Het bericht "Zelfde catastrofedenkers bij nieuw IPCC" |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zelfde catastrofedenkers bij nieuw IPCC»?12
Ja.
Deelt u de mening dat de toename van activistische klimaatalarmisten in de toch al zwaar onder druk liggende IPCC-gelederen niet zullen bijdragen aan het herstel van het vertrouwen in het VN-klimaatpanel? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat klimaatactivisten als auteurs de productie van het vijfde IPCC-rapport AR5 voor hun rekening nemen?
Het bureau van het IPCC doet de selectie van de auteurs op basis van de nominaties van landen en internationale organisaties en eventueel kan het bureau ook zelf experts benaderen. Die selectie vindt altijd plaats op basis van de wetenschappelijke expertise. Sommige van deze experts hebben banden met de milieubeweging, anderen hebben weer banden met het bedrijfsleven.
Het KNMI heeft na ontvangst van het nominatieverzoek van het secretariaat van het IPCC een voorlichtingsbijeenkomst gehouden, en een webpagina geopend waarop belangstellenden zich konden aanmelden. Alle aanmeldingen waren afkomstig van personen met relevante wetenschappelijke expertise, allen zijn door het Nederlandse IPCC Focal Point genomineerd. Het Focal Point is het officiële adres waarmee het IPCC met Nederland communiceert.
Ik heb drie lijsten met de geselecteerde auteurs voor de drie werkgroepbijdrages aan het AR5 bijgesloten.3
Is het waar dat de klimaatactivist Guldberg, bekend vanwege zijn leiderschap bij klimaatdemonstraties, als schrijver voor Greenpeace en als houder van de activistensite climateshifts.org, is aangewezen als coordinating lead author van Werkgroep 2? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Professor Hoegh-Guldberg van de Universiteit van Queensland is aangesteld als Coordinating Lead Author van hoofdstuk 30 over oceanen. Naast Hoegh-Guldberg zijn er nog een Coordinating Lead Author, vijf Lead Authors en twee Review Editors aangesteld voor dit hoofdstuk. Bij de samenstelling van de auteursteams voor elk hoofdstuk streeft het IPCC-bureau een qua discipline, onderzoeksschool, geografische afkomst en maatschappelijke affiliatie evenwichtige samenstelling na. Dit geldt ook voor hoofdstuk 30 van werkgroep II van het vijfde Assessment Report van IPCC. Wetenschappelijk experts en overheidsfunctionarissen krijgen later de gelegenheid de concepten te becommentariëren.
Vindt u het ook verwerpelijk dat, nu het geloof in de opwarming van de aarde als gevolg van menselijk handelen steeds verder afbrokkelt, alarmisten er nog een tandje bij schijnen te doen in hun bangmakende schetsen over catastrofes en doemscenario’s die ons mensen te wachten staan? Zo ja, wat gaat u tegen die ongegronde bangmakerij ondernemen?
Volgens het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) zijn de gemaakte fouten in de IPCC klimaatrapporten niet van invloed op de hoofdconclusies dat de effecten van klimaatverandering op veel plaatsen op de wereld zijn waargenomen en dat het waarschijnlijk is dat die effecten zullen verergeren als de temperatuur verder toeneemt. De rapporten van het IPCC zijn een «assessment» van de stand van zaken in de klimaatwetenschap. Hierin wordt uitvoerig beschreven wat de oorzaken, de risico’s van de gevolgen van klimaatverandering en de maatregelen voor mitigatie en adaptatie van klimaatverandering zijn.
Op 5 juli heeft het PBL het rapport «Assessing an IPCC assessment» gepresenteerd, dat het in opdracht van de minister van VROM heeft opgesteld, in reactie op de Motie Samsom c.s. Op verzoek van de secretaris-generaal van de VN en van de voorzitter van het IPCC wordt op dit moment een review gehouden van de werkwijze van het IPCC (inclusief procedures, organisatie, beheer, management en communcatie) door de InterAcademy Council (IAC). De resultaten van dit review worden uiterlijk op 31 augustus gepresenteerd. De aanbevelingen uit beide rapporten zal ik meenemen in de Nederlandse inzet voor de volgende vergadering van het IPCC op 11-14 oktober 2010 in Korea.
De situatie van de opgevangen Orcinus orca (orka) |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de situatie van de opgevangen orka?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe de opvang van wilde zeezoogdieren die ziek of verzwakt worden aangetroffen in Nederland geregeld is? Zijn hiervoor protocollen opgesteld?
Voor de opvang van deze soorten is op basis van artikel 75.5 van de Flora- en faunawet een ontheffing nodig. Voor de opvang van zeezoogdieren beschikt in Nederland een aantal opvanghouders over de vereiste vergunningen. Dat zijn voor de zeehonden: Ecomare Texel en Opvangcentrum Lenie »t Hart in Pieterburen. Het aanspreekpunt voor de opvang van zeezoogdieren uit de categorie tandwalvissen is het Dolfinarium in Harderwijk. Mijn ministerie heeft ontheffing van de Flora- en faunawet aan het Dolfinarium verleend voor het uitvoeren van deze taak. Aan deze ontheffing ligt het door het Dolfinarium ingediende protocol «Opvang en rehabilitatie op het Dolfinarium; Doel, beleid en knelpunten» ten grondslag.
Opvangcentra voor inheemse dieren uit de natuur moeten tenminste vanaf 1 juli 2012 voldoen aan het Kwaliteitsprotocol Opvang niet-gedomesticeerde dieren. Het Dolfinarium Harderwijk voldoet reeds aan de kwaliteitseisen gesteld in het opvangprotocol.
In welke voorwaarden wordt voorzien om de duur van het verblijf van de orka in het Dolfinarium zoveel mogelijk te beperken en daarmee de kans op een succesvolle terugplaatsing in het wild zo groot mogelijk te maken?
De kennis en de kunde van de dierverzorgers in het Dolfinarium zijn erop gericht dat de orka Morgan de beste verzorging krijgt die mogelijk is, om het dier weer gezond te maken. De wetenschappelijke leiding van het Dolfinarium zal beoordelen of en wanneer het dier teruggeplaatst kan worden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk zou zijn dit dier aan het publiek ten toon te stellen, gezien contact met mensen tot een minimum beperkt moet zijn voor een succesvolle terugplaatsing in het wild? Zo ja, kunt u aangeven welke regels Dolfinarium hierbij volgt? Zo nee, waarom niet?
Dat is ter beoordeling van de deskundige medewerkers van het Dolfinarium. Zij zullen alles in het werk stellen om de kans op succesvolle terugplaatsing zo groot mogelijk te laten zijn. De voorwaarden van de ontheffing voor opvang zijn gericht op het maximaliseren van die kans.
Kunt u schetsen op welke manier terugplaatsing in het wild zal geschieden?
Het Dolfinarium heeft jarenlange ervaring met het succesvol terugplaatsen van bruinvissen. Er is geen ervaring met het terugplaatsen van een orka. Op basis van alle beschikbare kennis zal besloten worden of en zo ja, hoe, waar en wanneer overgegaan wordt tot terugplaatsing in de natuur.
Zijn er plannen om het dier na terugplaatsing in het wild als onderzoeksobject, bijvoorbeeld met zenders, te gebruiken? Zo ja, wat is het doel hiervan, op welke wijze zal de benodigde informatie worden verzameld en wat zijn hiervan de implicaties voor het welzijn van het dier?
Nee.
Vindt er onderzoek plaats naar hoe deze orka alleen in de Waddenzee terecht is gekomen? Zou het denkbaar zijn dat het dier door menselijk toedoen van zijn groep is gescheiden? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan?
Er is geen onderzoeksmethode voorhanden om te reconstrueren hoe deze verzwakte orka in de Waddenzee verzeild is geraakt.
De ernstig negatieve gevolgen van de boomkorvisserij voor het leven in de Noordzee |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
|
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de studie «Impacts of beam trawl fisheries in the North Sea» naar de effecten van de boomkorvisserij?1
Welke conclusies verbindt u aan de wetenschappelijk onderbouwde conclusies van het rapport, die stellen dat populaties van langlevende en zich langzaam reproducerende soorten, zoals haaien en roggen, het meeste gevaar lopen, de soortensamenstelling van het bodemecosysteem verandert, er verlies is aan biodiversiteit, vissoorten kleiner worden omdat ze steeds minder tijd hebben om te reproduceren en de beschikbaarheid van voedsel voor aasetende (vis)soorten wordt vergroot, allemaal als gevolg van de boomkorvisserij?
Onderschrijft u de negatieve impact van boomkorvisserij op de langlevende, langzaam groeiende soorten en het verlies van benthische biodiversiteit, als twee van de wetenschappelijk meest aangetoonde effecten? Zo ja, kunt u uiteenzetten waarom u op basis van de beginselen van gemeenschapstrouw, het voorzorgbeginsel en passende maatregelen de boomkorvisserij niet per direct verbiedt in gebieden waar habitattypen H1170 en H110C zijn aangewezen en waar goede kwaliteit dus beschreven wordt door aanwezigheid van langlevende bentische soorten? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de brede wetenschappelijke consensus dat boomkorvisserij leidt tot een hoge mortaliteit van Echinocardium cordatum en Spisula subtruncata? Zo ja, kunt u uiteenzetten waarom u op basis van de beginselen van gemeenschapstrouw, het voorzorgbeginsel en passende maatregelen de boomkorvisserij niet per direct verbiedt in gebieden waar habitattype H110B is aangewezen en waar goede kwaliteit dus beschreven wordt door aanwezigheid van deze soorten? Zo nee, waarom niet?
Bent u nu wel bereid de boomkorvisserij in beschermde gebieden van de Noordzee te verbieden gezien de enorme negatieve ecologische effecten, mede gelet op de hoge bijvangsten en het hoge energieverbruik? Zo ja, wanneer mag de Tweede Kamer uw voorstel daartoe verwachten? Zo nee, kunt u uiteenzetten waarom een aantoonbaar schadelijke activiteit als de boomkorvisserij wel zou passen in gebieden waar onder meer het Natura 2000-beschermingsregime van toepassing is?
F-gassen |
|
Helma Neppérus (VVD) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat u inzake de F-gassen (gefluoreerde broeikasgassen) marktwerking wil?
Ja.
Is het waar dat de commerciële partij Stek (Stichting Emissiepreventie Koudetechiek) de voormalige Stichting Stek was en nu is geprivatiseerd, maar wel de oude naam (Stek) mag blijven voeren?
Het kabinet onderschrijft het belang van de financiering van het midden- en kleinbedrijf (MKB). Het kabinet heeft sinds het uitbreken van de crisis al veel ondernomen om die waar nodig op gang te brengen en te houden. Ten eerste heeft het Kabinet op het hoogtepunt van de crisis op ongekende wijze ingegrepen door o.a. kapitaalinjecties bij financiële instellingen te doen en een garantieloket van €200 miljard op te zetten waardoor banken zich konden blijven herfinancieren op de kapitaalmarkt, en zo in staat bleven geld uit te lenen aan het MKB. Zonder dergelijke maatregelen had de kredietverlening aan het MKB in deze economisch moeilijke tijden waarschijnlijk niet nog kunnen groeien met 3,3% (cijfer feb 2010 van DNB).
De minister van EZ beschikte verder voor de crisis reeds over een aantal instrumenten om de financiering van het MKB te stimuleren: met name de Borgstellingsregeling MKB voor leningen aan MKB bedrijven en de Groeifaciliteit voor risicokapitaal aan het MKB. In het kader van de kredietcrisis zijn deze beide regelingen verder uitgebreid. Daarnaast is de Garantie Ondernemingsfinanciering in het leven geroepen voor het grotere MKB en het grootbedrijf. In aanvulling daarop kunnen MKB bedrijven ondersteund worden bij hun kredietaanvraag door onder meer door de Ondernemerskredietdesk, het Ondernemerklankbord en via twee pilotprojecten.
Tenslotte heeft het kabinet bij twee partijen een empirisch onderzoek uitgezet naar de kapitaal- en financieringsstructuur van het MKB. De Tweede Kamer zal voor de zomer worden geinformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek, waar specifiek in wordt gegaan op het buffervermogen en de financiële weerbaarheid van het MKB.
Werkt dit volgens u oneerlijke concurrentie in de hand omdat Stek al naamsbekendheid heeft?
De implementatie van de vrijstelling MKB-beleggingen zal volgen op goedkeuring van de regeling door de Europese Commissie (hierna: de Commissie). Na enkele inleidende gesprekken met de Commissie is de regeling op 12 maart jl. formeel bij de Commissie aangemeld, die de regeling zal toetsen aan het Europese staatssteunkader voor risicokapitaal. Naar verwachting zal de Commissie binnen een redelijke termijn een besluit nemen.
Herkent u de geluiden dat Stek een bevoorrechte positie zou hebben?
De uitstoot van de ISLA raffinaderij |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht1 dat uit metingen blijkt dat de ISLA raffinaderij op Curaçao in een periode van 36 meetdagen twaalf keer de maximumwaarden voor 80 microgram zwaveldioxide per kubieke meter heeft overschreden?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de dagen en de precieze overschrijdingen van de maximumwaarden?
Ja. Bijgevoegd vindt u de metingen voor zwaveldioxide in een tabel. Begin juni 2010 zijn door de GGD Amsterdam de metingen uit de eerste periode gevalideerd. De gevalideerde gegevens stroken daardoor niet met de informatie uit het kantenartikel van 28 mei.2
De normering uit «Attachment F» van de hindervergunning staat op maximaal 80 µg/m3 zwaveldioxide gemiddeld per jaar. Het maximum voor de daggemiddelde concentratie staat op 365 µg/m3 zwaveldioxide.
De hoogst gemeten daggemiddelde concentratie op de locatie Beth Chaim is 95 µg/m3 zwaveldioxide. De maximumwaarde voor het daggemiddelde dat volgt uit «Attachment F» is derhalve niet overschreden. Het jaargemiddelde kan nog niet worden bepaald.
Is het waar dat sinds het stilleggen van de raffinaderij de metingen een aanzienlijke daling laten zien in de aanwezigheid van zwaveldioxide in de lucht?
Ja. Zoals uit de tabel blijkt, is er een duidelijk verschil te zien in de gemeten waarden tot 1 maart 2010 en de metingen die daarna gedaan zijn. Overigens is de raffinaderij niet in zijn geheel stilgelegd. Bepaalde onderdelen van de raffinaderij zijn wel in werking, zoals het gedeelte waar smeerolie wordt gemaakt.
Welke maximumwaarden gelden onder vergelijkbare omstandigheden in Nederland?
In Nederland geldt ter bescherming van de gezondheid voor zwaveldioxide een maximum voor de daggemiddelde concentratie van 125 µg/m3. Deze mag maximaal drie keer per jaar overschreden worden. Voor de uurgemiddelde concentratie geldt een maximum van 350 µg/m3, welke maximaal 24 keer per jaar overschreden mag worden. Voor bescherming van de gezondheid is geen jaargemiddelde grenswaarde gesteld. Wel geldt ter bescherming van ecosystemen een norm voor het jaargemiddelde en voor het winterhalfjaar van 20 µg/m3.
Welke gezondheidsrisico’s zijn precies verbonden aan de geconstateerde uitstoot van de ISLA-raffinaderij?
Uit de metingen valt niet direct af te leiden wat de uitstoot van de raffinaderij is, omdat alleen de actuele concentratie op een bepaalde locatie gemeten wordt. Van zwaveldioxide is bekend dat het bij kortstondige blootstelling aan hoge concentraties (enkele minuten aan concentraties boven 1 000 µg/m3 of enkele dagen aan concentraties boven 250 µg/m3) kan leiden tot luchtwegproblemen zoals kortademigheid en verminderde longfunctie. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) hanteert voor zwaveldioxide als richtlijn een maximum van 500 µg/m3 voor een duur van 10 minuten en 20 µg/m3 voor een periode van 24 uur. De WHO stelt dat een jaargemiddelde norm geen toegevoegde waarde heeft naast de daggemiddelde grenswaarde.
Kunt u, alle meetgegevens tot nu toe overziende, een oordeel geven over de vraag of de ISLA-raffinaderij naar Nederlandse maatstaven in Nederland getolereerd zou worden?
Nederlandse raffinaderijen worden over het algemeen niet beoordeeld op basis van hun bijdrage aan de concentratie op een meetpunt in de omgeving, maar op basis van de concentratie luchtverontreinigende stoffen in de schoorsteen. Dat maakt een vergelijking op voorhand lastig. Welke maatregelen bedrijven in het kader van hun milieuvergunning dienen te nemen om rookgassen te reinigen kan overigens (ook) in Nederland mede afhankelijk zijn van de economische situatie waarin een bedrijf of bedrijfstak verkeert en van in EU-verband afgesproken technische eisen, zoals in het kader van de IPPC-richtlijn. Niettemin kan geconstateerd worden dat bij meetpunten rond Nederlandse raffinaderijen hoge concentraties zeldzaam zijn en vooral samenvallen met perioden waarin de rookgasreiniging buiten werking is. De onder vraag 4 vermelde normen zijn de afgelopen 12 jaar niet overschreden.
Zijn deze meetgegevens voor u aanleiding om, in overleg met de autoriteiten van Curaçao, te bezien of de maximumwaarden en de toegelaten piekwaarden naar beneden moeten worden bijgesteld? Zo nee, waarom niet?
Het stellen van milieunormen is een autonome aangelegenheid van Curaçao. Curaçao heeft aangegeven dat het op termijn wil komen tot ambitieuzere milieunormen dan de huidige. Dat vind ik een belangrijk signaal. Ik acht het op dit moment met name van belang dat Curaçao de huidige normen handhaaft en voldoet aan hetgeen de rechter heeft bepaald. In dat kader zal de huidige hindervergunning nu als eerste aangescherpt worden waardoor het handhaven beter mogelijk wordt. Met dat doel is eerder dit jaar het project «Versterking Milieudienst» in het kader van het Sociaal Economisch Initiatief (SEI) door USONA goedgekeurd.
Kunt u aangeven of en zo ja, elders op de Antillen en Aruba luchtkwaliteitsgegevens voorhanden zijn en aanleiding geven tot zorg?
Voor zover mij bekend zijn er nergens anders op de Antillen en Aruba luchtkwaliteitsgegevens voorhanden die aanleiding geven tot zorg. Op Bonaire heeft vorig jaar wel een onderzoek plaatsgevonden naar stofoverlast. Daar heb ik uw Kamer op 23 maart 2010 over geïnformeerd in reactie op schriftelijke vragen van het lid Van Gent. Verder worden er op het terrein van de raffinaderij op Curaçao metingen gedaan door de Isla zelf. Deze zijn bestemd voor intern gebruik van het bedrijf.
In hoeverre zijn er reeds toekomstscenario’s voor de ISLA-raffinaderij? Vormen de verzamelde meetgegevens voor u extra argumenten om sluiting van deze raffinaderij te bepleiten?
Curaçao heeft de toekomstvisie op de raffinaderij nog niet gereed. Het opstellen hiervan maakt onderdeel uit van het Sociaal Economisch Initiatief (SEI). Tot mijn teleurstelling is duidelijk geworden dat dit project vertraging heeft opgelopen. Begin augustus van dit jaar zal er een voortgangsoverleg over het SEI plaatsvinden en zal dit onderwerp nadrukkelijk op de agenda staan. Er zal dan een afspraak worden gemaakt over wanneer de toekomstvisie gereed zal zijn. Beleidsbeslissingen betreffende de raffinaderij of de energiesector zijn verder een autonome aangelegenheid van Curaçao.
Welke zijn op dit moment de rechtspositionele gevolgen voor de werknemers nu de raffinaderij (tijdelijk) gesloten is?
Zoals reeds aangegeven is de raffinaderij niet volledig gesloten en vindt er in sommige delen van het bedrijf nog productie plaats. Voor zover mij bekend zijn er geen rechtspositionele gevolgen voor de werknemers door de gedeeltelijke stillegging van de raffinaderij.
Merit Turf in relatie tot bijensterfte en vervuiling van oppervlaktewater |
|
Hugo Polderman |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
Is het waar dat op 4 juni 2010 het College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (Ctgb) heeft besloten Merit Turf imidacloprid toe te laten in openbare grasvegetatie en graszodenteelt, ter bestrijding van engerlingen en emelten?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe dit besluit tot stand gekomen is en in welke mate u betrokken bent geweest bij dit besluit?
Het College heeft het besluit genomen op basis van een aanvraag van Bayer Crop Science. Het besluit is genomen na beoordeling van de aanvraag op de risico’s voor mens, dier en milieu conform de daarvoor geldende beoordelingsmethoden, zoals aangegeven in de betreffende wet- en regelgeving.
De toelating van gewasbeschermingsmiddelen is, zoals bekend, bij wet opgedragen aan het College. De (rijks)overheid is verantwoordelijk voor het vaststellen, bij ministeriële regeling, van de beoordelingsmethoden. Dat betekent dat ik niet rechtstreeks betrokken ben bij de beoordeling van individuele toelatingsaanvragen van gewasbeschermingsmiddelen.
Is het waar dat Imidacloprid op nummer 1 staat in de top tien van meest normoverschrijdende stoffen bij metingen in oppervlaktewater?
In het rapport van de tussenevaluatie van de nota duurzame gewasbescherming van het Milieu- en Natuurplanbureau (thans Planbureau voor de leefomgeving) is in tabel 4.4 de top 10 van gemeten stoffen uit de bestrijdingsmiddelenatlas van Rijkswaterstaat weergegeven (situatie 2006). In die tabel wordt imidacloprid als eerste genoemd.
Ook voor meer recente meetgegevens (2008) geldt dat imidacloprid hoog staat in de top 10 van normoverschrijdende stoffen. (bron: www.bestrijdingsmiddelenatlas.nl). Hierbij zij opgemerkt dat de norm overschrijdingen een sterk regionale spreiding kennen.
Is dit toelatingsbesluit niet contrair met de eerdere antwoorden van de minister van LNV op Kamervragen2 van mw. Thieme van de Partij voor de Dieren, waarin geantwoord wordt dat verdere toename van Imidacloprid in het oppervlaktewater niet toelaatbaar is, en dat het CTGB moet bezien of op termijn het middel verder beperkt dan wel verboden zal moeten worden?
In antwoord op vragen van mevrouw Thieme, inzake bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater, (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr.124) heb ik aangegeven dat het van belang is een aannemelijke relatie te leggen tussen de aanwezigheid van een stof in oppervlaktewater en het agrarische gebruik ervan. Ik heb tevens aangegeven dat daarvoor een uitvoeringsinstrument wordt ontwikkeld, dat echter nog niet operationeel is.
Bij de beoordeling van een middel wordt ook het risico voor het oppervlaktewater (aquatoxiciteit) meegenomen. Dat het middel is toegelaten betekent dat het risico voor in het water levende organismen volgens het Ctgb aanvaardbaar is. De relatie tussen de aanwezigheid van imidacloprid in het oppervlaktewater en bijensterfte is tot op heden niet aangetoond.
Bent u het ermee eens dat vervuiling van oppervlaktewater door dit Ctgb-besluit, alleen maar erger wordt?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven heeft het Ctgb geoordeeld dat er geen onaanvaardbare risico’s voor het oppervlaktewater zijn. Of er sprake zal zijn van een toename van imidacloprid in oppervlaktewater is op voorhand niet aan te geven. Dat is afhankelijk van het daadwerkelijke gebruik van het middel.
Vindt u dit in lijn met het voorzorgbeginsel en met zorgvuldig beleid, mede gezien het feit dat Imidacloprid wordt verdacht als oorzaak voor massale bijensterfte?
Het voorzorgprincipe is vooral bedoeld voor stoffen waarvan de gevaren en risico’s voor mens, dier en milieu vrijwel onbekend zijn.
Het gebruik van dergelijke stoffen zou zoveel mogelijk beperkt moeten worden. Van de werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen zijn de risico’s wel degelijk bekend.
Op de oorzaken van bijensterfte en de rol van imidacloprid daarbij, ben ik reeds bij de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer over bijensterfte ingegaan, (zie aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2360 en vergaderjaar 2008–2009, nr. 2954)
Welke mogelijkheden zijn er om het besluit terug te draaien? Bent u bereid het besluit terug te draaien? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het Ctgb kan een toelating intrekken of beperken als daar aanleiding voor is. In het door u aangehaald Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2360, heb ik aangegeven geen reden te zien voor het instellen van een moratorium voor de groep neonicotinoïden waartoe imidacloprid behoort. Ik zie dan ook geen reden voor het terugdraaien van het besluit.
Klopt de informatie over imidacloprid op de website www.bijensterfte.nl3 en hoe is uw inschatting van de grootte van het risico? Hoe duidt u deze informatie en hoe duidt u het risico van Merit Turf voor bijensterfte, gelet op de ernst van de mogelijke gevolgen en de kans dat dit middel inderdaad bijensterfte veroorzaakt? Waarom beoordeelt u dit al dan niet als een acceptabel risico? Wat en voor wie zijn de baten die u tegenover dit risico plaatst?
Het, op genoemde website, geschetste risico (voldoende gif om vier miljoen bijen te doden) is theoretisch. Het risico wordt met name bepaald door de vraag of bijen aan het middel worden blootgesteld. In het wettelijk gebruiksvoorschrift van het middel heeft het Ctgb aangegeven dat het middel gevaarlijk is voor bijen en hommels en dat het niet gebruikt moet worden in de buurt van in bloei staand onkruid. Hiermee wordt blootstelling van bijen aan het middel zoveel mogelijk voorkomen. Bovendien is in de gebruiksaanwijzing aangegeven dat het gras na behandeling moet worden beregend om het middel door de graszode heen te transporteren. Daarmee wordt eventuele blootstelling van bijen eveneens beperkt. Daarmee is het Ctgb van oordeel dat er geen sprake is van een onaanvaardbaar risico.
De toelating voorziet in een behoefte van graszodentelers en beheerders van sportvelden en openbaar gras aan een middel wat engerlingen en emelten bestrijdt, die afsterving van het gras veroorzaken.
Zou de toelating na inwerkingtreding van de nieuwe Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden naar uw inzien anders of beter verlopen zijn?
Nee. De nieuwe wet dient ter implementatie van de nieuwe gewasbeschermingsmiddelenverordening. De inhoudelijke beoordeling van toelatingsaanvragen is daarin niet gewijzigd.
Hoe zou naar uw mening de nieuwe Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden aangepast moeten worden om te zorgen dat er minder risico’s worden genomen met drinkwaterkwaliteit, milieu, volksgezondheid en bijensterfte?
Aanpassing van de nieuwe wet is geen optie. Lidstaten zijn verplicht het toelatingsbeleid zoals vastgesteld in Europa te volgen. Het verminderen van de genoemde risico's, door het aanscherpen van de toelatingsnormen, kan dan ook alleen in Europees verband worden gerealiseerd.
Wel is het mogelijk, indien nodig, in het toelatingsbesluit nationaal specifieke risicoreducerende maatregelen op te nemen.
De vogels op Schiphol |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Toename aantal vogelbotsingen Schiphol»?1
Ja.
Denkt u dat verjaging, afschot en het bewerken van eieren een duurzame oplossing voor de vogelproblematiek vormen? Zo ja, waar baseert u deze aanname op? Zo nee, waarom worden deze schijnoplossingen dan uitgevoerd?
Het terugdringen van vogelaanvaringen is een prioriteit als het gaat om het vergroten van de luchtvaartveiligheid. Daarvoor wordt een breed palet aan maatregelen ingezet: o.a. aangepast graslandbeheer, inzet van verjagingsmethoden als roofvogels en het minder aantrekkelijk maken van de graslanden voor het foerageren door de diverse vogelsoorten. In de omgeving vindt afschot en nestverstoring plaats. Hiervoor is in 2009 het gebied voor de aanpak van de ganzenproblematiek vergroot van 6 tot 10 kilometer in een straal rondom de luchthaven. De provincie is het bevoegd gezag en verleent hiervoor de noodzakelijke ontheffingen. In de recent ingestelde Regiegroep Vogelaanvaringen onderzoeken diverse betrokken overheden en landbouw- en milieuorganisaties de mogelijkheden om het foerageren in de directe omgeving te beperken, bijvoorbeeld door aangepast gewasbeheer. De genoemde maatregelen worden genomen in het belang van de luchtvaartveiligheid en zijn derhalve een duurzame oplossing.
Deelt u de mening dat de overtrekkende vogels worden aangetrokken doordat zich agrarische gronden tussen de start- en landingsbanen bevinden? Zo nee, waardoor worden deze vogels dan aangetrokken?
Er is onderzoek gaande naar het vlieg- en foerageergedrag van de ganzen. Ik wil niet vooruit lopen op de onderzoeksresultaten. De door mij ingestelde Regiegroep Vogelaanvaringen zal met de definitieve uitkomsten van het onderzoek gevraagd worden om met de betrokken partners na te gaan welke adequate maatregelen doorgevoerd moeten worden.
Kunt u een inzicht geven in de kosten van de problemen met vogels op Schiphol? Deelt u de mening dat deze gelden beter ingezet kunnen worden om de gronden rond Schiphol een andere bestemming dan agrarisch grondgebruik te geven, bijvoorbeeld door deze in te zetten voor de opwekking van zonne-energie?
Jaarlijks wordt door de Schiphol Group circa € 2,5 miljoen geïnvesteerd in preventieve maatregelen die getroffen worden op het luchthaventerrein. De schade aan vliegtuigen als gevolg van vogelaanvaringen bedraagt een veelvoud daarvan.
De Regiegroep Vogelaanvaringen gaat de mogelijkheden na in hoeverre via aangepast gewasbeheer de aantrekkingskracht van de agrarische gronden is te reduceren zonder de bestemming van deze gronden te veranderen.
Hoe oordeelt u over het alternatief om deze landbouwterreinen in te zetten voor zonne-energie, door er zonnepanelen te plaatsen?2
Dergelijke plannen zijn al enige tijd in discussie als onderdeel van de plannen om van Schiphol een duurzame luchthaven te maken. In de door u aangehaalde studie wordt gesproken over een totaal beschikbare potentiële ruimte van 100 ha. Dit is echter maar een fractie van de in totaal 2 800 ha oppervlak die Schiphol rijk is. Verder vergt een aantal onderdelen van het op grote schaal plaatsen van zonnepanelen nog nader onderzoek, zoals reflectie van zonnestralen, reflectie van radarstralen in verband met de luchtverkeersleiding en bedrijfseconomische aspecten. Op dit moment is energieopwekking door middel van zonnepanelen niet rendabel zonder overheidssteun. Om bedrijven en particulieren de mogelijkheid te bieden investeringen te doen in zonne-energie bestaat de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE). Deze heeft echter wel als voorwaarde dat een zon-PV installatie geïntegreerd dient te zijn in de gebouwde omgeving, zoals daken. Het inzetten van landbouwgrond voor zonne-energie is vooralsnog geen onderdeel van deze subsidie. Eventuele uitbreiding van toekomstige ondersteuning van grote zon-PV-installaties is de verantwoordelijkheid van een volgend kabinet.
Bent u bereid een verbod in te stellen op het verbouwen van voedingsgewassen in de directe nabijheid van luchthavens? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Een verbod om bepaalde gewassen te verbouwen zou een zeer vergaande ingreep in het eigendomsrecht inhouden. Op dit moment is een dergelijk verbod daarom niet aan de orde. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Het advies van de Gezondheidsraad om de asbestnormen aan te scherpen |
|
Remi Poppe |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Onderschrijft u het advies van de Gezondheidsraad dat de normen voor asbestblootstelling aangescherpt moeten worden?
De Gezondheidsraad heeft geadviseerd over blootstellingswaarden die horen bij twee risiconiveaus. Thans wordt onderzocht welke conclusies voor normen voor blootstelling aan asbest hieruit getrokken kunnen worden. Voor wat betreft arbeidsomstandigheden wacht ik daarvoor eerst het advies af van de Subcommissie Grenswaarden stoffen op de werkplek van de SER. Voor wat betreft milieublootstelling ontvangt u naar verwachting in oktober een kabinetsreactie.
Kent u de SP-rapporten «Help asbest het dak af» en «Sanering Asbestcementdaken, ook niets doen geeft veel kosten»?
Ja.
Kent u het «Oriënterend onderzoek naar de verspreiding van asbestvezels in het milieu vanuit verweerde asbestcement daken»1 dat door TNO is uitgevoerd en de daarin gepubliceerde resultaten van Duits onderzoek naar het vrijkomen van drie kilo asbestvezel per 1000 m2 van verweerde asbestcementen daken?
Ja.
Bent u bereid de asbestblootstelling op agrarische bedrijven met asbestdaken nader te onderzoeken aan de hand van de nieuwe normen en waar van toepassing direct tot sanering over te gaan? Zo nee, waarom niet en op basis van welke gegevens over asbestblootstelling op agrarische bedrijven baseert u dit besluit?
De minister van VROM zal zoals gezegd naar verwachting in oktober 2010 een kabinetsreactie aan u zenden naar aanleiding van onder meer het advies van de Gezondheidsraad. Hierin zal worden ingegaan op de situatie rondom daken van asbesthoudend materiaal.
Amerikaanse brulkikkers |
|
Hein Pieper (CDA) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vrees voor invasie van Amerikaanse brulkikkers»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de brul- of stierkikker ongewenst is in Nederland, vanwege mogelijke verstoring van instandhouding van de inheemse dier- en plantensoorten?
Ja. Uit een in mijn opdracht uitgevoerde risicoanalyse van de Amerikaanse brulkikker en de amfibieschimmel2 blijkt dat de Amerikaanse brulkikker zich in Nederland kan vestigen en uitbreiden en een negatief effect kan hebben op de inheemse biodiversiteit.
Bent u op de hoogte dat naast verstoring de brul- of stierkikker drager kan zijn van een schimmel die chytridiomycose (chytrid) kan veroorzaken? En dat chytrid naast vervuiling en verlies van leefgebied een grote bedreiging is voor amfibieën?
Ja. Ik heb in 2009 een onderzoek naar het voorkomen in Nederland en België van de amfibieschimmel die chytridiomycose veroorzaakt laten uitvoeren3. Uit dit onderzoek blijkt dat 20% van de onderzochte Amerikaanse brulkikkers in België drager is van de amfibieschimmel. Verder is gebleken dat de amfibieschimmel in 11 van 17 onderzochte inheemse amfibiesoorten werd aangetroffen verspreid over vrijwel geheel Nederland. De bovengenoemde risicoanalyse concludeert dat er nog geen negatieve effecten van de amfibieschimmel op inheemse amfibiesoorten zijn aangetoond.
Is het waar dat in België de kikker sinds 2009 officieel een «te bestrijden diersoort» is? Welke status kent de brul- of stierkikker in Nederland? Valt deze onder de zogeheten invasieve exoten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke aanpak kent Nederland? Wordt gebruik gemaakt van de ontwikkelde kennis in België?
In België is de Amerikaanse brulkikker geen officieel te bestrijden soort. Wel mag de Amerikaanse brulkikker in België, vanwege zijn status als exoot, bestreden worden mits er geen andere wetgeving worden overtreden. (Zuid-)Nederland en Vlaanderen werken reeds nauw samen in het (Interreg) project «Invasieve exoten in Vlaanderen en Zuid-Nederland (INVEXO)» om de aanpak van de exotenproblematiek in beide regio’s te verbeteren. In het kader van dit project worden verschillende bestrijdingsmethoden tegen de Amerikaanse brulkikker vergeleken en de ervaringen hiermee uitgewisseld. Ook mijn Team Invasieve Exoten is bij dit project betrokken.
Voor Nederland geldt dat ik een besluit zal nemen over de aanpak van de Amerikaanse brulkikker in Nederland op basis van de informatie in bovengenoemde risicoanalyse van RAVON en het advies van het tot mijn ministerie behorende Team Invasieve Exoten dat ik binnenkort verwacht.
Is naast de aanpak op nationaal niveau ook sprake van een EU-brede aanpak met betrekking tot invasieve exoten of dieren zoals de brulkikker? Acht u een dergelijke aanpak niet gewenst?
In december 2008 heeft de Europese Commissie een communication paper «Towards an EU strategy on invasive species»gepubliceerd. Hierin doet de Commissie voorstellen voor een beter gecoördineerd EU-beleid voor invasieve exoten. Nederland is voorstander van meer gecoördineerde EU-aanpak.
Individuele watermeters in gebouwen met twee of meer stijgleidingen |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat een drinkwaterbedrijf tarieven moet hanteren die kostendekkend, transparant en niet-discriminerend zijn (art. 11 lid 1 Drinkwaterwet)?1
Thans is de Waterleidingwet van toepassing. Artikel 3p, derde lid, van de Waterleidingwet schrijft voor dat een waterleidingbedrijf tarieven en voorwaarden hanteert die redelijk, transparant en niet discriminerend zijn. Daarbij geldt als beleidsuitgangspunt kostendekkendheid. Artikel 11, eerste lid, van de aangenomen, maar nog niet in werking getreden, Drinkwaterwet schrijft voor dat de tarieven kostendekkend, transparant en niet discriminerend zijn.
Is het waar dat u een drinkwaterbedrijf een aanwijzing kunt geven indien het zich niet aan de eisen van art. 11 of 12 houdt (art. 13 lid 2 Drinkwaterwet)?
Artikel 13, tweede lid, biedt de mogelijkheid tot het geven van een aanwijzing, indien niet wordt voldaan aan artikel 11 of 12. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 is de Drinkwaterwet nog niet in werking. Artikel 63 van de Waterleidingwet biedt de Minister van VROM de mogelijkheid tot het toepassen van bestuursdwang indien een waterleidingbedrijf zich niet houdt aan de bij of krachtens de Waterleidingwet gestelde regels.
Bent u bereid het drinkwaterbedrijf Evides een aanwijzing te geven om gebruik te maken van watermeters die inzage bieden in het werkelijke verbruik? Zo nee, waarom niet?
Ik heb niet de bevoegdheid om een aanwijzing te geven met betrekking tot het plaatsen van watermeters. Het plaatsen van watermeters is een verantwoordelijkheid van de drinkwaterbedrijven.
Hoe staat dit in relatie tot de uitspraak van uw voorganger, die heel nadrukkelijk onderstreepte dat gestreefd moest worden naar een zo breed en een zo volledig mogelijke bemetering?2
De uitspraak heeft betrekking op drinkwater. Daarbij is uitgangspunt dat betaald wordt naar verbruik. Het streven is huishoudens zo veel mogelijk individueel te bemeteren. Evides geeft daar uitvoering aan. Evides meldt mij dat de watermeters die thans door Evides in de bedoelde situatie (flat met twee of meer stijgleidingen) worden geplaatst, het werkelijk verbruik meten van het drinkwater dat door Evides aan de bewoners wordt geleverd. Naast het drinkwater wordt door een andere leverancier warm (tap)water geleverd. Die is daarvoor verantwoordelijk.
Deelt u de mening dat met een zo volledig mogelijke bemetering gedoeld wordt op een meter die het werkelijke watergebruik weergeeft?
Met een zo volledig mogelijke bemetering wordt bedoeld dat zoveel mogelijk huishoudens individueel bemeterd zijn. Daarbij spreekt het vanzelf dat de watermeter die door het drinkwaterbedrijf is geplaatst, het verbruik meet van het drinkwater dat door dat drinkwaterbedrijf wordt geleverd.
Bent u bereid in te grijpen wanneer drinkwaterbedrijven bemeteren op een wijze die voor bewoners en pandeigenaar niet aanvaardbaar is? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?3
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 3, heb ik geen bevoegdheid om in te grijpen. Het bemeteren van drinkwater is een verantwoordelijkheid van de drinkwaterbedrijven. De drinkwaterbedrijven hanteren algemene voorwaarden die geënt zijn op het model Algemene Voorwaarden Drinkwater van de koepelorganisatie Vewin. Dit model komt tot stand in overleg met de Consumentenbond en onder auspiciën van de Commissie Consumentenaangelegenheden van de SER. Afnemers die problemen ervaren of informatie willen over consumentenrechten, kunnen terecht bij de Consumentenautoriteit. Voor klachten over een drinkwaterbedrijf kan de consument zich wenden tot de Geschillencommissie voor Energie & Water. Bij een conflict kunnen consumenten ook naar de rechter.
Waarom bent u niet bereid om drinkwaterbedrijven op hun verantwoordelijkheid te wijzen als zij individuele watermeters opdringen wanneer dit niet binnen de grenzen van de redelijkheid valt?4
Zie antwoord vraag 6.
Een overeenkomst met Shell omtrent CO2-opslag in Barendrecht |
|
Kees Vendrik (GL) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen of ontkrachten dat er tussen de Staat der Nederlanden en Shell ter uitvoering van het definitieve gunningsbesluit omtrent CO2-opslag in Barendrecht reeds een schriftelijke overeenkomst tot stand is gekomen? Zo ja, is het kabinet bereid deze aan de Kamer te zenden, al dan niet vertrouwelijk? Zo nee, is er dan sprake van een mondelinge overeenkomst? Indien ja, kan de inhoud van die mondelinge overeenkomst schriftelijk aan de Kamer worden meegedeeld? Zo nee, betekent dit dat het kabinet zonder financiële gevolgen kan afzien van CO2-opslag onder Barendrecht?
In het kader van de gunning is door de betrokken partijen een overeenkomst opgesteld ter uitvoering van het gunningsbesluit. Deze overeenkomst is met de andere documenten inzake het gunningsbesluit gepubliceerd op de website van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (de bijlagen 4, 5 en 6). Deze overeenkomst is niet ondertekend omdat gekozen is voor de omzetting van de overeenkomst naar een subsidie met uitvoeringsovereenkomst. De afspraken die in de overeenkomst tussen de Staat en Shell zijn gemaakt, vormen hiervoor de basis. Ondertekening van het uiteindelijke subsidiebesluit en de uitvoeringsovereenkomst is aan een volgend kabinet.
Indien de Staat der Nederlanden een schadevergoeding aan Shell moet betalen als wordt afgezien van CO2-opslag onder Barendrecht, wat zijn dan de redelijkerwijs te verwachten componenten van een dergelijke schadevergoeding? Is er dan sprake van schade die louter bestaat uit een vergoeding van de tot op heden gemaakte kosten dan wel mede voorziet in het positieve contractsbelang?
Gezien het grote aantal onzekerheden is het lastig op voorhand eventuele schadeposten te definiëren. In een geval van voortijdige beëindiging geeft de overeenkomst, in het bijzonder bijlage 7 bij de overeenkomst, elementen die van belang zijn bij de vergoeding van schade in geval van voortijdige beëindiging.
Het kabinet zal in elk geval geen stappen nemen die leiden tot het onomkeerbaar doorgaan van CO2-opslag onder Barendrecht of het wezenlijk opbouwen van de rechten van de initiatiefnemer.
Welke onderhandelingsruimte heeft het kabinet in de richting van Shell indien nog geen sprake is van een (al dan niet schriftelijke) overeenkomst ten aanzien van het al dan niet stellen van nadere of bijzondere voorwaarden rondom de daadwerkelijke opslag van CO2 in Barendrecht binnen dan wel buiten het verband van de tender?
De overeenkomst beoogt niet alle inhoudelijke eisen aan de CO2-opslag te dekken.
Aanvullende voorwaarden, vooral in de nog te verlenen vergunningen, zijn binnen de betreffende wettelijke kaders mogelijk en zullen ook worden gesteld. Wettelijke eisen en vergunningsvoorwaarden worden algemeen toegepast en zijn ook voor het CO2-opslagproject in Barendrecht relevant.
Is het waar dat in de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 16 maart 20101, sprake is van zes documenten, terwijl op de site2 inmiddels tien documenten zijn gepubliceerd? Zo ja, waarom is dat?
In de brief van 16 maart 2010 (het besluit over het Wob-verzoek) staat dat er zes documenten vallen binnen het kader van dit verzoek. Van deze zes documenten is besloten er vijf geheel of gedeeltelijk openbaar te maken. Voor de publicatie van deze vijf documenten op de website van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is gebruik gemaakt van pdf-bestanden. Vanwege de omvang van deze bestanden zijn enkele van de documenten genoemd in de brief verdeeld over 3 resp. 4 pdf-bestanden. Het betreft de conceptovereenkomst (document 1: 3 pdf-bestanden) en het definitieve plan van aanpak van Shell (document 4: 4 pdf-bestanden). De overige 3 documenten zijn elk in één pdf-bestand opgenomen. Dit leidt er toe dat er op de website in plaats van vijf, tien bestanden zijn geplaatst.
Waarom is het document in bijlage 42 niet voorzien van een datum, van de namen van de ondertekenaars, van een handtekeningenpagina en van parafen op alle pagina’s van de overeenkomst? Is het document inmiddels wel door alle betrokken partijen ondertekend? Zo nee, waarom niet en wanneer verwacht u dat de ondertekening alsnog plaatsvindt?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u toelichten hoe bijlage 52 zich tot bijlage 42 verhoudt? Deelt het kabinet de mening dat beide bijlagen een overeenkomst van de Staat met Shell behelzen omtrent CO2-opslag? Waarom wijkt de inhoud van bijlage 5 af van bijlage 4? Is het document in bijlage 5 daadwerkelijk door alle betrokken partijen ondertekend? Zo nee, waarom niet en wanneer verwacht het kabinet dat wel?
Bijlagen 4, 5 en 6 van de website zijn gezamenlijk de tekst van de overeenkomst (respectievelijk pagina’s 1 t/m 20, 21 t/m 35 en 36 t/m 50). Dit document is, vanwege de omvang, voor verzending verdeeld in drie pdf-bestanden. Dit is de reden waarom de tekst in bijlage 4 niet gelijk is aan de tekst in bijlage 5. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Is het waar dat op basis van artikel 27 van de Mijnbouwwet voor een beslissing omtrent een vergunningaanvraag het al dan niet bestaan van een (al dan niet schriftelijke) overeenkomst strikt juridisch niet relevant is?
Ja, dat is juist. Een aanvraag voor een opslagvergunning gaat vergezeld van diverse gegevens en bescheiden, zoals een beschrijving van de opslagactiviteiten en de te gebruiken technieken. Op basis van dat geheel aan stukken wordt gekeken of er geen sprake is van de gevallen genoemd in artikel 26 en 27 van de Mijnbouwwet, zodat de opslagvergunning kan worden verleend. Een overeenkomst hoort niet bij deze documenten.
Is het dus mogelijk dat wordt beslist op de vergunningaanvraag en dat daadwerkelijk vergunning wordt verleend terwijl er nog geen schriftelijke overeenkomst tussen de Staat en Shell bestaat? Hoe wenselijk acht het kabinet dit?
In het kader van de gunning is door de betrokken partijen een overeenkomst opgesteld ter uitvoering van het gunningsbesluit. Echter, zoals bij vraag 7 aangegeven, is het al dan niet bestaan van een overeenkomst niet van belang voor het verlenen van een opslagvergunning. Het kabinet vindt dit niet bezwaarlijk.
Geluidsmeetpunten rond Schiphol |
|
Ernst Cramer (CU) |
|
|
|
![]() |
Kent u het bericht «Lawaai groeiend gezondheidsprobleem»1 en de presentatie over het geluidbeleid Schiphol die door een ambtenaar van het ministerie van Verkeer en Waterstaat is gegeven op een congres van de Nederlandse Stichting Geluidshinder (NSG)?2
Is het waar dat het Noise Monitoring System (NOMOS)-systeem blijkens onderzoeken van zowel RIVM als TNO in de periode 2005–2007 bestempeld is als onbetrouwbaar en onnauwkeurig omdat dit systeem een te hoge meetdrempel heeft en te veel stoorlawaai meet?
Wat zijn de kosten van een NOMOS-meetpunt en van een meetpunt van de stichting Luistervink? Zou u de verschillen kunnen verklaren?
Is het waar dat NOMOS geen Lden waarden produceert, terwijl het rekenmodel en de handhaving wel werken met deze maat? Bent u bereid alsnog de Lden waarden te meten en te publiceren zodat de meetwaarden vergelijkbaar worden met de berekende waarden?
Waarom werkt NOMOS met theoretische vlieghoogtes in plaats van de werkelijke vlieghoogtes die wel bekend zijn? Verklaart het gebruik van theoretische hoogtes het verschil in theoretische geluidsbelasting en de hogere meetwaarden van de stichting Luistervink in onder meer Amstelveen? Bent u bereid voortaan te meten met de werkelijke vlieghoogte?
Is het waar dat voor de invoergegevens van de lawaaiproductie van individuele vliegtuigen in de bestaande Nederlandse rekenmodellen gebruik wordt gemaakt van gecertificeerde geluidsmetingen?
Bent u ermee bekend dat bepaalde fabrikanten deze gecertificeerde geluidsmetingen alleen boven de woestijn uitvoeren omdat dan de omrekeningstabellen van de International Civil Aviation Organization (ICAO) meetvoorschriften annex 16 voor de atmosfeergegevens het gunstigst uitkomen? Deelt u de mening dat deze metingen hierdoor afwijken van de dagelijkse praktijk? Is het waar dat Duitsland om deze reden geen gebruik maakt van certificaatsgegevens, maar van eigen meetresultaten?
Is het waar dat u geen geld beschikbaar wil stellen aan het RIVM voor verder onderzoek over de mogelijkheden en betrouwbaarheid van meten in combinatie met rekenen van vliegtuiglawaai? Zo ja, wat is daarvan de reden?
Bent u bereid alsnog te komen tot een betrouwbaar en nauwkeurig systeem van geluidsmeetpunten rond Schiphol en in de buitengebieden conform het kabinetstandpunt Schiphol 2006 waarbij de meetgegevens kunnen worden vergeleken met de berekeningen in de rekenmodellen of de wettelijke grenswaarden?
Is het waar dat het huidige Nederlandse rekenmodel niet is gevalideerd? Zullen de rekenmodellen van het nieuwe handhavingsstelsel voordat het definitief wordt ingevoerd wel worden gevalideerd en gecalibreerd door metingen?
Wat is de stand van zaken met het Europese meet- en rekentraject dat in 2012 zou worden afgerond? Is het waar dat dit traject geheel is vastgelopen omdat de vliegtuigsector in enkele landen het proces blokkeert omdat zij niet willen dat het vliegtuiggeluid nauwkeuriger kan worden berekend?
Transport van gevaarlijke stoffen op ferry's |
|
Remi Poppe |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Onderschrijft u de conclusie van de Inspectie voor Verkeer en Waterstaat (IVW) dat bij een groot aantal transporten met gevaarlijke stoffen op ferry’s onvoldoende zichtbaar is dat er gevaarlijke stoffen vervoerd worden en/of om welke gevaarlijke stoffen het gaat? Zo nee, waarom niet?1
In de rapportage van de Inspectie Verkeer en Waterstaat is de conclusie getrokken dat met name sprake is van onvolkomenheden in de documentatie van gevaarlijke stoffen. De rapportage gaat niet in op de zichtbaarheid (het merken en etiketteren) van de vervoerde ladingen.
Welke consequenties heeft deze ontoereikende zichtbaarheid voor het zo veilig mogelijk kunnen stuwen van de lading en de vrachtwagens op de ferry’s, waar ik u in 2008 al vragen over heb gesteld?2
Juiste stuwage van gevaarlijke stoffen is belangrijk voor de veiligheid van bemanning, schip en lading en van het mariene milieu. De regels voor stuwage zijn vastgelegd in de IMDG-Code. Essentieel voor juiste stuwage is dat de vrachtwagens worden vastgezet en dat bepaalde gevaarlijke stoffen zo goed mogelijk van elkaar gescheiden worden vervoerd. In de praktijk worden alle vrachtwagens vastgezet, ongeacht of er gevaarlijke stoffen in aanwezig zijn. Voor wat betreft het gescheiden houden van bepaalde stoffen is de ladingdocumentatie de basis. Onvolkomenheden daarin kunnen leiden tot verkeerde keuzes. Tegelijk biedt de aanwezige markering op de voertuigen een mogelijkheid om risicovolle situaties alsnog te corrigeren. Hierdoor worden de risico’s beperkt.
Welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat er geen enkele onduidelijkheid meer bestaat over het transport van gevaarlijke stoffen op ferry’s?
De maatregelen die IVW al heeft genomen zijn het informeren en voorlichten van de sector. Hiervoor is een informatiebijeenkomst gehouden in december 2009. Verder worden door de IVW, waar mogelijk presentaties gegeven, om naleving door de sector te verbeteren. Een voorbeeld hiervan is de praktijktraining trailerbelading in mei 2010.
De volgende stap is opnieuw te controleren om te constateren of er verbetering is opgetreden. In de 2de helft van 2010 wordt door IVW meer nadruk gelegd op de controle van de documentatie bij de reguliere inspecties en wordt strenger opgetreden tegen overtredingen.
Is er tijdens het onderzoek door de IVW ook sprake geweest van transporten met gemengde ladingen van gevaarlijke en ongevaarlijke stoffen? Zo ja, kunt u uit het onderzoek een aantal voorbeelden geven van de gemengde transporten van gevaarlijke en ongevaarlijke stoffen?
Er is geen onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van gemengde ladingen
Kunt u de verplichting instellen om een duidelijk zichtbaar oranje herkenningsteken op vrachtwagens aan te brengen, voordat deze zich op de ferry begeven met daarop de juiste informatie over de getransporteerde gevaarlijke stoffen, zodat zij veilig op de ferry geplaatst en gestuwd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Oranje markering van voertuigen is reeds verplicht. Conform de internationale transportregelgeving moeten vrachtwagens ook aan drie zijden voorzien zijn van grote gevaarsetiketten, waaruit de gevaarseigenschappen van de vervoerde gevaarlijke stoffen blijken.
De conclusie van het IVW onderzoek was dat er problemen zijn geconstateerd bij de naleving van de bestaande voorschriften. Verder aanscherpen van die voorschriften is in zo’n geval niet de oplossing. Ik merk hierbij op dat niet de markering van de voertuigen, maar de ladingdocumentatie bepalend is voor de plaatsing aan boord.
De uitlatingen van de minister van Verkeer en Waterstaat dat hij Sea Shepherd de Nederlandse vlag wil ontnemen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de Kamer uw voorgenomen wijziging van de Zeebrievenwet1 controversieel heeft verklaard?
Ja.
Kunt u zeggen welke waarde u toekent aan de beslissing van de Kamer om een (om het even welk) kabinetsvoornemen controversieel te verklaren? Acht u het gepast voor een demissionair minister om een controversieel verklaard voornemen alsnog nader uit te werken dan wel persberichten uit te doen waarin op zijn minst die suggestie wordt gewekt?2
Na de val van het kabinet heeft de Tweede Kamer een aantal wetsvoorstellen controversieel verklaard, waaronder het voorstel tot wijziging van de Zeebrievenwet. Over de verdere procedure van het wetsvoorstel zal de Tweede Kamer een beslissing nemen.
Het persbericht maakt echter melding van een bredere stelselherziening van de regelgeving omtrent de nationaliteit van zeeschepen, resulterend in een voorstel voor een nieuwe rijkswet. Er is daarbij geen sprake van het nader uitwerken van een controversieel verklaard wetsvoorstel.
Kunt u aangeven op welke in voorbereiding zijnde stelselherziening u doelt en hoe het mogelijk is om deze herziening «te versnellen»? Is de aangekondigde stelselherziening mede bedoeld om tegemoet te komen aan het verzoek van Japan aan Nederland om effectieve maatregelen te nemen om te voorkomen dat een onder Nederlandse vlag varend anti-walvisjachtschip de veiligheid op zee in gevaar zou brengen?
Met de in voorbereiding zijnde stelselherziening wordt gedoeld op een nieuwe Rijkswet nationaliteit zeeschepen. Beoogd wordt in deze rijkswet in samenspraak met alle landen van het Koninkrijk uniforme regels te stellen voor het hele Koninkrijk over de registratie en nationaliteitsverlening van zeeschepen en de afgifte van zeebrieven.
Reeds enkele jaren werd binnen mijn ministerie de noodzaak voor nieuwe wetgeving op dit punt onderkend en is begonnen aan de opstelling hiervan. Dit proces wordt intern versneld om zodoende na het zomerreces bij de Tweede Kamer te worden ingediend.
De stelselherziening is bedoeld om uitvoering te geven aan het VN-Zeerechtverdrag en aan het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden en om de concurrentiepositie van rederijen in het Koninkrijk te versterken door het wegnemen van onnodige belemmeringen in de regelgeving. Er wordt beoogd te komen tot een modern registratiestelsel voor zeeschepen, wat deregulering tot gevolg heeft. Het nieuwe stelsel zal tevens voorzien in een effectief handhavingsmechanisme.
Kunt u uitleggen waar u precies op doelt wanneer u het heeft over «gedragingen door zeeschepen van Sea Shepherd, de Steve Irwin en de Bob Barker» die in uw ogen kennelijk «verbetering» behoeven? Zijn de betreffende gedragingen strafrechtelijk onderzocht? Zo nee, acht u het gepast om als (demissionair) minister de suggestie te wekken dat Sea Shepherd zich niet houdt aan regels en verdragen die voor gelden voor schepen die onder Nederlandse vlag varen?
Wat betreft de gedragingen van de «Steve Irwin» heeft de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) naar aanleiding van het incident op 6 februari 2009 geoordeeld dat hiermee de regels van het Zeeaanvaringsverdrag zijn overtreden. Hetzelfde heeft IVW toentertijd overigens geconcludeerd over de Japanse schepen. Ik heb u daar eerder over geïnformeerd. De betreffende gedragingen zijn niet strafrechtelijk onderzocht.
Dat ook het afgelopen walvisjachtseizoen heeft geleid tot escalaties tussen beide partijen is duidelijk gebleken uit openbaar beeldmateriaal.
Nederland heeft, samen met Nieuw-Zeeland en Australië, op 7 december 2009 de betrokken partijen bij de walvisvangst – zowel walvisvaarders als demonstranten – opgeroepen tot verantwoordelijk gedrag. Deze oproep heeft helaas niet geleid tot de, met het oog op de veiligheid, gevraagde terughoudendheid.
Hoe moet uw dreigement aan het adres van Sea Shepherd, dat de Nederlandse regering «niet zal nalaten van het nieuwe instrumentarium gebruik te maken zodra het van kracht is geworden als blijkt dat geen verbetering optreedt in gedragingen door zeeschepen van Sea Shepherd, de Steve Irwin en de Bob Barker» precies worden opgevat? Op welke gronden zou volgens u moeten blijken dat de gedragingen van zeeschepen van Sea Shepherd in strijd zijn met regels en verdragen, wanneer tot nu toe zelfs geen getuigenverhoren hebben plaatsgevonden en toetsing door de rechter vooralsnog achterwege blijft?
Bij gelegenheid van de afgifte van een nationaliteitsverklaring aan de Sea Shepherd Conservation Society (SSCS) ten behoeve van de teboekstelling van de «Bob Barker» in het Nederlandse scheepsregister op 24 mei jongstleden is SSCS erop gewezen dat de verplichtingen die voortvloeien uit het Zeeaanvaringsverdrag en het SOLAS-verdrag in acht moeten worden genomen. Gezien de historie van SSCS en de escalaties gedurende het afgelopen walvisvangstseizoen (zie ook het antwoord op vraag 4) heb ik SSCS aangegeven niet na te laten het nieuwe instrumentarium te gebruiken zodra dat voorhanden is en als blijkt dat met de gedragingen van de «Steve Irwin» of de «Bob Barker» opnieuw nationale en internationale regelgeving wordt overtreden. Overigens kunnen handelingen waarmee regels worden overtreden op vele manieren blijken; bijvoorbeeld uit openbaar beeldmateriaal.
Is het waar de Inspectie Verkeer en Waterstaat op 24 mei jongstleden een nationaliteitsverklaring heeft afgegeven aan het Sea Shepherd-schip de Bob Barker?
Ja.
Deelt u de mening dat een nieuwe Nederlandse zeebrief voor een Sea Shepherd-schip, aan de vooravond van de 62e Internationale Walvisconferentie, een mooi signaal is in de richting van Japan, namelijk dat Nederland de illegale Japanse walvisjacht niet langer pikt?
Aan de afgifte van de nationaliteitsverklaring en de zeebrief liggen geen andere motieven ten grondslag dan de vaststelling dat SSCS en de «Bob Barker» voldoen aan de formele eisen voor inschrijving.
Bent u bereid Japan op de komende Internationale Walvisconferentie (IWC) aan te spreken op de aanwezigheid van hun walvisschepen in walvisreservaten en hun gedragingen aan de kaak te stellen?
Inzake de incidenten tussen Japanse walvisvaarders en schepen van actievoerders is reeds meermalen bilateraal gesproken met Japan. Het vinden van een oplossing voor de wetenschappelijke walvisjacht door Japan maakt deel uit van het consensusvoorstel dat tijdens IWC62 is besproken. Helaas kon hierover geen overeenstemming worden bereikt. Zoals de minister van LNV de Kamer heeft laten weten met haar brief van 11 mei 2010 blijft Nederland zich inzetten voor een volledige beëindiging van alle walvisvangst, en in het bijzonder die in reservaten.
Bent u bereid Japan op de komende conferentie op te roepen het VN-mensenrechtenverdrag te respecteren en specifiek te wijzen op de rechtszaak tegen twee activisten, die de handel in illegaal walvisvlees hebben weten bloot te leggen3? Welke inzet mogen we van u verwachten ten behoeve van een eerlijk proces tegen de Sea Shepherd-activist die door Japan gevangen wordt gehouden nadat hij aan boord van een van de Japanse walvisschepen was geklommen?4
De Nederlandse overheid ziet geen aanleiding om Japan specifiek te wijzen op de rechtszaak tegen twee activisten die een rol hebben gespeeld bij het blootleggen van de handel in illegaal walvisvlees. De Nederlandse ambassade in Tokio volgt dit proces en er zijn geen aanwijzingen om te veronderstellen dat het proces niet voldoet aan internationale standaarden van een zorgvuldige rechtsgang, al zijn bij aanhouding en detentie onregelmatigheden geconstateerd. De heer Bethune is onderdaan van Nieuw-Zeeland en heeft bij zijn proces consulaire bijstand van dat land ontvangen. Er zijn geen indicaties geweest dat hij geen eerlijk proces heeft gehad.
E85 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Liesbeth Spies (CDA) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Kan iedere aanbieder van een nieuwe hoge blend biobrandstof die aan de geldende duurzaamheidscriteria voldoet nog vóór marktintroductie de verzekering krijgen van accijnscorrectie vanwege afwijkende energie-inhoud vanaf het moment van introductie, afgezien van het feit dat u uiteenzet dat accijnscorrectie van M85 nog niet aan de orde is omdat het in Nederland anders dan in andere Europese landen en bijvoorbeeld China nog niet getankt kan worden?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraagnummer 2010Z06368 is in de vergroeningsbrief van 3 juni 2009 van de Staatssecretaris van Financiën opgenomen dat hij voornemens is om andere hogere blends met een afwijkende energie-inhoud op vergelijkbare wijze te behandelen als E85 wanneer deze op de markt komen en aan dezelfde criteria voldoen. Als een bedrijf concrete plannen heeft voor de marktintroductie van een nieuwe hogere blend en dit nieuwe product eerst wil testen, zal worden bezien of voor een gelimiteerde testperiode onder strikte voorwaarden een tijdelijke accijnscompensatie kan worden verleend analoog aan de regeling voor E85. Overigens zal daarbij worden betrokken hoe dit zich verhoudt tot subsidieregelingen zoals de voorgenomen proeftuin «duurzame mobiliteit biogas en hogere blends biobrandstoffen».
Wat is uw reactie op de stelling van de onafhankelijke organisatie Milieu Centraal dat «de verkoop van een «hoge blend» biobrandstof, zoals B100 (pure biodiesel) of E85 (85 procent bio-ethanol en 15 procent benzine) voor de overheid geen prioriteit heeft (en niet wordt gestimuleerd met belastingvoordelen)»?
Nederland stimuleert het gebruik van biobrandstoffen met name door verplichte bijmenging hiervan in fossiele brandstoffen. Partijen mogen zelf bepalen hoe zij deze verplichting nakomen.
Sinds 1 april 2010 geldt wel een accijnscompensatie voor duurzame E85. Deze houdt in dat er rekening wordt gehouden met de lagere energie-inhoud van ethanol ten opzichte van benzine. Bij de accijnscompensatie is dus geen sprake van een belastingvoordeel maar van het wegnemen van een belastingnadeel.
De overheid stimuleert door middel van de aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving (VAMIL) en het subsidieprogramma «Tankinfrastructuur Alternatieve Brandstoffen» (TAB-regeling ) de uitrol van vulpunten voor hoge blends biobrandstoffen.
Kunt u reageren op de stelling dat de verkoop van biobrandstoffen als hoge blend in vergelijking met de verkoop van biobrandstoffen als onherkenbaar bijmengproduct sterker bijdraagt aan bewustwording van alternatieven voor onduurzame mobiliteit en dus prioriteit zou moeten krijgen? Indien u de stelling kunt onderschrijven, bent u bereid uw beleid daarop aan te passen? Indien u de stelling niet kunt onderschrijven, waarom doet u dat niet?
Het is evident dat biobrandstoffen in de vorm van hoge blends bij consumenten aan de pomp zichtbaarder zijn dan in de vorm van bijmengproducten. In dat laatste geval tankt de consument immers ongemerkt een klein percentage biobrandstoffen mee. De bewustwording van de consument voor alternatieven voor onduurzame mobiliteit is een prioriteit en het rijk stimuleert dat op diverse manieren. Voorbeelden hiervan zijn de subsidieregeling voor de aanleg van vulpunten voor hoge blends en de onlangs geïntroduceerde accijnscorrectie voor duurzame E85.
Wat is de stand van zaken aangaande de dubbeltelling van tweede generatie biobrandstoffen? Hoeveel gebruik wordt daar al van gemaakt?
De dubbeltelling van tweede generatie biobrandstoffen had in 2009 vrijwel uitsluitend betrekking op dubbeltellende biodiesel die gemaakt is uit afvaloliën en -vetten.
De rapportages van bedrijven laten zien dat in 2009 iets meer dubbeltellende biodiesel werd gebruikt dan enkeltellende biodiesel. Dit betekent dat ruim tweederde van de biodieselverplichting ingevuld werd met dubbeltellende biobrandstoffen.
Nederland stuurt binnenkort een rapportage naar de Europese Commissie met daarin de details over de invulling van de Nederlandse biobrandstoffenverplichting. Deze rapportage zal ik u doen toekomen.
Is de traceerbaarheid van biobrandstoffen op producentenniveau inmiddels al geregeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer de rapportage tegemoet zien?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de brief die ik u op 26 mei heb doen toekomen (kamerstukken II, 2009/10, 30 196 nr. 104). Hierin geef ik aan op welke wijze ik aan de traceerbaarheid vorm geef en dat voor 2010 met de branche een intentieverklaring is overeengekomen. Een eerste rapportage kunt u in de zomer van dit jaar tegemoet zien.
Kunt u nauwgezet uiteenzetten wat de aard is van uw contacten met het Platform Duurzame Mobiliteit binnen het Regieorgaan Energietransitie en met de werkgroepen die daaronder resideren? Welke verzoeken en adviezen hebben zij het laatste jaar bij u neergelegd en wat heeft u hiermee gedaan? Welke verzoeken en adviezen heeft u bij hen neergelegd?
Het publiek privaat samengestelde Platform Duurzame Mobiliteit (PDM) brengt gevraagd en ongevraagd adviezen uit. De adviezen van het platform worden gegeven aan de Interdepartementale Programmadirectie Energietransitie (IPE), die aangestuurd wordt vanuit zes departementen (EZ, V&W, LNV, VROM, Financiën, BUZA). Er zijn door PDM verschillende adviezen gegeven over de versnelde marktinvoering van geavanceerde biobrandstoffen. Deze betroffen het rijden op groen gas, respectievelijk waterstof en hybridisering van voertuigen, de vergroening van de leasesector en tenslotte schone bussen. Recentelijk is hierover een vervolgadvies gepubliceerd.
De adviezen van het platform hebben onder andere geleid tot het programma Auto van de Toekomst (Tender Innovatieve bussen, Regeling Tankstation Alternatieve Brandstoffen 1 en 2), de proeftuinen Elektrisch Rijden en Rijden op Waterstof, de in voorbereiding zijnde proeftuin Rijden op Biobrandstoffen en het programma Truck van de Toekomst.
Ook hebben leden van het PDM geparticipeerd in evaluaties en werkgroepen over energielabels voor voertuigen en over fiscale vergroeningsmaatregelen.
Daarnaast heeft de regering het PDM gevraagd om voor de sector mobiliteit een sectorakkoord te bewerkstelligen. Onlangs is de voortgang van dit sectorakkoord geëvalueerd. De Tweede Kamer is hierover op 29 april 2010 geïnformeerd als onderdeel van de tussenevaluatie van het Schoon en Zuinig programma (Kamerstukken II, 31 209, nr. 117).
Wat is het accijnsbeleid ten aanzien van biowaterstof, op het moment dat dat op de markt geïntroduceerd zou worden?
Biowaterstof zal op afzienbare termijn geen rol spelen op de markt voor brandstoffen. Als dit op de markt wordt geïntroduceerd, zal worden bezien of accijns dan wel energiebelasting is verschuldigd en tegen welke tarieven. Dit zal afhangen van de wijze waarop en het doel waarvoor het product zal worden gebruikt.
Wat zijn de resultaten van het subsidieprogramma Tankstations Alternatieve Brandstoffen? Is het probleem van achterblijvende vraag naar andere technieken in auto's vanwege achterblijvende tankmogelijkheden inmiddels doorbroken? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat gaat u daaraan doen? Overweegt u bijvoorbeeld om tankstations te verplichten minstens een alternatieve brandstof aan te bieden?
Het door het ministerie van Verkeer en Waterstaat gecoördineerde en uitgevoerde subsidieprogramma Tankstations Alternatieve Brandstoffen-2007 (TAB-2007) heeft als resultaat dat € 1,8 miljoen subsidie is verleend aan 68 E85-pompen en aan 30 aardgaspompen.
Het subsidieprogramma TAB-2009 leidt tot subsidieverlening aan 53 aardgas-/groengaspompen, 3 E85-pompen en 4 B30-pompen. Er is € 3,6 miljoen aan subsidie verstrekt, waarvan € 1,6 miljoen is bekostigd door het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Door vijf provincies en twee Kaderwetgebieden is tezamen € 2 miljoen verstrekt.
Het rijk en de andere overheden hebben dus een forse inzet gepleegd in beide subsidieprogramma’s om tot uitbreiding van de tankinfrastructuur te komen.
Het is nu aan de markt om het aantal auto’s uit te breiden dat van de alternatieve brandstoffen gebruik maakt. De markt kent thans nog een kleine omvang en is in ontwikkeling.
Wat is het Nederlandse standpunt inzake de mogelijke herziening van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 (Pb. EU 2003, L283) inzake onder meer differentiatie van accijns naar energie-inhoud, waaraan u in uw antwoorden op onze eerdere vragen refereert?
Nederland staat niet op voorhand afwijzend tegenover een andere wijze van tarifering. Dit is echter een complexe materie waarbij ook de relatie met andere Nederlandse belastingen in de vervoerssector belangrijk is. Zodra er een concreet voorstel is voor herziening van Richtlijn 2003/96/EG zal worden bezien wat de effecten hiervan zijn.
Op welke wijze vindt er afstemming plaats met onze buurlanden over beleid gericht op duurzame mobiliteit en meer specifiek op fiscale ondersteuning daarvan? Wat zijn hiervan de resultaten?
Afstemming met onze buurlanden over beleid gericht op duurzame mobiliteit vindt plaats door bilaterale bezoeken van (ambtelijke) delegaties aan bijvoorbeeld Duitsland, België en het Verenigd Koninkrijk en door deelname van Nederland in diverse internationale werkgroepen van de Europese Unie en de Verenigde Naties. Formeel en informeel wordt ook over accijnskwesties aangaande de nieuwe brandstoffen in het accijnscomité gesproken maar dit kan niet worden gezien als afstemming met buurlanden over beleid en fiscale ondersteuning van duurzame mobiliteit.
Zijn er Europese landen die meer succes hebben bij het bevorderen van duurzame mobiliteit dan Nederland? Welke? Wat kunnen wij daarvan leren?
In Nederland wordt duurzame mobiliteit onder meer bevorderd met subsidieprogramma´s voor Proeftuinen voor duurzame mobiliteit waarmee de innovatie en de introductie van klimaatvriendelijke auto’s op de Nederlandse wegen wordt gestimuleerd. Deze proeftuinen betreffen elektrisch en hybride vervoer, vervoer op waterstof, het gebruik van biobrandstoffen. Daarnaast is recent het innovatieprogramma Truck van de Toekomst opgesteld en aan de Tweede Kamer gezonden.
In een aantal landen wordt ook volop aandacht besteed aan de introductie van duurzame mobiliteit. Elk land heeft specifieke aandachtpunten waar het zich op richt. Wat betreft de feitelijke introductie van biobrandstoffen zijn Zweden, Duitsland, Frankrijk en Oostenrijk koplopers in Europa. De verplichte percentages biobrandstoffen zijn in deze landen hoger dan in Nederland.
Dat wordt voor een deel bereikt door fiscale stimulering van hoge blends biobrandstoffen, zoals E 85. Voor mijn visie ten aanzien van de Nederlandse situatie verwijs ik naar de in mijn antwoord op vraag 5 aangehaalde brief van 26 mei jl. Daarin wordt uiteengezet waarom het verstandig is de Nederlandse doelstelling de eerstkomende jaren met kleine stappen te verhogen.
De situatie van een boorplatform in de Noordzee |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Boorplatform in Noordzee staat op springen»?1
Ja. Overigens betreft het geen platform op de Noordzee maar een productieplatform in de Noorse wateren van de Noordoost Atlantische Oceaan, ongeveer 170 kilometer ten noordwesten van de Noorse kustplaats Bergen. Mijnbouwactiviteiten (offshore) in de Nederlandse zone van de Noordzee vallen onder de verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken.
Via de Nederlandse Ambassade te Oslo en het Nederlandse Staatstoezicht op de Mijnen zijn de vragen voorgelegd aan de betreffende Noorse instanties.
Kent u het rapport van de Noorse regering waarin gezegd zou worden dat de bron «op springen staat»? Zo ja, bent u bereid het rapport aan de Kamer ter inzage te geven? Zo nee, bent u bereid dat rapport op te vragen?
Nee, de Noorse instanties hebben mij laten weten dat er op dit moment geen officieel rapport van de Noorse overheid over de situatie bestaat. Zij hebben wel aangegeven dat de verantwoordelijke oliemaatschappij Statoil een onderzoeksrapport zal maken en dat de resultaten daarvan door Norwegian Petroleum Safety Authority (PSA) openbaar zullen worden gemaakt op www.ptil.no. Doorgaans vergt de uitvoering van een dergelijk onderzoek enige maanden. Ik ben bereid het onderzoeksrapport toe te zenden op het moment dat het er is.
Is het waar dat het boorplatform al voor de derde maal in vijf maanden problemen kent? Zo ja, bent u bereid de Noorse regering aan te spreken op de risico’s die daaruit voort kunnen vloeien voor de flora en fauna in de Noordzee?
Ja, tijdens het boren zijn er drie incidenten geweest. Het gaat om incidenten van boortechnische aard. Bij elke boring worden veiligheidsmaatregelen getroffen om boortechnische problemen op te vangen. De PSA heeft mij gemeld de situatie als ernstig, maar stabiel te beoordelen.
Ik zie geen reden om de Noorse autoriteiten aan te spreken op mogelijke risico’s voor flora en fauna in de Noordzee. De Noorse overheid is zich voldoende bewust van de risico’s. Zie de antwoorden op vraag 5.
Is het waar dat het boorplatform op dit moment ontruimd is? Kunt u aangeven wie in een dergelijke situatie toezicht houdt op de stabiliteit van platform en bron?
Nee, het platform is niet ontruimd, slechts het personeel dat niet strikt nodig is voor de uitvoering van werkzaamheden is van het platform gehaald. Het resterende personeel (129 personen) heeft de boring gestabiliseerd en observeert of de maatregelen afdoende zijn. De oliemaatschappij Statoil is verantwoordelijk voor de uitvoering van de werkzaamheden. De Noorse overheid (PSA) ziet erop toe dat Statoil zich aan de regels houdt.
Bestaat er een calamiteitenplan voor het geval zich een soortgelijke olielekkage voordoet als op dit moment het geval is in de Golf van Mexico? Zo ja, kunt u inzage geven in dit calamiteitenplan? Zo nee, waarom niet?
Ja, in Nederland is dat het Rampenplan voor de Noordzee. Het plan is ter inzage op de website Noordzeeloket (www.noordzeeloket.nl) en voorziet in de aanpak van de bestrijding van de gevolgen van een olieramp op het Nederlandse deel van de Noordzee. Ook in Noorwegen zijn conform wettelijke regelingen («Regulations relating tot conduct of activities in the petroleum activities») operators verplicht een rampenplan te overleggen. De PSA houdt daar toezicht op. Daarnaast is er ook nog het BONN-agreement tussen verschillende staten en de OCES (Operators Co-operative Emergency Services) tussen oliemaatschappijen die beide tot doel hebben het verlenen van onderlinge bijstand in het geval van een dreigende of daadwerkelijke calamiteit.op de Noordzee. In deze verwijs ik tevens naar de antwoorden op de vragen van het lid Van der Ham (D66) over de olieramp in de Golf van Mexico en de mogelijke risico’s verbonden met de oliewinning op de Noordzee (ingezonden 17 mei 2010).
Het gebruik van dieren in amusementsprogramma's |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het TROS-programma «Mijn vader is de beste»?1
Ja.
Kent u het programmaonderdeel waarin tomaten gehapt moeten worden uit een bak met levende palingen?
Ik heb daar enkele beelden van gezien.
Deelt u de mening dat het gebruik van dieren in amusementsprogramma’s als deze, zeker waar het welzijn van de dieren geschaad kan worden, niet thuishoort bij de publieke omroep? Zo ja, bent u bereid de publieke omroep hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Ik ben er niet op tegen dat dieren in televisieprogramma’s gebruikt worden, mits de programmamaker zich ervan vergewist dat het dier geschikt is om in die situatie te worden gebracht. Artikel 36 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren stelt namelijk dat het welzijn van dieren zonder redelijk doel niet benadeeld mag worden. Of in dit programma het welzijn van de dieren wel of niet is benadeeld, is niet zonder meer te bepalen.
Deelt u de mening dat het bij herhaling schenden van dierenbelangen (eerder werden door de publieke omroep puppies verloot onder kinderen) blijk geeft van onvoldoende waarborg van de belangen van dieren bij de publieke omroep? Zo nee, waarom niet?
De media beschikken over de nodige redactie- en programmastatuten en gedragscodes, waaronder de Kijkwijzer, de Reclamecode en de leidraad van de Raad voor de Journalistiek. In het regeerakkoord van kabinet Balkenende IV is afgesproken dat de omroepen zullen worden gestimuleerd om te komen met een aanvullende gedragscode voor de media. Deze gedragscode vormt een instrument voor kijkers en luisteraars om van omroepen openheid te vragen over de algemene spelregels en afwegingen bij het maken van programma's.
Omdat de organisatie van de publieke omroep een veelheid aan omroepen kent, met ieder een eigen achtergrond en identiteit, heeft de toenmalige minister van OCW de Nederlandse Publieke Omroep gevraagd om te komen met een gemeenschappelijk raamwerk voor een gedragscode waaraan iedere individuele omroep invulling kan geven. Het College van Omroepen heeft aan dit verzoek gehoor gegeven en is gekomen met een raamwerk. De meeste omroepen hebben inmiddels dit raamwerk ingevuld en in januari hun gedragscodes op de website geplaatst. Voor de gedragscode van de TROS verwijs ik dan ook naar desbetreffende website.
Ik wil benadrukken dat deze gedragscode van en voor de omroepen zelf is. Het is aan hen om de vorm en de inhoud van deze gedragscode te bepalen en te besluiten om in de gedragscode de omgang met dieren in televisieprogramma’s te reguleren.
Bent u bereid tot het opstellen van een gedragscode, of het bevorderen van zo’n gedragscode binnen de publieke omroep, waarin de omgang met dieren in het kader van televisieprogramma’s wordt gereguleerd en waarin het welzijn van de dieren het uitgangspunt vormt? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Misplaatste uitlatingen van ambtenaren |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Gerda Verburg (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Doe een Van der G’tje»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten welke maatregelen zijn genomen tegen de schrijvers van dit stuk, nadat u het «smakeloos, gevoelloos en misplaatst» hebt genoemd?
Direct na het incident is een indringend gesprek gevoerd met de betrokkenen. Zij kunnen zich volledig vinden in de verklaring van het ministerie dat het hier gaat om een volstrekt misplaatste, smakeloze, en gevoelloze uitspraak.
Ik heb direct maatregelen genomen om herhaling van dit incident te voorkomen. Hiermee is voor mij als eindverantwoordelijke de zaak afgesloten.
Deelt u de mening dat zowel de schrijver van het stuk als de redactie van «Met Name» verantwoordelijk zijn voor het in diskrediet brengen van uw ministerie met dit bericht?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate acht u zichzelf eindverantwoordelijk voor plaatsing van dit bericht en welke consequenties verbindt u daaraan?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u de toonzetting van het bedoelde artikel als een incident, of zegt het iets over de houding op uw ministerie ten opzichte van de politiek?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten hoe u in het licht van voorgaande vraag het bericht beoordeelt van de Volkskrant van 27-11-2006 waarin topambtenaren van uw ministerie te kennen geven het als één van hun doelen te zien om de Partij voor de Dieren de wind uit de zeilen te nemen?2
Zie antwoord vraag 2.
De WABO |
|
Rendert Algra (CDA) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving dat er mogelijk toch sprake zal zijn van nieuwe vertragingen bij de invoering van de WABO?12
In aanloop naar het bestuurlijk overleg van 1 juni bereikten mij signalen dat gemeenten en provincies tijd nodig zouden hebben om de ICT-tool goed in te regelen in de eigen organisatie.
Wat is de rol van de vereniging Bouw- en Woningtoezicht bij deze mogelijke vertraging?
De Vereniging BWT Nederland is een beroepsvereniging voor gemeenten, organisaties en personen die actief zijn in of betrokken zijn bij het bouw- en woningtoezicht door gemeenten. Net als andere beroepspartijen is deze vereniging een bron van informatie als het gaat om kwesties van uitvoerbaarheid. De Vereniging BWT ondersteunt de gemeenten bij de invoering van de Wabo. Signalen uit de beroepsgroep worden opgepikt en doorgegeven door de vereniging.
Welke trainingsachterstanden zijn er bij gemeenten?
Vanuit VROM is in 2009 en in 2010 geïnvesteerd in opleidingen. Gemeenten en provincies zullen er vervolgens voor moeten zorgen dat deze kennis ook wordt gedeeld en wordt verwerkt in de werkprocessen. De zorg voor een verantwoorde en zorgvuldige invoering op 1 juli zit niet zozeer op training, maar op een goede invoering van het digitale vergunningproces. Ook hierbij is er sprake van training en opleiding om goed met de digitale tool die het proces ondersteunt, om te kunnen gaan. Nu de invoering van de Wabo per
1 oktober zal plaats vinden, is er voldoende tijd om met de definitieve versie van de tool zoals deze inmiddels als inregel- en oefenversie is vrijgegeven te oefenen.
Deelt u de mening dat, gezien de lange aanloop tot de WABO, het niet kan bestaan dat training van medewerkers bij gemeenten aanleiding kan zijn tot uitstel van invoering?
Zie antwoord op vraag 3.
Wat heeft uw overleg van 20 mei 2010 met provincies, gemeenten en waterschappen over de planning opgeleverd?
Het bestuurlijk overleg waar u op doelt heeft op 1 juni plaats gevonden. In het inwerkingstredings KB (Staatsblad 2010, 231) is opgenomen dat de invoeringsdatum 1 oktober dit jaar is. IPO en VNG hebben aangegeven te zullen zorgen voor een zorgvuldige en succesvolle invoering, zodat burgers en bedrijven per 1 oktober kunnen profiteren van een vereenvoudigde en digitale vergunningaanvraag.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de WABO per 1 juli 2010 daadwerkelijk wordt ingevoerd?
Verlies van GGO-koolzaad en het ontbrekend COGEM-advies |
|
Hugo Polderman |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
Kent u het rapport «Transport chains and seed spillage of potential GM crops with wild relatives in the Netherlands»1, waaruit blijkt dat verlies van geïmporteerd koolzaad bij transport kan leiden tot verspreiding van GGO-koolzaad in Nederland?
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoeveel besmetting er al is in Nederland? Zo nee, wanneer kunt u dit wel?
Nee. Op basis van het door u genoemde rapport van de COGEM (deelproject 2 van een studie bestaande uit 4 delen) lijkt de kans dat tijdens het transport van koolzaad, genetisch gemodificeerd koolzaad verloren gaat en in het milieu terecht komt, op dit moment klein. Op zijn vroegst kan ik hierover meer zeggen na het vierde deelrapport van de COGEM.
Het genoemde rapport van de COGEM geeft namelijk aan dat minder dan 3 procent koolzaad verloren gaat tijdens het transport tussen de plaats van binnenkomst en de plaats van verwerking. Het rapport geeft ook aan dat er geen concrete gegevens beschikbaar zijn over de hoeveelheid genetisch gemodificeerd (gg) koolzaad die in Nederland wordt geïmporteerd. Daarnaast geeft het rapport ook aan dat de bulk van het in Nederland geïmporteerde koolzaad afkomstig is uit Europese landen (Frankrijk, Duitsland) terwijl teelt van gg-koolzaad hoofdzakelijk plaats vindt in Canada en de VS. Uit deze landen wordt al 10 jaar nauwelijks koolzaad in Nederland geïmporteerd.
Gaat de Commissie Genetische Modificatie (COGEM) ook wild koolzaad testen? Zo ja, wanneer vindt dit onderzoek plaats en hoe ziet de onderzoeksopzet eruit? Zo nee, waarom niet, en bent u bereid hier alsnog opdracht toe te geven?
Nee. Het genoemde onderzoeksrapport is de tweede deelstudie van een project van de COGEM dat in totaal uit vier deelprojecten zal bestaan. In het derde deelproject zal bekeken worden of wilde koolzaadpopulaties in Nederland voorkomen. Daarnaast zal de VROM-Inspectie in samenwerking met de douane import van koolzaad controleren op aanwezigheid van gg-variëteiten.
Is het waar dat, zoals de COGEM stelt, het verspreide koolzaad «het kunnen toegelaten en op veiligheid beoordeelde gg-variëteiten zijn, die geen milieurisico vormen?» Hoe en waarop zijn ze beoordeeld?
Ja. In de EU (en dus ook in Nederland) zijn 6 gg-koolzaad variëteiten toegelaten voor import en verwerking, maar niet voor teelt. Deze variëteiten hebben elk de gebruikelijke procedure doorlopen die geldt voor markttoelating van genetisch gemodificeerde organismen. Een vast onderdeel van die procedure is een inschatting van de risico’s voor mens en milieu van het voorgenomen gebruik van het ggo. Bij de milieurisicoanalyses van de betreffende gg-koolzaadvariëteiten is er rekening mee gehouden dat gg-koolzaad, door vermenging of morsen tijdens transport, in het milieu terecht kan komen. Wanneer de conclusie van de milieurisicoanalyse is dat het betreffende gg-gewas tot verwaarloosbare risico’s voor het milieu leidt, kunnen de variëteiten worden toegelaten.
Nu de COGEM stelt dat in de controlesystemen die er zijn voor zaad geen aandacht besteed aan het morsen van zaad, welke consequenties verbindt u hieraan en aan het feit dat de besmettingsbron waarop dit rapport zich richt, niet is bewaakt?
Noch het genoemde rapport, noch de daarbij behorende signalerende aanbiedingsbrief van de COGEM stelt dat er geen aandacht zou worden besteed aan het morsen van zaad, of dat er een «besmettingsbron niet is bewaakt». Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, wordt bij de veiligheidsbeoordeling van ggo’s wel degelijk rekening gehouden met het morsen van zaad. In het geval van toegelaten gg-koolzaadvariëteiten zijn er dus geen negatieve effecten voor mens en milieu te verwachten.
Wilt u uiteenzetten welke acties u gaat ondernemen om verspreiding van GGO-koolzaad tegen te gaan?
Het rapport geeft geen onmiddellijke aanleiding tot nieuwe maatregelen. Dit laat onverlet dat het probleem aan de bron gemonitord moet worden, en dat de VROM-inspectie in samenwerking met de douane, controleert op de aanwezigheid van niet toegelaten gg-koolzaad in in Nederland geïmporteerde koolzaad partijen.
Na afronding van het gehele COGEM project zal ik bezien of en hoe de resultaten kunnen worden gebruikt om de effectiviteit van controlemaatregelen zo nodig te verbeteren.
Kent u het artikel «Amflora onvolledig beoordeeld door COGEM»?2
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat in het advies van de COGEM – wat de basis was om vóór toelating te stemmen- een wezenlijk element blijkt te ontbreken, namelijk de gevolgen van de commerciële teelt voor de verspreiding van antibioticumresistentie? Wilt u de COGEM vragen hierover alsnog te adviseren? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet? Acht u het desalniettemin veilig? Wilt u een overzicht geven van de onafhankelijke wetenschappelijke publicaties waarop u zich baseert?
Toen Nederland rond 2004 een standpunt moest innemen over de toelating van de genetisch gemodificeerde aardappel «Amflora», zijn de COGEM en het RIKILT om advies gevraagd. Aan hen is de vraag voorgelegd of het voorgenomen gebruik van de aardappel (commerciële teelt en verwerking tot diervoeder) tot risico’s voor mens en milieu kon leiden. Beide organisaties kwamen tot de conclusie dat bij het voorgenomen gebruik de risico’s voor mens en milieu verwaarloosbaar klein zijn. Onderdeel van de beoordeling is daarbij geweest de mogelijke gevolgen van de aanwezigheid van het betrokken antibioticumresistentiegen (AbRgen). Dat niet expliciet wordt geconstateerd dat de verspreiding van het AbRgen geen kwaad kan, doet niet af aan de eindconclusie van het advies. Ik zie dan ook geen reden om de COGEM opnieuw om advies te vragen.
De beoordeling van de Amflora aardappel is volledig geweest, dit i.t.t. de conclusie in het genoemde artikel. In de beoordeling – die 12 jaar heeft geduurd – hebben naast COGEM en RIKILT diverse andere wetenschappelijke organen zich over deze aardappel gebogen. De Europese voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) heeft, op verzoek van de Europese Commissie, het dossier zelfs drie keer beoordeeld. Dat het betreffende AbRgen reeds voorkomt in het milieu,en horizontale genoverdracht van (gg-) plant naar bacterie nooit in de natuur is waargenomen, wordt onderschreven door de COGEM. Per brief van 1 april 20083 over de markttoelating van de betreffende genetisch gemodificeerde aardappel heb ik u ook toegelicht hoe de EFSA tot de conclusie is gekomen dat dit AbRgen geen risicio’s voor mens en milieu met zich meebrengt.
Daarnaast bent u onlangs door de minister van LNV, mede namens mij, over de toelating van de gg-aardappel en de aanwezigheid van AbRgenen uitgebreid geïnformeerd in de antwoorden op andere Kamervragen over deze aardappel4.
Voor een overzicht van de publicaties waarop de genoemde instanties zich baseren, verwijs ik naar de adviezen van deze instanties, die allen publiekelijk toegankelijk zijn via internet (zie referenties onderaan deze brief).
Bent u bereid uw standpunt aan te passen op grond van (nieuwe) wetenschappelijke inzichten omtrent de gevolgen van de commerciële teelt voor de verspreiding van antibioticumresistentie?
Ik ben uiteraard bereid mijn standpunt aan te passen als nieuwe wetenschappelijke inzichten daar aanleiding toe geven. In het geval van deze gg-aardappel Amflora is dat echter niet aan de orde.
http://www.cogem.net/ContentFiles/CGM040610–01.pdf
Cogem advies Amflora, 2004
http://www.efsa.europa.eu/en/scdocs/scdoc/323.htm
EFSA advice application under Directive 2001/18, 2005
http://www.efsa.europa.eu/en/scdocs/scdoc/48.htm EFSA advice 2004
http://www.efsa.europa.eu/en/scdocs/scdoc/324.htm EFSA advice on food/feed use under regulation 1829/2003, december 2005
http://www.efsa.europa.eu/en/scdocs/doc/742.pdf – Statement on ABR on safe use of ABR in gm plants, maart 2007
http://www.efsa.europa.eu/en/scdocs/scdoc/1108.htm – gmo and biohaz panel on AbR in gm plants, maart 2009