Het bericht 'Nederland is verslingerd geraakt aan Kazachstaanse olie, omgeven met ziekte, milieuschade en corruptie' |
|
Tom van der Lee (GL), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederland is verslingerd geraakt aan Kazachstaanse olie, omgeven met ziekte, milieuschade en corruptie»?1
Ja.
Klopt het dat Atradius Dutch State Business (ADSB) in december 2014 namens de Nederlandse staat voor 275.7 miljoen euro garant stond voor de bouw van een kanaal in de Kaspische Zee naar het Tengiz-olieveld door het Nederlandse bedrijf Van Oord?
Ja.
Zijn er uit deze exportkredietverzekering trekkingen gedaan? Gaat dit om een lopende polis waarop nog aanspraak gemaakt zou kunnen worden?
Uit een exportkredietverzekering kunnen geen trekkingen worden gedaan. Als er voor een project een financieringspolis wordt afgegeven, kan onder de verzekerde lening worden getrokken. Hiervan was in dit geval geen sprake. Voor het project is enkel een exporteurspolis afgegeven. Deze polis is in 2016 beëindigd. Er is geen schade uitgekeerd onder deze polis.
In zijn algemeenheid, op welke gronden kunnen mogelijke trekkingen uit een afgegeven exportkredietverzekering nog worden geblokkeerd?
ADSB kan als schadebeperkende maatregel een aanwijzing geven aan de exporteur om het werk te stoppen of trekkingen uit de lening blokkeren indien er aanwijzingen zijn dat debiteur haar verplichtingen niet zal nakomen. Als een verzekerde (de exporteur of financier) niet voldoet aan voorwaarden uit de verzekeringspolis kan deze in het uiterste geval het recht op schade-uitkering verliezen. Zoals beschreven in het antwoord van vraag 3 is deze situatie voor onderhavige transactie niet aan de orde geweest.
Klopt het dat het project van Van Oord in Prorva de hoge risicostatus A heeft gekregen omdat er sprake was van grote potentiele negatieve milieu en/of maatschappelijke effecten, eventueel tot buiten de locatie van het project?
Ja.
Klopt het dat projecten in de hoge milieu en sociale risicocategorie A instemming vereisen van niet alleen ADSB, maar ook de ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken?
Ja.
Welke risico’s constateerden ADSB, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Ministerie van Financiën bij hun beoordeling van het project? Welke risico’s werden specifiek gesignaleerd op het gebied van: verlies van inkomsten voor de lokale bewoners; gezondheidsschade voor lokale bewoners; vernietiging van natuur in het gebied; en corruptie of verwevenheid met de overheid van de debiteur? Hoe zijn beide ministeries desondanks tot een positief oordeel gekomen?
ADSB heeft een uitgebreide milieu- en sociale beoordeling uitgevoerd voor het project op basis van het in 2014 geldende beleid voor de ekv. Risico’s omtrent noodsituaties, zoals een olielekkage maar ook de impact van het project op het beschermde gevoelige gebied van het project, zijn hierin meegenomen. Ook is er gekeken naar emissies naar lucht, waterverbruik, afvalwater en afvalmanagement. Voor de sociale effecten is onder andere gekeken naar de werkomstandigheden en naar de gevolgen voor de lokale visserij. Geconcludeerd is dat op het gebied van deze milieu- en sociale risico’s voldoende maatregelen zijn getroffen om de risico’s te mitigeren of compenseren.
Wat betreft corruptie en verwevenheid met de overheid van debiteur is geconstateerd dat Kazachstan een land is met dergelijke risico’s. Tijdens de beoordeling is vastgesteld dat de debiteur verbonden is met de overheid van Kazachstan via het aandeelhouderschap van staatsbedrijf Kazmunaygas. Deze feiten zijn meegewogen in het due dilligence onderzoek en beoordeeld conform het toenmalig geldende beleid.
Bent u bekend met het fenomeen dat corruptie vaak plaatsvindt met de hulp van professionele uitvoerders door middel van bijvoorbeeld ondoorzichtige financiële systemen en anonieme lege vennootschappen die corruptie mogelijk maken?
Ja.
Zo ja, hoe zijn uw ministeries toch tot een positief oordeel gekomen ondanks de constatering dat debiteur van het project, Tenizservice, een «vehicle» is van Tengizchevroil, het feit dat het land hoog in de corruptie-indexen staat en het signaal van de Nederlandse ambassade over mogelijke politieke connecties van Tenizservice?
Deze factoren zijn destijds geconstateerd, maar dit risico werd op basis van het destijds geldende toetsingskader niet als belemmering gezien. De bij de ambassade bekende connecties van de genoemde bedrijven werden door de ambassade destijds niet als ongebruikelijk of onoverkomelijk gezien binnen Kazachstan.
Welke checks and balances hanteren ADSB en uw ministeries richting de verzekeringnemer om te voorkomen dat Nederlands belastinggeld corruptie faciliteert? Welke formele stappen zetten ADSB en uw ministeries in samenspraak met de verzekeringnemer, zowel voorafgaand aan de uitgifte van de verzekering als tijdens de uitvoering van het verzekerde activiteiten?
Nederland wil via de ekv niet betrokken zijn bij transacties waarbij sprake is van corruptie, daarom is het anti-omkopingsbeleid van toepassing op alle ekv-aanvragen. Dit beleidskader is in 2022 geëvalueerd door externe consultant Partner in Compliance en vervolgens herzien en aangescherpt. Hierover is uw Kamer destijds uitgebreid geïnformeerd.2 In het huidige beleid, dat sinds mei 2024 van kracht is, wordt door ADSB onderzoek verricht naar alle relevante partijen binnen de transactie en vindt er vervolgens een inventarisatie en beoordeling van mogelijke corruptierisico’s plaats. Denk hierbij aan de beoordeling van de Ultimate Beneficial Owner (UBO) en betrokken agenten. Als er sprake lijkt te zijn van een verhoogd risico, vindt er aanvullend onderzoek (EDD) plaats door de tweedelijns compliance experts van ADSB. De uiteindelijke risico-classificatie is van invloed op de frequentie van de monitoring door ADSB na afgifte van een dekkingstoezegging- of advies. Het monitoren bestaat uit een hernieuwde screening van de bekende relevante partijen eventueel aangevuld met de beoordeling van eventuele nieuwe informatie.3
Hoe zijn ADSB en de ministeries omgegaan met berichten in de Kazachstaanse pers dat Tenizservice in handen is van «olieprins» Timoer Koelibajev?
Ten tijde van de beoordeling van de aanvraag waren ADSB en de ministeries niet bekend met informatie die erop wees dat Timoer Koelibajev indirect aandeelhouder was van Tenizservice.
Wat was in 2014 de procedure van ADSB en van uw ministeries om te achterhalen wie de «ultimate beneficial owner» (UBO) is van betrokken bedrijven? Zijn daar externe experts bij betrokken geweest, en zo ja, welke? Tot welke conclusie kwamen uw ministeries toen? En indien de procedure sindsdien veranderd is, hoe is die procedure tegenwoordig?
Het achterhalen van UBO’s was tijdens de behandeling van deze casus in 2014, anders dan nu, geen vereiste. Daar zijn dan ook geen externe experts bij betrokken geweest. Wel heeft ADSB voor de beoordeling van de aanvraag informatie over de aandeelhouders van Tenizservice gebruikt afkomstig uit diverse bronnen, waaronder Dun & Bradstreet, Van Oord en Tengizchevroil.
Wat was er bekend bij ADSB en de ministeries over de UBO van Tenizservice?
De directe aandeelhouders van TenizService waren staatsbedrijf KazMunayGas (49%) en Waterford International Holdings Ltd. (51%). Uit de aandeelhouderstructuur bleek dat er vier bedrijven via Waterford een indirect belang in TenizService hadden. Van twee van deze bedrijven is het ten tijde van de aanvraag niet mogelijk geweest om de UBO’s te achterhalen. Van 12 personen met een belang in de andere twee bedrijven is vastgesteld dat ze niet op een sanctielijst stonden.
Als niet onomstotelijk bekend was wie de UBO was en niet uitgesloten was dat dit een politieke figuur was, waarom kon het project dan toch goedgekeurd worden?
Zoals beschreven in het antwoord vraag 13 heeft ADSB onderzoek verricht naar de eigenaarsstructuur. Hierbij was het destijds niet mogelijk om alle UBO’s te achterhalen, dit was volgens het in 2014 geldende beleid ook niet noodzakelijk voor goedkeuring. Inmiddels is het volgens beleid wel vereist dat de volledige eigenaarsstructuur wordt achterhaald.
Klopt het dat projecten voor het verkrijgen van een exportkredietverzekering moeten voldoen aan OESO-regelgeving voor het voorkomen, minimaliseren, verzachten of verhelpen van negatieve sociale en ecologische effecten?
Bedrijven die een verzekeringsaanvraag doen bij ADSB tekenen een inspanningsverklaring voor het naleven van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen. ADSB toetst aanvragen op gevolgen voor mens en milieu projectniveau aan de IFC Performance Standards.4
Welke maatregelen heeft Van Oord voorgesteld voor het voorkomen en mitigeren van de ecologische effecten van het aanleggen van een kanaal in ecologisch zeer kwetsbaar gebied?
Het is in eerste instantie de taak van de projecteigenaar om nadelige milieu- en sociale effecten van een project te voorkomen, mitigeren en waar nodig te compenseren. Dit is beschreven in de milieu- en sociale effectrapportage en managementplannen van het project en wordt vervolgens door de milieu- en sociale experts van ADSB beoordeeld.
Wanneer er sprake is van negatieve effecten die worden veroorzaakt door de werkzaamheden die worden uitgevoerd door de Nederlandse exporteur, dan wordt er van deze partij ook actie verwacht. Voor onderhavig project is dit het geval geweest voor ecologische effecten. Van Oord heeft maatregelen getroffen om de negatieve gevolgen van de baggerwerkzaamheden op de lokale natuurwaarden te mitigeren of compenseren. Zo zijn met het gebaggerde materiaal speciale eilandjes gemaakt wat gunstig is voor het leefgebied van de steur. Verder heeft Van Oord nauw samengewerkt met gespecialiseerde natuurobservatoren en zijn de werkmethoden aangepast om het project op een verantwoorde manier uit te kunnen voeren. Gedurende het project zijn er maatregelen genomen om geluidsimpact en watervertroebeling tijdens de werkzaamheden te minimaliseren.
Welke maatregelen heeft Van Oord voorgesteld voor het voorkomen en mitigeren van de sociaaleconomische effecten, bijvoorbeeld het verloren gaan van de inkomstenbron van vissers in het gebied?
Zie antwoord vraag 16.
Welke maatregelen heeft Van Oord voorgesteld voor het voorkomen en mitigeren van de gezondheidseffecten voor de werknemers van het project en de bewoners in het gebied?
Zie antwoord vraag 16.
Werden deze maatregelen als voldoende beschouwd door ADSB en de ministeries? Waarom?
Ja. In de beoordeling heeft ADSB vastgesteld dat Van Oord de benodigde maatregelen heeft getroffen om nadelige gevolgen van hun werkzaamheden conform de IFC Performance Standards te mitigeren of compenseren.
Is tijdens en na afloop van het project onderzocht wat de sociaaleconomische, gezondheids- en ecologische effecten van het project waren en of de genomen maatregelen succesvol waren in het voorkomen en/of mitigeren van deze effecten? Hoe is deze monitoring en evaluatie uitgevoerd? Welke instantie(s) hebben de monitoring en evaluatie uitgevoerd?
Nee, ten tijde van afgifte van de polis was monitoring nog niet vastgelegd in het beleid. Sinds 1 januari 2022 monitort ADSB alle hoogste-risico-projecten na afgifte van de ekv.
Hoe is het rapport uit juni 2013 van de onafhankelijke maatschappelijke organisatie Crude Accountability2 meegewogen in de beslissing om het project te verzekeren in december 2014?
In de milieu- en sociale beoordeling van het project heeft ADSB dit rapport uitgebreid meegenomen. Er zijn reacties op de bevindingen uit het rapport gevraagd aan de exporteur, de debiteur en de ambassade. Ook is er in het publieke domein informatie gevonden over het rapport dat door ADSB bij de beoordeling is meegenomen.
Indien er onduidelijkheden over het rapport bestonden, hebben ADSB of de ministeries contact opgenomen met Crude Accountability?
Nee.
Welke andere signalen van lokale ngo’s, milieu en mensenrechtenorganisaties en andere actoren zijn ontvangen, bijvoorbeeld via de Nederlandse ambassade? Hoe is door ADSB en de ministeries omgegaan met deze signalen?
Naar aanleiding van de publicatie van informatie over dit project op de website van ADSB zijn geen reacties van ngo’s binnengekomen. ADSB heeft zelf actief onderzoek gedaan naar berichtgeving in het publieke domein, waarbij onder andere eerdergenoemd rapport is aangetroffen. Ook heeft ADSB contact gehad met de ambassade om lokale input mee te kunnen nemen.
Doen ADSB en de ministeries zelf onderzoek, of laten zij onafhankelijk onderzoek doen, naar de effecten op de bewoners, milieu en de lokale economie, of komt deze informatie uitsluitend van organisaties ter plaatse? Kunt u deze keuze toelichten?
Een projecteigenaar dient zelf een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren wat resulteert in een milieu- en sociale effectrapportage. Met dat als input doet ADSB zelf onderzoek waarbij risico’s op (potentiële) negatieve effecten voor mens, dier en milieu worden geïdentificeerd. Negatieve effecten die niet voorkomen of gemitigeerd kunnen worden, dienen conform internationale standaarden te worden gecompenseerd.6 Per project wordt bepaald wat er nodig is voor een goede beoordeling. Voor complexe- of hoge risicoprojecten maakt ADSB bijvoorbeeld vaak gebruik van onafhankelijke adviseurs, zoals onlangs voor baggerprojecten in de Malediven en de Filipijnen.7
Hoe wordt informatie gewogen die betrokken bedrijven – die een belang hebben bij goedkeuring van het project – hierover aanleveren?
Informatie van de exporteur en de projecteigenaar is essentieel voor de beoordeling van de projectrisico’s. Betrokken bedrijven worden geacht goed onderbouwde en waarheidsgetrouwe informatie aan te leveren. Zoals in voorgaande antwoorden reeds is aangegeven wordt ook via andere onafhankelijke bronnen informatie ingewonnen om de aangeleverde informatie te verifiëren. Bijvoorbeeld via ambassades, ngo’s of door het inschakelen van onafhankelijke adviseurs.
Bent u bekend met het artikel «Maak toegankelijkheid voor mensen met beperking een vereiste» van de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden?1
Ja.
Steunt u de oproep om het aantal volksvertegenwoordigers met een beperking omhoog te brengen? Zo ja, deelt u de mening dat er meer gedaan kan worden om belemmeringen weg te halen?
Ik steun die oproep zeker. Mijn ambtsvoorganger, Minister Ollongren, heeft op 9 december 20202 het Actieplan politieke ambtsdragers met een beperking naar de Tweede Kamer gestuurd. Als bijlage was gevoegd het nog steeds actuele onderzoeksrapport uit 2019 «In de beperking toont zich de meester», met behalve een analyse ook opties voor beleidsmaatregelen die zijn voorgesteld door de respondenten voor alle betrokkenen (Rijksoverheid, decentrale overheden, politieke partijen, belangenorganisaties van mensen met een beperking). In het Actieplan is een aantal initiatieven aangekondigd van het ministerie om de juiste omstandigheden te helpen creëren op basis van het uitgangspunt dat mensen met een beperking in dezelfde uitgangspositie moeten worden gebracht als mensen zonder beperking. Daarnaast heeft mijn ambtsvoorganger de doelgroep, de belangengroepen en de politieke partijen opgeroepen om het Actieplan te gebruiken als inspiratie voor hun zelf in te zetten acties. Ik onderschrijf die oproep.
Overigens is intussen een groot gedeelte van de in het Actieplan opgenomen voornemens tot stand is gebracht. Ik noem de volgende:
Ook was er in de periode 2022 tot en met oktober 2024 als uitvoering van een actiepunt een digitale ontmoetingsplek (Onbeperkindepolitiek.nl) opgezet. Deze is intussen beëindigd omdat eind januari 2025 het Diversiteitsplein (Diversiteitsplein.politiekeamtbsdragers.nl) wordt gelanceerd. De aanleiding voor de overstap naar een ander platform is enerzijds de wens voor een betere gebruiksvriendelijkheid en anderzijds aangescherpte eisen voor toegankelijkheid en veiligheid. Het doel blijft hetzelfde: een plek waar men informatie kan vinden over de arbeidsvoorwaarden van politieke ambtsdragers met een beperking, gecombineerd met een plaats waar de doelgroep elkaar kan ontmoeten, met elkaar in gesprek kan gaan en van elkaar kan leren. Dit komt tegemoet aan een grote behoefte van de doelgroep.
Ook verleen ik sinds juni 2024 subsidie aan ZorgBelang Inclusief om een vijftiental mensen met een beperking actief te begeleiden naar de lokale politiek in aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen in 2026. Door deze persoonlijke benadering hoop ik stap voor stap het aantal mensen met een beperking dat actief is in de lokale politiek, te vergroten.
Kunt u op elk van de vijf tips van de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden aangeven wat u kan doen om dit te faciliteren of onder de aandacht te brengen?
De vijf tips die in het artikel worden aangehaald, zijn afkomstig uit het door het Aanjaagteam politieke ambtsdragers met een beperking opgestelde manifest. Zoals aangegeven in het artikel is het Aanjaagteam door mijn ministerie ingesteld, met juist het oogmerk om dit onderwerp onder de aandacht te brengen. Dit manifest is mij dan ook goed bekend, maar de vijf tips die het Aanjaagteam heeft ontwikkeld, zijn gericht tot de politieke partijen. Ik citeer ze:
Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de juridische kaders zie ik het als mijn rol degenen die door de politieke partijen geënthousiasmeerd zijn, te ondersteunen met voor de doelgroep specifieke aanspraken en voorzieningen als zij gekozen of benoemd zijn. Ook beijver ik mij dus om eind januari 2025 het Diversiteitsplein te lanceren waardoor er een digitale ontmoetingsplek is voor steun en informatie. Overigens zal dat platform niet alleen van belang kunnen zijn voor de doelgroep maar ook voor hun ondersteuners, griffiers, belangenverenigingen en ook politieke partijen.
Kunt u toelichten welke ondersteuning er beschikbaar zou moeten zijn voor mensen met een zichtbare of onzichtbare (functie) beperking die actief willen worden als volksvertegenwoordiger of bestuurder in een gemeente, provincie of het Waterschap?
Zoals gezegd, is het uitgangspunt van het sinds 2019 ingezette beleid van mijn ministerie dat mensen met een beperking in dezelfde uitgangspositie moeten worden gebracht als mensen zonder beperking. Het is lastig hier algemeen geldende bepalingen voor op te stellen omdat elke beperking of combinatie van beperkingen uniek is. Het is uit de aard der zaak maatwerk. Rechtspositioneel is er al veel mogelijk. Variërend van de vergoeding van reiskosten, het ter beschikking stellen van vervoersmiddelen, het verkrijgen van voorzieningen die werknemers met een beperking in een vergelijkbare situatie ook krijgen (zoals een brailleregel of een tolk), tot een vergoeding voor de inzet van een ondersteuner die activiteiten verricht die gericht zijn op vervanging of ondersteuning van een door ziekte of gebrek gedeeltelijke ontbrekende lichaamsfunctie. Ik merk dat er nog veel onbekendheid is over deze aanspraken, zowel bij de doelgroep als bij de politieke partijen als bij de overheidsorganen. Een van de speerpunten is om de kennis daarover te vergroten; onder meer via het Diversiteitsplein.
Uit signalen uit de praktijk maak ik op dat veel mensen met een beperking te maken hebben met handelingsverlegenheid van mensen zonder beperking. Vaak wordt ook niet voldoende beseft wat er nodig is om mensen met een beperking in dezelfde uitgangspositie te krijgen. Ik hoor echter ook dat men heel bereidwillig is, als dat besef er eenmaal wel is. Vaak ontstaat dat besef echter pas als men met de kwestie wordt geconfronteerd. Dit is dan ook voor mij nog een reden om te streven naar meer mensen met een beperking in een politieke of bestuurlijke functie. Dat hoort ook bij inclusie: het omgaan met elkaars eigenheden.
Ontvangt u ook signalen van mensen met een beperking die graag politiek actief zouden willen zijn, maar het niet durven vanwege fysieke barrières of uit zorg om uitkeringen of toeslagen kwijt te raken? Waar kunnen mensen met een beperking terecht als ze hierover vragen hebben? Bent u bereid te zorgen voor een vast informatiepunt, zodat altijd de juiste informatie en hulp wordt gegeven? Zo nee, waarom niet?
Ik ontvang die signalen ook. Aan de zorg om de fysieke barrières hoop ik tegemoet te komen door meer informatie en bewustwording, zowel bij de doelgroep als bij de overheidsorganen. Ook verwacht ik dat de rechtspositionele aanspraken op het gebied van reiskosten en ondersteuning hierbij zullen helpen.
De zorg over de impact van de politieke functie op de uitkering of toeslag is terecht, maar helaas niet eenvoudig op te lossen. Op het in mijn antwoord op vraag 2 genoemde informatiepunt voor veel gestelde vragen wordt ook in algemene zin ingegaan op de vraag of en zo ja, hoe de vergoedingen uit hoofde van het politieke ambt worden verrekend met de uitkering of toeslag. Deze informatie komt ook beschikbaar op genoemd Diversiteitsplein. Deze verrekeningen verschillen vaak per wet of regeling en zijn vaak erg afhankelijk van de individuele omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde (eventuele andere inkomsten uit arbeid, hoogte loon voor ziekte/beperking en hoogte vergoeding). Daarom is het ook niet mogelijk op voorhand in individuele gevallen aan te geven of het aangaan van een politiek ambt kan leiden tot een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid of het recht op uitkering of toeslag. Het stelsel van sociale zekerheid en toeslagen is ingewikkeld en, mede door de aard van de beperking, maatwerk. Met deze complexiteit hebben overigens ook mensen zonder een beperking of zonder politieke ambitie te maken.
Als uitvloeisel van het eerdergenoemd Actieplan is in 2021 gekeken of er een vast informatiepunt kon worden ingesteld waar de individuele ambtsdrager op het individu toegesneden informatie zou kunnen verkrijgen. Door de complexiteit van de regelgeving, het feit dat de uitvoering niet alleen is opgedragen aan het UWV, maar ook aan de 342 gemeenten (Participatiewet) en de Belastingdienst (huur- en zorgtoeslagen), de variëteit aan mogelijke situaties en de veelheid aan partijen die in wisselende combinaties met elkaar zouden moeten samenwerken voor deze relatief kleine doelgroep, is het helaas niet gelukt dit tot stand te brengen.
Deelt u de mening dat deze barrières schadelijk zijn voor de representatie van mensen met een beperking in de (lokale) politiek? Bent u bereid deze belemmeringen weg te nemen zodat meer mensen met een beperking zich verkiesbaar kunnen stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening, maar ik ben niet in de positie om al die belemmeringen weg te nemen. Het is een complex en veelkoppig probleem. Zoals hierboven beschreven, zijn er op mijn verantwoordelijkheidsgebied al wel degelijk stappen gezet.
Kunt u uiteen zetten hoe uitvoeringsorganisaties zoals het UWV en de Belastingdienst situaties beoordeelt van mensen die een uitkering of toeslag krijgen en ook politiek actief worden, en daar een vergoeding voor krijgen?
Deze vraag betreft veel wetten, te weten de WAO, WAZ, WIA-WGA, WIA-IVA, de Wajong in verschillende varianten, de huurtoeslag en de zorgtoeslag. Op deze vraag is per uitkering of toeslag zo uitgebreid mogelijk ingegaan op het informatiepunt voor veel gestelde vragen op de website Politieke participatie door mensen met een beperking | Ambt in praktijk | Politieke ambtsdragers. Kortheidshalve verwijs ik hiernaar.
Bent u bereid te waarborgen dat dat ambtsdragers met een beperking een eerlijke vergoeding krijgen voor hun werk zonder dat dit afgaat van uitkeringen en toeslagen? Zo nee, bent u het met ons eens dat dit zo spoedig mogelijk dient te veranderen?
Werknemers met een uitkering die werkzaam zijn in politiek of bestuur moeten uiteraard een eerlijke vergoeding voor hun werkzaamheden ontvangen. Dat neemt niet weg dat er regels zijn voor verrekening van uit dat ambt voortvloeiende inkomsten met de uitkering.
Het is staand kabinetsbeleid dat voor gedeeltelijk of volledig arbeidsongeschikten die politiek actief worden, dezelfde regels gelden voor het verrekenen van de inkomsten met de uitkering als voor werknemers die (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt zijn en andere werkzaamheden verrichten. Het verrichten van werkzaamheden als politiek ambtsdrager kent een vergoeding die voor de Belastingdienst als loon wordt beschouwd, dit geldt eveneens voor de diverse werknemersverzekeringen. Bij de (gedeeltelijke) verrekening van inkomsten bij de werknemersverzekeringen en Wajong geldt het uitgangspunt dat werken loont en dat uitkeringsgerechtigden daardoor in hun algemeenheid een totaal inkomen- loon plus uitkering – genieten dat hun inkomensverlies door werkloosheid, ziekte of beperking deels compenseert. Dat geldt derhalve eveneens voor werkzaamheden voor politieke ambtsdragers.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat alle vergaderingen en openbare bijeenkomsten van democratisch gekozen organen toegankelijk zijn? Zo ja, zijn er landelijke afspraken over de toegankelijkheid zoals de ruimtes, maar ook de mogelijkheid om vergaderingen te volgen voor mensen met een audiovisuele handicap? Zo nee, bent u bereid in overleg met decentrale overheden tot oplossingen te komen?
Die mening deel ik. Er zijn geen landelijke afspraken voor de toegankelijkheid van raads- of Statenzalen. Elke gemeente of provincie is eigenaar van het gebouw en kan zelf besluiten om de toegankelijkheid aan te passen. Daarbij kunnen ze gebruik maken van de regels die in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) gelden voor nieuwbouw. Als aanvulling hierop wordt een vrijwillige NEN-norm (NEN 9120) ontwikkeld voor toegankelijkheid van gebouwen, die naar verwachting in januari 2025 wordt gepubliceerd. In aanvulling op die in ontwikkeling zijnde NEN-norm ben ik bereid om met decentrale overheden in gesprek te gaan over de toegankelijkheid van raads- en Statenzalen en de mogelijkheid voor mensen met een audiovisuele beperking om de raads- en Statenvergadering te volgen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een beperking?
Het debat over het VN-verdrag stond gepland op 10 december 2024. Op deze korte termijn lukt het mij niet om voor dit debat de beantwoording aan uw Kamer verstuurd te hebben.
Het rapport over de staatscommissie demografie |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB), Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Welke onderdelen uit de kabinetsreactie op het rapport van de Staatscommissie demografische ontwikkelingen 20501 worden door dit kabinet onderschreven en welke onderdelen van de reactie worden niet onderschreven?
Zoals met uw Kamer gedeeld per brief van 22 november jl.2 omarmt het kabinet het rapport van de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050. Het kabinet onderschrijft de noodzaak om te sturen in de richting van het scenario van gematigde bevolkingsgroei.
Een belangrijke stap richting gematigde bevolkingsgroei is grip op migratie. Dit kabinet zet voor asielmigratie in op het strengste pakket aan asielmaatregelen ooit. Daarnaast kiest het kabinet voor een selectiever en gerichter beleid ten aanzien van alle vormen van migratie, ook op arbeids- en studiemigratie. De eerste stappen op het gebied van arbeidsmigratie zijn ook recentelijk met uw Kamer gedeeld.
Om te sturen op gematigde bevolkingsgroei is ook breder dan het beleidsterrein van migratie weging van verschillende belangen nodig, ook in onderlinge samenhang. Het kabinet zet het debat over demografie daarom voort en is ook bereid om politieke keuzes te maken.
Van welk van de zeven scenario’s gaat het kabinet uit bij het beleid? Of met welk van de scenario’s wordt rekening gehouden?
Het kabinet onderschrijft het advies van de Staatscommissie, dat een scenario van gematigde groei van de bevolking het beste uitgangspunt biedt voor Nederland. Met scherpe keuzes wil het kabinet politiek sturen op beperking van de bevolkingsgroei.
Kunt u de verkenning naar de governance voor een meerjarige programmatische aanpak aan de Kamer doen toekomen?2
Naar aanleiding van de toezegging van het demissionaire kabinet in de Kamerbrief van 24 mei 2024 is in november 2024 een opdracht verstrekt aan ABDTOPConsult voor een verkenning naar de beste wijze om binnen het Rijk tot een domeinoverstijgende, meerjarige programmatische aanpak te komen. De uitkomsten van deze verkenning worden verwacht in het voorjaar van 2025. Deze uitkomsten zullen gedeeld worden met de Kamer.
Welke punten uit de programmatische aanpak, zoals een vierjaarlijkse staat van de demografie, bent u bereid over te nemen?
Het kabinet onderschrijft dat sturing op de demografische ontwikkeling van Nederland wenselijk en noodzakelijk is. Naast een domeinoverstijgende, programmatische aanpak is daartoe ook een solide feitenbasis nodig. Het kabinet heeft daartoe reeds veel informatie tot haar beschikking en zal uitwerken wat verder nodig is om het cijfermatig inzicht te verbeteren. Op basis daarvan zal het kabinet een jaarlijkse monitor ontwikkelen, waarin inzichtelijk wordt gemaakt en wordt gereflecteerd op hoe de bevolkingsgroei en -samenstelling in Nederland zich ontwikkelt en hoe de verschillende typen migratie daaraan bijdragen. Ingezette beleidsmaatregelen worden hiertegen afgezet om inzichtelijk te maken op bijsturing nodig is.
Daarnaast is een kennisinfrastructuur opgezet, waarvan het CBS en het NIDI de basis vormen. Deze kennisinfrastructuur houdt enerzijds de vinger aan de pols en levert anderzijds concrete handvatten voor beleid op met jaarlijkse thematische verdiepingen op verschillende onderwerpen die met demografie samen hangen. Zo verschijnt in januari 2025 een rapport over Wonen en de levensloop bij het NIDI. Onderdeel van deze kennisinfrastructuur is tevens, dat het CBS elke vijf jaar de scenario’s van de verkenning Bevolking 2050 actualiseert.
Op basis van bovenstaande kan het kabinet inzichtelijk maken of we op koers zijn richting gematigde groei en waar de demografische ontwikkelingen tot knelpunten leiden. Met de blik op de toekomst kunnen we op basis van deze inzichten waar nodig nieuwe maatregelen en handelingsperspectieven ontwikkelen.
Heeft het kabinet beleidsdoelstellingen op het gebied van demografie? Zo ja, welke?
Het kabinet is voornemens te sturen op een scenario van gematigde bevolkingsgroei. Dit scenario biedt volgens de Staatscommissie het beste uitgangspunt voor economische en brede welvaart, de toegankelijkheid van publieke voorzieningen en sociale cohesie. Een integraal beleid voeren op demografie gaat niet over één nacht ijs. Er is nadere uitwerking en besluitvorming nodig op alle terreinen en op de onderlinge samenhang. Op de verschillende deelterreinen, zoals wonen en migratie, wordt uw Kamer via reguliere wegen reeds geïnformeerd. Daarnaast zal de verkenning naar een meerjarige, programmatische aanpak handvatten bieden om tot integraal beleid over individuele domeinen heen te komen.
Kunt u deze vragen voor het debat beantwoorden?
Helaas is dit niet haalbaar gebleken.
Het bericht ‘Een op de drie provincies voor de rechter om drinkwater’ |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Ben u bekend met het bericht »Een op de drie provincies voor de rechter om drinkwater» dat Argos onlangs publiceerde?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er steeds meer rechtszaken worden gevoerd, of hiermee wordt gedreigd, bij geschillen rond de levering van (drink)water?
Het Ministerie van IenW houdt geen gegevens bij van aantallen rechtszaken met betrekking tot de drinkwatervoorziening of dreigingen daartoe. Er kan dan ook geen uitspraak gedaan worden of er meer zaken gevoerd worden. Wel spreken drinkwaterbedrijven en provincies over een toenemende juridisering van besluitvorming over het gebruik van de leefomgeving.
Deelt u de mening dat meer water oppompen in een veranderend klimaat, met vaker voorkomende, langere en ergere droogteperiodes, geen universele of structurele remedie is tegen drinkwatertekorten?
De toenemende watervraag en het afnemend aanbod van water tijdens droge perioden hebben invloed op onze (drink-)watervoorziening. Daar is geen universele oplossing voor. Om de drinkwatervoorziening te waarborgen kijken de drinkwaterbedrijven naar nieuwe bronnen voor drinkwater zoals nieuwe oppervlaktewaterwinningen, brak grondwater en de mogelijkheid om bestaande grondwaterbronnen duurzamer te benutten.
Bij de keuzes die daarbij worden gemaakt moet uiteraard rekening gehouden worden met de wijze waarop de drinkwaterlevering ook in perioden van droogte gewaarborgd kan worden.
Deelt u de mening dat de drinkwatervraag en drinkwaterbeschikbaarheid nu niet optimaal zijn verdeeld, zowel over het land als in de tijd? En bent u het ermee eens dat drinkwaterbeschikbaarheid ook een verdelingsvraagstuk is?
Ja. Het is zo dat de bevolking niet homogeen verdeeld is over Nederland en het gebruik evenmin. Dat geldt ook voor de productiecapaciteit van drinkwater. Daarmee zijn er dus verschillen per regio. Hoe het drinkwater voor heel Nederland beschikbaar is en blijft, heeft ook een verdelingscomponent.
Deelt u de mening dat we niet meer mogen onttrekken dan dat er wordt aangevuld? En bent u het er dan mee eens, dat bedrijven die grote hoeveelheden grondwater onttrekken, zoals drinkwaterbedrijven, landbouwbedrijven, bedrijven in de voedingsindustrie, etcetera, ook zorg zouden moeten dragen voor een vergelijkbare hoeveelheid infiltratie als dat nu wordt onttrokken, om zo het grondwaterniveau op peil te houden? Zo nee, waarom niet?
De Kaderrichtlijn Water (KRW) stelt de eis dat onttrekking en aanvulling van grondwaterlichamen over het jaar in evenwicht moeten zijn. Uit de stroomgebiedbeheerplannen Rijn, Maas, Schelde, Eems 2022–20272 blijkt dat bijna alle grondwaterlichamen aan deze eis voldoen. Alleen in het grondwaterlichaam Slenk-diep (in Noord-Brabant en Limburg), wordt nu meer onttrokken dan wordt aangevuld. Door de provincies worden samen met andere partijen maatregelen genomen om deze neerwaartse trend tegen te gaan.
Bedrijven die grote hoeveelheden grondwater onttrekken (meer dan 150.000 m³/jaar) moeten daarvoor vergunning aanvragen bij de provincie. Door de provincie wordt vervolgens getoetst of de onttrekking niet leidt tot ontoelaatbare effecten op de omgeving, zoals het meer onttrekken dan (natuurlijk) infiltreert.
Deelt u de mening dat de huidige, zeer lage, vergoeding voor drinkwater of het onttrekken van grondwater weinig stimulans bieden voor zuinig gebruik, hergebruik of het gebruik van alternatieven voor drinkbaar water?
Recent heeft de Kamer de resultaten van het onderzoek naar de effecten van beprijzen van verschillende soorten water (leidingwater, grondwater en oppervlaktewater) op watergebruik ontvangen3. Hieruit blijkt dat hogere drinkwaterprijzen een beperkt effect hebben op het verminderen van het watergebruik, maar wel bijdragen aan een meer bewust drinkwatergebruik. Voor een groter effect moet beprijzen worden gecombineerd met informatievoorziening en regelgeving. Daarom werkt het Ministerie van IenW aan het nationaal plan van aanpak drinkwaterbesparing, de aanscherping van de regelgeving voor grond- en oppervlaktewateronttrekkingen en aan gedragscampagnes.
Bent u bekend met de vrees van drinkwaterbedrijven dat bij het verhogen van de kosten voor drinkwater voor grootverbruikers, deze overstappen op het gebruik van eigen bronnen en dat overheden dan vaak geen vergunning kunnen weigeren? Wat vindt u hier van?
Het eerdergenoemd onderzoek stelt dat er slechts beperkt mogelijkheden zijn voor grootverbruikers voor het overstappen naar andere waterbronnen voor het productieproces. Voor een grootschalige onttrekking is het verplicht om een vergunning bij de provincie aan te vragen en daarmee is er voor de provincie de mogelijkheid de afgifte van de vergunning te weigeren.
Als het lokale grondwatersysteem de gevraagde onttrekking kan dragen, en het drinkwatersysteem op die wijze ontlast wordt, zie ik dat als een adequate invulling van het principe van «het juiste water voor het juiste gebruik.»
Deelt u de mening dat grondwater veel meer als een grondstof beschouwd zou moeten worden, vergelijkbaar met olie, gas, zout of andere winbare grondstoffen?
Grondwater levert als grondstof een waardevolle bijdrage aan de drinkwatervoorziening en voedselindustrie, maar is meer dan een gebruiksproduct dat «gemijnd» moet worden. Aanwezigheid van grondwater in de bodem is van cruciaal belang voor een gezond bodemecosysteem en daarmee voor de agrarische sector, de bebouwde omgeving en de natuur.
Als voor drinkwater geschikt grondwater een schaarse grondstof is, moet er dan niet een veel strengere cascadering komen voor afnemers en bestemmingen hiervan? Moeten we niet veel beter wegen wat het maatschappelijk belang is van de toepassing, met menselijke consumptie bovenaan en andere toepassingen op een lagere schaal, zodat in gebieden of tijden met schaarste vergunningen eerder geweigerd en verbruik beter gereguleerd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Om bij te dragen aan het herstel van het grondwatersysteem is het nodig dat provincies, zoals al is afgesproken, in hun gebiedsprogramma’s een regionale voorkeursvolgorde voor het gebruik van grondwater opnemen. Daarin moet de daadwerkelijke grondwaterbeschikbaarheid worden meegewogen.
Daarnaast is zoet grondwater niet de enige bron voor drinkwater. De drinkwaterbedrijven onderzoeken ook alternatieven, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven welke grote onttrekkingsvergunningen in recente jaren zijn geweigerd, voor welke bestemming en op welke grond deze zijn geweigerd?
De provincies zijn bevoegd gezag voor de grote onttrekkingen (meer dan 150.000 m3/ jaar). De Minister van IenW heeft geen rol in dit vergunningsproces. Bij het ministerie is er daardoor ook geen overzicht van geweigerde onttrekkingen.
Het artikel 'Congres VS eist inzage in ASML-export naar China' |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) , Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Congres VS eist inzage in ASML-export naar China»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het verzoek van de China-commissie van het Huis van Afgevaardigden aan vijf technologiebedrijven met het verzoek om gevoelige details over export prijs te geven?
Het Select Committee on the Chinese Communist Party van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden heeft schriftelijke vragen gesteld aan de vijf grote producenten van halfgeleiderapparatuur, waaronder ASML. Volgens het Select Committee is de insteek om beter begrip te krijgen van de stroom van halfgeleiderproductieapparatuur naar China en de bijdrage van deze apparatuur aan de Chinese halfgeleidersector2. Het staat leden van het Huis van Afgevaardigden, evenals andere volksvertegenwoordigers, vrij om vragen te stellen aan private partijen. Het is aan ASML om te besluiten over de beantwoording.
Bent u hierover met de Amerikaanse autoriteiten in gesprek? Zo ja, wat is uw inzet in deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
Er is contact geweest met de Amerikaanse autoriteiten, hoewel het schriftelijke verzoek van de Amerikaanse volksvertegenwoordiging komt. Over de inhoud van die gesprekken doe ik omwille van de vertrouwelijkheid geen uitspraken.
Bent u bekend met andere Nederlandse of Europese bedrijven die voor deze commissie hebben moeten verschijnen? Zo ja, welke en welke consequenties had dit?
Voor zover het kabinet bekend hebben geen Nederlandse bedrijven een uitnodiging gehad om voor het Select Committee te verschijnen. Het verzoek aan ASML en de andere vier grote bedrijven betreft schriftelijke vragen, geen verzoek om voor het Select Committeete verschijnen.
Kunt u een inschatting geven van de mogelijke effecten op het wereldwijde concurrentievermogen van Nederland en Europa met betrekking tot chiptechnologie indien ASML zou ingaan op het verzoek van de China-commissie?
Nee, op basis van de schriftelijke vragen kan een dergelijke inschatting niet gemaakt worden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 gaat ASML zelf over zijn beantwoording.
Deelt u de mening dat exportcontroles niet bedoeld zijn voor economische doeleinden? Zo ja, hoe rijmt u dit met de steeds strenger wordende restricties van de Verenigde Staten, die bovendien een negatief effect hebben op de omzet van het belangrijkste techbedrijf van Europa? Bent u bereid de Verenigde Staten hierop aan te spreken?
Exportcontrole dient om de (inter)nationale veiligheid te versterken en ongewenst eindgebruik te voorkomen. Elk land maakt een eigen analyse in hoeverre bepaalde export een risico vormt voor de (inter)nationale veiligheid. Zowel Nederland als de VS hebben veiligheidszorgen met betrekking tot de ongecontroleerde export van geavanceerde halfgeleidertechnologie, en hebben daartoe eigenstandige maatregelen genomen. Deze maatregelen hebben een economisch (neven)effect in Nederland en daarbuiten. Het kabinet onderhoudt contact met partners hierover, waaronder de VS. Over de inhoud van gesprekken met buitenlandse partners doe ik omwille van vertrouwelijkheid geen uitspraken.
Heeft u aanleiding te denken dat er striktere exportrestricties nodig zijn op ASML-machines om levering van chips voor de Russische oorlogsindustrie te voorkomen? Zo ja, waarop is dit gebaseerd?
Het voorkomen van de levering van strategische goederen, waaronder halfgeleiderproductieapparatuur, aan Rusland is een prioriteit voor het kabinet. Zoals beschreven in de antwoorden van 18 oktober jl. op vragen van Kamerleden Van den Burg en Kamminga3, is de algemene indruk dat de Russische militaire industrie nog steeds in hoge mate afhankelijk is van geïmporteerde westerse onderdelen. Het voorkomen dat de uitvoer van strategische goederen en diensten de Russische oorlogsindustrie ten goede komt, verloopt primair via het sanctie-instrumentarium. Bij de uitvoering van (nationale) exportcontrolemaatregelen wordt ook altijd gekeken naar het risico op omzeiling van sancties. Het kabinet heeft hierbij ook prioriteit voor het tegengaan van omzeiling van sancties. Wanneer wijzigingen in regelgeving aan de orde zijn, wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Welke stappen neemt u om te voorkomen dat ASML een pion wordt in de Amerikaanse economische strijd met China?
Nederland neemt eigenstandig beslissingen ter bescherming van de nationale veiligheid, zoals op het gebied van exportcontrole. Ten aanzien van de economische positie van Nederland en Europa is het van belang dat een sterke industriële basis wordt behouden en versterkt. Een sterkere eigen positie in de chipsector zorgt ervoor dat we weerbaarder zijn tegen eventuele verstoringen van economische, geopolitieke of andere aard. Daarom heeft Nederland ook het initiatief genomen voor een Europese «Coalition of the Willing» op het gebied van halfgeleiders. De Ministeries van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken zijn ook aan de slag om de Nederlandse inzet rondom een EU halfgeleider-strategie en een mogelijke herziening van de EU Chips Act verder vorm te geven. Dit sluit aan bij de aanbevelingen van het Draghi-rapport en moet zorg dragen voor de versterking van het EU concurrentievermogen. U wordt binnenkort nader geïnformeerd over dit traject.
Verwacht u op korte of middellange termijn additionele exportrestricties voor ASML-machines vanuit de Verenigde Staten? Zo ja, lopen hierover gesprekken en wat is de Nederlandse inzet in deze gesprekken?
Het is aan de VS om uitspraken te doen over (toekomstige) Amerikaanse regelgeving. Nederland heeft contact met de VS, en met andere landen, over exportcontrole. Over de inhoud van deze gesprekken doe ik omwille van de vertrouwelijkheid geen uitspraken.
Welke maatregelen hebt u in voorbereiding als vanuit de Verenigde Staten nieuwe exportrestricties worden opgelegd aan ASML?
ASML heeft vestigingen in de VS en is dus mede gehouden aan Amerikaanse regelgeving, net als Amerikaanse bedrijven opererend in Nederland mede gehouden zijn aan Nederlandse regelgeving.
In gesprekken met VS en andere partners wordt gesproken over het zo effectief mogelijk voeren van exportcontrolebeleid om de gedeelde veiligheidszorgen te adresseren, en tevens het gelijke speelveld in acht te nemen en verstoring van waardeketens te minimaliseren. Uiteindelijk gaat elk land over de eigen exportcontrolemaatregelen.
Ziet u mogelijkheden om het anti-dwang instrument in te zetten en bent u bereidt dit in Brussel te bespreken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, neemt Nederland eigenstandig maatregelen op basis van veiligheidszorgen. Het kabinet ziet in dit verband geen aanleiding om het anti-dwang instrument in te zetten.
Wilt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met de volgende uitspraken van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over de overstromingen in Valencia in het wetgevingsoverleg Water van maandag 18 november 2024? «Kijk, de wetenschap is interessant en belangrijk, maar de wetenschap over het weer of het klimaat is ook nog niet helemaal uitgekristalliseerd. Vandaar dat we allerlei scenario's hebben, die enorm uit elkaar lopen want ook de wetenschap weet dit niet precies.» «Het weer is wat er op een bepaald aantal dagen gebeurt. Dat is niet het klimaat. Dat is een weerfenomeen. Vandaar dat ik zeg dat je het weerfenomeen dat gezorgd heeft voor de overstromingen, die we ook in Nederland kunnen krijgen, niet per se «klimaatverandering» kunt noemen. Daarbij ken ik de situatie in Valencia niet. Ik weet niet of daar in de bouw of in de ruimtelijke ordening iets gebeurd is wat niet had moeten gebeuren. Je ziet wel dat er op heel veel plekken in de wereld gebouwd wordt op een manier waarop risico's op overstroming bewust worden genomen. Dat heeft ook niet per se met klimaatverandering te maken, want dat zijn risico's die altijd kunnen voorkomen.»
Ja.
Deed de Minister van Infrastructuur en Waterstaat deze uitspraken namens het hele kabinet en dus ook namens u?
Uitspraken gedaan door bewindspersonen zijn altijd namens het kabinet, tenzij expliciet aangegeven.
Bent u bekend met het feit dat het radicaalrechtse Vox in Spanje de watersnoodramp in Valencia gebruikt om desinformatie te verspreiden, onder meer door een hoax te verspreiden over vermeende sloop van dammen in de regio Valencia op bevel van de Europese Unie, terwijl er in werkelijkheid geen enkele dam is afgebroken die de watersnoodramp in Valencia had kunnen voorkomen?1
Ja.
Onderschrijft u dat u met bovenstaande uitspraken ook twijfel zaait over de rol van klimaatverandering bij de overstromingen in Valencia?
Nee. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat geeft aan de situatie in Valencia niet te kennen en doet geen specifieke uitspraken over de situatie en de mogelijke verklaringen. Wel wil het kabinet bevestigen dat het belang van de wetenschap wordt ondersteund, juist ook rondom maatschappelijke opgaven zoals klimaatverandering.
Bent u bekend met onderzoeken, onder meer van de Universiteit van Oxford, die concluderen dat het verspreiden van desinformatie een beproefde techniek is van «klimaatobstructie», omdat het creëren van onzekerheid zorgt voor minder bereidheid tot ingrijpen?
Ja.
Bent u het ermee eens dat u met deze uitspraken ook bijdraagt aan het creëren van onzekerheid en dus klimaatobstructie?
Nee. De positie van het kabinet ten aanzien van klimaatverandering is duidelijk.
In het Regeerprogramma staat dat er wordt vastgehouden aan de bestaande klimaatafspraken en het kabinet zich committeert aan de verplichtingen die volgen uit (inter)nationale wet- en regelgeving ten aanzien van natuur en biodiversiteit en klimaat.
Het kabinet staat daarnaast pal voor de waarde van wetenschap als aanjager van kennis en innovatie en met grote waarde in de aanpak van maatschappelijke uitdagingen zoals de klimaatproblematiek. Het Intergovernemental Panel on Climate Change (IPCC) bevestigt op basis van veel verschillende onderzoeken dat de frequentie en zwaarte van zware weersomstandigheden worden beïnvloed door klimaatverandering. Ook de Nederlanse IPCC-auteurs bevestigen dit in hun open brief van 20 oktober 2023. Daarnaast geeft het kabinet in het Regeerprogramma aan dat de wetenschap een belangrijke pilaar is van onze democratische rechtsstaat en het kabinet zich er daarom voor blijft inzetten dat wetenschappers onafhankelijk en onpartijdig onderzoek kunnen verrichten en houdt de academische vrijheid hoog in het vaandel.2
Onderschrijft u dat het onwenselijk is als kabinetsleden desinformatie verspreiden of desinformatie desgevraagd niet ontkrachten?
Ja. Het kabinet geeft in het Regeerprogramma aan dat het zich inzet voor de bescherming van de kwaliteit van het publieke debat door het bestrijden van de effecten van desinformatie.3 Daarbij zijn feiten en wetenschappelijk onderzoek cruciaal.
Gaat u actie ondernemen om complottheorieën en desinformatie over klimaatverandering tegen te gaan? Zo ja, wat gaat u doen?
Het kabinet zet zich in om de burger te voorzien van betrouwbare informatie over klimaatverandering en tijdig te waarschuwen bij extreme weersvoorvallen via onafhankelijke kennisinstellingen zoals het KNMI, de Wetenschappelijke Klimaat Raad en PBL en tijdig te waarschuwen bij extreme weersvoorvallen door de nationale weerdienst KNMI.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en voor eind volgende week beantwoorden?
De gevolgen voor veiligheid van de aangekondigde grenscontroles |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
David van Weel (minister ) , Marjolein Faber (minister ) (PVV), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel personeelstekort is er momenteel bij de Koninklijke Marechaussee (KMar)? Hoeveel extra fulltime-equivalent (fte) zijn er nodig om effectieve grenscontroles in te voeren? Denkt u dat het realistisch is om zoveel fte aan te trekken voor 9 december?
De Koninklijke Marechaussee (KMar) heeft op dit moment, mede vanwege de huidige groei van de taken, te maken met een tekort aan personeel. Het kost tijd om nieuw personeel te werven, selecteren en op te leiden. Het huidige tekort is een momentopname en sterk onderhevig aan verandering. Daarom kan het benoemen van exacte aantallen een vertekend beeld geven. De uitvoering van de binnengrenscontroles zullen plaatsvinden op basis van de bestaande capaciteit van de KMar. Door het anders clusteren van personeel1 zet de KMar erop in om, binnen de bestaande capaciteit, effectief meer gerichte binnengrenscontroles uit te voeren. Het kabinet heeft voor de nabije toekomst financiële middelen vrijgemaakt ten behoeve van het versterken van het grenstoezicht. Dit betekent dat de KMar de komende jaren de middelen krijgt om de capaciteit te versterken. Deze versterking staat los van de recent aangekondigde binnengrenscontroles. Dit laat onverlet dat versterking van de KMar ten behoeve van grenstoezicht op termijn ook effect kan hebben op de capaciteit die beschikbaar is voor toezicht aan de binnengrenzen.
Waar zal de KMar minder moeten doen om personeel te kunnen leveren voor deze grenscontroles? Welk effect heeft dat op andere prioriteiten van dit kabinet met betrekking tot veiligheid? Op welke plekken zal bijvoorbeeld minder moeten worden beveiligd?
De KMar zal de binnengrenscontroles binnen de bestaande capaciteit uitvoeren, waardoor de impact naar verwachting beperkt zal zijn wat betreft verdringingseffecten voor andere taken van de KMar. Wel zet de KMar erop in om effectief meer gerichte controles uit te voeren door het anders clusteren van personeel1.
Zullen er in de praktijk meer of andere grenscontroles zijn dan normaliter in de decemberperiode, als grenscontroles worden opgevoerd vanwege de invoer van illegaal vuurwerk vanuit België en Duitsland?
Grenscontroles zullen zich conform de Schengengrenscode en het mandaat van de KMar primair richten op controle van personen die de grens passeren waarbij getoetst wordt of zij voldoen aan de toegangsvoorwaarden. De KMar plant controles niet in omwille van vuurwerkcontroles. Tegelijkertijd, als de KMar bij grenscontroles stuit op signalen die duiden op een strafbaar feit waar een andere handhavingsorganisatie mee belast is, bijvoorbeeld als het gaat om verboden invoer van goederen, kan de KMar doorpakken. Dit kan onder meer door de zaak over te dragen aan de desbetreffende organisatie.
Klopt het dat er bij de KMar zorgen bestaan over de aangekondigde grenscontroles vanwege het personele capaciteitsgebrek?
De binnengrenscontroles vinden plaats binnen de bestaande capaciteit.
Klopt het dat het extra geld dat wordt vrijgemaakt voor de KMar waarschijnlijk weinig soelaas zal bieden, aangezien het probleem vooral zit bij het vinden van voldoende mensen en niet zozeer bij een tekort aan financiële middelen?
De aanwending van extra financiële middelen die ter beschikking zijn gesteld door het kabinet, wordt momenteel uitgewerkt door de Ministeries van Defensie en AenM. Hierbij wordt ingezet op zowel extra personele KMar-capaciteit als inzet van technische en innovatieve middelen hetgeen kan bijdragen aan het bieden van soelaas. Er wordt hierbij rekening gehouden met het realisatie- en absorptievermogen van de KMar en de krapte op de arbeidsmarkt.
Klopt het dat er nog met geen enkele grensgemeente contact is geweest over de aangekondigde grenscontroles? Zo ja, hoe denkt u dan de uitvoerbaarheid van grenscontroles te waarborgen? En hoe kunt u voldoen aan uw belofte dat er geen onbedoelde gevolgen voor de economie zullen optreden als u de lokale input niet heeft meegenomen?
Nee, ik verwijs u hierbij naar mijn brief van 5 december jl. Zoals in de deze brief is aangegeven heeft de Minister van Asiel en Migratie de Tweede Kamer op 11 november jl. geïnformeerd over de herinvoering van binnengrenstoezicht. Graag verwijs ik u ook naar de antwoorden die ik heb gegeven op de vragen die door de leden Post en Sneller zijn gesteld ten aanzien van zorgen over de impact op de economie.2 Er zijn diverse contacten geweest met grensregio’s waaronder provincies en gemeenten, onder meer via een bestuurlijk overleg d.d. 3 december 2025. Daarnaast neemt het kabinet maatregelen om de impact van grenscontroles op de economie en de (grens)regio’s zo veel mogelijk te beperken en is het kabinet scherp op signalen vanuit de praktijk. Zoals aan uw Kamer eerder is medegedeeld, zullen de Nederlandse grenscontroles niet systematisch uitgevoerd worden. Bij de controles worden geen snelheidsbeperkende maatregelen genomen, tenzij strikt noodzakelijk. Ook heeft Nederland ervoor gekozen om geen doorlaatposten aan te wijzen wat inhoudt dat grensoverschrijdend verkeer gebruik kan blijven maken van de reguliere wegen van en naar onze buurlanden. Het kabinet verwacht daarom dat de huidige maatregelen voldoende zijn om de impact op de economie en grensregio tot een minimum te beperken.
De nieuwe Rapportage Integratie en Samenleven 2024 |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met de Rapportage Integratie en Samenleven 2024 van het CBS?1
Ja.
Bent u bereid om vóór het wetgevingsoverleg over Integratie en maatschappelijke samenhang op maandag 25 november een kabinetsreactie op deze rapportage naar de Kamer te sturen?
Deze vragen zijn kort voorafgaand het wetgevingsoverleg (WGO) ingediend (vrijdag 22 november 2024). Een schriftelijke reactie op de vragen, dan wel CBS-rapportage, voorafgaand het WGO waren daarmee niet haalbaar.
Inmiddels heeft het wetgevingsoverleg Integratie en maatschappelijke samenhang (WGO) op 25 november jl. plaatsgevonden en heeft u hieraan deelgenomen.
In het WGO heb ik een reflectie gegeven op mijn uitspraken, waar ik nog steeds achter sta. Ook is de CBS-rapportage aan bod gekomen. Het rapport biedt een goede feitelijke basis voor de Actieagenda Integratie, die momenteel verder wordt uitgewerkt en in 2025 met de Tweede Kamer gedeeld zal worden.
Staat u nog steeds achter uw uitspraak, gedaan bij de NOS, waarin u stelde dat «een groot deel van de islamitische jongeren» de Nederlandse normen en waarden niet onderschrijft?2
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Ommelander Ziekenhuis vraagt uitstel rente tot 2027, provincie weigert’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ommelander Ziekenhuis vraagt uitstel rente tot 2027, provincie weigert»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht en vind dit een zorgelijke ontwikkeling. Het is de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis om samen met de zorgverzekeraar en andere betrokkenen een passende oplossing te zoeken. Via de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) volg ik deze ontwikkelingen.
Wat vindt u ervan dat de provincie het ziekenhuis nu te hulp schiet in plaats van uw kabinet?
Uit de berichtgeving maak ik op dat het hier een lening betreft voor de bouw van het ziekenhuis dat in 2018 is geopend. Deze nieuwbouw is betaald met leningen van onder meer de provincie, banken, zorgverzekeraar Menzis en het UMCG. Het ziekenhuis hoeft tot begin 2025 geen rente hoeven te betalen over de lening die het ziekenhuis van de provincie heeft gekregen, voor de bouw van de nieuwe locatie in Scheemda. Het betekent niet dat de provincie dit bedrag kwijtscheldt.
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven zet ik mij in om de randvoorwaarden voor het zorglandschap in Nederland aan te passen. Het kabinet werkt aan minder marktwerking in de zorg en toegankelijkere zorg in de regio.
Bent u bereid zelf de portemonnee te trekken om dit ziekenhuis te helpen zodat voorkomen wordt dat er straks nog een ziekenhuis onder uw verantwoordelijkheid wordt uitgekleed of zelfs verdwijnt?
Het ziekenhuis draagt allereerst zelf verantwoordelijkheid voor de financiële situatie en bedrijfsvoering. Als een zorgaanbieder financiële problemen heeft, moet hij samen met de zorgverzekeraar en andere betrokkenen een passende oplossing zoeken. Wanneer ziekenhuizen in financiële problemen (dreigen) te komen, en de continuïteit van de zorg in het geding dreigt te komen, gelden de Early Warning System (EWS)-afspraken. Op basis van deze afspraken doet een zorgverzekeraar een Early Warning Melding bij de NZa als zij risico’s ziet voor de continuïteit van zorg op de korte termijn. De NZa meldt dit vervolgens aan het Ministerie van VWS. Deze vroegsignaleringsafspraken hebben tot doel om tijdig te kunnen handelen en de continuïteit van zorg te waarborgen.
Als de betrokken partijen er niet in slagen om tot een passende oplossing te komen, dan kan regie vanuit het Ministerie van VWS nodig zijn. Ik heb over Ommelander Ziekenhuis geen EWS-melding gehad. En van het Ommelander Ziekenhuis heb ik begrepen dat zij intensief en constructief overleg voert met de grootste zorgverzekeraar in de regio, Menzis.
Heeft u al contact gehad met het Ommelander Ziekenhuis? Zo ja, kunt u alle stukken ter voorbereiding van dit gesprek en de notulen van dit gesprek aan de Tweede Kamer sturen?
Naar aanleiding van de huidige Kamervragen heb ik contact opgenomen met het Ommelander Ziekenhuis en hun input is verwerkt in de beantwoording van deze vragen. Dat is ook gebeurd naar aanleiding van eerdere Kamervragen en daarover is in de zomer van 2024 telefonisch contact geweest met het Ommelander Ziekenhuis, over de financiële situatie waar zij zich in bevinden. Er zijn toen en ook nu geen onderliggende stukken uitgewisseld.
Welk plan heeft u klaarliggen om te voorkomen dat deze financiële situatie gevolgen gaat hebben voor patiënten en het personeel van het Ommelander Ziekenhuis in Scheemda?
Als een zorgaanbieder financiële problemen heeft, moet hij samen met de zorgverzekeraar en andere betrokkenen een passende oplossing zoeken. Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor de continuïteit van zorg. Mochten zij risico’s zien die zij niet zelf tegemoet kunnen treden, dan melden zij dat bij de NZa op grond van het zogenoemde Early Warning Systeem. Dit systeem is er op gericht om ongecontroleerde faillissementen in de zorg te voorkomen.
De raad van bestuur van het Ommelander Ziekenhuis heeft mij laten weten dat het Ommelander Ziekenhuis met alle zorgverzekeraars goede contracten heeft afgesloten voor 2025. De patiënten van het Ommelander Ziekenhuis blijven daardoor verzekerd van toegankelijke en kwalitatief goede zorg in de regio. Daarnaast heeft Menzis het initiatief genomen om concreet samen met het Ommelander Ziekenhuis naar een duurzame, financiële oplossing toe te werken. In samenwerking met Menzis wordt een plan opgesteld, om op de lange termijn de toegankelijkheid van de medisch specialistische zorg in de regio te borgen. Dit plan zal ook worden afgestemd met de andere zorgverzekeraars en stakeholders van het Ommelander Ziekenhuis. Het gezamenlijke streven is dat het plan, voor een stabiele toekomst van het ziekenhuis, in het voorjaar van 2025 gereed is.
Wat heeft u geleerd van de situatie in Heerlen met betrekking tot uw houding richting inwoners en personeel dat tot veel woede heeft geleid?
Mijn houding richting de inwoners en personeel in Heerlen is zeer betrokken. Ik ben er tweemaal op werkbezoek geweest en heb met het ziekenhuis en de zorgverzekeraar CZ afgesproken dat als de personeelstekorten worden ingelost er zowel in Heerlen als Sittard-Geleen een ziekenhuis operationeel zal zijn met op beide locaties een SEH, IC, acute verloskunde en operatiekamers. Dit wordt meegenomen in het programma van eisen voor de nieuwbouw en bouwgrond in Heerlen. Zorgverzekeraar CZ is in dat geval bereid hiervoor de rekening op te pakken. Het ziekenhuis, de regio en ikzelf doen er alles aan de personele tekorten op te lossen. Het ziekenhuis stelt het op prijs als de politiek positiever over het ziekenhuis praat, zodat vestiging in de regio aantrekkelijker wordt. Ik zal dat doen. Er komt een prachtig, splinternieuw topklinisch ziekenhuis in Heerlen. Als meer artsen en verpleegkundigen zich in deze omgeving vestigen en de personele tekorten worden ingelost, dan zal er zowel in Heerlen als in Sittard-Geleen een ziekenhuis met een uitgebreide SEH, IC, acute verloskunde en operatiekamers zijn.
Ik wil kleinere ziekenhuizen in de stad en streekziekenhuizen in de regio relevant maken. Dat wil zeggen dat voor iedereen in Nederland zorg dichtbij beschikbaar is. Mocht er op enig moment een complexe operatie nodig zijn, dan wordt doorverwezen naar een hooggespecialiseerd ziekenhuis. De patiënt gaat zodra het kan weer terug naar het eigen ziekenhuis, waar de eigen specialist de zorg overneemt en naasten gemakkelijker op bezoek kunnen komen. Dit komt de toegankelijkheid van zorg voor patiënten ten goede. Om deze beweging te ondersteunen neem ik – binnen het zorgstelsel – verregaande stappen om het klimaat en de randvoorwaarden voor het zorglandschap in Nederland te veranderen. Ik ben de eerste Minister die onderdelen uit de marktwerking gaat halen. Met de maatregelen in het regeerprogramma zet ik in op een andere inrichting van het zorglandschap, waarbij streekziekenhuizen het uitgangspunt van beleid worden.
Bestuurders en zorgprofessionals van een ziekenhuis moeten altijd de verantwoordelijkheid kunnen dragen voor het leveren van veilige zorg. Dat hierover bij wijzigingen in het aanbod, of bijvoorbeeld nieuwbouw van ziekenhuizen goed overleg plaatsvindt met personeel, inwoners en lokaal bestuur vind ik zeer belangrijk. Dit leggen we ook vast in de handreiking die we opstellen.
Deelt u de mening dat de verslechterde financiële situatie van ziekenhuizen een gevolg is van ons zorgsysteem waarin concurrentie in plaats van samenwerking tussen ziekenhuizen wordt aangemoedigd?
De financiële situatie van ziekenhuizen wordt door veel verschillende factoren bepaald. Het is te kort door de bocht om te zeggen dat concurrentie de oorzaak van een slechte financiële situatie is. Dat neemt niet weg dat ik vind dat concurrentie op sommige onderdelen niet bijdraagt aan een toekomstbestendig ziekenhuiszorglandschap. Daarbij staat gelijkwaardigere toegang tot goede en betaalbare ziekenhuiszorg, ongeacht hoeveel geld je hebt en waar je woont, voor mij centraal. Daarom werk ik onder andere aan budgetbekostiging van de acute zorg en zet ik in op meerjarige financiële afspraken tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Op die manier krijgen aanbieders een beter inhoudelijk en financieel perspectief voor de lange termijn.
Wat vindt u van het volledig ontbreken van democratische controle over particuliere instellingen die fungeren als publieke voorzieningen, zoals ziekenhuizen?
Ziekenhuizen zijn particuliere instellingen die een belangrijke rol vervullen in ons land. Zij leveren zorg aan mensen die dat nodig hebben en bieden werkgelegenheid, en daarmee inkomen. Zij moeten daarbij voldoen aan wetgeving die democratisch tot stand is gekomen. Dat is hoe het stelsel in Nederland is ingericht. Het is mijn verantwoordelijkheid om, via aanpassing van de randvoorwaarden, te sturen op een betere borging van de publieke belangen bij de inrichting van het zorglandschap. Zo zorg ik met de acties uit het regeerprogramma voor belangrijke aanpassingen in de regels voor de bekostiging van de acute zorg, en de regels voor spreiding van acute zorg en de verantwoordelijkheden die partijen daarbij hebben. Ik vind het daarbij belangrijk dat ziekenhuizen zich ervan bewust zijn dat zij in hun regio of stad een belangrijke functie hebben en dat zij in contact staan met lokaal bestuur en inwoners.
Welke plannen heeft u om te organiseren dat personeel, patiënten en de gemeentes democratische zeggenschap krijgen over onze ziekenhuizen?
Ik begrijp niet goed waar u op doelt. Zoals ik in het antwoord op vraag 8 heb aangegeven, moeten ziekenhuizen voldoen aan democratisch tot stand gekomen wetgeving. Misschien bedoelt u dat de politiek in ons stelsel niet gaat over het aanbod van ziekenhuizen en de politiek het maken van kwaliteitsstandaarden belegt bij zorgpartijen? Stel dat de politiek wel kon beslissen dat een ziekenhuis op een bepaalde locatie een uitgebreide SEH, afdeling acute verloskunde of IC moet open houden, maar er is niet voldoende personeel. Wat gebeurt er dan in het geval van een bevalling die uitloopt op een keizersnede en er is geen anesthesist? Dat zou leiden tot grote ongelukken en de politiek zou willen dat we overgaan tot het systeem dat we hebben.
Ik werk intussen aan een handreiking voor het overleg in de regio voor als een ziekenhuis nadenkt over het aanbod van zorg. Verder zal ik de regelgeving aanpassen die moet worden gevolgd als een ziekenhuis overweegt het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie in te perken. Dit alles moet leiden tot meer betrokkenheid van personeel, patiënten en gemeenten bij het maken van plannen voor, en bij besluitvorming over aanbod van (acute) zorg, en tot een goede weging van de belangen van betrokken partijen. Tegelijkertijd blijft het ziekenhuis, in overleg met de zorgverzekeraars, verantwoordelijk voor de zorg die het levert.
Het verdwijnen van de restitutiepolis en de gevolgen voor ggz-patiënten |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat per 2025 geen enkele zorgverzekeraar een restitutiepolis meer aanbiedt?
Ja.
Deelt u de opvatting dat het volledig verdwijnen van het aanbod van restitutiepolissen een zorgelijke ontwikkeling is?
Ik betreur het dat zorgverzekeraars geen restitutiepolissen meer aanbieden voor de wijkverpleging en de ggz. Vanuit het perspectief van de toegankelijkheid van zorg, blijver er voldoende natura- en combinatiepolissen over met een zeer ruime keuze voor zorgaanbieders, daarbij zijn zorgverzekeraars gehouden aan hun zorgplicht.
Omdat zorgverzekeraars zorgplicht hebben, moeten verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot alle zorg uit het basispakket.
Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen of vergoeden. Als iemand niet snel genoeg bij een zorgaanbieder terecht kan, moet de zorgverzekeraar bemiddelen naar een zorgaanbieder waar deze wel terecht kan. Als dat niet lukt, kan de zorgverzekeraar ook de zorg van (bepaalde) niet-gecontracteerde aanbieders vergoeden alsof er een contract is. Zie ook de Q&A van de NZA hierover (https://www.nza.nl/documenten/vragen-en-antwoorden/de-wachttijden-bij-gecontracteerde-zorgaanbieder-zijn-te-lang.-wat-moet-de-zorgverzekeraar-doen).
De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars aan hun zorgplicht voldoen.
Hoe verhoudt het verdwijnen van de restitutiepolis zich tot artikel 13 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) waarin de vrije artsenkeuze is gewaarborgd?
Er is geen relatie tussen het verdwijnen van de restitutiepolis en art. 13 Zvw.
Iedere burger heeft in Nederland het recht om zelf zijn zorgverlener te kiezen.
Via de restitutiepolis was het mogelijk voor alle niet-gecontracteerde zorg een volledige vergoeding te krijgen. Via art. 13 Zvw is geborgd dat bij naturapolissen de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg niet zo laag mag zijn dat deze een hinderpaal is voor verzekerden; dat hinderpaalcriterium staat nog steeds.
Aangezien het aanbod van restitutiepolissen de afgelopen jaren reeds stapsgewijs afnam, heeft u in de afgelopen jaren contact gezocht met zorgverzekeraars over hun polisaanbod, mede in het licht van artikel 13 Zvw?
Ik heb geen juridische instrumenten om zorgverzekeraars te verplichten om restitutiepolissen aan te bieden. Zorgverzekeraars bepalen zelf welke polissen ze aanbieden. Maar zorgverzekeraars hebben wel zorgplicht; daar houdt de NZa toezicht op. Zorgverzekeraars moeten er daarom voor zorgen dat verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot alle zorg uit het basispakket.
Welke (juridische) mogelijkheden heeft u om te voorkomen dat de restitutiepolis volledig verdwijnt?
Zie antwoord vraag 4.
Overweegt u, of heeft u op enig moment overwogen om verzekeraars te verplichten een restitutiepolis aan te bieden?
Zie antwoord vraag 4.
Wat betekent het volledig verdwijnen van de restitutiepolis voor verzekerden die op dit moment in behandeling zijn die op dit moment nog vergoed wordt of op de wachtlijst staan voor een behandeling?
In 2025 verandert er nog niets voor deze verzekerden. Zorgverzekeraars die hun restitutiepolis omzetten naar een combinatiepolis hanteren voor de betreffende verzekerden een overgangsperiode. Voor verzekerden die in 2024 een restitutiepolis bij hen hadden die in 2025 wordt omgezet naar een combinatiepolis en op dit moment al in behandeling zijn, krijgen de zorg in 2025 nog vergoed op dezelfde wijze als in 2024 (restitutie). Voor verzekerden die op een wachtlijst staan geldt bij twee zorgverzekeraars hetzelfde (zorg op dezelfde wijze vergoed als in 2024); bij een derde zorgverzekeraar valt deze groep niet onder de overgangsregeling. In 2026 vervalt de overgangsperiode.
Erkent u dat ongecontracteerde zorg die niet langer vergoed wordt door de zorgverzekeraar onbetaalbaar dreigt te worden voor verzekerden met een kleine portemonnee?
Als je meer geld te besteden hebt dan kun je de eigen betalingen voor niet-gecontracteerde zorgaanbieders beter dragen. Gecontracteerde zorgaanbieders worden volledig vergoed, en zorgverzekeraars bieden natura- en combinatiepolissen aan met een zeer ruime keuze aan zorgaanbieders. Ik werk aan het onafhankelijk indiceren van niet-gecontracteerde zorg om deze beter toegankelijk te maken.
Erkent u het risico dat ongecontracteerde zorgaanbod door het afschaffen van de restitutiepolis zal verminderen, met alle gevolgen van dien voor de wachtlijsten?
Allereerst blijft de zorgplicht van de zorgverzekeraar overeind, wat betekent dat de zorgverzekeraar ervoor moeten zorgen dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen of vergoeden. Als iemand niet snel genoeg bij een zorgaanbieder terecht kan, moet de zorgverzekeraar bemiddelen naar een zorgaanbieder waar deze wel terecht kan. Als dat niet lukt, kan de zorgverzekeraar ook de zorg van (bepaalde) niet-gecontracteerde aanbieders vergoeden alsof er een contract is. Zie ook de Q&A van de NZA hierover (https://www.nza.nl/documenten/vragen-en-antwoorden/de-wachttijden-bij-gecontracteerde-zorgaanbieder-zijn-te-lang.-wat-moet-de-zorgverzekeraar-doen).
Daarnaast kan meer contractering juist bijdragen aan een betere verdeling van middelen en capaciteit. Zo kunnen zorgverzekeraars via de contractering sturen op het vermijden van niet-passende, ondoelmatige en daardoor onnodig dure zorg dat een onnodig groot beroep doet op de schaarse tijd van zorgverleners. Voor de verzekerde stond bij een restitutiepolis tegenover het voordeel van volledige vergoeding van alle zorg bij alle zorgaanbieders het nadeel dat de verzekeraar ten behoeve van de verzekerde minder goed op de kwaliteit en doelmatigheid van de zorg kan sturen, met als mogelijk gevolg hogere zorgkosten en een hogere premie en minder doelmatige inzet van schaarse zorgcapaciteit. Ik reken erop dat via contractering deze nadelen ondervangen kunnen worden en juist bijgedragen kan worden aan de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg.
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat ongecontracteerde zorg steeds minder of helemaal niet dreigt te worden vergoed door zorgverzekeraars?
Het klopt niet dat zorgverzekeraars de niet-gecontracteerde zorg helemaal niet meer zouden gaan vergoeden. Via art. 13 Zvw is geborgd dat bij naturapolissen de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg niet zo laag mag zijn dat deze een hinderpaal is voor verzekerden; dat hinderpaalcriterium staat nog steeds.
Door het verdwijnen van de restitutiepolissen voor de wijkverpleging en de ggz is het wel zo dat de mogelijkheid om een volledige vergoeding te ontvangen bij niet-gecontracteerde zorgaanbieders in deze sectoren vervalt.
Bent u bereid om de gevolgen van het verdwijnen van de restitutiepolis te (laten) monitoren, in het bijzonder voor de ggz, en de Kamer hierover eind 2025 te informeren?
U vraagt om te monitoren, maar het is niet helemaal duidelijk wat u precies wilt laten monitoren. Wellicht duidt u op de gevolgen voor de wachtlijsten.
De wachttijden in de (hoogcomplexe) ggz zijn een complex vraagstuk, dat onder meer te verklaren is vanuit de toenemende vraag naar geestelijke gezondheidszorg in combinatie met toenemend gebrek aan personeel. In het kader van het Integraal Zorgakkoord is daarom een brede set aan afspraken gemaakt om de toegankelijkheid van de ggz te borgen. Wat betreft de aanpak van cruciale ggz is uw Kamer recent geïnformeerd (Kamerstukken 25 424, Nr. 684),
hierop zetten we gerichte stappen om de toegankelijkheid van dit zorgaanbod te behouden. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid kijk ik op mijn beurt breed naar maatregelen die ten goede komen aan de toegankelijkheid van de ggz, deze zullen landen in het aanvullend Zorg en Welzijnsakkoord waarover we hopen uw Kamer binnen afzienbare termijn te kunnen informeren. Samen met partijen zullen we de komende jaren bezien welke maatregelen een bijdrage leveren aan de toegankelijkheid van de ggz.
Het bericht dat er grote zorgen zijn voor de transportsector door de aankomende grenscontroles |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland krijgt grenscontroles vanaf 9 december: Grote zorgen voor transportsector»?1
Ja.
Wat vindt u van de zorgen die worden geuit door de transportsector?
Is er, voorafgaand aan het besluit om grenscontroles in te voeren, een analyse gedaan over de economische gevolgen van dit besluit? Als dat het geval is, kunt u deze analyse met de Kamer delen?
Als er geen analyse is gedaan van de economische gevolgen, bent u bereid dit alsnog doen?
Wat doet u om de economische gevolgen van de grenscontroles te beperken?
Bent u bereid om in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van de transportsector om hun zorgen te bespreken en op zoek te gaan naar oplossingen?
Het kabinet staat reeds in contact met de transportsector. Het kabinet heeft maatregelen genomen om de impact van binnengrenscontroles op grensoverschrijdende verkeer te beperken. Indien er signalen zijn over daadwerkelijke significante beperkingen, dan kunnen deze besproken worden en zullen deze waar mogelijk geadresseerd worden.
Het artikel 'Forse verhoging havengelden Schiphol wekt woede in de luchtvaartsector' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat een forse verhoging van de havengelden op Schiphol woede veroorzaakt in de luchtvaartsector?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de redelijkheid van een stijging van 41% in de havengelden?
Schiphol is verantwoordelijk voor het eens per drie jaar consulteren en vaststellen van de luchthavengelden voor een periode van drie jaar. De luchthavengelden dienen redelijk, transparant, non-discriminatoir en kostengeoriënteerd te zijn. Bovendien dient Schiphol het effect van de luchthavengelden op de netwerkkwaliteit in kaart te brengen en is Schiphol wettelijk verplicht om rekening te houden met de netwerkkwaliteit.2 De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is de onafhankelijke toezichthouder en toetst de luchthavengelden aan het wettelijk kader, op onder andere redelijkheid.
Wat is uw mening over het feit dat de kosten voor korte afstandsvluchten vanaf Schiphol al 42% hoger waren dan bij vergelijkbare luchthavens, en dat deze verschillen nu nog verder zullen toenemen?
Schiphol behoort tot de duurdere luchthavens in Europa. Dit vindt onder meer zijn oorsprong in de vele faciliteiten die aanwezig zijn op Schiphol, passend bij het zijn van een hubluchthaven die kwaliteit wil leveren. Middels de vliegbelasting, die per 1 januari 2027 naar afstand zal worden gedifferentieerd, worden bovendien de externe kosten van vliegen (deels) geïnternaliseerd. Op dit moment is dat met name voor korte afstandsvluchten het geval. In het onderzoek «De Prijs van een Vliegreis Editie 2023»3 kunt u meer informatie vinden over de internalisatie van externe kosten middels belastingen en heffingen. Tot slot worden bij zowel de vaststelling van de luchthavengelden als bij de vliegbelasting de netwerkkwaliteit en de concurrentiepositie van Schiphol meegewogen en voortdurend geëvalueerd, om het publieke belang van internationale verbondenheid te borgen.
Hoe kijkt u naar de sterke stijging van de havengelden, in ogenschouw nemende dat één op de drie Nederlanders vreest niet meer te kunnen vliegen als de kosten verder stijgen? Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat vliegen ook toegankelijk blijft voor Nederlanders met een beperkter budget?
Schiphol is een hubluchthaven en biedt veel faciliteiten voor passagiers. Bovendien wil Schiphol kwaliteit leveren en is het doen van investeringen (daarbij) noodzakelijk. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, wordt het belang van internationale verbondenheid meegewogen bij de vaststelling van de luchthavengelden en de totstandkoming van de vliegbelasting. Naast Schiphol beschikt Nederland ook over andere luchthavens zonder hubfunctie waar passagiers vandaan kunnen vliegen naar zakelijke en vakantiebestemmingen.
Acht u het eerlijk dat passagiers die in Nederland opstappen door de verhoging € 84 aan vliegbelasting en havengelden gaan betalen, terwijl een transferpassagier slechts € 26 hoeft af te rekenen? Bent u bereid deze scheve kostenverdeling te evalueren?
Ten aanzien van vraag 5 en 6 is het zo dat transpassagiers net als passagiers die in Nederland opstappen in het land van vertrek luchthavengelden en eventueel vliegbelasting moeten betalen. Schiphol is een hubluchthaven en transferpassagiers zijn van essentieel belang voor de hubfunctie van Schiphol en het uitgebreide bestemmingennetwerk. Transferpassagiers maken meer directe verbindingen vanuit Nederland mogelijk. Daarmee faciliteren transferpassagiers de behoefte van uit Nederland vertrekkende passagiers, aangezien zij vele bestemmingen in de hele wereld direct vanuit Nederland kunnen bereiken. Transferpassagiers zijn prijsgevoelig en kunnen daardoor gemakkelijk uitwijken naar andere hubluchthavens. Door transferpassagiers minder zwaar te belasten wordt dit tegengegaan. Andere (benchmark)luchthavens doen dit ook.
Aangezien 36% van de passagiers op Schiphol, de zogeheten de transferpassagiers, een korting van 45% krijgt op de havengelden, vindt u het dan rechtvaardig dat de in Nederland opstappende passagiers de grootste lasten dragen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om met Schiphol in gesprek te gaan om de geplande verhoging van de havengelden te beperken en binnen dit nieuwe tarief een eerlijkere verdeling van de lasten te realiseren, zodat vliegen betaalbaar blijft voor Nederlanders met een beperkt budget?
Zoals al is gesteld in het antwoord op vraag 2, is Schiphol verantwoordelijk voor het eens per drie jaar vaststellen en consulteren van de luchthavengelden voor een periode van drie jaar. Het ministerie heeft hierin geen formele rol, maar staat wel in nauw contact met Schiphol. Wettelijk vereist is dat de luchthavengelden redelijk, transparant, non-discriminatoir en kostengeoriënteerd zijn. Bovendien doet Schiphol een vrijwillige bijdrage van 100 miljoen euro om de stijging te dempen, en toetst ACM de luchthavengelden aan het wettelijk kader.
Bent u bereid om bij het aangekondigde onderzoek naar het differentiëren van de vliegbelasting en het betrekken van transferpassagiers ook aandacht te besteden aan een «eerlijke verdeling van belastingen onder alle passagiers»?
In het aangekondigde onderzoek zal worden gekeken naar de maatvoering en vormgeving van de afstandsafhankelijke vliegbelasting en de bijbehorend effecten op onder andere de netwerkkwaliteit, emissies, ontwikkeling van ticketprijzen en winstgevendheid van luchtvaartmaatschappijen. Er wordt gekeken naar de effecten op herkomst-bestemming passagiers en transferpassagiers. De resultaten van dit onderzoek worden in het tweede kwartaal van 2025 met de Kamer gedeeld. De uitkomsten van het onderzoek worden meegenomen in de keuze voor de uiteindelijke variant van de afstandsafhankelijke vliegbelasting. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de uitvoerbaarheid van de maatregel.
Het bericht dat de Campagne van Platform Zorg voor Leven geweerd is vanwege „te veel negatief commentaar” |
|
Diederik van Dijk (SGP), Mirjam Bikker (CU) |
|
Karremans , Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het berichtCampagne Platform Zorg voor Leven geweerd om «te veel negatief commentaar»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er in Nederland ruimte zou moeten zijn om via reclame-uitingen op te komen voor de bescherming van ongeboren kinderen?
Ja.
Wat vindt u ervan dat onderwijsinstellingen weigeren om reclame-uitingen van de «Week van het Leven» te vertonen die niet strijdig zijn bevonden met de richtlijnen van de Nederlandse Reclame Code?
Scholen en onderwijsinstellingen bepalen zelf hoe zij hun onderwijs vormgeven. Dat betekent niet alleen dat ze zelf kiezen welke lesmethodes ze gebruiken maar ook dat de besturen van de betreffende onderwijsinstellingen zelf afwegen welke reclame-uitingen zij (laten) vertonen binnen de instelling. Als een school of onderwijsinstelling besluit dat een reclame-uiting niet passend is, dan staat het hen vrij deze niet te (laten) vertonen. In dit geval heeft de exploitant van de billboards besloten om de campagne stop te zetten, op dringend verzoek van de onderwijsinstellingen.
Hoe zorgt u ervoor dat scholieren en studenten op evenwichtige wijze worden geïnformeerd over ondersteuning bij onbedoelde zwangerschap en alternatieven voor abortus, en in hoeverre is dit belang in beeld bij onderwijsinstellingen en koepelorganisaties, mede gelet op het feit dat genoemde, waardige campagneboodschap door onderwijsinstellingen wordt geweerd?
In algemene zin is het belangrijk om leerlingen vanuit verschillende invalshoeken, die passen binnen de kaders van de democratische rechtsstaat, thema’s aan te reiken. Aandacht voor relationele en seksuele vorming, en in het verlengde daarvan aandacht voor (onbedoelde of ongewenste) zwangerschap, komt terug in de kerndoelen voor het primair onderwijs (po) en de onderbouw van het voortgezet onderwijs (vo). Op dit moment worden de kerndoelen herzien en aangescherpt. In de opgeleverde conceptkerndoelen wordt relationele en seksuele vorming concreter benoemd dan in de huidige kerndoelen. Ook in de bovenbouw van het vo kan aandacht gegeven worden aan relationele en seksuele vorming, bijvoorbeeld bij het vak biologie. In het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) is relationele en seksuele vorming geen verplicht onderdeel van het curriculum, maar we zien dat instellingen hier in burgerschapslessen wel aandacht aan besteden.
Scholen kiezen zelf met welk lesmateriaal zij invulling geven aan de kerndoelen. Dit past bij de autonomie die scholen onder artikel 23 van de Grondwet hebben. Het is daarbij belangrijk dat leerkrachten inzichten uit wetenschap en praktijk betrekken en onderwijs geven dat aansluit op de ontwikkeling en belevingswereld van het kind.
De door de overheid gestimuleerde voorlichting aan scholieren en studenten betreft een brede relationele en seksuele vorming. Met daarin, met name op het vo en mbo, ook aandacht voor regie op kinderwens en anticonceptie. De onderwerpen onbedoelde of ongewenste zwangerschap en abortus kunnen hierbij aan de orde komen. Het is hierbij ons doel jongeren te informeren over al hun mogelijkheden, mocht dit hen overkomen.
De Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap van het Ministerie van VWS bevat activiteiten die ook voor jongeren, scholieren en studenten (buiten het onderwijs om) ter beschikking staan. Jongeren en scholieren kunnen informatie vinden over alle keuzeopties bij een onbedoelde zwangerschap bij het Landelijk Informatiepunt onbedoelde zwangerschap. En zij kunnen desgewenst een beroep doen op keuzehulp, waarbij cliënten over al hun keuzeopties worden geïnformeerd. Als er een keuze is gemaakt, is er ondersteuning beschikbaar voor iedereen die hieraan behoefte heeft, ook voor jongeren, scholieren en studenten. Hierbij valt te denken aan psychosociale hulp na abortus of lokale ondersteuning bij het (aanstaand) jong ouderschap via de jeugdgezondheidszorg, de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of de Jeugdwet.
Welk ondersteunend aanbod op het gebied van onbedoelde zwangerschap is er in Nederland gericht op scholieren en studenten in het mbo, hbo en wo?
De Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap behelst diverse maatregelen en activiteiten voor een brede doelgroep. Scholieren en studenten kunnen hiervan desgewenst gebruik maken, en doen dit ook. Wij noemden in de beantwoording op vraag 4 al het Landelijk informatiepunt onbedoelde zwangerschap en de keuzehulp.
Voor sommige doelgroepen is binnen de Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap extra aandacht, bijvoorbeeld voor jongeren. Zo worden scholen voor po, vo en mbo-instellingen met de Stimuleringsregeling Seksuele en Relationele vorming geholpen om structureel aandacht te besteden aan seksuele en relationele vorming. Scholen kunnen hierdoor extra geld krijgen om lespakketten te kopen die zijn afgestemd op de leeftijd van het kind of om bijvoorbeeld een gastdocent in te huren. Ook krijgt de school advies vanuit de GGD. Er zijn voor het mbo-onderwijs 12 activiteiten op het gebied van gezonde relaties en seksualiteit beschikbaar van verschillende aanbieders die mbo-instellingen kunnen inkopen.
Ook is er op 16 december jl. een campagne over anticonceptie, gericht op jongeren, van start gegaan. Jongeren worden met deze campagne op sociale media doorgeleid naar het platform Sense.info. Dit is de plek voor jongeren waar zij betrouwbare informatie kunnen vinden over anticonceptiemethoden, soa-preventie, condooms en seks.
Jongeren, scholieren en studenten kunnen met vragen rondom seksualiteit anoniem en vrijblijvend terecht bij Sense. Via Sense.info kunnen zij via de chat vragen stellen en via de zogenoemde Sense-spreekuren ook gebruik maken van counseling door GGD’en. Indien nodig vindt er een doorverwijzing plaats. Onderwerpen die bijvoorbeeld besproken worden bij Sense zijn anticonceptie, seksuele grensoverschrijding of seksuele identiteit. De laagdrempeligheid en openheid van Sense biedt een veilige omgeving om seksualiteitsvraagstukken te bespreken. Dit valt ook terug te zien in het toenemend aantal jongeren dat hun weg naar Sense weten te vinden.
Tot slot bieden de kenniscentra Fiom en Rutgers via verschillende kanalen betrouwbare informatie over anticonceptie, onbedoelde zwangerschap en abortus.
Het bericht dat de Mutsaersstichting genderzorg beperkt tot Limburg |
|
Patrick Crijns (PVV) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Mutsaersstichting beperkt genderzorg tot Limburg: honderden cliënten raken wachtlijstpositie kwijt», en hoe beoordeelt u de gevolgen van dit besluit?1
Ja. Vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is contact opgenomen met de Mutsaersstichting. De Mutsaersstichting geeft aan in haar continuïteitsplan te hebben opgenomen zich te gaan concentreren op zorg voor de populatie jeugdigen in Limburg. Dat betekent volgens de Mutsaersstichting dat jongeren van buiten de regio worden verwezen naar een alternatief in de eigen regio. De betreffende jongeren en/of ouders zijn hier door de Mutsaersstichting over geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het schrappen van genderzorg voor cliënten buiten Limburg een goede stap is en dat andere instellingen maatregelen zouden kunnen overwegen om de wachttijden in de jeugdzorg te verkorten? Zo nee, waarom niet?
Het besluit dat de Mutsaersstichting heeft genomen is onderdeel van haar continuïteitsplan. Hierin hebben meerdere redenen een rol gespeeld, verkorten van de wachttijden was daar een van.
Elke jeugdige verdient de juiste en passende zorg, ongeacht de hulpvraag. Er is een tekort aan hulp voor jeugdigen die vragen hebben over of die worstelen met hun genderidentiteit. Ik zet in op de verbetering van beschikbaarheid van jeugdzorg in het algemeen, onder andere door het wetsvoorstel verbetering beschikbaarheid jeugdzorg en de aanpak wachttijden. Ik ben op mijn inzet op genderzorg ingegaan in mijn antwoorden op Kamervragen2 van 8 november jl., gesteld door de leden Westerveld en Slagt-Tichelman (beiden GroenLinks-PvdA). Daarin heb ik ook genoemd dat wordt gewerkt aan de totstandkoming van een Landelijk Platform Transgenderzorg. In dit platform wordt ook de toegankelijkheidsproblematiek geagendeerd. Tevens zijn in opdracht van het Ministerie van VWS webinars voor professionals georganiseerd om meer bekendheid te krijgen met deze vraagstukken, om zo druk op de specialistische genderzorg te verlichten.
Hoe gaat u voorkomen dat genderzorg, aangestuurd door ideologische keuzes, een onevenredig groot beslag legt op de beperkte capaciteit en middelen binnen de jeugdzorg?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak genderzorg wordt verleend zonder dat eerst een uitgebreide psychologische diagnostiek is uitgevoerd? En zo ja, welke maatregelen zal u nemen om te garanderen dat deze diagnostiek voortaan altijd zorgvuldig plaatsvindt?
Nee. Het is aan het zorgveld zelf om in professionele standaarden en richtlijnen invulling te geven aan de kwaliteit van zorg, ook voor transgenderzorg. Het is de IGJ die toezicht houdt op de kwaliteit, veiligheid en toegankelijkheid van zorg.
Voor transgenderzorg bestaan verschillende kwaliteitsstandaarden. Zo is er een Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch3 die recent is geëvalueerd en op dit moment wordt herzien. In deze kwaliteitsstandaard worden voorwaarden voor indicatiestelling beschreven, die per voorwaarde ook uitgebreid zijn toegelicht. Ook de Kwaliteitsstandaard Psychische Transgenderzorg4 benadrukt het belang van probleemverkenning als eerste stap bij personen die zich melden bij een GGZ-hulpverlener voor transgenderzorg. Hierin wordt expliciet benoemd dat het belangrijk is om te beseffen dat er een grote variatie aan hulpvragen is en dat wanneer psychische problemen een goede beoordeling in de weg staan, het van belang is dit eerst goed uit te zoeken voordat tot behandeling wordt overgegaan.
Deelt u de mening dat kinderen met problemen, zoals mishandeling en psychische klachten, voorrang moeten krijgen in de jeugdzorg boven genderzorg, en hoe gaat u dit waarborgen?
Het is aan professionals en gemeenten om te bepalen wie in welke volgorde hulp krijgt op basis van de zorgvraag. Jeugdigen met vraagstukken over hun gender ondervinden overigens vaak extra problemen in de maatschappij, zo is uit eerdere onderzoeken waarover uw Kamer geïnformeerd is5, naar voren gekomen. Door onder andere de soms beperkte acceptatie in hun omgeving (bijvoorbeeld door ouders of op school) hebben zij juist meer te maken met mishandeling en psychische klachten dan de gemiddelde populatie.
Welke maatregelen gaat u nemen om kinderen beter te beschermen tegen de groeiende invloed van genderideologie, zodat de focus weer komt te liggen op hulp aan kinderen met acute zorgvragen?
Ik ben van mening dat alle kinderen met acute zorgvragen, ongeacht hun gender of hun worsteling hiermee, moeten kunnen rekenen op tijdige en passende hulp.
Het bericht 'Onverantwoord veel' asielzoekers vast in aanmeldcentrum Schiphol' |
|
Diederik Boomsma (CDA), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Onverantwoord veel» asielzoekers vast in aanmeldcentrum Schiphol»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat er momenteel meer asielaanvragen worden gedaan op Schiphol dan voorheen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verklaart u dit? Uit welke landen komen deze aanvragers en om hoeveel mensen gaat het?
Vanaf half oktober 2024 was er een sterke toename van het aantal asielaanvragen op Schiphol. Dit kwam in eerste instantie voornamelijk door passagiers met Tsjadische, Senegalese, Mauritaanse en Centraal-Afrikaanse nationaliteit. Zij gebruikten Schiphol als transitluchthaven op weg naar bestemmingen in Zuid-Amerika. In veel gevallen was het uiteindelijke doel om via Zuid-Amerika over land naar de Verenigde Staten te reizen. Wanneer doorreizen op Schiphol niet mogelijk bleek, vroegen veel reizigers met genoemde nationaliteiten op Schiphol asiel aan. Halverwege november was kortstondig sprake van een toename van andere nationaliteiten die op Schiphol asiel aanvroegen, met name Kenianen. Ook zij maakten gebruik van de transitfaciliteit om in Nederland asiel aan te vragen. Trendrapportages van de Koninklijke Marechaussee (KMar) en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bevestigen dit beeld.
Tsjadische
n.v.t.
10
<5
Senegalese
n.v.t.
10
110
Mauritaanse
n.v.t.
20
90
Keniaanse
n.v.t.
n.v.t.
70
Centraal-Afrikaanse
n.v.t.
10
10
Alle cijfers (zowel de totalen als de verschillende deelcijfers) zijn afgerond op tientallen. Door de afrondingen kan een ogenschijnlijk verschil ontstaan tussen de eindtotalen en de optelsommen van de verschillende deelcijfers. Voor de vermelde cijfers geldt dat cijfers over eenzelfde periode in vorige of toekomstige rapportages kunnen afwijken van de thans verstrekte informatie. Reden hiervoor is dat een klein deel van de registraties van een bepaalde rapportageperiode pas na het verstrijken van die periode plaatsvindt. Hierdoor kunnen verschillen ontstaan tussen rapportages en/of edities. De in de tabel genoemde cijfers laten niet zien welk aandeel van deze instroom bij de KMar daadwerkelijk de asielgrensprocedure heeft doorlopen.
Bent u van mening dat deze stijging te maken heeft met de visumplicht die Spanje heeft ingesteld voor reizigers uit Afrika die met een tussenstop naar Latijns-Amerika vliegen, waardoor asielzoekers nu uitwijken naar Amsterdam? Zo ja, zorgt dit voor een waterbedeffect in andere landen, zoals Nederland?
Dit is een mogelijke verklaring. De recent ingevoerde luchthaventransitvisumplicht van Spanje voor reizigers uit bepaalde Afrikaanse landen heeft waarschijnlijk geleid tot een verschuiving van migratiestromen.
Deelt u de mening dat Nederland vanwege de stijging een transitluchthavenvisumplicht moet instellen voor mensen met de nationaliteit van landen waarvan relatief veel mensen asiel aanvragen, zoals de in de uitzending genoemde Noord-Afrikaanse landen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de internationale hubfunctie van Schiphol niet in gevaar komt? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Sinds 25 november 2024 is daarom een luchthaventransitvisumplicht ingesteld voor reizigers met de Tsjadische, Senegalese, Mauritaanse en Centraal-Afrikaanse nationaliteit. Sindsdien is er tot het moment van schrijven geen enkele asielaanvraag meer ingediend door passagiers met bovengenoemde nationaliteiten op Schiphol.
Het instellen van een luchthaventransitvisumplicht kan negatieve gevolgen hebben. Zo kan deze maatregel de bilaterale betrekkingen met de betrokken landen verstoren, wat op zijn beurt gevolgen kan hebben voor andere samenwerkingstrajecten, zoals migratiedialogen. Daarom is het essentieel om zorgvuldig te bepalen wanneer en welke landen op de lijst moeten worden geplaatst, ook om ervoor te zorgen dat de internationale hubfunctie van Schiphol niet wordt aangetast.
Welke andere maatregelen bent u van plan te nemen om de stijging van het aantal asielaanvragen in Nederland via Schiphol tegen te gaan?
Ontwikkelingen en trends in de asielinstroom worden nauwlettend in de gaten gehouden. Er wordt voortdurend door onder andere de KMar en de IND geanalyseerd of er nieuwe migratietrends ontstaan, zodat daar snel op ingespeeld kan worden. Daarnaast is er contact met een aantal luchtvaartmaatschappijen op migratieroutes om irreguliere migratie te voorkomen en tegen te gaan. Hierdoor is ook het aantal reizigers uit andere Afrikaanse landen dat op Schiphol asiel aanvraagt, aanzienlijk afgenomen. Tevens wordt het netwerk van Immigration Liaison Officers van de IND actief ingezet om luchtvaartmaatschappijen te adviseren over reisbewegingen die wijzen op irreguliere migratie.
Het artikel ‘Minder (gerecycled) plastic geproduceerd, zorgen over duurzaamheid’ |
|
Martijn Buijsse (VVD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Minder (gerecycled) plastic geproduceerd, zorgen over duurzaamheid»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat de laatste maanden verschillende Nederlandse bedrijven die zich bezighouden met het circulair verwerken van plastics failliet zijn gegaan?
Ik betreur het dat het afgelopen jaar een aantal plasticrecyclingbedrijven failliet is gegaan. Het kabinet vindt het van groot belang dat de recyclaatmarkt wordt versterkt en de plasticketen circulair wordt gemaakt. Het stimuleren van een markt voor circulair plastic is belangrijk voor het realiseren van de grondstoffentransitie, het behalen van de klimaatdoelen en het behoud van een sterke chemie- en recyclingsector. Daarom treft het kabinet een combinatie van normerende, stimulerende en beprijzende maatregelen. Als onderdeel van het bredere pakket is dit kabinet van plan om per 2028 een heffing op plastic in te voeren (beprijzen). In najaar 2024 wordt in kaart gebracht hoe de heffing kan worden vormgegeven, wat mogelijke alternatieven zijn en wat de beleidseffecten zijn. Ook werkt het kabinet aan het vormgeven van een circulaireplasticnorm waarbij in Nederland vanaf 2027 bij het maken van plastic verplicht een percentage plastic recyclaat en duurzame biogrondstoffen worden toegepast. Tot slot stelt het kabinet in totaal € 267 miljoen aan subsidies beschikbaar om bedrijven bij te staan in de transitie naar een circulaire plasticketen (stimuleren). Bij de Voorjaarsnota van 2025 zullen de effecten van de circulaireplasticnorm en de plastic heffing integraal worden gewogen en zullen tot die tijd geen onomkeerbare besluiten worden genomen.
Tot slot, verzoeken tot snellere vergunningverlening speelt met name bij het opstarten van nieuwe recyclingactiviteiten of het uitbreiden van bestaande recyclingactiviteiten. Het probleem op dit moment is met name dat de recyclaatmarkt niet goed functioneert en dat bestaande plasticrecyclers hun recyclaat niet goed kwijt kunnen. De verantwoordelijkheid voor de vergunningverlening ligt bij het bevoegd gezag. Vaak heeft de betreffende gemeente of provincie deze taak bij de omgevingsdienst belegd. In 2023 is een onderzoek uitgevoerd naar mogelijkheden om de vergunningverlening te versnellen met versnellingsopties.2
Welke maatregelen kunt u nemen om te voorkomen dat er in de aankomende maanden nog meer bedrijven die zicht bezighouden met het circulair verwerken van plastics failliet gaan? De branche pleit zelf voor onder andere een snellere vergunningverlening, hoe kijkt u hiernaar?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze heeft u over deze ontwikkelingen contact met de sector? Welke signalen krijgt u vanuit de bedrijven?
De Ministeries van IenW en KGG staan via regelmatige bilaterale gesprekken in contact met de sector. Ook hebben IenW en KGG begin dit jaar meerdere gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers en ondernemers uit de plasticrecyclingsector, InvestNL, brancheorganisatie Verpact en enkele brandowners, zoals Unilever en Coca-Cola. Hieruit kwam het volgende beeld naar voren: recyclers raken hun recyclaat slecht kwijt in de markt vanwege goedkoop recyclaat dat van buiten de EU wordt geïmporteerd en de lage prijs van nieuw (virgin) plastic. De hoeveelheid onverkochte voorraad recyclaat neemt toe. Vooral nieuwe innovatieve bedrijven en kleinere familiebedrijven die zogenaamd «hard plastic» recyclen hebben het zwaar.
Hoe kijkt u aan tegen de rol van afvalverbrandingsinstallaties, inclusief de scheiders, bij het bevorderen en het in stand houden van bedrijven die zich bezighouden met het circulair verwerken van plastics?
Het probleem van de slecht functionerende recyclaatmarkt wordt vooral veroorzaakt door goedkoop fossiel virgin plastic en goedkoop recyclaat van buiten de EU. Dit houdt geen verband met de rol van afvalverbrandingsinstallaties.
Hoe beoordeelt u de mogelijke bijdrage van de chemische industrie aan het circulair maken van plastics? Is er reeds voldoende capaciteit beschikbaar om de doelen te behalen?
Als producent van plastics speelt de chemie een sleutelrol in de transitie naar circulaire en duurzame materialen. Om een circulaire plasticketen te bereiken is, naast mechanische recycling van afval, aanvulling nodig van nieuwe circulaire plastics. Er zijn drie mogelijke bronnen voor duurzame grondstoffen voor plastics: recycling, biogrondstoffen en carbon capture and utilisation (CCU).
Plastic dat niet mechanisch recyclebaar is, of niet geschikt is voor hoogwaardige mechanische recycling, of vrijkomt als reststroom bij mechanische recycling, wordt nu nog vaak verbrand. Met chemische recycling kunnen die plastic afvalstromen alsnog verwerkt worden tot grondstoffen voor de productie van nieuw hoogwaardig plastic.
Naast mechanisch of chemisch gerecycled afval kunnen ook biogrondstoffen worden ingezet voor productie van duurzaam plastic. Een mooi voorbeeld hiervan is Avantium, die recent een nieuwe fabriek voor bioplastics heeft geopend in Delfzijl. Tot slot kan CO2 worden afgevangen en omgezet in grondstoffen die door de chemische industrie gebruikt kunnen worden voor nieuw plastic.
Op al deze vlakken zijn mooie initiatieven, maar er is veel meer capaciteit nodig voor een circulaire plasticketen. Er wordt gewerkt aan een visie en transitiepad voor de grondstoffentransitie in de chemie, die in kaart zullen brengen welke opschaling nodig is.
Heeft u een beeld van hoeveel recyclaat terug de plasticketen in gaat? Neemt dit toe of af? Welke ambitie stelt u hierbij?
Op basis van recent onderzoek door Conversio, wordt bij de productie van nieuwe plastic producten 13 procent post-consumer recyclaat ingezet. Als ook het gerecyclede plasticafval dat bij productie ontstaat (pre-consumer) daarbij wordt opgeteld bedraagt het percentage 19 procent.3
Deelt u de mening dat het vraagstuk rondom circulaire plastics dusdanig complex is dat dit onvoldoende tot uitwerking komt binnen het Nationaal Programma Circulaire Economie? Waarom wel of waarom niet?
Het vraagstuk circulair plastic is complex. Er zijn zeer veel verschillende toepassingsgebieden van plastic en daarmee bestaat er ook een grote diversiteit aan plasticsoorten, additieven, et cetera. Vaak wordt plastic ook toepast in een product met ander plastic of andere materialen. Het Nationaal Programma Circulaire Economie focust daarom op een aantal productgroepen. Dit is niet voldoende om de transitie naar circulaire plastics te bereiken, maar zet eerste betekenisvolle stappen, die ambitieus maar haalbaar zijn met gegeven financiële middelen.
Het bericht ‘Extra krimp Schiphol dreigt na nieuwe berekeningen PVV-minister Madlener’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Extra krimp Schiphol dreigt na nieuwe berekeningen PVV-minister Madlener»?1
Ja.
Hoe rijmt dit bericht met uw verantwoordelijkheid om in het kader van een betrouwbare overheid te fungeren als waardige gesprekspartner richting de sector?
Het kabinet heeft inmiddels op 6 december een keuze gemaakt naar aanleiding van de uitkomsten van de definitieve berekeningen. Het kabinet kiest daarbij voor een invulling van het geluidsdoel in de eerste fase naar –15%2. Dit betekent dat er vanaf november 2025 478.000 vliegtuigbewegingen mogelijk zijn. Het kabinet heeft bij haar besluit betrokken dat er een ernstig risico is dat een getal onder de genotificeerde bandbreedte onacceptabel is in het kader van het lopende Europese notificatieproces. Het kabinet heeft naar aanleiding van de controleberekeningen opnieuw een afweging van alle betrokken belangen gemaakt en ook expliciet het belang van de luchtvaartsector gewogen.
Wat is de voornaamste reden van de extra krimp op Schiphol?
Er is geen sprake van extra krimp. Het kabinet zet in op een geluidsdoel van –15% in de eerste fase. Dit leidt tot 478.000 vliegtuigbewegingen op het etmaal en 27.000 bewegingen in de nacht. Dat valt binnen de in september gecommuniceerde bandbreedte.
Wat zou een lager aantal vliegbewegingen op Schiphol betekenen voor de toekomst van Schiphol, het hubnetwerk en vliegtuigmaatschappijen?
Een lager aantal vliegtuigbewegingen dan de eerder genotificeerde bandbreedte is op dit moment niet aan de orde. Met de keuze voor –15% wordt nog altijd een groot deel van het geluidsdoel in de eerste fase ingevuld, maar wordt ook voorkomen dat in korte tijd een scheve balans ontstaat voor wat betreft de gevolgen voor de Nederlandse economie en de luchtvaartsector.
Wat is de voornaamste reden dat u eerst aankondigde dat er 475.000 tot 485.000 vliegbewegingen mogelijk waren vanaf Schiphol, maar nu dreigt af te stevenen op maximaal 466.000?
De in de afgelopen periode uitgevoerde controle leidt – naast het eerder gecommuniceerde maatregelenpakket – tot een aantal van 466.000–467.000 vliegtuigbewegingen om het geluiddoel van –17% per november 2025 te behalen. Echter, het kabinet heeft gekozen voor een andere fasering in de tijd. Per november 2025 wordt –15% van het geluidsdoel ingevuld. Dit leidt tot 477.000 tot 478.000 vliegtuigbewegingen. De resterende 5% wordt in een latere fase ingevuld. Hierover is de kamer op 6 december geïnformeerd3.
Hoe hebben luchtvaartmaatschappijen hierop gereageerd? Wat heeft u met deze reactie gedaan?
Met de keuze van het kabinet voor een andere fasering van het geluiddoel wordt een verdergaande capaciteitsbeperking voorkomen. Het belang van de luchtvaartsector is bij die afweging expliciet afgewogen. Overigens geldt ook bij een bescheiden beperking van de capaciteit dat de sectorpartijen van mening zijn dat de beperking van hun groeimogelijkheden ver gaat en pijn doet.
Hoe wordt de door luchtvaartmaatschappijen toegezegde vlootvernieuwing meegenomen in de berekening over hoeveel vliegbewegingen Schiphol mag maken?
Alle onderliggende stukken, zoals de onderzoeksrapporten, zijn inmiddels gepubliceerd. Hierin is te zien dat additionele vlootvernieuwing gerealiseerd voor 1 november 2025, onderdeel is van het maatregelenpakket en ook een belangrijk deel van het geluidsdoel invult (namelijk –3,6 procent en –4,9 procent op de dag van in totaal –15%). Zoals vastgesteld in het Actieplan geluid betreft dit vlootvernieuwing die plaatsvindt bovenop hetgeen al autonoom plaatsvindt. Meer vlootvernieuwing meenemen dan hetgeen nu is gedaan is niet mogelijk binnen de huidige procedure.
Waarom wordt maar een gedeelte van de in totaal toegezegde vlootvernieuwing meegenomen in de berekeningen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om een groter gedeelte van de vlootvernieuwing, die mede bijdraagt aan een stillere luchtvaart, mee te nemen in de berekeningen?
Zie antwoord vraag 7.
Is de aanname wat betreft vlootvernieuwing ook getoetst door het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR)? Zo nee, waarom niet? Indien dit niet het geval is, kunt u deze toetsing alsnog laten uitvoeren?
Het NLR heeft alle berekeningen getoetst, dus ook de berekeningen voor wat betreft vlootvernieuwing.
Hoe wordt tariefdifferentiatie meegenomen in de berekeningen over hoeveel vliegbewegingen Schiphol mag maken?
Tariefdifferentiatie is onderdeel van het maatregelenpakket. De door Schiphol op 31 oktober jl. vastgestelde tarieven zijn hierbij als uitgangspunt meegenomen. Dit betreft de meest recente informatie. Het ministerie heeft de aannames met betrekking tot deze tariefdifferentiatie laten toetsen door twee externe experts. Dit heeft niet geleid tot een (verdere) aanpassing van de aannames.
Wat doet een krimp van het maximaal aantal vliegbewegingen met het commitment van luchtvaartmaatschappijen rondom stillere en schonere luchtvaart?
Het kabinet gaat er vanuit dat dit commitment nog steeds blijft staan. Sterker nog, additionele vlootvernieuwing is een belangrijke maatregel in het pakket. Er worden daarom met de KLM groep bindende afspraken gemaakt over de invulling en naleving van de maatregelen.
Wat voor gevolgen heeft de krimp van het maximaal aantal vluchten van Schiphol specifiek voor het behalen van de doelen rondom geluidsreductie, mede gelet op het feit dat dit beleid valt of staat met het commitment van luchtvaartmaatschappijen?
Een capaciteitsreductie naar 478.000 vliegtuigbewegingen is nodig om het gestelde geluidsdoel in de eerste fase te behalen (–15%). Op luchtvaartindetoekomst.nl4 zijn alle onderliggende rapporten met daarin de definitieve berekeningen te vinden. Daarin wordt ook inzichtelijk gemaakt wat de impact van beperking van het aantal vliegtuigbewegingen is op het geluidsdoel.
Capaciteitsreductie is het sluitstuk. Allereerst is gekeken naar andere maatregelen om het geluidsdoel te bereiken, zoals additionele vlootvernieuwing. Ook deze maatregelen zijn noodzakelijk voor het behalen van het geluidsdoel. Het maatregelenpakket is niet vrijblijvend. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 12 maakt het kabinet daarom duidelijke en bindende afspraken met de sectorpartijen over de invulling en naleving van de afspraken. Er zijn inmiddels verschillende gesprekken gevoerd met KLM en Schiphol. Het doel van deze gesprekken is om bindende afspraken vast te leggen in bijvoorbeeld convenanten. Zodra de uitkomst van deze gesprekken vaststaat, wordt de Kamer hierover geïnformeerd.
Zijn er bij u ook signalen bekend hoe de extra krimp is ontvangen door buitenlandse luchtvaartmaatschappijen die veelvuldig gebruik maken van Schiphol, zoals Delta Air Lines?
Er is doorlopend contact met verschillende luchtvaartmaatschappijen waaronder Delta Air Lines. Luchtvaartmaatschappijen zijn ook geïnformeerd over het besluit van 6 december jl. dat leidt tot een maximum aantal vliegtuigbewegingen van 478.000, waarbij geen sprake is van een extra krimp ten opzichte van de eerder gecommuniceerde bandbreedte.
Kunt u inzichtelijk maken of en zo ja welke retaliatierisico’s het kabinet met dit pakket verwacht?
Het kabinet heeft de potentiële risico’s breed gewogen. Ook het risico op eventuele tegenmaatregelen is onderdeel geweest van de besluitvorming. Zoals aangegeven in de brief van 6 december kiest het kabinet ervoor, mede na overweging van het internationale perspectief en de voorspelbaarheid naar luchtvaartmaatschappijen en andere landen, om de fasering voor het bereiken van het geluidsdoel van –20% anders vorm te geven.
Neemt u maatregelen om potentiële retaliatie te voorkomen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 15.
Wat betekent deze krimp voor het Nederlandse vestigingsklimaat?
Het besluit van 6 december is de uitkomst van een brede belangenafweging. Zoals in de Kamerbrief van 6 december ook is gemeld, wordt met de keuze voor 15% nog altijd een groot deel van het geluidsdoel in de eerste fase ingevuld, maar wordt ook voorkomen dat in korte tijd een scheve balans ontstaat voor wat betreft de gevolgen voor de Nederlandse economie en de luchtvaartsector.
Heeft u zicht op hoe de Europese Commissie in het kader van de Balanced Approach procedure deze krimp van het aantal vliegbewegingen van Schiphol zal beoordelen?
De Europese Commissie is geïnformeerd over het aantal vliegtuigbewegingen dat volgt uit de definitieve berekeningen. De Europese Commissie kan nu overgaan tot de advisering. Na ontvangst van het advies van de Europese Commissie zal het kabinet een definitief besluit nemen over het uiteindelijke maatregelenpakket dat in regelgeving wordt vastgelegd.
Moet u opnieuw aan Brussel notificeren indien u op een lager aantal vliegtuigbewegingen uitkomt dan genotificeerd (475.000 – 485.000)? Zo ja, wat betekent dit voor de tijdsplanning van proces? Zo nee, waarom niet aangezien deze beperking niet eerder genotificeerd is?
Het kabinet heeft bij haar besluit betrokken dat er een ernstig risico is dat een getal onder de genotificeerde bandbreedte onacceptabel is in het kader van het lopende Europese notificatieproces. Daarom heeft het kabinet de doelstelling in de eerste fase verlaagd naar –15%. De Europese Commissie is op 6 december geïnformeerd dat het maximum aantal vliegtuigbewegingen op 478.000 uitkomt en daarmee binnen de eerder gecommuniceerde bandbreedte valt.
Zijn er mogelijkheden te bedenken waardoor het maximaal aantal vliegbewegingen op Schiphol toch nog hoger uitkomt dan de 466.000 waar we nu op dreigen af te stevenen?
Zie antwoord vraag 19.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat de definitieve berekeningen naar Brussel gestuurd worden?
Nee, dit is helaas niet gelukt. Het versturen van de definitieve berekeningen heeft vanwege gestelde deadlines inmiddels al plaatsgevonden.
De noodklok van de Wethoudersvereniging over onuitvoerbaar beleid |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat wethouders een cruciale rol vervullen in het bestuur van een gemeente?
Ja, tezamen met de leden van de gemeenteraad en de burgemeester vervullen de wethouders een cruciale rol in het bestuur van een gemeente.
Kunt u zich het gevoel van wethouders voorstellen die aangeven «Den Haag stelt zich steeds meer op als «alleenheerser» en daardoor zitten wij met onuitvoerbaar beleid»?1
Ik heb kennis genomen van de zorgen van de wethouders. Het is gebruikelijk bij de start van een nieuwe regeerperiode dat door de coalitiepartijen een regeerprogramma of regeerakkoord wordt opgesteld met ambities voor de komende jaren. Bij de totstandkoming van dit kabinet is gekozen voor een andere werkwijze dan gebruikelijk. Daarbij is eerst een hoofdlijnenakkoord tot stand gekomen en daarna een regeerprogramma. Teneinde deze plannen ook daadwerkelijk om te zetten in uitvoerbaar beleid, is het kabinet momenteel samen met de medeoverheden intensief in gesprek in onder andere het Overhedenoverleg. De intentie van het kabinet is gericht op de continuering van een goede samenwerking tussen partijen.
Ik heb uw kamer per brief geïnformeerd over de uitkomsten van dit Overhedenoverleg en over het proces richting Voorjaarsnota (Kamerstukken II 2024–2025, 36 600 B, nr. 22). Daarnaast vind ik het van belang dat bij nieuwe wetsvoorstellen (organisaties van) decentrale overheden worden uitgenodigd om door middel van een formele consultatie hun inbreng te leveren. Voorafgaand daaraan wordt sinds 2023 als verplichte kwaliteitseis in het Beleidskompas een Uitvoerbaarheidstoets Decentrale Overheden uitgevoerd (UDO), waarbij de decentrale overheden zo vroeg mogelijk in het beleidsproces meedenken over de vormgeving van het nieuwe beleid dat hen raakt.
Kunt u invoelen dat het richting wethouders lastig uitlegbaar is dat zij eerst op tal van inwonersavonden vol in de wind hebben gestaan omdat zij hebben moeten pleiten voor de opvang van asielzoekers als gevolg van de spreidingswet, maar dat zij nu de opdracht vanuit het Rijk krijgen om weer terug te gaan en te zeggen dat het allemaal toch niet nodig is?
Dat wethouders de koerswijziging lastig vinden, is mij bekend. Tegelijkertijd zullen wethouders, als politieke ambtsdragers, zich ook bewust zijn van het feit dat de landelijke verkiezingen en gewijzigde politieke verhoudingen consequenties kunnen hebben voor eerder gevoerd beleid.
Bent u van mening dat dit gedrag van de Rijksoverheid naar haar decentrale overheden getuigt van een betrouwbare overheid?
Decentrale overheden hebben altijd te maken met wetgeving die verandert op basis van voortschrijdend inzicht of andere politieke keuzes. Het kabinet is zich er van bewust dat het inspelen op die veranderende omstandigheden niet altijd makkelijk is en dat het een groot beroep doet op de veerkracht van decentrale bestuurders zoals wethouders.
Deelt u de zorgen van de Wethoudersvereniging dat lokale bestuurders onvoldoende betrokken worden bij beslissingen en dat deze beslissingen nu vaak genomen worden zonder grondige kennis over de problemen die dit oplevert in de lokale bestuurspraktijk?
Voor zover de Wethoudersvereniging het belang benadrukt van een voldoende betrokkenheid van de decentrale overheden bij de totstandkoming van rijksbeleid, deel ik dat belang zonder meer. Om die reden worden de mede-overheden ook actief betrokken bij de maatregelen die consequenties kunnen hebben voor decentrale overheden onder meer via de UDO en consultaties bij concept-wetsvoorstellen. Het kabinet staat open voor signalen die voortkomen uit de specifieke beroepsgroep van wethouders, zoals de brief van de Wethoudersvereniging. In overleg met onder andere de Wethoudersvereniging, wil ik verder verkennen hoe ik het overleg tussen het collectief van wethouders en het Ministerie van BZK wat structureler vorm kan geven, zodat de zorgen van wethouders in de toekomst nog beter in Den Haag op het netvlies staan.
Wat vindt u van de signalen dat de actiebereidheid onder wethouders groeit? Hoe wilt u voorkomen dat deze onvrede leidt tot verdere verslechtering van de relatie tussen het Rijk en de gemeenten?
Samen met de Wethoudersvereniging verken ik op welke manier tegemoet kan worden gekomen aan de zorgen uit de brandbrief. Als onderdeel van de actieagenda Sterk Bestuur2 werk ik tezamen met de verschillende beroepsgroepen, waaronder de Wethoudersvereniging, aan verdere versterking van decentrale volksvertegenwoordigingen en besturen. Tegen de achtergrond van de hoeveelheid wethouders die voortijdig stopt, heb ik bij brief van 4 september 2023 onder meer aangekondigd dat zal worden bezien of de wettelijke bepaling omtrent het maximumaantal wethouders en gedeputeerden aanpassing behoeft.3 Daarbij betrek ik tevens het fenomeen van deeltijd-wethouders.
Wat betreft de zorgen die nu zijn uitgedrukt in de brandbrief, overlappen zij deels met de zorgen over rechtspositie, waardering en werkdruk zoals die leven bij andere politieke ambtsdragers, zoals bijvoorbeeld raads- en Statenleden. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen in de specifieke rol en positie van de wethouder die zorgen dat de werkdruk toeneemt.4 Er zijn in 2024 225 wethouders teruggetreden.5 Ook kan het samenspel tussen de ambten extra complexiteit creëren. Daarom vind ik het van belang dat in samenhang wordt gekeken naar een waardevolle invulling van het politieke ambt, het samenspel, en de wethouder in het bijzonder. Mijn voornemen is medio 2025 de Tweede Kamer hier verder over te informeren.
Een tweede voornemen is in te zetten op een meer regulier overleg met afgevaardigden van wethouders, zodat de samenwerking wordt verbeterd en zorgen sneller gesignaleerd worden. Dit wil ik tezamen met de Wethoudersvereniging en de Vereniging Nederlandse Gemeenten gaan oppakken. Een eerste stap daarbij is het consequent en regulier organiseren van een Overhedenoverleg.
Ten derde wil ik onverminderd inzetten op de uitvoerbaarheid van beleid door gemeenten. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van vraag 2 is daar de afgelopen jaar al veel werk verricht. Zo is begin 2023 de Uitvoerbaarheidstoets Decentrale Overheden (UDO) ingevoerd. Ik wil de komende jaren met medeoverheden het brede gesprek voeren over de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht en gezamenlijk met hen sturen op een aantal bepalende gezamenlijke maatschappelijke opgaven.
Bent u het eens met de stelling van de Wethoudersvereniging dat gemeenten de laatste jaren steeds meer taken hebben gekregen, maar niet genoeg geld hebben om deze goed uit te voeren?
Ik ben bekend met de zorgen van gemeenten, met name op het terrein van de grote decentralisaties in het sociaal domein. We voeren als kabinet ook het gesprek met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), onder meer over de Hervormingsagenda Jeugd en de houdbaarheid van de Wmo.
In zijn algemeenheid is dit een complex vraagstuk. Ik begrijp de zorgen over de financiën; daarnaast ben ik ermee bekend dat bij gemeenten ook zorgen zijn over de arbeidsmarkt en de uitvoeringskracht. Naar aanleiding van het Overhedenoverleg heb ik aangegeven dat ik veel waarde hecht aan de balans tussen de ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht. Daarbij is bij het Overhedenoverleg van kabinetszijde erkend dat deze onder druk staat. Het gesprek daarover moet wel zorgvuldig en precies worden gevoerd en daartoe zijn ook concrete afspraken gemaakt. Het vraagstuk is ook complex omdat de middelen die gemeenten ontvangen voor hun takenpakket beleids- en bestedingsvrij zijn. Dit betekent dat gemeenten zelf besluiten over de allocatie van deze middelen en dat er geen 1-op-1 vergelijking kan worden gemaakt tussen de inkomsten voor en de uitgaven aan een specifieke decentrale taak. Bovendien is het vaststellen van het budget dat gemeenten nodig hebben voor het adequaat uitvoeren van taken geen exacte wetenschap, die op basis van een simpele rekensom kan worden vastgesteld.
Voor nieuw beleid geldt artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet en in geval van medebewind gelden artikel 108 Gemeentewet en artikel 112 Provinciewet. Bij artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet geldt dat bij toekenning van een nieuwe taak ook gesproken moet worden over de dekking van de bijbehorende uitgaven. In geval van medebewind geldt dat de kosten, verbonden aan de uitvoering, voor zover zij ten laste van de betrokken gemeenten dan wel provincies blijven, door het Rijk aan hen worden vergoed.
Het kabinet streeft er naar om gedurende de regeerperiode met medeoverheden het brede gesprek te voeren over de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht en om gezamenlijk met hen te sturen op een aantal bepalende gezamenlijke maatschappelijke opgaven.
Vindt u het verstandig de noodkreten van wethouders over het «ravijnjaar» 2026 naast u neer te blijven leggen, aangezien dit het zoveelste signaal is dat de nood heel hoog is en we aan de vooravond staan van de grootste bezuinigingen?
Het is zeker verstandig oor te hebben voor deze signalen. Gemeenten hebben de afgelopen jaren een grote rol gespeeld en spelen nog steeds een grote rol bij belangrijke maatschappelijke opgaven.
Het kabinet geeft gehoor aan dit signaal door als kabinet in gesprek te zijn en te blijven met de medeoverheden. Dit kabinet heeft als doel om gedurende de regeerperiode met hen het brede gesprek te voeren over de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht en gezamenlijk met hen te sturen op een aantal bepalende gezamenlijke maatschappelijke opgaven. Zo heeft er op 21 november weer een Overhedenoverleg plaats gevonden en op 26 november een Bestuurlijk Overleg Financiële verhoudingen (BOFv).
In het Overhedenoverleg van augustus jl. is afgesproken om, waar het Regeerprogramma medeoverheden raakt, ambities en beleidsvoornemens gezamenlijk met medeoverheden uit te werken.
In het Overhedenoverleg van 21 november jl. is gesproken over de gevolgen van het regeerprogramma voor de medeoverheden en over de knelpunten in het huidige takenpakket en de werkwijze bij nieuwe taken of het wijzigen van bestaande taken. Voorts is gesproken over de mogelijkheid van een interbestuurlijke samenwerkingsagenda en over de stappen die we gezamenlijk kunnen zetten in de richting van het volgende Overhedenoverleg in februari.
Ik heb uw kamer per brief geïnformeerd over de uitkomsten van dit Overhedenoverleg en over het proces richting Voorjaarsnota.6
Beseft u dat gemeenten decentrale taken namens de Rijksoverheid uitvoeren en dat er op dit moment meer uitgaven worden gedaan dan het Rijk aan middelen daarvoor vergoedt, terwijl gemeenten bij dergelijke openeinderegelingen geen mogelijkheid hebben om deze kosten te beheersen?
Zoals in het antwoord op vraag 7 aangegeven ben ik bekend met de zorgen van gemeenten. Het kabinet heeft als doel om gedurende de regeerperiode met de medeoverheden het brede gesprek te voeren over de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht en om gezamenlijk met hen te sturen op een aantal bepalende gezamenlijke maatschappelijke opgaven.
Er lopen onder verantwoordelijkheid van de collega bewindspersonen van VWS trajecten met gemeenten op de WMO en de jeugdzorg om de beheersbaarheid en houdbaarheid te verbeteren. In het bijzonder wordt hierbij gekeken hoe de open-eind regeling van de WMO te beëindigen en naar de reikwijdte van de jeugdzorg.
Er geldt in zijn algemeenheid dat gemeenten onder andere via het gemeentefonds middelen ontvangen voor het uitvoeren van hun takenpakket. Deze middelen zijn beleids- en bestedingsvrij. Dit betekent dat gemeenten zelf besluiten over de allocatie hiervan en dat er geen 1-op-1 vergelijking kan worden gemaakt tussen de inkomsten voor en de uitgaven aan een specifieke decentrale taak.
Hoe staat dit in verhouding tot artikel 108 van de Financiële-verhoudingswet? Kunt u duidelijkheid geven wat de gevolgen zijn voor de Rijksbegroting indien deze tekorten alsnog bij het Rijk worden geclaimd?
De in de wet opgenomen uitgangspunten staan buiten kijf. In geval van medebewind gelden artikel 108 Gemeentewet en artikel 112 Provinciewet, waaruit volgt dat de kosten, verbonden aan de uitvoering, voor zover zij ten laste van de betrokken gemeenten dan wel provincies blijven, door het Rijk aan hen worden vergoed.
Zoals bij vraag 7 aangegeven gaat het om de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht en is het kabinet hierover in gesprek met medeoverheden.
Herkent u het signaal dat de gesprekken met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) over de gemeentefinanciën stroef lopen met weinig perspectief voor gemeenten? Zo ja, waarom wordt er niet meer gehoor gegeven aan de brede zorgen van onze decentrale overheden?
Het Kabinet voert constructief overleg met de VNG en ook met het Interprovinciaal overleg (IPO) en de Unie van Waterschappen (UvW). Neem bijvoorbeeld het Overhedenoverleg op 21 november jl, met VNG, IPO en de Unie van Waterschappen. Dat was geen gemakkelijk gesprek, maar het was wel een goed gesprek. Bij dat overleg was de wil aanwezig om er samen uit te komen. In maart volgt een nieuw Overhedenoverleg. Naast dit Overhedenoverleg vond in november ook een Bestuurlijk Overleg Financiële verhoudingen plaats. Ik heb uw kamer over de uitkomsten van beide overleggen per brief geïnformeerd.7
Het artikel 'Brandbrief over racisme bij de rijksoverheid: ‘Medewerkers van kleur lijken systematisch doelwit te worden’' |
|
Glimina Chakor (GL) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brandbrief waarin 58 rijksambtenaren met een migratieachtergrond melding maken van institutioneel racisme, discriminatie en uitsluiting binnen de Rijksoverheid? Wat is uw reactie hierop?1
Ja.
Hoe verklaart u dat, ondanks eerdere maatregelen, meldingen van racisme en uitsluiting nog steeds toenemen, zoals ook blijkt uit externe onderzoeken en de personeelsenquête?
De personeelsenquête Rijk (PER) waar u naar verwijst was een nulmeting. In februari 2022 is er wel een PER uitgevoerd over het (bredere) onderwerp integriteit en sociale veiligheid. In dit onderzoek waren ook enkele vragen in verband met discriminatie opgenomen. Hieruit bleek dat 9% van de medewerkers de 12 voorbije maanden discriminatie had meegemaakt. Dit lijkt vergelijkbaar met het percentage uit de PER van 10%, maar deze twee percentages kunnen niet vergeleken worden. Allereerst omdat in die uitvraag naar discriminatie op diverse gronden werd uitgevraagd, zoals leeftijd, geslacht en seksuele geaardheid/voorkeur, en huidskleur. Bovendien ging het in de eerdere PER strikt over discriminatie op grond van ras, terwijl het in de recente gaat over het bredere racisme. Omdat het om een nulmeting ging, kan ik niet met zekerheid zeggen dat er sprake is van een toename van ervaren racisme binnen de Rijksoverheid. Los daarvan zijn de uitkomsten van deze PER, en van het kwalitatieve focusgroepenonderzoek dat later dit jaar heeft plaatsgevonden, verontrustend.
Wat zegt het volgens u over het functioneren van de overheid als werkgever dat medewerkers met een migratieachtergrond systematisch aangeven belemmeringen te ervaren in doorgroei en spreken over een «plafond voor mensen met kleur»?
In het focusgroepenonderzoek over ervaren racisme binnen de Rijksoverheid hebben deelnemers naar voren gebracht dat hun collega's of leidinggevende zich niet kunnen voorstellen dat zij op hoog niveau presteren, en dat leidinggevenden minder vertrouwen in hun competenties hebben dan die van andere collega's. Ook deelden zij verhalen over betutteling en onderschatting die het zelfvertrouwen van respondenten aantasten en hen belemmeren in hun professionele groei en doorstroom. Dit is zeer zorgwekkend, en is ook schadelijk voor de ambitie die wij hebben om als Rijksoverheid representatief te zijn voor de samenleving, en iedereen gelijke kansen te geven om bij de Rijksoverheid aan het werk te gaan en door te groeien.
Verbetering van de hier genoemde ervaring is enerzijds een kwestie van het verbeteren van het proces van werving en selectie en voor doorstroom. En anderzijds van het beter toerusten van leidinggevenden. Voor de bevordering van gelijke kansen en het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie bij zowel instroom als doorstroom zijn afgelopen jaar de maatregelen Breed werven en objectief selecteren afgesproken.2 Deze worden momenteel geïmplementeerd door de departementen. Daarnaast worden rijksbreed trainingen voor leden sollicitatiecommissies gegeven ter bewustwording van vooroordelen en ter verbetering van het werving- en selectieproces. Momenteel worden de mogelijkheden onderzocht om meer inzicht te verkrijgen in doorstroom binnen de Rijksoverheid, binnen de geldende privacy wet- en regelgeving.
Welke concrete maatregelen neemt u tegen leidinggevenden die discriminatie of uitsluiting niet aanpakken of zelfs actief bijdragen aan een cultuur van uitsluiting?
Leidinggevenden binnen de Rijksoverheid vervullen een cruciale rol in het tegengaan van en handhaven op discriminatie en racisme op de werkvloer. Het is van groot belang dat ze daartoe goed (lees: beter) zijn uitgerust.Met het oog daarop zal ik een handreiking voor leidinggevenden laten maken over de aanpak tegen racisme en de (mogelijkheden tot escalatie in de) handhaving van die aanpak. De verwachting is dat de handreiking inclusief escalatiemodel vóór de zomer van 2025 beschikbaar is. Daarnaast laat ik momenteel nagaan of competenties die in bredere zin van belang zijn voor een sociaal veilig en inclusief werkklimaat, onderdeel kunnen worden van functieomschrijvingen en beoordelingscycli van leidinggevenden en van programma’s gericht op inclusief leiderschap.
Wat doet u concreet om een einde te maken aan de angstcultuur waarin ambtenaren racisme niet durven te melden uit vrees voor sociale isolatie of andere negatieve consequenties?
In de Personeelsenquête Rijk gaf 3% van de respondenten die in de afgelopen 12 maanden racisme op de werkvloer hadden meegemaakt aan dit met niemand te hebben besproken. 38% van de respondenten die ervaren racisme niet hebben besproken, gaf aan dat ze er geen vertrouwen in hadden dat het goed wordt opgepakt. Daarnaast is meer dan een kwart van de respondenten die het niet hebben besproken bang dat het nadelig uitpakt voor hun baan of dat ze onvoldoende gesteund zullen worden. Ik vind dit verontrustend.
Medewerkers moeten erop kunnen vertrouwen dat leidinggevenden en hun collega’s oog en oor hebben voor elkaar, alert zijn op grensoverschrijdend gedrag, en voortvarend optreden als het zich voordoet. Als dat niet het geval is zijn er verschillende voorzieningen waar de getroffen medewerkers een beroep op kunnen doen, zoals interne of externe vertrouwenspersonen. Als ze daar onvoldoende vertrouwen in hebben, of als die routes niet de uitkomst hebben die ze ervan mogen verwachten, is er de mogelijkheid om een formele melding te doen of een klacht in te dienen. Verder zie ik een gezamenlijk loket voor een rijksbrede klachtencommissie én de rijksbrede integriteitscommissie als een stap in de goede richting.
Kunt u toelichten hoe u de bestaande «loketten» en meldsystemen effectiever maakt, zodat meldingen serieus worden genomen en deze meldingen daadwerkelijk leiden tot verbetering op de werkvloer?
Ik vind het van belang dat er op alle niveaus alertheid is op grensoverschrijdend gedrag, waaronder discriminatie en racisme, en dat er empathie en handelingsvaardigheid is van leidinggevenden, vertrouwenspersonen, en de loketten waar medewerkers terecht kunnen als ze een formele klacht willen indienen of melding willen doen.
Voor wat betreft een adequate toerusting van leidinggevenden verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Waar het gaat over vertrouwenspersonen zie ik het als een goede stap dat in het nieuwe Kader basiseisen Vertrouwenspersonen Rijkoverheid het belang is vastgelegd van een divers bestand van vertrouwenspersonen. Bij de samenstelling dient te worden gelet op afkomst, geslacht, leeftijd, opleiding en fysieke mogelijkheden. Ik verwacht dat dit tegemoetkomt aan de behoefte en noodzaak van een gedifferentieerd aanbod van vertrouwenspersonen.
Dit stelsel van voorzieningen is voor medewerkers soms onoverzichtelijk. Ik zal me daarom inzetten voor de verbetering van de informatievoorziening over de mogelijkheden van het (informeel dan wel formeel) melden van grensoverschrijdend gedrag waaronder discriminatie en racisme. Verder zie ik het op te richten gezamenlijk loket voor een rijksbrede klachtencommissie én de rijksbrede integriteitscommissie als een stap in de goede richting.
De brandbrief noemt het huidige beleid rondom diversiteit en inclusie «te vaag» en «te vrijblijvend.» Hoe gaat u op korte termijn zorgen voor concrete resultaten, inclusief meetbare doelen en tijdlijnen?
Het rijksbrede diversiteit- en inclusiebeleid Rijk bevat een aantal concrete maatregelen en doelstellingen.3. En hoewel de afgelopen jaren vooruitgang is geboekt op het gebied van diversiteit en inclusie binnen het Rijk, vraagt het continue aandacht, monitoring en bijsturing. De monitoring richt zich op zowel de naleving van de maatregelen als op de effectiviteit daarvan. Hierbij worden onder andere de inzichten uit de wetenschap en externe experts gebruikt, waaronder de inzichten uit «Het moet wel werken», naar een efficiënt en succesvol diversiteit- en inclusiebeleid (SER). In 2025 wordt verder ingezet op de monitoring en bijsturing, onder andere aan de hand van de beleids- en effectrapportage, en het opnemen van diversiteit en inclusie in de planning- en controlcyclus.
Hoe voorkomt u dat de huidige politieke context, waarin diversiteit en inclusie soms als «te woke» worden gezien, ervoor zorgt dat juist minder aandacht wordt besteed aan deze problemen?
Het diversiteit- en inclusiebeleid van de Rijksoverheid is essentieel voor een, betrouwbare, kwalitatief goed functionerende en slagvaardige overheid. Een organisatie waar inclusie en gelijkwaardigheid de norm zijn, en die vrij is van discriminatie en racisme. De overheid dient in verbinding te staan met de samenleving en deze zo goed mogelijk te vertegenwoordigen en te bedienen. Hiervoor is een representatief medewerkersbestand noodzakelijk dat aansluit bij de samenleving in al haar verscheidenheid.
Het bevorderen van gelijke kansen, het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie, en het werken aan een inclusieve organisatie blijft onverminderd relevant. Op dit moment wordt de overheid door haar (potentiële) medewerkers nog niet voldoende ervaren als een inclusieve werkgever, zoals ook blijkt uit de recente onderzoeken naar discriminatie en racisme binnen de Rijksoverheid. Rijksbreed wordt de aanpak hierop voortgezet.
Bent u bereid een onafhankelijke evaluatie te laten uitvoeren naar de rol van leidinggevenden bij patronen van uitsluiting en discriminatie binnen de overheid? Zo nee, waarom niet en welke maatregelen gaat u nemen?
Uit de Brandbrief maar ook uit het focusgroepenonderzoek komt het beeld naar voren van leidinggevenden die signalen van ervaren racisme op de werkvloer niet serieus nemen, laat staan oppakken. Overigens hebben deelnemers van het focusgroepenonderzoek ook ervaringen gedeeld met leidinggevenden die uitstekend hebben gereageerd. Hoe dan ook is er voor mij op basis van deze signalen al voldoende aanleiding om ervoor te zorgen dat leidinggevenden adequaat optreden, dat is empathisch én resoluut, als het gaat om ervaren racisme en discriminatie op de werkvloer. Verder verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 4.
Welke stappen onderneemt u om van een uitsluitende cultuur over te gaan naar een inclusieve cultuur waarin iedere medewerker, ongeacht achtergrond, gelijke kansen heeft?
Via diverse maatregelen wordt gewerkt aan het realiseren van een inclusieve cultuur binnen de Rijksoverheid. Dit is geen makkelijke opgave en vraagt tijd en aandacht. Maatregelen die zijn genomen voor de bevordering van inclusie zijn onder andere: diversiteit en inclusie zijn een vast onderdeel van ontwikkelprogramma’s voor leidinggevenden; er is aandacht voor een inclusieve werkomgeving in medewerkersonderzoeken en in toenemende mate in personeelsgesprekken. Verder start begin 2025 een nieuw cross mentoring programma dat zich richt op het uitwisselen van ervaringen en visies tussen medewerkers met diverse achtergronden.
Hoe wilt u de genoemde «cirkel van uitsluiting» doorbreken, en hoe zorgt u ervoor dat de Rijksoverheid écht het goede voorbeeld geeft in de strijd tegen racisme en discriminatie?
De aanpak tegen discriminatie en racisme binnen de Rijksoverheid richt zich op het erkennen, herkennen en aanpakken van discriminatie en racisme. Of zich dat nu uit in uitspraken, gedrag, regels of processen. Deze aanpak gaat nadrukkelijk hand in hand met beleid ter bevordering van sociale veiligheid, diversiteit en inclusie. En met een duidelijk juridisch kader voor handhaving. Met als doel: een werkomgeving vrij van discriminatie en racisme. Maatregelen ter bevordering van inclusie spelen daarbij een belangrijke rol, met name op het gebied van inclusief leiderschap.4
Gegeven die brede scope blijft wel een focus op racisme nodig. In de Kamerbrief bij het rapport over het focusgroepenonderzoek die 25 oktober jl. naar uw kamer is gestuurd heb ik aangekondigd dat ik me daarbij zal richten op een meer gestructureerde en doelgerichte aanpak. Ik zal hiervoor een model voor een effectieve integrale aanpak ontwikkelen en periodiek aan de departementen vragen om een beleids- en effectrapportage discriminatie en racisme volgens dit model op te leveren. Zo geeft de hele Rijksoverheid inzicht in beleid, in de targets voor de inzet, en wordt het mogelijk om te sturen op het effect daarvan.
Bent u bekend met de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag in de Klimaatzaak tussen Milieudefensie en Shell?1 2
Ja.
Deelt u de vaststelling van het Hof dat het klimaatprobleem «het grootste probleem van deze tijd is.»? Zo nee, waarom niet?
Klimaatverandering is onmiskenbaar één van de allergrootste opgaven van deze tijd.
Onderschrijft u de vaststelling van het Hof dat «er geen twijfel [...] kan bestaan dat de bescherming tegen gevaarlijke klimaatverandering een mensenrecht is» en dat staten daarom een verplichting hebben burgers te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering? Bent u bereid daarin vergaande maatregels te nemen ter bescherming van onze fundamentele mensenrechten?
Dat staten op grond van mensenrechten positieve verplichtingen hebben om burgers te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering is eerder onder meer bevestigd door de Hoge Raad in het Urgenda-arrest en door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Verein Klimaseniorinnen Schweiz tegen Zwitserland.
Het kabinet is van mening dat Nederland zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van deze verplichtingen nakomt door het treffen van klimaatmitigatiemaatregelen gericht op het halen van de doelen uit de Nederlandse Klimaatwet en het voldoen aan de Europeesrechtelijke klimaatverplichtingen. Tevens zet het kabinet zich ook mondiaal in voor klimaatactie, waaronder via klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden en klimaatdiplomatieke inspanningen om derde landen te bewegen tot het verhogen van mitigatieambities.
Wat zijn volgens u de gevolgen van de uitspraak voor het halen van de klimaatdoelen?
Het betreft een civielrechtelijke zaak tussen private partijen. De overheid is geen partij in deze zaak. Het Hof heeft geen oordeel gegeven over het klimaatbeleid van het kabinet. Dat blijft gericht op het halen van de klimaatdoelen uit de Nederlandse en Europese klimaatwetgeving.
Onderschrijft u de uitspraak van het Hof dat niet alleen overheden maar ook bedrijven een eigenstandige verantwoordelijkheid hebben voor het reduceren van hun uitstoot in lijn met het Klimaatakkoord van Parijs, en dat via de horizontale werking van het mensenrechtenverdrag ook op Shell een zorgplicht rust? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft dat klimaatverandering een wereldwijde uitdaging is, waarbij niet alleen overheden maar ook bedrijven een belangrijke rol spelen. Uit de uitspraak van het Hof volgt dat op ondernemingen als Shell, die in belangrijke mate bijdragen aan het klimaatprobleem en het in hun macht hebben een bijdrage te leveren aan de bestrijding van dit probleem, een verplichting rust om CO2-emissies te beperken, ook als die verplichting niet uitdrukkelijk uit publiekrechtelijke regelgeving voortvloeit. Dergelijke ondernemingen hebben daarmee een eigen verantwoordelijkheid bij het halen van de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs.
Het Hof stelt dat verdragsbepalingen inzake mensenrechten niet horizontaal werken in privaatrechtelijke verhoudingen. Daarom rust er geen zorgplicht op Shell via de horizontale werking van verdragsbepalingen inzake mensenrechten. Het Hof stelt echter wel dat dergelijke (verdrags)bepalingen, zoals artikelen 2 en 8 van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens, in privaatrechtelijke verhoudingen kunnen doorwerken doordat zij invulling kunnen geven aan open normen, zoals de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm, en mede bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag wat van, bijvoorbeeld, grote en internationale ondernemingen op grond van die norm kan worden verlangd.
Wat vindt u – met inachtneming van de verschillende rollen binnen de trias politica – van de uitspraak van de rechter dat, ondanks de verantwoordelijkheid voor het tegengaan van gevaarlijke klimaatverandering die op bedrijven rust, de rechter op basis van de huidige wetgeving geen uitspraak kan doen over hoeveel een individueel bedrijf moet reduceren in 2030?
Ik kan de overwegingen van het Hof goed volgen. De huidige Europese en Nederlandse klimaatwetgeving gaan namelijk niet uit van absolute emissiereductiepercentages voor individuele ondernemingen. Het Europese en nationale klimaatbeleid omvat een breed pakket aan stimulerende, beprijzende en normerende maatregelen om de klimaatdoelen te halen.
In de uitspraak gaat het Hof ook in op de verschillende rollen binnen de trias politica door te overwegen dat maatregelen die de wetgever heeft genomen op zichzelf niet uitputtend hoeven te zijn en dus niet in de weg hoeven staan aan een op de maatschappelijke zorgvuldigheid gebaseerde zorgplicht voor ondernemingen om hun uitstoot te reduceren.
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat bedrijven enerzijds gevaarlijke klimaatverandering kunnen blijven veroorzaken, maar het anderzijds te onduidelijk zou zijn wat bedrijven moeten doen om deze mensenrechtenschendingen te stoppen?
Het kabinet vindt het wenselijk dat voor bedrijven duidelijk is wat van hen wordt verwacht om klimaatverandering te beperken. Het Europese en nationale klimaatbeleid biedt diverse voorschriften wat bedrijven moeten doen en beleidsuitspraken en prikkels die duidelijk maken welke aanpassingen gewenst zijn. Ook heeft het kabinet in het ontwerp-Klimaatplan 2025–2035 de actie opgenomen dat het zal onderzoeken hoe bedrijven en organisaties het beste kunnen worden ondersteund bij het verduidelijken van hun klimaatplannen die zij vrijwillig of verplicht opstellen.
De op 25 juli jl. in werking getreden Europese Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) biedt hiervoor houvast. Artikel 22 van die richtlijn bevat de verplichting voor grote bedrijven om een klimaattransitieplan vast te stellen. In het klimaattransitieplan moet het bedrijf opnemen hoe zij ervoor zorgt dat zij haar bedrijfsmodel en haar bedrijfsstrategie toekomstbestendig maakt voor een duurzame economie en in overeenstemming brengt met de beperking van de opwarming van de aarde volgens internationale klimaatdoelstellingen en met beperking van de blootstelling aan steenkool-, olie- en gasgerelateerde activiteiten. In de richtlijn wordt concreet aangegeven wat er in zo’n plan moet staan. Aanvullend zal de Europese Commissie richtsnoeren opleveren voor het vaststellen van het klimaattransitieplan om te zorgen voor harmonisatie en beperking van de regeldruk. Het uitvoeren van het klimaattransitieplan is een inspanningsverplichting; bedrijven die onder de richtlijn vallen moeten hun klimaattransitieplan naar beste vermogen uitvoeren. Bedrijven moeten hun klimaattransitieplan ook jaarlijks actualiseren. De richtlijn geldt overigens niet alleen voor in de Europese Economische Ruimte (EER) gevestigde bedrijven met meer dan 1.000 medewerkers en een netto jaaromzet van meer dan € 450 mln. wereldwijd, maar ook niet in de EER gevestigde bedrijven met een netto jaaromzet van meer dan € 450 mln. in de EER, zoals Shell. Het wetsvoorstel ter implementatie van deze richtlijn ligt momenteel voor in internetconsultatie tot en met 29 december.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat bedrijven als Shell hun uitstoot in scope I, II en III reduceren om de klimaatdoelen met meer zekerheid te halen, aangezien de klimaatdoelen met meer dan 95% zekerheid niet worden gehaald en hoewel het Hof Shell in deze zaak niet verplicht om haar uitstoot met een concreet percentage te verminderen, zegt zij duidelijk dat Shell wel verplicht is om haar uitstoot te verlagen?
Om de klimaatdoelen met meer zekerheid te halen, is het allereerst van belang het reeds afgesproken beleid voortvarend uit te werken, uit te voeren en te handhaven. De Nederlandse industrie wordt zowel door Europese wetgeving als door nationale initiatieven nadrukkelijk aangezet tot CO2-reductie.
Binnen Europa worden industriële emissies beprijsd via het «European Emission Trading Scheme» (EU ETS). EU ETS geeft de producenten een financiële prikkel om te verduurzamen en door het marktmechanisme zorgt dit voor een (maatschappelijke) kostenefficiëntere reductie van CO2 dan indien op bedrijfsniveau ingegrepen zou worden. Het emissiehandelssysteem EU ETS fungeert ook als garantie dat de Europese klimaatdoelstellingen gehaald worden, aangezien er na 2039 geen nieuwe emissierechten meer op de markt komen. Dit betekent dat bedrijven de komende jaren grote stappen op het gebied van verduurzaming moeten maken om te mogen blijven produceren in de Europese markt.
Nederland kent daarnaast nog een nationale CO2-heffing die een extra prikkel vormt voor bedrijven om tijdig te verduurzamen. Bedrijven waaronder Shell worden daarbij geholpen door diverse subsidie instrumenten zoals bijvoorbeeld de SDE++-regeling, de VEKI-regeling en de DEI regeling.
In aanvulling hierop worden Shell en andere grote uitstoters met de maatwerkaanpak uitgedaagd om additionele CO2-reductie te realiseren. Dat is extra CO2-reductie boven op wat bedrijven volgens de nationale CO2-heffing industrie moeten reduceren om geen CO2-heffing te betalen.
In het kader van maatwerkafspraken is tussen het Rijk en Shell op 13 april 2023 een intentieverklaring (Expression of Principles) getekend.
Het Planbureau voor de Leefomgeving acht het in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) echter heel erg onwaarschijnlijk dat we de bestaande klimaat-en energiedoelen halen met het huidige en geagendeerde beleid. In reactie daarop heeft het kabinet in de aanbiedingsbrief bij de Klimaatnota aangegeven dat in het voorjaar tot alternatief beleid besloten zal worden zodat de afgesproken doelen, conform het Regeerprogramma, binnen bereik komen3.
Wat doet u om te controleren of bedrijven met activiteiten in Nederland geen gevaar vormen voor inwoners van Nederland, doordat ze niet genoeg doen om een gepaste bijdrage te leveren aan de doelen in het Klimaatakkoord van Parijs?
Het nationale en Europese beleid is erop gericht dat Nederland, in Europees verband, voldoende bijdraagt aan de doelen in de Overeenkomst van Parijs. Dit beleid stuurt daartoe ook op reductie van broeikasgasemissies van bedrijven, zowel met normstelling zoals ten aanzien van voertuigemissies als met beprijzing zoals het ETS. Het betreft directe en ketenemissies van bedrijven binnen de EU, maar ten dele ook ketenemissies die buiten de EU plaatsvinden, zoals met productnormen en het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM).
Daarnaast is de gepaste bijdrage van grote bedrijven in de CSDDD geoperationaliseerd zoals beschreven in het antwoord op vraag 7. Het kabinet verwacht dat bedrijven die onder de reikwijdte van de richtlijn gaan vallen deze verplichting zullen naleven. De aan te wijzen toezichthouder zal hierop toezien.
Ziet u vanwege de vorige vraag en door deze uitspraak van het Hof een grotere rol weggelegd voor uzelf en de overheid om vast te stellen hoeveel grote vervuilers zoals Shell moet reduceren? Zo ja, hoeveel vindt u dat Shell in CO2-vervuiling moet reduceren? Hoeveel vindt u dat de grote industriële vervuilers moeten reduceren? Is hier volgens u, naast de verplichtingen die voortkomen uit onder andere de Corporate Sustainability Due Diligence (CSDDD) en Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD), aanvullende wetgeving voor nodig?
Zoals in antwoord op vraag 8 is aangegeven, is er zowel op Europees als nationaal niveau beleid afgesproken voor vergaande verduurzaming van industriële bedrijven zoals Shell. Het is van belang een consistent beleid te voeren en het reeds afgesproken beleid voortvarend uit te werken, uit te voeren en te handhaven. Daarnaast wordt met de maatwerkaanpak ingezet op extra CO2-reductie en verbetering van de leefomgeving.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich volgens u tot de Europese klimaatzorgplicht (zoals de CSDDD en CSRD)?
De uitspraak onderstreept dat grote bedrijven een eigen verantwoordelijkheid hebben bij het halen van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, ook met betrekking tot hun ketenemissies. De CSDDD schrijft voor wat in ieder geval van grote bedrijven wordt verwacht om die verantwoordelijkheid in te vullen. De Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) bevat geen reductieverplichtingen, maar rapportageverplichtingen. Die verplichtingen dragen ertoe bij dat bedrijven en hun stakeholders beter inzicht krijgen in de impact van het bedrijf op klimaatverandering en de activiteiten die reeds worden verricht om die impact te verminderen. Dat kan ertoe bijdragen dat aanvullende actie wordt ondernomen om de impact verder te verminderen, door bedrijven zelf of door anderen.
Deelt u de suggestie van de rechter dat een verbod op de voorgenomen investeringen van Shell in nieuwe olie- en gasvelden mogelijk wel toewijsbaar zou kunnen zijn in verband met het lock-ineffect dat daardoor zou ontstaan, aangezien uit de uitspraak van het Hof volgt dat het aanboren en ingebruiknemen van nieuwe gas- en olievelden op gespannen voet staat met de klimaatdoelen? Hoe weegt u dit lock-ineffect mee bij het al dan niet toewijzen van nieuwe vergunningen voor fossiele boringen?
In diens uitspraak geeft het Hof aan dat er bij olie- en gasbedrijven sprake kan zijn van lock-in effecten. Verder merkt het Hof op dat van olie- en gasbedrijven kan worden verlangd dat zij ook bij hun investeringen in de productie van fossiele brandstoffen rekening houden met de negatieve gevolgen die een verdere uitbreiding van het aanbod van fossiele brandstoffen voor de energietransitie heeft. Investeringen in nieuwe olie- en gasvelden kunnen hier volgens het Hof op gespannen voet mee staan. Het Hof doet in de uitspraak geen suggestie voor een verbod op investeringen in nieuwe olie- en gasvelden van Shell of andere olie- en gasbedrijven.
Op 9 september jl. is de Tweede Kamer geïnformeerd over het «Delfstoffen en Aardwarmte jaarverslag 2023»4. Daarin heeft het kabinet aangegeven in te zetten op de afbouw van de vraag naar fossiele energie, door onder meer in te zetten op energiebesparing en het stimuleren van productie en gebruik van duurzame energie. Het kabinet vindt het belangrijk dat de toekomstige olie- en gaswinning te allen tijde in lijn blijft met de doelen van de Overeenkomst van Parijs en onder het niveau van de binnenlandse vraag blijft. Uit het jaarverslag blijkt dat de hoeveelheid in Nederland geproduceerd aardgas en aardolie de vraag in die periode tot en met 2048 niet overschrijdt. Bij het verlenen of het verlengen van winningsvergunningen wordt rekening gehouden met een datum van uiterlijk tot en met 2045. Het kabinet houdt daarbij ruimte voor maatwerk indien dat op een later moment nodig blijkt te zijn, bijvoorbeeld als blijkt dat er na 2045 toch nog gas nodig is voor de binnenlandse vraag en dat passend is binnen de klimaatdoelstellingen. Die afweging zal op dat moment gemaakt moeten worden.
Welke maatregelen gaat u naar aanleiding van deze uitspraak nemen om te voorkomen dat er vergunningen worden verleend voor boringen naar en ingebruikneming van nieuwe gas- en olievelden?
Het kabinet zal op dit punt geen nieuwe maatregelen nemen naar aanleiding van de uitspraak van het Hof. De maatregelen zoals beschreven in het antwoord op vraag 12 bieden volgens het kabinet voldoende waarborg dat de toekomstige olie- en gaswinning in Nederland in lijn blijft met de doelen uit de Overeenkomst van Parijs.