI-systeem waarin contractueel wordt vastgelegd dat de leverancier de gegevens alleen mag gebruiken voor de doelen die de school aangeeft. Ook is de school in de meeste gevallen verplicht om een data protection impact assessment (DPIA ofwel een privacyonderzoek) uit te voeren als in een AI-systeem persoonsgegevens worden verwerkt, waarmee de privacyrisico’s in kaart worden gebracht en maatregelen genomen worden om deze te beperken. Omdat dit voor scholen intensief en tijdrovend kan zijn, voeren de ICT-coöperaties SURF en SIVON namens de onderwijssector DPIA’s uit op digitale producten die in het onderwijs gebruikt worden. Dat doen ze niet alleen bij Nederlandse aanbieders, maar ook voor grote internationale bedrijven zoals Google en Microsoft. In dit kader zijn afspraken gemaakt met onder andere Zoom, Google en Microsoft over het beschermen van de privacy van leerlingen, studenten en medewerkers. Ik bevorder via het Programma Digitaal Veilig Onderwijs dat SIVON ook DPIA’s kan uitvoeren op andere digitale producten die in het funderend onderwijs worden gebruikt.
Denkt u dat leerkrachten en scholen voldoende toegerust zijn om AI veilig in te zetten en de inzet ervan door leerlingen te herkennen en te bespreken?
Ik vind het belangrijk dat het onderwijs AI op een doordachte en verantwoorde manier toepast, met aandacht voor publieke waarden zoals privacy en kansengelijkheid en dat leraren bewuste en weloverwogen keuzes kunnen maken over het gebruik van AI. Leraren moeten de technologie kunnen gebruiken, en begrijpen hoe AI-systemen werken, wat hun beperkingen zijn en welke ethische vraagstukken daarbij komen kijken. Dit vraagt van leraren dat zijzelf ook digitaal vaardig zijn.
Daarom ondersteun ik leraren op verschillende manieren bij de inzet van AI in het onderwijs. Er zijn concrete handvatten beschikbaar, zoals de handreiking AI in het onderwijs van Stichting Kennisnet die scholen helpt verantwoorde keuzes te maken rondom AI, met richtlijnen voor beleid en professionalisering. En er is de gratis online AI-cursus van de Nederlandse AI-coalitie voor docenten in het primair en voortgezet onderwijs. Het Expertisepunt Digitale Geletterdheid biedt daarnaast ondersteuning aan het po, vo, s(v)o en mbo. Tot slot werken we samen met Vlaanderen aan digitale professionalisering voor leraren. We gaan samen onderzoeken hoe we leraren op slimme manieren beter kunnen ondersteunen bij het aanleren van digitale vaardigheden.
Bent u bekend met het bericht «Meer kennis algoritmen nodig op scholen, «anders risico op discriminatie»»?2
Ja.
Deelt u de zorgen van het College voor de Rechten van de Mens over dat de inzet van adaptieve leermiddelen kan leiden tot kansenongelijkheid?
Ik ben het met het College eens dat het van belang is dat systemen die gebruikt worden in het onderwijs niet leiden tot uitsluiting of discriminatie. Kinderen mogen nooit de dupe worden van discriminatie, ook niet wanneer die impliciet in algoritmes is ingebouwd. Hoewel de onderzoekers aangeven dat er op dit moment geen concrete voorbeelden te vinden zijn van discriminatie of uitsluiting door algoritmes in het funderend onderwijs, is het ook in de toekomst van belang dat dit geen plaats krijgt in de (digitale) onderwijssystemen. Daartoe is recent de nieuwe AI-verordening in werking getreden. Deze Europese wet stelt verdere grenzen aan de toepassing van algoritmes in het onderwijs. Zo wordt het gebruik van een aantal typen AI en algoritmes ingedeeld in de hoog-risico-categorie, waarin extra eisen zijn opgenomen. Systemen die zich richten op onder andere toelating tot het onderwijs of het beoordelen van een passend onderwijsniveau vallen in deze categorie. Als onderwijsinstellingen deze systemen willen inzetten, dienen zij aanvullende maatregelen te treffen om te voorkomen dat gebruik van deze systemen kansenongelijkheid in de hand werkt.
Op welke wijze wordt toezicht gehouden op de algoritmes van programma’s zoals Snappet, Gynzy en andere lesmethoden?
Op Europees niveau biedt de recent geïntroduceerde AI-verordening een juridisch kader om ervoor te zorgen dat AI-systemen veilig en ethisch worden ingezet. De komende tijd zal ik samen met de onderwijssector verkennen hoe we de maatregelen binnen de AI-verordening het beste kunnen vormgeven.
Op nationaal niveau speelt het Nationaal Onderwijslab AI (NOLAI) een belangrijke rol in het waarborgen van de kwaliteit, kansengelijkheid en de regie van leraren in de verantwoorde ontwikkeling en toepassing van AI in het onderwijs. Zo maakt NOLAI in het wetenschappelijk programma de pedagogische, maatschappelijke en sociale gevolgen van intelligente technologie in onderwijs inzichtelijk. In het onlangs gepubliceerde referentiekader wordt de werkwijze van het Onderwijslab uitgelegd.7 Daarnaast biedt het opschalingsplan van NOLAI waardevolle inzichten in de integratie van AI-producten in het onderwijs, waarbij de visie van scholen en de vaardigheden van leraren centraal staan. Leraren worden uitgerust met de benodigde kennis en tools om AI op een verantwoorde en effectieve manier in hun onderwijspraktijk te integreren en zorgt voor een duurzame en brede implementatie van AI-producten in het funderend onderwijs.
Hoe gaat u transparantie, uitlegbaarheid en de eerlijkheid van deze algoritmes waarborgen?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft u inzicht in hoeveel scholen zelfstandig richtlijnen of beleid hebben opgesteld voor het gebruik van AI?
Ik vind het belangrijk dat scholen bewuste en verantwoorde keuzes maken over het gebruik van AI op basis van een AI-beleid dat past bij de visie op onderwijs en de kernwaarden van de school. Scholen kunnen hiervoor gebruikmaken van het Vier-in-balans model8 en de Handreiking AI in het onderwijs9 van Kennisnet. In de Monitor Digitalisering Onderwijs 2025 zullen onder meer vragen worden opgenomen over visie en beleid van het schoolbestuur omtrent AI, en of de school richtlijnen heeft over verantwoord gebruik van AI in de klas.
Bent u bereid om in gesprek te gaan samen met de AOb en scholen die vooroplopen als het gaat om AI-beleid om lessen te trekken voor een eventuele landelijke richtlijn?
In onze huidige digitale maatschappij, waar technologische innovaties zich snel ontwikkelen, is het noodzakelijk dat we scholen ondersteunen bij de doordachte inzet en gebruik van AI in de klas. In het kader van de gesprekken die ik zal voeren met de onderwijssector over de AI-verordening en hoe we de maatregelen en het toezicht daarop vormgeven, ga ik graag in gesprek met de AOb, de andere onderwijspartners en scholen. Tegelijkertijd wil ik benadrukken dat er al op verschillende manieren ondersteuning wordt geboden aan schoolbestuurders, schoolleiders en leraren. Door inzichten te bundelen kunnen we de samenwerking tussen alle betrokken partijen versterken.
Bent u bereid om samen met de AOb de handschoen op te pakken voor een richtlijn voor AI in de klas? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe luidt uw reactie op het bericht dat, ondanks het verbod op tijdelijke huurcontracten, er nog altijd honderden woningen met een tijdelijk contract aangeboden worden?1
Ik heb kennis genomen van het artikel.
Hoe spant u zich in om de Wet vaste huurcontracten te handhaven, zodat vaste huurcontracten de norm zijn en blijven?
Vanuit de Rijksoverheid is er duidelijke communicatie geweest over de inwerkingtreding en werking van de Wet vaste huurcontracten en we zullen deze informatie beschikbaar blijven stellen en waar nodig extra onder de aandacht brengen.
De Wet vaste huurcontracten kent geen eigen handhavingsmogelijkheden. In het Besluit specifieke groepen tijdelijke huurovereenkomsten zijn categorieën van personen opgenomen waarvoor het aanbieden van tijdelijk contracten mogelijk blijft. Indien een verhuurder ten onrechte een tijdelijk contract aanbiedt, heeft dit geen gevolgen voor de huurder. Het huurcontract wordt namelijk van rechtswege een huurcontact voor onbepaalde tijd. Een huurcontract voor onbepaalde tijd kan een verhuurder niet zomaar beëindigen. De huurder heeft dan namelijk huurbescherming. Dit betekent dat de huurder na het tijdsverloop van het vermeende tijdelijke huurcontract in het gehuurde kan blijven zitten. De verhuurder kan het huurcontract alleen onder strikte eisen opzeggen. De verhuurder is daarbij gehouden aan de opzeggingsgronden die het Burgerlijk Wetboek daarbij biedt. Stemt de huurder niet met de opzegging in? Dan zal de verhuurder een gerechtelijke procedure moeten starten en aan moeten tonen dat hij een geldige opzeggingsgrond heeft.
Hoe treedt u op tegen verhuurders die te kwader trouw en zonder wettelijke grondslag huurovereenkomsten van tijdelijke aard blijven aanbieden? Welke instrumenten heeft u of hebben gemeenten om dergelijke malafide verhuurders aan te pakken?
De Wet vaste huurcontracten kent geen handhavingsmogelijkheden, anders dan dat ten onrechte afgesloten tijdelijke contracten van rechtswege voor onbepaalde tijd zijn. Ook gemeenten hebben geen handhavingsmogelijkheden vanuit de wet Vaste huurcontracten. Voor alle andere huurders geldt dat er van rechtswege sprake is van een contract voor onbepaalde tijd. Zoals toegelicht in het antwoord bij vraag 2 kan de huurder in het gehuurde blijven zitten en hoeft de huurder geen actie te ondernemen indien ten onrechte een tijdelijk huurcontract is aangeboden.
Wat is uw visie op het versterken van de handhaving van het tijdelijke huurcontract door gemeenten – in lijn met de Wet goed verhuurderschap – handhavende instrumenten op dit gebied toe te kennen?
Gemeenten hebben vanuit de Wet goed verhuurderschap geen handhavende taken m.b.t. het soort huurcontract dat wordt aangeboden. Handhaving van contractvormen zou neerkomen op een nieuwe aanvullende taak voor gemeenten. Ik zie op dit moment – nog voor een wetsevaluatie van de Wet goed verhuurderschap of de Wet vaste huurcontracten heeft plaatsgevonden – geen aanleiding een dergelijke uitbereiding voor te stellen. Wel kent de Wet goed verhuurderschap de verplichting voor de verhuurder om de huurder te informeren over de verschillende soorten huurovereenkomsten en de betreffende huur- en huurprijsbescherming. Gemeenten kunnen daarop handhaven.
Kunt u bevestigen dat huurders die na 1 juli 2024 een huurovereenkomst van tijdelijke aard zijn aangegaan geacht moeten worden een overeenkomst voor onbepaalde tijd te krijgen, met als gevolg dat de huurder de woning mag blijven huren, (tenzij sprake is van bestaande uitzonderingen zoals dringend eigen gebruik of slecht huurderschap)?
In het Besluit specifieke groepen tijdelijke huurovereenkomsten zijn categorieën van personen opgenomen waarvoor het aanbieden van tijdelijk contracten mogelijk blijft. Voor alle andere huurders geldt dat er van rechtswege sprake is van een contract voor onbepaalde tijd. Deze huurders kunnen zich beroepen op hun huurbescherming voor onbepaalde tijd. Zoals in het antwoord op vraag 2 toegelicht is het aan de verhuurder om in een uiterst geval via de kantonrechter, beëindiging van het huurcontract te bepleiten. De verhuurder is daarbij gehouden aan de opzeggingsgronden die het Burgerlijk Wetboek daarbij biedt. Bij «dringend eigen gebruik» e.d. is er sprake van een bijzondere opzeggingsgrond van een vast huurcontract.
Herkent u het beeld dat met name studenten nog in grote getalen geconfronteerd worden met tijdelijke huurcontracten? Kunt u bevestigen dat artikel 1 lid a van het Besluit specifieke groepen tijdelijke huurovereenkomst alleen bedoeld is om tijdelijk vrijkomende studentenkamers kortstondig te kunnen verhuren aan studenten die tijdelijk op zoek zijn naar een woonruimte? Kunt u bevestigen dat het niet de bedoeling is dat deze uitzondering ingezet wordt om reguliere studentenkamers tijdelijk te verhuren? Hoe voorkomt u dat niet alle studenten alsnog met een tijdelijk huurcontract worden opgezadeld, op basis van deze uitzondering?
Ik heb geen signalen dat studenten in grote getalen worden geconfronteerd met tijdelijke huurcontracten. De uitzondering in artikel 1 lid a van het besluit is gericht op «personen die voor hun studie tijdelijk in een andere gemeente binnen Nederland willen wonen of afkomstig zijn uit het buitenland en in Nederland studeren». In de nota van toelichting is daarbij aanvullend toegelicht dat een campuscontract (doelgroepen-contract) veel wordt gebruikt bij de huisvesting van studenten; daarmee mag een student in een studentenwoning blijven zolang deze bij een onderwijsinstelling ingeschreven staat. Toegelicht is dat de uitzondering in het Besluit specifieke groepen tijdelijke huurovereenkomsten aanvullend nodig is om studentenkamers die tijdelijk vrijkomen, te kunnen verhuren aan studenten die tijdelijk op zoek zijn naar een woonruimte. Ik vind het belangrijk dat dat aanbod blijft bestaan en kamers niet onnodig leeg staan. Met de Wet betaalbare huur en het moderniseren en dwingend maken van het woningwaarderingsstelsel is het niet aannemelijk dat verhuurders kiezen voor een tijdelijk contract met de bedoeling bij het aflopen ervan de huur te kunnen verhogen; de huurprijzen zijn immers dwingend gemaximeerd.
Hoe spant u zich in om huurders te informeren over hun rechten als zij onverhoopt na 1 juli 2024 een tijdelijk huurcontract hebben afgesloten?
Via de gebruikelijk kanalen van Rijkoverheid.nl, Volkshuisvesting.nl en via de Huurcommissie.
Bent u bereid om in overleg te treden met verhuurdersorganisaties, verhuurmakelaars en verhuurplatforms van woningen om te benadrukken dat tijdelijke huurcontracten nog slechts onder zeer beperkte voorwaarden aangeboden mogen worden?
Ik ga ervan uit dat verhuurdersorganisaties, verhuurmakelaars en verhuurplatforms voldoende op de hoogte zijn van de werking van de Wet vaste huurcontracten. Ik ben bereid om samen met verhuurdersorganisaties, verhuurmakelaars en verhuurplatforms te bekijken hoe ook via hen de informatieverstrekking aan huurders en verhuurders zo optimaal mogelijk kan worden benut zodat eenieder die een huurcontract wilt afsluiten op de hoogte is van de werking van de wet vaste huurcontracten.
De certificering van bovengrondse tanks |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Waarom is ervoor gekozen om de eerdere certificeringsverplichting in de Wet milieubeheer niet mee te nemen in de nieuwe Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)?
Voorheen werden voor kleine en grote tanks, ongeacht de soort stoffen, bodembeschermende voorzieningen, certificering en voor externe veiligheid PGS-richtlijnen1 voorgeschreven. Het Besluit activiteiten leefomgeving schrijft dezelfde bodembeschermende voorzieningen voor, maar verwijst niet meer naar een certificeringsverplichting en PGS-richtlijnen bij een kleine populatie van tanks. Het gaat om bovengrondse opslagtanks tot 150 kubieke meter met diesel, oxiderende of bijtende stoffen, mits deze niet zijn voorzien van leidingen in de bodem of dubbelwandig zijn uitgevoerd.
Bij de totstandkoming van de Omgevingswet zijn deze voorschriften opnieuw bekeken op de noodzaak en waar vermindering van de regeldruk mogelijk is. Uit RIVM-onderzoek is gebleken dat de hierboven omschreven opslagtanks geen risico voor externe veiligheid van de omgeving van de activiteit veroorzaken. Daarom is deze verwijzing vervallen. Voor andere situaties zoals grotere bovengrondse tanks of tanks met andere stoffen is de certificeringsregeling nog steeds van kracht.
Herkent u het signaal dat er door het ontbreken van deze certificeringsverplichting wildgroei plaatsvindt in de aanschaf van tanks, waarbij niet zozeer naar de milieurisico’s en veiligheid wordt gekeken, maar naar de goedkoopste tanks?
Vanuit contacten met de branche heb ik vernomen dat andere partijen dan voorheen zich op de markt bevinden voor het leveren van tanks. De bedrijven moeten nog steeds voldoen aan regelgeving voor bodembescherming. Daar heeft het ontbreken van een certificeringssysteem geen invloed op. Vanuit Omgevingsdiensten en het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO) zijn mij geen signalen bekend van situaties of locaties waarbij het milieurisico is toegenomen.
Bent u het ermee eens dat de opslag van stoffen als diesel veilig moet gebeuren in verband met de risico’s voor het bodemmilieu bij lekkages? Zo nee, waarom niet?
Ja, opslag van stoffen als diesel moet veilig gebeuren, onder andere om de bodem bij lekkages te beschermen. Daarom zijn in het Besluit Activiteiten Leefomgeving diverse bodembeschermende maatregelen dwingend voorgeschreven. Enkelwandige bovengrondse opslagtanks voor (onder andere) diesel moeten daarom altijd in een lekbak liggen, met tenminste een opvangcapaciteit van 110% van de inhoud van de tank. Bij lekkage wordt de gelekte vloeistof opgevangen, en komt deze niet in de bodem terecht.
Deelt u de mening dat de milieurisico’s toenemen, doordat er geen certificering meer nodig is bij de aanschaf van tanks? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is uitgebreid onderzoek gedaan door het RIVM om vast te stellen of deze stoffen een risico voor de omgevingsveiligheid opleveren. Dat is niet het geval. Daarnaast zijn deze tanks goed visueel te inspecteren door gebruikers en medewerkers van omgevingsdiensten op alle voorzieningen zoals opgenomen bij het antwoord op vraag 3. Geconcludeerd kan worden dat certificering van deze tanks niet tot een verdere beperking van milieurisico’s zorgt.
Bent u het ermee eens dat de omgevingsdiensten zoveel als mogelijk geholpen moeten worden om op een zo goed en duidelijk mogelijke wijze te kunnen controleren of een (opslag)tank geen milieurisico’s met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
Ja, door de zorgplicht en andere bepalingen in het Besluit Activiteiten Leefomgeving hebben omgevingsdiensten een duidelijk handelingskader. Het vervallen van de certificeringsplicht doet niets af aan alle bepalingen om bodemverontreiniging te voorkomen en in het ergste geval te herstellen.
Kunt u bij certificeringsdeskundigen en/of omgevingsdiensten nagaan of er nu tanks in gebruik zijn die eerder onder de vroegere Wet milieubeheer (het vroegere Activiteitenbesluit) niet zouden voldoen en dus niet toegestaan waren (en nu wel)?
Deze situaties zijn mij niet bekend na een rondvraag bij de branchevertegenwoordiging, Omgevingsdienst NL en het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO).
Bent u het ermee eens dat omgevingsdiensten geholpen zouden zijn als deze certificeringsplicht alsnog opgenomen zou worden in de omgevingswet (Bal)?
Nee, de certificering zorgt niet voor een aanvullende bescherming tegen het voorkomen of beperken van bodemverontreiniging bij dergelijke tanks omdat alle te nemen voorzieningen reeds zijn opgenomen in de algemene regels in het Bal.
Wat is het nadeel van een certificeringsverplichting überhaupt? Is voorkomen niet beter dan genezen?
Ik sta voor het voorkomen en beperken van milieuschade en voor een gezonde en veilige leefomgeving. Om dit te bereiken is het onontkoombaar dat regels gesteld moeten worden ondanks de eigen verantwoordelijkheid van initiatiefnemers om schade en hinder te voorkomen. Regels moeten gesteld worden met een duidelijke meerwaarde en effectiviteit zonder onnodige regeldruk en kosten voor ondernemers op te leveren. Met de huidige wijze van regulering in het Besluit Activiteiten Leefomgeving wordt hieraan voldaan. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4 zorgt certificering niet voor het voorkomen van aanvullende milieurisico’s.
Bent u bereid om deze certificeringsverplichting alsnog op te nemen in het Bal onder de Omgevingswet, indien blijkt dat de risico’s zijn toegenomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals eerder aangegeven is er voldoende wet- en regelgeving om de risico’s van bodemverontreiniging te voorkomen en te beperken. Via meerdere kanalen blijf ik in contact met uitvoeringspartijen om eventuele signalen te volgen.
Het wegschrijven van verwijzingen naar genderbeleid en SRGR in antwoorden op schriftelijke vragen |
|
Derk Boswijk (CDA), Sarah Dobbe (SP) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Kloppen de wijzigingen die u volgens de bijgevoegde beslisnota’s heeft aangebracht in antwoorden op schriftelijke vragen van zowel het lid Dobbe1 en het lid Boswijk?2 Zo nee, kunt u deze beslisnota’s corrigeren?
Ja de wijzigingen zijn correct. In de beslisnota bij de Kamervragen van het lid Boswijk (CDA) over de Ukraine Recovery Conference staat «de referenties aan algemeen Nederlands genderbeleid zijn verwijderd in de beantwoording van de vragen 1 en 3». Dit had echter vraag 2 en 3 moeten zijn.
Volgens de beslisnota heeft u de zinsnede «investeert in mensen- en vrouwenrechten» vervangen door «heeft aandacht voor mensen- en vrouwenrechten» in antwoorden op het lid Dobbe3, waarom heeft u deze wijziging aangebracht? Wat betekent het als het ministerie slechts «aandacht heeft» voor mensen- en vrouwenrechten in plaats van dat het investeert?
De genoemde wijzigingen zijn tekstueel en houden geen wijziging van beleid in. Mensen- en vrouwenrechten inclusief gendergelijkheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) maken onderdeel uit van het Nederlandse buitenlandsbeleid. Dat komt ook naar voren in de Memorie van Toelichting voor 2025 die uw Kamer is toegegaan.
De prioriteiten binnen het mensenrechtenbeleid zijn ongewijzigd; vrouwenrechten en rechten van lhbtiq+ personen maken onderdeel uit van die prioriteiten. De komende maanden wordt het beleid voor Ontwikkelingshulp nader uitgewerkt. Over de plek die vrouwenrechten, gendergelijkheid en SRGR daarin innemen, wordt uw Kamer te zijner tijd geïnformeerd.
Volgens de beslisnota heeft u de zinsnede «inclusief het volledige spectrum van SRGR» laten verwijderen in antwoorden op het lid Dobbe4, Waarom heeft u deze wijziging aangebracht en wat betekent dit voor uitvoering van het beleid?
De aangebrachte wijzigingen zijn tekstueel en houden geen wijziging van beleid in. SRGR blijft benoemd in het antwoord.
Volgens de beslisnota heeft u het woord «gendergelijkheid» vervangen door «gelijkheid» in antwoorden op het lid Dobbe5, waarom heeft u deze wijziging aangebracht en wat betekent dit voor uitvoering van het beleid?
De aangebrachte wijzigingen zijn tekstueel en houden geen wijziging van beleid in.
Volgens de beslisnota zijn «conform uw verzoek» referenties naar algemeen Nederlands genderbeleid verwijderd in antwoorden op het lid Boswijk6, waarom heeft u dit verzoek gedaan? Wat betekent dit voor uitvoering van het beleid?
De aangebrachte wijzigingen houden geen wijziging van beleid in. Ook hier geldt dat mensen- en vrouwenrechten inclusief gendergelijkheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) onderdeel uitmaken van het Nederlandse buitenlandsbeleid zoals aangegeven in de Memorie van Toelichting voor 2025.
De prioriteiten binnen het mensenrechtenbeleid zijn ongewijzigd; vrouwenrechten en rechten van lhbtiq+ personen maken onderdeel uit van die prioriteiten. De komende maanden wordt het beleid voor Ontwikkelingshulp nader uitgewerkt. Over de plek die vrouwenrechten, gendergelijkheid en SRGR daarin innemen, wordt uw Kamer te zijner tijd geïnformeerd.
Volgens de beslisnota is «conform uw aanwijzing» het woord «cruciaal» vervangen door «belangrijk» in antwoorden op het lid Boswijk7, waarom heeft u deze aanwijzing gedaan? Wat is in deze context het verschil tussen «cruciaal» en «belangrijk»?
Omdat naast bescherming ook preventie van groot belang is in het kader van humanitaire actie, is het woord «cruciaal» aangepast naar «belangrijk».
Volgens de beslisnota is het zinsdeel «al dan niet genderspecifiek» vervangen door «specifiek» in antwoorden op het lid Boswijk8, waarom heeft u deze wijziging laten aanbrengen en wat betekent dit voor uitvoering van het beleid?
De aangebrachte wijzigingen zijn tekstueel en houden geen wijziging van beleid in.
Welk belang hecht u aan vrouwenrechten, gendergelijkheid en Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR)?
Binnen het mensenrechtenbeleid hanteert het kabinet naast vrijheid van religie en levensovertuiging, vrijheid van meningsuiting online en offline en bescherming van mensenrechtenverdedigers en maatschappelijke ruimte ook gelijke rechten voor vrouwen en meisjes en voor lhbtiq+ personen. Binnen BHO geldt het bevorderen van vrouwenrechten en gendergelijkheid als een algemene doelstelling, zoals ook verwoord in het antwoord op vraag 2.
Het kabinet hecht belang aan goede toegang tot SRGR en keuzevrijheid van vrouwen en meisjes zodat zij zeggenschap hebben over hun eigen lichaam, leven en toekomst. Dit is belangrijk voor de gezondheid, welvaart en stabiliteit van een samenleving. Dit is ook in het belang van Nederland. Zorg rond seksualiteit, zwangerschap en geboorte is een belangrijk aspect van basisgezondheidszorg en vaak de aanleiding dat mensen voor het eerst in een kliniek komen. Dit is daarom ook het moment waarop zij gevaccineerd kunnen worden of gediagnostiseerd op (infectie-) ziekten. Toegang tot basisgezondheidszorg met focus op SRGR, draagt bij aan het terugdringen van moedersterfte, lagere kindersterfte maar ook het tegengaan van infectieziekten en uiteindelijk pandemieën.
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 4 wordt het beleid voor Ontwikkelingshulp de komende maanden nader uitgewerkt. Over de plek die vrouwenrechten, gendergelijkheid en SRGR daarin innemen, wordt uw Kamer te zijner tijd geïnformeerd.
Wat is uw reactie op de Sustainable Development Goal(SDG) Gender Index zoals gepubliceerd op 5 september 2024, waaruit blijkt dat wereldwijd ruim 1,1 miljard vrouwen in een land wonen waar de gendergelijkheid verslechtert of stagneert?9
De door Equal Measures gepubliceerde SDG Gender Index constateert dat verworven vrijheden en gelijke rechten van vrouwen in verschillende landen wereldwijd stagneren of verslechteren. Daarnaast stelt het rapport dat verschillende mondiale crises een negatieve impact hebben op het behalen van gendergelijkheid. Volgens het rapport raken druk op democratie, schaarste in middelen en toenemende conflicten vrouwen en meisjes disproportioneel.
Het kabinet herkent het beeld dat Equal Measures schetst. Dat beeld komt overeen met wat het kabinet constateert in het regeerprogramma, namelijk dat op veel plekken in de wereld de stabiliteit afneemt en de bestaanszekerheid verslechtert. Het kabinet wil middels conflictpreventie, wederopbouw, sociaaleconomische vooruitgang en bescherming van burgers in ontwikkelingslanden bijdragen aan de stabiliteit in kwetsbare landen.
Kunt u de vragen afzonderlijk en uitgebreid beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het artikel «burgemeester Halsema overwoog activisten op UvA eigen universiteitsgebouw te geven»?1
Ja.
Hoe reflecteert u op de berichtgeving dat de Amsterdamse burgemeester tijdens de universiteitsrellen in mei jongstleden onacceptabele adviezen heeft gegeven aan de UvA, door hen voor te leggen een universiteitsgebouw uit te leveren aan de activisten?
Gezien mijn rol als stelselverantwoordelijke voor onderwijs is het is niet aan mij om dat te beoordelen. De lokale driehoek is verantwoordelijk voor de veiligheid rond demonstraties en acties waarbij de wet wordt overtreden, in dit geval in nauw overleg met de UvA.
Hoe kijkt u naar de daarop volgende instemmende reactie en hiermee de welwillendheid van het UvA-bestuur om toe te geven aan de eisen van de relschoppers?
In het nieuwsartikel staat dat het college van bestuur een «dialoogruimte» wilde inrichten voor iedereen om tot een veilig debat te kunnen komen, op voorwaarde dat de bezetters vertrokken. Onderwijsinstellingen in Nederland kennen een lange rijke geschiedenis van vrijheid van meningsuiting en academische vrijheid en zijn juist daarom de plekken van open dialoog. Studenten en medewerkers krijgen de ruimte om zich te uiten en door middel van feiten en onderbouwing met elkaar in discussie te gaan. Het zijn plekken waar je het met elkaar oneens mag zijn op basis van woorden en argumenten, maar altijd op respectvolle wijze. Bezettingen keur ik af maar het aanbod tot het inrichten van een dialoogruimte kan passen binnen de traditie van een open dialoog. Het is in dit specifieke geval aan het bestuur van de UvA om dit te beoordelen.
Hoe reageert u op het voorstel van de UvA om alle banden met Israëlische instituten twee weken te bevriezen, als tegemoetkoming aan de activisten?
Eind mei heeft het college van bestuur aangekondigd het bestaande kader voor samenwerking met derden zodanig aan te vullen dat het beter bruikbaar is voor de beoordeling van samenwerking met partijen in oorlogsgebieden. De universiteit stelt dat de ruimte voor vrije wetenschappelijke samenwerking een groot goed is maar ze wil via samenwerking niet betrokken raken bij mensenrechtenschendingen of oorlogsmisdrijven. Daarbij heeft het college ook besloten dat de UvA geen nieuwe samenwerkingen aangaat met instellingen in alle gebieden die in oorlog verkeren totdat het ethisch kader is aangepast. Dit besluit geldt dus niet exclusief voor Israël en is een tijdelijke maatregel totdat het ethisch kader is aangepast. Bestaande samenwerkingen worden gecontinueerd.
Het aangaan, opschorten, pauzeren of stopzetten van samenwerkingen op institutioneel niveau met externe partijen is aan het instellingsbestuur. Dit past bij de autonomie die instellingen hebben om dit soort besluiten zelfstandig te nemen. Daarbij wordt van hen verwacht dat zij deze samenwerkingsverbanden zorgvuldig aangaan en toetsen aan de wettelijke kaders en geldende sanctieregimes. En deze ook beoordelen op mogelijke risico’s in het kader van kennisveiligheid en de uitgangspunten meewegen die ik als bijlage bij mijn brief aan uw kamer heb meegestuurd over de «stand van zaken omtrent de veiligheid op universiteiten en hogescholen» van 31 mei jl. Hierin wijs ik onder andere op het belang van landenneutraliteit, ruimte voor science diplomacy, borgen van privacy en het in acht nemen van de gedragscode wetenschappelijke integriteit.2
Kunt u bevestigen of ontkennen dat er heulende universiteitsdocenten zijn geweest die gedreigd hebben te stoppen met het geven van cijfers en het laten uitvallen van colleges indien de eisen van de relschoppers niet werden ingewilligd?
Ik heb uit het artikel vernomen dat de activisten hiermee zouden hebben gedreigd. Of en zo ja hoeveel docenten dit ondersteunden is mij en de UvA niet bekend. Volgens de UvA betrof het hier een oproep in een nieuwsbrief van de FNV.3
Kunt u ingaan op de schadepost van 1,5 miljoen euro die in het artikel «nattevingerwerk» genoemd wordt en toezeggen dat er een accurate uiteenzetting van de totale schade wordt gemaakt?
De UvA heeft op het moment van dat bericht een eerste grove inschatting moeten maken van de schade en is nog bezig met het inventariseren van de definitieve schade. De totale omvang van de schade was op dat moment moeilijk in te schatten, omdat deze uiteen valt in verschillende elementen. Zo zijn er vanwege het bekladden of het vernielen van inboedel (personeels)kosten gemaakt voor bijvoorbeeld het schoonmaken en weghalen van verf of het herstellen van sloten. Ook is er aanvullende beveiliging ingehuurd.
In hoeverre bent u bereid de schade – van iedere omvang – te verhalen op de relschoppers? Hoe bent u van plan dit te realiseren?
Het verhalen van schade is aan de instelling zelf. Ik vind het daarbij wel belangrijk dat instellingen aangifte doen bij strafbare feiten, zoals vernielingen.
Schade kan op verschillende manieren worden verhaald. In de eerste plaats kan een beroep worden gedaan op verzekeraars indien de betreffende universiteit een polis heeft afgesloten. Verzekeraars kunnen vervolgens een civiele procedure starten om zo te proberen het door hen uitgekeerde bedrag te verhalen op de dader via het zogenaamde regresrecht.
Een vordering tot schadevergoeding kan ook tussen veroorzaker en gedupeerde onderling worden afgehandeld. Een civielrechtelijke procedure kan worden gestart als partijen er onderling niet uitkomen. Als de dader strafrechtelijk wordt vervolgd, kan een benadeelde partij zich met zijn schade voegen in het strafproces. De strafrechter beslist dan over de ingediende schadevordering.
Voorwaarde voor het verhalen van schade is in alle gevallen dat duidelijk is wie welke schade heeft aangebracht. Als meerdere personen verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor toegebrachte schade, kan iedere deelnemer van die groep voor de hele schade aansprakelijk worden gesteld.
Naar aanleiding van de motie van de leden Van Nispen en Knops voor de oprichting van een landelijk fonds, waarin veroordeelden geld zouden moeten storten ter vergoeding van schade aan gedupeerden, is de Minister van Justitie en Veiligheid bezig met een verkenning van de mogelijkheden.4 Zie hierover bijlage 2 van het Eerste Halfjaarbericht politie 2023.5
Hoe schat u heden de veiligheid in van alle, en in het bijzonder joodse studenten? Zijn er uws inziens genoeg maatregelen getroffen om deze te waarborgen?
Alle studenten moeten zich veilig kunnen voelen op de campus. Maar dit is niet overal het geval, in het bijzonder niet onder Joodse studenten en de protesten spelen daarin zeker een rol. In het kader van deze protesten hebben de universiteiten en hogescholen in hun gezamenlijke Richtlijn protesten nogmaals benadrukt dat iedereen zich veilig moet voelen. Wet- en regelgeving en de huis- en gedragsregels van instellingen dienen te allen tijde, dus ook bij protesten, te worden gerespecteerd. Van strafbare feiten, zoals bedreiging en geweld, doen universiteiten en hogescholen altijd aangifte. Ik spreek waar nodig de instellingen ook aan om op deze manier de veiligheid van studenten te borgen.
Kunt u uitweiden over hoe u, mede in het licht van de universiteitsrellen, uitvoering geeft aan de aangenomen motie-Eerdmans over zich maximaal inspannen voor het intrekken van studentenvisa van studenten die afkomstig zijn van buiten de Europese Unie en een gevaar zijn voor de openbare orde (Kamerstuk 29 240, nr. 144)?
Zoals in de appreciatie van de desbetreffende motie6 is aangegeven, zal – wanneer een student van buiten de EU een gevaar vormt voor de openbare orde – diens verblijfsvergunning door de IND worden ingetrokken wanneer dit past binnen de zogenoemde glijdende schaal en het evenredigheidsbeginsel. Hiermee wordt uitvoering geven aan de motie.
Deelt u de mening dat het toegeven van lokale autoriteiten aan ordeverstoorders in toenemende mate voorbijgaat aan de verankerde bepalingen van het demonstratierecht? Kunt u uw zorgen hierover kenbaar maken?
Demonstreren is een grondrecht en daarmee een groot goed, maar het is geen vrijbrief voor het plegen van geweld en vernieling. De burgemeester is verantwoordelijk voor de openbare orde en kan voorwaarden stellen aan een demonstratie op basis van de Wet openbare manifestaties. Als gestelde voorwaarden worden overtreden, kan het lokale gezag optreden. Het is daarom niet aan mij om daarover te oordelen.
In het regeerprogramma is opgenomen dat er bij demonstreren een scherper onderscheid gemaakt gaat worden tussen (vreedzaam) demonstreren en orde verstorende acties. Demonstreren is een grondrecht maar wanordelijkheden, bedreigingen tegen anderen of openbaar geweld waar demonstranten over de grenzen van het strafrecht heen gaan zijn onacceptabel. Met burgemeesters, politie, OM en anderen die een bijdrage kunnen leveren wordt gesproken over een optimale mix van maatregelen om enerzijds vreedzame demonstraties te faciliteren en anderzijds ook kordaat op te kunnen treden tegen diegenen die zich niet aan de wet houden. Notoire relschoppers worden hard aangepakt.
Zoals eerder dit jaar is aangekondigd zal het WODC in het kader van het demonstratierecht onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor een versteviging van het handelingsperspectief van alle betrokkenen en de bestendigheid van het wettelijk kader. In het bijzonder zal aandacht zijn voor twee typen situaties:7 de categorie van ontwrichtende demonstraties en8 de categorie van acties waarbij het demonstratierecht tegenover andere beschermingswaardige grondrechten komt te staan of de nationale veiligheid in het gedrang kan komen. Naar verwachting zal dit onderzoek in de zomer van 2025 afgerond worden waarna de uitkomsten met de Kamer worden gedeeld.
Schrappen huidig stikstofbeleid |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Streep door natuurbeleid vorige kabinet, huidige stikstofaanpak provincies van tafel»?1
Ja
Welke sectoren in de Nederlandse economie hebben stikstofruimte nodig om te kunnen ondernemen?
Allereerst ervaren veel PAS-melders op dit moment grote problemen bij het voeren van hun onderneming. Het is voor het kabinet de hoogste prioriteit om hen perspectief te bieden. Wij werken daar hard aan en hebben uw Kamer daarover geïnformeerd via onder andere de Kamerbrief van 12 april jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 295). De meeste PAS-melders werken in de agrarische sector. Naast de landbouw zijn de voornaamste sectoren die ruimte nodig hebben (woning)bouw, mobiliteit, industrie en energie. Voor alle nieuwe projecten/activiteiten van welke sector dan ook, die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor een nabijgelegen Natura 2000-gebied, geldt dat er getoetst moet worden of een natuurvergunning nodig is.
Welke sectoren in de Nederlandse economie hebben de komende jaren stikstofruimte nodig om te kunnen investeren, innoveren zodat er banen in Nederland blijven en er geld verdiend kan blijven worden?
Zie antwoord 2. De vraag suggereert dat door de stikstofproblematiek alle banen uit Nederland zullen verdwijnen en er minder geld zal worden verdiend. Dat is niet het geval. Wel geeft de schaarse stikstofruimte belemmeringen voor uitbreidingen van bedrijven en nieuw te ondernemen activiteiten.
Hoe kunnen bedrijven en sectoren nu een stikstof-/natuurvergunning krijgen? Als dat nu nog niet duidelijk is, wanneer is die duidelijkheid er wel? En wat betekent elke maand vertraging voor de Nederlandse economie? Hoeveel investeringen kan Nederland hierdoor mogelijk mislopen?
In Nederland kennen wij geen stikstofvergunning, maar een natuurvergunning. Bedrijven hebben geen vergunning nodig als het nieuwe project/de nieuwe activiteit die zij voor ogen hebben geen significante gevolgen op de natuur in Natura2000-gebieden kan hebben. Wanneer dat niet kan worden uitgesloten, dient een passende beoordeling te worden gemaakt die de mogelijke gevolgen van het project voor het Natura 2000-gebied op de instandhoudingsdoelstellingen in beeld brengt. De natuurvergunning voor het project kan enkel verleend worden wanneer uit de beoordeling de zekerheid is verkregen dat het project geen significante effecten kan hebben voor het Natura 2000-gebied.
Een mogelijkheid die ondernemers hebben is het nemen van mitigerende maatregelen indien het voorgenomen project (extra) stikstof gaat uitstoten dat een nabijgelegen Natura2000-gebied zou kunnen schaden. Onder mitigerende maatregelen valt het gebruik maken van stikstofbanken en extern salderen. Extern salderen is het overnemen van stikstofruimte van een (ander nabijgelegen) bedrijf dat geheel of gedeeltelijk stopt. Bij deze transactie wordt altijd minimaal 30% van de beschikbare ruimte afgeroomd ter correctie van de latente ruimte (ongebruikte ruimte) in natuurvergunningen. Bij elke extern saldeertransactie moet er getoetst worden op het zogenaamde additionaliteitsvereiste. Het additionaliteitsvereiste stelt dat de extern saldeertransactie enkel doorgang mag vinden indien de depositiedaling niet nodig is om de verslechtering van het Natura2000-gebied te voorkomen en perspectief te houden op herstel. Dit geldt zowel voor externe saldeertransacties waarbij overheidspartijen zijn betrokken als bij transacties tussen private partijen.
Vertraging voor het verkrijgen van een natuurverguning kan de economie schade berokkenen, omdat projecten die als wenselijk gezien worden geen doorgang kunnen vinden. Dat dit verstorend is voor economische activiteit is evident. Het kwantificeren van de economische schade is lastiger; er is eerder aan de Kamer toegezegd om de economische gevolgen van de stikstofproblematiek te laten onderzoeken.2 Wij verwachten de resultaten van het onderzoek in het eerste kwartaal van 2025.
Herkent u het beeld dat wordt geschetst door onder andere Bouwend Nederland en Netbeheer Nederland dat de schaarse stikstofruimte de woningbouwopgave en de energietransitie in de weg zit?
Ja, de schaarste in stikstofruimte is een van de factoren die belemmeringen opwerpt in het realiseren van projecten in de woningbouw en energietransitie. Dit komt veelal door de onzekerheid over het verkrijgen van een vergunning waardoor (private en publieke) investeringen worden af- of uitgesteld (incl. om- en verbouw productielocaties). Dit betreffen onder meer investeringen in energie-infrastructuur die randvoorwaardelijk zijn voor het oplossen van de congestieproblematiek en het terugbrengen van broeikasgas- en stikstofemissies.
In de woningbouwsector leidt het vooral tot vertragingen van bouwprojecten.
Op de langere termijn, zeg 5 tot 10 jaar, wat betekent het voor de Nederlandse economie en voor de Nederlandse welvaart als er geen stikstofvergunningen kunnen worden afgegeven omdat er nog geen beleid is of dit beleid juridisch niet houdbaar is?
Dat zou de Nederlandse economie schade kunnen berokkenen, maar het is onduidelijk hoeveel precies. Het CPB heeft in hun Centraal Economisch Plan (CEP, 2023) gesignaleerd dat de onzekerheid rondom de uitvoering van het stikstofbeleid slecht is voor het investeringsklimaat. Dit leidt volgens het CPB tot uit- en afstel van investeringen. De impact op de economie en samenleving (ook op verduurzaming) zal op middellange termijn daadwerkelijk voelbaar zijn. Het laat zich volgens het CPB alleen lastig kwantificeren. Om hier meer inzicht in te krijgen is aan de Kamer een onderzoek toegezegd om de belangrijkste economische gevolgen van de stikstofproblematiek in kaart te brengen (zie ook het antwoord bij vraag 4). Ter illustratie kunt u ook reeds kennisnemen van diverse position papers van deelnemers aan een rondetafel over dit onderwerp in de Vaste Kamercommissie Economische Zaken op 13-09-2023.3
Eerder becijferde het Financieel Dagblad dat de economische schade van de stikstofcrisis € 28 miljard bedroeg2, dat is bijna twee jaar geleden. Hoeveel is de schade ondertussen opgelopen? Kan de Minister dit zo goed mogelijk onderbouwen en anders een zo goed mogelijke schatting maken?
Het is moeilijk om de totale omvang van de economische schade goed in te schatten. Het is namelijk een uitdaging om misgelopen investeringen te identificeren en een oorzakelijk verband tussen deze misgelopen investeringen en de stikstofproblematiek vast te stellen. Zoals vermeld bij de beantwoording van vragen 4 en 6, wordt momenteel een onderzoek verricht waarin de economische gevolgen van de stikstofproblematiek in kaart worden gebracht. In het debat van 4 september heeft MLVVN toegezegd de kamer hier begin 2025 over te informeren.
Bent u in contact met uw collega van landbouw over de gevolgen van het schrappen van het stikstofbeleid voor de Nederlandse economie, of is daar op ambtelijk niveau contact over? Welke boodschap brengt u daarbij over? Kan de communicatie tussen Ministers en ministeries hierover worden gedeeld met de Kamer?
Het kabinet is zich doordrongen van de noodzaak om te komen tot oplossingen voor de stikstofproblematiek en de economische gevolgen daarvan. Er wordt samengewerkt aan een nader (objectief) onderzoek naar de economische gevolgen van de stikstofproblematiek. In het debat van 4 september heeft MLVVN toegezegd de kamer hier begin 2025 over te informeren.
Het bericht ‘Fins onderzoek: Spijt bij geslachtsverandering neemt toe’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Fins onderzoek: Spijt bij geslachtsverandering neemt toe»?1
Ja, ik ben op de hoogte van het bovengenoemde bericht.
Wat vindt u ervan dat uit dit onderzoek blijkt dat steeds meer mensen spijt krijgen van een hormoonbehandeling voor hun transitie naar het andere geslacht?
Het is altijd naar om te horen dat mensen achteraf spijt hebben van de keuze van een behandeling, of ontevreden zijn over de uitkomst hiervan. Het is in de eerste plaats belangrijk dat arts en patiënt samen beslissen op basis van zorgvuldige afwegingen. Het is aan het zorgveld zelf om gezamenlijk, in professionele standaarden en richtlijnen, invulling te geven aan de kwaliteit van de transgenderzorg. Deze standaarden moeten gebaseerd zijn op de laatste stand van wetenschap en praktijk. Het actualiseren van kwaliteitsstandaarden is een continu proces, dat zorgvuldig moet plaatsvinden. Wat ik verder belangrijk vind is dat zorginstellingen en zorgverleners patiëntgerichte, kwalitatief goede en veilige zorg leveren. Naar aanleiding van de motie Van Dijk (SGP) (TK 36 410, nr. 89) en de motie Hertzberger (NSC) (TK 31 016, nr. 370) is de Gezondheidsraad2 gevraagd om o.a. in kaart te brengen wat wetenschappelijk bekend is over (lange termijn) gevolgen van puberteitsremmers en genderbevestigende hormoonbehandelingen voor de fysieke en mentale gezondheid.
Kunt u schetsen welke betekenis dit onderzoek heeft voor de Nederlandse situatie?
Zie de bovenstaande toelichting bij vraag 2. Bij elke medische behandeling kan spijt optreden. Ik vind het belangrijk dat de resultaten van dit onderzoek meegenomen worden bij de herziening van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch, waarbij ik ook begrijp dat de Nederlandse situatie niet één op één vergeleken kan worden met de Finse situatie.
Wordt dit Finse onderzoek betrokken bij de herijking van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch?
Het actualiseren van kwaliteitsstandaarden is een continu proces dat zorgvuldig moet plaatsvinden. Gedurende dat actualisatieproces is de geldende Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch van toepassing (onderdeel van goede zorg als bedoeld in artikel 2 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz)). Kwaliteitsstandaarden en richtlijnen zijn voor zorgprofessionals een hulpmiddel. Ook hebben zorgprofessionals een eigen verantwoordelijkheid om op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen in hun vakgebied. Daarnaast is in september 2022 de Standards of Care (SOC) for the Health of Transgender and Gender Diverse People versie 8 gepubliceerd3. Ook deze richtlijn wordt in acht genomen in de Nederlandse praktijk en is onderdeel van goede zorg.
Aanvullend vind ik het nog goed om te vermelden dat er op 27 juni jl. een internationale conferentie heeft plaatsgevonden waar ook de Finse onderzoekster prof. dr. Riittakerttu Kaltiala gesproken heeft. Tijdens die bijeenkomst heeft de Finse onderzoekster haar bevindingen gedeeld met zorgverleners en onderzoekers uit Nederland, en heeft er discussie plaatsgevonden.
Wat vindt u van de opvatting van de Finse onderzoekster prof. dr. Riittakerttu Kaltiala dat detransitie «een reëel en mogelijk onderschat fenomeen» is?
Hoewel niet iedereen die zich aanmeldt start met een medische behandeling, zijn er vragen omtrent besluiten tot genderbevestigende behandeling in de groeiende groep aanmeldingen. Bij detransitie denken we aan het niet langer leven in de rol die na sociale transitie of medische behandeling is aangenomen.
Iemand kan spijt hebben om verschillende redenen. Bijvoorbeeld omdat de sociale omgeving toch voor problemen zorgt, iemand na transitie niet erkend en geaccepteerd wordt, naasten moeite hebben met de transitie, of er blijvend sprake is van discriminatie. Ook kunnen de effecten van de behandeling tegenvallen of er kunnen complicaties optreden, of het eindresultaat is niet zoals men verwacht en gehoopt had.
De meeste aandacht gaat doorgaans uit naar spijt omdat er geen sprake (meer) is van genderdysforie/genderincongruentie, of omdat de genderidentiteit is veranderd over de tijd. In de studie van Wiepjes et al. (2018) werd gevonden dat 0.6% van de transvrouwen en 0.3% van de transmannen na gonadectomie aangaf spijt te hebben. In een meta-analyse van spijt na genderbevestigende chirurgie werd een percentage van 1% gevonden (Bustos et al., 2021). Er is nog maar weinig onderzoek gedaan naar spijt bij jongeren na puberteitsremming en genderbevestigende behandeling. Ook omdat het lastig blijkt om de gehele groep die ooit in behandeling is geweest te bereiken voor vervolgonderzoek.
Is u bekend hoeveel patiënten in Nederland na enige tijd weer stoppen met een hormoonbehandeling of daar na afloop spijt van hebben? Zo ja, kunt u deze informatie delen? Zo nee, wat vindt u ervan dat er blijkbaar geen accuraat beeld is van het aantal Nederlandse patiënten dat spijt heeft van een hormoonbehandeling?
In een artikel van Van der Loos en collega’s (2022) werden databases gekoppeld om wel iets te kunnen zeggen over de gehele groep. Door gegevens van Amsterdam UMC (VUmc) te combineren met medicatievoorschriften data van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), werd gevonden dat 98% van de jongeren gestart met puberteitsremmers, gevolgd door hormonen bij eind van de meting (31 december 2018) nog steeds hormonen voorgeschreven kreeg (follow up tijd 0–20 jaar).
Ik heb verder navraag gedaan bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en ik heb begrepen dat zij naar aanleiding van de berichtgeving geen aanleiding ziet om nader onderzoek in te stellen.
Deelt u de opvatting van prof. Kaltiala dat het belangrijk is om te onderzoeken waarom patiënten stoppen met hormoonbehandelingen? Zo ja, bent u bereid om (nader) onderzoek hiernaar te initiëren?
Zoals uit de bovenstaande beantwoording blijkt, is het altijd belangrijk om onderzoek te doen naar uitkomsten van zorg en ervaringen van patiënten. Het is aan het veld zelf om dit te initiëren. Daarnaast is naar aanleiding van de motie Van Dijk (SGP) (TK 36 410, nr. 89) en de motie Hertzberger (NSC) (TK 31 016, nr. 370) de Gezondheidsraad4 gevraagd om o.a. in kaart te brengen wat wetenschappelijk bekend is over (lange termijn) gevolgen van puberteitsremmers en genderbevestigende hormoonbehandelingen voor de fysieke en mentale gezondheid.
Kunt u aangeven wat de laatste wetenschappelijke inzichten zijn als het gaat om de (on)omkeerbaarheid van de gevolgen van het innemen van hormonen van het andere geslacht?
Ik verwijs hiervoor naar de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch en de evaluatie5 die heeft plaatsgevonden en de adviesaanvraag aan de Gezondheidsraad
De update van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch die thans plaatsvindt, wordt uitgevoerd door de internisten (Nederlandse Internisten Vereniging) in samenwerking met Transvisie, Transgender Netwerk, de plastisch chirurgen (Nederlandse Vereniging van Plastisch Chirurgen), de kinderartsen (Nederlandse Vereniging van Kinderartsen), de gynaecologen (Nederlandse Vereniging van Obstetrie en Gynaecologie), de urologen (Nederlandse Vereniging van Urologen), de psychologen (Nederlands Instituut van Psychologen), de kinder- en jeugdpsychotherapeuten (Vereniging voor Kinder- en jeugdpsychotherapie (VKJP), de psychiaters (Nederlandse Vereniging voor Psychodiagnostisch Werkenden) en de huisartsen (het Nederlands Huisartsen Genootschap).
Ik heb van het Kennisinstituut Medisch Specialisten begrepen dat naar verwachting rond eind 2025 en/of uiterlijk begin 2026 de gewijzigde Kwaliteitsstandaard als geheel aangeboden wordt aan het kwaliteitsregister van het Zorginstituut. Daarnaast verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u toelichten hoe de zorg voor patiënten met transitiespijt in Nederland is georganiseerd?
Patiënten met transitiespijt kunnen zich melden bij de huisarts en/of een andere professionele hulpverlener of behandelaar. Vanuit buitenlands onderzoek is bekend dat niet iedereen ervoor kiest zich te melden bij de zorgverleners. Op de site van Transvisie6 staat uitgebreide informatie over twijfels of spijt.
Het bericht ‘Gemeenten dreigen miljarden mis te lopen’ |
|
André Flach (SGP) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Gemeenten dreigen miljarden mis te lopen»?1
Ja, ik heb, evenals de medefondsbeheerder de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst, kennis genomen van dat bericht.
Wat is uw reactie op de constatering dat gemeenten en provincies jaarlijks honderden miljoenen euro's kunnen mislopen door een tekortschietende inflatiecorrectie?
Het gemeente- en provinciefonds volgen vanaf 2024 de ontwikkeling van het bruto binnenlands product (bbp). Het kabinet Rutte IV heeft in constructief overleg met de koepels van de medeoverheden besloten om de oploop van de opschalingskorting vanaf 2026 te schrappen in combinatie met het vervroegd invoeren van de bbp-systematiek in 2024. Deze systematiek – de normeringsystematiek – is stabiel, transparant en biedt gemeenten en provincies vroeg in het jaar duidelijkheid over de middelen waar zij dat jaar over kunnen beschikken.
Het bericht – en de eerdere column in Binnenlands Bestuur van dhr. Verhagen – geeft aan dat gemeenten en provincies aparte inflatiecompensatie ontvangen. De normeringssystematiek kent echter geen directe compensatie voor inflatie (of andere kostenontwikkelingen). De gekozen systematiek zorgt ervoor dat het gemeentefonds en provinciefonds meegroeien met de omvang van de economie. Hierdoor houden de inkomsten van gemeenten en provincies op de lange termijn gelijke tred met de economie, waaronder prijsstijgingen en bijvoorbeeld het stijgend aantal inwoners. Het accres (de jaarlijkse ophoging van de fondsen) is bestedingsvrij. Dit betekent dat het aan individuele gemeenten en provincies is hoe het accres wordt ingezet.
De column stelt verder dat het moment waarop het Rijk de CPB-cijfers vaststelt nadelig is. Het Rijk gebruikt de cijfers zoals deze in het voorjaar door het CPB worden aangeleverd en past deze voor het lopende jaar niet meer aan. Deze werkwijze wordt Rijksbreed toegepast, dus ook voor de ministeries. Gemeenten en provincies worden hierbij niet anders behandeld. Dit is onafhankelijk van de wijze van normering en deed zich ook voor in de oude systematiek waarbij de ontwikkeling van de Rijksbegroting werd gevolgd.
Het CPB is onafhankelijk, deskundig en gaat over haar eigen ramingen. Schommelingen in de ramingen kunnen zich voordoen. De afgelopen jaren was de inflatie volatiel en lastig te ramen, onder andere door de inval van Oekraïne en de energiecrisis (welke twee hebben geleid tot aanvullende middelen voor o.a. gemeenten en provincies).
Klopt het dat alle afgelopen zeven voorjaarsramingen te laag waren? Welke consequentie verbindt u hieraan?
Ja, het klopt dat de afgelopen zeven jaar de voorjaarsramingen met betrekking tot de prijs-bbp over het lopende jaar lager waren dan de daadwerkelijke prijs-bbp over het desbetreffende jaar. Dit betekent niet per definitie dat dit in 2024 en latere jaren ook het geval zal zijn.
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, kent de normeringssystematiek geen directe compensatie voor inflatie (of andere kostenontwikkelingen). Het zorgt ervoor dat het gemeentefonds en provinciefonds meegroeien met de omvang van de economie. Het Rijk gebruikt de cijfers zoals deze in het voorjaar door het CPB worden aangeleverd en past deze voor het lopende jaar niet meer aan. Deze werkwijze wordt Rijksbreed toegepast, dus ook voor de ministeries. Gemeenten en provincies worden hierbij niet anders behandeld. Dit is onafhankelijk van de wijze van normering en deed zich ook voor in de oude systematiek waarbij de ontwikkeling van de Rijksbegroting werd gevolgd.
Het kabinet ziet gezien het bovenstaande geen reden om de systematiek te wijzigen.
Deelt u de mening dat het in ieder geval zou helpen als de compensatie voor gemeenten en provincies in september wordt vastgesteld? Bent u bereid dit als kortetermijnoplossing door te voeren?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, ziet het kabinet geen reden om de systematiek te wijzigen.
Welke oplossingsrichtingen overweegt u om ervoor te zorgen dat gemeenten en provincies jaarlijks kunnen rekenen op toereikende financiering voor hun taken? Bent u bereid om met de VNG en het IPO te zoeken naar een indicator die passend is voor het type uitgaven waar deze overheden mee te maken hebben?
Het is van belang dat er een balans is tussen ambitie, taken, middelen en uitvoeringskracht voor medeoverheden. Daarover zijn we voortdurend in gesprek met de medeoverheden onder meer in het Overhedenoverleg. In dat kader is er (zoals ook aangegeven in de Voorjaarsnota 2024) onder meer aandacht voor de beleidsterreinen Wmo, infrastructuur, natuur en openbaar vervoer. Daarnaast is het van belang, zoals aangegeven in het Hoofdlijnenakkoord, dat medeoverheden vroegtijdig worden betrokken bij voorbereiding van beleid en van wetgeving (mede aan de hand van de Uitvoerbaarheidstoets Decentrale Overheden).
Het bericht ‘Staat moet Holland Casino afstoten’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD), Folkert Idsinga (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het dweilen met de kraan open is, als de staat aan de ene kant een verantwoord kansspelaanbod wil faciliteren in Holland Casino, maar aan de andere kant 30 vergunningen verleent aan veel makkelijker toegankelijke online kansspelaanbieders?1
De markten voor landgebonden casinospelen en online casinospelen kennen andere wettelijke regimes en een andere dynamiek en zijn niet direct met elkaar te vergelijken. Holland Casino biedt op verschillende locaties verspreid door het land kansspelen aan en voorziet daardoor in een behoefte aan specifieke fysieke kansspelen, zoals roulette of poker. Daarmee draagt dit aanbod van Holland Casino bij aan de doelstellingen van het kansspelbeleid: het beschermen van consumenten, het tegengaan van kansspelverslaving en het tegengaan van aan kansspel gerelateerde criminaliteit en fraude binnen gereguleerd aanbod.
Bij de totstandkoming van de Wet kansspelen op afstand (koa) is besloten dat een open markt met meerdere aanbieders nodig is om te zorgen voor voldoende attractief gereguleerd aanbod. Dit biedt mensen die online willen gokken een alternatief voor illegale aanbieders, waar doorgaans geen sprake is van bescherming van spelers. Op 5 november jl. is de evaluatie van de Wet koa naar de Kamer verstuurd.2 De Staatssecretaris Rechtsbescherming is voornemens om voor het commissiedebat kansspelen op 27 maart 2025 een inhoudelijke beleidsreactie op de evaluatie van de Wet koa naar de Kamer te sturen.
Deelt u de mening dat dit beleid (nu al aantoonbaar) meer verslaving in de hand werkt, en dat de beste oplossing is het terugdraaien van de legalisering van online kansspelen?
De evaluatie van de Wet Koa concludeert dat het te vroeg is om uitspraken te doen over het effect van de legalisering op het aantal personen met een kansspelverslaving. De reden daarvoor is dat het volgens experts vaak vijf tot acht jaar duurt voordat iemand met een gokverslaving zich meldt bij de verslavingszorg. Wel laten de recentelijk gepubliceerde cijfers in de rapportage van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) een stijging zien van het aantal mensen in behandeling voor gokverslaving.3 Die cijfers zijn zorgwekkend. Daarnaast bevestigen de uitkomsten van de evaluatie de eerdere signalen dat de bescherming van spelers onvoldoende is en dat er verbeteringen nodig zijn. In de beleidsreactie op de evaluatie van de Wet koa zal de Staatssecretaris Rechtsbescherming ingaan op welke aanpassingen en aanscherpingen in het beleid gewenst zijn om mensen beter tegen de negatieve effecten van kansspelen te beschermen.
Deelt u de mening dat zonder het terugdraaien van de legalisering van online gokspelen, het werkelijk geen enkele zin heeft voor de staat om Holland Casino in publieke handen te houden?
Bovenstaande vragen gaan over het (toekomstig) aandeelhouderschap van de staat in Holland Casino. De Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 2022 (Nota 2022) bevat het uitgangspunt dat eens in de zeven jaar het aandeelhouderschap in elke staatsdeelneming wordt geëvalueerd. Vorig jaar is het aandeelhouderschap van de staat in Holland Casino geëvalueerd. Op 24 mei 2023 heb ik uw Kamer het rapport met daarin de evaluatie doen toekomen.4 Die evaluatie is uitgevoerd op basis van de Nota 2022 en conform het daarop gebaseerde evaluatiemodel uit het «Handboek evalueren deelnemingen». Dit evaluatiemodel wordt gebruikt om te bezien of een deelneming nog steeds het juiste instrument is om een bijdrage te leveren aan de borging van de betreffende publieke belangen. Ook is in de evaluatie ingegaan op de vraag of het beheer van de aandelen de gewenste toegevoegde waarde heeft gehad (doeltreffendheid).
In de evaluatie van het staatsaandeelhouderschap in Holland Casino wordt geconcludeerd dat wet- en regelgeving mogelijkheden biedt om de publieke belangen te kunnen borgen. Hierdoor is in beginsel staatsaandeelhouderschap van Holland Casino niet noodzakelijk. Ook werd in de evaluatie geconcludeerd dat het aandeelhouderschap een bepaalde toegevoegde waarde vertegenwoordigt die verloren gaat mocht tot vervreemding over worden gegaan. Het aandeelhouderschap voorziet in die toegevoegde waarde, omdat de staat als aandeelhouder op de publieke belangen stuurt. Tegelijk werd in de evaluatie vastgesteld dat de toegevoegde waarde van het aandeelhouderschap niet zwaarwegend genoeg is dat een verdere verkenning naar andere toekomstopties bij voorbaat uitgesloten zou zijn.
Met Holland Casino ben ik op dit moment in gesprek over de impact van de voorgenomen verhoging van de kansspelbelasting. De verhoging van de kansspelbelasting zet de continuïteit van de onderneming mogelijk onder druk. In deze gesprekken gaat het over maatregelen die het herstel kunnen bevorderen en opties om de toekomstige uitdagingen het hoofd te kunnen bieden.
Ik streef ernaar om u rond de zomer van 2025 te informeren over de ontwikkelingen bij Holland Casino. Hierbij houd ik rekening met de uitkomsten van de evaluatie van de Wet kansspelen op afstand, de beleidsreactie daarop, en de beleidsvisie op kansspelen die de Staatssecretaris Rechtsbescherming naar verwachting voor het commissiedebat kansspelen op 27 maart 2025 naar de Kamer zal sturen.
Deelt u de mening dat de deelneming in Holland Casino überhaupt overbodig is, omdat we inmiddels een sterk gereguleerde omgeving hebben via de Wet op de Kansspelen, de Wet kansspelen op afstand en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, allen onder toezicht van de Kansspelautoriteit (zie ook de conclusies in een rapport in opdracht van de Eerste Kamer vorig jaar)?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u ook de mening dat het publiek aandeelhouderschap eveneens niet tot de gewenste resultaten leidt en daarmee meerwaarde biedt, zoals het bericht beschrijft: «De transparantiebenchmark van het Ministerie van Economische Zaken, die het maatschappelijk verantwoord ondernemen van staatsdeelnemingen beoordeelt, schaarde de toko in 2021 in de categorie achterblijvers. Ook de financiële prestaties zijn mager: omdat uiteenlopende tegenvallers dat niet toelieten, kreeg de overheid na 2018 geen cent dividend meer uitgekeerd.»?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u reflecteren op de stelling in het bericht: «Toezicht houden op de gokmarkt en de uitwassen die zich daar voordoen bestrijden, dat is een overheidstaak. Een noodlijdend bedrijf in de benen houden dat aanzet tot verkwisting, met alle verslavingsrisico's van dien, is dat zeker niet.»?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een inschatting geven wat het de staat oplevert aan incidentele middelen als de deelneming in Holland Casino verkocht wordt?
Zoals in de antwoorden hierboven beschreven is, is er nog geen besluit genomen over de toekomst van (het aandeelhouderschap) in Holland Casino. Een verkoop en eventuele besteding van de incidentele middelen die dat oplevert is dan ook niet aan de orde.
Deelt u de mening dat alle incidentele middelen die dit oplevert beter ingezet kunnen worden voor het tegengaan van gokverslaving en helpen van mensen die mede als gevolg hiervan in de schulden zijn geraakt?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u voornemens met een nieuw deelnemingenbeleid te komen, zo ja, wilt u daarin expliciet opnemen waarom en wanneer het maatschappelijk wenselijk is om publieke deelnemingen te hebben/verwerven?
In het kader van het schriftelijk overleg staatsdeelnemingen is een vergelijkbare vraag gesteld. Omdat ik beide vragen graag integraal wil beantwoorden, verwijs ik naar de beantwoording van het schriftelijk overleg en bijbehorende aanbiedingsbrief.5
De gang van zaken bij omroep Ongehoord Nederland, naar aanleiding van antwoorden op eerdere vragen |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Wanneer bent u geïnformeerd door het Commissariaat voor de Media (hierna: commissariaat) dat de gang van zaken bij Ongehoord Nederland de volle aandacht heeft van het commissariaat? Kunt u dit toelichten?1
Op 14 augustus 2024 heeft het commissariaat mij tijdens een gesprek op het departement er van op de hoogte gesteld dat de gang van zaken bij Ongehoord Nederland de volle aandacht heeft.
Kunt u specificeren welk element of welke elementen van deze zaak precies de volle aandacht heeft of hebben van het commissariaat?
De zaak raakt aan verschillende onderwerpen waar het commissariaat als toezichthouder een taak heeft bij landelijke publieke media-instellingen. Namelijk: integriteit (waaronder mogelijke belangenverstrengeling en het tegengaan daarvan), sociale veiligheid, journalistieke kwaliteit en governance. Op dit vlak gelden specifieke regels, zoals die zijn vastgelegd in de Mediawet 2008, de Gedragscode Integriteit Publieke Omroep 2021 en de Beleidsregels governance en interne beheersing 2017.2
Kunt u aangeven wanneer in uw ogen het commissariaat kan of moet ingrijpen in het geval dat een Raad van Toezicht weigert zijn taken uit te voeren?
Het is aan het commissariaat als toezichthouder om de zaak te onderzoeken en te beoordelen of en zo ja welke maatregelen mogelijk en nodig zijn. Ik kan en wil dat niet doorkruisen. Als het gaat om het functioneren van de raad van toezicht heeft ook de ledenraad van de omroepvereniging Ongehoord Nederland een taak ten opzichte van de raad van toezicht.3
Kunt u, mede gelet op het inlichtingenrecht van Kamerleden zoals verankerd in artikel 68 van de Grondwet, alsnog ingaan op de feitelijke vraag of het klopt dat na het vertrek van zakelijk directeur Klever jongstleden juli haar dochter haar takenpakket (deels) heeft overgenomen? Zo nee, kunt u aangeven waarom het verstrekken van deze informatie strijdig zou zijn met het «belang van de staat»?
Ik kon en kan u geen antwoord geven op de genoemde feitelijke vraag omdat ik gewoonweg niet wist en ook nu niet weet wat er precies is gebeurd. Dat is nu juist wat het commissariaat op dit moment onderzoekt in het kader van zijn toezicht op de naleving van de geldende regels, zoals die zijn vastgelegd in de Mediawet 2008, de Gedragscode Integriteit Publieke Omroep 2021 en de Beleidsregels governance en interne beheersing 2017.
Vindt u dat de Kamer het recht heeft op informatie in deze kwestie waar u stelselverantwoordelijke voor bent, mede gelet op het feit dat dit de integriteit van een bewindspersoon aangaat?
Het onderzoek van het commissariaat betreft niet de integriteit van mevrouw Klever als bewindspersoon. Daar gaan het commissariaat en ik niet over. Het onderzoek van het commissariaat richt zich op de omroepvereniging Ongehoord Nederland. Voor zover daarbij het handelen van mevrouw Klever aan de orde is, betreft dit haar toenmalige rol als functionaris van Ongehoord Nederland. Ik zal met het oog op het informeren van het parlement de benodigde informatie bij het commissariaat opvragen en het parlement op gepaste wijze informeren. Hierbij wordt acht geslagen op de toezichtvertrouwelijkheid die het commissariaat hanteert.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De berichtgeving omtrent mpox-vaccins, o.a. op NU.nl ‘Geen Nederlandse mpox-vaccins naar Afrika vanwege ‘nationale paraatheid’ |
|
Roelien Kamminga (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse voorraad van mpox-vaccins ongeveer 100.000 is, zoals benoemd in het bericht van NU.nl «Geen Nederlandse mpox-vaccins naar Afrika vanwege «nationale paraatheid»» en in uw brief van 29 augustus?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de landen en organisaties die mpox-vaccins doneren, hoeveel mpox-vaccins worden gedoneerd en aan welke landen?
In onderstaande tabel vindt u een overzicht van de meest recente tussenstand (d.d. 5 september 2024) van vaccindonaties. De grootste donateur is Japan met 3,5 miljoen vaccins, die aan de Democratische Republiek Congo (DRC) worden geleverd en die bedoeld zijn voor de vaccinatie van kinderen. Daarnaast zijn er ca. 670.500 vaccins toegezegd die alleen ingezet kunnen worden voor volwassenen. Het merendeel van vaccins die door de EU gedoneerd worden, worden via DG HERA (Europese Commissie) overgedragen aan het Afrikaanse Centre for Disease Control (ACDC) dat in samenspraak met de getroffen landen de vaccins zal verdelen volgens noodzaak en urgentie. Een aantal andere landen doneert via de Vaccine Alliance (GAVI) die tijdens de pandemie ook Covid-19 vaccins heeft verdeeld. De Verenigde Staten doneren rechtstreeks aan Afrikaanse landen via organisaties als USAID.
Landen/
Organisaties
(tussenstand 04/09)
Type vaccin1
Aantal uit
bestaande
voorraad
Aantal uit
nieuwe aankoop
Ontvanger
Europese Commissie
Imvanex2
Africa CDC
Frankrijk
Imvanex
100.000
Africa CDC
Duitsland
Imvanex
100.000
GAVI
Spanje
Imvanex
100.000
Africa CDC
Portugal
Imvanex
P.M.
Kroatië
Imvanex
P.M.
Oostenrijk
Imvanex
P.M.
België
Imvanex
P.M.
Luxemburg
Imvanex
P.M.
Malta
Imvanex
P.M.
Polen
Imvanex
P.M.
Japan
LC164
3.500.000
DRC
Verenigde Staten
Jynneos
60.000
DRC / Nigeria
Fabrikant
ACAM20005
50.000
Het gaat hier om het aantal vaccins conform de markttoelating van de fabrikant. Het Imvanex vaccin kan intramusculair ingezet worden, waarbij twee «flesjes» vaccin vereist zijn voor volledige vaccinatie. Het vaccin zou ook intradermaal ingezet kunnen worden waarbij er met 1 flesje vaccin 5 injecties kunnen worden gezet. Met 2 flesjes vaccins kunnen zo 5 personen volledig worden gevaccineerd.
Derde generatie pokkenvaccin, geschikt voor vaccinatie tegen het pokkenvirus en mpox.
Waarvan 40.000 gedoneerd door de fabrikant.
LC16 is een vaccin bedoeld voor vaccinatie van kinderen.
Tweede generatie pokkenvaccin.
Hoeveel vaccins zouden er minimaal in Nederland op voorraad moeten zijn, in het geval dat het mpox-virus iemand in Nederland blijkt te hebben besmet? Met welk tempo zouden deze vaccins moeten en kunnen worden ingezet? Is het mogelijk om de voorraden aan te vullen tijdens zo’n vaccinatiecampagne? Zo ja, in welk tempo kunnen de voorraden worden aangevuld door inkoop?
Zoals ik in mijn brief van 29 augustus jl. heb aangegeven, beschikt ons land over 99.700 zogenaamde derde generatie vaccins tegen het pokkenvirus en mpox virus. Deze voorraad is in 2019 door mijn ambtsvoorganger op advies van het RIVM aangekocht om snel ringvaccinaties te kunnen uitvoeren en/of zorgpersoneel te kunnen vaccineren bij een mogelijke (moedwillige) uitbraak van het pokkenvirus en voor uitbraken van het mpox virus in ons land.
De bestaande voorraad van 99.700 vaccins wordt beschouwd als een veilige voorraad voor onze nationale paraatheid.
Bestrijding van mpox bestaat in Nederland primair uit bewustwording en adviezen over preventief gedrag, herkenning van klachten, diagnose, bron- en contactonderzoek, isolatie en contactbeperkende maatregelen en gerichte vaccinatie. Als er in Nederland iemand besmet is met het mpoxvirus krijgen contacten van deze persoon een vaccinatie aangeboden door de GGD als er (hoog/matig) risico was op besmetting. Het aantal contacten dat per patiënt in aanmerking komt voor deze zogenaamde postexpositieprofylaxe (PEP) is beperkt tot enkele personen. Indien er een risicogroep is te omschrijven kan pre-expositie vaccinatie worden overwogen. In 2022 is de mpox-uitbraak teruggedrongen met deze standaard bestrijdingsmaatregelen en inzet van vaccin in de vorm van PEP ringvaccinatie. Preventieve vaccinatie was aanvullend hierop en is ingezet om transmissie verder te beperken en heropvlamming van circulatie in de risisogroep na herintroductie uit het buitenland te voorkomen. In de periode 2022/2023 werden voor deze vaccinatiecampagne ongeveer 40.000 vaccins gebruikt.
Na de uitbraak van mpox in de zomer/ het najaar van 2022 komt mpox nog sporadisch voor in Nederland, omdat een groot deel van de risicogroep immuniteit heeft door een doorgemaakte infectie of vaccinatie. Er worden op dit moment slechts enkele tientallen vaccinaties per maand gebruikt als PEP voor contacten.
Op dit moment worden door het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb, onderdeel van het RIVM) scenario’s ontwikkeld aan de hand van informatie over mogelijke transmissiepatronen en andere risicogroepen / seksuele netwerken dan die van de uitbraak in 2022 om een inschatting te maken van het aantal benodigde vaccins bij een grootschalige uitbraak in betreffende risicogroep. De verwachting is dat dit aantal vergelijkbaar of lager zal zijn, gezien de eerder genoemde immuniteit in een belangrijke risicogroep in Nederland.
De huidige uitbraak in Afrika vindt plaats in een setting met zwakkere publieke en curatieve gezondheidszorg, waar getroffenen beperkt toegang hebben tot zorg en preventie. Tevens vindt transmissie plaats in diverse groepen, waarbij crowding en beperkte mogelijkheden tot hygiëne een rol spelen, bijvoorbeeld bij verspreiding binnen huishoudens en naar kinderen. De eerder genoemde basale bestrijdingsmatregelen zijn in een dergelijke setting hierdoor minder effectief, waardoor vaccinatie een prominentere rol heeft in de bestrijding. Deze situatie is heel anders dan in Nederland waar het publieke gezondheidszorgsysteem reeds voorbereid is op en ervaring heeft met de bestrijding van een uitbraak van mpox.
Het tempo van aanvullen van vaccinvoorraden is sterk afhankelijk van de beschikbare voorraad bij de fabrikant. Momenteel is het vaccin uitverkocht. Indien er voorraad beschikbaar is, zal het aanvullen van de voorraad doorgaans binnen enkele maanden kunnen. Indien er geen voorraad beschikbaar is, is het tempo afhankelijk van de productieplanning van de fabrikant. Op dit moment geldt nog een Europees contract met de fabrikant, waardoor levering van de aanvulling die bedoeld is om vaccins waarvan de houdbaarheid in september 2025 verloopt in het eerste kwartaal van 2025 gegarandeerd is. Zodra de leverdatum bij mij bekend is, kan ik een beslissing nemen of ik vaccins zal doneren.
Hoe groot is de doelgroep die voor vaccinatie in aanmerking zou moeten kunnen komen, indien besmetting met mpox in Nederland een feit is? Over welke doelgroep(en) gaat het dan?
Dat is nu nog niet te zeggen. We zien in Afrika dat het virus onder andere groepen voorkomt dan de groep die in de uitbraak van 2022 in Nederland een risicogroep bleek. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb genoemd, worden op dit moment door CIb scenario’s ontwikkeld aan de hand van informatie over mogelijke transmissiepatronen en andere risicogroepen / seksuele netwerken dan die van de uitbraak in 2022.
Hoeveel vaccins en in welk tempo zijn deze ingezet bij de vorige uitbraak van mpox in Nederland in 2022? In welk tempo zijn de voorraden tijdens de vaccinatiecampagne aangevuld?
In 2022 zijn er ongeveer 40.000 doses uitgereden. De aanvulling van de voorraad heeft in het tweede kwartaal van 2023 plaatsgevonden en duurde ongeveer 4 maanden.
Hoeveel ziektelast is in Nederland met deze vaccinatiecampagne voorkomen?
De voorkomen ziektelast van mpox door vaccinatie in 2022/23 in Nederland is niet precies aan te geven. De ziektelast op landelijke schaal (uitgedrukt in voor invaliditeit of sterfte gecorrigeerde levensjaren) is waarschijnlijk beperkt, omdat de uitbraak van beperkte omvang was en het risico op overlijden of ziekenhuisopname zeer klein bleek. Achteraf gezien was de uitbraak in 2022 al op zijn retour bij aanvang van de vaccinatiecampagne, mede dankzij standaard bestrijdingsmaatregelen zoals boven beschreven. Hoeveel introducties en uitbraken zijn voorkomen door pre-expositievaccinatie is niet te bepalen.
Klopt het dat de vaccins met vervaldatum sep-2025 worden vervangen door nieuwe inkoop? Op welke termijn worden deze voorraden vervangen en is het mogelijk het tempo van vervanging te versnellen? Bent u bereid de voorraden versneld te vervangen, zodat vaccins beschikbaar kunnen komen voor Afrika?
De vervanging van de vaccins met vervaldatum september 2025 is momenteel in werking gezet. Vanwege toegenomen behoefte aan het vaccin, zijn bestaande voorraden bij de fabrikant uitverkocht, waardoor deze nieuwe productie moet opstarten. Omdat de productie van vaccins op bestelling gaat en er een minimaal productievolume nodig is, zal de bestelling vanuit Nederland voor het Imvanex vaccin meelopen met bestellingen vanuit andere EU-landen onder het gezamenlijke EU-inkoopcontract. Volgens dit contract dient de fabrikant uiterlijk aan het einde van het eerste kwartaal van 2025 te leveren. Het is echter mogelijk dat de productie sneller opgestart kan worden, waardoor de nieuwe vaccins eerder beschikbaar zijn. De fabrikant loopt hier echter niet op vooruit. Ik ben afhankelijk van de levertijd van de fabrikant. Hierdoor is een leverdatum nu nog onbekend.
Deelt u de mening dat het voorkomen van ziektelast door vaccinaties zowel in Nederland als bij de bron van mpox in Afrika van belang is? Zo ja, op welke wijze bent u van plan om deze aanpak bij de bron mogelijk te maken? Zo nee, wat is volgens u de beste manier om te voorkomen dat mensen in Nederland besmet raken met mpox?
Het is goed om te constateren dat voor fase 1 van de vaccinatiecampagne van de WHO, waarvoor 4 miljoen vaccins benodigd zijn, en waarvoor een half jaar nodig is, al voldoende vaccins uit bestaande voorraden beschikbaar wordt gesteld door onder andere Duitsland, Spanje, de VS, Japan en een fabrikant.
Ik ben niet tegen donatie. Ik wil voorzichtig zijn, we hebben op dit moment geen reserve boven de aanbevolen 100.000 vaccins. Ik onderschrijf het belang van vaccins tegen mpox voor Afrika en het belang van vaccins voor Nederland. Zoals ik ook in mijn brief van 16 augustus jl.2 heb aangegeven, kan donatie van vaccins helpen de overdracht van het virus in de ontvangende landen te voorkomen, wat de kans op verdere verspreiding van de ziekte daar en ook op internationale uitbraken vermindert. Voor een effectieve vaccinatiecampagne zijn niet alleen vaccins nodig, maar ook testen, naalden, effectieve distributie, registratie, communicatie en getraind medisch personeel. Om dit mogelijk te maken draagt Nederland EUR 3 miljoen bij aan het responsplan van de Wereldgezondheidsorganisatie voor effectieve vaccinatiecampagnes, transport van vaccins, testcapaciteit en het opleiden van medisch personeel.
Bent u bereid om mpox-vaccins naar de bron van de mpox-besmettingen te sturen in Afrika, om bij te dragen aan de aanpak van dit virus? Zo ja, hoeveel bent u bereid er te sturen en op welke berekeningen is dat gebaseerd? Zo nee, waarom niet en op welke berekeningen is dat gebaseerd?
Zoals ik eerder heb aangegeven, heb ik besloten nu geen mpox-vaccins doneren omdat de 100.000 vaccins die ik heb onze veiligheidsvoorraad zijn en levering van nieuwe vaccins pas in 2025 plaats zal vinden.
Het bericht ‘Nederland wil export ASML naar China verder beperken, meldt persbureau Bloomberg’ |
|
Claire Martens-America (VVD), Roelien Kamminga (VVD) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) , Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland wil export ASML naar China verder beperken, meldt persbureau Bloomberg»?1
Ja.
Kunt u bevestigen of de Nederlandse regering inderdaad de export van ASML naar China wil beperken? Zo ja, aan welke maatregelen wordt gedacht?
Nee. Het kabinet heeft uw Kamer eerder geïnformeerd over de nationale exportcontrolemaatregel voor geavanceerde productieapparatuur van halfgeleiders,2 die onlangs is aangepast.3 Deze landenneutrale exportcontrolemaatregel ziet toe op het controleren van uitvoer, niet het beperken daarvan. Uitvoer van dergelijke apparatuur wordt niet verboden maar vergunningplichtig gemaakt. Per afzonderlijke vergunningaanvraag wordt het risico op ongewenst eindgebruik ingeschat op basis van de aard van de goederen, het opgegeven eindgebruik en de eindgebruiker.
Zijn eventuele maatregelen om de export van ASML naar China te beperken enkel aanvullend vanuit Nederland of worden deze ook in EU-verband opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is sprake van een landenneutrale exportcontrolemaatregel. Exportcontrole is een nationale competentie, waarbij de EU-lidstaten nauw samenwerken en afstemmen. Nederland maakt zich sterk voor meer Europese coördinatie op exportcontrole van dual-use items.4
Kunt u nader toelichten of en zo ja, welke rol de Verenigde Staten hebben gespeeld bij het eventueel opleggen van exportbeperkende maatregelen aan ASML in het kader van hun export naar China?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is sprake van een landenneutrale exportcontrolemaatregel. Over exportcontrolebeleid onderhoudt Nederland intensieve contacten met landen binnen en buiten de EU, waaronder ook de VS.
Kunt u aangeven welke risico’s worden gemitigeerd door verdere exportbeperkende maatregelen op te leggen aan ASML? Waar bestaan deze risico’s uit en ziet u in de toekomst nog risico’s die zich kunnen voordoen na het opleggen van eventuele exportbeperkende maatregelen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is sprake van een exportcontrolemaatregel. Het Nederlandse exportcontrolebeleid is, ook ten aanzien van geavanceerde halfgeleiderapparatuur, landenneutraal en ziet op het adresseren van nationale veiligheidsrisico’s die kunnen ontstaan bij de ongecontroleerde uitvoer van hoogwaardige technologie. Het kabinet doet dit op een wijze die proportioneel en zo min mogelijk marktverstorend is. Ik verwijs u graag naar de hierboven genoemde Kamerbrief en de Staatscourant voor een verdere onderbouwing van het Nederlandse beleid. Risico’s voor de nationale veiligheid worden voortdurend gemonitord en kunnen aanleiding geven tot beleidsaanpassingen.
Zien eventuele exportbeperkende maatregelen alleen op ASML of betreft het ook andere fabrikanten en toeleveranciers? Zo ja, om welke andere bedrijven gaat het?
Exportcontrolemaatregelen worden altijd zo precies mogelijk gedefinieerd, zodat voor marktpartijen duidelijk is onder welke technische parameters het verplicht is een vergunning aan te vragen voor uitvoer van specifieke goederen of technologie. Deze maatregelen worden dus niet opgelegd aan bedrijven, maar zien op de producten die bedrijven willen exporteren.
Voorziet u naast het eventueel niet verlengen van exportvergunningen voor onderdelen van chipmachines nog andere maatregelen om de export van ASML en eventueel andere fabrikanten van chipmachines in het bijzonder, maar daarnaast ook andere ondernemingen in den brede, naar China te beperken? Zo ja, waar moet dan aan worden gedacht?
Voor een nadere uiteenzetting van het Nederlandse exportcontrolebeleid voor geavanceerde productieapparatuur van halfgeleiders verwijs ik naar eerder genoemde Kamerbrief van 8 maart 2023 en de eerder genoemde publicatie in de Staatscourant. In het algemeen geldt dat het kabinet risico’s voor de nationale veiligheid voortdurend monitort en beleid kan aanpassen als technologische ontwikkelingen daar aanleiding toe geven. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de recente wijziging van de nationale maatregel voor geavanceerde halfgeleiderapparatuur van 6 september jl. Het kabinet benadrukt dat het exportcontrolebeleid uitsluitend ziet op het controleren van de uitvoer, niet het beperken daarvan.
Wat is de impact van het opleggen van eventuele exportbeperkende maatregelen aan ASML voor ASML? In hoeverre heeft dit impact op de totale export van ASML en de wereldwijde positie van ASML?
Het is aan ASML om de impact van het Nederlandse exportcontrolebeleid op haar bedrijfsvoering te duiden.
Kunt u aangeven hoeveel exportvergunningen voor onderdelen van chipmachines er in totaal lopen voor chipmachines in China? Hoeveel hiervan lopen dit jaar af?
Het kabinet doet geen uitspraken over individuele vergunningen naar specifieke bestemmingen.
Wat zou het beperken van de export van onderdelen van chipmachines aan China betekenen voor de wereldwijde productie van chips?
Het kabinet benadrukt allereerst dat de onderhavige maatregelen van 6 september jl. zien op het controleren van uitvoer, niet het beperken daarvan. In zijn algemeenheid kan het kabinet wel opmerken dat vanwege de alomtegenwoordigheid van chips in de gehele economie en de internationale verwevenheid van waardeketens de precieze impact op de uitvoer van halfgeleiderapparatuur naar China moeilijk is in te schatten. Zoals aan uw Kamer medegedeeld is de inzet van kabinet bij de vormgeving van het exportcontrolebeleid voor geavanceerde productieapparatuur van halfgeleiders om de impact op bedrijven, waardeketens en internationale markten zoveel mogelijk te beperken. Het kabinet houdt ontwikkelingen op het gebied van de wereldwijde halfgeleiderketen nauwlettend in de gaten en heeft de ambitie om de eigen halfgeleiderindustrie te versterken, zoals ook uiteengezet in de Nationale Technologie Strategie.
Is de overweging van de Nederlandse overheid om aanvullende exportbeperkende maatregelen te nemen besproken met ASML zelf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is het standpunt van ASML over de overweging van de Nederlandse overheid?
Het Nederlandse exportcontrolebeleid is gebaseerd op het adresseren van nationale veiligheidsrisico’s die zich kunnen voordoen bij de ongecontroleerde uitvoer van dual-use technologie. Bij de totstandkoming van dit beleid wordt intensief geconsulteerd met relevante marktpartijen. Doelstelling van deze consultaties is om marktpartijen zoveel mogelijk duidelijkheid te verstrekken opdat bedrijven zich goed kunnen voorbereiden op de eventuele gevolgen van het Nederlands exportcontrolebeleid voor henzelf. Voor het standpunt van ASML verwijs ik naar ASML zelf.
Op welke wijze zorgt het kabinet ervoor dat het voor bedrijven en in dit geval ASML duidelijke en navolgbare beslissingen neemt, zodat zij hier op de lange termijn op voorbereid zijn?
Zie antwoord vraag 11.
In hoeverre draagt de overweging van de Nederlandse overheid om aanvullende exportbeperkende maatregelen te nemen bij aan een stabiel en lange termijn overheidsbeleid waar bedrijven en ondernemers zo erg naar snakken?
Het kabinet acht exportcontrole noodzakelijk om de nationale veiligheidsrisico’s van de ongecontroleerde uitvoer van dual-use technologie te kunnen adresseren. Hoewel het controleren van de uitvoer iets anders is dan het beperken van de uitvoer, is het kabinet zich er bewust van dat exportcontrolebeleid een impact kan hebben op bedrijfsprocessen. Bij de vormgeving van exportcontrolebeleid wegen veiligheidsbelangen het zwaarst. Tegelijkertijd waarborgt het kabinet dat marktpartijen goed geïnformeerd worden en gelegenheid krijgen om input te geven op beleid. Doelstelling van het kabinet is om nationale veiligheidsrisico’s adequaat te adressen op een wijze die marktverstoring zoveel mogelijk voorkomt en bedrijfsprocessen zo min mogelijk raakt.
In hoeverre draagt de overweging van de Nederlandse overheid om aanvullende exportbeperkende maatregelen te nemen bij aan de beleidsprioriteiten genoemd in de Kamerbrief «Nederlandse inzet ter versterking halfgeleiderecosysteem in geopolitiek uitdagende tijden» (Kamerstuk 33 009, nr. 138)?
Het Nederlandse exportcontrolebeleid voor geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders is primair gestoeld op nationale veiligheidsoverwegingen en draagt bij aan het tegengaan van ongewenste kennis- en technologieoverdracht. Dit is een van de belangrijke beleidsprioriteiten genoemd in de Kamerbrief.