Afschot van zogende wilde zwijnen |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Afschotperiode zwijnen wordt verlengd»?1
Ja.
Is het waar dat de periode waarin zwijnen mogen worden geschoten verlengd wordt tot 15 maart? Zo nee, tot welke datum mogen dan zwijnen geschoten worden?
Ja.
Is het waar dat al op 1 februari 2012 de eerste jonge wilde zwijnen gesignaleerd zijn door personeel van Staatsbosbeheer op de Noord-Veluwe? Zo nee, wanneer is dan volgens uw informatie de draag- en zoogtijd van wilde zwijnen?
Ja.
Is het waar dat met het toestaan van afschot gedurende de draag- en zoogtijd de kans bestaat dat jonge dieren die afhankelijk zijn van de zorg van hun moeder achterblijven en een schrijnende hongerdood sterven? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid en hoe zou u het onverzorgd achterlaten van deze biggen die daardoor ten dode opgeschreven zijn dan benoemen?
Het doden van zwijnen is noodzakelijk voor onder meer de veiligheid van verkeersdeelnemers op de Noord-Veluwe. De provincie is bevoegd om hier besluiten over te nemen. Een betamelijke jager zal geen zeugen afschieten waarbij de overlevingskansen van de biggen nog afhankelijk zijn van de zorg van de zeug. Tevens verwijs ik naar eerdere beantwoording op Kamervragen over afschot van drachtige zwijnen (Tweede Kamer, 2007–2008, Aanhangsel van de Handelingen 2448).
Deelt u de mening dat het bejagen van drachtige en zogende zwijnen leidt tot onaanvaardbaar dierenleed? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te voorkomen en op welke termijn? Zo nee, kunt u uiteenzetten waarom het niet voorkomen dat hulpeloze biggen door afschot van de moeder verhongeren met de dood als gevolg geen onaanvaardbaar dierenleed is?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het ethisch onverantwoord is om een wettelijk beschermd dier na een strenge vorstperiode en in de draag- en zoogtijd te bejagen, met het risico dat dieren die afhankelijk zijn van de zorg van hun moeder onverzorgd achterblijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het bejagen van drachtige en zogende dieren, waarbij het risico bestaat dat biggen onverzorgd achterblijven en de hongerdood sterven, in strijd is met de wettelijke zorgplichtbepalingen uit artikel 2, lid 1 van de Flora- en faunawet en artikel 36 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke wijze wilt u maatregelen treffen om de zorgplicht in casu te handhaven?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het bejagen van drachtige en zogende dieren, waarbij het risico bestaat dat biggen onverzorgd achterblijven en de hongerdood sterven, in strijd is met artikelen 47 en 73 van de Flora- en faunawet, waarin is bepaald dat onnodig lijden van dieren door jacht, beheer en schadebestrijding moet worden voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke wijze wilt u maatregelen treffen om de zorgplicht in casu te handhaven?
Of sprake is van een overtreding is van de Flora- en faunawet dient van geval tot geval beoordeeld te worden. Daar wil ik hier geen algemene uitspraken over doen. Zie verder mijn voorgaande beantwoording.
Bent u bereid tot het instellen van een landelijk verbod op het schieten van zwijnen in draag- en zoogtijd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
Nee, ik zie daar geen reden toe.
Deelt u de mening dat de gehanteerde aantallen met betrekking tot de gewenste standen, niet of nauwelijks gerelateerd zijn aan de natuurlijke draagkracht van het leefgebied? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?
Nee, ook overwegingen als schade, overlast en veiligheid worden meegewogen om tot een bepaalde voorjaarsstand te komen. Die afweging behoort tot de verantwoordelijkheid van de Gedeputeerde Staten van provincie Gelderland.
Kunt u bevestigen dat er niet of nauwelijks geïnvesteerd wordt in preventie, zoals het aanleggen van rasters, om schade en overlast door wilde zwijnen te voorkomen? Zo ja, bent u bereid om het schieten van wilde zwijnen te verbieden wanneer er geen preventieve maatregelen getroffen zijn? Zo nee, kunt u nauwkeurig aangeven welke maatregelen getroffen zijn om schade door zwijnen te voorkomen?
Via het Faunafonds investeert mijn ministerie in beheer en onderhoud van leefgebiedrasters. De provincie, terreinbeheerders en gemeenten doen dat vanuit hun verantwoordelijkheden met betrekking tot de wegen in hun beheer en verkeersveiligheid.
Ondanks al deze maatregelen veroorzaken de wilde zwijnen nog steeds veel schade en overlast. Daarnaast voert de provincie meer maatwerkbeheer. Hetgeen betekent dat in de bekende probleemgebieden de focus is gericht op het behalen van de doelaantallen. Het betreft dan ook deze gebieden waar de afschotperiode is verlengd tot 15 maart 2012.
Overigens is het de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de Gedeputeerde Staten om hier eigenstandige beslissingen over te nemen.
Het nietig verklaren van het besluit Eilandpolder |
|
Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Raad van State1 waarin het besluit van het College van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland nietig wordt verklaard om niet handhavend op te treden tegen het zonder een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 uitrijden en injecteren van drijfrest in het Natura 2000-gebied «Eilandspolder»?
Ja.
Wat betekent deze uitspraak in de praktijk en welke gevolgen heeft deze uitspraak voor het uitrijden en injecteren van mest door agrarische ondernemers in andere Natura 2000-gebieden en in gebieden rondom andere Natura 2000-gebieden?
Naar mijn oordeel kunnen de gevolgen van de uitspraak beperkt blijven, zeker nu de RvS niet heeft gezegd dat mest uitrijden als zodanig een project met mogelijk significante gevolgen in de zin van de Habitatrichtlijn is. Veelal zal het mest uitrijden vallen onder «bestaand gebruik», mede door de verbreding van dat definitie door het amendement-Koopmans/ Aptroot, kamerstuk 32 588, nr. 16.
Daarmee valt het buiten de vergunningplicht. De afgelopen jaren zijn de eisen ten aanzien van het uitrijden van mest alleen maar verscherpt, dus van wezenlijke wijzigingen van het bestaand gebruik die negatief zijn voor de realisatie van de natuurdoelstellingen zal niet snel sprake zijn.
Het artikel 'Emissie op Sint Maarten succesvol' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Emissie op Sint Maarten succesvol»?1
Ja.
Is het waar dat Sint Maarten een obligatielening van 150 miljoen dollar heeft afgesloten? Zo ja, heeft Nederland conform de Rijkswet Financieel Toezicht hierbij een rol gespeeld en deze obligaties opgekocht? Kunt u deze rol toelichten?
De haven van Sint Maarten heeft een obligatielening afgesloten, niet de overheid van Sint Maarten. De haven is een privaatrechtelijke onderneming en valt hierdoor niet onder de bepalingen van de Rijkswet financieel toezicht. Nederland heeft daarom geen rol gespeeld en ook geen obligaties opgekocht.
Heeft het College Financieel Toezicht (CFT) een rol gespeeld bij bovenstaande emissie? Zo ja, kunt u aangeven welke? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord op vraag 2.
Is het naar uw mening, gezien de krimpende economie op Sint Maarten en de onduidelijke lange termijn houdbaarheid van de begroting van Sint Maarten, verantwoord voor hen om een dergelijke lening aan te gaan? Zo ja, kunt u dit toelichten? Heeft het CFT u hierover geadviseerd?
De lening is aangegaan door een privaatrechtelijke onderneming. De afweging tot het verwerven en verstrekken van het kapitaal vindt plaats in de NV en bij de beleggers die zich ingeschreven hebben op deze lening. De overheid en ook het Cft staan hier buiten. Wel geeft het Cft in zijn meest recente halfjaarrapportage aan de vermogens van de overheidsNV’s nauwlettend te volgen aangezien hier dreigingen vanuit kunnen gaan voor de begroting van Sint Maarten. Op Sint Maarten zien de vermogens van de NV’s tot en met 2009 er echter redelijk goed uit. De vraag die het Cft in de halfjaarrapportage stelt is dan ook waarom deze NV’s geen dividend betalen.
Is het waar dat Curaçao van plan is een obligatielening van 250 miljoen gulden aan te gaan? Zo ja, is Nederland conform de Rijkswet Financieel Toezicht verplicht deze obligaties op te kopen?
Ik heb vernomen dat het wegenfonds voornemens is een lening aan te gaan, de exacte vormgeving en de hoogte van het bedrag zijn naar mijn weten nog niet bekend. Het wegenfonds is geen begrotingsfonds, daarom is het niet mogelijk gebruik te maken van de staande inschrijving bij de Nederlandse overheid.
Deelt u de mening dat Nederland alleen geld aan Curaçao kan uitlenen wanneer het CFT Nederland garandeert dat de begroting van Curaçao op zowel korte als lange termijn op orde is? Zo nee, waarom niet?
De Rijkswet financieel toezicht geeft in artikel 16 precies aan waar aan voldaan moet worden om bij Nederland te kunnen lenen en welke rol het Cft hierin speelt.
Het rapport van milieudefensie over Biokerosine |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het rapport «Biokerosine: take-off in the wrong direction» dat op 16 februari jongstleden werd gepubliceerd door de Vereniging Milieudefensie en haar Indonesische partnerorganisatie WALHI/Friends of the Earth Indonesia?
De discussie over duurzaamheid van uiteenlopende soorten biobrandstoffen is complex en er zijn over dit onderwerp al tal van rapporten verschenen met een grote variëteit aan uitgangspunten en conclusies. De grote meerwaarde van dit rapport is dat het aantoont dat de duurzaamheid van biobrandstoffen zich elke keer opnieuw moet bewijzen en het is dan ook zonder meer goed biobrandstoffen, en in dit geval biokerosine, op duurzaamheid te blijven controleren. Een aspect waar het rapport echter nauwelijks op ingaat is het feit dat er in de EU enkel duurzaam geproduceerde biobrandstoffen mogen meetellen bij het behalen van de doelstellingen. De in de luchtvaart ingezette biokerosine moet voldoen aan de duurzaamheidscriteria die de EU heeft vastgesteld. Ik deel dan ook niet de conclusie dat de inzet van biokerosine principieel een stap in de verkeerde richting is.
Deelt u de zorg dat verdere opschaling van de productie van biobrandstoffen afkomstig van jatropha ten behoeve van de luchtvaart of andere sectoren kan leiden tot ongewenste effecten op de voedselzekerheid in ontwikkelingslanden?
Bij de onderhandelingen over de Richtlijn energie uit hernieuwbare bronnen1 heeft Nederland zich er voor ingezet om ook harde criteria voor voedselzekerheid in de regelgeving te verankeren. Bij de internationale handel tellen ook de handelsafspraken van de WTO zwaar mee. Harde criteria kunnen in dat verband als handelsbarrière worden gezien. In de huidige richtlijn komt het aspect van voedselveiligheid derhalve niet als hard criterium terug maar wel als rapportageverplichting.
Wel streeft de EU, en Nederland in het bijzonder, er naar om in de toekomst steeds meer geavanceerde biobrandstoffen in te zetten. Dat zijn biobrandstoffen die niet in concurrentie staan met voedselgewassen. De luchtvaartbranche experimenteert momenteel bijvoorbeeld met biobrandstof gemaakt van algen, een grondstof die niet in concurrentie met voedselgewassen staat.
Op dit moment zijn er binnen Nederland en binnen de Europese Unie geen sociale duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen; deelt u de mening dat dit wel zou moeten? Zo ja, wat doet u in Europees verband om er voor te zorgen dat in EU verband dergelijke criteria op worden gesteld en geïmplementeerd?
De richtlijn kent op dat punt inderdaad geen harde criteria. Dit komt onder meer doordat het invoeren van verdergaande criteria in strijd kan zijn met wereldwijd geldende WTO handelsafspraken. In 2014 vindt er een evaluatie van de Richtlijn plaats en dan zal blijken of er additionele maatregelen moeten en kunnen worden genomen. Overigens is er in Nederland wel wetgeving die verplicht om aan te geven welk duurzaamheidssysteem gebruikt wordt. Daaruit valt af te leiden of men wel of niet dit soort criteria in acht neemt.
Bent u op de hoogte van de gevaren van «indirect landuse change» ten gevolge van de productie van biobrandstoffen? Wat doet u om dit in Europa aan de orde te stellen?
Ja, ik ben me ten zeerste bewust van de indirecte veranderingen van landgebruik (ILUC: indirect landuse change) die kunnen optreden door de productie van biobrandstoffen. Hiermee wordt tot dusver geen rekening gehouden in de richtlijn. Het kabinetsstandpunt hierover is bekend; Nederland is een sterke voorstander van het verdisconteren van het effect van indirecte veranderingen in landgebruik in de Europese duurzaamheidscriteria. Nederland heeft, samen met andere lidstaten, meermaals bij de Europese Commissie erop aangedrongen ILUC op Europese schaal mee te nemen in de duurzaamheidsbeoordeling. Binnenkort is een voorstel van de Europese Commissie over ILUC te verwachten. Ook hier biedt de evaluatie van 2014 een mogelijkheid om dit in de richtlijn te verankeren.
Milieudefensie c.s. stelt in het rapport dat biobrandstoffen voor de luchtvaart in het Emissions Trading System (ETS) van de EU ten onrechte worden beschouwd als «klimaatneutraal» («zero-emission»); bent u het met deze stelling eens? Zo nee, waarom niet?
Aan directe emissies van de verbranding van biomassa wordt in het ETS een emissiefactor nul toegekend, overeenkomstig de Kyoto-benadering.
Wel geldt dat in de keten van teelt tot gebruik van biomassa broeikasgasemissies veroorzaakt kunnen worden. Deze emissies worden toegerekend aan het land waar ze zijn veroorzaakt.
Onderneemt u activiteiten ter ondersteuning van de verbouw, raffinage of verwerking en promotie van biobrandstoffen voor de luchtvaart en andere sectoren? Zo ja, welke bedragen zijn hier mee gemoeid en kunt u bij deze bedragen aangeven welke bedragen onder Official development Assistance (ODA) vallen en welke niet?
Voor het subsidieprogramma Duurzame Biomassa Import, dat valt onder het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is € 7,5 mln. beschikbaar gesteld. Dit programma is niet specifiek gericht op de toepassing in een bepaalde sector en is ook niet uitsluitend gericht op biobrandstoffen. Derhalve is niet te achterhalen welk deel van het bedrag terecht komt bij de luchtvaart.
Op nationaal en Europees niveau vinden er activiteiten plaats ter ondersteuning van de ontwikkeling van de biobrandstofketen. Nationaal wordt ingezet om Schiphol te ontwikkelen tot biokerosinehub in verband met de bestaande infrastructuur en kennis in Nederland. Door het ministerie van IenM wordt deze ontwikkeling gestimuleerd door middel van het project Well to Wing – onderzoek naar tweede generatie biobrandstoffen voor de luchtvaart van feedstock tot logistiek (EUR 1 250 000,- subsidie in 2010) en de in 2011 gesloten Green Deal tussen KLM en de Rijksoverheid (IenM en EL&I) waarin de verduurzaming van de luchtvaart op het gebied van biokerosine centraal staat. Tevens is IenM voornemens een project te honoreren voor de Rio+20 Top in juni 2012 ten behoeve van de ontwikkeling van biokerosine. Op Europees niveau is er sprake van de ontwikkeling van biobrandstoffen voor de luchtvaart mede in het kader van het Europese energiebeleid. Ten behoeve van de ontwikkeling van deze keten vindt er samenwerking plaats tussen lidstaten, sectorpartijen en kennisinstellingen. Het ministerie van IenM is hier eveneens bij betrokken. In 2010 is op Europees niveau het European Advanced Biofuels Flightpath 2020 gelanceerd. Deze roadmap is een gezamenlijk initiatief van de Europese Commissie, luchtvaartmaatschappijen, Airbus en biobrandstofproducenten met als doel om in 2020 2 Megaton duurzaam geproduceerde biobrandstoffen in de luchtvaart te gebruiken.
Met EUR30 miljoen aan ODA-middelen wordt direct of indirect een bijdrage geleverd aan het verduurzamen van de productie van biomassa mede met het oog op het verkrijgen van toegang tot internationale markten. Het draagt bij aan de economische zelfredzaamheid en groei van ontwikkelingslanden. Biomassa, zoals palmolie, kan ook aangewend worden voor energiedoeleinden doch over het aandeel daarvan zijn geen gegevens bekend.
Zijn er Nederlandse bedrijven actief op het terrein van de verbouw van gewassen voor biobrandstof, middels eigen actie of middels investeringen? Zo ja, bent u met deze bedrijven in gesprek over concrete maatregelen om ervoor te zorgen dat de verbouw van de gewassen niet voor verdringing van voedselgewassen zorgt, dat de rechten van de lokale boeren worden gewaarborgd en dat er geen grootschalige ontbossing plaatsvindt? Zo ja, kunt u aangeven wat de inhoud van deze gesprekken zijn? Zo nee, waarom niet?
Op 9 maart jl. heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over de uitvoering van de motie Van der Werf c.s. (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 813, nr. 10) Kortheidshalve verwijs ik naar de in deze brief genoemde activiteiten die erop gericht zijn te komen tot een verdere verduurzaming van biobrandstoffen. Los daarvan kan ik melden dat er meerdere internationale initiatieven zijn waar de duurzaamheid van biobrandstoffen centraal staan, bijvoorbeeld palmolie en die van soja. Nederland is hierbij betrokken. In ieder geval bij palmolie zijn concrete resultaten bereikt als gevolg van de dialoog tussen grote en kleine producenten en investeerders, consumenten, afnemers en transporteurs. Dat resulteert bijvoorbeeld in het goedkeuren van duurzaamheidsschema’s door de Europese Commissie.
De uitkomst van de Energieraad van 14 februari 2012 |
|
René Leegte (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Energy ministers defend national infrastructure planning»?1
Ja.
Klopt het dat er verzet is van ministers (met name uit kleine lidstaten) tegen de voorstellen voor een Connecting Europe Facility op het gebied van energie, bijvoorbeeld tegen het onderdeel dat gaat over Projects of Common Interest? Om welke landen gaat het hier en om hoeveel landen gaat het? Wat zijn hun bezwaren? Wat is het krachtenveld op dit onderwerp?
De Commissie presenteert in haar verordening een nieuwe methode voor het identificeren van concrete projecten van Europees belang binnen de Europese prioriteitsgebieden. De lijst met projecten wordt aan de Commissie voorgesteld door groepen van lidstaten met gedeelde belangen in bepaalde Europese regio's. Na evaluatie van de voorgestelde projecten, middels onder andere een systeembrede kosten-batenanalyse, besluit de Commissie uiteindelijk welke projecten inderdaad de status van «project of common interest» zullen krijgen.
In het aan uw Kamer toegestuurde verslag van de Raad is aangegeven dat het belang van het gebruiken van regionale groepen breed door de lidstaten wordt ondersteund. Gedurende de Energieraad benadrukte een aantal lidstaten dat de regionale groepen gebaseerd moeten worden op bestaande regionale groepen. Een aantal kleinere lidstaten pleitte voor het belang van bestaande regionale projecten versus de grootte van een project en het belang ervan op Europees niveau.
Het overgrote deel van de lidstaten, zowel groot en klein, wil met Nederland een grotere rol voor de lidstaten bij het vaststellen van de projecten van gemeenschappelijk belang en de weg die daar naartoe leidt.
Wat was de precieze inzet van Nederland op dit onderwerp? Hoe is hierop gereageerd door de andere lidstaten? Zijn er medestanders voor deze inzet?
Zie antwoord vraag 2.
Is de Nederlandse inzet door de gebeurtenissen in de Energieraad van 14 februari 2012 veranderd? Zo ja, wat is de Nederlandse inzet nu?
Nederland wil, evenals het overgrote deel van de lidstaten, een grotere rol voor de lidstaten bij het vaststellen van de projecten van gemeenschappelijk belang en de weg die daar naartoe leidt. De Nederlandse inzet is door de gebeurtenissen in de Energieraad van 14 februari jl. niet veranderd.
Kunt u aangeven wanneer er in de Raad, of op een ander niveau zoals Coreper, verder gesproken of onderhandeld wordt over dit onderwerp en deze vragen voor die tijd beantwoorden?
Tijdens de Energieraad van 15 juni a.s. ligt een voortgangsrapport voor. U zult hierover worden geïnformeerd via de geannoteerde agenda.
Een transport van 38 Heckrunderen, in eigendom van Staatsbosbeheer, waarvan 16 runderen het niet hebben overleefd |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is u bekend dat er afgelopen donderdag 38 Heckrunderen van Staatsbosbeheer, die graasden in natuurgebied de Hellegatsplaten bij Goeree-Overflakkee (provincie Zeeland) naar een slachthuis in Dokkum (provincie Friesland) zijn getransporteerd en dat bij aankomst bleek dat 16 runderen het transport niet hadden overleefd?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe het kon gebeuren dat 16 van de 38 dieren tijdens transport overleden zijn? Is het waar dat de dieren, die zeer grote hoorns hebben, elkaar onderweg hebben doodgestoken?
Naar aanleiding van bovengenoemd voorval is door de NVWA een strafrechtelijk onderzoek ingesteld onder leiding van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. Uit dit onderzoek is tot dusver niet onomstotelijk vast komen te staan hoeveel dieren tijdens het transport zijn overleden. Wel is geconstateerd dat na de lossing 16 dieren niet meer leefden. De exacte toedracht is nog in onderzoek. Of de dieren elkaar tijdens het transport hebben doodgestoken is niet uit te sluiten, maar kan niet worden bevestigd.
De overige 22 runderen zijn voor en na de slacht gekeurd en goedgekeurd voor humane consumptie. De eigenaar van het slachthuis heeft desondanks besloten alle runderen ter destructie aan te bieden, omdat het vlees van deze runderen naar zijn mening niet voldeed aan de kwaliteitseisen van zijn afnemers.
Kunt u aangeven hoe de gezondheidsstatus was van de overige 22 runderen? Is het waar dat bij een van de levende dieren een diepe wond tussen de ribben is aangetroffen en kunt u aangeven wat er met dit dier en de overige 21 overlevende runderen is gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat deze dieren op deze wijze op transport worden gezet en door heel Nederland van Zeeland naar Friesland worden gesleept en dat er niet is gekozen voor het dichtstbijzijnde slachthuis of voor mobiel slachten?
Het staat partijen die betrokken zijn bij het transport van deze dieren vrij om te bepalen welk slachthuis zij kiezen. Staatsbosbeheer heeft eerder zaken gedaan met dit slachthuis. Zo verwerkte het slachthuis in het verleden dieren van Staatsbosbeheer uit hetzelfde gebied, maar ook Schotse Hooglanders uit diverse andere natuurgebieden van Staatsbosbeheer in Nederland.
Bij het verzamelen van deze dieren is een dierenarts met «wildlife» ervaring aanwezig geweest. Alle dieren zijn voor het transport gekeurd door deze gespecialiseerde dierenarts. De runderen waren vóór transport in goede conditie.
Is het waar dat het slachthuis Dokkum geen zaken meer wil doen met Staatsbosbeheer? Zo ja, is bekend waar Staatsbosbeheer de dieren naartoe brengt bij een volgend transport van Heckrunderen naar het slachthuis? Zo nee, in welk opzicht klopt de informatie in de berichtgeving niet?
Ik heb vernomen dat de eigenaar van het slachthuis in de pers heeft aangegeven in de toekomst geen zaken meer te willen doen met Staatsbosbeheer (Leeuwarder Courant 12 februari 2012). Ook de directeur van Staatsbosbeheer heeft mij aangegeven zich te beraden over de wijze van afvoeren, transport en de keuze van het slachthuis.
Gelden er bij transporten van Heckrunderen, waarvan bekend is dat zij stressgevoelig zijn en grote hoorns hebben, aanvullende voorschriften om het welzijn van deze dieren tijdens transport te kunnen waarborgen? Zo ja, welke eisen zijn dit? Zo nee, bent u bereid om aanvullende eisen te stellen en op welke termijn?
De eisen voor het transport van dieren staan geformuleerd in de EU-verordening 1/2005 (Transportverordening). Die schrijft voor dat de wijze van vervoer geschikt moet zijn voor de diersoort die wordt vervoerd. De Transportverordening bevat geen aanvullende eisen voor het vervoer van Heckrunderen.
Kunt u de Kamer informeren over de resultaten van het onderzoek dat de Nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft ingesteld naar dit voorval zodra deze bekend zijn?
Het strafrechtelijk onderzoek is ingesteld terzake van vermoedelijke overtreding van EU-Transportverordening 1/2005, alsmede van de artikelen 36 en 37 van de Gezondsheids- en welzijnswet voor dieren. Zodra de resultaten van dit onderzoek bekend zijn zal ik in overleg met mijn ambtgenoot van Veiligheid en Justitie uw Kamer nader informeren.
Odfjell |
|
Michiel Holtackers (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u geschrokken van het feit dat bij Odfjell bij jaarlijkse Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO)-controles gezamenlijk 64 overtredingen zijn geconstateerd?
Het betreft een overzicht van overtredingen over een periode van meerdere jaren en overtredingen van allerlei aard. Ik ben blij dat de inspectiediensten de overtredingen vaststellen. Dat geeft aan dat ze er bovenop zitten.
Kunt u de details geven van elke geconstateerde overtreding zoals genoemd onder vraag drie en vijf van de eerder gestelde vragen d.d. 26 januari 2012 (aard van de overtreding, tijdstip van de overtreding, gevaar dat er uit voortvloeide)?1
In onderstaande tabel treft u de details aan.
Aard van de overtreding
Tijdstip overtreding
Voortvloeiend gevaar
Overtreding omgevingsvergunning m.b.t. hydranten
December 2005
Repressieve beheersing risico’s
Overtreding omgevingsvergunning: zeecontainers aanwezig die onvergund zijn
December 2005
Onvoldoende zicht op veiligheid van opslag
Ontbreken van onderhoudsprogramma voor onderhoud aan preventieve en repressieve incidentenbestrijdingsmiddelen
Juni 2007
Gebrekkig onderhoud
Onderhoud veiligheidskleppen niet opgenomen in onderhoud- en beheerssysteem
Juni 2007
Onvoldoende borging van jaarlijks onderhoud
Veiligheidsmanagementsysteem is slecht geïmplementeerd
Juni 2007
Onvoldoende borging dat alle maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen zijn getroffen
Overtreding omgevingsvergunning: aantasting integriteit van tankputdijken
Juni 2007
Gevaar dat tankputdijk faalt
Onderhoudsprogramma van koel- en blussystemen is onvoldoende om de integriteit van deze systemen te garanderen
Juni 2007
Gebrekkig onderhoud
Vergunningvoorschrift over live-test koel- en blussystemen is strijdig met algemene bepaling
Juni 2007
Goede werking koel- en blussystemen is niet gegarandeerd
Overtreding vergunningvoorschrift: bediening van blus-, schuim- en sproei-installaties dient buiten hittestralingscontour geplaatst te zijn
Juni 2007
Goede werking blus-, schuim- en sproei-installaties is niet gegarandeerd
Overtreding vergunningvoorschrift: fireproofing van kolom C1101 unit 5 is op diverse plaatsen gescheurd
Juni 2007
Onvoldoende borging dat alle maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen zijn getroffen
Preventief onderhoud wordt onvoldoende gepland, uitgevoerd en geëvalueerd
Augustus 2008
Onvoldoende borging dat alle maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen zijn getroffen
Overtreding vergunningvoorschrift over inspectie drukventielen
Augustus 2008
Onvoldoende borging dat alle maatregelen ter voorkoming van zware ongevallen zijn getroffen
Overtreding vergunningvoorschrift: gasdetectiesysteem bij RCC is niet volgens milieuvergunning op percentage van onderste explosiegrens afgesteld
Augustus 2008
Onvoldoende borging dat tijdig kan worden opgetreden bij ontsnappen gas bij RCC
Overtreding vergunningvoorschrift over gasdetectie bij RCC inzake keuze van ijkgas
Augustus 2008
Risico dat explosiegevaarmeters niet te allen tijde de aanwezigheid van bepaalde concentraties van andersoortig dan apolair brandbaar gas of damp detecteren
MRA is onvolledig en onjuist
November 2011
Onvoldoende duidelijk of alle maatregelen zijn getroffen om zware ongevallen te voorkomen
Ontbreken van gedocumenteerde inspectie- en onderhoudsmethodiek en een systematisch onderhouds- en inspectieprogramma m.b.t. tankputdijken
November 2011
Gebrekkig onderhoud kan tot gevaarlijke situatie leiden
Overtreding vergunningvoorschrift: een aantal leidingen is niet voorzien van eindcaps dan wel blindflenzen
November 2011
Gevaar van lekkage
Overtreding vergunningvoorschrift: een aantal IBC’s met gevaarlijke stoffen wordt niet overeenkomstig de vergunning opgeslagen
November 2011
Niet alle maatregelen ter voorkoming van nadelige gevolgen voor het milieu zijn genomen
Ontbreken van gedocumenteerde inspectie- en onderhoudsmethodiek t.a.v. tankseals
November 2011
Gevaar van ongewenste dampvorming
Kunt u de details geven van elke melding of geconstateerd lek van gevaarlijke stoffen bij Odfjell, inclusief de datum, de vrijgekomen stof en de hoeveelheid (bijvoorbeeld 17/12/2009, fosforzuur, 10 ton)?
In de bijlagen treft u twee overzichten aan van de meldingen die vanaf 1 januari 2009 zijn binnengekomen bij de DCMR-meldkamer.2
Daarnaast zijn er meldingen van Odfjell zelf gekomen met betrekking tot druppellekkage aan ketelwagons die binnen komen. De hoeveelheden kunnen niet worden aangegeven, omdat het druppels per minuut betreffen. Het gaat om minimale hoeveelheden.
Kunt u de BRZO-rapportages van 2009, 2010 en 2011 over Odfjell aan de Kamer doen toekomen? Op hoeveel van de relevante elementen in het Veiligheidsbeheerssysteem scoorde het bedrijf slecht in die jaren?
Het is aan het betrokken bevoegd gezag om de rapporten openbaar te maken met in achtneming van de voor openbaarmaking geldende regels.
De inspectie in september 2009 leverde geen slechte score op geïnspecteerde elementen.
Tijdens de inspectie in maart 2010 is op twee relevante elementen slecht gescoord.
Tijdens de inspectie november 2010 is geen slechte score geconstateerd op de geïnspecteerde elementen.
Tijdens de inspectie in 2011 is bij Odfjell op vier relevante VBS elementen slecht gescoord.
Veelal is naast de aangegeven slechte scores in dermate frequentie op matig gescoord dat frequent handhaving is ingezet.
Waarom is het bedrijf niet opgenomen in de selectie van gevaarlijke bedrijven in de Quickscan BRZO-bedrijven, die u op 30 juni 2011 heeft gepubliceerd?
De selectie van gevaarlijke bedrijven in de Quickscan BRZO is tot stand gekomen op basis van de beoordeling van vijf elementen van het Veiligheidsbeheerssysteem (VBS) tijdens BRZO-inspecties in 2009 en 2010. Bij de firma Odfjell is door het bevoegd gezag in die periode van die vijf onderdelen alleen het onderdeel «Beheersing van de uitvoering» als «Slecht» beoordeeld. Odfjell is daardoor inde eerste fase van het onderzoek wel geselecteerd. De tweede fase van de Quickscan BRZOwas gericht opbedrijven die voor minimaal 2 elementen als «Slecht» beoordeeld zijn. De gepubliceerde lijst van bedrijven heeft alleen betrekking op de bedrijven die in de tweede fase zijn geselecteerd.
Wat is de inspectiefrequentie per jaar geweest bij Odfjell van zowel de BRZO-controles en van DCMR-bezoeken, sinds het bedrijf in 2008 is geclassificeerd als achterblijver?
Er heeft zeer regelmatig contact plaatsgevonden tussen de DCMR en het bedrijf. BRZO-inspecties, gezamenlijk met andere overheden, hebben jaarlijks plaatsgevonden. In 2010 is tweemaal een inspectie gehouden.
Reguliere controlebezoeken hebben vaker plaatsgevonden, sinds het vierde kwartaal van 2011 bijna wekelijks.
De inspecties van Inspectie SZW vanaf 2008 tot 2012 hebben plaats gevonden in augustus 2008, september 2009, maart 2010, november 2010, oktober 2011 en december 2011. Dat komt neer op een frequentie van ongeveer eens per anderhalf jaar. Bij de meeste van deze inspecties is het bedrijf per inspectie meerdere dagen bezocht.
Indien bij een inspectie van een bedrijf herhaaldelijk overtredingen en tekortkomingen gevonden worden en er, ondanks jarenlange classificatie als achterblijver, nog steeds geen veilige situatie is, is het dan mogelijk dat de toezichthoudende instanties aansprakelijk kunnen worden gesteld bij een groot ongeluk dat rechtstreeks voortvloeit uit deze tekortkomingen en overtredingen?
Ja, dat kan.
Klopt het dat inspecteurs het terrein van Odfjell niet durfden te betreden vier maanden geleden?2
Op basis van een onderzoek dat door een bedrijf in opdracht van DCMR is uitgevoerd voordat de periodieke inspectie plaatsvond, bestond het vermoeden dat er ongecontroleerde benzeenemissies op het terrein aanwezig waren. Voorafgaand aan de inspectie is door de inspectieleider van DCMR aan Odfjell gevraagd of er veilig op het terrein geïnspecteerd kon worden. Dit werd door Odfjell bevestigd, echter niet gestaafd met meetresultaten.
Inspecties bestaan uit meerdere onderdelen, variërend van een fysieke controle van een installatie of relevant onderdeel tot onderzoek van documentatie en het houden van interviews. De Inspectie SZW voert als intern beleid dat medewerkers in beginsel zonder gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen hun werkzaamheden moeten kunnen uitvoeren. Aangezien Odfjell niet het juiste zicht kon geven op mogelijk aanwezige concentraties gevaarlijke stoffen op eventueel te inspecteren installatie-onderdelen, is op één inspectiedag besloten de inspectie te beperken tot een documentcontrole en het houden van interviews.
Hoe lang hebben inspecteurs het terrein van het bedrijf niet betreden en welke maatregelen zijn genomen naar aanleiding van de weigering van inspecteurs om het bedrijf te betreden?
De inspecteurs van de Inspectie SZW hebben één dag geen fysieke controles uitgevoerd.
Beide inspecteurs van DCMR en Veiligheidsregio hebben op 5 oktober 2011 wel het terrein betreden.
DCMR geeft aan dat in oktober en november 2011 diverse inspecties hebben plaatsgevonden bij Odfjell in het kader van het BRZO.
Kunt u garanderen dat er bij Odfjell op dit moment op een zodanige wijze gewerkt wordt dat er geen gevaar optreedt voor werknemers, inspecteurs en mensen die in de buurt van Odfjell werken of wonen?
Die garantie is niet te geven. Er is altijd sprake van enig risico.
Wat zijn de mogelijkheden om de kosten van toezicht en handhaving te verhalen op het bedrijf Odfjell? Deelt u de mening dat kostenverhaal wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
In Nederland kunnen nalevingscontroles in beginsel niet verhaald worden. Daarvoor is een wetswijziging nodig.
Kunt u de vragen voor 5 maart beantwoorden in verband met het AO op 6 maart over deze materie?
Ik doe mijn uiterste best om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘Vergaande acties tegen opwarming zijn onnodig’ |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vergaande acties tegen opwarming zijn onnodig»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat vooraanstaande wetenschappers stellen dat er geen overtuigende wetenschappelijke argumenten zijn voor drastische actie om de wereldeconomie «koolstofvrij» te maken? Kunt u in uw oordeel het feit meenemen dat deze groep klimaatsceptische wetenschappers alsmaar groter wordt?
In het Vijfde Assessmentrapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change, zullen de meest recente wetenschappelijke inzichten op dit punt uiteen worden gezet, met inbegrip van de verschillen tussen deze inzichten. Ik wacht dat rapport af.
Wat vindt u van het feit dat in de wetenschap aan alles mag worden getwijfeld, behalve, gezien het uitsluiten en in sommige gevallen zelfs ontslaan van klimaatsceptici, aan de vermeende opwarming van de aarde? Kunt u in uw oordeel het feit meenemen dat de aarde de afgelopen tien jaar niet meer opwarmt en dat de rekenmodellen van het klimaatinstituut Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) schromelijk overdreven blijken te zijn?
Als je naar de afgelopen tien jaar in isolement kijkt, is het lastig daarin een trend te ontdekken. Dat is ook een van de redenen dat het klimaat wordt bepaald op basis van periodes van dertig jaar. Ook het IPCC gaat daarom uit van de veranderingen over dertig jaar.
Kunt u een reactie geven op het oordeel van de wetenschappers dat alarmistisch klimaatbeleid overheidsgeld op zal leveren voor academisch onderzoek, een reden is om overheidsinstellingen te laten groeien, een excuus is voor regeringen om belastingen te verhogen en met belastinggeld betaalde subsidies te geven aan bedrijven die weten hoe ze het politieke systeem moeten bespelen?
Ik herken het geschetste beeld niet.
Wat vindt u van de veronderstelling van Yale-econoom Nordhaus, die in zijn onderzoek naar een breed scala van beleidsopties stelt dat de hoogste kosten-batenratio wordt bereikt door een beleid van nog eens 50 jaar economische groei waarbij geen maatregelen zijn opgenomen die CO2-uitstoot moeten verminderen?
In reactie op de Motie Verburg en Leegte (32 343, nr. 24) zal ik met een studie komen die de kosten en baten van CO2-reducerende maatregelen tot en met 2050 in kaart brengt. Overigens blijkt uit een repliek van Nordhaus dat hij van mening is dat in het artikel, waaraan het bericht in de eerste vraag refereert, zijn inzichten onjuist zijn weergegeven2.
Kunt u aangeven hoeveel geld de Nederlandse overheid in totaal kan besparen als beleid ter voorkoming van CO2-uitstoot wordt geschrapt?
In antwoord op eerdere vragen van het lid De Mos (Aanhangsel bij de Handelingen 2010–2011, 3645, en Aanhangsel bij de Handelingen 2011–2012, 448) ben ik reeds ingegaan op wat bekend is over de kosten van vigerend klimaatbeleid. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Ooit noemde Al Gore zijn klimaatfilm «Een ongemakkelijke waarheid», deelt u de mening dat het enige ongemakkelijke feit, ondanks alle klimaatpaniek, is dat er nu al ruim tien jaar geen opwarming plaatsvindt?
Nee.
Schokkende beelden van dierenmishandeling op een Brits veebedrijf |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «New shocking undercover investigation inside the british pig industry exposes Harling Farm»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de zware mishandeling van dieren die op de beelden te zien is?
Ja.
Kunt u uitsluiten dat vlees afkomstig uit een dergelijke bedrijfsvoering in de Nederlandse winkels verkocht wordt? Zo ja, waaraan ontleent u die zekerheid? Zo nee, bent u bereid maatregelen te nemen die ertoe strekken dat de Nederlandse grenzen dicht gaan voor vlees afkomstig uit een dergelijke bedrijfsvoering?
Nee, dat kan ik niet uitsluiten. Wie dieren houdt dient zich aan de daartoe geldende (Europese) regels te houden. Maatregelen treffen die ertoe strekken dat de Nederlandse grenzen dicht gaan voor vlees afkomstig uit een dergelijke bedrijfsvoering kan niet. Alle lidstaten moeten zelf goed toezien op de implementatie van de EU-dierenwelzijnsregels. Op grond van dierenwelzijn mag de intracommunautaire grens niet gesloten worden.
De Europese Commissie kan via haar FVO inspecties en controlebezoeken in de lidstaten bezien of de lidstaten de wetgeving goed geïmplementeerd hebben en er zelf goed op toezien. Mijn inzet in Brussel is wel dat de naleving van de EU-regelgeving in de lidstaten verbeterd wordt.
Deelt u de mening dat grove dierenmishandeling in veebedrijven reden zou kunnen vormen de Nederlandse grenzen te sluiten voor Brits vlees? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze bent u bereid actie te ondernemen?
Nee, zie hiervoor vraag 3.
Deelt u de mening dat Nederlandse consumenten gevrijwaard zouden moeten worden van dierlijke producten die afkomstig zijn van bedrijven waar sprake is van zware dierenmishandeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze denkt u de Nederlandse consument een dergelijke garantie te kunnen bieden?
Zware mishandeling van dieren is niet toegestaan en niet acceptabel. Zoals ook uiteengezet in vraag 3 dienen lidstaten toe te zien op de naleving van de dierenwelzijnsregels en indien nodig moeten overtreders aangepakt worden. Iedere lidstaat heeft hier zijn eigen bevoegdheid en verantwoordelijkheid. Ik kan niet garanderen dat vlees van dieren die mishandeld zijn niet op de markt komen.
Bent u bereid de Engelse ambassadeur om opheldering te vragen voor wat betreft toezicht en handhaving in relatie tot onderhavige beelden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
De Britse dierenbescherming heeft inmiddels een onderzoek naar de misstanden ingesteld en inspecteurs van de dienst hebben onmiddellijk na uitzending van de beelden het desbetreffende veebedrijf bezocht. De dierenbescherming heeft verklaard dat, afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek, mogelijk gerechtelijke stappen worden genomen. Ik acht het niet nodig om in aanvulling hierop de Britse ambassadeur om opheldering te vragen.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederlandse opsporing en handhaving zodanige waarborgen biedt dat dergelijke situaties in de Nederlandse vee-industrie niet kunnen voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaraan ontleent u die zekerheid?
In Nederland ziet de NVWA toe op de naleving van de regels voor dierenwelzijn. De NVWA doet daartoe ad random en risicogebaseerde controles op bedrijven. Indien de NVWA het vermoeden heeft dat er op een bedrijf sprake is van verminderde dierzorg wordt het bedrijf bezocht. Dat vermoeden kan voortkomen uit bijvoorbeeld meldingen door particulieren, de Landelijke Inspectiedienst of de dierenpolitie of op basis van eigen bevindingen, bijvoorbeeld in het slachthuis. De prioriteit is daarbij om zo snel mogelijk de overtreding op te heffen door het inzetten van bestuursrecht en of strafrecht.
Indien noodzakelijk kan dat betekenen dat de dieren afgevoerd worden en elders in bewaring genomen zodat het dierenwelzijn gewaarborgd is. De NVWA voert hier zo veel mogelijk een pro-actief en risk-based beleid. Ik kan echter geen garantie gegeven dat alle situaties van verminderde dierzorg direct door de NVWA opgepakt worden omdat er ook een afhankelijkheid van meldingen is. De NVWA probeert de erfbetreders meer bij dit proces van melding te betrekken.
Bent u bereid in Europees verband stappen te ondernemen om te voorkomen dat situaties zoals getoond nog langer binnen de Europese Unie kunnen voorkomen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven bij vraag bij 3 is mijn inzet in Brussel dat de naleving van de EU-regelgeving in de lidstaten verbeterd wordt. Dat kan bijvoorbeeld door aan te dringen op voldoende FVO missies en een goede follow-up ervan. De Europese Commissie heeft in haar nieuwe Europese dierenwelzijnsstrategie 2012–2015 aangegeven instrumenten te willen ontwikkelen, waar nodig met uitvoeringsplannen, om de naleving door de lidstaten te verbeteren. Ook de Britse overheid ondersteunt dit.
Het bij hem thuis ontvangen van jachtlobbyisten |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is het waar dat u twee vertegenwoordigers van Vereniging Het Reewild (VHR) bij u thuis ontvangen heeft op 3 december 2011 om te spreken over de afschotplannen in het kader van de reeënjacht zoals die in de nieuwe wet Natuur geregeld zal worden?1 Zo nee, in welk opzicht klopt deze informatie zoals gegeven in het tijdschrift van VHR niet?
Acht u het thuis ontvangen van jachtlobbyisten een privéaangelegenheid, of ontvangt u lobbyisten aan huis in uw verantwoordelijkheid als staatssecretaris?
Kunt u uiteenzetten of er ambtenaren aanwezig zijn bij deze lobbygesprekken op uw privéadres en of er verslag gemaakt wordt van dergelijke gesprekken?
Kunt u uiteenzetten of u vaker lobbyisten of vertegenwoordigers van belangenorganisaties thuis ontvangt?
Deelt u de mening dat het thuis ontvangen van lobbyisten of vertegenwoordigers van belangenorganisaties tot een ongewenste vermenging van privéaangelegenheden en beleid leidt? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Valt uit de aard van de organisaties waarvan u vertegenwoordigers thuis ontvangt iets af te leiden over uw voorkeur ten aanzien van beleidskeuzes? Ontvangt u ook tegenstanders van uw jacht- en natuurbeleid thuis? Zo ja, welke vertegenwoordigers zijn dat geweest en waarom?
Is het waar dat Vereniging Het Reewild u bij brief d.d. 17-11-2011 heeft aangeboden de ambtenaren op uw departement te ondersteunen bij het formuleren van de wetsvoorstellen in het kader van de Wet natuur? Zo ja, vormde dit aanbod voor u een reden de vertegenwoordigers van Vereniging Het Reewild op uw privéadres te ontvangen? Zo nee, kunt u aangeven in welk opzicht deze informatie niet klopt?
Is er sprake van ondersteuning van ambtenaren door lobbyorganisaties bij het schrijven van de nieuwe Wet natuur? Zo ja, welke organisaties zijn dit geweest? Betekent dit dat u oordeelt dat uw ambtenaren daartoe zelf onvoldoende geëquipeerd zijn? Zo nee, heeft u het aanbod van Vereniging Het Reewild van de hand gewezen?
Deelt u de mening dat het thuis ontvangen van (jacht)lobbyisten de schijn van belangenverstrengeling zou kunnen oproepen en dat die schijn beter vermeden zou kunnen worden in het belang van het aanzien van het openbaar bestuur? Zo nee, waarom niet en hoe beoordeelt u het thuis ontvangen van lobbyisten in het kader van de transparantie van beleid? Zo ja, kunt u toezeggen geen lobbyisten meer op uw privéadres te ontvangen?
Nieuwe ophef rond het Nederlands Opvangcentrum Papagaaien (N.O.P.) |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat een medewerker van het Nederlands Opvangcentrum Papegaaien (N.O.P.) mogelijk betrokken is bij de illegale invoer van exotische vogels uit Suriname en daarbij vogels zou hebben mishandeld?1
De illegale invoer van beschermde exotische vogels uit Suriname is strafbaar. Voor dit specifieke geval verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 2 t/m 5.
Is het waar dat bij huiszoekingen bij de medewerker vogels, wapens en geld in beslag zijn genomen? Zo ja, hoeveel vogels van welke soort zijn in beslag genomen en waar zijn deze vogels vervolgens ondergebracht?
Op 1 februari 2012 heeft het Interregionaal Milieuteam Zuid West, met bijstand van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit, in opdracht van het openbaar ministerie twee verdachten uit Rotterdam respectievelijk Spijkenisse aangehouden. Diezelfde dag zijn doorzoekingen verricht in woningen in Rotterdam en Spijkenisse. Ook werd een doorzoeking verricht in het Nederlands Opvangcentrum Papegaaien (N.O.P.) in Veldhoven, waar één van de verdachten als vrijwilliger werkzaam was. Bij de doorzoekingen zijn naast een aantal vogels (zeven twa twa’s en één kolibrie) geldbedragen en een vuurwapen in beslag genomen. In het belang van het strafrechtelijk onderzoek kunnen op dit moment geen verdere mededelingen worden gedaan.
Is u bekend of het N.O.P. een rol heeft gespeeld bij de illegale handel in exotische dieren? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan in termen van strafrechtelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de nieuwe ophef over het N.O.P. in het licht van het eerdere oordeel van uw ambtsvoorganger dat nader onderzoek naar mogelijke betrokkenheid van het N.O.P. bij de illegale handel in dieren niet nodig was? Deelt u de mening dat dat oordeel moet worden herzien?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u alsnog bereid een nader (strafrechtelijk) onderzoek in te stellen naar de praktijken van het N.O.P.? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u een trend ontstaan nu de berichten over misstanden bij het N.O.P. zich opstapelen en er voldoende redenen zijn om te twijfelen aan de naleving van de wet- en regelgeving (welzijn en de Convention on International Trade in Endangered Species (CITES)) bij het N.O.P.? Zo ja, kunt u nauwkeurig aangeven waarom het toezicht op het N.O.P. heeft gefaald? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek naar de vrijwilliger in dienst van de N.O.P is op dit moment nog niet afgerond. Wanneer de uitkomsten van het onderzoek bekend zijn zal ik, wanneer hier aanleiding toe is, de overeenkomsten met de N.O.P. opnieuw bekijken.
Is het N.O.P. nog steeds een contractpartner van u, wat betekent dat in beslag genomen dieren tegen betaling door u door hen worden opgevangen? Zo ja, vindt u het acceptabel dat u een contract heeft met een opvangcentrum waar eerder ophef is ontstaan over mogelijke betrokkenheid bij de illegale handel in dieren en laatst nog over de slechte verzorging van duizenden in beslag genomen knaagdieren?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke afspraken is het contract tussen Dienst Regelingen en N.O.P. precies gebaseerd en welke afspraken zijn er gemaakt voor de opzegging van het contract? Hoe wordt de naleving van de afspraken uit het contract gecontroleerd en welke sancties staan er op schending van de afspraken?
Vanwege de behoefte aan opslagcapaciteit is deze overheidsopdracht aanbesteed.
Jaarlijks wordt de N.O.P. gecontroleerd door zowel de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit als door Dienst Regelingen (DR). Indien blijkt dat de N.O.P. niet aan de eisen in de overeenkomst voldoet, zal een termijn worden gegeven om de tekortkomingen te herstellen. Door middel van een controlebezoek kan worden vastgesteld of de opvanglocatie weer aan de eisen voldoet. Indien blijkt dat niet aan de eisen wordt voldaan, kan de overeenkomst eenzijdig worden ontbonden.
Kunt u uiteenzetten welke vergoeding het N.O.P. van Dienst Regelingen ontvangt voor de opvang van in beslag genomen dieren en dit specificeren naar diersoort? Hoeveel heeft het N.O.P. de afgelopen vijf jaar op deze manier ontvangen van uw ministerie?
In de overeenkomst met de N.O.P. staan de bedragen die per dier per dag zijn afgesproken. Vanwege het feit dat bij aanbesteding steeds een aantal organisaties concurrerende aanbiedingen doen, zijn de overeengekomen bedragen aan te merken als commercieel gevoelige informatie. Gezien het voorgaande kan ik deze informatie niet openbaar maken.
Deelt u de mening dat het N.O.P. nauwelijks een betrouwbare partner genoemd kan worden voor de opvang van in beslag genomen dieren voor Dienst Regelingen? Zo nee, waarop baseert u de mening dat het N.O.P. het toonbeeld van betrouwbaarheid zou zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Is de samenwerking tussen Dienst Regelingen en het N.O.P. inmiddels tot nader order opgeschort? Zo nee, bent u bereid het contract met het N.O.P. zo spoedig mogelijk te verbreken?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uiteenzetten met welke opvangcentra u contracten heeft voor de opvang van in beslag genomen dieren en welke voorwaarden in die contracten zijn gesteld? Vindt u dat er voldoende betrouwbare opvangcentra beschikbaar zijn voor het opvangen van in beslag genomen dieren? Zo nee, hoe gaat u de capaciteit en/of de kwaliteit van opvangcentra vergroten?
De DR heeft overeenkomsten met zeven opvangadressen voor gezelschapsdieren. Deze adressen bestaan uit zowel asielen als dierenpensions. Daarnaast heeft DR met drie opvangadressen overeenkomsten afgesloten voor landbouwhuisdieren en paarden. Het gaat hierbij om particulieren en bedrijven. Er zijn met acht opvangadressen overeenkomsten afgesloten voor in- en uitheemse (beschermde) diersoorten. Het gaat hierbij om dierentuinen, vogelopvangcentra, reptielenopvangcentra en opvangcentra voor inheemse fauna.
In het bestek voor de aanbesteding voor de opvang zijn eisen neergelegd. Tijdens het aanbestedingstraject moet de schrijver zijn financiële en economische draagkracht aantonen en zijn technische bekwaamheid. Daarnaast worden specifieke eisen gesteld ten aanzien van dierenwelzijn, zoals het respecteren van de vijf vrijheden van Brambell, diervriendelijke omgang, kwaliteitseisen met betrekking tot verzorging en huisvesting van de dieren, veterinaire zorg en ziektepreventie.
De geselecteerde opvangadressen voldoen aan de gestelde eisen in de overeenkomst.
Er zijn op dit moment voldoende opvangadressen om alle in beslag/bewaring genomen dieren op te vangen. Mocht het, in verband met een hoger aantal inbeslagnames, nodig zijn, dan worden extra opvangadressen gezocht.
Een bij strenge vorst buiten vastgeketende hond in Breskens |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er recentelijk verschillende meldingen bij de meldkamer van 144 zijn binnengekomen over een labrador die al langdurig, maar ook bij de strenge vorst van de afgelopen week, in een buitenren aan de ketting wordt gehouden in Breskens?
Ja.
Deelt u de mening dat wanneer een hond al zijn hele leven (1,5 jaar) continu (24 uur per dag) aangelijnd en/of in een buitenren op een erf verblijft, er sprake is van een waak- of heemhond, zoals bedoeld in het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond? Zo nee, waarom niet?
In het geval een hond al 1,5 jaar 24 uur per dag buiten verblijft kan er sprake zijn van een waak- en heemhond zoals bedoeld in het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond. Het in een buitenren aangelijnd houden van een hond, zonder deugdelijk hok of drinkwater, kan een overtreding betekenen van het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond of het verbod op dierenmishandeling.
In de casus van de hond in Breskens meld ik u dat de gedane meldingen over deze hond op geen enkele wijze stroken met de daadwerkelijke aangetroffen situatie. De politie heeft geen strafbaar feit met betrekking tot de hond in deze casus kunnen aantonen.
Kunt u bevestigen dat het volgens het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond niet is toegestaan om een hond te houden die is ingesloten in een buitenren en daarbinnen via een ketting of touw is vastgelegd? Zo ja, kunt u uitleggen waarom niet handhavend is opgetreden door de dierenpolitie na diverse meldingen over eerder genoemde labrador in Breskens bij de meldkamer van 144?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het bij strenge vorst in een buitenren houden van een aangelijnde hond, terwijl er geen deugdelijk hok of drinkwater beschikbaar is een overtreding is van artikelen 36 en 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is niet opgetreden door de dierenpolitie na diverse meldingen over eerder genoemde labrador in Breskens bij de meldkamer van 144?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat de huidige en de toekomstige regelgeving voldoende handvatten bieden om op te treden tegen dergelijke overtredingen? Zo ja, waarop baseert u dat? Waarom is er in dit geval dan niet opgetreden? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om dit te verbeteren en op welke termijn?
De huidige en de toekomstige regelgeving biedt voldoende aanknopingspunten om op te treden tegen de handelingen die u schetst. Het kabinet is voornemens in het Besluit houders van dieren, dat momenteel wordt voorbereid, enkele algemene verzorgingsnormen op te nemen. Het ontwerpbesluit bevat tevens, in tegenstelling tot de huidige regelgeving, een aantal concrete gedragingen die als dierenmishandeling kunnen worden aangemerkt. Daarmee wordt het verbod op dierenmishandeling verduidelijkt ten behoeve van de handhaving en de vervolging.
De bepalingen van het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond worden opgenomen in het Besluit houders van dieren. Het verbod op het anders dan incidenteel vastleggen van een hond in een ren blijft dus bestaan, indien niet wordt voldaan aan de bepalingen.
Is het waar dat een agent van de dierenpolitie ter plaatse aan een bezorgde hondenliefhebber heeft verteld dat het geen probleem is wanneer een hond aangelijnd in een buitenren verblijft, ook wanneer een deugdelijk hok, mand of deken en zelfs water ontbreken, aangezien «de hond sneeuw kan eten als hij dorst krijgt»? Zo nee, waar baseert u uw antwoord op? Hoe u dan wel met de melding(en) over deze hond omgegaan? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
De dierenpolitie is meermaals ter plaatse geweest en heeft geconstateerd dat er geen sprake is van een strafbaar feit. Uit navraag bij het korps is vast komen te staan dat woorden van deze strekking niet door de dierenpolitie zijn geuit.
Indien er klachten zijn met betrekking tot het optreden van de dierenpolitie dan kan hierover een klacht worden ingediend bij het desbetreffende korps ingevolge de klachtenregeling van de politie.
Bent u bereid om binnen zeven dagen ervoor te zorgen dat alle medewerkers van de meldkamer van 144 en alle agenten van de dierenpolitie volledig op de hoogte zijn van de geldende wet- en regelgeving, zodat in de toekomst wél snel en adequaat kan worden opgetreden wanneer overtredingen worden gemeld bij 144?
Alle medewerkers van het meldnummer 144 en alle politieambtenaren dierenpolitie zijn volledig op de hoogte van de geldende wet – en regelgeving. De medewerkers van het meldpunt 144 worden periodiek bijgeschoold en de politieambtenaren van de dierenpolitie hebben een aanvullende opleiding gevolgd bij de Politieacademie.
Naar aanleiding van deze casus is aanvullende informatie over waak- en heemhonden op het Politie kennisnet geplaatst en is tijdens de bijscholing van centralisten nog extra aandacht besteed aan het Besluit inzake het houden van een waak- of heemhond.
Hoeveel honden worden in Nederland nog 24 uur per dag aan de ketting gehouden en/of worden 24 uur per dag in een buitenren worden gehouden? Zo nee, bent u bereid om dit nog in 2012 in kaart te brengen?
Hierover zijn geen gegevens beschikbaar en ik zie geen aanleiding dit in kaart te brengen.
Deelt u de mening dat de open normen in het nieuwe Besluit houders van dieren nauwelijks handvatten bieden voor controle en optreden tegen situaties van verwaarlozing en mishandeling, zoals bij gevallen waarbij honden langdurig en continu aan de ketting en/of in een buitenren wordt gehouden? Zo nee, waarop baseert u dat? Zo ja, op welke wijze en termijn gaat u dit verbeteren?
Zie antwoord vraag 5.
Natuurcompensatie in de Westerschelde |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat naar aanleiding van de uitspraak1 van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 december 2011 – waarin de Raad onder andere stelde dat het besluit ten aanzien van de begrenzing van het gebied ter hoogte van het Rammekensschor «niet berust op een deugdelijke motivering» – geconcludeerd moet worden dat bij het inrichten van het Rammekensschor als zanddepot vorig jaar minstens 30 hectare estuariene natuur van hoge kwaliteit in de Westerschelde, in strijd met de verplichtingen onder Europees recht, verloren gegaan is?
Uit de passende beoordeling die voor de vergunning voor het zanddepot is gemaakt, blijkt welke habitattypen en vogels in dit gebied voorkwamen. Door de aanleg van het zanddepot is een deel van die waarden verloren gegaan. Omdat de locatie buiten de begrenzing viel, was er echter geen sprake van een significant effect op de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe, zodat de vergunning voor het zanddepot kon worden verleend. De afd. Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de grens van het Natura 2000-gebied niet zonder een adequate ecologische onderbouwing gebaseerd had mogen worden op eerder getrokken grenzen (bestemmingsplan, EHS, Vogelrichtlijngebied). De gegevens uit onder andere de passende beoordeling geven aanleiding om te concluderen dat een ecologisch gemotiveerde grens ook de oostelijke helft van het Rammekensschor had moeten omvatten.
Is het mogelijk om de natuurwaarden die aanwezig waren op het betreffende deel van het Rammekensschor op die locatie te herstellen? Zo ja, hoe en wanneer bent u van plan dat te doen?
Een deel van het Rammekensschor-oost is onaangetast gebleven. Het gedeelte dat nu onder het tijdelijke zanddepot ligt, kan weer worden hersteld als het zanddepot wordt opgeheven (de door de provincie Zeeland verleende vergunning voor het zanddepot is geldig tot 31 december 2015). Momenteel wordt zorgvuldig onderzocht hoe de grens van het Natura 2000-gebied precies moet komen te liggen. Pas daarna kan worden bepaald welke rechtsgevolgen dat moet hebben en wat dat concreet betekent voor de inrichting van deze locatie (inclusief de verantwoordelijksverdeling).
Kunt u kwantificeren hoeveel hectare van de in het Natura 2000-gebied Westerschelde en Saeftinghe aanwezige estuariene habitats sinds 2006 is verdwenen of significant in kwaliteit is achteruit gegaan onder invloed van de autonome neergaande trend en door ruimtelijke ingrepen buitendijks – zoals de dijkverbeteringen die door Rijkswaterstaat en het Waterschap Scheldestromen sindsdien zijn uitgevoerd en de aanleg van het zanddepot Rammekensschor?
Kwantificering is nu nog niet goed mogelijk, maar zal in het kader van het beheerplan wel moeten gebeuren.
De aanleg van het zanddepot heeft geen invloed gehad op oppervlak of kwaliteit van habitats in het Natura 2000-gebied, met name omdat het buiten het gebied ligt.
Kunt u per habitattype aangeven hoe, waar en wanneer u of de provincie Zeeland het hierbij verloren gegane natuurareaal en de verminderde kwaliteit van de beïnvloedde natuur in het Natura 2000-gebied Westerschelde en Saeftinghe zowel kwalitatief als kwantitatief gaat compenseren?
Nee, dat kan ik nog niet, omdat dit afhankelijk is van de uitkomst van het onderzoek dat is genoemd in antwoord 2.
Houdt u in uw beleid nu al rekening met projecten, zoals de ontwikkeling van de World Class Terminal (WCT), die de komende jaren zouden kunnen leiden tot een verdere achteruitgang van de in het Natura 2000-gebied Westerschelde en Saeftinghe beschermde natuurwaarden?
Met de ontwikkeling van de Westerschelde Container Terminal hoeft op dit moment nog niet specifiek rekening te worden gehouden. Als er plannen zijn die zouden kunnen leiden tot significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied, dan zullen die in een vergunningprocedure moeten worden beoordeeld. De maatregelen die nu worden genomen en voorbereid in het gebied zijn gericht op de instandhoudingsdoelstellingen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de derde termijn van het algemeen overleg Natura 2000/Programmatische aanpak stikstof?
Dat is helaas niet mogelijk gebleken.
De benzeenconcentratie op het meetpunt A15 Botlek |
|
Michiel Holtackers (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de benzeenconcentratie op zaterdag 4 februari 2012 tegen het einde van de dag een piek bereikte van 75 µg/m³ op het meetpunt A15 Botlek, terwijl de grenswaarde 5 µg/m³ bedraagt?1
Op zaterdag 4 februari 2012 is inderdaad een kortstondige piek gemeten in het meetnet luchtkwaliteit op het meetpunt A15 Botlek. De genoemde grenswaarde heeft betrekking op een jaargemiddelde situatie en kan daarom niet worden gebruikt bij het toetsen van een kortstondige piek.
Bent u ervan op de hoogte dat de World Health Organization schrijft dat «Benzene is carcinogenic to humans and no safe level of exposure can be recommended»?2
Ja.
De huidige EU grenswaarde is vanaf 1 januari 2010 voor milieu 5 µg/m3. Het gaat hierbij omjaargemiddelde waarden en niet om een piekbelasting die gedurende een korte tijd kan optreden.
De Europees geharmoniseerde grenswaarde voor arbeidsveiligheid kent een maximum van 3,25 mg/m3.
Heeft enig bedrijf of particulier een melding gemaakt van een incident op 4 februari 2012 of 5 februari 2012? Zo ja, kunt u de details van de melding geven (tijdstip van incident, tijdstip van melding, aard en omvang van het lek)?
Nee, er is geen melding gemaakt van een incident door een bedrijf of particulier.
Waarom bevat de website van Milieudienst Rijnmond (DCMR) geen gegevens over een incident op haar homepage of melding van een incident waarnaar onderzoek verricht wordt?
Over de benzeenpiek van zaterdag 4 februari heeft de DCMR een dag later bericht in de rubriek Actueel, te benaderen via de homepage. Op maandag 6 februari werd een follow-up gepubliceerd.
Procedure is dat de DCMR bij incidenten waarover 15 of meer klachten komen, een bericht plaatst. Naar aanleiding van de benzeenpiek en de onrust die dat gaf, is de procedure uitgebreid: bij bepaalde hoge benzeenpieken, zoals die van zaterdag 4 februari, publiceert de DCMR zo snel mogelijk een melding op de website met informatie over het onderzoek. Zo snel mogelijk betekent: binnen een uur nadat de meldkamer het signaal heeft ontvangen.
Ter ondersteuning van de communicatie over benzeen staat vanaf 16 februari ook achtergrondinformatie over benzeenemissies en -pieken op de DCMR-website.
Welke actie is ondernomen om de bron van het lek te achterhalen, indien er geen spontane melding van het incident heeft plaatsgevonden?
Op zaterdag 4 februari 2012 iser bij de DCMR luchtkwaliteit-monitoringslocatie «A15 Botlek» een korte maar hevige benzeenpiek vastgesteld.
Hoewel de gemeten benzeenconcentratie erg hoog was, was de tijdsduur kort en werd er hierbij geen formele grenswaarde of alarmdrempel overschreden.
Er heeft onderzoek plaatsgevonden naar de veroorzaker van deze zeer kortdurende en hoge concentratie Benzeen.
Het onderzoek bestond uit de volgende activiteiten:
Ten tijde van de vastgestelde piek kwam de wind inderdaad vanuit zuid tot zuid-westelijke richting (180- 220°), met een snelheid van 1 tot 2 m/s.
Dat is aanleiding geweest om de bron ten zuiden van het meetpunt te rechercheren. Contact is dan ook gelegd met instanties die daar bedrijfsmatige activiteiten uitvoerden die mogelijk tot benzeenemissies hebben geleid.
Uit nader onderzoek van de DCMR blijkt dat de piek mogelijk is veroorzaakt door vorstproblemen bij een installatie van de NAM. Daarbij is aardgas bij een veiligheidsklep vrijgekomen. NAM heeft maatregelen genomen om herhaling te voorkomen.
Een kaartje met bedrijventerreinen binnen 3 kilometer van het meetpunt treft u aan in de bijlage3 .
Klopt het dat de windrichting op het moment van het lek zuidwest was? Welke bedrijven en bedrijventerreinen, waar benzeen verwerkt wordt, liggen er ten zuidwesten van het meetpunt?
Zie antwoord vraag 5.
Is er contact geweest met deze bedrijven over een mogelijk lek? Kunt u een kaart van het gebied bijvoegen, waarop het meetpunt is aangegeven en de bedrijven(terreinen) die zich binnen drie kilometer van het meetpunt bevinden?
Zie antwoord vraag 5.
Welke gevolgen verbindt u aan dit incident voor het toezicht op het bedrijf waar dit lek zich heeft voorgedaan?
Uitgaande van het persbericht van DCMR worden de installaties gekenmerkt als mijnbouwinstallaties. Dat betekent dat de dienst Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) toezichthouder is. SodM doet nader onderzoek naar de oorzaken van de gaslekkages op de locaties.
Wilt u deze vragen op een zo kort mogelijke termijn beantwoorden, tezamen met de vragen van 26 januari 2012 inzake het artikel «Inspectie dreigt met exploitatieverbod Odfjell» en ruim voor het algemeen overleg Externe veiligheid op 6 maart 2012?
Ik doe mijn uiterste best om beide sets vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
De uitvoering van Natura 2000 beleid |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van Raad van State inzake het uitrijden van mest in de Eilandspolder (201012793/1/H4) en het artikel «Mest uitscheppen vanwege Noordse woelmuis»?1
Ja.
Is de veronderstelling, naar aanleiding van de uitspraken van de woordvoerder van het ministerie van EL&I, juist dat met de Programmatische Aanpak Stikstof en bijbehorende herstelmaatregelen mogelijke negatieve invloeden, zowel via uitspoeling als vervluchtiging, van het uitrijden van mest in en nabij Natura 2000-gebieden in principe gedekt worden?
De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland vernietigd om niet handhavend op te treden tegen het zonder vergunning uitrijden van drijfmest. Het betrof het uitrijden in een Natura 2000-gebied. De afdeling Rechtspraak heeft uitgesproken dat hiervoor in beginsel een vergunning is vereist op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, voor zover er geen sprake is van bestaand gebruik.
Naar mijn oordeel kunnen de gevolgen van de uitspraak beperkt blijven, zeker nu de afdeling rechtspraak niet heeft gezegd dat mestuitrijden als zodanig een project met mogelijk significante gevolgen in de zin van de Habitatrichtlijn is. Veelal zal het mestuitrijden vallen onder «bestaand gebruik», mede door de verbreding van dat begrip door het amendement-Koopmans/Aptroot, Kamerstuk 32 588 nr.16 . Daarmee valt het buiten de vergunningplicht. De afgelopen jaren zijn de eisen ten aanzien van het uitrijden van mest alleen maar verscherpt, dus van wezenlijke wijzigingen van het bestaand gebruik die negatief zijn voor de realisatie van de natuurdoelstellingen zal vrijwel nooit sprake zijn.
Voor zover mest uitrijden wel onder de vergunningplicht valt, is het zaak om de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en de beheerplannen zo snel mogelijk af te ronden. Met de PAS wordt de ecologische onderbouwing gegeven dat in bijna alle Natura 2000-gebieden de combinatie van depositiedaling en het uitvoeren van herstelmaatregelen voldoende is om verslechtering door mest uitrijden te kunnen tegengaan. Vervolgens kan in de beheerplannen het mest uitrijden vergunningvrij worden gemaakt.
Deelt u de zorg van betrokken veehouders en LTO dat het uitrijden van drijfmest in de Eilandspolder onmogelijk gemaakt zal worden en dat de genoemde uitspraak van Raad van State consequenties zal hebben voor andere gebieden in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe waardeert u het feit dat zelfs voor het eenmalig opvragen van natuurgegevens bij Het Natuurloket 275 euro per kilometerhok betaald moet worden in het licht van het feit dat de bewijslast voor ondermeer vergunningverlening bij de initiatiefnemer ligt en in het licht van de doelstelling van de Gegevensautoriteit Natuur, namelijk het bevorderen van de beschikbaarheid van natuurgegevens?
De Stichting GaN dient, als stichting zonder winstoogmerk, te komen tot een kostendekkende exploitatie van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). Daartoe brengt zij voor zogenaamde losse leveringen het genoemde standaardtarief per kilometerhok in rekening. Voor aanvragen die een groot areaal beslaan, zoals de Eilandspolder kan het Natuurloket maatwerk leveren tegen gereduceerd tarief. Daarnaast biedt een abonnement de mogelijkheid van ongelimiteerde toegang. Het beleid van de Stichting GaN is erop gericht om, zodra de toestand van kostendekkend beheer van de NDFF bereikt is, in overleg met de gebruikers te besluiten over verlaging van de tarieven of verder ontwikkeling van de dienstverlening. Ik houd scherp in de gaten of de GaN voldoende werk maakt van kostenbeheersing. Dit is naar mijn oordeel het geval en ik waardeer de huidige opzet positief.
Is het waar dat het aantal provincies en andere lagere overheden dat gegevens opvraagt, afneemt ondermeer vanwege de daarmee gemoeide kosten, waardoor de noodzaak om de prijs te verhogen weer toeneemt? Zo ja, hoe waardeert u dat?
In tegendeel, het aantal abonnees neemt maandelijks toe. Dit neemt niet weg dat de toename langzamer gaat dan oorspronkelijk is geraamd.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat in ieder geval belanghebbende partijen, als vergunningaanvragers en bij het beheerplan betrokken partijen, al op korte termijn gratis en vrij toegang krijgen tot alle gegevens die in de Nationale Databank Flora en Fauna beschikbaar zijn?
Vergunningaanvragers en overige belanghebbende partijen kunnen zich richten tot de voortouwnemer van een beheerplan om relevante informatie op te vragen over de aanwezige natuurwaarden in een Natura 2000 gebied.
Bent u bereid alle in de nationale Databank Flora en Fauna beschikbare gegevens van de afgelopen twintig jaar over het voorkomen van de noordse woelmuis (H1340) en het habitattype veenmosrietland (H7140 B) in Natura 2000 gebied Eilandspolder, over het voorkomen van de noordse woelmuis (H1340), de gestreepte waterroofkever (H1082), de groene knolorchis (H1903), het habitattype veenmosrietland (H7140 B) en het habitattype blauwgrasland (H6410) in Natura 2000 gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck, en over het habitattype actieve hoogvenen (H7110A) in Natura 2000 gebied Engbertsdijkvenen aan de Kamer ter beschikking te stellen?
Nee, de voortouwnemer is de aangewezen partij om relevante informatie over de aanwezigheid van natuurwaarden in een Natura 2000 gebied op te vragen. zie ook vraag 6.
Het schieten van dieren nabij ecoducten |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het doodschieten van dieren door jagers nabij een ecoduct?1
Ja.
Is het waar dat in de nabijheid van ecoducten door jagers geschoten mag worden op overstekende dieren? Zo ja, om welke ecoducten gaat het dan? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid?
Voor zover bij mij bekend, is dat niet het geval. Zie ook het antwoord op Kamervragen over schietkansels bij ecoducten Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2009–2010 nr. 1359. Er is voor zover ik ben geïnformeerd geen sprake van het plaatsen of inrichten van wildkansels en hoogzitten in de directe nabijheid van ecoducten. Het beleid van Staatsbosbeheer is er op gericht dat wildkansels op gepaste afstand (tenminste 500 meter) van de ecoducten worden geplaatst, opdat de functie van het ecoduct, namelijk vrije passage van dieren, behouden blijft. Daarbij is er een rustzone van 10–20 ha rond een ecoduct. Het Gelders Landschap heeft aangegeven dat er geen ecoducten op zijn terreinen zijn.
De provincie Gelderland heeft in haar faunabeheerplan opgenomen dat er geen afschot binnen een straal van minimaal 250 meter van het ecoduct mag plaatsvinden. Er is dus geen aanleiding voor een afschotverbod. Navraag bij deze organisaties leert dat de situatie niet veranderd is.
Kunt u aangeven bij welke ecoducten er een verbinding gecreëerd is tussen voedselarme gebieden (zoals de Veluwe) en voedselrijke landbouwgronden (zoals bij Hierden)? Kunt u aangeven welke maatregelen getroffen worden om te voorkomen dat dieren die op zoek zijn naar voedsel geschoten worden?
Dat is niet bij het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bekend. Hier gaan de provincies over.
Kunt u in het geval van ecoduct bij Hierden aangeven of er afspraken zijn over het aantal edelherten en zwijnen dat gedoogd zal worden in het landbouwgebied en wat de plannen zijn met dieren die niet binnen dergelijke afspraken passen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het ongepast is miljoenen euro’s te investeren in de aanleg van ecoducten om dieren een veilige oversteek te bieden, en die dieren vervolgens door jagers af te laten schieten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een landelijk afschotverbod in te stellen in een ruime zone rond ecoducten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van de toestemming die de provincie Flevoland heeft verleend aan beroepsvissers om ’s winters te mogen vissen met «staandwant» in het Markermeer, terwijl jaarlijks een aanzienlijke hoeveelheid watervogels bij deze vorm van visserij de dood vindt?1 Hoe beoordeelt u dit?
Ik ben op de hoogte van de inhoud van de vergunning die de gedeputeerde staten van Flevoland op 25 januari 2012 op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet) hebben verleend voor de beroepsvisserij in het Markermeer-IJmeer. Provincie Flevoland is hiervoor het bevoegde gezag en dient op grond van de Nbwet te bepalen in hoeverre door de vergunningaanvragers voldoende is onderbouwd dat er geen (significant) negatieve effecten optreden ten aanzien van de beschermde vogelsoorten.
Kunt u bevestigen dat uit onderzoek van de overheid is gebleken dat naar schatting 15 000 beschermde watervogels de dood vonden in 2003 in het Markermeer en het IJsselmeer tezamen door het toepassen van de visserijtechniek «staandwant»? Kunt u ook bevestigen dat dit er zelfs 50 000 betroffen in 1999 in hetzelfde gebied veroorzaakt door dezelfde visserijtechniek?
Er is in 1999 gerapporteerd door het RIZA (in opdracht van Rijkswaterstaat). De genoemde 50 000 betreft echter een schatting van de vogelsterfte in 1989. In 2003 is onderzoek gedaan door een onafhankelijk adviesbureau (in opdracht van het toenmalige Ministerie van LNV). Dit bureau heeft tevens de mogelijke maatregelen onderzocht die de bijvangst van watervogels verminderen. Zo bleek het plaatsen van jonen (drijvende bakens) met reflecterende strippen op de netten de bijvangst met 70% te reduceren.
Is het waar dat onder meer soorten als de tafeleend, de grote zaagbek en de toppereend slachtoffer worden van deze vistechniek? Kunt u bevestigen dat deze soorten een landelijke zeer ongunstige staat van instandhouding kennen?
De bijvangst betreft watervogels die hun prooi achtervolgen in het water of op de bodem naar voedsel zoeken, zoals bovenstaande soorten. De in de vraag genoemde soorten kennen een landelijke zeer ongunstige staat van instandhouding.
Deelt u de mening dat het doden van zoveel beschermde vogels niet is toegestaan en zeker niet in een Natura 2000-gebied dat juist is aangewezen ter bescherming van deze vogelsoorten?
De visserij met staand want is toegestaan als er kan worden onderbouwd dat er geen (significant) negatieve effecten optreden ten aanzien van de beschermde vogelsoorten. Door het opnemen van bepaalde vergunningsvoorwaarden (ondermeer het plaatsen van jonen en op belangrijke locaties een verbod op staand want), worden de (significant) negatieve effecten gemitigeerd. De provincie Flevoland heeft geoordeeld dat voldoende is onderbouwd dat er geen (significant) negatieve effecten optreden ten aanzien van de beschermde vogelsoorten.
Onderschrijft u dat de provincie Flevoland het natuurlijk gedrag van watervogels niet goed heeft beoordeeld wanneer zij aangeeft dat vogels zich kunnen bevrijden uit netten met een maaswijdte van boven de 14 centimeter, aangezien de watervogels onder water jagen met uitgeslagen vleugels? Zo nee, op basis van welk wetenschappelijk onderzoek ontleent u die zekerheid?
De provincie Flevoland beoordeelt of en onder welke voorwaarden kan worden gevist met staand want.
Deelt u de mening dat het vissen met «staandwant» in het Natura 2000-gebied Markermeer indruist tegen de nationale en internationale regelgeving? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid?
Zie antwoord op vraag 4.
Onderschrijft u dat u verantwoordelijk bent voor de correcte uitvoering en naleving van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en de Flora- en faunawet? Zo ja, wanneer en op welke wijze gaat u maatregelen treffen tegen de toestemming van de provincie Flevoland?
Ja, ik ben voor het gestelde verantwoordelijk. Ik zie echter geen aanleiding gebruik te maken van mijn bevoegdheid een aanwijzing te geven ter zake van de door Flevoland verleende vergunning. Er is mij op geen enkele wijze gebleken dat de vergunning niet weloverwogen is verleend. Eventuele bezwaren tegen de vergunning kunnen door partijen worden ingediend op de daarvoor geëigende wijze.
Het via een website tegen betaling aanbieden van jachtuitjes aan jagers |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat jagers via de website www.jachtinnederland.nl de mogelijkheid wordt geboden om tegen betaling dieren te doden op een locatie naar keuze?
Ja, ik ben daarvan op de hoogte.
Deelt u de mening dat initiatieven als deze een onwenselijke drempelverlaging bieden voor de plezierjacht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u mogelijkheden om op te treden tegen dergelijke vormen van jachttoerisme?
Jachthouders zijn verantwoordelijk voor de uitoefening van de jacht op hun jachtveld binnen de kaders van de Flora- en faunawet en wat betamelijk is voor een goed jachthouderschap. In mijn brief van 21 december 2011 (Kamerstuk 32 372, nr. 85) heb ik mijn visie over de uitoefening van de jacht gegeven.
De jacht op in het wild levende dieren moet altijd voldoen aan het uitgangspunt van verstandig en duurzaam gebruik, en dat principe moet op het niveau van de streek worden georganiseerd. Dit zorgt voor een maatschappelijk en ecologisch aanvaardbare uitoefening van de jacht. Daartoe moet een planmatige aanpak de spil worden voor de beoefening van de jacht. Jachthouders moeten zich niet kunnen ontrekken aan de samenwerkingsverbanden in de streek. Dit zal de sociale cohesie bevorderen. Deze maatregelen heb ik – voor zover mogelijk – een plek geven in het wetsvoorstel natuurbescherming, dat naar verwachting vóór het zomerreces ingediend zal worden bij uw Kamer.
Is het u bekend dat de Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging initiatieven als deze onacceptabel vindt en zegt: «… jagers kunnen nu een jacht kopen en gaan een paar uur naar een veld dat ze helemaal niet kennen om even wat te gaan schieten. Dat is niet de bedoeling»? Zo ja, welke consequenties verbindt u hier aan?1
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat jachttoerisme ingeperkt moet worden en dat dit een overheidstaak is? Zo ja, welk maatregelen gaat u treffen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot uw uitspraak «We willen niet dat vanuit Wassenaar 4wheeldrives naar Drenthe rijden om daar de hele dag te gaan knallen»?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel jachtaktehouders Nederland telt? Deelt u de mening dat het verontrustend is dat 3500 van hen zijn aangesloten bij de genoemde website die jachttoerisme stimuleert? Zo ja, welke consequenties verbindt u hier aan? Zo nee, waarom niet?
Voor zover bij mij bekend waren er in 2010 ongeveer 27 450 jachtaktehouders in Nederland geregistreerd. Zie verder mijn antwoord op vraag 2, 3, 4, 6 en 10.
Deelt u de mening dat mensen die bereid zijn te betalen voor het mogen afschieten van een dier, daarmee aangeven dat niet vermeend beheer of schadebestrijding centraal staat in de uitoefening van hun hobby, maar het plezier om bepaalde diersoorten te mogen doden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat in Nederland een overpopulatie aan jagers actief is, gelet op het feit dat het aantal jachtgronden in Nederland kennelijk schaars is, waardoor nieuwe jagers tegen betaling opzoek gaan naar jachtgronden in binnen- en buitenland en deze nieuwe jagers voor schadebestrijding kennelijk niet nodig zijn, daar ze hiervoor niet gevraagd worden? Zo ja, bent u bereid een stop op nieuwe jachtaktes in te stellen gelet op deze overpopulatie? Zo nee, waarom niet?
Nee, actieve jagers zijn nodig voor een goede ondersteuning van lokaal beheer en schadebestrijding.
Zie verder mijn antwoord op vraag 2, 3, 4, 6 en 10.
Kunt u aangeven of en zo ja, voor welk bedrag overheidsmiddelen worden ingezet voor de opleiding van jagers? Bent u bereid deze middelen per direct te bevriezen gelet op het kennelijke overschot aan jagers?
De overheid subsidieert de jagersopleiding niet.
Is bekend hoeveel Nederlandse jagers dieren doden buiten hun eigen jachtveld(en)? Zo nee, bent u bereid hier een onderzoek naar in te stellen gelet op uw eerdere uitspraken omtrent jachttoerisme?
Er is een WBE-databank die afschot van diverse dierensoorten registreert. Echter het is niet mogelijk om uit deze databank gegevens op te dissen over het afschot buiten de eigen jachtvelden.
Bent u bereid toeristische trips waarbij tegen betaling dieren mogen worden gedood, te verbieden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 2.
De berichtgeving dat het Loodswezen een miljoenenstrop lijdt vanwege het aanhoudende gesteggel omtrent de ontpoldering van de Hedwigepolder |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Pauline Smeets (PvdA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hedwige-conflict kwelt loodswezen»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de betalingsproblemen met de Vlaamse overheid die het Loodswezen treffen?
Ja.
Kunt u bevestigen dan wel ontkennen dat de weigering van Vlaanderen om tot betaling over te gaan te maken heeft met de weigering van Nederland om haar internationale verplichting jegens Vlaanderen – waaronder het ontpolderen van de Hedwigepolder – na te komen? Wilt u uw opvatting in deze toelichten?
Het in de vragen veronderstelde verband tussen natuurherstel in de Westerschelde en de overige genoemde dossiers is mij niet bekend.
Bent u bereid om met de Vlaamse regering in overleg te gaan over deze betalingen en daarbij toe te zeggen de Hedwigepolder zoals afgesproken te zullen ontpolderen? Zo neen, waarom niet?
De minister van Infrastructuur en Milieu is bereid het geschil tussen het Nederlands Loodswezen en de Vlaamse regering over de betalingen bij haar Vlaamse collega onder de aandacht te brengen. Met haar Vlaamse collega deelt zij namelijk de verantwoordelijkheid voor het nautisch beheer in het Scheldegebied. Daarbij zij aangetekend dat de Nederlandse overheid geen partij is in het geschil over de betalingen. Het geschil betreft namelijk de uitvoering van overeenkomsten die zijn gesloten tussen het Nederlands Loodswezen en de Vlaamse regering. Dit geschil is door beide partijen voor bindende arbitrage voorgelegd.
Het ontpolderen van de Hedwigepolder is niet aan de orde. Hierover heb ik uw Kamer recent bij brief van 20 januari 2012 nog geïnformeerd (Tweede Kamer 2011–2012, 32 670, nr. 32).
Kunt u aangeven welke andere dossiers hinder ondervinden van het conflict met Vlaanderen over de ontpoldering van de Hedwigepolder? Zijn bijvoorbeeld het doortrekken van de Hogesnelheidslijn (HSL), de strubbelingen rond de IJzeren Rijn en het niet doorzetten van het project ROBEL ook gevolg van dit conflict?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een overzicht geven van de financiële, materiële en niet-materiële voordelen als de afspraken met België c.q. Vlaanderen over de Hedwigepolder wel zouden worden nagekomen?
Een dergelijk overzicht acht ik niet opportuun, daar het ontpolderen van de Hedwigepolder niet aan de orde is.
De 'steenkolendialoog' |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel getiteld «Herkomst steenkool blijft schimmig»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is als de winning van steenkolen bijdraagt aan mensenrechtenschendingen, slechte arbeidsomstandigheden, en milieuvervuiling?
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat er ondanks ruim een jaar steenkolendialoog «geen concrete vooruitgang is geboekt», zoals in het artikel staat?
De tweede fase van de steenkooldialoog loopt tot en met augustus. Op dit moment is over de voortgang het volgende te melden:
Ben u bereid om als waarnemer van de steenkolendialoog de Tweede Kamer te informeren omtrent de voortgang en behaalde resultaten van de dialoog? Zo ja, kan dit middels een uitgebreide brief voor eind februari? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de partijen in de steenkooldialoog om samen aan oplossingen te werken en daarover in lijn met de afspraken die onderling zijn gemaakt, informatie publiek te maken. Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, zal vanuit zijn waarnemerspositie, de betrokken partijen oproepen bij gelegenheid zelf transparant te zijn over het verloop van de dialoog en de bereikte resultaten.
Onderschrijft u als waarnemende partij de doelstellingen van de steenkolendialoog ten aanzien van transparantie van herkomst van steenkolen en het verbeteren van productieomstandigheden en in het bijzonder doelstelling h, «Verbeteren van de transparantie in de steenkoolketen richting Nederlandse eindgebruikers», zoals vastgelegd in het eindrapport van de eerste fase van de dialoog?
De partijen in de steenkooldialoog dienen onderling vast te stellen hoe de genoemde doelstelling dient te worden ingevuld. Op grond van het eindrapport van de eerste fase ga ik er van uit dat partijen streven naar transparantie over indicatoren die op een zorgvuldige wijze iets zeggen over de arbeidsomstandigheden en mensenrechtensituatie in de steenkoolketen. Informatie over het beleid van de bedrijven zegt iets over hoe met die risico’s wordt omgegaan. Dit betreft beide elementen van wat in de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen wordt gevat onder de verantwoordelijkheid van bedrijven om «due diligence» uit te voeren op hun buitenlandse activiteiten.
Vindt u het wenselijk dat energiebedrijf Nuon het eigen commercieel belang boven het belang van transparantie van herkomst van steenkolen stelt, zoals Nuon zelf aangeeft in het artikel? Zo nee, waarom niet?
Informatie over de specifieke leveranciers van steenkolen aan energiebedrijven, is commercieel gevoelig, omdat het concurrenten inzicht kan bieden in het productieproces en het inkoopbeleid. Zij kunnen op basis van deze informatie strategische posities op de steenkoolmarkt innemen.
Transparantie over de exacte herkomst van steenkolen is niet de enige, noch noodzakelijkerwijs de beste mogelijkheid om voor eindgebruikers tot verbetering van transparantie in de steenkoolketen te komen (zie mijn antwoord bij vraag 5). De energiebedrijven presenteren op korte termijn hun voorstel ter verbetering van transparantie in de steenkooldialoog.
Deelt u de mening dat transparantie juist het commercieel belang van energiebedrijven dient in plaats van schaadt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor alle bedrijven is het in de eerste plaats van belang om transparant te zijn. Er is behoefte aan verbetering van transparantie over de arbeidsomstandigheden en mensenrechtensituatie in de steenkoolketen. De energiebedrijven presenteren hiertoe op korte termijn een voorstel in de steenkooldialoog.
Bent u van mening dat energiebedrijven de herkomst van steenkolen openbaar moeten maken en niet verhullen, zodat consumenten zelf kunnen kiezen wel of geen stroom uit bloedkolen te gebruiken? Zo nee, waarom niet? Wat zijn dan wel uw verwachtingen van de energiebedrijven?
Zoals aangegeven, is herkomst een onvolkomen indicator voor de omstandigheden waaronder de kolen zijn geproduceerd. Zie verder het antwoord bij 6.
Bent u bereid aan te dringen op de deelnemers van de steenkolendialoog om snel vooruitgang te boeken? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Mijn ministerie heeft eind vorig jaar de energiebedrijven uitgenodigd voor een gesprek over de inzet ten behoeve van voortgang van de steenkooldialoog. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 6 februari. Een gesprek met hetzelfde onderwerp zal worden gepland met de betrokken NGO’s en vakbonden.
Welke stappen neemt u concreet, naast uw rol als waarnemer bij de steenkolendialoog, nog meer om transparantie en maatschappelijk verantwoord ondernemen specifiek in de steenkolenketen te stimuleren?
Het kabinet ziet vooralsnog geen aanleiding maatschappelijk verantwoord ondernemen specifiek in de steenkolenketen te stimuleren. De betrokken bedrijven zijn zich, getuige hun participatie in de steenkooldialoog en lidmaatschap van het «Better Coal Initiative», terdege bewust van de verscherpte maatschappelijke verwachtingen zoals die zijn neergelegd in de vernieuwde OESO Richtlijnen en in de UN Principles for Business and Human Rights. De uitdagingen die daaruit voortkomen zijn veel breder dan transparantie over de herkomst van kolen. Ik hoop en verwacht dat beide initiatieven op afzienbare termijn goede resultaten zullen laten zien.