Een brief naar aanleiding van een noodoproep in verband met de dengue-epidemie op Bonaire |
|
Pia Dijkstra (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel geld investeert u in het project voor de versterking van de openbare gezondheidszorg op Bonaire, en welk percentage daarvan is bestemd voor de bestrijding van infectieziekten, als dengue?1
De bestuurscolleges van Bonaire, Sint Eustasius en Saba (de BES-eilanden) zijn net als gemeentebesturen in Nederland, zelf verantwoordelijk voor de publieke gezondheidszorg, waaronder infectieziektebestrijding. Als minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heb ik een inhoudelijk ondersteunende rol bij het versterken hiervan. Ik ondersteun daarvoor de BES-eilanden met financiële middelen en met de inzet van experts van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD).
De inhoudelijke en budgettaire invulling van het RIVM-project «implementatie Wet Publieke Gezondheid (WPG) en International Health Regulations (IHR)» loopt sinds september 2010 en is nog gaande. Hiervoor heb ik jaarlijks maximaal 0,7 miljoen euro beschikbaar. Het RIVM adviseert verder waar nodig lokale experts en onderhoudt contact met de kwartiermakers van de GGD.
De GGD detacheert op verzoek van mijn ministerie vanaf begin 2012 twee medewerkers naar de BES-eilanden. Tot medio 2013 is voor het totale project van de GGD op mijn begroting ruim 1 miljoen euro beschikbaar. Dit bedrag is bestemd voor de ondersteuning van de eilandbesturen voor het geheel van de eilandstaken op het terrein van publieke gezondheidszorg en is niet gespecificeerd naar taak.
Daarnaast wordt met de wijziging van de Nederlandse WPG structureel jaarlijks voor de 3 eilanden samen nog 0,5 miljoen euro per jaar beschikbaar gesteld voor de uitvoering van de publieke gezondheidszorgtaken. Dit wetsvoorstel is inmiddels naar uw Kamer gezonden. Ook hier bepaalt het eilandbestuur waaraan het geld besteed wordt.
Welke inzet plegen de experts van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) Den Haag in het tegengaan van dengue op Bonaire en welke activiteiten verricht het Caribbean Epidemiology Centre (CAREC) op dit gebied?
Het RIVM vervult voor mij de inhoudelijk ondersteunende rol op het gebied van infectieziektebestrijding. Op de BES-eilanden kijkt het RIVM naar ondersteuning en aanpassingen die lokaal nodig zijn om een niveau van de infectieziektebestrijding conform de Nederlandse standaard zoveel mogelijk te bereiken. Het RIVM heeft plaatselijke professionals bijgeschoold over de regelgeving en praktijk van meldingsplicht, surveillance en epidemiologie en de organisatie van de (grootschalige) bestrijding.
Vanaf begin 2012 worden vanuit de GGD experts gedetacheerd op de eilanden om bij de praktische invulling van publieke gezondheidszorgtaken te assisteren. Hieronder vallen ook surveillance en registratie van infectieziekten. Deze kwartiermakers zullen in samenwerking met het RIVM de taken inventariseren en afstemmen, waarbij uiteraard ook aandacht wordt geschonken aan de preventie van ziekten als dengue en aan een goede organisatie en goede scholing rond vectoroverdraagbare aandoeningen en een hygiënische dienst.
CAREC is onderdeel van de Latijns Amerikaanse afdeling van de Wereldgezondheidsorganisatie (PAHO). Zij publiceren bijvoorbeeld dengue guidelines, meldingen, epidemiologische informatie en voorlichtingsmateriaal. De PAHO geeft ook technisch advies bij het opstellen van langere termijn planning om dengue te bestrijden.
Wat is het precieze doel van de activiteiten van het RIVM, de GGD en CAREC?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zorgt u ervoor dat de kennis en expertise van het RIVM, de GGD en CAREC wordt vertaald naar effectief lokaal preventiebeleid en dat dit beleid gecontinueerd en systematisch geëvalueerd wordt in de gemeente Bonaire?
De eilandbesturen zijn zoals ook gemeentebesturen in Nederland verantwoordelijk voor de publieke gezondheidszorg. Het project dat de GGD op mijn verzoek uitvoert is bedoeld de eilandbesturen te helpen die verantwoordelijkheid te kunnen invullen. De kwartiermakers van de GGD bieden zowel zorginhoudelijke als bestuurlijke ondersteuning aan de BES-eilanden. De lokale situatie dient hierbij als uitgangspunt en zij gaan uit van een nauwe samenwerking met lokale experts (waaronder PAHO/CAREC). GGD en RIVM zetten expliciet in op de bijscholing van lokale professionals wanneer het gaat om de infectieziektebestrijding. Het doel is dat het huidige ondersteuningsproject van de GGD na afloop van deze periode zal resulteren in een structureel samenwerkingsverband. Lokale beleidsontwikkeling en ook evaluatie en de borging daarvan is de verantwoordelijkheid van het eilandbestuur zelf. Uiteraard kan het eilandbestuur, indien zij dit nodig acht, hiervoor een verzoek tot hulp doen.
Hoe verhouden de (extra) kosten van preventieve maatregelen tegen dengue zich tot het inkomen van de inwoners van Bonaire?
Deze vraag is op dit moment niet concreet te beantwoorden. Het succes van bestrijden van infectieziekten hangt af van veel verschillende factoren, denk bijvoorbeeld aan hygiëne en handhaving. De aanwezigheid van een vector (in dit geval een mug) die de infectieziekte kan overdragen is voor dengue een bepalende factor. Er zijn verschillende preventieve maatregelen die kunnen worden genomen om de ziektelast van dengue te verminderen. Elke mogelijke maatregel heeft voor- en nadelen (inclusief kosten) die gewogen moeten worden. Deze afweging is aan het eilandsbestuur. De verdeling van de kosten van infectieziektebestrijding gaat op een zelfde manier als dit bij elke gemeente in Nederland gaat. De gedeputeerde van Bonaire heeft mij verzocht om haar te ondersteunen bij de bestrijding van dengue. Ik heb daarom het RIVM om advies gevraagd over de aard en omvang van het probleem en mogelijke oplossingsrichtingen. Ik hecht veel waarde aan goede samenwerking met het eilandbestuur en de juiste inhoudelijke ondersteuning, zodat er straks zinvolle activiteiten en bijbehorende uitgaven plaatsvinden.
Corruptie in de publieke sector |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aanpak corruptie in publieke sector onvoldoende»?1
Ja.
Wat is uw beoordeling van de conclusie dat de huidige maatregelen ter waarborging van de integriteit in de publieke sector tekort schieten om corruptie en andere integriteitsschendingen te voorkomen?
De conclusies en de meningen in het bericht «Aanpak corruptie in publieke sector onvoldoende» komen uit de oratie die prof. E. Kolthoff heeft gehouden op 9 december 2011 aan de Open Universiteit. Deze rede, met daarbij de verdere onderbouwing van de conclusies en stellingen, is nog niet gepubliceerd. Hierdoor kan de aangehaalde conclusie alleen in algemene zin worden beoordeeld.
Die beoordeling houdt in dat ik geen redenen heb om aan te nemen dat de huidige maatregelen ter waarborging van de integriteit in de publieke sector onvoldoende effectief zouden zijn. Ik teken daarbij aan dat er nog zoveel regels kunnen worden gesteld en maatregelen worden genomen, maar dat corruptie en andere integriteitsschendingen nooit volledig kunnen worden uitgebannen.
Vermeldenswaard is dat Nederland in de lijst van 183 landen op de jaarlijkse Corruption Perception Index van Transparency International Nederland als een van de minst corrupte landen op de zevende plaats staat.2.
Wat van belang is, is dat organisaties hierop alert zijn en blijven, maatregelen nemen om risico’s te verminderen en adequaat optreden bij vermoedens van schendingen. De wettelijke verplichtingen voor het voeren van een integriteitsbeleid bieden hiervoor mijns inziens een adequaat kader.
In hoeverre deelt u de mening dat er de afgelopen periode te veel gefocust is op het voldoen aan papieren normen en te weinig aandacht is besteed aan de organisatiecultuur en hoe die inwerkt op het gedrag van individuen? Wat vindt u van de conclusie dat er meer gekeken moet worden naar het totale systeem waarbinnen organisatiegerelateerde misdragingen plaatsvinden?
Het integriteitbeleid van de overheid richt zich niet alleen op het formuleren van wet- en regelgeving, maar ook op het bevorderen van een integere organisatiecultuur. Diverse bureaus, waaronder het door BZK opgerichte Bureau Integriteitsbevordering Openbare Sector, hebben (onder andere door gebruikmaking van instrumenten als dilemmatrainingen en workshops) nadrukkelijk aandacht besteed aan bewustwording en aan het versterken van de organisatiecultuur om zo de weerbaarheid van organisaties te versterken.
Ook is het, in het geval van concrete (vermoedens van) integriteitsschendingen, op basis van bestuursrechtelijke jurisprudentie goed gebruik om in disciplinair onderzoek niet alleen te kijken naar individuele factoren, maar ook naar invloeden vanuit de organisatie.
Wat is uw beoordeling van de stelling dat het lerend vermogen in de publieke sector wat betreft het tegengaan van corruptie en het bevorderen van integriteit niet erg groot is?
Het versterken van het lerend vermogen in de publieke sector is in algemene zin van groot belang, niet alleen op het gebied van integriteit maar op alle vlakken die betrekking hebben op het functioneren van de publieke sector en het openbaar bestuur. Integer handelen past in een professionele beroepsopvatting en vanuit die invalshoek wordt het ook nadrukkelijk in professionaliseringsactiviteiten betrokken.
De verschillende koepelorganisaties en beroepsverenigingen besteden aandacht aan integriteit en organiseren bijeenkomsten waar organisaties kennis en ervaring met elkaar kunnen uitwisselen. Begin 2011 heeft bijvoorbeeld het Nederlands Genootschap voor Burgemeesters in haar Lochem-conferenties aandacht besteed aan integriteit.
Voor het lerend vermogen vind ik het daarnaast van groot belang dat organisaties inzicht hebben in de integriteitscultuur van hun organisatie, dat zij een centraal overzicht hebben van schendingen en misstanden, en dat zij risicoanalyses houden. Uit eerdere evaluaties is mij bekend dat nog niet alle overheidorganisaties over dergelijke inzichten beschikken.3
Ziet u aanleiding voor strengere selectie aan de poort bij functies voor topmanagement en bestuur? Zo niet, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zou dit vorm gegeven kunnen worden?
De verantwoordelijkheid voor de werving en selectie van topmanagers en bestuur is op verschillende wijze belegd. Gemeenten, provincies en waterschappen zijn zelf verantwoordelijk voor de werving en selectie van hun ambtenaren. Bij het Rijk is de Algemene Bestuursdienst verantwoordelijk voor de werving en selectie van de topmanagementgroep.4
Onderdeel van de werving en selectie van leden van de topmanagementgroep bij het Rijk is een veiligheidsonderzoek door de AIVD. Eventuele gevoeligheid voor corruptie vormt een belangrijk onderdeel hiervan. Een betrokkene mag pas op een TMG-functie worden benoemd indien een verklaring van geen bezwaar door de AIVD is afgegeven. Gedurende de periode van functievervulling wordt dit AIVD-onderzoek periodiek herhaald. Ook leggen TMG-leden bij de start van hun functie (opnieuw) de eed af waarbij aandacht wordt gevraagd voor integriteit. Daarnaast zijn TMG-leden verplicht hun nevenfuncties te melden. Dit wordt standaard meegenomen bij de totstandkoming van de arbeidsvoorwaarden van TMG-leden. De nevenfuncties worden getoetst op eventuele onverenigbaarheid met de uitoefening van de functie. Indien dit het geval is, is de ambtenaar verplicht de nevenfunctie te beëindigen. Deze toetsing wordt periodiek herhaald, ook tijdens de periode van functievervulling.
Op deze wijze zijn afdoende waarborgen ingebouwd in het proces van werving en selectie van leden van de TMG.
Voor bestuurders geldt dat er onlangs al een aantal aanscherpingen op het gebied van integriteit heeft plaats gevonden. Wethouders worden door de gemeenteraad benoemd. Van kandidaat wethouders kan gevraagd worden een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) te overleggen. Daartoe wordt voorzien in een spoedprocedure voor de afhandeling van de aanvraag. Bij brief van 21 april 2011 is uw Kamer daarover geïnformeerd.5 In de Gemeentewet en de provinciewet is een aantal vereisten opgenomen waaraan bestuurders van gemeenten respectievelijk provincies moeten voldoen. Het betreft voorschriften over niet te verenigen betrekkingen, het vervullen van nevenfuncties en verboden handelingen. Het staat gemeenten en provincies vrij om in hun gedragscode voorschriften op te nemen waaruit toetsingscriteria voortvloeien die relevant zijn voor de benoeming van nieuwe bestuurders.
Voor burgemeesters geldt dat ze door de Kroon benoemd worden op aanbeveling door de gemeenteraad. In de aanstellingsprocedure wordt de integriteit van kandidaten getoetst door de Commissaris van de Koningin in zijn hoedanigheid als Rijksorgaan. Sinds geruime tijd zijn in de procedure een AIVD naslag en fiscale toetsing opgenomen.
De gedragingen van bewindspersonen in de aanloop naar het vertonen van Fitna |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Tofik Dibi (GL), Alexander Pechtold (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de eerste aflevering van de HUMAN-documentaire «Het Proces Wilders»?1
Ja. Ik heb u heden daarover een brief gestuurd. Tot mijn spijt heeft deze uw regeling van werkzaamheden gekruist.
Heeft de toenmalige minister van Justitie of één van de andere leden van het kabinet de heer Wilders gevraagd om zijn film niet uit te zenden? Zo ja, welke ministers waren dit? Was dit kabinetsbeleid? Op welke wijze is dit gebeurd?
Het kabinet heeft de materie uitvoerig met uw Kamer besproken in het debat op 1 april 2008 (zie Handelingen 2007–2008, nr. 70, p. 4924–4937) naar aanleiding van de verklaring van de Minister-President (TK 2007–2008, 31 402, nr. 1). In dat debat is ook helder geworden dat er met de heer Wilders gesprekken hebben plaatsgevonden door leden van het toenmalige kabinet en bijvoorbeeld ook de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding. Deze informatie behoort reeds tot het publieke domein. Daarnaast kan ik u verwijzen naar hetgeen betrokkene zelf in de documentaire heeft meegedeeld.
Sprak de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, de heer Verhagen, namens het kabinet toen hij zei: «Ik zou willen dat de heer Wilders de film niet zou uitzenden.»?
De toenmalige minister van Buitenlandse zaken sprak zijn wens uit uit hoofde van zijn zorg en verantwoordelijkheid voor de veiligheid van Nederlanders en Nederlandse bedrijven in het buitenland, alsmede voor Nederlandse vertegenwoordigingen en militaire missies in het buitenland. Die zorg en die wens werden gedeeld door het kabinet.
Welke minister heeft advies gevraagd aan de Landsadvocaat over de (juridische) mogelijkheden van een preventief verbod op Fitna? Hoe beoordeelt u de gang van zaken rond die adviesaanvraag, buiten de ministerraad om? Kunt u dit advies van de Landsadvocaat – desnoods vertrouwelijk – aan de Kamer ter beschikking stellen?
Zoals in de brief staat aangegeven worden geen mededelingen gedaan over de beraadslagingen en de besluitvorming in de Raad van Ministers.
Is het waar dat er een minister heeft voorgesteld om de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) in te zetten op de heer Wilders om meer te weten te komen over zijn «filmproject»? Zo ja, welke minister was dat en op grond waarvan werd dit voorstel gedaan? Zo nee, is hetgeen er op dit punt in de uitzending aan de orde kwam dan geheel uit de lucht gegrepen?
Zoals bekend mogen geen mededelingen worden gedaan over de beraadslaging en de besluitvorming in de Raad van Ministers.
Heeft het kabinet destijds een besluit genomen over de betrokkenheid van de AIVD bij deze zaak? Zo ja, wat was het besluit en welke bewindspersoon of -personen hebben dat besluit genomen? Welke documenten lagen aan dat besluit ten grondslag?
Nee
Bestaan er mogelijkheden voor bewindspersonen – andere dan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – buiten de ministerraad om de AIVD te verzoeken om een lid van de Staten-Generaal af te luisteren danwel te volgen? Zo ja, welke bevoegdheden hebben deze leden van het kabinet om eigenstandig – zonder toetsing in de ministerraad – de AIVD te vragen om een lid van de Staten-Generaal te laten afluisteren en/of volgen? Kunt u dit toelichten onder verwijzing naar de relevante wet- en/of regelgeving?
Nee.
Deelt u de mening dat het uitgesloten moet zijn dat de inlichtingendiensten leden van de Staten-Generaal afluisteren en/of volgen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat enige bemoeienis van bewindspersonen met dergelijke opdrachten ongewenst is? Zo nee, in welke gevallen acht u dit toegestaan? Welke wet- en/of regelgeving geldt hiervoor? Op welke wijze dient besluitvorming hierover te plaats te vinden?
De Wet op de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) is hier duidelijk over. Er is daarbij geen verschil tussen leden van de Staten-Generaal en anderen. Zie ook de brief hierover.
Daarbij kan ik nog aanvullend verwijzen naar antwoorden op vragen van het lid van Raak (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, Aanhangsel van de Handelingen nr. 632). Daarin wordt aangegeven dat voor eventueel onderzoek door de AIVD naar Nederlandse politieke partijen dan wel hun leden of sympathisanten dergelijk onderzoek alleen kan – en slechts dan – kan plaatsvinden wanneer zij gezien kunnen worden als organisaties of personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat (art. 6, lid 2, onder a. Wiv 2002).
Kunt u een overzicht verschaffen van de leden van de Staten-Generaal die de afgelopen tien jaar zijn afgeluisterd e/of gevolgd door de inlichtingendiensten? Zo nee, waarom niet?
Nee. In antwoord op de vragen van het lid Van Raak (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, Aanhangsel van de Handelingen nr. 632) heb ik aangegeven in welke situaties Nederlandse politieke partijen dan wel hun leden of sympathisanten voorwerp kunnen zijn van onderzoek door de AIVD.
Kunt u alsnog antwoord geven op de volgende vragen die HUMAN aan de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, de heer Verhagen stelde:
Zoals uit de documentaire blijkt heeft de Minister een schriftelijke verklaring gestuurd naar de programmamakers die ook in de documentaire werd getoond. Voor het overige heb ik daar niets aan toe te voegen.
Sluit u uit dat persoonsbeveiligers in dienst van de overheid door leden van het kabinet wordt gevraagd om informatie over leden van de Staten-Generaal te vergaren en aan (leden van) het kabinet te verstrekken? Zo nee, waarom niet? In welke gevallen acht u dit toegestaan? Kunt u dit onder verwijzing naar de relevante wet- en/of regelgeving toelichten?
Ja.
Het bericht dat alle provincies hun rekeningen te laat betalen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek Graydon Nederland dat een groot aantal rekeningen niet tijdig door de provincies wordt betaald?1
In het verleden heb ik de VNG en het IPO als belangenbehartiger van de decentrale overheden, mede naar aanleiding van de motie Blanksma – Van de Heuvel en Van der Ham (TK 31 490, nr. 37), aangesproken op het betalingsgedrag van hun leden. De VNG en het IPO hebben hun leden (gemeenten respectievelijk provincies) destijds aanbevolen om de betalingstermijn terug te brengen tot 30 dagen. Uit het genoemde onderzoek blijkt dat de provincies nog onvoldoende deze termijn aanhouden. Dat betreur ik.
Deelt u de mening dat de overheid zijn rekeningen, behoudens uitzonderlijke gevallen, tijdig dient te betalen – indachtig het principe «Je levert tijdig»?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zorgt u ervoor dat de provincies, maar ook de andere overheden, tijdig hun rekeningen voldoen?
Ja, ik deel de mening dat rekeningen door overheden tijdig zouden moeten worden voldaan, behoudens uitzonderlijke gevallen. Ik ben van mening dat alle overheden in beginsel dienen te streven naar een algemeen overeengekomen betalingstermijn van 30 dagen maar decentrale overheden zijn autonoom in het voldoen van hun rekeningen.
Ik verwacht verbetering in het betalingsgedrag van decentrale overheden te zien als er de verplichting is om facturen binnen 30 dagen te voldoen. Deze verplichting gaat gelden voor alle overheidsinstanties op het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel betreffende implementatie van de Europese richtlijn ter bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties. Vanaf dat moment zijn alle overheidsinstanties in geval van te late betaling de verhoogde wettelijke handelsrente verschuldigd over het openstaande factuurbedrag en een minimumvergoeding voor invorderingskosten van 40 euro. Het implementatiewetsvoorstel ligt momenteel voor aan de Raad van State ter advisering. Er wordt gestreefd naar inwerkingtreding van dit wetsvoorstel per 1 juli 2012.
De Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) |
|
André Elissen (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de vragen die op 13 april 2011 zijn gesteld tijdens het algemeen overleg Modernisering Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA)1 en die op 30 november 2011 nogmaals herhaald zijn tijdens het algemeen overleg Gemeentelijke Basisadministratie?
Ja.
Deelt u de mening dat het voor alle Nederlandse burgers duidelijk moet zijn welke personen of organisaties toegang hebben tot hun gegevens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u het Rijk, provincies en gemeenten in dit opzicht voldoende transparant?
Ja, het is een algemene regel van bescherming van de persoonlijke levenssfeer dat voor burgers duidelijk moet zijn welke personen of organisaties toegang hebben tot hun gegevens. Deze eis van transparantie van de gegevensverwerking is onder andere neergelegd in de Europese Privacyrichtlijn (95/46/EG). Deze richtlijn is in Nederland rechtstreeks geïmplementeerd in de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). De transparantie van de gegevensverwerking komt uit meerdere bepalingen van de Wet GBA naar voren. Zo bepaalt artikel 78 van de Wet GBA dat aan betrokkene kosteloos en in begrijpelijke vorm een volledig overzicht van zijn persoonslijst wordt verstrekt. Daarbij wordt schriftelijk mededeling gedaan van de hoofdlijnen van de terzake van de basisadministratie geldende regels, waaronder ten minste de hoofdlijnen van de regels betreffende de identiteit van de voor de verwerking verantwoordelijke, de doeleinden van de basisadministratie, de registers die tot de GBA behoren, de opgenomen gegevenscategorieën, de categorieën van ontvangers van gegevens en de rechten van de ingeschrevene. Die mededeling wordt ook gedaan, indien een burger vraagt of er over hem gegevens worden verwerkt in de GBA (artikel 79 Wet GBA). Op verzoek van de burger wordt hem voorts medegedeeld aan welke afnemers of derden over hem gegevens zijn verstrekt uit de GBA (artikel 103 Wet GBA). Ik heb geen enkele reden om aan te nemen dat de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten deze wettelijke taken niet goed zouden uitvoeren.
De Europese privacyrichtlijn is ook geïmplementeerd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Deze wet geldt als de algemene privacywet voor Nederland en is van toepassing in zowel de publieke als de private sector, behalve op terreinen waar specifieke wettelijke regelingen zijn getroffen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer (zoals bijvoorbeeld de hiervoor genoemde Wet GBA). Op grond van de Wbp geldt het beginsel van de transparantie van de gegevensverwerking derhalve ook voor alle overheidsorganen (rijk, provincies, gemeenten) die registraties met persoonsgegevens bijhouden.
Het kabinet zet krachtig in op meer aandacht voor de informatiebeveiliging en de bescherming van persoonsgegevens. Transparantie van de gegevensverwerking vormt hiervan een essentieel onderdeel. De Tweede Kamer is bij brief van 29 april 2011 geïnformeerd over de voornemens van het kabinet om een voorstel van wet tot wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens uit te werken.2
Daarnaast kiest het kabinet in zijn reactie naar aanleiding van het WRR-rapport iOverheid er, in lijn met de WRR, voor om de bestaande structuren die zien op de uitvoering van het inzage- en correctierecht, alsmede verwerkelijking van het wissen van persoonsgegevens, aan te passen.3 Door voor de burger op elektronische wijze inzichtelijk te maken welke overheidsorganisaties van welke gegevens over deze burger gebruik maken, met welke andere organisaties zij deze gegevens delen, en welke wettelijke grondslag voor de deling bestaat, krijgen burgers de beschikking over informatie die hen in staat stelt zelf meer regie te voeren op en toezicht te houden op de gegevensuitwisseling met en door de overheid. In de brief wordt aangekondigd dat door middel van nader onderzoek verkend zal worden op welke wijze de informatiepositie van de burger verder kan worden versterkt door verdere uitbreiding van de functionaliteit van MijnOverheid . Tevens wordt in de brief aangekondigd dat een eventuele verplichting voor overheidsorganisaties om bovenstaande inzagemogelijkheden te realiseren via mijn.overheid.nl, zal worden verkend.
Kunt u alsnog voor het einde van 2011 een compleet overzicht aanleveren van alle gemeenten in Nederland, met daarbij per gemeente de organisaties die toegang hebben tot gegevens die opgeslagen zijn in de Gemeentelijke Basisadministratie? Kunt u bij dit overzicht tevens per gemeente de autorisatieprocedures en de procedures om die autorisaties periodiek te controleren en in te trekken, voegen? Kunt u tevens per gemeente een overzicht bijvoegen waaruit blijkt hoe vaak de afgelopen twee jaar de gegevens in de GBA zijn geraadpleegd en door welke organisaties? Zo nee, waarom niet?
De uitvoering van de Wet GBA is belegd bij de gemeenten. Iedere gemeente is zelf verantwoordelijk voor de bijhouding van de gegevens van de ingezetenen in de eigen basisadministratie en voor de verstrekking van gegevens daaruit aan bestuursorganen en derden. Iedere gemeente voert, binnen de grenzen die de Wet GBA stelt, zijn eigen autorisatiebeleid en stelt zijn eigen autorisatieprocedures op. Ook houdt iedere gemeente zelf bij hoe vaak en door wie de gegevens in zijn basisadministratie zijn geraadpleegd. Gezien deze decentrale opzet van de GBA is er op centraal niveau geen overzicht van gemeentelijke autorisaties, gemeentelijke autorisatieprocedures of van raadplegingen die in de gemeentelijke basisadministraties zijn gedaan. De burger kan bij de gemeente waar hij staat ingeschreven deze gegevens opvragen. Ik kan u wel een overzicht geven van de autorisaties die op grond van de Wet GBA bij besluit van de minister van BZK zijn afgegeven aan bestuursorganen en derden die in aanmerking komen voor verstrekking van gegevens uit de GBA. Het overgrote deel van de autorisaties heeft betrekking op de verstrekking van gegevens uit alle gemeentelijke basisadministraties, omdat het gewoonlijk gaat om bevragingen door landelijke instanties (bijlage 1) 4. In bijlage 24 is een toelichting te vinden voor welke taken de betrokken bestuursorganen en derden een autorisatiebesluit hebben gekregen. Een toelichting op de autorisatieprocedure is opgenomen in bijlage 34. Er wordt op dit moment gewerkt aan het beter toegankelijk maken van de informatie met betrekking tot autorisatiebesluiten en de autorisatieprocedure. Mijn streven is dit uiterlijk februari 2012 op de website www.bprbzk.nl. gepubliceerd te hebben.
Hoe beoordeelt u het feit dat het programma Modernisering Gemeentelijke Basisadministratie op het Rijks ICT-dashboard2 het rapportcijfer 10 (tien) krijgt terwijl het project ten opzichte van de vorige versie van het dashboard een jaar langer gaat duren en vele miljoenen extra gaat kosten? Vindt u het redelijk om tegelijkertijd met een herbeoordeling de criteria aan te passen? Denkt u dat het toekennen van rapportcijfer tien aan een miljoenenproject dat zich al jaren voortsleept zonder dat er concrete producten zijn opgeleverd, helpt om het vertrouwen in de overheid te herstellen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De scores op het Rijks ICT-dashboard worden bepaald door de vergelijking tussen de laatste door de opdrachtgever vastgestelde herijking van doorlooptijd en kosten en de meest actuele schatting. Herijkingen zijn een formeel besluit van de opdrachtgever, dat een project meer kost of langer duurt. Redenen hiervoor kunnen bijvoorbeeld nieuwe afspraken met de Tweede Kamer zijn, of nieuwe regelgeving van de EU die van toepassing wordt verklaard. Het cijfer 10 is geen rapportcijfer.
De herijkingen en overigens ook de oorspronkelijke schatting van kosten en doorlooptijd worden op het dashboard grafisch weergegeven en tekstueel toegelicht.. De Tweede Kamer is over de herijking ingelicht.6 De status van mGBA op het Rijks ICT-dashboard is groen. Dit betekent dat het programma opereert binnen de aan de Tweede Kamer gemelde eisen op planning en kosten. Naar aanleiding van de motie Van der Burg (33000 VII, nr. 15) bezie ik de mogelijkheden om meer informatie in het Rijks ICT-dashboard op te nemen. Ik zal uw Kamer daarover begin 2012 informeren.
Kunt u aangeven hoeveel keer het programma Modernisering GBA rood kreeg en hoeveel keer dit programma oranje kreeg in de Gateway Review van 19 augustus 20113? Welke conclusie verbindt u aan deze beoordeling en welk rapportcijfer zou u het programma Modernisering Gemeentelijke Basisadministratie op basis van deze Gateway Review geven? Kunt u de Tweede Kamer tevens alle eerdere onderzoeken naar het programma Modernisering GBA, zoals bijvoorbeeld Gateway Reviews, toesturen? Zo nee, waarom niet?
Per Gateway Review krijgt een project of programma één zogeheten Delivery Confidence uitspraak. Met een review wordt aan een project een status toegekend, variërend van groen, oranje en rood. In de Gateway Review van 19 augustus 2011 betrof dit oranje-rood. De status oranje-rood betekent dat gedane aanbevelingen onverkort en zo snel mogelijk moeten worden doorgevoerd.
In de Gateway Review van 19 augustus 2011 hebben vier aanbevelingen de rubricering Rood en vier aanbevelingen de rubricering Oranje. De betekenis van de rubricering is: Rood = Doe onmiddellijk en Oranje = Doe binnenkort.
De conclusie die ik aan deze beoordeling heb verbonden is om de voorgestelde aanbevelingen om te zetten in maatregelen en deze in uitvoering te nemen. In het overzicht dat ik heb gestuurd bij mijn brief van 29 november 20118 heb ik aangegeven op welke wijze ik aan de rode en oranje aanbevelingen inhoud heb gegeven.
De Gateway Reviews van het programma mGBA en andere uitgevoerde externe kwaliteitstoetsen zijn opgenomen in het Rijks ICT-dashboard, alsook op de website van het programma.
Alle Gateway Reviews die over het programma mGBA zijn gehouden, zijn aan uw Kamer toegezonden:
Daarnaast zijn naar het programma mGBA de volgende onderzoeken gedaan, die ik eveneens uw Kamer heb toegestuurd:
Vindt u dat het Rijks ICT-Dashboard een grote waarschuwingssticker zou moeten bevatten dat het rapportcijfer geen recht doet aan de werkelijkheid omdat het programma Modernisering GBA in werkelijkheid slecht loopt, zoals duidelijk op te maken valt uit de Gateway Review van 19 augustus? Zo nee, waarom niet? Welke toegevoegde waarde heeft het Rijks ICT-dashboard in uw beleving?
Nee, het Rijks ICT-dashboard is een verantwoordingsinstrument, maakt herijkingen inzichtelijk, en doet daarmee recht aan de werkelijkheid omtrent de kosten en doorlooptijd van projecten. Omdat het project mGBA onder de rijksbrede afspraken van grote en risicovolle ICT-projecten valt, kent het programma een hogere mate van monitoring dan projecten die hier niet onder vallen. De toegevoegde waarde van het Rijks ICT-dashboard is het op een uniforme wijze bieden van een totaaloverzicht van de projecten uit de rapportage grote en risicovolle ICT-projecten voor wat betreft de vraag of deze projecten voldoen aan de planning en beheersing van de kosten zoals gemeld aan de Tweede Kamer.
Hoeveel kosten zijn er gemoeid met het ontwikkelen, beheren en actueel houden van het Rijks ICT-Dashboard? Denkt u dat dit geld beter besteed had kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
De ontwikkelkosten van het Rijks ICT-dashboard bedroegen € 60.000,-. De jaarlijkse beheerkosten van het Rijks ICT-dashboard liggen rond de € 20.000,-. De verantwoording aan de Tweede Kamer over de grote en risicovolle ICT-projecten van het betreffende ministerie is een van de kerntaken van de departementale CIO. Met het Rijks ICT-dashboard worden de rapportages ondersteund en beter inzichtelijk gemaakt.
De verschillen in adresgegevens van het UWV en de gemeente Amsterdam |
|
André Elissen (PVV), Ino van den Besselaar (PVV), Léon de Jong (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verschillen in adresgegevens UWV en Amsterdam»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er een eenduidige adresregistratie hoort te zijn bij het UWV2 en de gemeente Amsterdam? Zo nee, waarom niet?
Ja, de hoofdregel is dat UWV bij de uitvoering van zijn taken het GBA-adres gebruikt. In sommige gevallen moet hiervan echter worden afgeweken. Er zijn burgers die tijdelijk niet op het woonadres (GBA-adres) verblijven, bijvoorbeeld vanwege problemen in de persoonlijke sfeer, en het is belangrijk dat het UWV deze mensen weet te vinden. Het UWV neemt dan in de uitkeringsadministratie naast het GBA-adres ook het correspondentieadres op. Het UWV is gerechtigd in dit geval de uitkering te verstrekken, mits mensen voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit het recht op de uitkering. Het gebruik van correspondentieadressen moet zo beperkt mogelijk blijven. UWV keert circa 1,3 mln. uitkeringen uit. In ca. 90 000 gevallen gebruikt het UWV een correspondentieadres. Daarvan staan 5 000 mensen met de status Vertrokken Onbekend Waarheen (VOW) in de GBA.
Heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de gemeenten reeds informeert over de mogelijkheden inzake bestandskoppelingen zoals toegezegd in oktober 2011? Zo nee, waarom niet?
De Staatssecretaris van SZW heeft uw Kamer hier in het AO handhaving van 17 november jl. over geïnformeerd. In 2002 is met de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) de wettelijke basis gelegd voor het gegevensverkeer tussen de ketenpartners. Sindsdien zijn er veel bestandskoppelingen gerealiseerd, tussen het UWV, de SVB en gemeenten onderling, en met andere instanties. Zo kunnen medewerkers van gemeentelijke sociale diensten, het UWV en de SVB met de voorziening Suwinet-inkijk in het kader van de uitkeringsintake zien of iemand andere inkomsten of bepaalde vormen van eigen vermogen heeft. Zo is de medewerker niet afhankelijk van de opgave van cliënten.
Inlichtingenbureau ondersteunt gemeenten bij de rechtmatigheidscontroles door bestandskoppelingen tussen verschillende bestanden uit te voeren, bijvoorbeeld de polisadministratie, de Belastingdienst en detentiegegevens. Wanneer gegevens van een burger in meerdere bestanden voorkomen, leidt de koppeling tot samenloopsignalen. Deze signalen kunnen een indicatie zijn voor onrechtmatigheden en/of fraude en bieden de gemeente de mogelijkheid te toetsen of de door cliënten opgegeven gegevens kloppen.
Er is al veel mogelijk, maar er is nog ruimte voor verbetering, waarbij uiteraard ook de aandacht is voor het zorgvuldig omgaan met persoonsgegevens conform de eisen van de Wet bescherming persoonsgegevens. De Staatssecretaris van SZW heeft de afgelopen maanden samen met een aantal gemeenten, UWV en de SVB een aantal potentiële kansrijke maatregelen geïnventariseerd en is deze nu aan het uitwerken. Begin 2012 informeert de Staatssecretaris van SZW uw Kamer over de voortgang. Een deel van de maatregelen vereist wetswijzigingen. De planning is dat het wetsvoorstel na de zomer van 2012 aan uw Kamer wordt voorgelegd.
Wat gaat u verder nog ondernemen om bijstandsfraude tegen te gaan? Gaat u naar aanleiding van deze «ontdekking» ook elders in het land onderzoeken of er verschillen bestaan tussen de adresgegevens van bijvoorbeeld het UWV en de GBA3? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet onderneemt verschillende initiatieven om bijstandsfraude tegen te gaan. Zo heeft het kabinet op 10 maart jl een brief naar de Tweede Kamer gestuurd met daarin de voornemens voor aanscherping van het sanctiebeleid. Deze brief is uitgewerkt in een wetsvoorstel «Aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving». Dit wetsvoorstel ligt nu voor advisering bij de Raad van State.
Kern van de aanscherping bij fraude in de sociale zekerheid4 is dat fraudeurs bij verwijtbare uitkeringsfraude een boete van maximaal 100% van het benadelingsbedrag moeten betalen. Daarnaast moeten zij vanzelfsprekend altijd de teveel ontvangen uitkering terugbetalen. Frauderen ze nog een keer, dan krijgen zij niet alleen een boete van maximaal 100%, maar vervalt ook tijdelijk het recht op uitkering met een maximum van 5 jaar. Omdat de bijstand een vangnetkarakter heeft geldt hier een maximum van drie maanden. Het wetsvoorstel wordt begin 2012 aangeboden aan de kamer en de beoogde inwerkingtreding is 1 juli 2012.
Ik ga onder vraag 5 en 6 in op het tweede deel van uw vraag.
Deelt u de mening dat burgers geen steun van de overheid dienen te ontvangen wanneer ze niet correct in de GBA zijn geregistreerd (behoudens gevallen waarbij sprake is van onzorgvuldigheid aan de kant van de overheid)? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik vind het een onwenselijke situatie als mensen zich onvindbaar kunnen maken voor de overheid en tegelijkertijd een uitkering krijgen. De minister van SZW bereidt daarom een wetsvoorstel voor om het ook voor het UWV mogelijk te maken uitkeringen op te schorten en zo nodig te beëindigen dan wel de aanvraag niet in behandeling te nemen indien de betrokkene als VOW in de GBA staat geregistreerd (gemeenten en de SVB hebben deze mogelijkheid al). Hierbij zal rekening worden gehouden met omstandigheden die buiten de macht van de burger liggen. De planning is dat dit wetsvoorstel na de zomer van 2012 aan uw Kamer wordt voorgelegd. Hierop vooruitlopend heeft het UWV personen aangeschreven die een uitkering van het UWV ontvangen, een Nederlands correspondentieadres hebben, maar in de GBA als VOW staan. Het UWV heeft deze personen verzocht zich zo snel mogelijk te melden bij de gemeente waar zij wonen. Ook de betreffende gemeente is ingelicht met vermelding van het bij UWV bekende adres.
Het UWV beheert tevens de polisadministratie. De polisadministratie wordt gevuld vanuit de loonaangifteketen (via de Belastingdienst) en bevat de gegevens zoals die door de werkgevers worden opgegeven. De adresgegevens kunnen afwijken van de GBA, omdat werknemers niet verplicht zijn om een GBA-adres op te geven bij hun werkgever. Ik vind het wenselijk dat adressen door overheden aan elkaar kunnen worden doorgegeven omdat burgers zich nooit – opzettelijk of onopzettelijk – onvindbaar mogen maken voor de overheid. De minister van SZW bereidt aanpassing van regelgeving voor om het voor het UWV mogelijk te maken adresgegevens die afwijken van de GBA ter beschikking te stellen aan gemeenten. De polisadministratie bevat zeer veel gegevens en het zal dan ook gaan om tienduizenden verschillen. UWV beziet in samenspraak met gemeenten hoe hier op efficiënte wijze invulling aan kan worden gegeven en betrekt hier de ervaringen uit Amsterdam bij. De verwachting is dat juli 2012 de eerste verstrekkingen kunnen gaan plaatsvinden.
Vindt u de controle op de juistheid van de gegevens in de GBA voldoende, nu pas na vergelijking met de gegevens van het UWV blijkt dat er alleen in Amsterdam al van 58 000 (maar liefst 7,5% van de Amsterdamse bevolking) personen de gegevens niet overeenkomen?
In de brief van 29 november jl.5 voor het AO GBA van 30 november heb ik aangegeven, dat we er nog lang niet zijn als het gaat om de kwaliteit van de adresgegevens in de GBA op orde te krijgen en dat intensiveringen van bestaande maatregelen nodig zijn. In aanvulling hierop heb ik aan de heer Heijnen in het AO GBA van 30 november jl. toegezegd dat alle gemeenten jaarlijks op basis van een steekproef adrescontroles gaan uitvoeren.
Voorts ga ik in op de toezegging die de minister van SZW in het AO GBA van 30 november aan de heer Koopmans heeft gedaan om inzicht te geven in de 5 000 bij UWV bekende VOW’ers met een uitkering.
UWV heeft in beeld gebracht hoeveel mensen met een UWV-uitkering landelijk gezien met de status VOW in de GBA staan. Dit zijn 5 000 personen. In het onderzoek Amsterdam is de polisadministratie (alle werkenden en uitkeringsgerechtigden) gekoppeld met de GBA van Amsterdam. Amsterdam kent thans 58 000 verschillen. Dit zijn niet allemaal fraudegevallen, maar verschillen die Amsterdam onderzoekswaardig vindt. De gemeente Amsterdam start thans met een onderzoeksaanpak voor fase 3 van het onderzoek.
Uit het onderzoek Amsterdam komt voorts naar voren dat er ca. 5200 personen zijn met een VOW-status, waarvan UWV wel een adres heeft in de polisadministratie. Tot slot heeft het UWV aanvullend in beeld gebracht hoeveel personen met een UWV-uitkering met de status VOW in de GBA van Amsterdam staan. Dit aantal komt uit op 550 personen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling SZW van 13 tot 15 december a.s?
Ja.
Het optreden van Prins Maurits in de uitzending van Pauw en Witteman van 11 november |
|
André Elissen (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het optreden van Prins Maurits in het programma «Pauw en Witteman» van 11 november jongstleden?1
Ja.
Erkent u dat Prins Maurits openlijke kritiek op het regeringsbeleid heeft geuit in deze uitzending? Zo nee, waarom niet?
Prins Maurits heeft geen kritiek geuit op het regeringsbeleid. In de uitzending heeft hij stelling genomen tegen een ingediend amendement2, gedurende de periode waarin het politieke en openbare debat gevoerd werd rond de vraag of dit amendement aangenomen zou moeten worden in de Kamer. Aangezien de uitzending plaatsvond vóór de stemming over het amendement, is er geen sprake van openlijke kritiek op het regeringsbeleid. Immers, totdat het amendement werd aangenomen, was het regeringsbeleid datgene wat terzake in het Belastingplan 2012 stond, en dat heeft Prins Maurits juist verdedigd.
Ministeriële verantwoordelijkheid voor leden van het koninklijk huis houdt niet in dat zij het kabinetsbeleid moeten verdedigen, wel dat ministers verantwoording afleggen aan de Staten-Generaal over gedragingen en uitlatingen van leden van het koninklijk huis die het openbaar belang raken.
De werking van de (afgeleide) ministeriële verantwoordelijkheid was hier niet in het geding. Het kabinet was bovendien tijdig geïnformeerd.
Erkent u tevens dat de (afgeleide) ministeriële verantwoordelijkheid dit lid van het Koninklijk Huis er niet van heeft kunnen weerhouden invloed uit te oefenen op het regeringsbeleid? Wat zegt dit over de werking van de ministeriele verantwoordelijkheid?
Zie antwoord vraag 2.
Commissarissen die de beperking in de Wet bestuur en toezicht aan het aantal toezichthoudende functies proberen te omzeilen |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Commissaris kiest nu voor «buitenlandroute»»?1
Ja.
Is het waar dat commissarissen steeds meer manieren vinden om de beperking te omzeilen die per 1 januari 2012 zal gelden aan het aantal toezichthoudende functies dat iemand mag uitoefenen? Is het waar dat commissarissen de bepalingen in de Wet bestuur en toezicht proberen te omzeilen door voortaan als adviseur op te treden of door zich te laten registeren bij buitenlandse dochters van Nederlandse bedrijven? Kunt u inzicht geven in de omvang van deze ontwikkeling?
De wet van 6 juni 2011 tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van regels over bestuur en toezicht in naamloze en besloten vennootschappen is nog niet in werking getreden. Er wordt gestreefd naar inwerkingtreding per 1 juli 2012. Totdat de wet in werking is getreden, geldt de limitering van het aantal commissariaten niet. Pas vanaf de inwerkingtreding kan de omvang van de gestelde ontwikkeling nader worden bezien.
Vanaf het moment dat de limitering van het aantal commissariaten geldt, werkt deze door in de benoeming tot commissaris of bestuurder van een grote NV, BV en stichting, waarbij «groot» is gedefinieerd in artikel 2:397 BW. Het amendement dat aan de regeling ten grondslag ligt, heeft als achtergrond dat het bestuur en toezicht bij de genoemde grote rechtspersonen voldoende vorm moet kunnen krijgen. Dat sluit niet uit dat een grote rechtspersoon ook adviseurs in de arm neemt voor bepaalde kwesties, desgewenst een persoon die bij andere rechtspersonen commissariaten vervult. De verantwoordelijkheid van zo’n adviseur gaat minder ver dan die van een bestuurder of commissaris. Een adviseur heeft geen wettelijke taak. De taak van de adviseur hangt af van de afspraken daarover in het concrete geval en kan dus zeer divers zijn. Wanneer een adviseur van de rechtspersoon zijn taak niet goed vervult, kan dat leiden tot een schadeclaim van de rechtspersoon, maar het gaat te ver om in het algemeen te zeggen dat het falen van een adviseur tevens leidt tot een falend bestuur of toezicht bij de rechtspersoon. Of een commissaris die tevens adviesfuncties heeft voldoende tijd overhoudt, is moeilijk te zeggen. Ook in dat verband is van belang dat adviesfuncties zeer verschillend van aard kunnen zijn.
Nederland kan geen regels stellen ten aanzien van het aantal commissariaten dat is toegestaan bij buitenlandse rechtspersonen. De Nederlandse regeling zou voorts onuitvoerbaar worden wanneer rekening moet worden gehouden met functies in het buitenland bij buitenlandse rechtspersonen. Dergelijke functies zijn in Nederland niet controleerbaar en evenmin is goed vast te stellen of zo’n functie wordt vervuld bij een buitenlandse rechtspersoon die groot is in de zin van het Nederlandse recht.
De regeling zoals aanvaard door het Parlement kan een bijdrage leveren aan het bestuur en het toezicht van grote Nederlandse rechtspersonen, maar kan goed bestuur en toezicht niet alleen garanderen. Goed bestuur en toezicht blijft mede afhankelijk van de kritische houding en de inzet van de personen in kwestie.
Deelt u de mening dat als commissarissen erin slagen om op bovengenoemde manieren de beperking aan het aantal commissariaten te omzeilen, de Wet bestuur en toezicht ernstig ondermijnd dreigt te raken? Wat komt er dan terecht van de intentie van de wet om te voorkomen dat commissarissen bepaalde commissariaten verwaarlozen als gevolg van het grote aantal functies dat zij vervullen?
Zie antwoord vraag 2.
Hecht u aan een strenge handhaving (in woord en geest) van de Wet bestuur en toezicht en de daarin opgenomen beperking aan het aantal toezichthoudende functies? Op welke wijze gaat u zich inzetten om te voorkomen dat de beperking door commissarissen omzeild wordt? Welke mogelijkheden ziet u in dit kader? Is het mogelijk om adviesfuncties en commissariaten bij buitenlandse dochters van Nederlandse bedrijven mee te tellen bij de functies die commissarissen vervullen zodat de beperking zo niet omzeild kan worden?
Uiteraard hecht ik er aan dat de geldende wet- en regelgeving wordt nageleefd. Om na te kunnen gaan of de wet leidt tot ongewenste neveneffecten, heb ik aan de Eerste Kamer toegezegd om het gehele wetsvoorstel, met inbegrip van de amendementen, te evalueren nadat de wet drie jaar in werking is getreden.
Zoals ik in het antwoord op de vragen 2 en 3 heb aangegeven, meen ik dat een uitbreiding van de regeling tot adviesfuncties en commissariaten bij buitenlandse dochters geen oplossing is omdat de adviesfunctie niet vergelijkbaar is met die van een bestuurder of commissaris en een uitbreiding tot commissariaten bij buitenlandse rechtspersonen leidt tot een onuitvoerbare regeling.
Falende overheid die feest viert |
|
André Elissen (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Lekkende overheid viert feest?»1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie dat veel gemeenten niet in staat zijn om een DigiD-koppeling op de eigen website aan te bieden? Vindt u dat de Rijksoverheid voldoende doet om deze gemeenten te ondersteunen en/of te begeleiden? Hoe ziet u dit in relatie tot het recent neergelegde eisenpakket voor het mogen aanbieden van een DigiD-koppeling? Kunt u uw antwoord motiveren? Heeft de Rijksoverheid in uw beleving een verantwoordelijkheid voor alle burgers in Nederland, in alle gemeenten?
U doelt hier waarschijnlijk op de onlangs van DigiD afgesloten gemeenten. Een deel van de afgesloten gemeenten had moeite met het leveren van de benodigde informatie om aan te tonen dat hun websites veilig zijn. Veel gemeenten hebben hun ICT uitbesteed, en zijn afhankelijk van hun ICT-leverancier voor de noodzakelijke informatie. Inmiddels is een deel van de gemeenten overigens weer aangesloten op DigiD.
De Rijksoverheid wil de gemeenten zo goed mogelijk ondersteunen. Logius en KING overleggen hoe de ondersteuning kan worden geoptimaliseerd, om zo snel mogelijke heraansluiting van gemeenten in de toekomst te kunnen bevorderen. Daarnaast hebben Logius en KING zelf contact gelegd met de ICT-leveranciers van de gemeenten om het proces te bespoedigen.
De grootste leverancier die 32 van de 39 afgesloten gemeenten vertegenwoordigt, heeft de benodigde informatie namens deze gemeenten al aan Logius opgeleverd. Hierdoor kunnen de gemeenten zelf volstaan met het afgeven van een verklaring en verwijzen naar de meer technische antwoorden van de leverancier. Dit maakt het proces aanzienlijk sneller en makkelijker voor de gemeenten.
Alle organisaties die DigiD gebuiken zullen over de aangekondigde ICT-Security-Assessment-eis uitgebreid worden geïnformeerd. Dit moet ervoor zorgen dat organisaties weten waar ze aan toe zijn.
De eindverantwoordelijkheid voor elektronische gemeentelijke dienstverlening, ligt bij gemeentes zelf. Dat geldt ook voor de beveiliging van die dienstverlening. Daar waar gebruik gemaakt wordt van de centrale voorziening DigiD, worden bepaalde minimum eisen gesteld. De Rijksoverheid ondersteunt gemeenten op bovengenoemde wijze.
Hoe beoordeelt u het het feit dat Govcert een symposium organiseert dat ongeveer € 240 000,– kost? Wat voegt dit symposium toe ten opzichte van bestaande symposia en overige marktinitiatieven? Deelt u de mening dat dit symposium eigenlijk een leuk feestje is voor «vrienden van Govcert» en dat hiermee gemeenschapsgeld wordt verbrast waarmee Nederland veiliger gemaakt had kunnen worden?
240 000 euro is veel geld. Dit geld is uitgegeven om civiel-militair en publiek-privaat kennis te delen op het terrein van cyber security en het belangrijke internationale CERT- en cyber security netwerk te onderhouden. Het belang van samenwerking en kennisdeling op deze gebieden is benadrukt in de Nationale Cyber Security Strategie.Een vertrouwd (inter)nationaal publiek-privaat netwerk is noodzakelijk in de strijd tegen cybercrime, en andere digitale dreigingen die geen grenzen kennen. De gelegde contacten zijn tot op heden zeer waardevol gebleken, onder andere tijdens het Diginotar incident en bij de bestrijding van (internationale) digitale dreigingen en verstoringen. Tijdens het symposium wordt internationaal, civiel-militair en publiek-privaat kennis gedeeld, in een voor Nederland unieke samenstelling van sprekers en gasten, afkomstig uit ruim 35 landen en ongeveer 300 organisaties. Het symposiumis samen met het KLPD, OM, NFI, Logius, SIDN en KPN-CERT georganiseerd. Het symposium wordt één keer per jaar georganiseerd en is gespreid over twee dagen.
Hoe beoordeelt u de situatie dat op het eerder genoemde Govcert-feestje commerciële trainingen gegeven worden? Vindt u het de taak van de Rijksoverheid om bedrijven die trainingen geven te beconcurreren? Gaat u onderzoeken of hier sprake is van oneerlijke concurrentie? Hoe beoordeelt u deze vorm van ondernemertje spelen vanuit het perspectief van de Mededingswet?
Op of tijdens het Govcert.nl-symposium zijn geen commerciële trainingen gegeven. Trainingen zijn dan ook geen onderdeel van het door de overheid gefinancierde symposiumprogramma.
Op de dag voorafgaand aan het symposium verzorgden een aantal sprekers die ook op het symposium zélf aanwezig waren, drie trainingen. Tijdens de trainingen konden zij een dag lang specialistische kennis overdragen. Deze trainingen stonden dus los van het programma van het symposium van Govcert.
Hoe zou u de relatie tussen de Nederlandse overheid en Fox IT willen typeren? Is hier sprake van een afhankelijkheidsrelatie? Heeft Fox IT in uw beleving meer belang bij een zwakke en afhankelijke overheid of meer belang bij een sterke, onafhankelijke overheid die niet per se de hulp nodig heeft van externe adviesbureaus? Kunt u uw antwoord toelichten?
Veel publieke en private partijen beschikken over expertise op het terrein van cyber security. Zo beschikt ook Fox IT over belangrijke expertise, maar Fox IT is niet de enige. De relatie tussen de overheid en Fox IT is een zakelijke relatie tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. De Nederlandse overheid is als opdrachtgever niet afhankelijk van één extern adviesbureau.
Bij de bestrijding van high tech crime is soms behoefte aan zeer specifiek specialisme waarvan het niet rendabel is dat deze binnen de opsporingsteams wordt onderhouden. In gevallen waarin dergelijke expertise vereist is, is de inhuur van externe expertise een effectieve, maar ook efficiënte oplossing. Het aantal partijen dat beschikt over de vereiste expertise, zoals onder andere Fox IT, is beperkt. De ingehuurde specialisten worden binnen opsporingsonderzoeken steeds actief begeleid door opsporingsambtenaren met kennis van zaken. De tactische beslissingen binnen een opsporingsonderzoek worden uitsluitend door de politie en het OM genomen.
Een tolk voor een raadslid op Bonaire |
|
Ronald van Raak |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat de eilandsraad van Bonaire een tolk wil inhuren voor een raadslid, omdat deze Spaanstalige volksvertegenwoordiger de discussies in de eilandsraad niet kan volgen?1
Ik heb kennis genomen van de berichten daarover. Bij navraag is gebleken dat een dergelijk besluit niet aan de orde is.
Moeten leden van de eilandsraad van Bonaire het Nederlands of Papiaments beheersen? Moeten leden van de eilandsraad van Saba of Statia het Nederlands of Engels beheersen?
De bestuurstaal op Bonaire is het Nederlands en het Papiaments. Op Saba en Sint Eustatius is dat Nederlands en Engels. De vereisten voor het lidmaatschap van de eilandsraden zijn opgenomen in artikel 11 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het beheersen van deze talen is geen wettelijke voorwaarde om tot lid van de eilandsraad te kunnen worden toegelaten. Ook de bepalingen in hoofdstuk 2b over de taal in het bestuurlijk verkeer in de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba vereisen zulks niet omdat deze wet wat de openbare lichamen betreft betrekking heeft op de eilandsraden als zodanig en op de bestuursorganen van de openbare lichamen, maar niet op individuele leden van de eilandsraden.
Acht u het wenselijk dat voor (eiland)raadsleden een tolk wordt ingehuurd? Hoeveel euro zal zo’n tolk ongeveer kosten?
Het is een autonome bevoegdheid van het openbaar lichaam Bonaire om hier al dan niet in te voorzien, mits uiteraard daarvoor dekking op de begroting aanwezig is. Hoewel van besluitvorming in Bonaire nog geen sprake is (zie vraag 1), zou het gaan om de vertaling van technische documenten zoals verordeningen vanuit het Nederlands naar het Spaans. Ook zou in voorkomende gevallen een tolk beschikbaar moeten zijn indien Nederlandse delegaties een ontmoeting hebben met de eilandsraad. Het betrokken lid van de eilandsraad zou geen behoefte hebben aan een tolk tijdens de beraadslagingen in de eilandsraad omdat deze in het Papiaments plaatsvinden en betrokkene die taal voldoende beheerst. Het kostenaspect kan ik niet beoordelen.
De informatieverstrekking over de prijzen van ID-kaarten per 1 januari 2012 |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Legt u de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarin op blz.72 staat vermeld dat u voornemens bent 16,3 mln euro beschikbaar te stellen voor de kosten van identiteitskaarten aan jeugdigen (onderdeel van artikel 6.5 van de begroting), aan de Staten-Generaal ter goedkeuring voor?
De presentatie van de cijfers rond de financiering van de JeugdNIK in de begroting van BZK is juist. Uit deze cijfers blijkt dat de middelen die thans in de begroting beschikbaar zijn om het JeugdNIK-tarief op het niveau van € 9,22 te handhaven ontoereikend zijn. Dit is het gevolg van een grotere afname van het aantal JeugdNIKS dan bij de invoering van het lage tarief was voorzien. Bij de invoering van de subsidie in 2010, werd rekening gehouden met een afname van zo’n 300 000. In de praktijk is gebleken dat de afname zo rond de 470 000 ligt.
De begroting bevat in artikel 6.5 een bedrag van € 6,9 mln. dat voor de subsidie op de JeugdNIK beschikbaar is. Dit beschikbare bedrag is ook nog iets verlaagd als gevolg van een algemene subsidietaakstelling die ik heb doorgevoerd op alle BZK-subsdies. Voor een kostendekkende exploitatie van de JeugdNIK is echter een bedrag van € 16,3 mln. nodig. Dit is het bedrag waar de dhr. Heijnen bij zijn eerste vraag aan refereert. Het betreft het bedrag dat agentschap BPR moet ontvangen om bij de huidige vraag de JeugdNIK kostendekkend te kunnen aanbieden. Om er voor te zorgen dat dit tekort in de begroting wordt opgelost, is er voor gekozen het tarief dat voor een JeugdNIK wordt gehanteerd te verhogen naar € 30,–. Door deze maatregel is het agentschap BPR in staat om – met de beschikbare bijdragen van BZK, aangevuld met de hogere leges die worden ontvangen van gemeenten – de JeugdNIK kostendekkend te produceren. Ik wijs er wel op dat de JeugdNIK hiermee voor de burger nog steeds onder de kostprijs wordt aangeboden. Wel dient de beschikbare subsidie verdeeld te worden over meer mensen, als gevolg van de hogere afname. Hierdoor is het noodzakelijk dat de bijdrage van de burger voor de JeugdNIK omhoog gaat.
Het vaststellen van de tarieven gebeurt niet op basis van de begroting, maar door een wijziging van het Besluit Paspoortgelden. Voor 2012 zijn de nieuwe tarieven in oktober door de Rijksministerraad vastgesteld. Als gevolg van de voorgestelde tariefsverhoging zal bij Voorjaarsnota wel het saldo van de baten en lasten van BPR wijzigen. Immers het agentschap krijgt een lagere bijdrage van BZK een hogere bijdrage als gevolg van de door de gemeenten geïnde leges.
De verhoging van het JeugdNIK-tarief heeft dus ook niets te maken met de compensatie van gemeenten vanwege het noodgedwongen gratis verstrekken van de ID-kaarten door de recente gerechtelijke uitspraken. Ik ben voornemens de dekking voor deze compensatie volledig uit de lopende begroting van 2011 te financieren. Dit zal onderdeel uitmaken van de besluitvorming over de Najaarsnota.
Hoe verdraagt zich deze begroting met uw besluit om vanaf 1 januari a.s. het tarief voor de ID-kaart voor jeugdigen te stellen op 30 euro?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat daarmee de noodzaak van het ter beschikking stellen van dit bedrag is vervallen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft u de Staten-Generaal over deze voorgenomen begrotingswijziging niet geïnformeerd, terwijl u wel heden nadere informatie verschaft over de verhoging van de prijs van de ID-kaart voor jeugdigen?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze en ten laste van welke begrotingsposten gaat u de gemeenten compenseren voor de kosten van de in 2011 noodgedwongen gratis verstrekte ID-kaarten aan volwassenen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het uw bedoeling om de vrijvallende middelen in te zetten voor de compensatie van de gratis verstrekte ID-kaarten en dat daarmee de aanvragers van jeugd-ID’s in feite de rekening betalen van het falen van de rijksoverheid met betrekking tot haar beleid ten aanzien van de ID-kaarten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u deze gang van zaken in het licht van uw plicht om de Staten-Generaal volledig en juist te informeren?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor maandag 14 november aanstaande, 10.00 uur?
Zie antwoord vraag 1.
Het artikel ‘Luchtvaartsector Curaçao krijgt Nederlandse hulp’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Luchtvaartsector Curaçao krijgt Nederlandse hulp»?1
Ja, ik heb kennis genomen van de verschillende artikelen waarin gerefereerd werd aan de Nederlandse assistentie die aan de Directie Luchtvaart van Curaçao wordt verleend.
Klopt het dat de Curaçaose minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning Nederland heeft benaderd om een inventarisatie te maken van de luchtvaartwetgeving?
Het klopt dat minister Cooper het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft benaderd met het verzoek om technische assistentie te verlenen. Het assisteren bij het herschrijven van de Antilliaanse (en thans verouderde) luchtvaartwetgeving maakt daar onderdeel van uit.
Deelt u de mening dat Curaçao als autonoom land zelf verantwoordelijk is om op tijd te voldoen aan de eisen van de Federal Aviation Authority (FAA)?
De FAA toetst louter of Curaçao voldoet aan de internationale veiligheidsstandaarden die ICAO maakt. Curaçao is als autonoom land binnen het Koninkrijk inderdaad primair verantwoordelijk om te voldoen aan de eisen die de internationale burgerluchtvaartorganisatie ICAO stelt aan de veiligheid van de internationale burgerluchtvaart. Het Koninkrijk der Nederlanden is echter als Contracterende Partij bij de Chicago Conventie aanspreekbaar op de naleving van dat verdrag, onder andere wat betreft de luchtvaartveiligheid. Het niet voldoen aan de veiligheidsstandaard heeft derhalve gevolgen voor het gehele Koninkrijk. Vanuit deze overweging is positief gereageerd op het verzoek van minister Cooper. Een tweede overweging om tegemoet te komen aan het verzoek van Curaçao vloeit voort uit het feit dat het land Curaçao onder de overgangregeling Nederlandse Antillen eveneens verantwoordelijkheid draagt voor de luchtvaartveiligheid op Sint Maarten. Het niet voldoen aan de internationale standaarden kan ook vergaande gevolgen hebben voor het land Sint Maarten en daarmee voor Saba en Sint Eustatius.
Kunt u aangeven of u van plan bent om op het Curaçaose verzoek in te gaan? Zo ja, wat is uw afweging geweest en wie zal de kosten van de inventarisatie betalen? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft positief gereageerd op het verzoek van minister Cooper om te assisteren om een actieplan op te stellen teneinde de bevindingen te redresseren. Zoals reeds in het antwoord op vraag 3 is aangegeven zijn het overwegingen van verantwoordelijkheid van het Koninkrijk richting ICAO geweest die onder meer hebben bijgedragen aan deze beslissing. De inhuur van externe expertise in deze inventarisatiefase is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu verzorgd. Minister Cooper heeft aangegeven dat de kosten door het land Curaçao zullen worden gedragen en derhalve zal verrekening plaats vinden.
Heeft Nederland de inzet van dhr. Frederik Blaauw in oktober van dit jaar aangeboden, of is hier ook sprake geweest van een verzoek van Curaçao? Heeft Nederland voor zijn inzet betaald? Zo ja, gaat u alle kosten van zijn inzet terugvorderen?
Tot de inzet van twee ambtenaren van het ministerie van Infrastructuur en Milieu is besloten na het verzoek van en in overleg met het Curaçaose ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning. De relatie met de Chicago Conventie, de gevolgen die een besluit van de FAA voor de overige delen van het Koninkrijk heeft en de borging van de luchtvaartveiligheid, ook voor Nederlandse passagiers en luchtvaartmaatschappijen, vormden de belangrijkste overwegingen om positief op dit verzoek te reageren. Tevens is in de Beleidsagenda Luchtvaartveiligheid 2011–2015 aangegeven dat voor de verbetering van de luchtvaartveiligheid in het Caribisch gebied technische assistentie verleend kan worden.
De reis- en verblijfkosten van de twee ambtenaren komen voor rekening van het ministerie van Infrastructuur en Milieu.
De aanschaf van 500 Google Apps-accounts door het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Harry van Bommel |
|
![]() |
Klopt het bericht dat het ministerie van Buitenlandse Zaken, zonder pilot, 500 Google Apps-accounts aanschaft om mailcommunicatie in geval van calamiteiten te garanderen, zoals vermeld staat in het artikel «Buitenlandse Zaken kiest Gmail als terugvaloptie»?1
Ja.
Welke ministeries maken er ook gebruik van Google Apps-accounts? Wat zijn de ervaringen van deze ministeries?
Momenteel maakt geen ander ministerie gebruik van Google Apps-accounts.
Welke overwegingen heeft u doen besluiten om te kiezen voor dit specifieke systeem? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien calamiteiten zich voordoen dient in elk geval de normale, niet-gerubriceerde, e-mailcommunicatie van Buitenlandse Zaken met de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland door te kunnen gaan. Als back-up systeem is daarvoor indertijd Google Apps gekozen, omdat deze door Google geleverde dienst op Open Standaarden is gebaseerd, relatief goedkoop is, wereldwijd een hoge toegankelijkheid, beschikbaarheid en capaciteit garandeert en een minimale beheerlast vraagt van de ICT-organisatie.
Welke alternatieve systemen heeft u nog meer onderzocht? Op welke grond zijn deze systemen minder goed bevonden dan het Google Apps-accounts systeem? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2009 waren er geen prijstechnisch verantwoorde Europese e-mail clouddiensten met wereldwijde dekking en zakelijke beschikbaarheidsgaranties.
Bent u bekend met de risico’s voor de privacy en veiligheid bij het gebruik van clouddiensten zoals eerder zijn gemeld door de AIVD?2 Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om de privacy en veiligheid te waarborgen?
Ja. Conform vigerende regels voor het verwerken van privacygevoelige en andere vertrouwelijke informatie, mogen gebruikers geen privacygevoelige of andere vertrouwelijke informatie delen via Google Apps-accounts.
Kunt u garanderen dat ondanks het rapport van de AIVD, waarin zij beschrijft dat het gebruik van clouddiensten (zoals die van Google) eenvoudig toegankelijk zijn voor buitenlandse geheime diensten en opsporingsinstanties, het gebruik van Google Apps-accounts geen risico vormt voor de privacy en veiligheid van mensen?
Ja, zie het antwoord op vraag 5.
Voor de mate van garantie voor beveiliging van clouddiensten verwijs ik tevens naar de beantwoording van de Kamervragen 2011Z151833 gesteld door lid Gesthuizen (SP), 2011Z151244 gesteld door lid Schouw (D66) en 2011Z152415 gesteld door lid Elissen (PVV) door de minister van Veiligheid en Justitie.
Klopt het bericht dat er ook Nederlandse ambassades gebruik maken van Google Apps-accounts? Zo ja, welke ambassades betreft dit? Op welke manier is zowel de privacy als de veiligheid gewaarborgd?
Google Apps accounts kunnen worden ingezet als back-up voor communicatie met de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland. Voor borging van privacy en vertrouwelijke informatie verwijs ik naar het antwoord op de vragen 5 en 6.
Zijn uw ministeries of zijn andere ministeries zich eveneens (op aanvullende wijze) concreet aan het voorbereiden op een noodtoestand die het gevolg is van een overstroming? Zo ja, op welke wijze?
Alle ministeries werken aan een goede voorbereiding op verstoring van ICT en elektriciteit (ongeacht de oorzaak) door het opstellen van continuïteitsplannen. In deze plannen wordenweerbaarheid maatregelen opgenomen om de continuïteit van de kritieke processen van de ministeries te borgen.
Hierover zal in het voorjaar van 2012 aan de Tweede Kamer worden gerapporteerd in de Voortgangsbrief Nationale Veiligheid.
Het bericht Zorgen om energievoorziening Saba en Statia |
|
André Bosman (VVD), René Leegte (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Zorgen om energievoorziening Saba en Statia»?1
Ja.
Kunt u aangeven of Saba en Sint Eustatius een goede en betrouwbare energievoorziening blijven houden?
Ten behoeve van de door mij aangeboden bemiddeling in de Gebe-problematiek heeft SEO Economisch Onderzoek te Amsterdam vastgesteld dat er sterke aanwijzingen zijn dat met het beëindigen van de relatie met Gebe en het oprichten van nieuwe bedrijven voor Saba en Sint Eustatius een veel kosteneffectiever voorziening mogelijk is. Door deze weg in te slaan kan naar mijn mening inderdaad een goede en betrouwbare energievoorziening voor de beide genoemde eilanden behouden blijven.
Klopt het dat na de aankoop Saba en Sint Eustatius twee maanden hebben om een energiebedrijf op te zetten? Is er al sprake van concrete plannen voor het opzetten van dergelijke bedrijven?
Gezien de inhoud van de Overeenkomst betreffende de splitsing van de N.V. Gebe, die op 27 oktober jl. tussen de besturen van de drie betrokken eilanden is gesloten, luidt het antwoord op de eerste vraag bevestigend.
Met de bestuurscolleges van Saba en Sint Eustatius is intussen afgesproken dat zij bij de vorming van de beoogde nieuwe bedrijven ondersteuning krijgen van mijn departement. Deze afspraak is inmiddels geëffectueerd.
Overigens behoeft het oprichten van of deelnemen in een privaatrechtelijke rechtspersoon door Saba en Sint Eustatius op grond van art. 9 van de FinBES goedkeuring van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De minister heeft deze bevoegdheid gemandateerd aan het College Financieel Toezicht.
Klopt het dat Sint Maarten het gebruik van dieselolie voor het opwekken van elektriciteit op Saba en Sint Eustatius jarenlang heeft gesubsidiëerd? Zo ja, is er sprake van nieuwe subsidiëring nu Sint Maarten hier niet meer verantwoordelijk voor is? Wordt dit betaald uit de opbrengsten van de verkoop van de aandelen van het energiebedrijf GEBE?
Binnen het gezamenlijke elektriciteitsbedrijf Gebe is voorheen geen onderscheid gemaakt tussen de afnemers, wat de tarieven betreft. Het verschil in kosten van opwekking op Saba en Sint Eustatius enerzijds en Sint Maarten anderzijds is steeds gecompenseerd. Het idee van de kruissubsidie kreeg pas lading op het moment van de staatkundige hervorming op 10-10-10. Sint Maarten hecht er vanaf dit moment uiteraard aan de tarieven voor de eigen bevolking zo laag mogelijk vast te stellen.
Van een nieuwe subsidiëring van mijn kant is geen sprake.
In het advies van de bemiddelaar in de Gebe-problematiek is het uitgangspunt geweest dat de opbrengsten uit de transactie ten goede zouden komen aan de oprichting van de nieuwe elektriciteitsbedrijven op Saba en Sint Eustatius.
Deelt u de zorgen van een eilandsraadslid dat vreest dat de energieprijs op de eilanden zal verdubbelen? Zo ja, wordt er gewerkt aan een oplossing die voorkomt dat de eilandbewoners geconfronteerd worden met een twee keer zo hoge energierekening? Zo nee, waarom niet?
Nee, er zijn sterke aanwijzingen dat er goede mogelijkheden zijn om tot een zodanige kostenreductie te komen bij een nieuw bedrijf, dat uiteindelijk sprake zal zijn van redelijke tarieven. Voorts wordt op dit moment onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om een deel van de elektriciteit duurzaam op te wekken. Dit biedt ook perspectief op het punt van betaalbaarheid. Graag bevestig ik hierbij wat ik in het WGO van maandag jl. op een vraag van uw kant heb geantwoord, dat aan de regulering van de elektriciteitsvoorziening op de BES-eilanden wordt gewerkt, en ik voeg daaraan toe dat resultaat is voorzien voor de tweede helft van 2012.
Is het mogelijk dat de BES-eilanden in aanmerking komen voor de Connecting Europe-faciliteit (CEF), een project van € 50 miljard van de EU, dat er gedeeltelijk op is gericht om de energienetwerken in Europa te verbeteren en te verduurzamen? Bent u bereid om u in te zetten zodat de BES-eilanden gebruik kunnen maken van deze regeling?
Nee, ik sta in het algemeen kritisch tegenover het gebruik van het Europese Fonds voor energie-infrastructuur. Het primaat voor investeringen in de Europese infrastructuur ligt namelijk bij de (gereguleerde) marktpartijen. Bovendien voldoen de investeringen in energienetwerken van de eilanden in Caribisch Nederland niet aan de doelstellingen van het EU-infrastructuurpakket, namelijk het bijdragen aan de Europese interne markt, het inpassen van duurzame energie en het verbeteren van de voorzieningszekerheid in Europa.
Haatcriminaliteit tegen het openbaar gezag |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de tweet http://twitter.com/#!/Wusley/status/133551540274348032 en herinnert u zich de vragen over rellen en vernielingen bij het huis van de burgemeester van Urk?1
Ja.
Zouden de daarin aan de burgemeester van Rotterdam gerichte bewoordingen strafbaar kunnen zijn? Zo ja, op grond van welke artikelen in het wetboek van Strafrecht? Zo nee, waarom niet?
De bewoordingen van de tweet zouden in beginsel onder de reikwijdte van artikel 266 (belediging) of 267 (belediging van een ambtenaar) Wetboek van Strafrecht kunnen vallen.
Beschikt u over gegevens over de aard en omvang van haatcriminaliteit via sociale mediasites? Zo ja, kunt u die met de Kamer delen? Zo nee, acht u het nodig om onderzoek te doen naar dit fenomeen?
Haatcriminaliteit is een ruim begrip en geen strafrechtelijke term. Haatcriminaliteit kan zien op (discriminatoire) uitlatingen, het pesten van personen of het zwartmaken van bedrijven of organisaties. Delicten zoals belediging, discriminatie en bedreiging kunnen van toepassing zijn. Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat gelet op de reikwijdte van het begrip haatcriminaliteit, delicten die daaronder geschaard kunnen worden niet in een aparte categorie worden geregistreerd. Over de omvang van alle strafbare feiten die als haatcriminaliteit te betitelen zijn, zijn daarom geen gegevens voorhanden.
Ik deel de mening dat moet worden opgetreden tegen het plegen van dit soort strafbare feiten via sociale mediasites. Het Meldpunt Discriminatie Internet (MDI) treedt specifiek op tegen discriminatoire uitingen via websites, waaronder sociale mediasites. In het jaarverslag over 2010 (http://www.meldpunt.nl/publicaties/mdi-jaarverslag-2010) meldt het MDI dat veel profielenwebsites goed meewerken en discriminerende uitingen meestal snel verwijderden. Ik heb geen signalen ontvangen die nopen tot het verrichten van meer onderzoek.
Deelt u de mening dat er tegen het plegen van haatcriminaliteit via sociale mediasites moet worden opgetreden? Zo ja, in hoeverre is er speciale aandacht voor deze vorm van haatcriminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u, zoals u eerder aangaf ten aanzien van agressie en geweld, het ook onacceptabel als burgemeesters door haatcriminaliteit worden belemmerd in hun functioneren? Zo ja, deelt u dan de mening dat ambtshalve vervolging van dit soort delicten op zijn plaats is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ambtshalve vervolging behoort tot de mogelijkheden. Het is echter voor de vervolging van dit soort feiten van belang dat de betreffende politieke ambtsdrager aangifte doet, omdat een groot deel van de beledigende uitlatingen op internet niet ter kennis komt van de politie of het Openbaar Ministerie.
Deelt u, mede gezien uw eerdere mening dat burgemeesters en andere politieke ambtsdragers een voorbeeldrol vervullen naar de gemeenschap en de werknemers met publieke taken, de mening dat in geval van haatcriminaliteit gepleegd tegen gezagsdragers, zij aangifte zouden moeten doen? Zo ja, hoe gaat u stimuleren dat er in alle gevallen van haatcriminaliteit tegen gezagsdragers aangifte wordt gedaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, juist vanwege hun voorbeeldrol wordt gestimuleerd dat politieke ambtsdragers aangifte doen van strafbare feiten. Vanuit het programma Veilige Publieke Taak is specifiek voor politieke ambtsdragers een stappenplan ontwikkeld om te komen tot het veilig kunnen verrichten van hun publieke taak. Momenteel wordt het stappenplan in overleg met de diverse beroepgroepen van politieke ambtsdragers verspreid. Op de bijbehorende website www.veiligbestuur.nl wordt onder meer aandacht besteed aan het doen van aangifte.
Vallen onder het ongewenst gedrag, waarvan u de mening toegedaan ben dat daarvoor altijd melding zou moeten worden gemaakt, ook belediging of andere uitingsdelicten? Zo ja, hebt u hier ook afspraken over gemaakt met het Nederlandse Genootschap van Burgemeesters? Zo nee, waarom niet?
Ja, één van de uitgangspunten binnen het programma Veilige Publieke Taak is dat alle voorvallen van agressie en geweld, waaronder belediging of andere uitingsdelicten, moeten worden geregistreerd. Binnen gemeenten is dat voor politieke ambtsdragers bijvoorbeeld mogelijk binnen het Gemeentelijk Incidenten Registratiesysteem. In het convenant dat in 2009 met het Nederlands Genootschap van Burgemeesters (NGB) is gesloten, wordt hieraan aandacht besteed. Ook op de in het in mijn antwoord op vraag 6 genoemde website www.veiligbestuur.nl, die samen met onder andere de NGB is ontwikkeld, wordt het onderwerp registratie behandeld.
De situatie van kinderen op Bonaire |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU), Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Veel problemen voor kinderen op Bonaire1»? Heeft u tevens kennis genomen van de notitie van de ChristenUnie2 waarin nadrukkelijk zorgen worden geuit over positie van kinderen, onder meer op Bonaire?
Ja.
Deelt u de zorgen over de kinderrechtensituatie op Bonaire, onder andere betreffende armoede, verwaarlozing, mishandeling, drugs- en criminaliteitsproblemen en tienerzwangerschappen?
Mijn beeld is dat er de afgelopen jaren veel is verbeterd, maar dat er ook nog veel moet gebeuren.
Het Comité van de Verenigde Naties voor de monitoring van het Internationaal Verdrag Rechten van het Kind heeft in 2009 gewezen op de zorgelijke situatie van de kinderrechten in de toenmalige Nederlandse Antillen. Saba, Sint Eustatius en Bonaire hebben al in 2008 met Nederland afgesproken om de jeugd één van de prioritaire thema’s te maken (naast gezondheidszorg, veiligheid en onderwijs). Voor het jeugdbeleid zijn voor 2009 en 2010 extra middelen vrijgemaakt, zodat vooruitlopend op de transitie van 10-10-10 gestart kon worden met het opbouwen en versterken van de jeugdvoorzieningen.
Hiertoe is per eiland, ook op Bonaire, samen met het lokale bestuur en de lokale jeugdinstellingen een plan gemaakt. Dit plan was ook gebaseerd op aanbevelingen van de Inspectie Jeugdzorg, die in 2009 een verkenning heeft gedaan van de jeugdvoorzieningen op de eilanden, en een advies heeft gemaakt voor verbetering ervan. Kern van dit plan was: het opzetten van een Centrum voor Jeugd en Gezin, de verbetering van vrije tijdsvoorzieningen voor jongeren vanaf 12 jaar, het ontwikkelen van jeugdzorg (ambulant, pleegzorg en residentiële zorg), verbeteren van de gezinsvoogdij en het versterken van de Voogdijraad. Dit plan is eind 2011 grotendeels gerealiseerd. Daarmee is er een behoorlijke verbetering aan voorzieningen gerealiseerd. Met deze voorzieningen kan de preventie beter tot uitvoering gebracht worden.
In navolging van de aanbevelingen van het VN-Comité Rechten van het Kind is er een start gemaakt met het opleiden van professionals in een methodiek voor positief opvoeden (Triple P). Begin 2012 start, in samenwerking met het lokale bestuur en de jeugdorganisaties, een campagne Positief Opvoeden om ouders kennis te laten maken met andere manier van opvoeden.
Het structureel verbeteren van de kinderrechtensituatie vraagt evenwel verbeteringen op velerlei terreinen, en zal derhalve de komende decennia aandacht blijven vragen. Het gaat dan zowel om economische ontwikkeling, toekomstperspectief voor de jeugd, verbetering van de kinderopvang, verbetering van de publieke gezondheidszorg, naschoolse opvang, onderwijs en armoedebestrijding.
Heeft het pas geopende Centrum voor Jeugd en Gezin doelen opgesteld om de positie van kinderen op korte termijn te verbeteren? Zo ja, welke doelen zijn er opgesteld en hoe worden deze doelen gemonitord?
Ja.
Het Centrum voor Jeugd en Gezin heeft een 2-jarenplan gemaakt voor de periode 2012–2014, en biedt voor het eerst één geïntegreerde aanpak voor opvoedingsondersteuning en jeugdgezondheidszorg voor de jeugd van 0–19 jaar. De aandacht lag tot nu toe vooral op het jongere kind. Vanuit het Centrum voor Jeugd en Gezin zal de Campagne voor Positief Opvoeden worden georganiseerd. Specifieke onderdelen uit het tweejarenplan zijn de verbetering van de jeugdgezondheidszorg, het bieden van opvoedingsondersteuning aan ouders van tieners, het versterken van seksuele educatie, het begeleiden van tienermoeders, het bereiken van ouders in de buurten via buurtmoeders en het signaleren en melden van kindermishandeling. Deze doelstellingen worden door VWS gemonitord via de subsidieafspraken.
Levert de huidige kinderrechtensituatie op Bonaire één (of meerdere) schending(en) van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind op? Zo ja, welke schendingen betreft dit?
Komend jaar rapporteert het Koninkrijk der Nederlanden aan het VN Kinderrechtencomité over de kinderrechtensituatie in het Koninkrijk. Ook de ontwikkelingen in de kinderrechtensituatie op Bonaire wordt in deze periodieke VN-rapportage besproken. Deze rapportage is momenteel in voorbereiding. Naar verwachting is de rapportage in maart 2012 gereed voor verzending aan het VN-Comité en de Tweede Kamer.
Deelt u de analyse dat basisvoorzieningen op vele terreinen, zoals voor vrije tijd, uithuisgeplaatste kinderen en naschoolse opvang, ontbreken en dat ouders, kinderen en professionals die met kinderen werken, weinig weten over kinderrechten?
Nee ik deel die analyse niet.
Uitgangspunten bij het eerder genoemde plan is het Internationale Verdrag van de Rechten van het Kind. Aanbevelingen die in de vorige rapportage aan het VN Kinderrechtencomité zijn gedaan, zijn opgenomen in dat actieplan. De professionals van de jeugdzorgvoorzieningen op Bonaire, baseren hun werk al jarenlang op het Kinderrechtenverdrag. De jeugdvoorzieningen zijn de afgelopen jaren flink versterkt. Inmiddels is de naschoolse opvang voorziening Jong Bonaire uitgebreid van een bereik van ca 150 jongeren naar een bereik van 275 jongeren, en het gebouw en de voorzieningen erin zijn vernieuwd. De jeugdbescherming is versterkt. Er is jeugdzorg gekomen: ambulante hulpverlening, er is een kinder- en jeugdpsycholoog en een kinder- en jeugdpsychiater. Voor uithuis geplaatste kinderen is de pleegzorg flink uitgebreid, het logeerhuis Kas di Karko is opgericht en er wordt een huis voor tienermeisjes en tienermoeders gesubsidieerd. Samen met de andere jeugdorganisaties worden momenteel plannen gemaakt voor verdere uitbreiding van voorzieningen voor jongeren die (tijdelijk) niet thuis kunnen wonen.
Bent u bereid op korte termijn en in samenspraak met het bestuurscollege Bonaire een plan van aanpak te ontwikkelen om verbeteringen aan te brengen in de kinderrechtensituatie op Bonaire, op het gebied van onder meer armoede, verwaarlozing, mishandeling, drugs- en criminaliteitsproblemen en tienerzwangerschappen? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer dit plan tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Er wordt gewerkt op basis van een gezamenlijk plan «Zorg voor een gezonde jeugd op Bonaire: juli 2010–december 2011». Begin 2012 zal VWS met het Openbaar Lichaam over de follow-up van dit plan spreken.
Hoe is de verdeling van verantwoordelijkheden tussen enerzijds de verschillende ministeries en anderzijds het bestuurscollege van Bonaire met betrekking tot de kinderrechten op Bonaire en de andere openbare lichamen?
Diverse ministeries en de lokale overheden hebben hun eigen bestuurlijke verantwoordelijkheden voor aspecten van het jeugdbeleid en daarmee voor de invulling van de kinderrechten op dat terrein.
De lokale overheden van Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn verantwoordelijk voor de preventieve zorg voor de jeugd en het ministerie van VWS is verantwoordelijk voor de specialistische zorg voor de jeugd. Gezien de kleinschaligheid wordt samengewerkt met vertegenwoordigers van de ministeries OCW, Veiligheid en Justitie, Sociale Zaken en BZK/WWI binnen de Rijksdienst Caribisch Nederland.
Bemoeienis van het college van B en W van Roermond bij de verkoop van een gevangenis en rechtbank |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Ronald van Raak , Gerard Schouw (D66), Ger Koopmans (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Rijksdienst: Poging tot samenspanning B en W»?1
Ja, de inhoud is mij bekend.
Is het waar dat de Roermondse projectontwikkelaar Van Pol Beheer uiteindelijk het complex in kwestie heeft verkregen ondanks dat hij een prijs bood die ongeveer een miljoen euro onder de gewenste prijs lag? Heeft de rijksoverheid financieel verlies geleden als gevolg van deze uitkomst?
Nee dat is niet juist. Zowel in de eerste, als in de tweede biedingsronde heeft Van Pol B.V. het hoogste bod uitgebracht op het justitiële complex. De Staat besloot na de tweede biedingsronde te gunnen, rekening houdend met het volgende.
Het herontwikkelingsplan voor het justitiële complex bood de keuze om de bestaande bebouwing te herontwikkelen en om deels nieuw te bouwen, eventueel in combinatie met een ondergrondse garage. De door de Staat ingeschakelde taxateur heeft echter bij zijn taxatie geen rekening gehouden met het waardedrukkende effect van de aanleg van een eventuele ondergrondse garage. Dit is later door hem herzien.
Het tweede bod van Van Pol Beheer B.V. viel binnen de marge om te gunnen.
De Staat heeft tengevolge van deze handelwijze geen financieel verlies geleden.
Met de gunning kreeg het monumentale complex een nieuwe toekomst en werd een langere leegstand voorkomen.
Wat is uw beoordeling van de stelling van de directeur Domeinen Regio-Zuid dat er in deze kwestie sprake is geweest van «volstrekt ongepaste» inmenging van het college van B en W van Roermond en pogingen tot «samenspanning tegen de staat»?
Voor de inrichting van het verkoopproces hebben Domeinen Onroerende Zaken (thans het RVOB), de Rijksgebouwendienst, het Atelier Rijkbouwmeester en de gemeente Roermond nauw samengewerkt. Zij werden ook allemaal vertegenwoordigd in de betrokken beoordelingscommissie. Hierbij is het ongebruikelijk dat één van deze partijen met uitsluiting van de anderen een gesprek arrangeert met de bieders. De regionaal directeur Domeinen Zuid heeft dit te kennen gegeven aan het college van B&W.
Hoewel ik afstand neem van diens gekozen bewoording in het artikel, had destijds een gesprek kunnen leiden tot onduidelijkheid over de positie van de Staat als verkoper van het complex en de transparantie van het verkoopproces.
Mijn voorganger is destijds conform de gebruikelijke procedures binnen het ministerie van Financiën een paar keer geïnformeerd over dit dossier. Dit, mede naar aanleiding van de brief die het college van B&W van de gemeente Roermond op 14 november 2007 over deze kwestie naar mijn voorganger heeft gestuurd. Zoals in de brief van 27 november 2007 namens mijn voorganger aan het college van B&W is uitgelegd, had een overleg de suggesties van samenspanning kunnen wekken. Er is schriftelijk gecommuniceerd.
Hoe beoordeelt u de rol die wethouder Van Rey hierbij heeft gespeeld? Is het waar dat de Rijksdienst de indruk had dat hij een voorkeur had voor Van Pol Beheer? Wat maakt u op uit het feit dat de Rijksdienst een «telefonische scheldkannonade» van de heer Van Rey heeft ontvangen nadat deze een stokje had gestoken voor de geplande «informatieve bijeenkomst» waar Van Pol Beheer voor uitgenodigd zou worden?
Ik heb geen oordeel over de rol of voorkeuren van wethouder Van Rey.
Nadat Domeinen Onroerende Zaken had aangegeven het ongepast te vinden dat er een overleg zou plaatsvinden tussen het college van B&W en de bieders, heeft de gemeente het overleg afgeblazen.
Heeft de betrokken regiodirecteur zijn bevindingen destijds gemeld aan de staatssecretaris van Financiën? Zijn er regels voor dit soort bevindingen van rijksambtenaren? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft er destijds bestuurlijk overleg plaatsgevonden met de burgemeester of het college over de bevindingen en gevoelens? Wat waren de overwegingen om dat wel of niet te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat ondanks de gevoelens over pogingen tot «samenspanning tegen de staat» en «volstrekt ongepaste» inmenging van het college B en W het complex uiteindelijk toch verkregen is door Van Pol Beheer? Wat is er terecht gekomen van de eerdere stelling van de Rijksdienst dat de ontwikkelingen gevolgen zouden hebben voor de beoogde deelnemers?
Van Pol Beheer B.V. deed het hoogste bod en voldeed aan alle gunningscriteria. De stelling van de Rijksdienst is nimmer getoetst omdat het college van B&W van de gemeente Roermond heeft afgezien van het overleg.
Kan de evaluatie van het verkoopproces en de opvatting van de regering daarover naar de Kamer gestuurd worden?
De evaluatie2 is uitgevoerd door de RijksAuditdienst en als bijlage bij deze brief gevoegd. De regering heeft hier geen opvatting over geformuleerd omdat het evaluatierapport uitsluitend gebruikt is voor interne leermomenten en voor het verbeteren van verkoopprocessen in de toekomst.
Het talentbeleid bij de overheid |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de enquête van Binnenlands Bestuur in samenwerking met de Ien Dales-leerstoel waaruit naar voren komt dat de overheid amper aandacht besteedt aan het vasthouden van talent?1 Bent u daarnaast bekend met de enquête van Binnenlands Bestuur in samenwerking met JS Consultancy waaruit blijkt dat de aanwas van jonge ambtenaren op een laag peil staat?2 Wat is uw reactie op de uitkomsten van deze enquêtes?
Ja.
De instroommogelijkheden voor jong talent waren in algemene zin, mede als gevolg van de afgelopen taakstellingen, beperkt.
Ik erken daarnaast dat de overheid zich op dit moment in een bijzondere situatie bevindt. Enerzijds worden bezuinigingen doorgevoerd binnen het openbaar bestuur, welke leiden tot boventalligheid van personeel. Anderzijds ontstaan er op termijn ook personeelstekorten, mede als gevolg van de vergrijzing. Beide onderdelen vragen om een specifieke aanpak.
Het kabinet investeert daarom in meer flexibiliteit, mobiliteit en modernisering van het werkgeverschap in het openbaar bestuur, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteedt aan talentbehoud en nieuwe instroom van jongeren. Deze vernieuwing wordt, in samenwerking met andere overheden, doorgevoerd via het BZK programma «Beter Werken in het Openbaar Bestuur». Over dit programma heb ik u d.d. 8 juli 2011 ingelicht in de reactie namens het kabinet op het rapport «De grote uittocht» (Kamerstuk, 32 124, nr. 22).
Kunt u een overzicht geven van het aantal talentprogramma’s en traineeships binnen de Rijksoverheid of waar de Rijksoverheid aan deelneemt (zoals het Rijkstraineeship, BOFEB, Academie voor Wetgeving etc.)?
Rijksbreed
Specialistische programma’s:
Kunt u over de afgelopen vijf jaar, per jaar, een overzicht geven per talentprogramma of traineeship, waarin in ieder geval het volgende wordt uiteengezet:
Tranche 2007–2009
Tranche 2008–2010
Tranche 2009–2011
Tranche
2010–2012
Tranche
2011–2013
Aantal deelnemers
153
159
169
154
93
Aantal afstudeerders, waarvan:
N.v.t.
N.v.t.
aantal dat contract voor bepaalde tijd kreeg
57
66
53
aantal dat contract voor onbepaalde tijd kreeg
63
53
38
doorgestroomd binnen de Rijksoverheid, maar aard dienstverband niet bekend
7
0
2
aantal dat uit dienst van de overheid ging
17
32
51
N.B. Van de traineetranche 2009–2011 hebben 13 trainees een tijdelijke verlenging gekregen ten behoeve van de doorstroom.
Tranche
2007–2009
Tranche
2008–2010
Tranche
2009–2011
Tranche
2010–2012
Tranche 2011–2013
Aantal deelnemers (instroom)
18
16
16
13
7
Aantal afstudeerders, waarvan:
17
16
16
N.v.t.
N.v.t.
aantal dat contract voor bepaalde tijd kreeg
1
3
4
aantal dat contract voor onbepaalde tijd kreeg
16
13
11
aantal dat uit dienst van de overheid ging
0
0
1
Tranche
2009–2011
(startjaar programma)
Tranche
2010–2012
Tranche
2011–2013
Aantal deelnemers (instroom)
20
11
10
Aantal afstudeerders, waarvan:
19
N.v.t.
N.v.t.
aantal dat contract voor bepaalde tijd kreeg
7
aantal dat contract voor onbepaalde tijd kreeg
11
aantal dat uit dienst van de overheid ging
1
Tranche
2009–2011
(startjaar programma)
Tranche
2010–2012
Tranche
2011–2013
Aantal deelnemers
10
10
8*
Aantal afstudeerders, waarvan:
N.v.t.
N.v.t.
aantal dat contract voor bepaalde tijd kreeg
1
aantal dat contract voor onbepaalde tijd kreeg
6
aantal dat uit dienst van de overheid ging**
3
* De afname van het aantal startende trainees in 2011 heeft niet te maken met een afgenomen aanbod van audit-traineeplaatsen, maar met een onvoldoende (kwalitatief) aanbod van kandidaten.
** Het betreft hier vertrek vanwege het verkrijgen van een andere aanbieding elders of vanwege niet voldoende functioneren.
Tranche
2007–2009
Tranche
2008–2010
Tranche
2009–2011
Tranche
2010–2012
Tranche
2011–2013
Aantal deelnemers
12
16
21
14
15
Aantal afstudeerders,
Waarvan:
N.v.t.
aantal dat contract voor bepaalde tijd kreeg
0
4
10
2
aantal dat contract voor onbepaalde tijd kreeg
10
11
7
•
aantal dat uit dienst van de overheid ging
2
1
4
•
2007
2008
2009
2010
2011
Aantal deelnemers*
20
22
22
20
19
Aantal afstudeerders, waarvan:
aantal dat contract voor bepaalde tijd kreeg bij de (rijks)overheid
16**
18***
17**
3**
N.v.t.
aantal dat contract voor onbepaalde tijd kreeg bij de (rijks)overheid
0
3
0
12
N.v.t.
aantal dat uit dienst van de overheid ging
4
2
5
5
N.v.t.
* Looptijd van het programma is een jaar. Er starten jaarlijks twee groepen (in voorjaar en najaar).
** Deze groep kreeg eerst een contract voor bepaalde tijd en heeft nu een contract voor bepaalde tijd bij het Rijk.
*** Inmiddels hebben 17 personen van deze groep een contract voor bepaalde tijd bij het Rijk.
2009
1e tranche
2010
2e tranche
2011
3e tranche*
Aantal deelnemers
25
39
15
Aantal afstudeerders, waarvan:
N.v.t.
aantal dat contract voor bepaalde tijd kreeg
1
0
aantal dat contract voor onbepaalde tijd kreeg
19
38
aantal dat uit dienst van de overheid ging
5
1
* Bij de 3e tranche is afgesproken dat de deelnemers direct een vaste aanstelling krijgen na afloop van het traineeprogramma (bij goed functioneren).
2010–2012
1e tranche
2011
Aantal deelnemers
10
N.v.t.*
Aantal afstudeerders, waarvan:
N.v.t.**
aantal dat contract voor bepaalde tijd kreeg
aantal dat contract voor onbepaalde tijd kreeg
aantal dat uit dienst van de overheid ging
* Het programma start om het jaar.
** Instroomafspraak 1e tranche: deelnemers krijgen een tijdelijke aanstelling van een jaar na afloop van het traineeprogramma (bij goed functioneren).
Tranche 2007– 2009
Tranche
2008–2010
Tranche 2009–2011
Tranche
2010–2012
Tranche 2011–2013
Aantal deelnemers
19
16
10
10
0
Aantal afstudeerders, waarvan:
N.v.t.
aantal dat contract voor bepaalde tijd kreeg
2
0
3
aantal dat contract voor onbepaalde tijd kreeg
14
11
4
1
aantal dat uit dienst van de overheid ging
3
5
3
1
Kunt u aangeven hoeveel starters er buiten de traineeships om de overheid instromen?
Aangezien het aantal jaren werkervaring (en/of het zijn van een starter) niet bijgehouden wordt in de gegevens van BZK, heb ik de volgende definitie van starter gehanteerd: jongeren tot 30 jaar die in dienst treden bij de rijksoverheid en andere bestuurslagen. Onderstaande cijfers zijn inclusief de starters vanuit traineeships.
Leeftijd
Rijk
Provincies
Waterschappen
Gemeenten
Totaal openbaar bestuur
15–19
18
1
1
99
119
20–24
445
46
29
943
1 463
25–29
997
133
121
2 007
3 258
Totaal
1 460
180
151
3 049
4 840
Als men kijkt naar de voorgaande jaren is het effect van de taakstelling duidelijk te zien in het totaal aantal jongeren dat instroomde in het openbaar bestuur. Deze ontwikkeling vindt echter ook plaats binnen andere leeftijdscohorten.
2007
2008
2009
2010
15–29 jaar
8 932
8 328
7 717
4 840
Wat zijn de redenen dat (jong) talent de overheid verlaat? Hoe probeert u talent aan de publieke sector te binden? Tegen welke obstakels loopt u daarbij op?
Een belangrijke reden waarom jonge ambtenaren de overheid verlaten is het aflopen van tijdelijke contracten. Het grootste deel van de jongeren neemt echter zelf ontslag (Bron: BZK, POMO 2010).
De meest genoemde vertrekredenen voor jonge ambtenaren (tot 30 jaar) in het openbaar bestuur zijn:
(Vrijwillige) vertrekreden in 2010
Percentage
1. Het werk was niet (meer) uitdagend
38%
2. Ik was uitgekeken op mijn takenpakket
35%
3. Er waren onvoldoende loopbaanmogelijkheden
32%
4. Het werkniveau lager was dan mijn opleidingsniveau
19%
5. Het werk inhoudelijk saai was
18%
Bron: BZK, POMO 2010.
In de eerste plaats is het een verantwoordelijkheid van individuele werkgevers (zoals gemeenten, provincies, departementen etc.) zelf om zorg te dragen voor voldoende instroom en behoud van talent.
De sector Rijk streeft ernaar talent te binden door een interessante werkgever te zijn en blijven. Dit doet zij door o.a. een uitgebreid opleidingspakket aan te bieden, het nieuwe werken mogelijk te maken, de stijl van leidinggeven aan te passen aan de doelgroep en de uitvoering van de kwaliteitsagenda Rijk.
Vanuit het BZK programma «Beter Werken in het Openbaar Bestuur» wordt ingezet op het vergroten van het gevoel van urgentie bij werkgevers: het vertrek van jongeren nu en het verwachte tekort op lange termijn vormen een risico. Het programma heeft als doel deze boodschap te verspreiden en stakeholders nu in actie te krijgen. Dit doet het programma o.a. door samen met VNG, IPO en de Unie van Waterschappen een bestuurdersconferentie te organiseren op 18 januari 2012 (www.beterwerkeninhetopenbaarbestuur.nl). Tijdens de conferentie zal nadrukkelijk aan de orde komen tegen welke obstakels werkgevers aanlopen op het gebied van talentbehoud en gezamenlijk besproken worden welke maatregelen en activiteiten nodig zijn om deze obstakels aan te pakken. Graag informeer ik u na afloop over de uitkomsten van de bestuurdersconferentie en de te nemen vervolgstappen.
Wat zijn uw kwantitatieve doelstellingen wat betreft in- en uitstroom van jong talent voor de toekomst?
Het ministerie van BZK heeft geen kwantitatieve doelstellingen wat betreft in- en uitstroom van jong talent binnen de sector Rijk. Het ministerie van BZK stimuleert strategische personeelsplanning en onderstreept het belang van een evenwichtig personeelsbestand voor de sector Rijk, waarvan leeftijdsopbouw een onderdeel is. Echter, de departementen zijn verantwoordelijk voor het stellen van hun eigen kwantitatieve doelstellingen.
Graag maak ik u tevens attent op het feit dat medeoverheden ook zelf verantwoordelijk zijn en blijven voor hun personeelsbeleid en de manier waarop zij bezuinigen. Via het programma «Beter Werken in het Openbaar Bestuur» wordt geprobeerd voor het gehele openbaar bestuur in samenhang en in samenwerking tussen bestuurslagen (interbestuurlijk) te werken aan verbetering en modernisering van de arbeidsmarkt in het openbaar bestuur.
In het bijzonder stelt het programma als kwalitatief doel om (praktische) kennis, best practices en algemene informatie over het boeien en binden van talent te verspreiden over alle lagen van het openbaar bestuur.
Kunt u aangeven of, en zo ja wanneer, het strategisch plan zoals genoemd in de motie- Hachchi aan de Kamer wordt gepresenteerd?3
Graag verwijs ik u naar de reactie namens het kabinet op het rapport «De grote uittocht» (d.d. 8 juli 2011) waarin het programma «Beter Werken in het Openbaar Bestuur» is aangekondigd (Kamerstuk, 32 124, nr. 22).
Het ministerie van BZK heeft ondertussen de eerste stappen gezet ter uitvoering van het programma.
Graag wil ik benadrukken dat alle geledingen van het openbaar bestuur (provincies, waterschappen, gemeenten) continu betrokken zijn bij de inhoud van het programma (d.m.v. een programmaraad met vertegenwoordigers uit het gehele openbaar bestuur).
Kunt u aangeven welke maatregelen zijn genomen ten behoeve van de uitvoering van de motie Schouw c.s?4 Kunt u aangeven of, en zo ja in welke mate, deze maatregelen hebben geleid tot een evenwichtig behoud van jonge ambtenaren? Zo nee, hoe kunt u dit verklaren?
In mijn antwoordbrief op de motie-Schouw c.s. van 19 april 2011 heb ik u gemeld dat de motie wordt uitgevoerd in die zin dat het onderwerp behoud van jonge ambtenaren en met name het afstappen van het «last in first out» principe door de werkgever Rijk is ingebracht in het Cao-overleg met de bonden.
Ik heb nog geen afspraken met de bonden kunnen maken omdat het overleg al enige tijd stil ligt.
Kunt u aangeven welke maatregelen zijn genomen ten behoeve van de uitvoering van de motie Hachchi/Heijnen?5 Kunt u aangeven of, en zo ja in welke mate, deze maatregelen hebben geleid tot een verbeterde doorstroom van rijkstrainees? Zo dit niet het geval is, tegen welke hindernissen loopt u op?
De geldende afspraken met betrekking tot de status van rijkstrainees als interne kandidaat (rijksbreed) bij sollicitaties zijn onder de aandacht gebracht van de alle ministeries. Tevens is afgesproken dat de status van interne kandidaat (rijksbreed) bij sollicitaties ook van toepassing is op de trainees van de Academie voor Wetgeving, de Academie voor Overheidsjuristen, het Financial traineeprogramma, het Audit traineeprogramma en de Beroepsopleiding financieel-economisch medewerker. Afspraken hierover zijn gemaakt op basis van een geconstateerde behoefte.
Het belangrijkste voor de instroomkansen van trainees is het aantal beschikbare vacatures (met name op HBO en WO-niveau). Het vacatureaanbod Rijk was in het eerste half jaar van 2011 beperkt (in totaal voor alle opleidingsniveaus 243 vacatures en op HBO en WO-niveau in totaal 200 vacatures).
De verwachting is dat de doorstroomkansen voor trainees in 2012 iets zullen verbeteren omdat in 2012 geen sprake meer zal zijn van een dubbel slot (geld en formatie) bij de uitvoering van de taakstelling van het kabinet. Ook zal in 2012 meer duidelijkheid zijn over de invulling van de taakstelling bij de werkgevers Rijk waardoor deze beter in staat zijn om te bepalen of vrijkomende functies kunnen worden opengesteld voor (rijks)interne sollicitanten.
Heeft u zoals u stelt in de Trendnota Arbeidszaken Overheidspersoneel 2010 (32 124, nr. 22) bij de CAO-onderhandelingen een voorstel gedaan om af te stappen van het beginsel «last in, first out»? Kunt u aangeven wat nu de stand van zaken is rond dit punt?
Zie antwoord op vraag 8.
Heeft u inmiddels uitvoering gegeven aan uw voornemen om met lokale overheden in het openbaar het gesprek aan te gaan om te komen tot gezamenlijke activiteiten op het terrein van de arbeidsmarkt, waaronder de positie van jongere ambtenaren? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst? Zo nee, op welke termijn zal dit gesprek plaatsvinden?
Ja, ik ben in gesprek met lokale overheden. Graag verwijs ik u naar vraag 5 en 7.
Binnen het Programma Beter Werken in het Openbaar Bestuur wordt intensief samen gewerkt met alle stakeholders in het openbaar bestuur. Er is een programmaraad opgericht met vertegenwoordigers uit alle geledingen van het openbaar bestuur. Op deze manier wordt gewaarborgd dat de samenwerking tussen BZK en het openbaar bestuur zo effectief, vraaggericht en doelgericht mogelijk is.
Kunt u aangeven welke concrete oplossingen u heeft voor ieder van de negen thema’s uit de conclusie van het rapport «De grote uittocht»?
Voor de reactie van het kabinet op het rapport «De grote uittocht» en de negen oplossingsrichtingen verwijs ik naar de brief die ik 8 juli jl. over dit onderwerp naar de Kamer heb verzonden (Kamerstuk, 32 124, nr. 22). De primaire verantwoordelijkheid voor concrete oplossingen voor een gezond personeelsbestand met voldoende gekwalificeerd personeel ligt bij individuele (overheids)werkgevers. Meer en betere samenwerking is daarbij wel van belang, vooral op regionaal niveau. Daarom heb ik voor het openbaar bestuur ik in het kader van «de compacte overheid» het programma «Beter Werken in het Openbaar Bestuur» opgezet.
Dit programma bestaat uit drie lijnen met zes doelstellingen. De eerste lijn richt zich op het oplossen van acute problematiek en het bevorderen van mobiliteit. Dit hangt samen met het bevorderen van mobiliteit zowel binnen als buiten de overheid (oplossingsrichting 9 uit «De grote uittocht»). Het ontwikkelen van intersectoraal loopbaanbeleid in de regio is daarvoor een belangrijke oplossing.
De tweede lijn richt zich op het voorkomen van toekomstige tekorten en het flexibiliseren van arbeidsinzet. Dit raakt bijna alle negen thema’s van «De grote uittocht», maar in ieder geval het beter benutten van professionals, verder verhogen van arbeidsdeelname, investeren in loopbaan en gezondheid, en beloningsbeleid op de lange termijn. Ik zie o.a. de volgende concrete oplossingen, waar individuele organisaties aan zet zijn: het formuleren van strategisch personeelsbeleid, samenwerking op het gebied van uitwisseling van personeel, en meer mogelijkheden tot maatwerkafspraken over de loopbaan.
De derde lijn richt zich op het verhogen van arbeidsproductiviteit en ruimte voor de professional. Dit hangt samen met de volgende thema’s uit «De grote uittocht»: inzet op sociale innovatie, vergroten van professionele ruimte. Als concrete oplossing zie ik o.a. het aanpakken van onnodige bureaucratie en regels voor professionals via «van regels naar ruimte».
Het toekennen van de eretitel Minister van Staat |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Van Agt wilde Minister van Staat worden»?1
Ja.
Welke criteria zijn er voor het verkrijgen van de eretitel minister van Staat? In hoeverre spelen (actuele) politieke opvattingen van een mogelijke kandidaat hierbij een rol?
Er zijn geen criteria anders dan bijzondere verdiensten die vergelijkbaar zijn met de bijzondere verdiensten van degenen aan wie deze titel eerder is verleend.
Is de Koningin bij de benoeming van een minister van Staat betrokken, anders dan door middel van ondertekening van het koninklijk besluit? Wordt over de voor te dragen persoon met haar overleg gepleegd?
Zoals gebruikelijk worden over het contact van de minister-president met de Koningin geen mededelingen gedaan.
Deelt u de mening dat willekeur voor het toekennen van de eretitel voorkomen moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt in de huidige procedure deze willekeur voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 2.
De voordracht van een kandidaat voor de functie van waarnemend Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de brief afkomstig van het Bestuurscollege van Sint Eustatius1 over de voordracht van een kandidaat voor de functie van waarnemend Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba? Binnen welke termijn kan het Bestuurscollege een inhoudelijke reactie verwachten?
Ja. De brief van het Bestuurscollege van het openbaar lichaam Sint Eustatius van 5 oktober 2011 is door mij beantwoord bij brief van 12 oktober 2011.
Klopt het dat bij deze voordracht het bestuurscollege van Sint Eustatius niet is geconsulteerd zoals conform artikel 188, lid 3 WolBES2 vereist is? Zo ja, is hier sprake van een voordracht in strijd met de wet? Zo nee, op welke manier is wel voldaan aan dit vereiste? Zijn de Bestuurscolleges van Bonaire en Saba wel geraadpleegd? Zo ja, welke gevoelens leven bij deze colleges inzake deze voordracht?
Tijdens mijn dienstreis naar Caribisch Nederland in september is de benoeming van de heer J.C.A. Woodley tot waarnemend Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen Bonaire en Saba onderwerp van gesprek geweest. De bestuurscolleges van de openbare lichamen Bonaire en Saba hadden geen bezwaren tegen de voordracht de heer Woodley te benoemen tot waarnemend Rijksvertegenwoordiger.
De Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, de heer W. Stolte, heeft mijn voornemen om de heer Woodley voor te dragen tot waarnemend Rijksvertegenwoordiger gesondeerd bij de gezaghebber van Sint Eustatius, de heer G. Berkel. De heer Stolte heeft mij vervolgens laten weten dat dit voornemen geen bezwaar ontmoet.
Bij brieven van 3 oktober 2011 heb ik het bovenstaande bevestigd aan de bestuurscolleges van Bonaire, Sint Eustatius resp. Saba en heb ik hen geïnformeerd dat ik de procedure voortzet met het oog op een spoedige benoeming.
Op basis van welke criteria heeft de minister de kandidaat voorgedragen? In hoeverre staat een actief politiek lidmaatschap van een kandidaat Rijksvertegenwoordiger op gespannen voet met de vraag naar «onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin»3 waarover ook wordt gesproken in artikel 194 eerste lid WolBES?
Bestuurlijke ervaring, deskundigheid en draagvlak voor de benoeming zijn voor mij relevante criteria.
Op grond van de berichten die ik over de heer Woodley ontving, deel ik de vrees van het bestuurscollege van het openbaar lichaam Sint Eustatius over de partijdigheid van de heer Woodley niet. Ik verwacht dat de heer Woodley in staat zal zijn boven partijpolitieke belangen uit te stijgen.
Dat heb ik het bestuurscollege van het openbaar lichaam Sint Eustatius in de genoemde brief van 12 oktober 2011 ook meegedeeld.