De rookoverlast van houtkachels, haarden en vuurkorven |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de waarschuwing van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) voor schadelijke rook uit onder meer houtkachels?1
Ja.
Op welke wijze wordt het advies verspreid dat mensen de kachel niet als hoofdverwarming moeten gebruiken en niet moeten stoken bij windstil weer?
In opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu is de handreiking «Houtstook door particulieren, hoe voorkom je overlast?» opgesteld, die onder andere de stoker adviseert over de beste stooktechniek, welke brandstoffen te gebruiken en wanneer beter niet kan worden gestookt. Deze brochure is thans beschikbaar via de link http://www.vvm.info/main.php?id=897, en zal binnenkort worden verspreid via de website van het Platform Houtstook (in oprichting). In dit Platform werkt een brede vertegenwoordiging van partijen uit het veld van onderzoek, maatschappelijke organisaties, ondernemers en overheden samen aan het verminderen en voorkomen van overlast en gezondheidseffecten van houtstook door particulieren. Ook MilieuCentraal geeft op haar website informatie over hoe overlast door houtstook kan worden voorkomen. MilieuCentraal wijst er op dat een toename van houtkachels en open haarden in woonwijken vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit en geurhinder niet gewenst is en adviseert de potentiële koper milieuvriendelijker alternatieven voor verwarming te overwegen. Daarnaast heeft MilieuCentraal een «modelpagina» over overlast door houtstook samengesteld die is gepubliceerd in huis-aan-huis bladen.
Bent u bekend met het rapport «Rookoverlast houtkachels, haarden en vuurkorven: burenruzie of milieuprobleem?» van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG)?2
Ja, het betreft hier een in 2006 verschenen rapport van de wetenschapswinkel van de Rijksuniversiteit Groningen.
Kunt u reageren op de conclusie op pagina 32 van dit rapport dat «De gemeenten aanmerkelijk minder (doen) dan zij kunnen bij het bestrijden van rookoverlast. Dat heeft deels te maken met een laag niveau van regelgeving, maar voor een belangrijk deel ook met mentaliteit: klachten worden bagatelliserend bestempeld als «burenruzies».»?
De in het antwoord op vraag 2 genoemde brochure bevat informatie over wat burgers die overlast ondervinden kunnen doen en hoe GGD-en en gemeenten met klachten van burgers kunnen omgaan. Het is verder aan gemeenten om te bepalen op welke wijze zij invulling geven aan hun bevoegdheden bij het bestrijden van rookoverlast.
Kunt u uw reactie geven op de aanbevelingen voor beleidsmakers die in dit rapport gedaan worden?
De aanbevelingen voor beleidsmakers in het rapport zijn deels gericht aan gemeenten en deels aan de rijksoverheid. Een aantal daarvan heeft betrekking op het verbeteren van de informatievoorziening en het vergroten van het bewustzijn van de overlast door houtrook en de mogelijke gezondheidseffecten daarvan. Hierin zijn door de rijksoverheid inmiddels stappen gezet, zoals is toegelicht bij de antwoorden op de vragen 2 en 4. In Europees verband is in 2014 een voorstel van de Europese Commissie aangenomen om in het kader van de Ecodesign richtlijn de typekeuringseisen eisen voor houtkachels aan te scherpen.
Het sluiten van elektriciteitscentrales |
|
André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Energiebedrijf GDF Suez sluit aantal gascentrales»1 en het bericht «Gascentrales worden gesloten of in de mottenballen gezet; De malaise op de markt voor gasgestookte centrales houdt aan. De grote energiebedrijven voelen de pijn?»2
Ja.
Wat betekent het sluiten van elektriciteitscentrales voor de leveringszekerheid van elektriciteit op termijn? Kunt u in uw antwoord de gevoeligheidsvariant C betrekken uit het Rapport Monitoring Leveringszekerheid 2014–2030 van TenneT van juli 2015? In hoeverre leiden de voorgenomen sluitingen tot nieuwe inzichten?
Het is belangrijk om de leveringszekerheid van de elektriciteitsvoorziening zorgvuldig te monitoren. TenneT stelt hiervoor jaarlijks een monitoringsrapportage leveringszekerheid op waarin de verwachte ontwikkeling van het binnenlandse productieaanbod ten opzichte van de binnenlandse vraag naar elektriciteit in beeld wordt gebracht. In het kader van de totstandkoming van de monitoringsrapportage leveringszekerheid 2014–2030 heeft GDF Suez (waaraan in de in vraag 1 aangehaalde berichtgeving gerefereerd wordt) in het eerste kwartaal van 2015 informatie verstrekt aan TenneT. Hiernaast heeft GDF Suez recent informatie verstrekt over mogelijke (tijdelijke) sluiting van centrales waarover zij nog nadere besluiten moet nemen.
Eventuele extra buitenbedrijfstelling van productievermogen ten opzichte van de eerdere opgave, betekent niet noodzakelijkerwijs dat de conclusies van de monitoringsrapportage zullen veranderen. In de analyses is in gevoeligheidsvariant B namelijk reeds rekening gehouden met deze mogelijkheid. Gevoeligheidsvariant C houdt hiernaast ook rekening met een zeer lage productie uit wind- en zon PV-vermogen. Uit deze «worst case» gevoeligheidsvariant blijkt dat er vanaf 2019 een vermogenstekort van 0,4 GW kan optreden, oplopend tot 1,3 GW in 2022. Nederland beschikt echter in 2022 over 6,2 GW aan tijdelijk buiten gebruik gesteld productievermogen. Een groot deel daarvan is relatief modern en flexibel vermogen dat binnen korte tijd weer in bedrijf kan worden genomen, mocht de marktsituatie daartoe aanleiding geven. In het NEV 2015 wordt voorzien dat dit scenario rond 2025 kan plaatsvinden.
Indien de extra buitenbedrijfstellingen substantieel hoger zijn dan hetgeen waarmee rekening is gehouden in de analyses zal er sprake zijn van een toename van importafhankelijkheid op de middellange termijn. Nederland is sterk verbonden met de buurlanden en beschikt over een ruime hoeveelheid aan interconnectiecapaciteit van circa 8,7 GW per 2022 waarmee eventuele tijdelijke tekorten kunnen worden opgevangen. De leveringszekerheid is derhalve goed geborgd. Hiernaast is het van belang om zowel in de bilaterale samenwerking met onze buurlanden als in de pentalaterale regio te blijven werken aan een gezamenlijke benadering van het leveringszekerheidsvraagstuk. Verdere marktintegratie, uitbreiding van grensoverschrijdende verbindingen en nadere afspraken over het vinden van gezamenlijke oplossingen in tijden van schaarste kunnen daaraan een bijdrage leveren.
Wat zijn mogelijke oplossingen voor dreigende ondercapaciteit? Wat is de implementatietijd van mogelijke oplossingen?
Zie antwoord vraag 2.
Het windpark op de NDSM-werf in Amsterdam-Noord |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het geplande windpark van 18 MegaWatt op de NDSM-werf in Amsterdam-Noord?
Ja.
Is het waar dat dit project veel draagvlak heeft en er geen enkel bezwaarschrift is ingediend?
Op dit moment is er nog geen sprake van een formele aanvraag voor de ruimtelijke inpassing en vergunningverlening. Er kan dus ook nog geen bezwaarschrift worden ingediend, noch een reactieve aanwijzing worden gegeven. Het betreft hier een principe-aanvraag. Formele vergunningaanvragen kunnen bij de provincie worden ingediend vanaf 15 januari 2016, het moment waarop het beleid Herstructurering Wind op land in werking treedt.
De provincie heeft de gemeente Amsterdam en de initiatiefnemer Coöperatie NDSM Energie U.A. laten weten dat de huidige principe-aanvraag niet voldoet aan de gestelde ruimtelijke kaders (artikel 32 lid 4) van de Provinciale Ruimtelijke Verordening. De Provinciale Ruimtelijke Verordening stelt dat de bouw van nieuwe windturbines alleen mogelijk is binnen de kaders van de Herstructureringsregeling Wind op land, die op 15 januari 2016 in werking treedt. De kaders houden onder meer in dat turbines in een lijnopstelling van minimaal 6 turbines moeten worden geplaatst, dat deze op voldoende afstand (600 meter) van bewoond gebied moeten worden gebouwd en dat voor elke nieuw te bouwen turbine er twee moeten worden gesaneerd. Coöperatie NDSM Energie U.A. heeft de provincie verzocht om af te mogen wijken van het 600 meter vereiste. Dit verzoek zal worden besproken in een bestuurlijk overleg tussen de provincie Noord-Holland en de gemeente Amsterdam.
Waarom heeft de provincie Noord-Holland dan toch een reactieve aanwijzing gegeven op de door de gemeente verleende vergunning, waarmee dit project wordt geblokkeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Is de provincie Noord-Holland dan geen voorstander van windenergie? Hoe verhoudt dit zich tot de provinciale taakstelling voor Wind op Land?
Op grond van de bestuurlijke afspraken tussen het IPO en het Rijk over wind op land heeft de provincie Noord-Holland een provinciale taakstelling van 685,5 MW wind op land in 2020. Het provinciaal bestuur heeft zich gecommitteerd aan deze taakstelling en wil deze bereiken door middel van het grote windpark Wieringermeer en een aantal kleinere projecten, waarbij nieuwe windturbines worden toegestaan op voorwaarde dat bestaande windturbines in het gebied worden gesaneerd (herstructurering). Hiertoe hebben provinciale staten van Noord-Holland op 2 maart jl. negen herstructureringsgebieden aangewezen en ruimtelijke kaders vastgesteld. Binnen deze kaders is voldoende ruimte om aan de taakstelling te kunnen voldoen. De provincie Noord-Holland ligt op schema om de doelstelling eind 2020 te realiseren. Dit laat overigens onverlet dat de provincie Noord-Holland ook boven de taakstelling windenergie kan faciliteren.
is het waar dat het NDSM-project de ambitie heeft om het meest innovatieve duurzame bedrijventerrein van de toekomst te worden?
Uit onder andere de website van Coöperatie NDSM Energie U.A. blijkt een grote duurzaamheidsambitie van het NDSM-project. Daarvoor heb ik waardering.
Wat kunt u doen om de blokkade van de provincie Noord-Holland op het meest innovatieve duurzame bedrijventerrein van de toekomst op te heffen?
In de afspraken tussen het IPO en het Rijk over wind op land is uitdrukkelijk afgesproken dat de provincies de locaties aanwijzen waar windparken mogen worden gerealiseerd. Zeker aangezien de provincie Noord-Holland goed op schema ligt om de provinciale doelstelling voor wind op land in 2020 te realiseren, zie ik hier geen rol voor mijzelf. De provincie heeft een verantwoordelijkheid wat betreft windenergie, maar ook voor het landelijk gebied en voor het landschap. Het is haar verantwoordelijkheid om die verschillende aandachtsvelden goed met elkaar in verband te brengen en om de juiste beslissingen te nemen over de concrete projecten die er zijn.
Kunt u hiertoe in overleg treden met de provincie Noord-Holland?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u daarbij ter sprake brengen dat een rigide toepassing van een afstandsnorm van 600 meter door de aanwezigheid van een drukke snelweg niet nodig is, en niet voor de hand ligt, maar dat hier pragmatisch mee omgegaan moet worden?
De partijen hebben mij laten weten dat in het bestuurlijk overleg tussen provincie en gemeente over het NDSM-project onder andere de afstandsnorm van 600 meter aan de orde zal komen.
De verplichte energie-audit |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de verplichte energie-audit op grond van de Europese Energie Efficiency Richtlijn (EED)?
Ja.
Is het waar dat grotere bedrijven deze audit uitgevoerd moeten hebben voor 5 december 2015?
Ja. Op grond van artikel 8 van de Europese Richtlijn energie-efficiëntie (hierna: richtlijn) zijn grote ondernemingen verplicht om vierjaarlijks een energie-audit op stellen, de eerste voor 5 december 2015. Onder grote ondernemingen wordt verstaan ondernemingen met meer dan 250 medewerkers of een omzet van meer dan 50 miljoen euro per jaar en een balanstotaal van meer dan 43 miljoen euro per jaar. In een energie-audit geeft een onderneming inzicht in haar energieverbruik en de mogelijkheden voor kosteneffectieve energiebesparing.
Verloopt de uitvoering van deze audit naar uw mening volgens plan? Zo nee, waarom niet?
Voor een belangrijk deel wordt voldaan aan de auditplicht, omdat grote ondernemingen invulling kunnen geven aan de energie-audit op basis van de convenanten MJA3 en de Meerjarenafspraak energie-efficiëntie ETS-ondernemingen (MEE). In de praktijk zijn er circa 1.100 deelnemende bedrijven die circa 80% van het energieverbruik door het bedrijfsleven en circa 25% van het Nederlandse energieverbruik dekken. In de convenanten is afgesproken dat de deelnemende bedrijven iedere vier jaar een energie-efficiëntieplan opstellen en rendabele maatregelen uit deze plannen implementeren. Een dergelijk energie-efficiëntieplan is in de praktijk gelijk te stellen met de energie-audit zoals omschreven in de richtlijn. De ondernemingen die deelnemen aan de MJA3 en MEE hebben in 2012 een nieuw energie-efficiëntieplan opgesteld voor de periode 2013–2016. Hiermee voldoen deze ondernemingen al aan de verplichting om voor 5 december 2015 een energie-audit uitgevoerd te hebben.
Daarnaast zijn grote ondernemingen die een energie- of milieubeheerssysteem toepassen dat volgens Europese of internationale normen is gecertificeerd, vrijgesteld van het uitvoeren van de audit. Dit geldt bijvoorbeeld voor het energiemanagementsysteem ISO 50001. Het milieuzorgsysteem ISO 14001 besteedt slechts beperkt aandacht aan energie, zodat een aanvullende module noodzakelijk is om in aanmerking te komen voor vrijstelling.
Voor de overige grote ondernemingen die verplicht zijn om een energie-audit uit te voeren zijn regels vastgesteld in de Tijdelijke regeling implementatieartikelen 8 en 14 Richtlijn energie-efficiëntie. Daarnaast is in deze regeling vastgesteld dat het bevoegd gezag (gemeenten en provincies) beoordeelt of is voldaan aan de auditverplichting. Een deel van deze ondernemingen en het bevoegd gezag verzoeken het Rijk om meer begeleiding bij een aantal zaken. Concreet wordt bijvoorbeeld verzocht om een lijst van alle bedrijven die onder de energie-auditverplichting vallen. Vermoedelijk is het aantal bedrijven dat een energie-audit moet uitvoeren namelijk hoger dan verwacht ten tijde van implementatie, omdat destijds een nauwere interpretatie van de criteria op basis waarvan een onderneming als auditplichting wordt aangemerkt is gebruikt. Daarnaast wordt onder andere verzocht om een nadere concretisering van de criteria waarop het bevoegd gezag kan beoordelen en om meer duidelijkheid over in welke gevallen ondernemingen in aanmerking komen voor een vrijstelling van de auditplicht (naast de mogelijkheden via de hierboven genoemde convenanten en certificering).
Ik zet mij actief in om bedrijven en het bevoegd gezag te begeleiden en om deze gesignaleerde knelpunten zoveel mogelijk te verhelpen. Ik doe dit in nauwe samenwerking met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (dat verantwoordelijk is voor soortgelijke verplichtingen op grond van de wet Milieubeheer). Zo zullen medio november, met hulp van een onderzoeksbureau, lijsten beschikbaar worden gesteld aan het bevoegd gezag waarin zoveel mogelijk in kaart is gebracht welke ondernemingen een energie-audit behoren uit te voeren. Daarnaast zal er een nadere concretisering komen waarop het bevoegd gezag de audits kan beoordelen en zal, voor zover mogelijk, meer duidelijkheid aan het bevoegd gezag en ondernemers worden verschaft over in welke gevallen bedrijven in aanmerking komen voor een vrijstelling van de auditplicht (naast de mogelijkheden via de hierboven genoemde convenanten en certificering). Deze aanpak is onder andere besproken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal overleg van en voor provincies (IPO) en VNO/NCW.
Welke sancties zijn er voor het niet voldoen aan deze richtlijn? Wie gaat hierop handhaven?
In artikel 13 van de richtlijn is opgenomen dat de lidstaten zelf bepalen welke sancties van toepassing zijn indien de krachtens de richtlijn artikelen 7 tot en met 11 en artikel 18, derde lid vastgestelde nationale bepalingen niet worden nagekomen.
Artikel 8 van de richtlijn bevat vereisten betreffende energie-audits en energiebeheerssystemen. In de Tijdelijke regeling implementatie artikelen 8 en 14 Richtlijn energie-efficiëntie is vastgesteld dat het bevoegd gezag beoordeelt of is voldaan aan de auditverplichting. Op grond van de Wet milieubeheer is het bevoegd gezag reeds gerechtigd om sancties op te leggen. Te denken valt aan een last onder dwangsom en bestuurlijke handhaving. Strafrechtelijke sancties zijn opgenomen in de Wet op de economische delicten, artikel 1a. Ik verwacht overigens dat het bevoegd gezag eerst in overleg treedt met ondernemingen, als blijkt dat zij nog niet hebben voldaan.
De artikelen 9 tot en met 11 van de richtlijn bevatten bepalingen over meting van energie, informatie over de facturering en de kosten van toegang tot informatie over meteropneming en facturering. Deze bepalingen zijn geïmplementeerd in de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Wet Implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie en de Warmtewet. Op al deze wet- en regelgeving wordt reeds toezicht gehouden door de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De ACM kan een bindende aanwijzing geven in verband met de naleving van de wet. Ook kan de ACM een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete opleggen op grond van artikelen 77h en 77i van de Elektriciteitswet 1998, artikelen 60ac en 60ad van de Gaswet en artikel 18 van de Warmtewet.
Hoe is het gesteld met de bekendheid van deze verplichting van deze audit? Welke acties hebt u hierin ondernomen?
De verplichtingen omtrent artikel 8 van de richtlijn zijn onder andere bekend gemaakt via de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en een klankbordgroep met vertegenwoordigers vanuit het bedrijfsleven en het bevoegd gezag. Daarnaast heeft RVO.nl aan diverse seminars en informatiebijeenkomsten deelgenomen over dit onderwerp en heeft RVO.nl een helpdesk ingericht om praktische vragen te beantwoorden.
Is er in de ons omringende landen sprake van een sanctiebeleid?
In de Europese richtlijn is opgenomen dat de lidstaten zelf bepalen welke sancties van toepassing zijn indien de verplichtingen op grond van artikel 8 niet worden nagekomen.
Veto op proef met gasolie in Twente |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Economische Zaken spreekt veto uit: streep door proef AkzoNobel met gasolie in Twentse zoutcavernes»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de proef met de gasolie opslag in Twente is stopgezet?
Er is geen sprake van dat de proef met de gasolieopslag is stopgezet. AkzoNobel heeft op maandag 12 oktober 2015 de bovengrondse installatie getest door een kleine hoeveelheid gasolie door de bovengrondse leidingen te pompen. Dit is toegestaan op grond van de huidige omgevingsvergunning. Het testen van de ondergrondse installatie heeft niet plaatsgevonden omdat het door AkzoNobel ingediende veiligheidsrapport nog niet volledig was. De Veiligheidsregio Twente had aangegeven dat het veiligheidsrapport aangepast moest worden omdat het wat betreft mogelijke brandscenario’s nog niet eenduidig was.
Hoe beoordeelt u de houding van Akzo Nobel dat zonder goedgekeurd rapport toch door wilde gaan? Vindt u dat het beleid dan klopt indien je zonder de nodige toestemmingen toch wilt doorgaan?
AkzoNobel heeft zorgvuldig gehandeld. Op 12 oktober 2015 heeft AkzoNobel het bovengrondse deel van de gasolie opslaginstallatie getest waarvoor reeds een omgevingsvergunning was verleend.
Het ondergronds opslaan van gasolie is een activiteit waarvoor men moet beschikken over een volledig veiligheidsrapport. Aan AkzoNobel is medegedeeld dat men op 12 oktober 2015 nog niet met het vullen van de cavernes mocht starten omdat het veiligheidsrapport nog niet door mij volledig was verklaard. AkzoNobel heeft daarop aangegeven nog niet met de ondergrondse opslag te beginnen zolang men nog niet beschikt over een volledig verklaard veiligheidsrapport.
Kunt u aangeven waarom het veiligheidsrapport niet tijdig was goedgekeurd?
Het door AkzoNobel ingediende veiligheidsrapport was nog niet volledig verklaard omdat de Veiligheidsregio Twente had aangegeven dat het veiligheidsrapport niet eenduidig was wat betreft de mogelijke brandscenario’s. In overleg met mij en de Veiligheidsregio Twente heeft AkzoNobel op 16 oktober 2015 een aangepaste versie van het veiligheidsrapport ingediend. De vernieuwde versie van het veiligheidsrapport is gestuurd naar de Veiligheidsregio Twente, het Waterschap Vechtstromen, Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de gemeenten Hengelo en Enschede met het verzoek om over het rapport te adviseren. Op 2 november 2015 heb ik van alle adviseurs een reactie ontvangen. Zij zijn van mening dat het veiligheidsrapport volledig is. Ik zal op korte termijn het veiligheidsrapport dan ook volledig verklaren.
Welke analyses van de veiligheid zijn er gemaakt en acht u het 100% veilig om gasolie in de zoutcavernes te pompen?
Een industriële activiteit gaat altijd gepaard met enig risico. Op basis van de bestaande wet- en regelgeving is de veiligheid zo goed mogelijk geborgd. Behalve het veiligheidsrapport zijn er diverse analyses gemaakt overeenkomstig de op ondergrondse opslag van gasolie van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
In het kader van de omgevingsvergunning is een milieueffectrapport, een opslagplan en een monitoringplan opgesteld. Ik heb van SodM, TNO en van de Mijnraad een advies gekregen op basis waarvan ik in december 2014 heb geconcludeerd dat de ondergrondse opslag van gasolie veilig uitgevoerd kan worden. De installatie valt onder het toezicht van SodM.
Wie is er aansprakelijk indien er nu of over 40 jaar een caverne gaat lekken en er grote schade optreedt?
Indien er schade optreedt als gevolg van verontreiniging van lucht, water of bodem door het lekken van een caverne is, overeenkomstig de Mijnbouwwet en -regelgeving en het Burgerlijk Wetboek, de houder van de opslagvergunning daarvoor aansprakelijk. Ingevolge het Burgerlijk Wetboek verjaart de rechtsvordering tot vergoeding van de schade dertig jaar na de gebeurtenis waardoor de schade is ontstaan. Bestaat de gebeurtenis uit een voortdurend feit, dan begint de termijn van dertig jaren te lopen nadat dit feit is opgehouden te bestaan. Bestaat de gebeurtenis uit een opeenvolging van feiten met dezelfde oorzaak, dan begint deze termijn te lopen na dit laatste feit.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat er een besluit genomen wordt om verder te gaan?
Ik heb van alle eerder genoemde adviseurs een reactie ontvangen op het door AkzoNobel op 16 oktober 2015 ingediende veiligheidsrapport. De adviseurs zijn van mening dat het veiligheidsrapport volledig is. Ik zal dan ook op de korte termijn het veiligheidsrapport volledig verklaren. Vanaf dat moment kan AkzoNobel beginnen met de opslag van gasolie in de cavernes. Het veiligheidsrapport zal gepubliceerd worden op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (www.rvo.nl/subsidies-regelingen/opslagprojecten) en zal ook ter inzage worden gelegd in de gemeente Enschede.
De berichtgeving ‘Dinkelland tegen besluit EZ over Natura 2000’ en ‘Geen naaldbossen in Twente’ |
|
Helma Lodders (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving «Dinkelland tegen besluit EZ over Natura 2000» en «Geen naaldbossen in Twente»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op de berichtgeving?
Ik heb begrip voor de gevoelens die de voorgestelde wijziging in de streek heeft opgeroepen. In de ontwerp geactualiseerde gebiedsanalyse van het gebied Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek die als onderdeel van de partiële herziening van het PAS op 7 september jl. ter inzage is gelegd, is een extra maatregel opgenomen. De achtergrond van deze maatregel is dat op grond van de meest recente inzichten met AERIUS Monitor 2015 is berekend dat de stikstofdepositie in delen van dit gebied hoger is dan in Monitor 2014 en de daling trager verloopt. Om te kunnen blijven garanderen dat de gebiedsanalyse in het kader van het programma aanpak stikstof kan blijven fungeren als passende beoordeling is vanuit het voorzorgsbeginsel een extra maatregel opgenomen.
Na de ter inzage legging (TIL) is de maatregel, mede in het licht van de vragen over nut en noodzaak, opnieuw beoordeeld. Er is een oplossing gevonden om tot een ecologisch verantwoorde invulling te komen met veel minder invloed op het gebied.
Is het waar dat er eenzijdig door u besloten is maatregelen te nemen om het Natura2000-gebied Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek (AVAV) uit te breiden?
Het Ministerie van Economische Zaken is voortouwnemer voor het opstellen van de gebiedsanalyse voor dit gebied en heeft daartoe besloten de maatregel als voorstel in de ontwerp geactualiseerde gebiedsanalyse op te nemen. In dit geval was er, gezien de bestuurlijk afgesproken planning, onvoldoende tijd om middels een uitgebreider proces aan de voorkant andere belanghebbenden te betrekken. De inspraakprocedure voorziet hier uiteraard wel in.
Kunt u aangeven hoe er met de provincie Overijssel en de gemeente Dinkelland is gecommuniceerd over dit besluit?
De wijziging is zo snel mogelijk gecommuniceerd met de provincie Overijssel zodra duidelijk was dat deze maatregel zou worden opgenomen. Helaas was dit erg kort voor de start van de TIL. Sindsdien is er overleg met de provincie Overijssel om de situatie nader te onderzoeken. Met de gemeente heeft geen overleg plaatsgevonden, omdat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering bij de provincie ligt.
Klopt de berichtgeving dat dit zal gebeuren naar aanleiding van de tussentijdse aanpassing van AERIUS?
Ja.
Is de tussentijdse aanpassing van AERIUS besproken met de provincies voor de invoering van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) op 1 juli 2015? Zo ja, wat was de reactie toentertijd van de afvaardiging uit de provincie?
Ja, dit is een bestuurlijke afspraak tussen de PAS-partners. Uw kamer is hierover op 14 april jl. geïnformeerd (Kamerstuk 33 037, nr. 151).
Wat betekent dit voor de meldingen en de vergunningverlening voor ondernemers die sinds 1 juli 2015 een aanvraag hebben kunnen indienen? Liggen alle aanvragen nu stil? Wat zijn hier de economische en financiële gevolgen van voor bedrijven?
Bedrijven die sinds 1 juli 2015 een melding hebben gedaan in het kader van de PAS hoeven niet alsnog een vergunning aan te vragen. Wanneer een vergunning is toegekend voor de inwerkingtreding van de geactualiseerde AERIUS Monitor 2015, kan worden besloten overeenkomstig de oorspronkelijke AERIUS Monitor 2014. Wanneer een vergunning is aangevraagd voor de inwerkingtreding van de nieuwe AERIUS-versie, maar het besluit is genomen na de aanpassing, zal dat besluit gebaseerd moeten worden op de geactualiseerde versie van AERIUS. Dat kan betekenen dat een aanvraag moet worden aangepast. Aanvragen hoeven daarom niet stil te liggen.
Kunt u aangeven of het klopt dat bedrijven die in een eerder stadium een melding hebben gemaakt nu genoodzaakt zullen zijn een vergunning aan te vragen met als gevolg extra leges?
Zie antwoord vraag 7.
In het persbericht bij de invoering van de PAS geeft gedeputeerde Maij aan: «met de PAS geven rijk en provincies ruimte aan ondernemers, omdat ze belangrijk zijn voor onze economie», maar deelt u de mening dat op deze manier zo de mogelijkheid tot ontwikkeling op slot zit terwijl de PAS juist ruimte diende te bieden?3
Nee. Om ervoor te zorgen dat de PAS zo optimaal mogelijk werkt, is het noodzakelijk dat wordt uitgegaan van de meest actuele kennis. Dit betekent in beginsel een jaarlijkse actualisatie van het onderdeel AERIUS Monitor, zoals is beschreven in het programma. Ik verwijs u hiervoor ook naar mijn antwoord op vraag 6.
Op welke andere plekken in Nederland levert de tussentijdse aanpassing van AERIUS extra maatregelen op ter uitbreiding van de natuur? Wat betekent dit voor de meldingen en de vergunningaanvraag?
Bij de berekening met AERIUS Monitor 2015 is gebleken dat bij de gebieden Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek en het Drentsche Aa-gebied de stikstofdepositie hoger blijkt te zijn dan berekend met AERIUS Monitor 2014. Het ecologisch oordeel was hierbij niet meer volledig te onderbouwen met de huidige herstelmaatregelen, waardoor vanuit het voorzorgbeginsel aanvullende herstelmaatregelen nodig worden geacht. Hiermee wordt voorkomen dat de meldingen en vergunningverlening voor dit gebied komt stil te liggen.
Deelt u de mening dat dergelijke gevolgen van de aanpassingen in AERIUS het draagvlak voor de PAS ondermijnen?
Nee, hoewel ik begrip heb voor de onrust die is ontstaan. De actualisatie van AERIUS Monitor en de eventuele gevolgen daarvan voor de ontwikkelingsruimte of maatregelenpakketten zijn noodzakelijk om het programma de juridische basis te kunnen blijven bieden voor activiteiten die stikstof uitstoten. Uw Kamer heeft ook het belang van de juridische houdbaarheid van het programma en de daarmee samenhangende monitoring en bijsturing benadrukt.
Waarom is er door u eenzijdig gekozen om herstelmaatregelen te nemen zoals het aanplanten van 46 hectare naaldbos in het buffergebied?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 3.
Waarom is er binnen dit specifieke natuurgebied gekozen voor een naaldbos, aangzien dit daar van nature helemaal niet voorkomt?
De gedachte is dat naaldbomen meer stikstof invangen, omdat deze bomen jaar rond hun naalden behouden.
Bent u bereid om in overleg te treden met lokale en provinciale overheden teneinde te komen tot passende maatregelen?
Er vinden reeds gesprekken met provincie Overijssel plaats. Naar aanleiding van de zienswijzen hebben mijn medewerkers overleg gevoerd met meerdere deskundigen op het gebied van stikstofdepositie. Dit heeft geresulteerd in een aanpassing van de aanvullende maatregel. Deze aanpassing behelst dat er geen aanplanting van naaldbos zal zijn. Ook zal de omvang van de beplanting beperkter blijven dan eerder gedacht. Deze aanpassing zal in de definitieve versie van de gebiedsanalyse worden verwerkt.
De berichten dat er een beter plan moet komen voor asbestsanering |
|
Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Asbest sluipend probleem voor noodlijdende boeren», waaruit blijkt dat er miljarden nodig zijn om voor 2024 alle asbestdaken te vervangen?1
Ja.
Kunt u toelichten in hoeverre de asbestsanering «op schema» ligt, voor zowel loodsen en stallen van (boeren)bedrijven als ook de daken van schuurtjes van eengezinswoningen?
Als de asbestsanering en vervanging van asbestdaken op de huidige voet en in het bestaande tempo zou doorgaan, zou het tot 2044 duren. Met het verbod op asbestdaken per 2024 moet het tempo dus omhoog. De introductie van een stimuleringsregeling per januari 2016 heeft tot doel die versnelling direct in 2016 in te doen zetten. In de jaren erna is er zicht op hoe de sanering verloopt en welke versnelling wordt gerealiseerd.
Deelt u de mening dat een subsidieregeling van in totaal 75 miljoen euro een schijntje is bij de verwachte miljardenkosten?2 Erkent u dat zonder toereikende subsidiemogelijkheden het verwijderen van asbest voor de meeste particulieren een moeilijke opgave zal zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2012 is er een maatschappelijke kosten-batenanalyse uitgevoerd naar het versneld verwijderen van de asbestdaken. Deze analyse is ook met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 25 834, nr. 76) en geactualiseerd (bijlage bij Kamerstuk 25 834, nr. 98). Het verwijderen van alle asbestdaken is inderdaad een grote opgave vooral voor de eigenaren van de daken. De subsidie is vooral bedoeld om de sanering snel op gang te brengen, zoals ook recent werd aangegeven bij de beantwoording van het schriftelijk overleg inzake het ontwerpbesluit tot wijziging van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 (Kamerstuk 25 834, nr. 98). Zowel voor de verwijderingsbranche als voor de handhaving van het besluit zou het immers onwerkbaar worden als eigenaren van asbestdaken pas tegen 2024 actie zouden ondernemen.
Hoe oordeelt u over het gezamenlijke voorstel van de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland, AgroAsbestVeilig en Achmea, om te komen tot een deltaplan voor de sanering van asbestdaken?3
Alle initiatieven die partijen ondernemen om zo snel mogelijk asbestdaken te saneren, worden zeer gewaardeerd, ook bijv. het verlengen van de regeling «Asbest eraf, zon erop».
Bent u bereid om, in overleg met betrokken partijen zoals de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), LTO, Verbond van Verzekeraars, Bouwend Nederland en woningcorporatiekoepels, te onderzoeken hoe op structurele wijze naar het verbod op asbestdaken in 2024 toegewerkt kan worden en hoe met een realistisch tijdpad gekomen kan worden?
Ja, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is bereid om mee te werken aan een dergelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de genoemde externe partijen.
Kunt u bovenstaande vragen vóór de plenaire behandeling van de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu 2016 beantwoorden?
Ja.
Het bericht “Illegale opvangers vrijuit om wanbeleid Pieterburen” |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Illegale opvangers vrijuit om wanbeleid Pieterburen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 5 oktober jl. waarin twee opvangers van zeehonden ontslagen zijn van rechtsvervolging omdat de rechter het gerechtvaardigd vond dat zij de zorg voor die zeehonden niet aan Pieterburen toevertrouwden?2
Het Openbaar Ministerie heeft op 16 oktober jl. hoger beroep ingesteld naar aanleiding van voornoemde uitspraak van de rechtbank. De zaak is daarmee onder de rechter.
Indien u de analyse van de rechter deelt, vindt u het zorgelijk dat bij een van de drie erkende zeehondenopvangcentra schijnbaar het financieel belang in plaats van het belang van dierenwelzijn voorop staat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn voor u de mogelijkheden om te interveniëren in deze kwestie om te komen tot een oplossing waarin zowel het dierenwelzijn als financiële houdbaarheid is geborgd? Zou u bijvoorbeeld mediation kunnen faciliteren?
De bestaande drie centra met een ontheffing voor de opvang van zeehonden die in nood verkeren, zijn particuliere initiatieven. De overheid stelt op grond van de Flora- en Faunawet de kaders waar de opvangcentra aan moeten voldoen.
In het Algemeen Overleg Natuurbeleid en Biodiversiteit op 28 mei jl. is de opvang van zeehonden aan de orde geweest. In het AO is toegezegd dat in samenspraak met de provincies en betrokken partijen naar mogelijke oplossingen gekeken zal worden.
Op voorspraak van de Waddenprovincies voert de heer B. Eenhoorn op verzoek van mijn voorganger en de provincies een aantal verkennende gesprekken met betrokkenen. Over de uitkomst daarvan zal ik u nader informeren.
De wijziging van de gebiedsanalyse van Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geen maatregelen van bovenaf»?1
Ja.
Klopt het dat bij de wijzing van de gebiedsanalyse 46,2 hectare dennenbos wordt toegevoegd aan het Natura gebied Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek, meer bepaald aan de bufferzone van de Agelerbroek?
In de ontwerpgeactualiseerde gebiedsanalyse die op 7 september als onderdeel van de partiele herziening van het programma aanpak stikstof ter inzage gelegd is een maatregel opgenomen om stikstof in te vangen, door het bebossen van de bufferzone bij Agelerbroek en enkele kleinere bufferzones bij Voltherbroek. Hierbij is aangegeven dat de aanplant met loofbomen in combinatie met stroken naaldbomen, die meer stikstof afvangen omdat ze in de winter hun blad behouden, voor mogelijk werd gehouden.
Heeft het Rijk het voortouw genomen in deze wijziging van de gebiedsanalyse?
Omdat het Ministerie van Economische Zaken voortouwnemer is voor het opstellen van de gebiedsanalyse voor dit gebied, is besloten de maatregel als voorstel in de ontwerp geactualiseerde gebiedsanalyse op te nemen.
Waarom is deze wijziging niet gecommuniceerd en afgestemd met de Provincie en de bestuurlijk trekker van het gebiedsproces, te weten de gemeente Dinkelland?
De wijziging is zo snel mogelijk gecommuniceerd met de provincie Overijssel zodra duidelijk was dat deze maatregel zou worden opgenomen. Helaas was dit kort voor de start van de ter inzage legging (TIL). Sindsdien is er overleg met de provincie Overijssel om de situatie nader te onderzoeken. Met de gemeente heeft geen overleg plaatsgevonden, omdat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering bij de provincie ligt.
Bent u zich er van bewust dat deze onaangekondigde wijziging een sterke negatieve invloed heeft op het lopende gebiedsproces en alle inspanningen die er zijn geweest ten aanzien van het convenant «samen werkt beter»? Zo ja, hoe heeft u hier dan rekening mee gehouden?
Ik heb begrip voor de gevoelens die de voorgestelde wijziging in de streek heeft opgeroepen. In dit geval was er, gezien de bestuurlijk afgesproken planning, onvoldoende tijd om middels een uitgebreider proces aan de voorkant andere belanghebbenden te betrekken. In de ontwerp geactualiseerde gebiedsanalyse van het gebied Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek die als onderdeel van de partiële herziening van het PAS op 7 september jl. ter inzage is gelegd, is een extra maatregel opgenomen. De achtergrond van deze maatregel is dat op grond van de meest recente inzichten met AERIUS Monitor 2015 is berekend dat de stikstofdepositie in delen van dit gebied hoger is dan in Monitor 2014 en de daling trager verloopt. Om te kunnen blijven garanderen dat de gebiedsanalyse in het kader van het programma aanpak stikstof kan blijven fungeren als passende beoordeling is vanuit het voorzorgsbeginsel een extra maatregel opgenomen.
Na de ter inzage legging (TIL) is de maatregel, mede in het licht van de vragen over nut en noodzaak, opnieuw beoordeeld. Er is een oplossing gevonden om tot een ecologisch verantwoorde invulling te komen met veel minder invloed op het gebied.
Deelt u de mening dat het proces bij een ingrijpende wijziging van een gebiedsanalyse anders moet? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 5.
Kunt u toelichten of deze wijzing van de gebiedsanalyse voortkomt uit een technische aanpassing in de rekenmethode van Aerius waardoor de stikstofdepositie hoger is uitgevallen?
Bij de berekening met AERIUS Monitor 2015 is gebleken dat bij de gebieden Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek en het Drentsche Aa-gebied de stikstofdepositie hoger was dan berekend met AERIUS Monitor 2014. Het ecologisch oordeel was hierbij niet meer volledig te onderbouwen met de huidige herstelmaatregelen, waardoor vanuit het voorzorgbeginsel aanvullende herstelmaatregelen nodig worden geacht. Hiermee wordt voorkomen dat de meldingen en vergunningverlening voor dit gebied komen stil te liggen.
Kunt u toelichten waarom er voor deze maatregel is gekozen van het aanleggen van 46,2 hectare dennenbos en niet voor andere mogelijke maatregelen? Kunt u aangeven welke andere maatregelen mogelijk zijn?
Ecologische herstelmaatregelen zijn voor het gebied niet meer voorhanden. Het betreft hier een grondwaterafhankelijke habitattype, waarvoor het nemen van hydrologische maatregelen essentieel is om deze typen voor verslechtering te behoeden. Deze maatregelen waren reeds in de gebiedsanalyse van 1 juli jl. opgenomen en dienen met urgentie te worden uitgevoerd. Stikstof-verminderende maatregelen waren nog de enige mogelijke maatregelen. Hierbij werd gedacht aan stikstof-invangende beplanting en saneren van piekbelasters. Aangezien de bufferzone reeds in de vigerende gebiedsanalyse was opgenomen, werd beplanting met stikstof invangende naaldbomen als meest kansrijk gezien. De gedachte hierbij was dat naaldbomen meer stikstof invangen, omdat ze jaarrond hun naalden behouden.
Naar aanleiding van de zienswijzen hebben mijn medewerkers overleg gevoerd met meerdere deskundigen op het gebied van stikstofdepositie. Dit heeft geresulteerd in een aanpassing van de aanvullende maatregel. Deze aanpassing behelst dat er geen aanplanting van naaldbos zal zijn. Ook zal de omvang van de beplanting beperkter blijven dan eerder gedacht. Deze aanpassing zal in de definitieve versie van de gebiedsanalyse worden verwerkt.
Heeft u bij de keuze voor de aanleg van 46,2 hectare dennenbos rekening gehouden met andere effecten van deze maatregel, zoals of het past in dit gebied waar alleen maar loofbos is en of het naaldbos juist niet de hydrologische situatie en het grondwater in het gebied zal verslechteren? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft u er, bij uw beslissing om 46,2 hectare dennenbos aan te leggen in een loofbosgebied, rekening mee gehouden dat het effect van de aanleg van een dennenbos in het algemeen (en in een niet omringende bosgordel in het bijzonder) zeer beperkt is? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven hoeveel landbouwgrond er verloren gaat door de maatregel om 46,2 hectare naaldbos aan te leggen?
Deze maatregel wordt toegepast in de bufferzone (46,2 hectare), die in de gebiedsanalyse van 1 juli jl. is benoemd als te verwerven en in te richten voor hydrologische maatregelen. De gebiedsanalyse laat ruimte voor aangepast agrarisch beheer in deze zone. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op de vragen 8 t/m 10.
Het gevaar van lozingen in de Rijn |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «PFT-Skandal in Düsseldorf: Vergiftetes Grundwasser fließt in den Rhein», waaruit blijkt dat kankerverwekkende chemicaliën die op luchthaven Düsseldorf worden gebruikt in blusmiddelen, het grondwater insijpelen?1 Kent u het bericht «Nederland alert op gif door Duits lek»?2 Wat zijn de gevaren die hier in Nederland kunnen ontstaan?
Ja, ik ken beide berichten. Tot op heden is er geen gevaar voor Nederland. Bij Lobith zijn vrijwel verwaarloosbare concentraties PFT3 gemeten. Rijkswaterstaat blijft de waterkwaliteit bij Lobith continu monitoren. De concentraties bij de innamepunten van drinkwaterbedrijven zitten ruim onder de toegestane norm/signaleringswaarde. Voorts zijn tot dusverre geen significante verhogingen in Nederlandse wateren gedetecteerd. Ook de drinkwaterbedrijven bewaken de waterkwaliteit. Drinkwaterbedrijven en RWS blijven alert op PFT.
Klopt het dat dit risico al sinds 2007 bekend was? Zo ja, welke maatregelen zijn sindsdien genomen? Klopt het dat pas in 2016 de nodige maatregelen zullen worden getroffen om het doorlekken naar de Rijn te voorkomen?
Risico’s van de groep stoffen met de verzamelnaam PFT is steeds duidelijker geworden. Ze vallen inmiddels onder de Richtlijn Prioritaire Stoffen, waarmee op Europees niveau regelgeving in werking is voor het terugdringen van emissies. In dit geval van mogelijke lozing lijkt het vooral een regionaal Duits probleem rondom de luchthaven van Düsseldorf. Er wordt ter plekke in samenspraak tussen bevoegde autoriteiten en de luchthaven reeds gewerkt aan een reinigingsplan wat moet voorkomen dat er vanaf het vliegveld PFT-houdend grondwater naar de Rijn stroomt. Het plan wordt in 2016 van kracht.
Deelt u de mening dat, met het oog op de verbetering van de waterkwaliteit, risico’s op vervuiling van de grote rivieren moeten worden aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar zet ik me al lange tijd voor in. De meer dan 60-jarige bestaande samenwerking binnen de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn heeft vorig jaar de internationale rivierprijs ontvangen voor de samenwerking en de bereikte verbetering van de waterkwaliteit. Ook binnen de riviercommissies van de Maas en de Schelde en in het Eemsstroomgebied wordt met de buitenlandse partners gezamenlijk aan de verbetering van de waterkwaliteit gewerkt.
Bent u bereid om in overleg te treden met uw Europese collega’s over de vraag hoe de waterkwaliteit van de grote rivieren verder kan worden verbeterd door dit soort ernstige incidenten te helpen voorkomen?
Zoals in vraag 3 aangegeven wordt gezamenlijk met de buitenlandse partners gewerkt aan de verbetering van de waterkwaliteit. Dit is ook een verplichting van de Kaderrichtlijn water. Binnen alle rivierencommissies bestaat een waarschuwings- en alarmeringsprocedure over hoe te handelen in geval van lozingen en calamiteiten. In geval van (calamiteuze) lozingen worden de bevoegde autoriteiten en de drinkwaterbedrijven gewaarschuwd zodat men, indien nodig, gerichte voorzorgsmaatregelen kan treffen. In geval van onbekende lozingen informeert men elkaar met monitoringinformatie, zodat de bron opgespoord kan worden. Overigens zijn calamiteiten nooit helemaal te voorkomen.
De hulp van een netbeheerder betreffende het betalen van de energienota |
|
Perjan Moors (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stichting wil huishoudens helpen met betalen energienota?1
Ja.
Is het waar dat het bedrijf Alliander deelneemt aan de nieuwe stichting Energiebank Nederland die huishoudens korting gaat geven op hun energierekening?
Alliander draagt bij aan de stichting Energiebank Nederland. Deze bijdrage bestaat uit de inzet van menskracht. Het gaat om ongeveer drie voltijdsequivalenten voor de duur van een half jaar (tot 1 april 2016) waarna de inzet wordt afgebouwd. Deze inzet wordt geleverd door het infrastructuurbedrijf binnen de infrastructuurgroep Alliander. De inzet wordt dus niet geleverd door de systeembeheerder, Liander, die tot deze infrastructuurgroep behoort. Het infrastructuurbedrijf draagt de kosten voor deze personele inzet.
Wat is de precieze bijdrage van Alliander aan deze nieuwe stichting? Loopt die bijdrage via de infrastructuurgroep (dus gescheiden van de systeembeheerder) of via de systeembeheerder zelf? Bestaat de bijdrage van Alliander uit directe financiële ondersteuning, of is dat in de vorm van personele ondersteuning die ook een kostenplaatje heeft?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wordt de bijdrage van Alliander bekostigd uit de inkomsten die het bedrijf heeft uit de wettelijke taak? Vindt u het billijk dat klanten van een overheidsbedrijf via de achterdeur meebetalen aan armoedebeleid?
De bijdrage van Alliander wordt niet doorberekend in de tarieven van systeembeheerder Liander. Dat zou ook in strijd met de wet zijn. De bijdrage van Alliander gaat ten koste van de winst van Alliander en leidt tot een lager dividend voor de publieke aandeelhouders. Voor klanten van Alliander maakt het geen verschil hoe de winst van het bedrijf bestemd wordt. Het is dan ook een afweging van de aandeelhouders of zij een dergelijke besteding wenselijk vinden.
Deelt u de mening dat een overheidsbedrijf met een afgebakende wettelijke taak geen rol heeft in het voeren van armoedebeleid? Waarom wel of waarom niet?
De activiteiten die een aan een systeembeheerder verwant infrastructuurbedrijf kan uitvoeren worden door de wet begrensd tot infrastructurele en aanverwante activiteiten. Met het voorstel voor een Elektriciteits- en gaswet (STROOM) wordt geconcretiseerd wat met «infrastructureel en aanverwant» wordt bedoeld. Het gaat bijvoorbeeld om het aanleggen en beheren van kabels en leidingen en daarmee verbonden hulpmiddelen of aanleg en beheer van infrastructuur voor het op- en ontladen van elektrische voertuigen. Het is primair aan het infrastructuurbedrijf om te bezien of hun (charitatieve) activiteiten binnen de wettelijke kaders passen. ACM houdt hier toezicht op.
Deelt u de mening dat een Energiebank – net als een voedselbank – een prachtig initiatief is, maar een particulier initiatief moet zijn, en niet met publiek geld bekostigd?
Het uitgangspunt van de activiteiten van Energiebank Nederland is dat deze worden bekostigd door particuliere donateurs tot wie Alliander niet behoort. Dit heeft bij de gekozen vorm van een stichting de voorkeur. De inzet van publiek geld is bij Energiebank Nederland slechts in zoverre aan de orde dat Alliander als overheidsbedrijf tijdelijk een personele inzet aan de stichting Energiebank Nederland levert. Door de kleine schaal van de bijdrage en vanwege de bekostiging ervan uit inkomsten uit marktactiviteiten laat ik het aan het infrastructuurbedrijf en haar publieke aandeelhouders om hierover een verantwoorde keuze te maken, waarbij zij zich uiteraard aan de wettelijke grenzen moeten houden.
De toepassing van het innovatieve concept 'whisstone'. |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bekroonde innovatieve concept «whisstone», dat verkeerslawaai voor omwonenden fors – en blijvend – reduceert door geluid af te buigen?1
Ja. De Whisstone is een uitwerking van het concept geluidsdiffractor. De diffractor is een naast de weg gelegen betonnen element dat geluid in opwaartse richting afbuigt. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is betrokken bij deze ontwikkeling.
Deelt u de conclusie dat dit concept een doelmatiger oplossing kan zijn voor de reductie van verkeerslawaai dan zoab, «stil wegdek» of de toepassing van geluidsschermen en geluidswallen, dan wel een effectieve aanvulling kan zijn op deze bestaande methoden?
In het algemeen leveren stille wegdekken een relevante geluidsreductie. De diffractor heeft de potentie om een aanvulling te worden op bestaande maatregelen die een geluidreductie leveren. De toepassing kan ook een alternatief zijn voor geluidschermen, zeker op plaatsen waar schermen duur, niet gewenst of niet mogelijk zijn of als alternatief bij de afweging van stille deklagen bijvoorbeeld als deze nog niet aan vervanging toe zijn.
Is het waar dat het concept eerst opgenomen moet worden in de «Reken- en meetvoorschriften 2012» om in de praktijk toegepast te mogen worden, op basis van pilots en geluidsmetingen?
Nee. Het is nu reeds mogelijk om deze maatregel toe te passen. Dat gebeurt ook al in pilots (zie antwoord 4). In de geluidsmodellen waarmee formeel getoetst wordt zal echter het effect niet zonder meer doorwerken. Daarvoor is opname in het Reken- en meetvoorschrift 2012 (RMG 2012) wel nodig.
In bijzondere situaties kan worden afgeweken van het RMG 2012 door middel van aanvullend onderzoek. Een mogelijke uitkomst van de lopende pilots is dus dat de metingen van het effect van «Whisstone» als specifiek aanvullend onderzoek worden ingebracht, ook als deze nog niet is opgenomen in het RMG. De uitkomst van de pilots is daarvoor echter nu nog onvoldoende robuust.
Als door nader onderzoek blijkt dat de effectiviteit en de toepasbaarheid van de diffractor voldoende is aangetoond, bestaat de mogelijkheid deze op te nemen in het RMG. Daarvoor is onderzoek nodig naar de variabelen2 die het effect van de diffractor bepalen, zodat de resultaten die op de specifieke pilotlocaties zijn gemeten, vertaald kunnen worden naar rekenregels die in algemene zin toegepast kunnen worden.
Bent u ervan op de hoogte dat het concept bij pilots in Hummelo (2013) en Soesterberg (2014) al op succesvolle wijze is toegepast, maar dat regelgeving de toepassing op grotere schaal nog steeds in de weg staat?
Ja, ik ben op de hoogte van en betrokken bij deze pilots. Deze bieden op dit moment echter nog onvoldoende basis voor toepassing van de diffractor in akoestisch onderzoek bij wegenprojecten en voor aanpassing van het RMG2012. Het is dus niet de regelgeving die de toepassing op grotere schaal in de weg staat, maar de noodzaak van aanvullende kennis en ervaring. Daarom gaat Rijkswaterstaat in 2015/2016 aanvullende pilots uitvoeren op 2 locaties langs het hoofdwegennet waarbij uitgebreide geluidsmetingen zullen worden uitgevoerd.
Op basis van de resultaten van deze pilots zal besloten worden over de vervolgfase. Dat bepaalt ook de verdere planning en de termijn van eventuele aanpassing van het RMG 2012. Verwachting is dat er nog een aantal pilots met andere (weg)configuratie nodig zijn voordat eventueel het RMG2012 kan worden aangepast.
Naast de effecten op de optredende geluidsniveaus moeten in de pilots ook andere relevante aspecten worden onderzocht zoals de verkeersveiligheid, de onderhoudbaarheid en de kosten van aanleg en onderhoud.
Deelt u de mening dat nieuwe innovatieve toepassingen de ruimte moeten krijgen, zeker als zij maatschappelijke vraagstukken zoals geluidsoverlast op een efficiënte wijze helpen oplossen? Waarom is de regelgeving op dit punt nog steeds niet aangepast?
Ja, die mening deel ik. De werking van nieuwe geluidmaatregelen dient echter wel eerst voldoende aangetoond te zijn. Zoals bij antwoord 3 aangegeven zijn eerst meer resultaten uit pilots nodig voordat de regelgeving kan worden aangepast.
Bent u bereid om de Reken- en meetvoorschriften op korte termijn aan te passen, zodat het concept «whisstone» bij de reductie van verkeerslawaai desgewenst door beheerders van infrastructuur kan worden toegepast?
Indien de diffractor voldoende effectief blijkt en als er voldoende informatie beschikbaar is hoe het effect vertaald moet worden naar rekenregels, is opname in het Reken- en meetvoorschrift aan de orde. In voorgaande antwoorden is toegelicht welke aspecten hierbij van belang zijn. Op het moment dat voldoende informatie beschikbaar is zal aan het RIVM gevraagd worden om een inhoudelijk oordeel te geven of, en zo ja op welke wijze, tot opname in het Reken- en meetvoorschrift gekomen kan worden.
Op welke wijze geeft u invulling aan de rol van «launching customer» bij de toepassing van innovaties? Bent u bereid om regelgeving te screenen op belemmeringen bij de toepassing van innovaties? Zo ja, op welke manier gaat u dit oppakken?
De SWUNG-geluidsystematiek3 die is ingevoerd op 1 juli 2012 heeft drie pijlers, waarvan het stimuleren van innovatieve geluidmaatregelen er één is. Innovaties als de diffractor juich ik toe en geef ik een serieuze kans door pilots uit te voeren met het oog op een mogelijke bredere toepassing. De regelgeving staat deze pilots niet in de weg.
Meer algemeen heeft Rijkswaterstaat een loket RWS zakelijk, waar innovaties kunnen worden aangemeld. Als Rijkswaterstaat een aangeboden innovatie kansrijk acht wordt ook gescand of er belemmeringen voor invoering zijn en hoe die kunnen worden weggenomen.
Het opleggen van anti-dumpingheffing aan ZEP BV Urk |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
In verband met een vereiste minimale afname van 500.000 stuks bij Europese leveranciers en de lagere behoefte van een afname van 20.000 stuks per jaar, is het bedrijf ZEP BV genoodzaakt haar product bij Chinese producenten te bestellen; hoe beoordeelt u dat ZEP BV hierdoor wordt beboet met een anti-dumpingheffing, die oploopt tot 64% van het product?1
Sinds december 2013 loopt er een anti-dumpingmaatregel tegen zonnecellen en zonnepanelen uit China (ref. 1238/2013/EU). Parallel loopt er een anti-subsidie maatregel op dezelfde producten uit China (ref. 1239/2013/EU). Nederland heeft indertijd gepleit voor het uitsluiten van dakpannen met geïntegreerde zonnecellen van de maatregelen, maar stond daarin alleen. Daarom geldt nu ook voor deze dakpannen, bij herkomst China, een anti-dumping recht en compenserend (anti-subsidie) recht, dat opgeteld kan variëren tussen de 33,7% en 64,9%, afhankelijk van het producerende Chinese bedrijf.
Op aandringen van de lidstaten heeft de Europese Commissie echter, parallel aan de maatregelen, prijsverbintenissen afgesloten met meer dan 120 Chinese producenten van zonnecellen en panelen (ref. 2103/707/EU). Op importen van zonnepanelen en cellen van deze bedrijven worden geen anti-dumping en compenserende rechten geheven, op voorwaarde dat de bedrijven zich houden aan een minimum import prijs.
Voor het Nederlandse bedrijf ZEP BV uit Urk is dan ook van belang van welke Chinese producent ze hun product betrekken. Indien er een prijsverbintenis is afgesloten tussen de Europese Commissie en dit bedrijf, kan ZEP BV hiervan gebruik maken en hoeven er geen antidumping en compenserende rechten betaald te worden. Indien die verbintenis er niet is, kan ZEP BV aan de leverancier suggereren om een dergelijke verbintenis aan te gaan met de Europese Commissie.
Onder de verbintenis geldt er een minimum import prijs die is gebaseerd op «gewone» cellen en panelen. Aangezien dakpannen met geïntegreerde cellen naar wij aannemen een hogere waarde hebben dan de «gewone» producten, zou de hoogte van de minimum import prijs geen problemen moeten opleveren voor ZEP BV.
Bent u van mening dat het midden- en kleinbedrijf (zoals b.v. ZEP BV) in de bedrijfsuitoefening niet beperkt zou moeten worden door een anti-dumpingheffing? Bent u tevens van oordeel dat een anti-dumpingheffing alleen moet worden opgelegd als er sprake zou kunnen zijn van de verstoring van concurrentieverhoudingen binnen de Europese Unie?
Bij het opleggen van antidumping en compenserende rechten wordt geen onderscheid gemaakt tussen kleine en grote importeurs. Dat zou volgens de regels van de Wereldhandelsorganisatie ook niet mogen.
Antidumping maatregelen en compenserende maatregelen zijn bedoeld voor het herstellen van het gelijke speelveld tussen de EU en derde landen. De maatregelen zijn niet bedoeld voor het herstellen van een verstoring van concurrentieverhoudingen binnen de Europese Unie. Dat zou ook niet kunnen, omdat er sprake is van 1 interne markt voor goederen en EU lidstaten elkaar geen antidumping of compenseerde rechten op kunnen leggen.
Bent u het er mee eens dat de zonnepan een groen, duurzaam en innovatief initiatief is dat zou moeten worden gestimuleerd? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te treffen, zodat dit groene initiatief kan worden gestimuleerd?
De zonnepan is te vergelijken met zonnepanelen, en wordt op dezelfde manier gestimuleerd. Zowel door middel van de salderingsregeling bij de productie van duurzame energie, als door middel van de stimulering van innovaties in het kader van de topsector energie.
De normering van pyrazol in de Maas en Rijn |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u duidelijk toelichten hoe men tot de verhoging van de toegestane concentratie pyrazol van 1 microgram per liter naar 15 microgram per liter is gekomen?1
De 1 μg/l betreft een signaleringswaarde. Deze is vastgelegd in Drinkwaterbesluit en Drinkwaterregeling, en bedoeld als signalering dat nader onderzoek moet plaatsvinden.
Een toxicologisch onderbouwde milieukwaliteitseis voor de opkomende stof pyrazol ontbreekt nog op dit moment, evenals een norm voor pyrazol bij de innamepunten en drinkwater. Daarom heb ik een tijdelijke maximale concentratie van 15 μg/l aangegeven voor de inname van water voor de drinkwaterbereiding. Deze waarde is gebaseerd op onderzoek door het Crisis Expert Team (CET) Milieu en Drinkwater. Daarbij is een conservatieve berekening gehanteerd, vanwege de beperkt beschikbare toxicologische informatie voor pyrazol. Uitgangspunten voor deze tijdelijke maximale waarde zijn dat de blootstelling niet langer duurt dan maximaal 2 jaar en dat de emissies in de tussentijd zo spoedig mogelijk worden teruggedrongen. De tijdelijke maximale concentratie is bepaald op verzoek van en in afstemming met de betrokken partijen; de drinkwaterbedrijven, VEWIN, Unie van waterschappen en Waterschap Roer en Overmaas.
Zie voor meer informatie mijn eerdere antwoord op vragen van het lid Jacobi (ons kenmerk IenM/BSK-2015/187039 Uw kenmerk 2015Z16417).
Deelt u de mening dat het tijdelijk verhogen van de grenswaarde pyrazol een verkeerd signaal afgeeft, nu bedrijven hierdoor niet gedwongen worden zo snel mogelijk orde op zaken te stellen?
Nee. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven hebben beide waarden een verschillende werking.
Zijn er consequenties voor het bedrijf Sitech, nu blijkt dat er nog steeds sprake is van pyrazollozing? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het bevoegd gezag dat moet toezien op het nakomen van de vergunning is het Waterschap Roer en Overmaas. Dit waterschap heeft op 8 oktober jl. per direct handhavend opgetreden tegen de overschrijding van de toegestane waarden en heeft aan Sitech een last onder dwangsom opgelegd.
Op welke wijze wordt de komende twee jaar teruggegaan naar een concentratie van 1 microgram per liter? Welke gevolgen heeft het wanneer deze concentratie na twee jaar nog niet terug op niveau is?
De lozing van pyrazol dient te voldoen aan het landelijk beleid, dat wil zeggen het voorzorgbeginsel en de Best Beschikbare Technieken. De restlozing wordt beoordeeld aan de hand van een toxicologisch onderbouwde milieukwaliteitseis, de tijdelijk toegestane concentratie voor drinkwaterinname en het maximaal terugdringen van de emissies. In mijn brief aan de drinkwaterbedrijven (kenmerk IenM/BSK-2015/172095) geef ik aan dat het ministerie samen met de stakeholders werkt aan een protocol dat een handelingsperspectief moet bieden bij dit soort gevallen van verhoogde concentraties onbekende antropogene stoffen. In dit traject zal ik beoordelen of de regelgeving met betrekking tot de normering van onbekende antropogene stoffen aanpassing behoeft. Ik wil daar niet op vooruitlopen.
Klopt het dat Duitsland veel minder strenge regels hanteert, waardoor de toegestane concentratie van pyrazol daar velen malen hoger ligt dan in Nederland? Op welke (overige) punten komen de normen voor de waterkwaliteit in het stroomgebied van Rijn en Maas niet overeen?
Pyrazol is een antropogene stof waarvoor nog geen toxicologisch onderbouwde milieukwaliteitseis of norm is vastgelegd in de regelgeving, voor zowel de waterkwaliteit in het oppervlaktewater als voor drinkwater. Dit is ook in Duitsland het geval. Duitsland (het Umweltbundesambt, UBA) hanteert uit voorzorg vooralsnog een gezondheidskundige oriënteringswaarde in drinkwater van 3 μg/l, deze geldt voor een levenslange blootstelling.
In de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn zijn voor de zogeheten Rijnrelevante stoffen gezamenlijke normen afgeleid. Deze komen overeen, maar alle landen hanteren voor nationaal relevante stoffen eigen normen. In de Maas hanteert men voor de Maasrelevante stoffen de nationale normen, maar wordt wel gewerkt aan afstemming om de verschillen in normen te verkleinen of te verklaren. Over pyrazol wisselen Nederland en Duitsland informatie uit, onder andere hoe we van de aanpak van zo’n opkomende stof van elkaar kunnen leren. Dit zal ook in de ICBR en IMC besproken worden.
Bent u bereid om in Europees verband een striktere normering van pyrazol te bepleiten?
Het is vooralsnog onduidelijk hoe wijdverbreid pyrazol aanwezig is in het Nederlandse en Europese watersysteem, en hoe hoog de concentratie pyrazol is in oppervlaktewateren die niet door industriële emissie zijn belast. Indien pyrazol wijdverbreid voorkomt in het Nederlandse watersysteem, ligt mijn prioriteit bij onderzoek om te komen tot een adequate nationale toxicologisch onderbouwde milieukwaliteitseis en norm bij de innamepunten en drinkwater.
Ook onder de Europese Richtlijn prioritaire stoffen is het mogelijk om te komen tot een Europese milieukwaliteitseis. Daarbij geldt als criterium dat een stof in meerdere lidstaten een probleem moet zijn om voor selectie voor de lijst prioritaire stoffen in aanmerking te komen. Ik zal het onderwerp daarom agenderen op de overleggen van de internationale stroomgebiedscommissies en betreffende werkgroepen van de Europese Commissie.
Het gebruik van de kankerverwekkende stof perfluoroctaanzuur ( ookwel PFOA of C8) bij Dupont in Dordrecht |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hoe DuPont met teflon een ongekende milieuramp veroorzaakte. Ook in Nederland?»?1
Ja.
Is het waar dat perfluoroctaanzuur een fluorkoolstofverbinding is die van nature niet in het milieu voorkomt, maar inmiddels bijna overal in de bodem, het drinkwater en in voedsel aanwezig is?
Ja. Perfluoroctaanzuur is een fluorkoolwaterstof die niet van nature voorkomt, maar wel wordt gevonden bij metingen in het milieu en in voedsel en drinkwater. Metingen in oppervlaktewater zijn ruim voorhanden, metingen in bodem zijn er nauwelijks. In 2007 werden door heel Europa monsters van oppervlaktewater genomen op 122 meetlocaties. In 97% van de monsters werd PFOA aangetroffen.
Ter bescherming van consumenten is door het Europees Agentschap voor Voedselveiligheid (EFSA) in 2008 een norm opgesteld voor de maximale dagelijkse inname (TDI) van PFOA. Deze bedraagt 1,5 microgram per kilo lichaamsgewicht. Deze norm is in het verleden door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gebruikt voor een risicobeoordeling voor de Nederlandse situatie2. De conclusie was destijds dat de blootstelling aan PFOA via drinkwater en voedsel geen gevaar oplevert voor de volksgezondheid, aangezien de concentraties in voeding en drinkwater dusdanig laag zijn dat de dagelijkse inname ver onder de TDI blijft.
Wat is de wetenschappelijke kennis in Nederland en het buitenland over de schadelijkheid van perfluoroctaanzuur voor de gezondheid?
Een overzicht daarvan kan onder andere worden gevonden in het dossier3 dat ten grondslag lag aan de plaatsing van deze stof op de Europese lijst van zeer zorgwekkende stoffen onder de REACH-verordening4.
Klopt het dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) perfluoroctaanzuur in 2013 toevoegde aan de lijst van zeer zorgwekkende chemische stoffen?
Ja. Naar aanleiding van onder meer de plaatsing van de stof op de Europese lijst van zeer zorgwekkende stoffen (zzs) heeft het RIVM de stof op de Nederlandse zzs-lijst geplaatst.
Is het waar dat de Deense regering onlangs het gebruik van teflon in bakpapier, pizzadozen en ander verpakkingsmateriaal voor voeding heeft verboden vanwege de gezondheidsrisico’s van perfluoroctaanzuur en de Europese Commissie heeft gevraagd om de EU-regels rond fluorkoolstoffen zo snel mogelijk aan te scherpen?
Naar opgave van de Deense autoriteiten bestaat inderdaad de wens om Europese regels voor het gebruik van organische fluorverbindingen in voedselcontactmaterialen op te stellen, maar een daartoe strekkend verzoek heeft de betrokken diensten bij de Europese Commissie nog niet bereikt.
Overigens kent Denemarken geen verbod op PFOA in de genoemde producten. Wel is er sprake van een voorstel voor signaalwaarden voor de aanwezigheid van organische fluorverbindingen in papier en karton bestemd voor contact met voedingsmiddelen. Bij overschrijding van de signaalwaarden zou een aanvullende risicoanalyse moeten plaatsvinden.
Is het waar dat de Raad van ministers van de EU in mei heeft uitgesproken achter een complete, wereldwijde ban te staan van perfluoroctaanzuur in consumentenproducten?
De EU heeft in mei tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van verdragspartijen bij het Verdrag van Stockholm uitgesproken de bestaande, onder dit wereldwijde verdrag nog toegelaten gebruiken van perfluoroctaansulfonaat (PFOS) zoveel mogelijk te willen beperken. Dit naar aanleiding van een aanbeveling die het zogenaamde POP Review Committee op dit punt gedaan had.
Daarnaast heeft de EU dit voorjaar bij het secretariaat van dit verdrag het voorstel ingediend om perfluoroctaanzuur (PFOA) aan het verdrag toe te voegen5. Hierdoor zou op termijn het gebruik van deze stof wereldwijd uitgefaseerd moeten worden. Hoe breed een verbod wordt, en of dit al dan niet het gebruik in consumentenproducten afdekt, is afhankelijk van de onderhandelingen die hierover met de verdragspartijen gevoerd gaan worden.
Is het waar dat de Amerikaanse Environmental Protection Agency (EPA) met betrekking tot het mogelijke risico voor kanker het voorzorgsprincipe heeft gehanteerd en dat de productie van perfluoroctaanzuur met ingang van dit jaar in de Verenigde Staten verboden is?
Nee. PFOA en een groot aantal gerelateerde verbindingen maken onderdeel uit van het PFOA Stewardship Program van het EPA. Dit programma is erop gericht om de bedrijven die PFOA produceren vrijwillig de productie uit te laten faseren. Naar opgave van de EPA is dit programma succesvol en zal er door de deelnemende bedrijven, die vrijwel het gehele productievolume vertegenwoordigen, aan het eind van dit jaar geen PFOA meer geproduceerd worden.
Is het waar dat in de VS 3.500 zaken tegen het bedrijf DuPont zijn aangespannen wegens vervuiling en ziekte bij de productie van teflon?
Ja, er lopen onder meer bij het federale gerechtshof van Columbus (Ohio) duizenden zaken die door inwoners van de staten Ohio en West-Virginia aangespannen zijn tegen DuPont.
Is het waar dat DuPont tot 2012 in Dordrecht teflon heeft geproduceerd met behulp van perfluoroctaanzuur?
Ja.
Is het waar dat er tussen 2005 en 2013 bij DuPont in Dordrecht een bloedmonitoringsprogramma voor medewerkers bestond, waaruit bleek dat medewerkers van DuPont extreem hoge doses perfluoroctaanzuur in hun bloed hadden?
Het betreffende bedrijf heeft de onderzoeksgegevens niet met Inspectie SZW gedeeld. Het is de verantwoordelijkheid van het bedrijf om de gegevens met de Inspectie SZW te delen als deze daar aanleiding toe geven. Recentelijk is bekend geworden bij de Inspectie SZW dat een deel van de werknemers heeft deelgenomen aan een bloedmonitoringsprogramma. De reden tot het instellen van dit programma en de resultaten van dit programma zijn niet bekend bij de Inspectie SZW.
Zijn de onderzoeksgegevens van het interne gezondheidsonderzoek van DuPont gedeeld met de overheid?
Zie antwoord vraag 10.
Is het waar dat door de overheid nooit specifiek onderzoek is gedaan naar de mogelijke vervuiling van perfluoroctaanzuur in de omgeving van Dordrecht? Zo ja, bent u bereid onderzoek te laten doen naar de gezondheidseffecten van het gebruik van perfluoroctaanzuur bij DuPont in Dordrecht?
Sinds de jaren ’90 is bekend dat op het terrein van DuPont (tegenwoordig: Chemours) een bodemverontreiniging aanwezig is met onder andere PFOA. In 1999 is in het kader van de Wet bodembescherming door DuPont een raamsaneringsplan opgesteld. Voor het raamsaneringsplan is de gemeente Dordrecht bevoegd gezag en Rijkswaterstaat is het bevoegd gezag voor de lozing op het oppervlaktewater. De voortgang van de sanering wordt jaarlijks gemonitord.
Daarnaast vormde de emissie van PFOA onderdeel van het onderzoek dat ten grondslag lag aan de vergunningen van het bedrijf. De vergunningverlening heeft volgens het bevoegd gezag, de provincie Zuid-Holland, steeds conform de geldende Nederlandse emissierichtlijn (NeR) plaatsgevonden, waarbij maxima aan de concentratie PFOA (20 mg/Nm3) en de jaarvracht (3.500 kg) zijn gesteld. In de laatste revisievergunning uit 2013 zijn geen emissie-eisen meer opgenomen voor PFOA, omdat de stof vanaf 1 september 2012 niet meer gebruikt wordt.
Ik vind het belangrijk om uit te sluiten dat er sprake kan zijn geweest van concentraties die geleid hebben tot gezondheidseffecten. Daarom zal ik het RIVM vragen om een onderzoek voor te bereiden waarin uitgezocht wordt tot welke concentraties PFOA in lucht en water de emissie kan hebben geleid en op basis hiervan een inschatting te maken van eventuele gezondheidseffecten.
Zijn er bedrijven in Nederland die perfluoroctaanzuur hebben geproduceerd of dat nog doen of bedrijven die perfluoroctaanzuur hebben gebruikt in hun productieproces?
Het is niet uit te sluiten dat meer bedrijven in Nederland in het verleden PFOA hebben geproduceerd of gebruikt. Er is echter geen specifiek onderzoek naar historisch gebruik door Nederlandse bedrijven beschikbaar. Door de Europese Commissie is in 2009–2010 onderzoek gedaan naar productie, import en gebruik van PFOA in de EU6. Hieruit blijkt dat sinds 2004 nog maar één bedrijf in de EU PFOA produceerde. Dit bedrijf heeft de productie in 2010 gestaakt.
PFOA is niet geregistreerd bij het Europese Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA). Zonder registratie is productie en import in de EU in volumes groter dan 1 ton per jaar niet toegestaan op grond van de REACH-verordening.
Wat is uw reactie op de uitspraak van het expertisecentrum PFOS, dat stelt dat Nederland achterloopt met betrekking tot het bewustzijn en wet- en regelgeving ten opzichte van fluorkoolstoffen?
Deze uitspraak wordt door mij niet gedeeld. Fluorkoolwaterstoffen vormen een zeer brede groep chemische verbindingen met vele toepassingen. De nadelige eigenschappen voor mens en milieu van een aantal fluorkoolwaterstoffen zijn aanleiding voor verregaande regulering, wereldwijd en in de EU.
Alhoewel zeer lage concentraties van PFOA zijn aangetoond in het Nederlandse milieu geven de beschikbare gegevens geen reden om specifieke, op de Nederlandse situatie gerichte maatregelen te nemen. De eigenschappen van deze groep stoffen en het feit dat ze in verschillende producten worden gebruikt maken een Europese of internationale aanpak noodzakelijk. Daarom is de regering nauw betrokken bij de initiatieven die in EU-kader ondernomen worden via de REACH-verordening en het Verdrag van Stockholm.
Is er kennis over de schadelijkheid voor de volksgezondheid van perfluoroctaanzuur in grondwater en drinkwater?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de politie dagelijks met levensgevaarlijke chemicaliën werkt |
|
Marith Volp (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht waarin melding wordt gemaakt van levensgevaarlijke werkomstandigheden van politieagenten die illegale drugslabs moeten ontmantelen?1 Herinnert u zich de eerdere vragen en antwoorden over dit onderwerp2
Ja.
Kent u het rapport waar de ACP naar verwijst? Is dit rapport het resultaat van het in de vorige antwoorden aangekondigde onderzoek van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar de arbeidsomstandigheden waaronder onder politiemedewerkers drugslaboratoria en -afval moeten opsporen en opruimen? Kunt u het rapport waar nu sprake van is voorzien van uw reactie aan de Kamer doen toekomen?
Het betreffende inspectierapport is mij bekend. Het betreft inderdaad de in de vorige antwoorden genoemde herinspectie. Deze heeft op 27 november 2014 plaatsgevonden en zag op het nakomen van de Arbeidstijdenwet en de veiligheidsvoorschriften binnen de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) in de periode van 25 augustus 2014 t/m 21 september 2014. Zoals gevraagd doe ik u als bijlage bij deze antwoorden het rapport en de begeleidende correspondentie toekomen3. Voor mijn inhoudelijke reactie verwijs ik naar het antwoord op vragen 1, 2 en 5 van het lid Kooiman over hetzelfde onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 298, ingezonden 2 oktober 2015).
Is het waar dat politieagenten die belast zijn met het ontmantelen van illegale drugslabs of het opruimen van afval van synthetische drugs soms langer dan 24 moeten werken of dat werkweken van 60 uur eerder regel dan uitzondering zijn? Zo ja, deelt u de mening dat dit ongewenst is en wat gaat u hier aan doen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de gevolgen van dergelijke grote werkdruk voor de gezondheid en welzijn van de betrokken politieagenten? Hoe gaat u er voor zorgen dat deze gevolgen zo klein mogelijk worden gehouden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat vanwege het werken met de explosieve, bedwelmende en bijtende stoffen de politie geen veiligheidsanalyse voor de medewerkers maakt? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo, nee waarom niet? Is een dergelijke analyse dan niet verplicht?
Ik deel deze mening. Een dergelijke veiligheidsanalyse is verplicht en is inmiddels ook voor LFO-specifieke werkzaamheden uitgevoerd.
Hoeveel personen werken er in het team specialisten van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) en hoe heeft dit aantal de afgelopen twee jaren zich ontwikkeld? Is dit team qua omvang voldoende in staat en meegegroeid met de drugsproblematiek waar men mee te maken heeft? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet en gaat u dat team dan (laten) uitbreiden?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat gemeenten uitbreidingsvergunningen voor nertsenhouderijen goedkeuren |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verbod en tóch meer nertsen erbij, Gemert-Bakel en Laarbeek keuren uitbereiding goed?1
Ja.
Is het waar dat sinds de rechtbank de Wet op het verbod op de pelsdierhouderij (hierna: de wet) heeft geschorst alleen al in Noord-Brabant zes gemeenten vergunningen hebben verleend voor het houden van duizenden volwassen nertsen en er in Brabant in totaal bijna 15.000 volwassen nertsen bij zijn gekomen?
Ik kan bevestigen dat in de provincie Noord-Brabant sinds de inwerkingtreding van de Wet verbod pelsdierhouderij op 15 januari 2013 in totaal voor acht bedrijven omgevingsvergunningen zijn afgegeven voor de uitbreiding van het aantal dieren. In totaal gaat het, sinds 15 januari 2013, om bijna 15.000 moederdieren. Dit is het totaal van uitbreidingsvergunningen minus een aantal ingetrokken vergunningen. De provincie Noord-Brabant kan niet bevestigen of de kooien voor het aantal vergunde dieren ook daadwerkelijk gerealiseerd zijn. Het verkrijgen van een omgevingsvergunning betekent niet dat de pelsdierhouder ook in strijd met de Wet verbod pelsdierhouderij heeft gehandeld.
Zijn er andere gemeenten buiten Noord-Brabant waar er nertsenhouderijen bij zijn gekomen of waar uitbreidingen hebben plaatsgevonden sinds de wet is geschorst?
Het is nog niet bekend of in Noord-Brabant sprake is van daadwerkelijke realisatie van de omgevingsvergunningen voor uitbreiding. Het valt niet uit te sluiten dat er buiten de provincie Noord-Brabant nertsenhouderijen zijn bij gekomen dan wel zijn uitgebreid sinds het moment dat de wet buiten werking was gesteld. De Wet verbod pelsdierhouderij was in de periode 21 mei 2014 tot 10 november 2015 door de rechtbank buitenwerking gesteld en de NVWA heeft daarom in deze periode de wet niet kunnen handhaven.
Wat is uw reactie op de uitspraken van het College van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, dat stelt niet de instrumenten te hebben om de ongewenste nieuwe vestiging of uitbreiding van nertsenhouderijen te voorkomen?
Het verlenen van omgevingsvergunningen is een bevoegdheid van gemeenten met een toetsing op milieu en bouwaspecten welke los staat van de Wet verbod pelsdierhouderij, die op een ethische afweging is gebaseerd. Dergelijke vergunningen kunnen, onafhankelijk van de Wet verbod pelsdierhouderij verleend worden.
Uit een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt echter wel dat gemeenten bij de vormgeving van hun bestemmingsplannen rekening kunnen houden met de Wet verbod pelsdierhouderij (26 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2718). Deze rechtszaak ging over een bestemmingsplan waarin alleen bestaande pelsdierhouderijen waren toegestaan. Het bestemmingsplan bood, gelet op de Wet verbod pelsdierhouderij, geen ruimte voor nieuwe pelsdierhouderijen. De Afdeling achtte dit toelaatbaar. De Afdeling overwoog dat aan de Wet verbod pelsdierhouderij weliswaar geen ruimtelijk motief ten grondslag ligt, maar dat de gemeente rekening mocht houden met de ruimtelijke gevolgen van die wet en de gevolgen van de wet voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Dat de Wet verbod pelsdierhouderij door de rechtbank Den Haag buiten werking was gesteld, leidt volgens de Afdeling niet tot een ander oordeel. De gemeente mocht, aldus de Afdeling, belangrijke betekenis toekennen aan het door de wetgever beoogde verbod op pelsdierhouderijen.
Wat kunt u, nu de wet tijdelijk buiten werking is gesteld, doen om de uitbreiding van nertsenhouderijen te stoppen?
Zoals aangegeven in mijn brief van 11 november 2015 (Kamerstuk 30 826 nr. 41) onderzoek ik op dit moment met het Openbaar Ministerie wat de gevolgen zijn van het arrest van het gerechtshof Den Haag voor de handhaving van de Wet verbod pelsdierhouderij. De Nederlandse Federatie van Edelpelsdierhouders (NFE) kan in cassatie gaan bij de Hoge Raad.
Wanneer verwacht u een definitieve uitspraak in de beroepsprocedure die u heeft aangespannen tegen het opschorten van de wet?
Zie antwoord vraag 5.
Het vermeende manipuleren van de IEA van de prognoses voor zon- en windenergie |
|
Jan Vos (PvdA), Stientje van Veldhoven (D66), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het vermeende manipuleren van het Internationaal Energieagentschap (IEA) van de prognoses voor zon- en windenergie?1
Ik heb kennis genomen van het artikel waarnaar in de vraag verwezen wordt.
Waarom uiten de Energy Watch Group en de Lappeenranta University zware beschuldigingen, waarin wordt gezegd dat het IEA jarenlang groeiprognoses heeft gemanipuleerd en daarmee de energietransitie heeft gefrustreerd?
De auteurs stellen dat het IEA de groei van hernieuwbare energie in de verschillende edities van de World Energy Outlook (WEO) systematisch te laag inschat. Het IEA presenteert in de jaarlijkse World Energy Outlook echter geen groeiprognoses in de zin van voorspellingen. Het gaat om uitkomsten van scenario’s met als doel de toekomstige ontwikkeling van energieproductie en -vraag in te schatten. De scenario’s die men gebruikt verschillen op het gebied van verondersteld overheidsbeleid. Daarom presenteert het IEA naast de doorrekening van bestaand beleid («Current Policies Scenario») ook een scenario waarin voorgenomen beleid is meegenomen («New Policies Scenario») en de laatste jaren ook een scenario dat laat zien wat er aan beleid nodig is om de wereldwijde temperatuurstijging te beperken tot 2 graden Celsius («450 Scenario»). Het IEA wijst er in de World Energy Outlook 2014 op dat de wereld qua CO2-emissies zit op een pad dat leidt tot een temperatuurstijging van 3,6 graden Celsius. Die waarschuwing en de speciale IEA-studies over klimaat en energie zijn eerder aanleiding geweest voor extra maatregelen in Nederland en elders, dan dat daardoor de energietransitie gefrustreerd zou zijn.2
Wat is uw oordeel over de juistheid van de World Energy Outlook (WEO) van het IEA?
De World Energy Outlook wordt met de grote zorgvuldigheid opgesteld door het IEA. Daarnaast is een groot aantal internationale experts betrokken bij de voorbereiding, wat mij extra zekerheid geeft dat de laatste inzichten uit wetenschap en energieveld daarin zijn meegenomen. Bij de berekeningen op basis van de verschillende scenario’s gaat het om de lange termijn energie-ontwikkelingen als gevolg van bestaand en nieuw overheidsbeleid. Om die reden geven de uitkomsten van de drie door het IEA gebruikte scenario’s ook verschillende uitkomsten. Omdat beleid en de ontwikkeling op de energiemarkt van jaar op jaar verschilt, worden jaarlijks bijstellingen gepresenteerd.
Is de aanname waar dat, als groeiprognoses van wind en zon neerwaarts worden bijgesteld, en nucleair en kolen opwaarts, dit kan leiden tot een negatief effect op de investeringen in duurzame energie?
Er is geen sprake van bijstelling van projecties. Lagere of hogere projecties voor bepaalde energiedragers zijn, als eerder uiteengezet, uitkomsten van scenarioberekeningen op basis van beleid en veranderingen op de energiemarkten.
Is het waar dat volgens de WEO aangekoerst wordt op 14% duurzame stroom in de wereld? Is het waar dat volgens de eerder genoemde instituten aangekoerst zou worden op 60% duurzame stroom in de wereld?
Het is mij niet duidelijk waarop genoemde percentages zijn gebaseerd. De World Outlook 2014 komt in alle drie de scenario’s tot aanmerkelijk hogere aandelen hernieuwbare elektriciteit dan in de vraag staat vermeld.
Hoe kan het grote verschil verklaard worden? Welke van de twee prognoses is realistischer?
Zie het antwoord op vraag 5.
Verschillen tussen projecties wordt doorgaans bepaald door de methodologie en de gehanteerde veronderstellingen. Het IEA hanteert scenario’s om een projectie te maken van toekomstige ontwikkelingen van vraag en aanbod op energiemarkten. Juist omdat er onzekerheid is over toekomstig beleid van overheden, maakt het IEA verschillende scenario’s. Die brengen in beeld hoe verschillend overheidsbeleid de ontwikkeling van de energiesector en van vraag en aanbod op de energiemarkten beïnvloedt. Er zijn dan ook geen uitspraken te doen over de juistheid van bepaalde projecties. Veel belangrijker vind ik dat ze mij inzicht geven in de bijdrage van verschillende maatregelen aan het realiseren van doelstellingen op het gebied van onder andere hernieuwbare energie en CO2-reductie. Dat inzicht helpt mij verantwoorde keuzes te maken over in te zetten beleidsmaatregelen.
Fraude met emissiesoftware door Volkswagen |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Wilma Mansveld (PvdA) |
|
In hoeverre wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (op het onderdeel NOx) ondermijnd door de uitstootfraude in de auto-industrie en wat gaat u hier aan doen?1
Het luchtkwaliteitbeleid hoeft naar aanleiding van de softwarefraude bij Volkswagen niet te worden aangepast. De beleidskeuzen daarvoor worden namelijk gebaseerd op modellen waaraan gemeten NOx-emissies van de auto’s op de weg onder praktijkomstandigheden ten grondslag liggen. Hierbij is grotendeels al meegenomen dat de praktijk NOx-uitstoot van dieselauto’s flink hoger is dan de norm. De laatste inzichten in praktijkemissies zoals op 6 juli gedeeld met uw Kamer zullen nog wel verwerkt moeten worden in deze modellen. Dit loopt mee met de jaarlijkse update die rond maart volgend jaar beschikbaar komt. De tegenvallende prestaties van de dieselauto’s zorgen ervoor dat er meer werk moet worden verzet om de normen te halen, omdat er vooral in de grote steden nog hardnekkige knelpunten zijn. In het kader van het Actieplan Lucht kijk ik samen met de steden welke extra maatregelen er nodig zijn om de normen te halen én om de luchtkwaliteit verder te verbeteren. Uw Kamer wordt hierover in november geïnformeerd.
In hoeverre wordt de Programmatische Aanpak Stikstof (en in het bijzonder de aannames in het model Aerius) ondermijnd door de uitstootfraude in de auto-industrie en wat gaat u hier aan doen?
In de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en in AERIUS is gebruik gemaakt van emissiefactoren gebaseerd op gemeten NOx-emissies van auto’s op de weg onder praktijkomstandigheden. Dit betekent dat de hogere uitstoot is meegenomen in de berekeningen van de ontwikkelingen van stikstofdeposities.
De tegenvallende prestaties van dieselauto’s zorgen ervoor dat de daling van de stikstofdeposities als gevolg van het wegverkeer iets minder groot is dan wanneer aan de normen zou zijn voldaan. In de PAS is hier al rekening mee gehouden.
Het bericht dat de NAM bij de gaswinning in Groningen gebruik maakt van de omstreden techniek fracking |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de NAM voornemens is middels fracking de laatste restjes gas onder de put bij Roodehaan/Saaksum omhoog te krijgen?1
Ja.
Wat zijn de risico’s voor de omgeving van het gebruik van de omstreden fracking-techniek bij gaswinning?
Naar aanleiding van het voornemen van NAM om bij Saaksum te gaan fracken, heb ik op 18 september 2015 vragen van uw Kamer beantwoord. In die beantwoording heb ik aangegeven dat het hier niet om een nieuw winningsplan gaat, dat de werkzaamheden (stimuleren van de gasproductie) binnen het huidige winningsplan vallen en dat het niet gaat om het boren van een nieuwe put, maar om het optimaliseren van de bestaande productie door middel van fracken. Fracken is hier, anders dan bij de winning van schaliegas, niet de methodiek van winning, maar één van de methodieken om een teruglopende of tegenvallende winning te verbeteren.
Voor conventioneel fracken is één kortdurende behandeling meestal toereikend om de gasproductie op gang te brengen (of te houden). Bij schaliegaswinning zijn er per boring meerdere behandelingen nodig. De kans op aardbevingen bij conventioneel fracken is klein. In de afgelopen 50 jaar zijn in Nederland meer dan 220 fracks uitgevoerd. Hierbij zijn geen voelbare bevingen geconstateerd.
Alle activiteiten bij de uitvoering van diepboringen zijn onderworpen aan regels om risico’s te identificeren, te evalueren en te beheersen. Dat geldt ook voor de uitvoering van hydraulische stimulatiebehandelingen (frackbehandeling). Het instrument dat voor risicoidentificatie en -beheersing wordt gebruikt is het «veiligheids- en gezondheidsdocument», dat op grond van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt opgesteld. In dit document worden niet alleen de mogelijke risico’s voor werknemers in kaart gebracht, maar ook voor de omgeving. Het «veiligheids- en gezondheidsdocument» wordt samen met het werkprogramma bij Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) ingediend. Daarnaast zijn er wettelijke verplichtingen gesteld voor de bescherming van de omgeving in het Besluit Algemene Regel Milieu Mijnbouw, waarbij via een melding wordt aangegeven hoe daar invulling aan wordt gegeven. SodM toetst deze documenten in samenhang of de onderkende risico’s afdoende worden beheerst. Alleen als aan de eisen wordt voldaan mag de activiteit (zoals een frackbehandeling) worden uitgevoerd. SodM inspecteert de naleving op locatie.
Is er een gedegen risicoanalyse gemaakt voordat er wordt gefrackt bij Roodehaan/Saaksum?
Voordat er wordt gefrackt bij Saaksum worden de risico’s geanalyseerd op de manier die in het antwoord op vraag 2 is beschreven. Op dit moment is de beoordelingsprocedure nog gaande. Alleen als aan de eisen wordt voldaan mag de frackbehandeling worden uitgevoerd.
Zijn er alternatieven beschikbaar voor het fracken om de laatste resten gas uit een gasveld te winnen?
Er bestaan verschillende methoden om de opbrengst uit een gasveld te optimaliseren, waarbij de soort techniek die toegepast kan worden afhankelijk is van de soort reservoir. Voor gesteente met een relatief lage permeabiliteit (doorlaatbaarheid), zoals in het Saaksum-veld, is er momenteel geen alternatieve methode (anders dan fracking) beschikbaar om de laatste resten gas uit de bestaande putten te winnen.
Bent u er bekend mee dat de gemeenteraden van De Marne, Zuidhorn en Winsum en provinciale staten van Groningen hebben uitgesproken niet te willen dat de NAM fracking toepast bij de gaswinning?
Ja, ik heb hier brieven vanuit de provincie en gemeenten ontvangen.
Heeft de NAM overleg gehad met de betrokken gemeenten en de provincie over het voornemen over te gaan tot fracking?
Ja. NAM heeft vanaf december 2014 overleg gevoerd met betrokken gemeenten en provincie over de gaswinning uit het Saaksum-veld. Zo zijn er gesprekken gevoerd met de bestuurders van de gemeenten De Marne, Zuidhorn en Winsum. Tevens is een gesprek gevoerd met het Waterbedrijf Groningen. Verder is er met de dorpsraden van Saaksum, Schouwerzijl, Warfhuizen/Roodehaan gesproken en is er een uitgebreide lijst met vragen van Dorpsbelangen Schouwerzijl beantwoord. Ook is de provincie Groningen geïnformeerd. Verder is er op 1 juli 2015 een informatiebijeenkomst georganiseerd voor omwonenden.
Bent u bereid met de NAM in gesprek te gaan over het gebruik van de techniek fracken?
Mijn ministerie voert regulier overleg met de NAM over de activiteiten van de NAM. Ten aanzien van de aanstaande werkzaamheden zie ik echter geen reden en geen mogelijkheid om NAM te verzoeken deze niet uit te voeren, zoals hier voor aangegeven is dit een veilige manier om de put te stimuleren en dit wordt reeds jaren gedaan in Nederland.