De berichten ‘Weidevogels kunnen door roofdieren fluiten naar nakomelingen’ en ‘Goed predatiebeheer behoudt grutto’s in Limburg’ |
|
Derk Jan Eppink (JA21) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten dat broedvogels door toedoen van roofdieren te weinig nakomelingen krijgen?1
Ja.
Deelt u het inzicht dat er, als we in Nederland echt soorten als de grutto en andere weidevogels willen behouden, gerichte actie moet worden ondernomen tegen de extreme predatiedruk?2
Predatiedruk is per gebied verschillend en vereist dan ook een gebiedsgerichte aanpak. De bevoegdheid tot het nemen van gepaste gebiedsgerichte maatregelen om vogels te beschermen ligt bij de provincies sinds deze is gedecentraliseerd.
Onderkent u dat het tegengaan van extreme predatiedruk om weidevogels te beschermen mede berust op internationaalrechtelijke verplichtingen?
De internationale verplichtingen gaan over het bieden van adequate bescherming aan weidevogels. Het nemen van maatregelen tegen predatiedruk kan daar een onderdeel van uitmaken.
Klopt het dat een vergunning vragen voor afschot dermate traag verloopt dat een ontheffing pas wordt verstrekt als het broedseizoen voorbij is?
De provincie Limburg en Faunabeheereenheid Limburg herkennen dit niet.
Welke stappen bent u bereid te nemen om op landelijk niveau knelpunten in het predatiebeheer weg te nemen, zodat weidevogels doeltreffender en doelmatiger kunnen worden beschermd tegen roofdieren als de bunzing, steenmarter of hermelijn?
De bevoegdheid tot het nemen van maatregelen voor de bescherming van weidevogels tegen predatie ligt bij de provincies. Maatregelen tegen predatie vereisen een gebiedsgerichte aanpak. Inrichting en beheer van een weidevogelgebied met voldoende omvang zijn cruciaal voor een goed functionerend weidevogelgebied. Indien ondanks de juiste inrichting en beheer predatie de balans verstoort, dan is de eerste stap om inzicht te hebben welke predatoren hiervoor verantwoordelijk zijn. Op basis daarvan kan een predatorenbeheerplan worden opgesteld. Desgevraagd wil ik graag met de provincies in overleg gaan over het probleem van predatie door roofdieren en katten. Ik verwijs u hierbij ook naar mijn antwoord van 8 februari jl. (Kamerstuk 35 616, nr. 12).
Het bericht ‘Why are peat-based composts banned?’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Wordt er in Nederland ook potgrond verkocht op basis van veen/turf? Zo ja, waar komt dit veen/turf vandaan?1
Ja, veen is de belangrijkste grondstof voor de productie van potgronden en substraten. Veen is afkomstig uit Duitsland, Estland, Finland, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Rusland, Zweden.
In hoeverre wordt potgrond op basis van veen/turf gebruikt door tuinders en hobbytuiniers?
Potgrond is een verzamelnaam voor diverse soorten grond met elk hun eigen samenstelling en specifieke structuur, speciaal voor planten in potten en bloembakken. Potgrond is licht van gewicht, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de zwaardere donkere tuinaarde. Eén van de grootste bestanddelen van potgrond is veen. Veen is een natuurlijke grondstof die ontstaan is uit plantenresten. Een ander belangrijk hoofdbestanddeel van potgrond kan ook kokos zijn. Afhankelijk van het gebruik wordt veen gemengd met producten zoals boomschors, kokos, compost, zand, meststoffen en kalk. In Nederland wordt potgrond gebruikt door zowel de professionele tuinbouw en dan met name de potplantsector (80%), maar ook door hobbytuinders (20%).
Klopt het dat er wereldwijd steeds snellere uitputting van veengebieden plaatsvindt, terwijl het honderden jaren duurt voordat dit weer aangroeit?
Voor de vorming van een veenpakket van 1 meter dikte is minimaal 1.000 jaar nodig. Degradatie van veengrond vindt plaats door ontwatering voor het gebruik als landbouwgrond of bosbouwgrond, waardoor veen oxideert en verdwijnt. Daarnaast wordt in Europa op ongeveer 60–70.000 ha veen gewonnen voor de productie van veenproducten, waarbij veen wordt afgegraven en als product verkocht. Dergelijke praktijk kan zorgen voor uitputting en verdwijnen van veenlandschappen.
Veel veenwinning vindt tegenwoordig verantwoord plaats, waarbij rekening wordt gehouden met natuurwaarde en omgeving. In Nederland wordt veel veen op de markt gebracht onder het Responsibly Produced Peat (RPP) certificaat van RHP, de certificeerder van groeimedia in Nederland. Deelnemers aan dit systeem moeten onder andere aantonen dat ze geen veen winnen in onaangetaste natuurgebieden met hoge ecologische waarde. Gebieden waar wel veen wordt gewonnen, worden hersteld waarbij biodiversiteit en nieuwe veengroei prioriteit hebben. Momenteel zijn er 57 locaties gecertificeerd, en zijn er nog 22 locaties in aanvraag. Al met al valt ongeveer 1/3 van de Europese markt voor veenproducten onder dit duurzaamheidscertificaat.
Klopt het dat bij het winnen van veen/turf veel kooldioxide vrijkomt en dat dit ook effecten heeft op de grondwaterstand en bodemdaling? Kunt u daarbij aangeven hoe groot de effecten zijn op o.a. CO2-uitstoot?
Ja, er komt bij het winnen en gebruik van veen CO2 vrij. Veen is onder zuurstofarme omstandigheden verteerd veenmos. Door deze grondstof in potgrond te mengen, wordt het verteringsproces weer in gang gezet, waardoor de koolstof die was opgeslagen in het veen vrijkomt. Ik heb op dit moment geen cijfers beschikbaar die het exacte effect op de CO2-uitstoot aangeven. Wel wordt er momenteel gewerkt aan een guideline voor de SubstrateFootprint (in lijn met HortiFootprint) welk binnenkort beschikbaar komt. Hierin worden schattingen gegeven voor de emissie van CO2.
Grondwaterstand en bodemdaling zijn effecten die meegenomen zijn onder het RPP (Responsibly Produced Peat) certificaat, waarbij impact op aangrenzende gebieden voorkomen dient te worden. Dit wordt beoordeeld door het uitvoeren van een EIA (Environmental Impact Assessment) waarbij gekeken wordt naar 8 aspecten: «soil, hydrology, vegetation, fauna, local people, climate, landscape en cultural heritage». Op basis van mogelijke impacts dienen mitigerende maatregelen te worden genomen.
Wat vindt u ervan dat het Verenigd Koninkrijk heeft besloten om per 2024 de verkoop van potgrond op basis van veen/turf aan hobbytuiniers te verbieden? Zou Nederland dit voorbeeld moeten volgen en kunt u toelichten waarom wel of niet?
Het artikel verwijst naar het England Peat Actionplan (England Peat Action Plan (publishing.service.gov.uk), dat in mei 2021 door de Engelse regering is uitgebracht en betrekking heeft op de markt in het Verenigd Koninkrijk. Het plan brengt naar buiten dat er in 2021 een consultatie zal komen op een verbod op de verkoop van veen en veenhoudende producten in de hobby-sector en daarnaast een consultatie over een uitfasering van veen en veenproducten in de professionele sector.
In Nederland is de markt voor consumentenpotgrond een beperkte markt, aangezien Nederland een grote tuinbouwsector heeft, waar de meeste potgrond wordt gebruikt. In Engeland is de consumentenmarkt groter dan de professionele markt. De handel in groeimedia wordt vanaf 2022 in de Europese Unie geharmoniseerd via de Europese Meststoffenverordening (EU 2019/1009), in deze verordening is het gebruik van veen voor de productie van groeimedia toegestaan. Ik zie dat de markt voor verantwoord geproduceerde potgrond (RPP) groeiende is, en dat er momenteel alternatieve potgronden op basis van houtvezels of kokos in tuincentra beschikbaar zijn voor consumenten, die geen veen willen gebruiken.
PFAS in voedselverpakkingen |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Milieuorganisaties maken zich zorgen om voedselverpakkingen vol PFAS»1 en «Juist in «groene» verpakkingen zitten schadelijke pfas-stoffen, stelt studie»?2
Ja.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek van acht milieuorganisaties dat bijna een derde van de geselecteerde verpakkingen behandeld is met PFAS?
Vanwege de schadelijke eigenschappen van PFAS zou moeten gelden dat dit niet mag worden toepast, tenzij echt noodzakelijk. Dit is ook het uitgangspunt van de Europese restrictie waar Nederland met enkele andere lidstaten aan werkt. Ook vanuit het oogpunt van consumentenbescherming is de vermindering van PFAS van belang. Zoals wij in onze brief aan de Kamer (Kamernr. 2021Z09899) van 4 juni jl. hebben aangegeven, zijn acute gezondheidsproblemen niet te verwachten, maar is actie wel gewenst om problemen op termijn te voorkomen.
De blootstelling van de mens aan PFAS wordt met name veroorzaakt door de aanwezigheid van PFAS als milieucontaminant in voedsel en drinkwater, maar ook de migratie van PFAS uit voedselverpakkingen naar voedsel levert daaraan een bijdrage. Daarom bereid ik – in afwachting van de Europese restrictie – regelgeving voor ter bescherming van de voedselveiligheid. Een aanpassing van de Warenwetregeling verpakkingen en gebruiksartikelen zal een eind maken aan de toestemming om PFAS in en op papier en andere natuurlijke materialen voor voedselcontact te gebruiken en dergelijke producten te verhandelen of in te voeren. Dit verbod heeft betrekking op alle PFAS die de door EFSA beoordeelde PFAS als uitgangsstof, verontreiniging of reactieproduct hebben. In onze brief aan de Kamer van 4 juni jl. zijn de Minister en de staatsecretaris van IenW, de Minister van LNV en ik hierop nader ingegaan. Dit verbod gaat naar verwachting in op 1 januari 2022.
Bent u het eens met de uitspraak dat de hoeveelheid PFAS in ons voedsel en drinkwater zorgwekkend is, en dat dit gevaarlijk is voor kinderen en foetussen in de baarmoeder?
EFSA merkt op dat de blootstelling van kleine kinderen hoog kan zijn en dat foetussen en baby’s vooral via de moeder aan PFAS worden blootgesteld. Daarom is de nieuwe veilige waarde gebaseerd op deze bevolkingscategorie. Recent onderzoek van het RIVM heeft aangetoond dat de blootstelling aan PFAS via voedsel en water in Nederland gemiddeld hoger is dan de veilige waarde die de EFSA in haar opinie heeft afgeleid. Er is dus alle reden de blootstelling te verminderen. In de genoemde Kamerbrief hebben we aangegeven hoe we dat willen bereiken.
Vindt u ook dat moeilijk of niet-afbreekbare stoffen met potentieel schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid en het milieu niet in voedselverpakkingen thuishoren?
Volgens de Warenwet en de Europese regelgeving mogen alleen stoffen in verpakkingen gebruikt worden die veilig zijn. Deze veiligheid wordt afgemeten naar de mate waarin de stoffen naar het voedsel kunnen overgaan. Als deze «migratie» leidt tot potentieel schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid, wordt de betreffende stof niet toegelaten. In mijn ogen horen ook stoffen met potentieel gevaarlijke gevolgen voor het milieu niet thuis in verpakkingen, maar de Warenwet is niet ingericht op het reguleren daarvan. Dat kan wel via de EU-verordening REACH waarvoor de Staatssecretaris van IenW verantwoordelijk is. Daarom werkt Nederland als bovengenoemd met enkele andere lidstaten aan een EU-breed verbod op PFAS in niet-essentiële producten.
Waarom is het toegestaan om voedselverpakkingen te behandelen met PFAS?
Om verpakkingen de gewenste functionele eigenschappen (zoals vet- en vochtbestendigheid) te geven, worden daaraan bepaalde stoffen toegevoegd. Die stoffen moeten zijn toegelaten in de Warenwetregeling verpakkingen en gebruiksartikelen. Dit gebeurt alleen als er geen consumentenrisico is door afgifte van stoffen aan het voedsel. De Warenwet kent geen afwegingen op basis van milieueffecten. De stoffen zijn al in de jaren »70 toegelaten; toen werd ingeschat dat er geen consumentenrisico was. Met de nieuwe EFSA-opinie over PFAS is dit minder zeker en daarom wordt de toelating van deze stoffen nu geschrapt.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de omvang van het gebruik van PFAS in voedselverpakkingen en de gevolgen voor mens en milieu, en dit met de Kamer te delen?
Aangezien het gebruik van PFAS in en op voedselverpakkingen met ingang van 1 januari 2022 wordt verboden, acht ik dit onderzoek niet nodig. Wel zal de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) toezien op de naleving van dit verbod.
De budgetstop voor beheer en onderhoud projecten |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de waarschuwing van Bouwend Nederland voor «Belgische toestanden» op de weg in verband met het vooruitschuiven van Beheer & Onderhoud projecten door een budgetstop?1
Ja.
Klopt het dat voor de rest van het jaar geen contracten voor beheer en onderhoud meer op de markt gezet zullen worden?
Nee, dit klopt niet. RWS kan uiteraard voor 2021 nog verplichtingen aangaan. Het beschikbare budget in de begroting voor beheer en onderhoud is voor 2021 hoger dan in voorgaande jaren. Met een centrale toets op de verplichtingen zorgt RWS dat ze binnen het kader van de begroting blijft.
Hoe waardeert u dat in het licht van het feit dat ook verschillende nieuwbouwprojecten vanwege de stikstofproblematiek uitgesteld worden?
De stikstofproblematiek is inderdaad breed en raakt vele activiteiten. Gezamenlijk wordt door Rijk en provincies gewerkt aan een oplossing hiervoor zodat ook nieuwbouwprojecten die nu stilliggen weer kunnen worden opgestart. U wordt hier door de Minister van LNV periodiek over geïnformeerd.
Kunt u aangeven welke contracten voor beheer en onderhoud door de budgetstop niet meer aanbesteed zouden kunnen worden?
Er is geen sprake van een budgetstop. RWS kan uiteraard voor 2021 nog verplichtingen aangaan. Het beschikbare budget in de begroting voor beheer en onderhoud is voor 2021 hoger dan in voorgaande jaren. Met een centrale toets op de verplichtingen zorgt RWS dat ze binnen het kader van de begroting blijft. Het beheer en onderhoud aan het areaal van RWS gaat regulier door.
Hoe verhoudt het opschorten van deze contracten zich tot de aanbevelingen van experts dat de komende jaren meer in plaats van minder geïnvesteerd moet worden in beheer, onderhoud en renovatie?
RWS sluit nog steeds contracten. De afgelopen jaren hebben de Staatssecretaris en ik het vervangen, renoveren en onderhouden van de infrastructuur al een forse impuls gegeven. Wij hebben aanvullende budgetten beschikbaar gesteld en middelen naar voren gehaald om te zorgen dat meer onderhoud aan de netwerken kan worden uitgevoerd. Hierover hebben wij uw Kamer met diverse brieven geïnformeerd2. Met de financiële impulsen is het beschikbare budget de afgelopen jaren toegenomen en het zal in 2022–2023 nog verder stijgen. Hiermee is het beschikbare budget in historisch perspectief gezien hoog.
Deelt u de mening dat het doorzetten van beheer en onderhoud van groot belang is om de bouwsector door te kunnen laten draaien, ondanks de PFAS-, stikstof- en Corona-problematiek?
Ja. Het aanleggen en onderhouden van de infrastructuur in Nederland is essentieel voor een veilig, bereikbaar en leefbaar Nederland, nu en in de toekomst. Daarbij komt dat een goed functionerende Grond-, weg- en waterbouw (GWW) sector zorgt voor veel werkgelegenheid en belangrijk is voor de economie. Het is in het belang van Nederland deze bedrijven economisch vitaal te houden.
Zo heb ik bij vertraging op aanlegprojecten middelen naar voren gehaald voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden, zodat er geen geld op de plank blijft liggen. Daarnaast heb ik in het kader van Corona verschillende maatregelen getroffen om de gevolgen voor de markt te mitigeren, zoals het versnellen van betalingen, waarover ik uw Kamer in april 2020 heb geïnformeerd.
Kunt u aangeven welke Rijksinfrastructuur en -kunstwerken op dit moment niet (volledig) gebruikt kunnen worden vanwege storingen door achterstallig onderhoud?
In het jaarverslag van het Infrastructuurfonds (Kamerstuk 35 830 A nr. 1) is een overzicht opgenomen van de omvang van het uitgesteld onderhoud en het (beperkte) deel daarvan dat achterstallig is. Hieronder volgt een overzicht van langer durende beperkingen (langer dan enkele uren of dagen). Er is geen direct causaal verband te leggen tussen het uitgestelde onderhoud en de beperkingen en verstoringen. Door het treffen van verkeersmaatregelen zoals het instellen van een aslastbeperking, snelheidsbeperking of een afsluiting wordt gezorgd dat de netwerken veilig gebruikt kunnen blijven worden:
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het komende commissiedebat MIRT (op 16 juni 2021)?
Ja.
Het bericht ‘Column: Boeren krijgen sancties, natuurorganisaties een ‘goed gesprek’’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Klopt het dat deelnemers aan weidevogelbeheerprogramma’s tot wel zes keer de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op bezoek kunnen krijgen in vijf maanden tijd?1
Een deelnemer kan meerdere keren per controleseizoen bezoek krijgen op één of meerdere percelen waarop activiteiten worden uitgevoerd in het kader van Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer (ANLb). Dit is inherent aan het systeem waarop Nederland de subsidieverlening voor het Agrarisch Natuurbeheer heeft geregeld.
De frequentie van de bezoeken binnen het «pakket weidevogelbeheer» is ook afhankelijk van de activiteiten die hiervoor door de deelnemer worden ingezet. Bij deelname aan meerdere activiteiten is de kans groter dat meer controlemomenten in de tijd noodzakelijk zijn om op het juiste moment de controle uit te voeren.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), als betaalorgaan voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), bepaalt welke activiteiten door de NVWA ter plaatse moeten worden gecontroleerd. De NVWA voegt de te controleren activiteiten samen op een dusdanige manier dat de controles zo effectief en efficiënt mogelijk uitgevoerd kunnen worden. Belangrijkste voorwaarden hierbij zijn dat de controles conform de EU-verplichtingen en rekening houdend met de natuurkalender worden uitgevoerd, doch met een zo laag mogelijke frequentie.
Welke richtlijnen hanteert de NVWA voor controle op deelnemers aan weidevogelbeheerprogramma’s?
De NVWA voert in opdracht van RVO.nl de controles ter plaatse uit overeenkomstig de Europese controleverordeningen. De NVWA controleert ter plaatste of voldaan wordt aan de subsidievoorwaarden die gelden voor de activiteiten. De controlewerkzaamheden zijn afgestemd met RVO.nl, als betaalorgaan GLB.
Op welke aspecten controleert de NVWA als het gaat over weidevogelbeheer? Klopt het dat de inspecteurs van de NVWA tijdens zo’n controle ook zaken kunnen constateren die geen verband houden met agrarisch natuurbeheer? Zo ja, wat is hier de onderbouwing van?
In het kader van agrarisch natuurbeheer wordt gecontroleerd op de correcte uitvoering van de subsidiabele activiteit. Daarnaast wordt er gecontroleerd op naleving van baselinevoorschriften in het kader van het Agrarisch Natuurbeheer (ANLb).
Bij het uitvoeren van deze controles kunnen ook overtredingen geconstateerd worden die niet samenhangen met het agrarisch natuurbeheer, zoals de randvoorwaarden die gelden voor het GLB. Voor zover die overtreding valt binnen het toezichtsdomein van de NVWA, wordt dit intern doorgegeven en afgehandeld. Valt de overtreding binnen het toezichtsdomein van een andere organisatie, dan wordt dit ter verdere afhandeling doorgegeven aan de betreffende organisatie.
Hoeveel ruimte wordt boeren geboden voor herstel? Welke boetes kan de NVWA opleggen aan boeren als het gaat over weidevogelbeheer? Hoe vaak is dit de afgelopen jaren gedaan? Welke mogelijkheden hebben boeren om bezwaar te maken tegen zo’n boete? Hoe vaak is hier de afgelopen jaren gebruik van gemaakt?
De mogelijkheid om herstel te bieden is afhankelijk van de aard van de subsidiabele activiteit en de aard van de overtreding. Het is daarom niet mogelijk om hiervan een uitputtende opsomming te geven. Ten algemene kan gezegd worden dat herstel alleen geboden wordt als dit geen wezenlijke afbreuk doet aan het beoogde natuurdoel. Herstel wordt overigens geboden aan de ANLb-collectieven in hun rol als aanvragers van subsidie, niet aan de individuele deelnemende boeren.
Op grond van het EU-recht worden kortingen die door RVO.nl (namens het bevoegde gezag) in het kader van agrarisch natuurbeheer worden opgelegd niet gekwalificeerd als boetes, maar als administratieve correcties. De ANLb-collectieven kunnen bij RVO.nl bezwaar maken tegen het besluit waarbij de korting wordt opgelegd. Tot op heden zijn er geen bezwaarschriften tegen kortingen op het weidevogelbeheer ingediend. Dit hangt samen met het feit dat de subsidiabele activiteiten zodanig zijn omschreven dat het zonder meer duidelijk is dat er sprake is van een niet-naleving.
Klopt het dat natuurorganisaties maar eens in de vier jaar gecontroleerd worden door de NVWA? In hoeverre vinden er nog andere controles door andere overheidsinstanties plaats en hoe vaak worden die controles gehouden?
Met betrekking tot weidevogelbeheer voert de NVWA geen controles uit bij natuurorganisaties, omdat weidevogelbeheer door natuurorganisaties volledig nationaal wordt gefinancierd.
De natuurorganisaties worden geaudit door de stichting Certificering SNL. De Stichting Certificering SNL werkt in opdracht van de twaalf provincies en beoordeelt of de deelnemers aan het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL) voldoen aan het Programma van Eisen. De audits door de Stichting Certificering SNL vinden eens per 4 jaar plaats en vanaf 2021 eens per 3 jaar. Daarnaast kan de provincie zelf eigen veldcontroles voor natuurbeheer uitvoeren.
Voor de SNL geldt een verplichte certificering. Natuurbeheerders en agrarische collectieven krijgen van de Stichting Certificering SNL een certificaat als ze voldoen aan een Programma van Eisen. Deze eisen gelden in gelijke mate voor zowel natuurbeheerders als agrarische collectieven.
Omdat het agrarisch natuurbeheer via de SNL, naast nationale financiering, ook wordt gefinancierd uit GLB-middelen, zijn op het agrarisch natuurbeheer aanvullend ook de Europese controleverordeningen van toepassing.
Klopt het dat Stichting Certificering SNL bij Natuurmonumenten, Stichting Het Drentse Landschap, De Hooge Weide en Goois Natuurreservaat tekortkomingen aantrof ten aanzien van hun kwaliteitshandboek en bij het Zuid-Hollands Landschap en het Brabants Landschap tekortkomingen in de beheerplannen? Klopt het dat deze organisaties geen sancties ontvangen, maar hersteltijd krijgen en dat er daarna een afspraak op maat wordt gemaakt?
Het klopt dat bij deze natuurorganisaties tekortkomingen die verband houden met de certificering zijn aangetroffen. Aan de natuurorganisaties is herstel geboden. De werkwijze van de Stichting Certificering SNL is bij geconstateerde tekortkomingen bij natuurorganisaties gelijk aan de werkwijze die de Stichting Certificering SNL hanteert ten aanzien van de agrarische collectieven.
In de ruim tien jaar waarin de Stichting Certificering SNL thans werkzaam is, zijn de geconstateerde tekortkomingen die betrekking hebben op de certificering tot nu toe tijdig weggenomen.
Klopt het dat het intrekken van het certificaat de enige sanctie is die er voor natuurorganisaties bestaat, dat het sinds de oprichting van Stichting Certificering SNL in 2010 nog nooit is voorgekomen en er dus geen enkele natuurorganisatie een sanctie heeft ontvangen?
Naast het intrekken van het certificaat, zijn er ook andere vormen van «sancties». Indien de provincie constateert dat een terrein niet (meer) voldoet aan de subsidievoorwaarden, bijvoorbeeld op basis van de SNL-monitoring/evaluatie, eigen controles of signalen van derden, kan voor dat terrein de subsidie worden ingetrokken. Daarnaast kunnen natuurorganisaties ook zelf het initiatief nemen om terreinen terug te trekken uit de subsidie-beschikking. Het intrekken van het certificaat is een zeer ernstige sanctie: zodra een certificaat is ingetrokken komt een agrarisch collectief of natuurorganisatie niet meer in aanmerking voor een SNL-subsidie. Tot nu toe is er door de Stichting nog nooit een certificaat ingetrokken, omdat geconstateerde tekortkomingen tijdig zijn weggenomen.
Klopt het dat bij natuurorganisaties geen inspecties in het veld worden uitgevoerd terwijl dit bij deelnemers aan weidevogelbeheerprogramma’s wel gebeurt?
De provincie kan eigen veldcontroles uitvoeren voor natuurbeheer. Zie ook de beantwoording van vraag 5.
Hoe vaak vinden er door welke instantie controles plaats naar het naleven van de vergroeningseisen in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)? Op welke aspecten wordt dan gecontroleerd? Hoe vaak is het de afgelopen jaren voorgekomen dat de vergroeningeisen niet goed werden nageleefd? Welke sancties werden toen toegepast?
RVO.nl voert bij alle aanvragen administratieve controles uit op de vergroeningsvoorwaarden. Daarnaast wordt steekproefsgewijs de situatie ter plaatse gecontroleerd door NEO (Netherlands Geomatics & Earth Observation) met behulp van satellietdata en door de NVWA ter plaatse.
De tabel hieronder geeft een overzicht van het aantal vergroeningscontroles ter plaatse per jaar en per instantie die de controles heeft uitgevoerd; NEO of de NVWA. Wanneer NEO via de satellietbeelden geen uitsluitsel kan geven over bevindingen, wordt een vervolgcontrole uitgevoerd door de NVWA.
Jaar
Controles NEO
Controles NVWA
Totaal
2018
1.948
910
2.858
2019
1.799
492
2.291
2020
1.771
171
1.942
Vanwege de corona-pandemie zijn de controle aantallen in 2020 lager dan in de andere jaren. Verordening (EU) 532/2020 biedt ruimte voor deze verlaging.
Tijdens de controle wordt beoordeeld of voldaan wordt aan de voorwaarden van de vergroeningsbetaling. Er wordt onder andere gecontroleerd op de aanwezigheid van toegestane gewassen, randen en stroken. Ook wordt gecontroleerd of het ploegverbod bij ecologisch kwetsbaar blijvend grasland gerespecteerd is. Deze controles worden met behulp van satellietbeelden door NEO uitgevoerd. Voorwaarden die niet administratief of met behulp van satellietdata te controleren zijn, worden ter plaatse gecontroleerd door de NVWA. De voorwaarden voor de vergroeningsbetaling zijn vastgelegd in Europese verordeningen. De Nederlandse invulling staat beschreven in paragraaf 3 van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB.
In de tabel hieronder staan de resultaten van de vergroeningscontroles en de bijbehorende kortingsbedragen voor de jaren 2018, 2019 en 2020.
Jaar
Aantal bedrijven met afwijking
Aantal hectares met afwijking
Opgelegd kortingsbedrag
2018
144
1.697
€ 196 k€
2019
219
455
€ 52 k€
2020
111
268
€ 30 k€
Het bericht 'Miljardensubsidie voor CO2-opslag onder Noordzee is rond' |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
|
|
|
Hoe valt de miljardensubsidie voor bedrijven als Shell te rechtvaardigen terwijl deze grote vervuilers zelf voor een groot deel verantwoordelijk zijn voor de klimaatcrisis, jarenlang het probleem hebben ontkend en op grote schaal hun activiteiten greenwashen?1
CO2-afvang en opslag wordt toegepast bij de energie-intensieve en zware industrie, waar het een relatief goedkope technologie is met lage maatschappelijke kosten om de nationale klimaatopgave in 2030 te behalen. Diverse Klimaatrapporten (o.a. IPCC) geven aan dat CCS een noodzakelijke technologie is voor het behalen van de klimaatdoelen en uiteindelijk ook om negatieve emissies te realiseren. In het Regeerakkoord is afgesproken dat CCS via de SDE++ gesubsidieerd wordt. Vervolgens zijn in het Klimaatakkoord afspraken gemaakt over hoeveel CCS er gesubsidieerd wordt (het plafond: 7,2 Mton industrie en 3,0 Mton elektriciteitssector), voor hoe lang (een tijdshorizon; na 2035 geen nieuwe SDE++-beschikkingen) en wie er subsidie krijgt (alleen die processen en sectoren waar geen kosteneffectief alternatief is; de zeef).De SDE++-subsidie wordt alleen betaald voor daadwerkelijk gereduceerde CO2.
Waarom vindt u het nodig om een bedrijf als Shell, dat ook al geen winstbelasting betaalt in Nederland, zulke hoge subsidies toe te kennen voor matige klimaatoplossingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De SDE++ is een generieke regeling waar bedrijven en andere organisaties gebruik van kunnen maken. Deze regeling selecteert projecten op basis van kosten-efficiëntie. Specifieke bedrijven uitsluiten is niet mogelijk en ook niet wenselijk. De SDE++ dekt de onrendabele top van het project voor dit bedrijf, net als bij andere technieken die bedrijven toepassen om die CO2 te reduceren. Daarbij wordt rekening gehouden met de ETS-prijs: hoe hoger de ETS-prijs, hoe lager de subsidie. Naar verwachting zal dan ook maar een deel van het beschikte bedrag uiteindelijk worden uitbetaald.
Zoals ik in de beantwoording op vraag 1 al heb aangegeven is de afvang en opslag van CO2 een belangrijke maatregel voor Nederland om de CO2-reductiedoelstelling tijdig en kosteneffectief te kunnen behalen.
Op welke manier zal dit proces worden geëvalueerd ter lering voor volgende investeringen?
Het functioneren van de SDE+ wordt dit jaar geëvalueerd, het functioneren van de SDE++ (waarin ook CO2-reducterende technieken, naast de productie van hernieuwbare energie) zal in 2023 worden geëvalueerd. Op dit moment wordt het kader rondom CCS vormgegeven, waarbij ook lering wordt getrokken van ervaringen in andere landen.
Lopen er op het moment nog andere subsidietrajecten? Zo ja, welke?
Op dit moment is Porthos het enige CCS-project dat subsidie via de SDE++ zal ontvangen. In de SDE++ ronde van 2021 kunnen en zullen naar verwachting nieuwe aanvragen voor subsidie worden gedaan. Bedrijven kunnen verder gebruik maken van diverse regelingen zoals de MIA/Vamil, DEI+ en Topsector energie haalbaarheidsstudies voor de industrie. Het afgelopen jaar is er bijvoorbeeld subsidie verleend voor het uitvoeren van haalbaarheidsstudies voor verschillende CC(U)S-projecten. Ook neemt Nederland deel aan het internationale consortium ACT, waarbij Nederlandse partijen subsidie ontvangen voor hun deelname in internationale projecten gericht op de ontwikkeling van afvang, transport, en/of opslag van CO2.
Waarom wordt dit geld niet geïnvesteerd in echt duurzame oplossingen zoals zonne- en windenergie? Kunt u uw antwoord toelichten?
De SDE++ is een techniekneutrale subsidie waarbij alle technieken die CO2-reduceren, ook zonne-energie en windenergie, concurreren om de subsidiemiddelen. Zo concurreren zonne- en windenergie met CCS, maar ook met bijvoorbeeld warmtepompen en restwarmte. Hiermee wordt zoveel mogelijk CO2 gereduceerd met het beschikbare budget. In de SDE++, maar zeker ook in de voorganger (de SDE+) gaat ook een groot deel van het budget naar de productie van hernieuwbare energie, zoals door zonne- en windenergie. In het Klimaatakkoord is de afspraak gemaakt dat ook CCS gesubsidieerd wordt middels de SDE++, zodat we op kosteneffectieve wijze de energietransitie realiseren.
Hoe tijdelijk is de oplossing van de afvang en opslag van CO2, als uit berekeningen blijkt dat we hier op dit tempo in principe nog 680 jaar mee door zouden kunnen gaan?2
Het kabinet ziet CCS als een belangrijke maatregel in de mix van technische maatregelen om de klimaatdoelstelling kosteneffectief te halen, maar CCS mag niet ten koste gaan van technieken die voor de lange termijn transitie nodig zijn. Om te borgen dat er voldoende middelen beschikbaar blijven in de SDE++ voor technieken die voor de lange termijn transitie nodig zijn, is in het Klimaatakkoord de subsidiering van CCS in de SDE++ begrensd. Ten eerste door alleen processen die geen kosteneffectief alternatief voor CCS hebben subsidie te verlenen. Ten tweede door een maximaal subsidieplafond in de SDE++ op te nemen voor CCS, namelijk 10,2 Mton in 2030. En ten derde door na 2035 geen nieuwe SDE++ beschikkingen af te geven voor nieuwe CCS aanvragen (uitgezonderd voor het realiseren van negatieve emissies). Hiermee wordt de tijdelijkheid van subsidiering van CCS als techniek onderstreept. De begrenzing in de SDE++ geeft een prikkel tot het ontwikkelen van alternatieven, maar biedt tegelijkertijd tot 2035 investeringszekerheid voor CCS-projecten die op korte termijn nodig zijn om de doelstelling in 2030 te realiseren en de kosten van de transitie zo laag mogelijk te houden.
Hoe verhouden deze plannen zich tot de Regionale Energie Strategieën? Welke andere locaties worden onderzocht voor de opslag van CO2?
De opslag van CO2 zal enkel plaatsvinden onder de Noordzee, in elk geval voor de periode van het Klimaatakkoord, zo is daarin vastgelegd. Op dit moment zijn er verschillende partijen die de haalbaarheid van CO2-transport en opslag in kaart brengen. Op basis van die plannen bereid ik een ruimtelijke verkenning naar de mogelijkheden van transport en opslag van CO2 voor. Hierbij wordt rekening gehouden met de Regionale Energiestrategieën en Clusters Energiestrategieën (RES en CES). Communicatie over de ruimtelijke verkenning en verdere CCS-plannen zal voor de zomer opgestart worden. Uiteindelijk zal het ruimtebeslag van alle energie-ontwikkelingen (op land) worden opgenomen in het Programma Energie Hoofdstructuur (PEH).
Waarom kiest de regering ervoor om bovenop de Nederlandse CO2-heffing voor de industrie, die oploopt tot 125 euro per ton in 2030, waarmee CO2-opslag rendabel zal worden, ervoor om een miljardensubsidie uit te delen die de complete onrendabele top vergoed? Is dat niet in strijd met het principe van de vervuiler betaalt? Is hier sprake van oversubsidie?
De CO2-heffing dient niet om de onrendabele top van projecten te verkleinen. De CO2-heffing dient als stok achter de deur voor de reductieopgave van de industrie uit het Klimaatakkoord. De CO2-heffing verhoogt het reductiedoel voor te vermijden emissies ten opzichte van ETS. Hiermee worden de potentiële kosten voor deze emissies verhoogd, zeker in verhouding tot de kosten voor dezelfde emissies in andere landen, die naast het ETS geen nationale heffing voor de industrie hanteren. De heffing stimuleert bedrijven om in Nederland te investeren in reductiemaatregelen om deze additionele potentiële kosten te ontlopen. De SDE++ zorgt daarnaast als wortel voor een verlaging van de onrendabele top van deze investeringen ten opzichte van fossiele varianten. Deze beleidsmix van wortel en stok zorgt ervoor dat de industrie de reductie-opgave realiseert, terwijl het risico op weglek zoveel mogelijk wordt beperkt.
Waarom zet de regering in op vergroening van de Nederlandse olieraffinaderijen, terwijl we juist afscheid moeten nemen van aardolie en aardolieproducten? Is het niet strategisch handiger om gericht fabrieken te vergroenen die een toekomst hebben in een duurzame, klimaatneutrale wereld?
Olieraffinaderijen produceren grondstoffen voor chemie en plastics en brandstoffen voor alle vervoersmodaliteiten van auto’s en vrachtwagens, tot lucht- en scheepvaart. Auto’s rijden steeds meer elektrisch, maar zelfs als alle nieuwverkopen in 2030 emissieloos zijn, betekent dit dat het overgrote deel op dat moment nog steeds op fossiele brandstof rijdt. Voor 2030, en voor de chemie, de lucht- en scheepvaart naar verwachting nog een tijd langer, is er nog een grote afhankelijkheid van aardolieproducten in de maatschappij. Voor zwaar transporten voor grondstoffen voor chemische producten zoals plastics, verven en coatings, maar denk ook aan allerlei medische en gezondheidsproducten. En daarmee een afhankelijkheid van de raffinaderijen die deze belangrijke producten voor ons produceren. Voor het behalen van de klimaatdoelstellingen in 2030 en verder is de huidige vergroening van raffinaderijen dus essentieel, we kunnen immers voorlopig nog niet zonder deze producten.
Voor een duurzame en klimaat neutrale chemie en zwaar transport zonder fossiel koolstof gebruik (aardolie), is hernieuwbaar koolstof nodig. Hernieuwbaar koolstof kan op twee manieren worden geproduceerd: vanuit biobased grondstoffen of uit de lucht gevangen middels Direct Air Capture. Daarnaast is het essentieel om bestaande koolstofproducten zoals plastics te recyclen en niet te verbranden. Het kabinetsbeleid zet hier ook nadrukkelijk op in, bijvoorbeeld met de ontwikkeling van duurzame kerosine, (chemische) recycling van plastics en hoogwaardige biobased plastics. Een deel van deze noodzakelijke technologie vergt nog een innovatieslag om grootschalig te kunnen worden uitgerold, het innovatiebeleid van het kabinet zet hier daarom ook stevig op in.
Hoe beziet u de afspraken uit het Klimaatakkoord dat ongeveer de helft van de CO2 reductiedoelstelling mag voortkomen uit CO2-opslag in het licht van recente inzichten met betrekking tot het democratisch gebrek van dergelijke polderakkoorden?
Het kabinet heeft voor de totstandkoming van het Klimaatakkoord het oordeel van uw Kamer gevraagd over dit akkoord, waarbij de begrenzingen van CCS een uitdrukkelijke wens van uw Kamer was. Het klimaatakkoord is een breed maatschappelijk akkoord waarbij het Kabinet uiteindelijk een besluit heeft genomen om deze afspraken met betrekking tot CO2-opslag te maken en uit te werken in beleid en regelgeving. Daarmee is het een breed gedragen, ook politiek en democratisch tot stand gekomen afspraak.
Het bericht 'Miljoenen liters diesel liggen bij de ’groene’ datacenters van Microsoft en Google in Hollands Kroon' |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Miljoenen liters diesel liggen bij de «groene» datacenters van Microsoft en Google in Hollands Kroon»?1
Ja.
Klopt het dat er miljoenen liters diesel in Hollands Kroon zijn opgeslagen en dat dit mogelijk nog met miljoenen liters gaat toenemen?
Een mogelijke aanvraag voor het opslaan van meer diesel zal door het bevoegd gezag beoordeeld moeten worden. Het bevoegd gezag is aan zet om te toetsen aan wet- en regelgeving en hier eisen aan te stellen in de vergunning. Ik ben geen bevoegd gezag voor de vergunningverlening, en ken dus ook de inhoudelijke specificaties van dergelijke gevallen niet. Op 21 mei jl. heeft het college van de gemeente Hollands Kroon schriftelijke vragen van de Raad beantwoord die ingaan op deze berichtgeving en de dieselopslag. Ik verwijs u graag door naar deze antwoorden (zie afschrift in bijlage 1)2.
Wie is verantwoordelijk voor de besluitvorming over het neerzetten van deze tientallen dieselaggregaten?
Het bevoegd gezag gaat over besluitvorming ten aanzien van een aanvraag. Hierbij toetst het bevoegd gezag aan wet- en regelgeving en neemt het een besluit over het wel of niet verlenen van een vergunning. Het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland (GS) stelt zich op het standpunt dat zij bevoegd gezag is. De provincie Noord-Holland en de gemeente Hollands Kroon zijn hierover in overleg.
Vindt u het ook opmerkelijk dat het college Hollands Kroon opnieuw besluitvorming neemt waartoe zij niet bevoegd is?
De aanwijzing van het bevoegd gezag is geregeld in het Besluit omgevingsrecht. Het is niet aan mij te beoordelen of besluitvorming door het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon terecht is of niet. Het heeft altijd de voorkeur dat overheden in goed onderling overleg tot een gezamenlijk inzicht komen, bij een conflict is het uiteindelijk aan de rechter om er een oordeel over te vellen.
Vindt u het ook onwenselijk dat de dieselaggregaten van deze datacenters eens per maand staan te ronken, waardoor stinkende dieselrook de lucht ingaat?
Bij het verstrekken van een vergunning zal in alle gevallen moeten worden voldaan aan relevante wet- en regelgeving. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is stelselverantwoordelijke voor de milieuwetgeving, waaronder geur. Het is aan het bevoegd gezag om een integrale afweging te maken ten aanzien van de te vergunnen activiteit en om de vergunning al dan niet te verlenen. Bij deze afweging is geur één van de onderdelen die wordt meegenomen. De te ondernemen activiteiten moeten vervolgens passen binnen de verleende vergunning.
Vindt u ook dat Google en Microsoft maatregelen dienen te nemen om deze vieze dieselrook voor omwonenden te verminderen?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Vindt u ook dat de claim van Google en Microsoft dat zij klimaatpositief wensen te worden niet strookt met het feit dat Google en Microsoft nu tussen grootvervuilers staan en bovendien een enorme CO2-uitstoot hebben?
De mogelijk bestaande wens van bedrijven om als klimaatpositief gezien te willen worden is een bedrijfsmatige afweging. Het is niet aan mij om hierover te oordelen.
Hoe kan het zo zijn dat de brandweer nauwelijks informatie heeft over de machines en de opslagtanks? Vindt u het ook niet zorgwekkend dat de brandweer nauwelijks informatie over deze dieselaggregaten heeft en bovendien de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord weinig risico’s ziet, terwijl diesel een zeer gevaarlijke stof met ontploffingsgevaar is?
Ik kan niet beoordelen over welke informatie de brandweer beschikt of zou moeten beschikken. Het is aan de veiligheidsregio om dat te beoordelen, die bovendien deskundig is op dit gebied. In beginsel moet de activiteit passen binnen de verleende vergunning. Bij het verlenen van een vergunning wordt een integrale afweging gemaakt waarin (externe) veiligheid wordt meegenomen.
Ik verwijs u door naar de eerder genoemde antwoorden op raadsvragen van het college van Hollands Kroon (zie mijn antwoord bij vraag 2). Deze stellen o.a. dat de brandweer en de veiligheidsregio goed op de hoogte zijn van de situatie, dat de berichtgeving onjuiste informatie bevatte en dat er geen onverantwoorde risico’s zijn. Daarbij is ook een factsheet bijgevoegd van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord die hier aanvullend op ingaat (zie afschrift in bijlage 2)3.
In hoeverre is deze opslag van diesel een gevaar voor de bewoners van Wieringenmeer?
De specifieke afweging omtrent externe veiligheid in dit geval is mij niet bekend. Bij het verlenen van een dergelijke vergunning wordt door het bevoegd gezag hiervoor een afweging gemaakt waarin (externe) veiligheid wordt meegenomen. In algemene zin moeten activiteiten zoals de opslag van diesel passen binnen de verleende vergunningen en de relevante wet- en regelgeving. Zie verder ook het antwoord onder vraag 8.
Vindt u met de enorme stroombehoeften, chemicaliën in het water en het enorme ruimtebeslag op het landschap het überhaupt wenselijk dat dit soort datacenters zich vestigen in Nederland?
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is opgenomen dat in beginsel decentrale overheden keuzes maken over de vestiging van bedrijven, waaronder datacenters. Het Rijk wil, gezien de impact op o.a. ruimte en energie, samen met decentrale overheden mede zorgdragen voor zorgvuldige vestigingslocaties van datacenters. De NOVI bevat daarvoor een aantal voorkeursrichtingen en zet daarbij in op selectieve groei aan de randen van Nederland. Onder coördinatie van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden daarover afspraken gemaakt met decentrale overheden in landsdelige bestuurlijke overleggen. De voortgangsbrief over de NOVI van begin juni 2021 gaat hier verder op in (Kamerstuk 34 682, nr. 83).
Bent u daarom ook van mening dat er scherpere vestigingseisen, op het gebied van duurzaamheid, waterverbruik, beperking overlast, inpassing in het landschap en veiligheid moet worden gesteld aan deze techgiganten bij het bouwen van datacenters? Welke maatregelen gaat u daartoe nemen?
Er gelden voor de vestiging van datacenters diverse wettelijke milieuvereisten, onder andere op het gebied van waterverbruik, geur, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook bestaat er op dit terrein beleid en regelgeving van decentrale overheden. Daarnaast is het, in lijn met de afspraken uit de NOVI, in beginsel aan het bevoegd gezag om een afweging te maken ten aanzien van de vestigingseisen. Verder verwijs ik hierbij naar de eerder genoemde afspraken voor zorgvuldige vestiging van datacenters die onder de NOVI worden gemaakt met decentrale overheden.
Het bericht 'Actiegroep: ministerie zwichtte voor vrees claim gaswinner' |
|
Pieter Grinwis (CU), Laura Bromet (GL) |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Actiegroep: ministerie zwichtte voor vrees claim gaswinner»?1
Ja.
Klopt de stelling van de actiegroep «Laat Woerden niet Zakken» dat het Ministerie van EZK de verlopen vergunning van Vermilion verlengde uit vrees voor mogelijke schadeclaims? Zo ja, hoe kansrijk zou een dergelijke zaak zijn en om hoeveel geld zou het mogelijk kunnen gaan?
Nee, de stelling klopt niet. De Mijnbouwwet kent specifieke afwegingsgronden voor de beoordeling van (een verlenging van) een opsporingsvergunning. Mogelijke financiële gevolgen in de vorm van eventuele schadeclaims of het mislopen van inkomsten maken geen onderdeel uit van de in de wet opgenomen afwegingsgronden. De afwegingsgronden in de Mijnbouwwet bieden in dit specifieke geval geen grondslag om de gevraagde verlenging te weigeren.
Is het mogelijk mislopen van inkomsten (belastingen) een reden/overweging geweest om deze omstreden vergunning te verlengen? Zo ja, om hoeveel geld zou het gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat was de afweging om de relevante passages met betrekking tot cijfers en beleidsopvattingen in de door de actiegroep gewobte stukken te zwartten? Bent u bereid om in het nieuwe streven naar openheid en vertrouwen van burgers in het bestuur, alles relevante communicatie hierover openbaar te maken?
In het streven naar openheid van bestuur en vertrouwen van burgers maak ik op de site www.mijnbouwvergunningen.nl sinds kort niet alleen aanvragen en vergunningen openbaar, maar verstrek ik daarover ook achtergrondinformatie. Daarnaast verwijs ik voor de inzet van het kabinet aangaande transparantie in algemene zin naar de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht» van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (Kamerstukken 35 510, nr. 4), waarin wordt aangegeven dat het kabinet in algemene zin meer openheid wil bieden over de afwegingen die ten grondslag liggen aan het beleid en transparanter wil zijn bij het openbaar maken van stukken die zijn opgesteld voor intern beraad. Dit uitgangspunt is ook hier gehanteerd. Dit neemt echter niet weg dat ik een Wob-verzoek van een derde naar verdergaande informatie nog steeds dien te toetsen aan de weigergronden van de artikelen 10 en 11 van die wet met het oog op de bescherming van de belangen van anderen, zoals de persoonlijke levenssfeer en bedrijfs- en fabricagegegevens en dat dit ertoe kan leiden dat sommige documenten niet volledig openbaar worden gemaakt op basis van deze weigeringsgronden.
Wat is het verschil tussen het verlengen van een reeds verlopen vergunning en een nieuwe vergunning op oude voorwaarden? Is het verlengen van een reeds verlopen vergunning in juridische zijn anders dan een nieuwe vergunning? En in politieke zin?
Het verlengen van een reeds bestaande opsporingsvergunning wijkt in juridische zin af van de verlening van een nieuwe opsporingsvergunning. Bij verlenging is sprake van voortzetting van reeds verworven opsporingsrechten. Bij een nieuwe aanvraag worden deze marktordenende rechten voor het eerst beoordeeld en wordt er een reservering op een opsporingsgebied gelegd waar een dergelijke reservering voorheen niet aan de orde was. Dergelijke nieuwe opsporingsvergunningen voor olie en gas worden conform de afspraak in het regeerakkoord van dit kabinet, niet meer afgegeven.
Hoe verhoudt het verlengen van de reeds verlopen vergunning zich tot de afspraak geen nieuwe vergunningen te verstrekken? Hoe verhoudt zich dit tot het door de Kamer beoogde doel van de afspraak om te stoppen met het boren naar en winnen van gas op land?
Bij Kamerbrief van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 469) en bevestigd in Kamerbrief 30 maart 2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 486) is uiteengezet dat zolang er in Nederland gas nodig is, dit gas in eigen land gewonnen wordt waar dit veilig kan. Op eerder ingediende aanvragen of tijdig ingediende verzoeken tot verlenging van bestaande vergunningen heb ik ingestemd. Conform de afspraak uit het regeerakkoord van het kabinet, zijn er geen nieuwe opsporingsvergunningen op land voor olie en gas behandeld.
Het artikel 'Toezichthouder vindt groot gasplan te riskant' |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Toezichthouder vindt groot gasplan te riskant»?1 Wat vindt u van het bericht?
Ja, ik ben bekend met het artikel. Zorgen over de winning van kleine gasvelden zijn bekend en zijn onderwerp van gesprek met de omgeving, ook tijdens de procedures en in de besluiten die ik neem.
Deelt u de mening dat gaswinning alleen kan als dat veilig en verantwoord is? Zo nee, waarom niet?
Het is een uitgangspunt van het beleid dat zolang er gas gebruikt wordt in Nederland, gaswinning alleen wordt toegestaan als dat veilig kan.
Deelt u de mening dat voor het bepalen of de gaswinning veilig kan, het advies van de toezichthouder SodM van cruciaal belang is? Zo nee, waarom niet?
Ja, bij de afweging of een gaswinning veilig is, is het advies van SodM zeer belangrijk. Bij de beoordeling van een winningsplan vraag ik naast advies aan SodM, ook TNO, de Technische commissie bodembeweging, de provincie, gemeenten en waterschap en tot slot de mijnraad om advies. Elke adviseur vraag ik om advies vanwege diens eigen kennis en expertise. Vanwege de verschillende kennis en expertise van de adviseurs is elk advies van belang voor de afweging die ik moet maken. Uiteindelijk maak ik op basis van al deze adviezen samen een afweging over eventuele instemming met het winningsplan.
Klopt het dat er een negatief advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) ligt voor het gaswinningsplan rond Burgum in de driehoek Drachten – Kootstertille – Suwâld voor maximaal 11,5 miljard kuub tot 2050, zoals ook de woordvoerder van SodM bevestigt in het artikel?
Het klopt dat ik een negatief advies van SodM ontvangen heb.
Kunt u aangeven waarom het advies van SodM nog niet openbaar is? Wanneer wordt het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) openbaar?
Nee, ik ben niet bereid om het advies voortijdig openbaar te maken. Zoals ik op 21 april jl. heb aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Beckerman (Aanhangsel Handelingen II 2020–2021, nr. 2431) houd ik mij bij de openbaarmaking aan hetgeen de wet mij oplegt. Bij wet is namelijk geregeld dat ik de adviezen openbaar maak tegelijkertijd met het ontwerpbesluit waarin ik de afweging over de aanvraag maak en de adviezen beschrijf. Deze juridische procedure is zo ingericht dat ik een zorgvuldige afweging kan maken.
Bent u bereid om het advies van SodM nu openbaar te maken, gelet op alle publiciteit en onzekerheid en onrust bij de bewoners van het gebied? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u op korte termijn een besluit nemen over het desbetreffende gaswinningsplan, zeker gelet op de onrust bij de bewoners? Zo nee, waarom niet?
Ik beoordeel een aanvraag tot instemming met een winningsplan op basis van de aanvraag en de daarop gegeven adviezen van de wettelijke adviseurs. Ik ben momenteel nog in afwachting van de laatste adviezen. Pas na ontvangst van deze adviezen kan ik een zorgvuldige afweging maken en het ontwerpbesluit opstellen. Een ontwerpbesluit zal daardoor nog enkele maanden op zich laten wachten en niet eerder dan na de zomer ter inzage worden gelegd. Het ontwerpbesluit met daarin de door mij gemaakte afweging leg ik vervolgens samen met de aanvraag en alle gegeven adviezen gedurende 6 weken ter inzage. De terinzagelegging heeft als doel om inzicht te geven in de gemaakte afweging en geeft de mogelijkheid om een zienswijze te geven waarin aangegeven kan worden of men van mening is dat ik de afweging onjuist of onvoldoende gemotiveerd heb gemaakt. Deze zienswijzen betrek ik vervolgens bij het nemen van het definitieve besluit.
Wanneer bent u van plan om een besluit te nemen over het desbetreffende gaswinningsplan? Op basis van welke stukken neemt u dat besluit? Hoe ziet het proces er de komende tijd uit?
Zie antwoord vraag 7.
In het artikel wordt gesproken over de mogelijkheid van het indienen van losse, kleinere winningsplannen, in hoeverre worden bij de beoordeling van die afzonderlijk gaswinningsplannen de cumulatieve effecten van verschillende gaswinningsplannen meegenomen in de beoordeling?
De wet schrijft niet voor of een winningsplan per veld moet worden ingediend of dat een winningsplan de ontwikkeling van meerdere velden tegelijkertijd beschrijft. Door de omgeving wordt het separaat indienen van winningsplannen als zogenoemde salamitactiek ervaren. In dit geval is er, conform de wens van de omgeving, voor gekozen om een integraal winningsplan voor meerdere velden in te dienen met als doel dat er een totaalbeeld geschetst wordt van de mogelijke ontwikkelingen in het gebied.
In het winningsplan dat nu voorligt, beschrijft de operator alle mogelijkheden die het bedrijf ziet ten aanzien van gaswinning in het gebied. Het is overigens niet zo dat ik alleen de keuze zou hebben om geheel in te stemmen dan wel de instemming geheel te weigeren. Als de afweging daartoe aanleiding geeft, kan ik ook besluiten om de instemming te beperken tot een deel van hetgeen beschreven is in het winningsplan.
Het bericht ‘Overvallen door stikstofmalaise; Ministerie lijkt niet klaar te zijn geweest voor crisis’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Overvallen door stikstofmalaise; Ministerie lijkt niet klaar te zijn geweest voor crisis»?1
Ja.
In hoeverre werd u in 2019 overvallen door de uitspraak van de Raad van State?
Op het moment van de uitspraak lagen vier verschillende scenario’s klaar: van het voortzetten van het PAS tot het compleet stoppen met het programma. Informatie hierover is in het wob-verzoek over uitspraken Hof van Justitie en Raad van State over het Programma Aanpak Stikstof op 8 oktober 2019 openbaar geworden.2 Dat neemt niet weg dat de ontwikkeling van nieuw stikstofbeleid tot in het kleinste detail aan moet sluiten bij de eisen die de Raad van State stelt bij de onderbouwing van de uitspraak. Zodoende kon het nieuwe beleid pas na de datum van de uitspraak worden geconcretiseerd.
Hoe lang duurde het na de uitspraak van de Raad van State voordat u in kaart had gebracht wat de gevolgen daarvan waren? Was voordat de uitspraak een feit was voor u al duidelijk dat er een volledig nieuwe stikstofaanpak nodig zou zijn of kwam dat als een verrassing?
Binnen enkele dagen was mij op hoofdlijnen duidelijk welke consequenties de PAS-uitspraak had. Daarover heb ik uw Kamer op 11 juni 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 147) geïnformeerd. In de Kamerbrief van 13 september 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 165) heb ik uw Kamer ook geïnformeerd over de aantallen projecten die door de uitspraak zijn geraakt. Daartoe was het nodig om een uitgebreide uitvraag te doen aan de bevoegde gezagen. Voor het tweede deel van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 2.
In hoeverre was u voldoende voorbereid op de uitspraak van de Raad van State? Welke voorbereiding waren er op uw ministerie getroffen voor het geval de Raad van State tot een nadelige uitspraak zou komen?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar de beantwoording van vragen 2 en 3.
Waarom duurde het ondanks deze voorbereidingen nog zo lang voordat de gevolgen van de uitspraak daadwerkelijk in kaart waren gebracht en duidelijk werd voor hoeveel projecten de uitspraak gevolgen had?
Zie antwoord vraag 4.
Is het juist dat er voor de uitspraak van de Raad van State weliswaar een «zwart scenario» is uitgewerkt, maar dat er op basis daarvan geen «plan B» is ontwikkeld? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd en hoe lang duurde het voordat er wel concrete plannen waren uitgewerkt?
Voor het eerste deel van de vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. De ontwikkeling van de aanpak van de stikstofproblematiek vond in verschillende stappen plaats. Sinds 16 september 2019 was het weer mogelijk om de depositie van stikstof te berekenen (Kamerstuk 32 670, nr. 165). Vanaf 4 oktober 2019 kon op basis van de nieuwe kaders toestemming voor projecten worden verleend (Kamerstuk 32 670, nr. 167). Op 13 november 2019 is het stikstofregistratiesysteem aangekondigd waarmee woningbouwprojecten vergund kunnen worden (Kamerstuk 35 334, nr. 1). Op 24 april 2020 heeft het kabinet de structurele aanpak aangekondigd waarmee een divers aantal bron- en natuurmaatregelen genomen wordt om de natuur te herstellen en economische en maatschappelijke activiteiten mogelijk te maken (Kamerstuk 35 334, nr. 82). Deze aanpak is in een krap jaar wettelijk verankerd via de wet stikstofreductie en natuurverbetering. De Eerste Kamer heeft hier op 9 maart jl. mee ingestemd.
Heeft er inmiddels een interne evaluatie plaatsgevonden van wat er mis is gegaan met de stikstofproblematiek rondom de uitspraak van de Raad van State en het anticiperen daarop? Zo ja, wat waren daarvan de uitkomsten? Zo nee, bent u bereid om daar alsnog onderzoek naar te doen?
Ik constateer dat de Raad van State op 29 mei 2019 een stevige uitspraak heeft gedaan. Op dat moment kreeg ik de opdracht om het stikstofbeleid opnieuw vorm te geven. Dat heb ik gedaan zo snel als op een verantwoorde wijze mogelijk was. Ik zie geen aanleiding om hier een onderzoek naar in te stellen.
Welke stappen zijn er gezet om in de toekomst beter voorbereid te zijn op vergelijkbare situaties op het gebied van stikstof of andere beleidsterreinen? Hoe is te voorkomen dat ons land in de toekomst weer in een dergelijke juridische impasse terechtkomt?
Het kabinet doet alles binnen haar kunnen aan om te handelen binnen de geldende wet- en regelgeving. Op deze manier wordt in beginsel gewerkt aan het voorkomen dat er in de toekomst sprake is van een dergelijke juridische impasse.
Het manifest ‘Klimaat in de Klas’. |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het manifest «Klimaat in de Klas»?1
Ja.
Bent u – net zoals de Minister van EZK – bereid om in gesprek te gaan met de initiatiefnemers van het manifest «Klimaat in de Klas»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat dit gesprek plaatsvinden?2
In algemene zin zijn we altijd bereid over dit soort thema’s in gesprek te gaan. Een uitnodiging voor het gesprek is verzonden aan de initiatiefnemers.
Onderschrijft u de oproep uit dit manifest dat het nieuwe curriculum doorlopend moet meegroeien met de actuele ontwikkelingen op het gebied van klimaatverandering en duurzame ontwikkeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
Het onderwijs, en daarmee de doelen die via het curriculum hieraan worden gesteld, moet uiteraard aansluiten bij de actualiteit en maatschappelijke ontwikkelingen. Dat betreft daarmee natuurlijk ook de vraagstukken rondom duurzame ontwikkeling, waaronder klimaatverandering. In de voorstellen van Curriculum.nu is er versterkte inzet op kennis en vaardigheden rondom duurzaamheid in vergelijking met het huidige curriculum. Het is de intentie om deze voorstellen aan te scherpen met de aanbevelingen van de wetenschappelijke curriculumcommissie en deze vervolgens door te ontwikkelen tot kerndoelen zodat álle leerlingen kunnen profiteren van goed onderwijs over het thema duurzaamheid.
In de kwalificatiestructuur van het mbo is duurzaamheid inmiddels in een groot aantal kwalificatiedossiers opgenomen. Ook zijn er generieke keuzedelen duurzaamheid, die als onderdeel van alle opleidingen kunnen worden gevolgd. Er is namelijk een toenemende vraag naar kennis hierover vanuit het bedrijfsleven.
Onderschrijft u de oproep uit dit manifest dat leerlingen actief betrokken moeten worden bij de samenstelling van het curriculum? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
Leerlingen zijn via het LAKS betrokken geweest bij de totstandkoming van de voorstelen van de Curriculum.nu, en wij zullen LAKS in het vervolg daarop natuurlijk blijven betrekken. Daarnaast is er een rol voor leerlingen weggelegd in het gesprek over een bijgesteld curriculum op de school zelf. Wanneer een curriculum op landelijk niveau wordt bijgesteld, moet dit uiteindelijk ook naar de schoolpraktijk worden vertaald, waarbij er voldoende ruime is voor schooleigen keuzes. We verkennen graag met het LAKS wat de rol van (de) leerlingen(raad) hierin zou kunnen zijn.
Onderschrijft u de oproep uit dit manifest dat docenten meer vrijheid en faciliteiten moeten krijgen om hun (klimaat)lessen te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
We onderschrijven dat leraren meer zeggenschap over en keuzemogelijkheden moeten hebben om hun eigen curriculum te kunnen samenstellen. Dit willen we bijvoorbeeld ondersteunen door in de – nog bij te stellen – examenprogramma’s een bepaalde keuzeruimte voor leraren te borgen, zodat zij kunnen inspelen op thema’s die bij hen of bij hun leerlingen passen.
Onderschrijf u de oproep uit dit manifest dat klimaatonderwijs meer vakoverstijgend moet worden, vanwege de complexiteit van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
In het verlengde van het antwoord op vraag 3, kunnen we ons voorstellen dat thema’s als duurzaamheid en klimaat inderdaad vragen om een multidisciplinair perspectief. Dat vraagt erom dat deze thema’s in verschillende leergebieden terugkomen, vanuit een stevige (vakspecifieke) kennisbasis. Op het niveau van de school kunnen leraren vanuit verschillende disciplines en vakexpertises gezamenlijk invulling geven aan onderwijs over klimaat. Of zij dit relatief meer vakgericht doen, of via vakoverstijgende projecten is aan hen. Voorbeelden over hoe dat kan ten aanzien van duurzaamheid zijn beschikbaar via bijvoorbeeld netwerken die aangesloten zijn bij de door het Ministerie van LNV ondersteunde coöperatie «Leren voor Morgen».
Onderschrijft u de oproep uit dit manifest dat klimaatonderwijs objectief ontwikkeld en gegeven moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
In algemene zin moet al het onderwijs aan de hoogst mogelijke wetenschappelijke standaarden voldoen, zo ook het onderwijs dat gaat over klimaat, milieu en duurzaamheid. Vandaar dat bij de curriculumbijstelling diverse vakinhoudelijke experts en vakdidactici worden betrokken. Hoe scholen en leraren vervolgens invulling aan deze kerndoelen en eindtermen geven, is aan hen.
Onderschrijft u de oproep uit dit manifest dat een volledige terugtrekking van vervuilende bedrijven uit het onderwijssysteem noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
Scholen zijn financieel niet afhankelijk van bedrijven, daar de financiering via de rijksoverheid verloopt. Inhoudelijk hebben scholen en leraren de autonomie om zelf het curriculum in de praktijk vorm te geven en lesmaterialen te kiezen en gebruiken. Desgewenst kunnen zij daarbij gebruik maken van specifiek aanbod van bedrijven of organisaties. Het staat elk bedrijf of maatschappelijke organisatie in beginsel vrij om lesmaterialen te ontwikkelen en aan te bieden aan de scholen. Daarbij is het niet aan de overheid om bepaalde methoden uit te sluiten, maar aan de scholen en leraren zelf om al dan niet gebruik te maken van bepaalde (les)materialen. Wel zijn voor de inzet van bedrijven en maatschappelijke organisaties het convenant Kindermarketing en de richtlijnen van de Reclame Code Commissie recent aangescherpt.
Herinnert u zich dat vertegenwoordigers van dit kabinet en het ministerie aanwezig waren bij Generation Discover, het aantoonbaar misleidende techniekfestival van Shell?3
Ja, enkele vertegenwoordigers van het kabinet waren hierbij aanwezig. De kwalificatie «misleidend» laat ik aan u.
Herinnert u zich dat dit kabinet royale subsidies heeft uitgedeeld aan partijen als Agractie om, zonder controle op de lesinhoud, onderwijsprojecten op te zetten die de vee-industrie promoten?4
Ook hiervoor verwijzen we u naar antwoorden op eerdere vragen, via de link in het antwoord op vraag 10. De invloed van het kabinet op de keuzes die scholen maken op het gebied van leermiddelen is, zoals u weet, beperkt gelet op de grondwettelijke vrijheid van onderwijs. Daarnaast zijn de bepalingen uit het convenant kindermarketing en de geldende regels vanuit de Reclame Code Commissie van toepassing.
Erkent u dat dit kabinet nauwelijks serieuze stappen heeft gezet om korte metten te maken met de beïnvloeding van het onderwijs door de fossiele industrie, vee-industrie, jagers en andere ontwrichtende sectoren? Zo nee, welke stappen meent u wel gezet te hebben?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is tot nu toe uw oordeel over het effect van de aanpassingen in het vrijblijvende convenant over sponsoring in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs voor de jaren 2020–2022?5
Het effect van het sponsorconvenant wordt periodiek geëvalueerd. Uit het laatste onderzoek van 2019 bleek dat ongeveer een kwart van de scholen sponsoring accepteert. Twee derde van deze scholen meende dat hun school in sterke mate aan de richtlijnen van het convenant voldoet. Schoolleiders, mr-leden en convenantpartijen onderschrijven in grote mate de richtlijnen in het convenant en de toegevoegde waarde ervan. In het convenant 2020–2022 zijn door de convenantpartijen verbeteringen aangebracht. Na afloop van het sponsorconvenant wordt een volledige evaluatie uitgevoerd, en dan kan een afgewogen oordeel gegeven worden over de effecten die het convenant heeft gehad.
Is er al sprake van een aantoonbare vermindering van het aantal geslaagde pogingen van bedrijven om het onderwijs te beïnvloeden? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Er wordt niet landelijk bijgehouden hoe vaak en waarmee bedrijven of andere partijen proberen het onderwijs te beïnvloeden. Bovendien is er geen eenduidige definitie te geven van wat een «geslaagde» poging is.
Wanneer gaat u eindelijk eens paal en perk stellen aan als lesmateriaal verpakte kindermarketing door ontwrichtende sectoren?
Gezien de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting staat het in beginsel iedereen vrij om lesmateriaal te ontwikkelen en aan scholen aan te bieden, en gezien de grondwettelijke vrijheid van onderwijs is het aan scholen en leraren zelf om al dan niet van een bepaald aanbod gebruik te maken. We hebben geen signalen dat scholen massaal gebruik maken van materialen die zijn ontwikkeld door derden: in de regel worden de reguliere vakspecifieke lesmethoden gebruikt die worden ontwikkeld door educatieve uitgevers. We zijn voortdurend in gesprek met leermiddelenmakers en de onderwijssectoren zelf, om te bezien welke kwalitatieve waarborgen ingebouwd kunnen worden bij de ontwikkeling van leermiddelen.
Kunt u een actuele stand van zaken geven van de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Van Raan (d.d. 16 juni 2020) waarin de regering werd verzocht te onderzoeken op welke wijze het beste tegemoet kan worden gekomen aan de behoefte van leraren omtrent kennis en lesmaterialen rondom duurzaamheid en de samenwerkende non-profitorganisaties voor duurzaam onderwijs te betrekken bij dit onderzoek?6
Deze motie wordt meegenomen in de bijstelling van het curriculum van het funderend onderwijs. De kerndoelen worden in de praktijk beproefd alvorens ze definitief vast te stellen, en dit wordt uitgebreid gemonitord. Daarbij zal in lijn met deze motie aandacht zijn voor de behoefte die leraren hebben aan ondersteunend materiaal rondom specifieke thema’s, zoals duurzaamheid. Op dit moment is de vraag hoe we komen tot bijstelling van de kerndoelen en eindtermen onderwerp van gesprek met Uw Kamer.
In de tussentijd ondersteunt het interdepartementale en interbestuurlijke programma DuurzaamDoor onder regie van het Ministerie van LNV diverse onderwijsnetwerken die zich met duurzaamheid bezighouden. Deze zijn verenigd in de coöperatie «Leren voor Morgen». In de komende jaren zal dit netwerk ondersteund worden in het ontsluiten en delen van good practices, trainingen en onderzoek.
Het bericht 'De wereld heeft veel meer grondstoffen nodig om de klimaatdoelen te halen' |
|
Kiki Hagen (D66), Raoul Boucke (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Bas van 't Wout (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «De wereld heeft veel meer grondstoffen nodig om de klimaatdoelen te halen»?1
Ja.
Hoe werkt Nederland op dit moment aan het verhogen van grondstofproductie zodat er een goede, snelle overgang kan worden gemaakt naar schone energie?
Om de ambities van het Klimaatakkoord te halen, is het slim omgaan met de hiervoor benodigde grondstoffen van groot belang. Niet alleen levert het hergebruik van benodigde materialen, producten en infrastructuur CO2-reductie op ten opzichte van alles nieuw produceren, ook het beschikbaar houden van materialen om de toekomstige energieplannen te kunnen realiseren is van toenemend belang. Via het Europese actieplan circulaire economie en specifiek het actieplan kritieke materialen werkt Nederland op Europees niveau nauw samen met andere lidstaten en de Europese Commissie om meer toegang te krijgen tot duurzaam geproduceerde grondstoffen, meer grondstoffen te produceren binnen Europa en slimmer hergebruik van materialen, producten en infrastructuur te bevorderen.
Binnen Nederland wordt via het Rijksbrede Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie gewerkt aan het slimmer (her)gebruiken van grondstoffen in veel verschillende sectoren, waaronder de maakindustrie. Via de transitieagenda Circulaire Maakindustrie (UPCM) werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat samen met bedrijven, kennisinstellingen en overheden aan energie gerelateerde projecten zoals circulaire windparken, circulaire zonneparken, circulaire batterijen en «warmte as a service» om grondstoffen slimmer te hergebruiken met aandacht voor recycling, milieu en omgeving. Dit wordt tevens gevoed door innovatieprojecten in het kader van het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid op onder meer circulaire batterijtechnologie. Via het Europese actieplan kritieke materialen sluit Nederland aan bij de industriële grondstoffenalliantie om de genoemde projecten zo ambitieus mogelijk uit te voeren.
Bestaat er een project van de Nederlandse overheid, in samenwerking met Nederlandse bedrijven, om grondstofproductie op een schone manier, met aandacht voor recycling, milieu en omgeving te verhogen? Zo niet, zou u in de nabije toekomst een dergelijk project willen faciliteren? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier draagt Nederland bij aan duidelijke nationale en mondiale ambities om te voldoen aan het Klimaatakkoord, zodat aanbieders van grondstoffen het signaal krijgen dat er veel meer investering nodig is in mijnen?
Zowel mondiaal, Europees als nationaal heeft Nederland zich verbonden aan ambitieuze klimaatdoelen. Daarbij spant Nederland zich er internationaal voor in om klimaatdoelstellingen ambitieus en concreet te maken, en om de urgentie van de toenemende grondstoffenvraag voor de benodigde energietransitie tegelijkertijd te onderstrepen. Hierbij moet de toeleveringszekerheid van kritieke grondstoffen voor de Europese economie in samenhang bezien worden met de noodzakelijke verbetering van de sociale- en milieuomstandigheden waaronder mijnbouw van deze grondstoffen in gebieden buiten de EU plaatsvindt.
Voor het realiseren van deze doelen zijn in alle sectoren ingrijpende aanpassingen nodig waarvoor nieuwe technologieën ingezet moeten worden met gebruik van andere grondstoffen. Voor de aanbieders van deze grondstoffen biedt dit een zeer helder signaal om op deze toenemende vraag te anticiperen.
Wat is de appreciatie van de Minister en Staatssecretaris van het advies van het Internationaal Energie Agentschap (IEA) om onderzoek te doen naar het stimuleren van alternatieve grondstoffen, meer werk te maken van recycling en niet af te dingen op het milieu en mensenrechten?
Het advies van het Internationaal Energie Agentschap (IEA) geeft een zeer gedegen analyse van mondiale grondstoffen-impact die hoort bij een toenemende klimaat- en energieambitie richting 2050. Het maakt daarbij inzichtelijk hoe de grondstoffensamenstelling van huidige energie gerelateerde technologieën leidt tot verschillende milieu en geopolitieke uitkomsten. Alternatieve grondstoffen om minder afhankelijk te worden van zogeheten «kritieke» grondstoffen met een hoge milieu, sociale- en geopolitieke impact zijn een belangrijke oplossingsrichting. Duurzame alternatieve grondstoffen toepassen is een sectoroverstijgende uitdaging, waar de overheid via het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid steun aan verleent. Hoewel recycling voor verschillende materialen in Nederland en in toenemende mate in Europa goed is geregeld, blijft de recycling van kritieke materialen zoals zeldzame aardmetalen ver achter. Via het Europese actieplan kritieke materialen wordt eraan gewerkt om de benodigde schaal en industriële allianties te verzekeren. Nederland steunt dit actieplan en via onder andere projecten circulaire windparken, zonneparken en batterijen wordt hierbij aangehaakt en gekeken hoe de kritieke materialen teruggewonnen kunnen worden. Op zowel nationaal als Europees niveau geldt dat hierbij met respect voor mens en milieu moet worden gehandeld. Met steun van Nederland stelt Europa steeds ambitieuzere duurzaamheidseisen in haar grondstoffenbeleid om te zorgen dat er niet wordt afgedongen op milieu en mensenrechten.
Op welke manier gaat de overheid aan de slag met dit advies? Wat is de rol van de overheid in het faciliteren van dergelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 5.
Het niet naleven van het klimaatvonnis door de Nederlandse Staat en een dreigende nieuwe rechtsgang van Urgenda als er niet binnen een maand een serieus klimaatplan op tafel ligt |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u de brief ontvangen die Marjan Minnesma u namens Urgenda heeft gestuurd over het bange vermoeden dat de Nederlandse Staat niet heeft voldaan aan het vonnis uit de klimaatzaak?1, 2
Ja.
Wat is uw reactie op de alarmbrief van Minnesma aan uw adres?
In de brief van Stichting Urgenda wordt aangegeven dat nog een aanvullende inspanning is vereist om 25% emissiereductie te realiseren in 2021 en de jaren erna. In de brief die ik op 25 juni jl. aan de Tweede Kamer heb gestuurd heeft het kabinet aangegeven dat uit de voorlopige cijfers over de uitstoot in 2021 en op basis van de Klimaat- en Energieverkenning 2020 (KEV2020) blijkt dat het doelbereik zowel op de korte termijn, als richting 2030 onder druk staat. Daarom zal het kabinet, conform de wettelijke verplichting die voortvloeit uit de borgingscyclus van de klimaatwet, extra stappen voorbereiden die bijdragen aan de realisatie van de doelen uit de Klimaatwet. Een deel hiervan leidt naar verwachting tot emissiereductie op korte termijn en draagt daarmee bij aan het bereiken van de 25% emissiereductie.
Tegelijkertijd zal de wet die de inzet van kolencentrales beperkt zo snel mogelijk in werking treden, is de CO2-prijs in het Europese handelssysteem opgelopen en zal mogelijk één kolencentrale vrijwillig worden gesloten. Deze, en de andere maatregelen die het kabinet heeft ingezet en aangekondigd, zullen in 2021 ook een bijdrage leveren aan het beperken van de uitstoot.
Bent u bereid om Minnesma op korte termijn uit te nodigen voor een gesprek over concrete klimaatmaatregelen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de afgelopen weken op verschillende momenten met mevrouw Minnesma gesproken over haar concrete ideeën bij maatregelen.
Herinnert u zich dat Nederland het doel om de uitstoot van broeikasgassen per eind 2020 met minimaal 25 procent te verminderen ten opzichte van 1990 metzekerheid moest halen, zoals werd bevestigd door de Hoge Raad?
De uitspraak van de rechter verplicht Nederland om de emissies per eind 2020 met minimaal 25% te hebben gereduceerd. Ook in de jaren na 2020 moet een emissiereductie van 25% worden gerealiseerd. Dat is zeker niet het einddoel van het kabinet – in 2030 wil het huidige kabinet conform de Klimaatwet 49% emissiereductie realiseren, in 2050 zal Nederland – in lijn met de aangescherpte Europese doelstelling – netto klimaatneutraal moeten zijn.
Erkent u dat het doel van 25 procent uit het Urgenda-vonnis slechts de ondergrens van de ondergrens betreft, aangezien het doel van 25 procent voortkomt uit het doel van 25 tot 40 procent reductie in 2020 dat volgens het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) nodig was om in lijn te blijven met het tweegradendoel, terwijl inmiddels door het IPCC is aangetoond dat het veel veiliger is om onder de anderhalve graad te blijven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat uw kabinet op basis van voorlopige uitstootcijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) er niet in is geslaagd om de broeikasgasuitstoot met minimaal 25 procent te verminderen?
De voorlopige cijfers van het CBS laten zien dat de uitstoot in 2020 naar verwachting 24,5% bedroeg, met een onzekerheidsbandbreedte van 23 – 26%. Uit deze cijfers blijkt 25% emissiereductie binnen de onzekerheidsbandbreedte van de emissie in 2020 ligt. In januari 2022 wordt door het CBS en het RIVM de uitstoot definitief vastgesteld.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse uitstoot van broeikasgassen in 2021 weer stijgt, zodat deze zonder gericht beleid opnieuw boven de grenswaarde uitkomt die volgt uit het Urgenda-vonnis? Zo nee, op basis van welke gegevens meent u dit te kunnen ontkennen?
De uitstoot van broeikasgassen kan van jaar op jaar sterk fluctueren. De ontwikkeling van gas-, kolen- en CO2-prijzen, een warme of koude winter en de hoeveelheid wind en zon zijn de belangrijkste factoren die hierop van invloed zijn. Voor 2020 en de eerste maanden van 2021 geldt dat ook de gevolgen van COVID- 19-effect hebben (gehad) op het verloop van emissies in bijvoorbeeld de mobiliteitssector.
De voorlopige kwartaalcijfers van het CBS zien dat de uitstoot in de maanden januari, februari en maart van 2021 gezamenlijk 0,6 Mton hoger lag dan in dezelfde maanden in 2020, onder andere door een koudere winter3. Daarnaast is de verwachting dat het effect van COVID-19 op de emissies in 2021 naar verwachting minder sterk is dan afgelopen jaar. Tegelijkertijd zal in de loop van 2021 de wet in werking treden die de inzet van kolencentrales beperkt, is de CO2-prijs in het Europese handelssysteem opgelopen en zal mogelijk één kolencentrale vrijwillig worden gesloten. Deze, en de andere maatregelen die het kabinet heeft aangekondigd, zullen in 2021 een bijdrage leveren aan het beperken van de uitstoot. Ook hiervoor geldt dat de exacte reductie die hiermee wordt gerealiseerd afhankelijk is van diverse factoren, waaronder de implementatietermijn. Dit najaar zal het CBS nieuwe cijfers publiceren over de uitstoot van broeikasgassen in de eerste helft van 2021 en geeft het PBL in de KEV2021 een nieuwe raming van de uitstoot in 2021.
Wat is uw reactie op de volgende voorspelling van Minnesma: «Waar we het klimaatdoel vorig jaar, ondanks de coronacrisis, niet haalden met een vermoedelijk overschot van 1 à 2 miljoen ton CO2, dreigt die kloof dit jaar nog vier tot acht keer zo groot te worden – volkomen strijdig met het vonnis van onze hoogste rechter»?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe gaat u dit voorkomen?
In de brief die ik op 25 juni jl. aan de Tweede Kamer heb gestuurd heeft het kabinet aangegeven, conform de wettelijke verplichting die voortvloeit uit de borgingscyclus van de klimaatwet, extra stappen voor te bereiden die bijdragen aan de realisatie van de doelen uit de Klimaatwet. Een deel hiervan leidt naar verwachting tot emissiereductie op korte termijn en draagt daarmee bij aan het bereiken van de 25%-emissiereductie.
Het kabinet zal de komende weken maatregelen uitwerken die op korte termijn CO2-reductie realiseren om ten minste een emissiereductie van 49% in 2030 in het vizier te houden. Het kabinet zal, met name in het licht van de demissionaire status, bezien hoe dit proces ingepast kan worden in de augustusbesluitvorming over de begroting voor 2022. In ieder geval zal het kabinet u bij de Klimaatnota dit najaar informeren of, en zo ja welke aanvullende maatregelen mogelijk zijn voor de uitvoering van het Urgenda-vonnis, passend binnen het lange termijn klimaatbeleid van 2030 en 2050.
Welke concrete plannen heeft u om de uitstoot blijvend onder de Urgenda-grens te houden?
Zie antwoord vraag 9.
Erkent u dat een stijging van de broeikasgasuitstoot in 2021 strijdig is met het Urgenda-vonnis, dat niet alleen geldt voor het jaar 2020, maar ook voor de jaren erna?
Van jaar op jaar kan de uitstoot van broeikasgassen fluctueren, omdat de uitstoot afhankelijk is van exogene factoren, zoals de ontwikkeling van energieprijzen en het weer. Dat betekent dat het ene jaar de uitstoot hoger (maar ook lager) kan zijn dan het jaar erna.
Dat neemt niet weg dat ook in de jaren na 2020 25% emissiereductie moet worden gerealiseerd – voortvloeiend uit het Urgenda-vonnis.
Onderschrijft u de volgende stelling van Minnesma: «De Nederlanders, de jeugd, de toekomst en de rechtsstaat verdienen het dat de overheid de Urgenda-uitspraak van de Hoge Raad respecteert en haar eigen doelen haalt»? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft de afgelopen jaren veel aanvullende maatregelen getroffen die op korte termijn CO2 gereduceerd hebben. Dat geldt bijvoorbeeld voor de sluiting van de Hemwegcentrale en het beperken van de uitstoot van de overige kolencentrales, de reductie van lachgas bij industriële installaties, de stimulering van verduurzaming van woningen en de glastuinbouw, maatregelen gericht op de uitrol van duurzame energie en het stimuleren van duurzamer rijgedrag. Ook zijn maatregelen getroffen die van belang zijn om te komen tot een betere benutting van grondstoffen in het kader van de transitie naar een circulaire economie.
Het kabinet heeft bij de samenstelling van de maatregelen altijd gehandeld vanuit de inzet om aan het vonnis te voldoen, rekening houdend met de gevolgen voor de leveringszekerheid, kosten(effectiviteit) en uitvoerbaarheid van maatregelen. Het kabinet is er op uit zinnige klimaatmaatregelen te treffen, die bijdragen aan de realisatie van de doelen uit de Klimaatwet en waarvan een deel ook emissiereductie op korte termijn kunnen realiseren. Het kabinet is er niet op uit om dwangsommen te betalen. Daarom is in de Kamerbrief van 25 juni jl. aangekondigd dat het kabinet de komende weken maatregelen uitwerkt die op korte termijn CO2-reductie realiseren om ten minste een emissiereductie van 49% in 2030 in het vizier te houden. De rechter bepaalt uiteindelijk, afhankelijk van de inhoud nieuwe procedure, of deze worden toegewezen.
Waarom heeft u het zover laten komen dat er nu überhaupt nog sprake is van het missen van het Urgenda-doel met als gevolg een mogelijke nieuwe rechtsgang?
Zie antwoord vraag 12.
Erkent u dat de kans reëel is dat, indien Urgenda nogmaals naar de rechter stapt, de staat daadwerkelijk zal moeten overgaan tot het uitbetalen van dwangsommen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Waarom heeft u het risico genomen dat de Staat dwangsommen moet gaan uitbetalen?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de wens van Marjan Minnesma om het niet zover te laten komen dat een nieuwe rechtsgang nodig is en dat het de sterke voorkeur heeft dat Nederland zo snel mogelijk concrete maatregelen gaat nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid de klimaatcrisis te behandelen voor wat het is – een crisis waarbij de coronacrisis verbleekt – en een tweewekelijkse klimaatpersconferentie te organiseren, waarin het kabinet vertelt wat bedacht, gedaan en gerealiseerd is? Zo nee, waarom niet?
Klimaatverandering is een mondiale crisis. In de Klimaatwet zijn doelen vastgelegd waarmee Nederland haar verantwoordelijkheid neemt en een bijdrage levert om nationale emissies te reduceren om de ernstige gevolgen van klimaatverandering te voorkomen. In de Klimaatmonitor en Klimaatnota rapporteert het kabinet over de voortgang van de gemaakte afspraken en realisatie van het doelbereik, het kabinet stuurt hierop bij conform de borgingscyclus uit de Klimaatwet. Het is in mijn ogen niet nodig om een tweewekelijkse persconferentie te organiseren.
De ontbossing van het Amazonegebied door soja-invoer van Nederland |
|
Joris Thijssen (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Amazon «soy belt» will feed global thirst for Brazil’s commodities»?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat wetenschappers vrezen dat door met name ontbossing het regenwoud in het Amazonegebied zichzelf niet meer in stand zal kunnen houden en in een neerwaartse spiraal terecht kan komen en dat dit tipping point dichtbij is? Zo nee, wat is naar uw mening dan wel de stand van zaken in dezen?
Ja, daar ben ik mij van bewust.
Is het waar dat Nederland meer dan 40% van de export van soja uit het Braziliaanse gebied Rondônia’s voor haar rekening neemt? Zo nee, welk deel van de sojaproductie uit dat gebied wordt dan wel naar Nederland geëxporteerd, en welk deel van de gehele Braziliaanse productie van soja?
Ongeveer 5% van de Braziliaanse export van sojaproducten (bonen, meel en olie) gaat naar Nederland. Dit percentage is de afgelopen jaren (2017 t/m 2020) constant gebleven volgens gegevens van het Braziliaanse Ministério da Agricultura, Pecuária e Abastimento: Estatisticas de Comércio Exterior do Agronegócio. Rondônia is een van de 26 Braziliaanse deelstaten. De bijdrage van Rondônia aan de Braziliaanse export van soja in 2020 was relatief klein, in waarde 1,20% en in gewicht 1,23%. Dat is een toename ten opzichte van 2017 toen die bijdrage 1,05% bedroeg. In 2020 ging 41% van de export van soja uit Rondônia naar Nederland. Hierbij geldt dat Nederland in belangrijke mate doorvoerland is van soja of daarvan afgeleide producten. De soja die is bestemd voor Nederlandse consumptie is grotendeels afgedekt met duurzaamheidscertificaten die erop toezien dat zonder ontbossing is geproduceerd. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Acht u het mogelijk dat ten minste een deel van de soja uit Rondônia geproduceerd wordt op grond die pas na 2008 ontbost is en dus volgens de afspraken gemaakt in Brazil’s Soy Moratorium daarvoor niet gebruikt had mogen worden? Zo ja, bent u bereid de importeurs van deze soja daarop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Een deel van de soja in Rondônia wordt geproduceerd voor de lokale markt en dat gedeelte zal moeten voldoen aan eisen in de Braziliaanse boswet. Die eisen wijken af van de afspraken in het Braziliaanse soja moratorium. Zoals hiervoor bij vraag 3 aangegeven, is slechts een deel van de uit Rondônia ge-exporteerde soja bestemd voor Nederlandse consumptie; een ander deel is voor doorvoer naar andere Europese en EU-landen. In algemene zin is het deel van de soja dat is bestemd voor Nederlandse consumptie grotendeels afgedekt met duurzaamheidscertificaten die erop toezien dat zonder ontbossing is geproduceerd (zie ook antwoord op vraag 7). Het kabinet verwacht van in Nederland gevestigde bedrijven die internationaal opereren dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principle’s on Business and Human Rights naleven op het gebied van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO). Van bedrijven wordt verwacht dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen en risico’s voor mens en milieu, waaronder ontbossing, voorkomen en aanpakken.
Deelt u de mening dat de import van soja uit gebieden waar soja wordt geproduceerd op areaal dat door ontbossing is aangelegd, aan banden moet worden gelegd om verdere ontbossing te voorkomen? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen om dit te bereiken? Zo nee, waarom niet?
De kabinetsinzet is conform het in de Kamerbrief «Internationale inzet bosbehoud en bosherstel» uiteengezette beleid, zie hiervoor verder het antwoord op vraag 6 en vraag 7.
Welke concrete doelen stelt u zich ten aanzien van het stoppen van de mondiale ontbossing en bosdegradatie in 2030, zoals verwoord in uw brief «Internationale inzet bosbehoud en bosherstel»?2
De internationale inzet van het kabinet op het gebied van bosbehoud en bosherstel richt zich op drie hoofdoelen: het stoppen van mondiale ontbossing en bosdegradatie uiterlijk in 2030, het uitbreiden van het wereldbosareaal met 3 procent in 2030 en het mobiliseren van de EU. Om deze doelen te realiseren zet het kabinet zich onder andere in om uiterlijk per 2030 tot ontbossingsvrije landbouwgrondstoffenketens te komen door in EU-verband te pleiten voor ambitieuze wetgevende en niet-wetgevende maatregelen, die gericht zijn op het vermijden dan wel het minimaliseren van het op de interne markt brengen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing of bosdegradatie. Naar verwachting zal de Europese Commissie daartoe deze zomer een voorstel presenteren. Daarnaast draagt het kabinet via diplomatieke inspanningen en de financiering van bilaterale en multilaterale programma’s bij aan het stoppen van de mondiale ontbossing en bosdegradatie in uiterlijk 2030. Deze inzet is ook weergegeven in de kamerbrief over de internationale inzet op bossen en de reactie op de initiatiefnota Behoud het Woud (Kamerstuk 30 196, nr. 708 en Kamerstuk 35327, nr. 3).
Hoe kunt u bevorderen dat in Nederland geïmporteerde soja, ook die niet voor de Nederlandse consumptie verwerkt wordt, afgedekt wordt met Round Table on Responsible Soy(RTRS)-certificaten waarmee gewaarborgd wordt dat het om soja gaat die zonder ontbossing is geproduceerd?
In 2006 is in Zwitserland door bedrijven en NGO’s de Round Table for Responsible Soy (RTRS) opgericht. Overheden zijn geen lid van de RTRS. De RTRS heeft in 2010 de mondiale standaard voor duurzame («verantwoorde») sojaproductie vastgesteld. De RTRS-standaard is daarmee de standaard die via een mondiaal multistakeholdersproces en publieke consultaties van bedrijven, banken en NGO’s is vastgesteld. Op de achtergrond speelde en speelt Nederland een belangrijke stimulerende en faciliterende rol voor de ontwikkeling van de RTRS als organisatie en voor vaststelling van de RTRS-standaard. De Nederlandse overheid draagt bijvoorbeeld bij aan het vergroten van het bereik van de RTRS-standaard via het Initiatief Duurzame Handel (IDH). De RTRS-standaard en daarvan afgeleide certificering is een effectief middel gebleken om het Nederlandse verbruik van geïmporteerde soja te verduurzamen en ontbossingsvrij te maken. Omdat Nederland echter vooral ook doorvoerland voor soja en sojaproducten is naar andere Europese en EU-landen, voelen wij een bijzondere verantwoordelijkheid om waar mogelijk bij te dragen aan het ontbossingsvrij maken van ook deze handelsstromen. Uw Kamer is vorig jaar apart geïnformeerd over het kabinetsbeleid op het tegengaan van ontbossing (Kamerstuk 30 196, nr. 708). Het kabinet heeft zich daarin onder meer vastgelegd op het zo spoedig mogelijk – en uiterlijk in 2030 – komen tot volledig ontbossingsvrije handelsketens. Verduurzaming van importen en doorvoer via Nederland naar andere Europese landen kan alleen in Europees en EU verband goed geregeld worden. Certificering zou een van de instrumenten in een pakket van EU maatregelen kunnen zijn, waar de Europese Commissie momenteel aan werkt en dat naar verwachting in de zomer wordt gepresenteerd. In een gesprek met de Europese Commissie, afgelopen april, hebben vertegenwoordigers van ADP landen op initiatief van Nederland gepleit voor effectieve en ambitieuze maatregelen, inclusief wetgeving, die bijdragen aan het voorkomen van ontbossing (cf. motie Bouali Kamerstuk 35 570, nr. 28).
Bent u bekend met het rapport «The Role of Critical Minerals in Clean Energy Transitions» van het IEA?1
Ja.
Bent u ook van mening dat het risicovol is dat westerse landen te afhankelijk zijn van slechts enkele landen, zoals China, voor het verwerken van metalen? Bent u tevens van mening dat de energietransitie gefrustreerd kan worden door schaarste aan metalen en mogelijkheden tot metaalverwerking?
De analyse van het Internationale Energie Agentschap (IEA) laat goed zien dat er een snel toenemende hoeveelheid grondstoffen nodig is om de mondiale klimaat- en energietransitie te realiseren. Hierdoor ontstaan er uitdagingen rond de tijdige beschikbaarheid van grondstoffen en bijbehorende milieu en sociale impact. De concentratie van onder andere mijnbouw en verwerkende industrie in een aantal grondstoffen producerende landen zoals China, vraagt om aandacht op het Europese niveau. In het Nederlandse klimaat- een energiebeleid wordt het belang van grondstoffenbeschikbaarheid steeds meer onderkend. Daarom zet Nederland in op ambitieus grondstoffenbeleid op Europees niveau. Het Europese grondstoffenbeleid rond de circulaire economie en specifiek kritieke grondstoffen speelt hierop in door in te zetten op betere toegang tot grondstoffen elders, het duurzaam winnen van grondstoffen binnen Europa en het slimmer hergebruiken van grondstoffen binnen Europa. Zo zet Europa via haar industriële allianties in op het (weder)opbouwen van belangrijke ketenschakels rond bijvoorbeeld batterijen om minder geopolitiek afhankelijk te zijn. Nederland steunt deze aanpak en sluit daar zo veel mogelijk op aan. Hierdoor is het mogelijk om tijdig te anticiperen op problemen rond de beschikbaarheid van metalen en metaalverwerking.
Deelt u de analyse van het IEA dat westerse landen strategische voorraden moeten aanhouden van zeldzame aardmetalen en andere waardevolle grondstoffen die onder meer van belang zijn voor de chips- en halfgeleiderindustrie, batterijen van elektrische voertuigen en voor windmolens?
Het IEA noemt in haar rapport verschillende oplossingsrichtingen om de beschikbaarheid van de benodigde grondstoffen voor de mondiale klimaat- en energieambities te borgen. Allereerst worden circulaire strategieën als recycling, hergebruik en efficiënter materiaalgebruik benoemd. Daarnaast zal de bestaande en nieuwe winning en verwerking van grondstoffen sterk verduurzaamd moeten worden om negatieve milieu en sociale impact te minimaliseren. Als laatste wordt aangeraden te werken aan de schokbestendigheid van waardeketens. Naast verbeterde risicoanalyses zoals stresstesten, wordt aangegeven dat onder bepaalde omstandigheden strategische voorraden behulpzaam kunnen zijn. De aard van specifieke grondstof en de mate van transparantie van de desbetreffende markt bepalen of dit raadzaam is om vooral korte termijn verstoringen op te vangen. Met name industrieën in Europa die de ruwe grondstoffen verwerken tot tussenproduct spelen hier al op in. Zij zijn beter dan overheden in staat om in te spelen op marktomstandigheden en benodigde voorraadzekerheden voor hun productieprocessen. Zoals in het antwoord op vraag 1 beschreven, biedt Europa het juiste niveau om de grondstoffenbelangen van het Nederlandse bedrijfsleven te verzekeren. Toegang hebben tot grondstoffen elders en in Europa, maar ook het bevorderen van circulaire businessmodellen helpt bedrijven om toekomstbestendig grip te houden op grondstoffen. Het Ministerie van Economische Zaken en klimaat steunt de huidige Europese aanpak en zal extra aandacht vragen voor verbeterde risicoanalyse van belangrijke Europese waardeketens. Hierdoor kan beter bekeken worden of en wanneer strategische voorraden benodigd zijn.
Welke maatregelen heeft u reeds genomen om strategische voorraden aan te houden van zeldzame aardmetalen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke inspanningen bent u van plan te verrichten om te borgen dat Nederland kan beschikken over een strategische voorraad van zeldzame aardmetalen en grondstoffen en er hiermee ook voor te zorgen dat Nederland zo onafhankelijk mogelijk kan zijn van landen buiten de EU zoals China?
Zie antwoord vraag 3.
Welke acties gaat u nemen om te bevorderen dat er in EU-verband strategische voorraden van zeldzame aardmetalen en grondstoffen worden aangelegd, met hetzelfde doel als omschreven in vraag vijf?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ook van mening dat kernenergie in Nederland een belangrijke rol kan spelen om minder afhankelijk te worden van metalen uit landen als China die nu gebruikt worden voor windmolens en batterijen? Welke energie-productie mogelijkheden ziet u hiertoe nog meer?
Omdat uranium op veel plaatsen wordt gedolven, kan kernenergie bijdragen aan meer diversificatie in de aanvoer van grondstoffen voor elektriciteitsopwekking (en dus aan grotere strategische autonomie met behoud van een open economie).
Kernenergie kan in de toekomst mogelijk een rol vervullen in de energiemix, maar dit is uiteraard ook van andere factoren afhankelijk, zoals de vormgeving van de energietransitie, financieringskosten, leveringszekerheid en afhankelijkheid van het buitenland.
Bent u het met de conclusie van het IEA eens dat er technologie moet worden ontwikkeld, waardoor er efficiënter met grondstoffen kan worden omgegaan? Welke maatregelen nemen het kabinet en de EU hiertoe?
In het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid wordt binnen de vier overkoepelende thema’s, waaronder «energie en duurzaamheid», gewerkt aan het efficiënter omgaan met grondstoffen via de inzet van technologieën. Via materiaalsubstitutie, efficiëntere en slimmere productieprocessen zoals 3D-printen en circulair ontwerpen wordt gewerkt aan het realiseren van de maatschappelijke uitdagingen met zo min mogelijk verspilling van grondstoffen. Meer specifiek wordt via het nationale uitvoeringsprogramma circulaire economie binnen vijf domeinen (maakindustrie, kunststoffen, bouw, consumptiegoederen en biomassa en voedsel) gewerkt aan efficiënter grondstoffengebruik via circulaire strategieën zoals recycling en hergebruik. Hierbij worden de ontwikkelde technologieën uit het missiegedreven topsectoren- en innovatiebeleid toegepast. Ook Europa zet hier stevig op in via onder andere via het onderzoek- en innovatiebeleid van Horizon Europe. In de nieuwe plannen staan de klimaat-, grondstoffen- en digitaliseringstransities centraal.
De aanleg van een elektriciteitskabel door een kwetsbaar stuk van het Werelderfgoed Waddenzee |
|
Leonie Vestering (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Bas van 't Wout (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Erfenis van Wiebes: ongerept Schier gaat op de schop» en «Voorkom aanleg stroomkabels door kwetsbaar Wad»?1 2
Ja.
Klopt het dat u heeft gekozen voor de aanlanding en aansluiting van een elektriciteitskabel voor wind op zee, het zogenaamde tracé Eemshaven West, welke dwars door Schiermonnikoog en dwars door een kwetsbaar stuk van het Werelderfgoed Waddenzee loopt? Zo nee, wanneer zult u de definitieve keuze maken, waar hangt dit van af en is er nog ruimte voor de Kamer om input te leveren?
Er is nog geen besluit voor een tracé genomen. In januari van dit jaar is het voorkeursalternatief bekend gemaakt voor het tracé dat windpark Ten noorden van de Waddeneilanden moet aansluiten op het hoofdspanningsnet. Dit is tracé Eemshaven west geworden. Deze keuze is gemaakt vanuit de integrale effectenanalyse (IEA) waar naast een eerste fase milieueffectrapportage ook de aspecten omgeving, kosten, techniek en toekomstvastheid onderdeel van uitmaakte. Op dit moment wordt er verder gewerkt aan de uitwerking en optimalisatie van het tracé. Hierbij wordt er gekeken naar de exacte route en de mogelijke aanlegtechnieken en de impact hiervan. Deze verdere uitwerking wordt getoetst in de tweede fase milieueffectrapportage, inclusief Passende Beoordeling.
Parallel daaraan wordt de komende maanden in het kader van de Verkenning Aanlanding Wind op Zee 2030 (VAWOZ 2030) onderzocht welke verbindingen er door het Waddengebied nodig gaan zijn en welke mogelijkheden er hier nog voor zijn. Dit onderzoek wordt nadrukkelijk in samenwerking met regionale overheden en partijen in het Omgevingsberaad vormgegeven. In het najaar wordt bezien of de resultaten van deze onderzoeken consequenties hebben voor het gekozen voorkeursalternatief, hiervoor wordt het Omgevingsberaad ook om een advies gevraagd en de Beheerautoriteit Waddenzee nauw betrokken. In de tussentijd neem ik geen onomkeerbare stappen.
Het uiteindelijk vast te stellen voorkeursalternatief wordt vervolgens vastgelegd in een Ontwerp Inpassingsplan/Projectbesluit welke ter inzage wordt gelegd met het oog op formele inspraak.
Beaamt u dat er veel zorgen en weerstand zijn vanuit de regio en vanuit natuur- en milieuorganisaties over de mogelijke komst van het tracé Eemshaven West?
De afgelopen maanden heeft het project veel aandacht van uw Kamer, de natuur- en milieuorganisaties, het Omgevingsberaad, de Beheerautoriteit Waddenzee, de beheerders en de media gehad. En ik snap dat ook en ik deel de zorgen. In dit project komen de afspraken voor een duurzame energievoorziening samen met een zeer waardevol kwetsbaar Unesco Werelderfgoed natuurgebied dat we dienen te beschermen. De regio heeft ook behoefte aan inzicht in de totale opgave voor het Waddengebied, in ieder geval tot aan 2030. De komende maanden worden gebruikt om in het kader van de Verkenning Aanlanding Wind op Zee 2030 (VAWOZ 2030) te onderzoeken welke verbindingen er de komende periode door het Waddengebied nodig zijn om de klimaatdoelstellingen te realiseren. In het verlengde daarvan wordt ook onderzocht of er ruimtelijke mogelijkheden zijn om tevens de verduurzamingsambities van Noord Nederland te accommoderen. Gelijktijdig wordt het voorkeursalternatief voor Net op Zee Ten noorden van de Waddeneilanden (NOZ TNW) verder uit gewerkt zodat we beter inzicht hebben op het exacte tracé, de aanlegtechnieken en de impact van dit tracé. In het najaar wordt bezien of de resultaten van deze onderzoeken consequenties hebben voor het gekozen voorkeursalternatief. Ook heb ik aangegeven dat er tot die tijd geen onomkeerbare stappen worden gezet.
Beaamt u dat het lokaal bestuur, zoals gedeputeerde staten Groningen, in eerste instantie de voorkeur gaf aan het tracé Eemshaven Oost, maar dat u het lokaal bestuur heeft overtuigd van de onmogelijkheid van dit tracé? Zo nee, waarom niet?
In het regioadvies van dertien regionale en lokale overheden van oktober 2020 is er door de regiopartijen een sterke wens uitgesproken om de windenergie te laten aanlanden in de Eemshaven. De regio geeft aan dat de provincie Groningen zich positioneert als dé energieprovincie van Nederland. In dat kader wil de provincie graag grote hoeveelheden groene stroom laten aanlanden ten gunste van de verduurzaming van industrie in de Eemshaven/Eemsdelta en als stimulans van de (groene) waterstofeconomie in de regio, aansluitend bij het Waterstofinvesteringsplan Noord-Nederland.
Van de drie onderzochte tracés naar Eemshaven valt het tracé Eemshaven midden af omdat het naar verwachting niet vergunbaar is op grond van de Wet natuurbescherming vanwege de grote impact op natuur en milieu door grote baggervolumes en vertroebeling. Daarmee blijft een keuze over tussen de tracés Eemshaven west en Eemshaven oost. De regio geeft aan dat Eemshaven oost het beste aansluit bij de regionale belangen vanwege maatschappelijk draagvlak en ruimtelijke inpassing en -kwaliteit. Eemshaven west wordt door de regio ter overweging meegegeven omdat uit de IEA afgeleid kan worden dat het tracé Eemshaven oost niet haalbaar lijkt vanwege technische complexiteit, minimale ruimte en twijfels over tijdige toestemming vanuit Duitsland. Wat ik tevens meeweeg is de bredere context van de energietransitie en de planning die daarbij hoort. De ambitie voor wind op zee reikt immers verder dan de Routekaart 2030 en in de toekomst zijn meer aanlandingen nodig, naar verwachting met gelijkstroomkabels of waterstofleidingen. De aanleg hiervan heeft naar verwachting meer impact op de natuur dan de wisselstroomverbinding van het NOZ TNW project op het west tracé, dat als voorkeursalternatief is aangewezen. Aangezien het tracé Eemshaven oost vanuit milieuaspecten bekeken hiervoor beter geschikt lijkt wil ik dit tracé graag beschikbaar houden voor volgende verbindingen. Dit wordt nader onderzocht in de Verkenning Aanlanding Wind op Zee (VAWOZ) ter voorbereiding op de vaststelling van een nieuwe wind op zee opgave.
Beaamt u dat u het tracé Eemshaven Oost achter wilt houden voor toekomstige aanlandingen en dat u dit niet heeft gecommuniceerd in het regioadvies, waardoor essentiële informatie niet (tijdig) is gedeeld met de regio? Zo nee, waarom niet?
Het regioadvies is opgesteld door de regionale overheden. Ik heb met hen in juni 2020 de integrale effectenanalyse (IEA) gedeeld waarin zowel milieu informatie is opgenomen als omgevingsaspecten, technische impact, kosten en toekomstvastheid. Zowel in de IEA als in een gezamenlijk met de regionale overheden uitgevoerde Joint Fact Finding (zomer 2020) naar de mogelijkheden voor een kabelcorridor is de informatie over toekomstige aanlandingen gedeeld. In zijn reactie op het regioadvies waarin het voorkeursalternatief is gepresenteerd op 14 januari heeft toenmalig Minister Wiebes de motivatie met de regio gedeeld. In deze brief aan de regiopartijen, welke op 9 april ook met u is gedeeld geef hij aan dat hij de tracékeuze in de bredere context van de energietransitie plaats. «De ambitie voor wind op zee reikt immers verder dan de routekaart 2030 en in de toekomst zijn meer aanlandingen nodig. Als ik nu dit tracé zou kiezen, dan is er daarna geen ruimte meer voor de aanlanding van toekomstige windparken op zee. Toekomstige windparken op zee zullen verder uit de kust liggen en grotere vermogens hebben. Aanlanding met één of meer gelijkstroomkabels of waterstofleidingen ligt dan voor de hand. Deze verbindingen worden met groter en zwaarder materieel aangelegd en hebben daardoor meer effect op de natuur dan een wisselstroomverbinding. Aangezien het tracé Eemshaven oost vanuit milieuaspecten bekeken hiervoor beter geschikt lijkt wil ik dit tracé graag beschikbaar houden voor volgende verbindingen van wind op zee die zoals gezegd tijdens aanleg een grotere impact zullen hebben op de natuur.»
Vindt u dat stakeholders voldoende zijn meegenomen en er maatschappelijk draagvlak bestaat voor het tracé Eemshaven West? Zo ja, waarom heeft u in uw proces tot het komen van deze keuze de nieuwe Waddengovernance: Beheerautoriteit Wadden en Omgevingsberaad Wadden niet betrokken?
Er loopt al ruim twee jaar een proces waarbij zowel met verschillende omgevingspartijen, regionale overheden als met individuele bewoners is gesproken. In een veelvoud aan werksessies, bewonersavonden en raadsavonden is in eerste instantie gesproken over welke tracés er onderzocht moeten worden. Dit heeft geresulteerd in negen onderzochte tracés waarvan er vier door de omgeving zijn ingebracht. Uiteindelijk hebben de dertien regionale overheden gezamenlijk een advies gegeven op basis van de Integrale Effecten Analyse, de milieueffectrapportage, de reactie van Rijkswaterstaat in zijn hoedanigheid als beheerder van de Waddenzee en het advies van de Commissie m.e.r. Deze zijn door de regionale overheden voorgelegd aan de eigen Raden en Staten. Het tracé Eemshaven West was in dit regioadvies nadrukkelijk een optie omdat ook de decentrale overheden de complexiteit van het oostelijk tracé herkennen.
De nieuwe Waddengovernancestructuur is tot stand gekomen parallel aan de voorbereiding van besluitvorming over een voorkeurstracé voor TNW. Verschillende individuele organisaties betrokken bij onder meer het Omgevingsberaad zijn vanaf het begin van het project betrokken geweest in verschillende bijeenkomsten. Het Omgevingsberaad bestaat sinds januari 2020 en de Beheerautoriteit Waddenzee is op 1 maart 2020 van start gegaan. Er is goed contact met het Omgevingsberaad over de keuze van een tracé en er zijn contacten met de Beheerautoriteit Waddenzee als onderdeel van de nieuwe governance over toekomstige kabels en over de studie naar innovatieve technieken om de Wadden te doorkruisen die in het kader van de VAWOZ wordt gedaan.
Ook zal het Omgevingsberaad om advies gevraagd worden en de Beheerautoriteit Waddenzee wordt nauw betrokken. In de tussentijd neem ik geen onomkeerbare stappen.
Bent u bereid om alsnog een tracé te kiezen dat past bij de regionale voorkeur en minder schade aan de natuur zal opleveren? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 18 mei jl. (Kamerstuk 35 092, nr. 27)3 heb ik aan u aangegeven dat er momenteel verder gewerkt wordt aan de uitwerking van het tracé Eemshaven west. Hierbij wordt er gekeken naar de exacte route, de mogelijke aanlegtechnieken en de impact hiervan. Deze verdere uitwerking wordt getoetst in de tweede fase milieueffectrapportage, inclusief Passende Beoordeling.
Parallel wordt komende maanden in het kader van de Verkenning Aanlanding Wind op Zee 2030 (VAWOZ 2030) onderzocht welke verbindingen er de komende periode door het Waddengebied nodig gaan zijn en welke ruimtelijke mogelijkheden er hier nog voor zijn. In het najaar bekijk ik of de resultaten van deze onderzoeken consequenties hebben op het gekozen voorkeursalternatief. Hierbij weeg ik zowel de natuureffecten van de TNW kabel als de natuureffecten van toekomstige kabels. Zo kan er integraal een toekomstbestendige en verstandige keuze worden gemaakt met de minste schade voor de natuur. Voor deze keuze wordt het Omgevingsberaad om advies gevraagd en de Beheerautoriteit Waddenzee wordt nauw betrokken. In de tussentijd neem ik geen onomkeerbare stappen.
Welke rol hebben en hadden uw collega’s, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, bij de beslissing over de locatie voor de aanleg van een elektriciteitskabel in zee?
Samen met mijn collega van BZK ben ik verantwoordelijk voor de keuze van het voorkeursalternatief en de ruimtelijke besluiten die hierbij horen op grond van de Rijkscoördinatieregeling. De Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit betrek ik vanuit hun eigen rollen, verantwoordelijkheden en expertise bij deze besluitvorming. Daarnaast is Rijkswaterstaat door EZK – zoals te doen gebruikelijk – informeel geraadpleegd als beheerder van de Waddenzee en is daarnaast bevoegd gezag voor de Waterwet en de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken.
Klopt het dat het tracé Eemshaven Oost vanuit milieuaspecten, zoals ook blijkt uit de uitgevoerde Milieu Effect Rapportage, het meest optimale tracé is? Zo nee, waarom niet?
Alle tracés hebben op milieuaspecten negatieve effecten. Waarbij Eemshaven oost het kleinste aantal negatieve beoordelingen heeft van de alternatieven naar de Eemshaven, de tracés naar Burgum hebben minder milieueffecten en zijn goedkoper maar konden op onvoldoende draagvlak rekenen bij de regionale overheden. Hiermee kan niet direct worden gesteld, dat Eemshaven Oost het meest optimale tracé is naar de Eemshaven vanuit milieu optiek, omdat de aard en omvang van het effect en mitigeerbaarheid en mogelijkheden tot optimalisatie van het tracé van invloed zijn op de totale milieu impact. Uit de uitgevoerde milieueffectrapportage blijkt ook dat voor de route Eemshaven Oost er nog steeds sprake is van tijdelijke negatieve milieueffecten. En daar zit het dilemma. De keuze voor het voorkeurstracé is een integrale afweging waarbij ook toekomstvastheid, omgeving, kosten en techniek criteria zijn. In het kader van toekomstvastheid kijk ik verder dan alleen één project. In vraag vier heb ik verdere uitleg gegeven over waarom voor de project kiezen voor het west tracé per saldo zorgt voor minder impact op het milieu.
Waarom legt u de Agenda voor het Waddengebied 2050, die pas is getekend door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, naast u neer, door uw keuze voor het tracé Eemshaven West?
De Agenda voor het Waddengebied beschrijft de ontwikkelingen en opgaven waarvoor het gebied staat. In de Agenda wordt precies het dilemma beschreven waar ik ook voor sta. Noord-Nederland heeft de ambitie om koploper te zijn in de energietransitie. Tegelijkertijd speelt deze transitie zich af in en rond een kwetsbaar werelderfgoed Waddenzee waarbij natuur en het open landschap belangrijke kernwaarden zijn. Tevens behoort het kustgebied tot een van de beste landbouwgronden van Europa. Hierbij worden als opgaven genoemd het benutten van de kansen die de energietransitie met zich mee brengt voor behoud en versterking van de werkgelegenheid in het Waddengebied. En het op een zorgvuldige manier, met zo min mogelijk effect op de natuurwaarden, aanleggen van kabels en (buis)leidingen voor de energietransitie door de Waddenzee en in het Waddengebied. Dat is ook mijn ambitie.
Door met dit windpark aan te landen in de Eemshaven wordt er gehoor gegeven aan de energieambitie in Noord-Nederland en rekening gehouden met het uitgangspunt in de Agenda dat de aanleg van kabels en buisleidingen door de Waddenzee van de Noordzee naar het vaste land en naar de Waddeneilanden in beginsel dient aan te sluiten bij bestaande corridors (westzijde nabij Den Helder en oostzijde nabij de Eemshaven) Het VKA is zo gekozen dat de bestaande corridor optimaal kan worden gebruikt voor toekomstige verbindingen en de natuur effecten van meerdere kabels per saldo het kleinst zijn.
Beaamt u dat in milieueffectrapport (MER) fase 2 zal blijken of het voorkeursalternatief Eemshaven West zonder «significante natuurschade» door het Wad kan gaan? Wat wordt beschouwd als «significante natuurschade» en bij welke verwachte natuurschade kan het tracé geen doorgang vinden?
Op dit moment wordt in MER fase 2 het tracé nader uitgewerkt en onderzocht om significante effecten te kunnen beoordelen. Er is geen kwantitatieve normering om significantie te bepalen. De beoordeling van significantie vindt plaats door ecologen en wordt getoetst door LNV in de vergunningen procedure op basis van de Wet natuurbescherming.
Onderdeel van MER fase 2 is een Passende Beoordeling. Uit de Passende Beoordeling zal moeten blijken of er na mitigerende maatregelen nog sprake is van significante negatieve effecten. Het tracé heeft geen doorgang als er significante effecten zijn èn als er minder schadelijke alternatieven beschikbaar zijn of compensatie niet mogelijk blijkt.
Beaamt u dat het proces van de invulling van de randvoorwaarden momenteel gaande is?
Ja dit proces loopt nu in nauwe samenwerking met de betrokken decentrale overheden en de betrokken stakeholders.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de randvoorwaarden worden omgezet in harde garanties, waar niet van mag worden afgeweken? Kunt u toezeggen dat álle te nemen natuurmaatregelen stuk voor stuk bindend worden opgenomen in het inpassingsplan?
Naast de wettelijke natuurherstelmaatregelen heb ik met de decentrale overheden afgesproken dat er bij dit project een pakket aan «plus-maatregelen» komt. Dit zijn maatregelen waarmee we ons ten doel stellen om het gebied daar waar mogelijk binnen dit project te versterken op het gebied van landbouw, natuur en energietransitie. De maatregelen komen samen met de omgeving tot stand en zullen worden geborgd in het inpassingsplan of het bijbehorende landschapsplan.
Beaamt u dat de werkzaamheden voor de aanleg van de kabel gedurende minstens vier jaar een enorme aanslag zullen vormen op de flora en fauna van Schiermonnikoog en dat hiermee ook voor vier jaar de stilte en ongereptheid van het Nationaal Park Schiermonnikoog in gevaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Momenteel wordt er aan de optimalisatie van het tracé en de aanlegtechnieken gewerkt. Afhankelijk van de gekozen techniek zullen de werkzaamheden op Schiermonnikoog variëren van grofweg enkele weken tot ongeveer vier. Tijdens de aanleg zal er gekeken worden of op werkterreinen bijvoorbeeld maatregelen getroffen kunnen worden om eventuele overlast voor de natuur te minimaliseren. Hierbij kunt u denken aan bijvoorbeeld speciale groene lampen, geluidsschermen en het vermijden van bijvoorbeeld het broedseizoen. De werkzaamheden van het totale project zullen naar verwachting vier jaar bedragen. Echter zal er niet op alle plekken gelijktijdig worden gewerkt.
Kunt u inzicht geven in de aard (maatregelen) en omvang (budget) van de compensatie die nodig zal zijn om schade aan de natuur te «repareren» bij uw keuze voor aanlanding van tracé Eemshaven West (dwars door Schiermonnikoog, door Werelderfgoed Waddenzee, door kwelders en door akkergronden)? Zo nee waarom niet?
Momenteel wordt het VKA-tracé geoptimaliseerd, op basis van het uiteindelijke tracé kan de (wettelijke) compensatie- en mitigatieopgave pas bepaald worden. Het is nu nog te vroeg in het proces om hier antwoord op te geven.
Wel is er al een Pilot met de Natuur- en Milieufederaties (NMF’s) van Fryslân en Groningen gestart toen er nog 9 tracés in onderzoek waren, dus voordat het voorkeurstracé bekend werd gemaakt. De NMF's hebben, samen met hun achterban, ideeën aangeleverd ten behoeve van de ecologische inpassing. Op basis hiervan is voor het voorkeurstracé Eemshaven west een selectie gemaakt. Deze selectie van ideeën worden in een werkgroep met natuur- en milieuorganisaties verder besproken en uitgewerkt. Voorbeelden hiervan zijn: het vergroten van bestaande oester- en mosselbanken en zeegrasvelden of extra herstelwerkzaamheden aan de kwelders. De uitkomst van de uitgewerkte ideeën zullen worden benut bij het verdere traject.
Naast de wettelijke compensatie in de vorm van natuurherstel heb ik aangeven dat er ook een pakket aan «plus»-maatregelen opgesteld kan worden om onder andere de natuur te versterken. Hier kunnen de voorgestelde ideeën uit de eerder genoemde Pilot voor bekeken worden, maar ook kunnen er nog nieuwe ideeën door de stakeholders aangedragen worden.
Klopt het dat het datacenter van Google gaat uitbreiden in de Eemshaven? Zo ja, wat is de stand van zaken? Zijn er bijvoorbeeld al vergunningen aangevraagd of vergeven?
Ja dit klopt, de meest recente uitbreiding is vergund door de Provincie Groningen.
Kunt u aangeven hoeveel stroom, afkomstig van de windmolens in de Waddenzee, zal gaan naar het datacenter van Google en de mogelijke uitbreiding ervan?
Alle stroom van windpark Ten noorden van de Waddeneilanden komt terecht op het Nederlandse Hoogspanningsnet en zal zodoende generiek beschikbaar zijn voor zowel bedrijven als bewoners.
Hoeveel windstroom zal er naar de industrie in de Eemshaven gaan? Welke andere plannen liggen klaar voor de Eemshaven, zoals dat voor de bouw van een elektrolyser voor groene waterstof? Hoeveel groene windstroom zal hiervoor ingezet worden?
De plannen van het Industriecluster Eemshaven zijn vastgelegd in de Cluster Energie Strategie (CES) van Noord Nederland. Er is een forse groei van duurzame elektriciteit (met name wind op zee) nodig om de elektrificatie en vergroening van de industrie (met behulp van groene waterstof) te kunnen faciliteren. De vraag naar (duurzame) elektriciteit zal volgens plannen van de provincie Groningen groeien van 408 MW in 2020, naar 7.125 MW in 2030.
Klopt het dat onder het tracé Eemshaven Oost mogelijk munitie-depots liggen, waar dan een elektriciteitskabel dwars doorheen moet?
Nee, voor zover bekend, ligt er in het tracé Eemshaven Oost geen munitiedepot. Wel bestaat er in de Waddenzee altijd een kans op de aanwezigheid van losse zeemijnen. In het oostelijke tracé is de kans op de aanwezigheid van die zeemijnen groter. Dit volgt uit onderzoeken van mer fase 1. Bij de overige alternatieve tracés is de kans op aanwezigheid van zeemijnen minder groot of niet aanwezig.
Biedt de aanleg van een kabel, in dit geval meerdere kabels via het oostelijke tracé dan niet juist niet een goede gelegenheid om deze depots samen met de Duitsers op te ruimen, om te voorkomen dat munitie verroest en mogelijk de natuur zal aantasten?
Oude depots in het Oostelijke tracé (Eems estuarium) zijn, voor zover bekend, inmiddels geruimd en dus niet meer aanwezig.
het voornemen tot overeenkomst voor stikstofsaldering ‘Valkenhorst’ waar het Rijksvastgoedbedrijf van plan is om de stalvergunning van drie agrarische bedrijven te gebruiken voor het compenseren van de stikstofdepositie die nodig is voor de bouw van 800 woningen en een gezondheidscentrum. |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het biedboek Valkenhorst?1
Ja.
Klopt het dat het Rijksvastgoedbedrijf de ontwikkelrechten van 800 woningen en een gezondheidscentrum aanbiedt in ruil voor de stikstofruimte van drie veehouderijen?
De provincie Zuid-Holland, de gemeente Katwijk, de gemeente Wassenaar en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de Minister voor Milieu en Wonen hebben begin 2020 overeenstemming bereikt over de bouw van 5.600 woningen op voormalig Vliegkamp Valkenburg. Het Rijksvastgoedbedrijf is namens de Staatssecretaris van BZK voornemens een overeenkomst aan te gaan waarbij een private partij de bij haar in bezit zijnde (stal)vergunningen van drie (agrarische) bedrijven binnen het bestemmingsplangebied inzet als stikstofsalderingsmaatregel ten behoeve van het bestemmingsplan Valkenhorst (interne saldering). Met de stikstofsalderingsmaatregel kan de ontwikkeling van de nieuwe wijk Valkenhorst door de gemeente Katwijk planologisch mogelijk worden gemaakt. Onderdeel van de overeenkomst is de verkoop van gronden door het Rijksvastgoedbedrijf op voormalig Vliegkamp Valkenburg (inclusief het recht voor de ontwikkeling van 800 woningen en een gezondheidscentrum) aan deze private partij, tegen een marktconforme grondwaarde. De waarde die dit ontwikkelrecht vertegenwoordigt is niet een waarde per bedrijf en per kilogram stikstof, maar bestaat uit het verkrijgen van een recht om de kavels bouwrijp af te nemen, waarbij de koper een marktconforme waarde betaalt voor de grond.
Welke waarde vertegenwoordigt dit ontwikkelrecht volgens u per bedrijf en per kilogram stikstof, mede gelet op de toelichting bij het biedboek?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorg dat de stikstofruimte van agrarische bedrijven, vooral in de Randstad, bij dit soort bedragen tot op grote afstand van stedelijke ontwikkeling wordt weggekocht en werkt deze ontwikkeling leegstand op het platteland niet in de hand, met alle risico’s van dien voor de leefbaarheid (waaronder ondermijning)?
Ik begrijp dat het openstellen van extern salderen met veehouderijbedrijven bij u zorgen over ongewenste effecten met zich meebrengt. Het kabinet heeft daarom samen met de provincies verschillende maatregelen getroffen voor een zorgvuldige manier van extern salderen met veehouderijbedrijven, waaronder om te beginnen de openstelling van één jaar, met een evaluatie om te besluiten over voortzetting daarna. Ook het maandelijks monitoren van ongewenste effecten maakt hiervan deel uit. Over deze en de andere waarborgen heeft het kabinet u eerder geïnformeerd; ik verwijs naar mijn brief van 24 april 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 82).
Extern salderen met ruimte uit bestaande vergunningen is een juridisch geaccepteerde wijze van mitigatie van effecten bij het toestaan van projecten op basis van een passende beoordeling als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Ook bij het extensiveren van landbouwbedrijven kan gebruik worden gemaakt van extern salderen. Dit is in lijn met Rijks- en provinciebeleid, waarin natuurherstel en het voorkomen van verdere economische schade centraal staan. Het bevoegd gezag (veelal provincies) is verantwoordelijk voor de verlening van vergunningen op grond van de Wet natuurbescherming.
In deze specifieke situatie gaat het overigens om 3 agrarische bedrijven die zijn gesitueerd binnen het plangebied waar reeds woningbouw was voorzien. Hier is sprake van intern salderen en is geen sprake van een grote afstand tussen de (opgekochte) agrarische bedrijven en de stedelijke ontwikkeling.
Werkt deze ontwikkeling door prijsopdrijving de transitie naar grondgebonden en/of kringlooplandbouw, waar juist meer landbouwgrond onder het bedrijf nodig is, niet tegen? Zo ja, wat bent u van plan hiertegen te ondernemen? Zo nee, waarom ziet u dit anders?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Van Hoogezand tot Siddeburen: iedereen wil 's nachts een stil windpark' |
|
Agnes Mulder (CDA), Silvio Erkens (VVD) |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving?1 Wat vindt u van deze berichtgeving?
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving en met de problematiek. De voorschriften ten aanzien van geluid zijn opgenomen in de omgevingsvergunningen. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het handhaven daarvan. Het is daarom aan de betreffende gemeenten om vast te stellen of er sprake is van overschrijding van de geluidsnormen en aan de hand van hun bevindingen te besluiten over eventuele stappen.
De situatie bij windpark N33 is zeer vervelend voor omwonenden. Echter is dit wel een heel specifieke situatie die niet maatgevend is voor alle windparken. Naar ik heb begrepen, is de gemeente Midden-Groningen in goed overleg met de exploitanten om te bezien waar de geconstateerde bromtoon precies door wordt veroorzaakt en welke maatregelen mogelijk zijn om de door de omwonenden ervaren geluidsoverlast te verminderen.
Klopt het dat de partijen in gemeente Midden-Groningen unaniem aandringen op het 's nachts stilzetten van windmolens op windpark N33 in verband met geluidsoverlast die omwonenden uit hun slaap houdt? In hoeverre staat de Minister daar voor open?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het huidige beleid voor inwoners die nu overlast ervaren van het geluid van windmolens? Zo ja, in hoeverre worden er maatregelen getroffen om dit op te kunnen lossen? Zo nee, is de Minister bereid dit verder te onderzoeken?
Exploitanten van windparken dienen zich altijd te houden aan de geldende regelgeving voor geluid, namelijk de norm van 47 dB Lden, met een aanvullende normering voor de nacht van 41 dB Lnight. In het geval van twijfel of de jaargemiddelde geluidbelasting binnen deze normen valt, kan in de praktijk worden gecontroleerd of een windturbine voldoet aan het geaccrediteerde geluidproductieniveau dat dient als basis voor de berekening. De normen zijn gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke inzichten en op dit moment is er geen wetenschappelijke aanleiding om de normen te herzien. Het RIVM houdt de bestaande kennis over gezondheid en windturbines up-to-date. Indien nieuwe wetenschappelijke inzichten aanleiding geven tot het herzien van de norm, dan zal hier naar worden gekeken. Overigens zijn de normen voor windturbinegeluid in lijn met de uitgangspunten van de WHO-richtlijnen voor omgevingsgeluid en vergelijkbaar met normen voor bijvoorbeeld het weg-, rail- en luchtverkeer, in die zin dat de norm voor windturbinegeluid uitgaat van 9% ernstig gehinderden, waar het maximum vanuit de WHO 10% ernstig gehinderden is.
De ernstige geluidhinder boven dit criterium wordt door de geluidsnorm over langere tijd beperkt, maar dit betekent niet dat omwonenden op bepaalde momenten geen (ernstige) hinder kunnen ervaren. Het is daarom belangrijk om ook te kijken welke maatregelen er genomen kunnen worden om de hinder op piekmomenten te beperken.
Zo vind ik het belangrijk dat omwonenden die overlast ervaren in gesprek kunnen gaan met de exploitant. Op deze manier wordt het meer inzichtelijk op welke momenten er overlast wordt ervaren en wat hier aan gedaan kan worden. Er zijn verschillende opties om de geluidsproductie van een windturbine te verminderen in geval van geluidsoverlast. Dit kan door de windturbine in een lagere «noise-mode» te zetten, waardoor deze minder snel draait en minder geluid produceert. In mijn antwoord op vraag 6 ga ik in op het voor langere tijd stilzetten van de windturbines.
Tegelijkertijd vinden er op dit gebied innovaties plaats waardoor het geluid bij nieuwere windturbines met een hoger vermogen niet toeneemt ten opzichte van oudere windturbines. Zo kunnen nieuwe wieken worden voorzien van «uilenveren», die ervoor zorgen dat er minder geluid wordt geproduceerd. Dit maakt dat een grotere windturbine dus niet per sé meer geluid maakt dan een kleinere windturbine.
Naast het beperken van de ervaren hinder, vind ik het ten slotte van belang dat er aanvullend onderzoek wordt gedaan naar de mogelijke gezondheidseffecten van windturbines in Nederland. Het RIVM verkent momenteel hoe dit onderzoek het beste kan worden vormgegeven. Naar verwachting is deze verkenning eind 2021 beschikbaar en dan zal ik, in samenspraak met alle betrokken partijen, de benodigde vervolgstappen zetten.
De Regionale Energiestrategie (RES) 1.0 zal ook zorgen voor een verdere uitrol van wind op land; in hoeverre wordt er daarbij rekening gehouden met mogelijke geluidsoverlast voor nabij omwonenden en daarbij dus met de locatie van de plaatsing van windmolens?
In de Regionale Energiestrategieën worden zoekgebieden aangewezen voor windenergie en zonne-energie. Dit vraagt om een zorgvuldige afweging tussen ruimte, systeemefficiëntie en bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak. Deze afweging zal in iedere regio anders zijn. Bij de uiteindelijke totstandkoming van windmolenprojecten binnen deze zoekgebieden wordt altijd getoetst of aan de landelijke normen voor geluid, slagschaduw en externe veiligheid kan worden voldaan. Het staat een RES-regio of een gemeente echter vrij om zelf rekening te houden met een grotere (minimale) afstand als dit gewenst is.
Het draagvlak voor wind op land staat onder druk, een goede oplossing voor de ervaren geluidsoverlast lijkt de leden wenselijk bij de ontwikkeling van windparken; welke oplossingen ziet de Minister? In hoeverre zouden bepaalde restricties op type molens kunnen bijdragen aan het reduceren van de ervaren overlast volgens de Minister? Zijn de afstandsnormen volgens het RIVM tussen windmolens en bebouwde omgeving nog steeds voldoende? Zou nachtelijke stopzetting een oplossing kunnen bieden? Ziet het ministerie andere oplossingen?
Zie antwoord vraag 3.
Als er voor gekozen wordt om de windmolens van 22:00 tot 06:00 uur stil te zetten, verandert dit dan iets aan de business case voor wind op land? In hoeverre worden andere duurzame energiebronnen daardoor aantrekkelijker? Welke effecten verwacht u op de hoeveelheid elektriciteit die een windpark opwekt en uiteindelijk ook voor hoeveel capaciteit er nodig is qua aantallen windmolens op land als ze ‘s nachts niet draaien?
Deze vraag laat goed het dilemma zien dat komt kijken bij de inpassing van windenergie. Enerzijds is het zo dat er normen gelden die een bepaald beschermingsniveau garanderen. Voor de nacht bestaat een geluidsnorm van gemiddeld 41 dB (aanvullend op de norm van 47 dB overdag). Ondanks deze norm kunnen er direct omwonenden op bepaalde momenten overlast ervaren. Het zo veel mogelijk beperken van overlast is gewenst en kan op verschillende manieren.
Het meest effectief beperken van geluidshinder is om de windturbines ’s nachts helemaal stil te zetten, maar dit heeft verstrekkende gevolgen. Het stilzetten van windmolens gedurende de genoemde nachtelijk periode heeft namelijk grote invloed op de businesscase van een windpark. Dit zou immers betekenen dat gedurende één derde deel van een etmaal de windmolens stilstaan en daarmee ook dat er minder duurzame elektriciteit wordt opgewekt en dus verminderde inkomsten voor de exploitant. Het kostenreductiepad, zoals afgesproken in het Klimaatakkoord om ervoor te zorgen dat vanaf 2026 wind en zon op land zonder SDE-subsidie tot stand kunnen komen, zou daarmee fors naar achteren schuiven. Bovendien worden andere energiebronnen hiermee niet direct aantrekkelijker, vanwege de hogere kosten, maar ook vanwege een goede balans op het hoogspanningsnetwerk, waarvoor windenergie nodig is. Hoeveel extra windturbines er nodig zijn om aan de stroombehoefte en klimaatdoelen te voldoen als alle turbines ’s nachts stilgezet zouden worden, kan ik niet exact zeggen omdat dit afhangt van de locatie en het vermogen van turbines, maar een redelijke schatting is dat we één derde meer opgesteld vermogen nodig zouden hebben om te compenseren voor de stilstand. Ook deze windturbines zouden dan op land ingepast moeten worden, waarbij mogelijk andere mensen weer hinder van ervaren. Als alternatief voor het stilzetten van windturbines gedurende de nacht ben ik daarom in gesprek met de sector over opties om hinder, ook gedurende de nacht, te beperken.
De export van dolfijnen naar een pretpark in China. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Dolfinarium stopt met showelementen in voorstellingen» en «In diervriendelijker Dolfinarium hoeven dolfijnen geen kunstjes te doen, maar critici zijn niet blij»?1 2
Ja.
Klopt het dat het Dolfinarium acht dolfijnen (tuimelaars), twee walrussen en twee zeeleeuwen verkoopt aan het park Hainan Ocean Paradise in China?
Ik heb van het Dolfinarium begrepen dat zij voornemens zijn acht dolfijnen, twee walrussen en twee zeeleeuwen aan een Chinese dierentuin over te dragen.
Wat vindt u ervan dat het Dolfinarium, dat officieel nog steeds over een dierentuinvergunning beschikt, dolfijnen, walrussen en zeeleeuwen verkoopt aan een pretpark, waar dieren nog steeds als enige taak hebben om het publiek te amuseren in shows?
Ik vind het belangrijk dat dierentuindieren die overgedragen worden goed terecht komen. Daarom is in Artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren vastgelegd dat een dierentuin zich ervan moet verzekeren dat de dieren op een plek terecht komen waar wordt voldaan aan de normen voor dierenwelzijn die ook voor Nederlandse dierentuinen gelden, bijvoorbeeld op het gebied van huisvesting en verzorging. Dierentuindieren mogen enkel verhuizen wanneer het welzijn op de locatie van bestemming gewaarborgd is. Ik zal erop toezien dat het Dolfinarium zich hieraan houdt. Indien er signalen zijn dat dit niet het geval is, wordt dit op voorhand onderzocht.
Zullen de dieren die door het Dolfinarium zijn verkocht aan het pretpark ook worden ingezet als performer in voorstellingen? Zo ja, wat vindt u ervan dat het Dolfinarium deze dieren verkoopt met dit doel?
Het is waarschijnlijk dat de dieren deel zullen nemen aan dierpresentaties in de dierentuin van bestemming. Ik vind het belangrijk dat dierpresentaties een duidelijk educatief doel dienen. Educatie en conservatie moeten immers centraal staan in dierentuinen. In Nederland staan we dierpresentaties dan ook alleen toe als deze educatief zijn. Het ligt echter niet in mijn bevoegdheid om de dierpresentaties in China te toetsen.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat deze dieren hiervoor ook nog eens helemaal naar China worden gevlogen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Dierenwelzijn staat bij mij voorop. De dieren kunnen pas vertrekken als het zeker is dat de Chinese dierentuin aan de Nederlandse normen voor dierenwelzijn voldoet, zoals ik heb toegelicht bij vraag 3. Daarnaast moet dierenwelzijn tijdens transport voldoende geborgd zijn. De dierenwelzijnseisen voor het vervoer per vliegtuig zijn vastgelegd in internationale normen (LAR – live animal regulations) van de IATA (International Air Transport Association).
Ziet u mogelijkheden om de uitvoer van de dolfijnen, zeeleeuwen en walrussen naar het Chinese pretpark tegen te houden?
Het Dolfinarium moet voldoen aan de geldende regelgeving, anders kunnen de dieren niet vertrekken. Dit geldt voor alle dierentuinen die dieren willen overdragen aan een andere partij. Als een dierentuin zich hier niet aan houdt, kan gehandhaafd worden op het niet naleven van artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren of op betreffende veterinaire en CITES-regelgeving.3
Wanneer het Dolfinarium zich houdt aan de geldende regelgeving, zie ik geen mogelijkheid of reden om de overdracht van de dieren tegen te houden.
Welke regels, zoals uit een transportverordening, gelden voor de export van de dolfijnen, zeeleeuwen en walrussen? Welke exportdocumenten zijn er vereist voor de export van deze dieren? Bent u bereid deze exportdocumenten, evenals de aanvraag voor de uitvoer van deze dieren met de Kamer delen?
Voor de export voor deze dieren geldt veterinaire en CITES-regelgeving4, en worden eisen op het gebied van dierenwelzijn gesteld.
Voor dolfijnen en walrussen, die worden beschermd onder het CITES-verdrag, is bij uitvoer een CITES exportvergunning nodig. CITES reguleert de internationale handel in bedreigde plant- en diersoorten om uitsterven van de soorten in het wild te voorkomen. Voor het verkrijgen van een vergunningen dient de legale herkomst van de dieren te worden aangetoond. Ook eist CITES dat de dieren vervoerd worden in overeenkomst met de IATA-normen voor dierenwelzijn tijdens transport.5
Zeeleeuwen worden niet beschermd onder het CITES-verdrag. Voor deze soort zijn dan ook geen CITES documenten nodig om de dieren te exporteren.
Bijgevoegd vindt u de CITES exportvergunningen die aan het Dolfinarium zijn verstrekt en bijbehorende aanvraag.6
Kort voordat dieren daadwerkelijk op transport gaan, vindt een veterinaire keuring plaats. Deze keuring is nodig voor het verkrijgen van een veterinair certificaat. Het veterinair certificaat is een verklaring waarin staat dat de dieren gezond zijn en niet aan een (dier)ziekte lijden, en geeft aan dat de dieren aan de gezondheids- en importeisen van het land van bestemming voldoen. Zonder dit certificaat kunnen de dieren niet naar China geëxporteerd worden.
Los van de CITES- en veterinaire regelgeving, moet worden voldaan aan artikel 4.11 uit het Besluit houders van dieren, waarin staat dat een dierentuin zich ervan moet hebben verzekerd dat de ontvangende partij de dieren houdt, huisvest en verzorgt volgens de normen die voor Nederlandse dierentuinen gelden. Voordat de dieren kunnen vertrekken, wordt onderzocht of hieraan voldaan wordt.
Hoe controleren de Nederlandse autoriteiten of de opvanglocatie in het land van bestemming geschikt is voor de dieren en welke inhoudelijke eisen daar gelden? Hoe waarborgt de Chinese wetgeving het welzijn van dolfijnen in gevangenschap?
Een dierentuin draagt zelf de verantwoordelijkheid om zich ervan te verzekeren dat de dieren op een geschikte locatie terecht komen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) ziet er, in het kader van handhaving op het Besluit houders van dieren, op toe dat dierentuinen voldoende onderzoek naar de locatie van bestemming doen. Als er twijfel bestaat of een partij die dieren ontvangt voldoet aan de eisen die gesteld zijn in het Besluit houders van dieren, kan RVO.nl aanvullend onderzoek doen. RVO.nl kan daarbij bijvoorbeeld extra informatie bij de dierentuin opvragen of contact opnemen met expertgroepen, zoals EAZA (European Association of Zoos and Aquaria), EAAM (European Association of Aquatic Mammals) of vergelijkbare organisaties in andere delen van de wereld om een betrouwbaar beeld te krijgen van de situatie in de nieuwe dierentuin.
De wetgeving in het land van bestemming is in dit kader dus niet relevant, omdat de ontvangende partij moet voldoen aan de normen voor het houden, huisvesten en verzorgen van de dieren die voor dierentuinen zijn vastgelegd in de Nederlandse regelgeving.
Bent u bereid zich in te zetten om deze dieren niet naar een pretpark in China te laten gaan, maar naar een opvangcentrum in Europa met meer semi-natuurlijke leefomstandigheden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u bevestigen dat het Dolfinarium door zal gaan met het organiseren van shows? Kunt u bevestigen dat daarbij niet wordt uitgesloten dat dieren nog steeds onnatuurlijk gedrag moeten gaan vertonen?
Het is dierentuinen toegestaan om educatieve dierpresentaties te geven. Daarbij is het van belang dat natuurlijk gedrag centraal staat en er een duidelijke en eenduidige educatieve boodschap wordt uitgedragen. Het Dolfinarium moet zich hier, net als alle andere dierentuinen in Nederland, aan houden. De invulling van de dierpresentaties in het Dolfinarium is ook onderdeel van de afspraken die ik met de dierentuin heb gemaakt. Deze afspraken heb ik op 27 augustus jl. met uw Kamer gedeeld als bijlage7 bij de Verzamelbrief Dierenwelzijn (Kamerstuk 28 286, nr. 1212).
Kunt u bevestigen dat moderne dierentuinen hun bestaansrecht mede ontlenen aan hun bijdrage aan het behoud van bedreigde diersoorten? Zo ja, in welk opzicht draagt het Dolfinarium Harderwijk bij aan het soortbehoud van de gehouden soorten? Welke in het Dolfinarium gehouden dolfijnsoorten worden met uitsterven bedreigd?
Iedere dierentuin in Nederland moet bijdragen aan de instandhouding van diersoorten zoals is vastgelegd in artikel 4.10 van het Besluit houders van dieren. Dit is van toepassing op de diersoorten die door de dierentuin gehouden worden en geldt niet specifiek voor soorten die met uitsterven worden bedreigd. Het Besluit houders van dieren benoemt drie verschillende activiteiten waarmee dierentuinen invulling kunnen geven aan deze verplichting. Een dierentuin moet aan ministens één van deze activiteiten deelnemen. Eén van de activiteiten die genoemd wordt is het deelnemen aan programma’s met betrekking tot het fokken van dieren in gevangenschap, het herstel van de populatie of het herintroduceren van soorten in hun natuurlijke omgeving. Daarnaast kunnen dierentuinen deelnemen aan onderzoek dat gunstige gevolgen heeft voor het behoud van diersoorten, of dieren uit opvangcentra en in beslag genomen dieren opvangen.
Iedere dierentuin werkt in een beleidsprotocol uit hoe zij invulling geeft aan deze verplichting. Dit beleidsprotocol wordt beoordeeld wanneer een dierentuin een vergunning aanvraagt. Ook het beleidsprotocol van het Dolfinarium is voor afgifte van de dierentuinvergunning beoordeeld.
Hoe wordt de educatieve waarde van het Dolfinarium gemeten en in effectiviteit vergeleken met andere vormen van educatie aangaande zeezoogdieren?
Wanneer een dierentuin een dierentuinvergunning aanvraagt, dient een beleidsprotocol met betrekking tot het educatieve programma aangeleverd te worden. Dit wordt beoordeeld door RVO.nl. Bij de beoordeling van een aanvraag kan RVO.nl de deskundigen van de visitatiecommissie dierentuinen raadplegen voor advies. De visitatiecommissie dierentuinen voert dan een visitatie uit ten aanzien van de vergunningsaanvraag, inclusief het beleidsprotocol, en brengt hierover advies uit aan RVO.nl. Het educatieve programma is een zwaarwegend onderdeel van dit advies en wordt getoetst aan de meest recente inzichten op het gebied van welzijn van dierentuindieren, educatie en conservatie onder meer gebaseerd op wetenschappelijke literatuur en expertise die beschikbaar is binnen expertgroepen, zoals EAZA.
Wat vindt u van de opmerking van de directeur van het Dolfinarium, die in de NPO radio1-uitzending van Blok & Toine op 19 april niet uitsloot dat het Dolfinarium in de toekomst weer actief met de dolfijnen gaat fokken?3
Het zou onwenselijk zijn als het Dolfinarium met de overgebleven dieren zou fokken. Het aantal beschikbare plekken voor dolfijnen in Europese dierentuinen is immers beperkt. Dat maakt het moeilijk om binnen Europa geschikte huisvesting te vinden voor nieuwe of verhuizende dolfijnen.
Bovendien vind ik het belangrijk dat, wanneer het Dolfinarium met de dolfijnen fokt, dit bijdraagt aan de instandhouding van de diersoort. De Europese dierentuinorganisatie EAZA coördineert onder meer het Europese instandhoudingsprogramma EEP (EAZA Ex situ Programme) van tuimelaar dolfijnen. Het EEP draagt zorg voor een gezonde en genetisch gevarieerde populatie van verschillende diersoorten binnen Europese dierentuinen, en zorgt dat er niet meer dieren geboren worden dan noodzakelijk voor het instandhoudingsprogramma. De dieren in het Dolfinarium maken geen onderdeel uit van het EEP.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk zou zijn als er nu dieren naar China worden gevlogen om de overige dieren meer ruimte te geven en er vervolgens wel met de overgebleven dieren wordt gefokt? Kunt u dit toelichten?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 13, is het onwenselijk als het Dolfinarium met de aanwezige dieren fokt.
Kent u het bericht «Gaat Dolfinarium in Harderwijk kopje onder door «rendementsobsessie» van zijn Spaanse eigenaar?»4
Kunt u zich herinneren dat u in antwoord op schriftelijke vragen heeft geschreven dat het Dolfinarium al in 2017 toezegde om de huidige koepelshow aan te passen, en dat dit in 2019 nog niet was gebeurd?5 Kunt u zich herinneren dat u in 2019 opnieuw aangaf om concrete afspraken te maken met het Dolfinarium? Kunt u zich herinneren dat de Visitatiecommissie Dierentuinen in 2020 vernietigend oordeelde over de verblijven, de shows en het gebrek aan educatie in het Dolfinarium? Zo ja, kunt u aangeven op grond waarvan u nog steeds vertrouwen heeft dat het Dolfinarium de gemaakte afspraken nu wel nakomt?
Momenteel worden de afspraken omgezet naar vergunningsvoorschriften die aan de dierentuinvergunning van het Dolfinarium worden verbonden. Als onderdeel van de vergunningvoorschriften van de dierentuinvergunning van het Dolfinarium zijn de gemaakte afspraken dan handhaafbaar. Ik zal er dan ook op toezien dat het Dolfinarium de afspraken nakomt. Het Dolfinarium heeft een deel van de afspraken reeds geïmplementeerd, door bijvoorbeeld de dierpresentaties aan te passen.
Hoe vaak mag het Dolfinarium gemaakte afspraken nog schenden en verbeteringen in dierenwelzijn op de lange baan schuiven voor u zelf ingrijpt?
Zie mijn antwoord op vraag 16.
In het licht van de vorige vraag: wat vindt u het voornemen van het Dolfinarium om pas vanaf 2029 te beginnen met het vergroten van de bassins voor de zeezoogdieren in het Dolfinarium?6
De dierverblijven in het Dolfinarium moeten significant verbeteren, waarmee het Dolfinarium tegemoetkomt aan de bevindingen van de visitatiecommissie dierentuinen. Het Dolfinarium moet dan ook zo snel mogelijk starten met het doorvoeren van verbeteringen in de huidige dierverblijven. Ik realiseer mij dat het ontwerpen en bouwen van compleet nieuwe verblijven tijd kost. Daarom heb ik in de afspraken onderscheid gemaakt tussen verbeteringen die op de korte en op de lange termijn gerealiseerd kunnen worden.
Het Dolfinarium moet de dieren per direct meer uitdaging bieden, door bijvoorbeeld verrijkingselementen aan het verblijf toe te voegen. Ook moeten er onder meer natuurlijke elementen aan de verblijven toegevoegd en de Steller zeeleeuwen krijgen de mogelijkheid om dieper te duiken. Deze aanpassingen dienen uiterlijk in respectievelijk 2024 (natuurlijke elementen) en 2026 (diepte) te zijn verwezenlijkt. Als het Dolfinarium de wijzigingen niet of niet tijdig doorvoert, zal ik handhavend optreden.
Op termijn moet het Dolfinarium de verblijven van de dieren compleet vernieuwen. Deze aanpassingen moet uiterlijk in 2029 gerealiseerd zijn. Dit betekent dus dat het Dolfinarium niet pas in 2029 kan beginnen met het aanpassen van de verblijven.
Vindt u dat de geringe grootte en de geringe diepte van de bassins, waar de Visitatiecommissie Dierentuinen al zware kritiek op had, na de verkoop van acht dolfijnen, twee zeeleeuwen en twee walrussen wel voordoet aan alle eisen voor dierenwelzijn van dolfijnen en andere zeezoogdieren? Zo ja, kunt u uiteenzetten of onderbouwen waarom u tot deze conclusie komt?
De verhuizing van een aantal dieren doet niets af aan de bevindingen van de visitatiecommissie dierentuinen en staat los van de eisen die ik aan het Dolfinarium stel.
Kunt u bevestigen dat er in de afgelopen zes jaar geen cent is gestoken in het aanpassen van de verouderde dierenbedrijven in het Dolfinarium, terwijl er wel geld was voor een aantal waterattracties? Zo ja, hoe oordeelt u daarover? Zo nee, hoeveel geld is er de afgelopen zes jaar geïnvesteerd in het verbeteren van de verouderde dierenverblijven/bassins en wat is hiervan het resultaat?
Dierentuinen moeten zich continu blijven ontwikkelen om aan de meest recente inzichten op het gebied van dierenwelzijn, educatie en conservatie te voldoen. Dit vraagt flinke investeringen vanuit de dierentuinen zelf. Uit het kritische rapport van de visitatiecommissie dierentuinen blijkt dat het Dolfinarium zich de afgelopen jaren onvoldoende heeft ontwikkeld. Het Dolfinarium committeert zich er via de afspraken die ik met ze heb gemaakt aan om de komende jaren de benodigde investeringen alsnog te doen.
Wat vindt u ervan dat het Dolfinarium nu de coronapandemie aangrijpt om investeringen in verbeteringen van de dierenverblijven/bassins uit te stellen, terwijl het bedrijf ook in de jaren die voorafgingen aan de coronapandemie geen cent uitgaf aan het verbeteren van de verblijven/bassins?7
De financiële situatie van dierentuinen heeft geen invloed op de eisen die ik stel aan het welzijn van dierentuindieren. Bij het maken van de afspraken met het Dolfinarium staat het welzijn van de dieren dan ook voorop.
Deelt u de constatering dat het Dolfinarium impliciet heeft toegegeven geen dierentuin te zijn, toen het bedrijf begin 2019 het lidmaatschap van de Nederlandse Vereniging van Dierentuinen heeft opgezegd? Past de motivatie van het Dolfinarium om zich meer te willen ontwikkelen in de richting van een «vrijetijdspark met een breder aanbod dan dat van een traditioneel dierenpark» volgens u meer bij een pretpark of een dierentuin? Kunt u dit toelichten?
In het Besluit houders van dieren staat vastgelegd wanneer een instelling een dierentuin is en daarom verplicht in het bezit moet zijn van een vergunning. Zo lang het Dolfinarium op grond van het Besluit houders van dieren kwalificeert als een vergunningplichtige dierentuin, zijn ze gebonden aan de voorschriften voor het houden en tentoonstellen van dieren in dierentuinen. Deze voorschriften gelden voor iedere houder van een dierentuinvergunning, dus zowel voor dierentuinen die lid zijn van de Nederlandse Vereniging van Dierentuinen als dierentuinen die geen lid zijn.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Duitsland haar broeikasgasreductiedoelen gaat aanscherpen. |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Bas van 't Wout (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Germany to hike 2030 CO2 emissions reduction target to 65%»?1
Ja.
Klopt het dat Duitsland haar broeikasgasreductiedoel voor 2030 gaat ophogen naar 65 procent ten opzichte van 1990? Zo nee, hoe zit het dan?
Het klopt dat Duitsland recent nieuwe klimaatdoelen heeft aangekondigd, met als doel om in 2045 klimaatneutraal te zijn. Hiervoor zijn ook tussendoelen geformuleerd met een reductie van 65 procent in 2030 en 88 procent in 2040 ten opzichte van 1990.
Klopt het dat Duitsland een broeikasgasreductiedoel voor 2040 gaat instellen van 88 procent ten opzichte van 1990? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Duitsland in 2045 «klimaatneutraal» wil zijn? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 2.
Gelden deze Duitse doelen voor alle broeikasgassen, of enkel voor CO2?
De doelen gelden voor alle broeikasgassen die Duitsland uitstoot, waaronder CO2 maar ook andere belangrijke broeikasgassen zoals methaan en lachgas.
Gelden deze Duitse doelen voor alle sectoren? Zo nee, welke uitzonderingen maakt Duitsland?
De recent door Duitsland aangekondigde verscherpingen zijn nu nog beschreven op hoofdlijnen. Deze zullen komende maanden voor de verschillende sectoren uitgewerkt worden. Zo heeft het Duitse Bondsministerie voor Milieu, Natuurbescherming en Nucleaire Veiligheid aangekondigd dat er in ieder geval aanvullende maatregelen verwacht worden op het vlak van energie, verkeer, industrie, gebouwde omgeving en landbouw.2
Worden deze Duitse doelen juridisch bindend?
Ja.3
Klopt het dat Duitsland met het ophogen van haar broeikasgasreductiedoelen reageert op de uitspraak van het Duitse Constitutioneel Hof over de Duitse Klimaatwet die deels ongrondwettelijk bleek te zijn? Zo nee, hoe zit het dan? Zo ja, kunt u toelichten wat de onderbouwing is van Duitsland bij de keuze om de uitspraak van het Constitutioneel Hof over de Duitse Klimaatwet op deze wijze in te vullen?
De Duitse overheid reageert met haar herziene klimaatwet inderdaad op de uitspraak van het Constitutioneel Hof. Belangrijk element in de uitspraak was dat de klimaatwet in strijd was met de Grondwet, aangezien doeltreffende maatregelen voor de periode na 2030 ontbreken en dit de toekomstige vrijheid van de veelal jonge aanklagers zou inperken. De rechter stelt in de uitspraak dat de Duitse regering, in haar rol als wetgever, met de invoering van de klimaatwet in 2019 niet heeft voldaan aan haar grondwettelijke plicht om de klagers te beschermen tegen de risico's van de klimaatverandering en niet heeft voldaan aan de uit artikel 20 van de Grondwet voortvloeiende verplichting om klimaatmaatregelen te nemen. De bepalingen schuiven onomkeerbaar belangrijke emissiereductielasten door naar de periode na 2030. Citaat uit het oordeel van het Hof: «De grondwettelijke klimaatdoelstelling die uit artikel 20a GG (Grundgesetz) voortvloeit, is overeenkomstig de doelstelling van Parijs nader omschreven als het beperken van de stijging van de gemiddelde temperatuur wereldwijd tot ruim onder de 2°C en bij voorkeur tot 1,5°C boven het pre-industriële niveau. Om dit doel te bereiken, zullen de reducties die na 2030 nog nodig zijn, met steeds grotere snelheid en urgentie moeten worden gerealiseerd. Deze toekomstige verplichtingen tot emissiereductie hebben gevolgen voor vrijwel elke vorm van vrijheid, omdat vrijwel alle aspecten van het menselijk leven nog steeds gepaard gaan met de uitstoot van broeikasgassen en dus potentieel worden bedreigd door drastische beperkingen na 2030. Daarom had de wetgever voorzorgsmaatregelen moeten nemen om deze zware lasten te verzachten en zo de door de grondrechten gewaarborgde vrijheid te vrijwaren. De wettelijke bepalingen over de aanpassing van het reductietraject voor broeikasgasemissies vanaf 2031 zijn niet toereikend om de noodzakelijke overgang naar klimaatneutraliteit tijdig te bewerkstelligen. De wetgever moet uiterlijk op 31 december 2022 bepalingen vaststellen waarin gedetailleerder wordt aangegeven hoe de reductiedoelstellingen voor broeikasgasemissies voor de perioden na 2030 moeten worden aangepast.»
De Duitse regering heeft als eerste antwoord daarop de Duitse klimaatwet aangepast en zal de komende tijd met aanvullende maatregelen komen om die nieuwe doelen daadwerkelijk in te vullen.
Erkent u dat Duitsland een stuk sneller reageert op deze uitspraak dan Nederland destijds deed op de verschillende uitspraken in de Urgenda-zaak? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse kabinet reageerde destijds ook kort na de uitspraak van de rechtbank in Den Haag, door aan te geven uitvoering te zullen geven aan het vonnis. In de jaren erna heeft het kabinet diverse malen maatregelen aangekondigd die een bijdrage leveren aan de uitvoering van het vonnis. Duitsland heeft in reactie op het vonnis de doelstelling voor 2030 en 2050 opgehoogd, en heeft aangekondigd dat zij de bijbehorende maatregelen komende tijd verder gaan uitwerken. De vergelijking van reactie-termijnen gaat daarom niet helemaal op.
Kunt u dit verschil in reactiesnelheid verklaren?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is uw reactie op de aangescherpte Duitse broeikasgasreductiedoelen?
Nederland heeft zich de afgelopen jaren veelvuldig ingezet voor ambitieus Europees klimaatbeleid, onder meer via de Europese klimaatkopgroep. Het is een positieve ontwikkeling als landen ambitie tonen om zich daar ook voor in te zetten.
Kunt u aangeven welke Europese landen inmiddels broeikasgasreductiedoelen hebben ingesteld die, als gevolg van een hoger ambitieniveau, afwijken van de doelen die zijn vastgelegd in de Europese Klimaatwet? Kunt u hierbij de relevante bijzonderheden benoemen omtrent afbakening, uitzonderingsgronden en juridische afdwingbaarheid?
Een aantal landen heeft al aangeven eerder klimaatneutraal te zijn dan 2050, zoals in de EU is afgesproken. Zweden wil net zoals Duitsland in 20454 klimaatneutraal zijn, Oostenrijk in 20405 en Finland in 2035.6 Ook hebben bovenstaande landen vaak aanvullende tussendoelen voor de periode vóór 2050, zoals Zweden, of worden deze tussendoelen nog vormgegeven, zoals bijvoorbeeld het geval in Oostenrijk en Finland. Deze doelen moeten daarbij wel nog met beleidsmaatregelen worden ingevuld.
Daarnaast zullen alle Europese lidstaten in de toekomst ook hun nationale doel voor 2030 moeten aanpassen, op basis van de aangescherpte Europese regelgeving die voorschrijft dat in de EU ten minste 55% netto emissiereductie moet worden behaald in 2030. Dit geldt in ieder geval voor de Effort Sharing Regulation (nationaal doel voor de sectoren landbouw, gebouwde omgeving, mobiliteit en kleine industrie), waarvoor de Europese Commissie in juli met een aangepast voorstel komt. Tevens moeten alle EU-lidstaten opereren in lijn met het overeengekomen doel van klimaatneutraliteit voor 2050 in de Europese klimaatwet.
Kunt u aangeven welke Europese landen op dit moment – net zoals Duitsland – bezig zijn met concrete aanscherpingen van hun broeikasgasreductiedoelen?
Zie antwoord vraag 12.
Is het nog steeds uw ambitie om van Nederland een internationale klimaatkoploper te maken? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft de afgelopen jaren forse stappen gezet op nationaal klimaatbeleid. Met het sluiten van het Klimaatakkoord en het vaststellen van een emissiedoel van 49% in 2030 behoorde Nederland tot de koplopers in Europa – en het heeft nationaal beleid ingezet dat op veel punten verder gaat dan Europa op dit moment van ons vraagt. Nu Europa haar doelstellingen voor 2030 heeft aangepast, zal dit ook consequenties hebben voor het nationale klimaatbeleid en het Klimaatakkoord. De vraag op welke wijze we deze opgave doorvertalen en wat de Nederlandse ambitie wordt richting 2030 en 2050 nu Europa ook extra stappen heeft gezet, is aan een volgend kabinet. Om het volgende kabinet hierop voor te bereiden heeft eerder dit jaar een studiegroep opties in kaart gebracht om nationaal invulling te geven aan de opgehoogde Europese doelstelling (Kamerstuk 32 813, nr. 664).
Bent u bereid om de Nederlandse broeikasgasreductiedoelen nader aan te scherpen, minstens in lijn met de huidige Europese klimaatkoplopers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Erkent u dat Nederland de uitstoot van broeikasgassen zo snel mogelijk, zo veel mogelijk moet terugdringen? Zo nee, waarom niet?
In Nederland nemen we onze verantwoordelijkheid om klimaatverandering zoveel als mogelijk tegen te gaan en zo ons land leefbaar te houden voor de toekomstige generaties: zowel als het gaat om mitigatie als adaptatie, op een manier die behapbaar en betaalbaar is voor alle Nederlanders. Daarbij heeft Nederland zich een ambitieus reductiedoel opgelegd van 49% in 2030, dat ook in de Nederlandse klimaatwet is opgenomen en waar we via het Klimaatakkoord uitvoering aan geven. Het klimaat is er niet bij gebaat dat rigoureuze maatregelen worden getroffen, als dit leidt tot zeer hoge kosten en koolstoflekkage door wegtrekkende bedrijven. Daarom is het ook belangrijk om in internationaal verband samen op te trekken. Nederland heeft in aanvulling op het eigen reductiedoel in Europees verband succesvol gepleit voor het in lijn brengen van de Europese klimaatdoelen met de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de aanbevelingen van het IPCC. Daarom is het kabinet ook blij met de ophoging van het Europese 2030-doel naar ten minste 55% ten opzichte van 1990. Het kabinet kijkt uit naar het wetgevend pakket dat de Commissie in juli 2021 zal presenteren, om deze verhoogde ambities te realiseren. Dat pakket zullen we onder andere beoordelen aan de hand van de wijze waarop dit aansluit op het Klimaatakkoord.