De besteding van miljarden aan biomassa bijstook in kolencentrales |
|
Jan Vos (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de inefficiënte verbranding van miljarden belastinggeld voor biomassa bijstook in kolencentrales?1
Ja.
Klopt het bedrag van drie à vier miljard euro dat in acht jaar besteed gaat worden en is het waar dat biomassa bijstook nu duurder is dan «Wind op Land» en «Wind op Zee»? Zo ja, waarom kiest u dan niet voor de meest kostenefficiënte manier om duurzame energie op te wekken?
De totale geraamde subsidiekosten voor bij- en meestook van duurzame biomassa komen naar verwachting uit op circa 3 miljard euro over een periode van 8 jaar. Deze raming heb ik eerder met uw Kamer gedeeld (Aanhangsel van de Handelingen II 2014/15, nr. 2215) op basis van de basisbedragen zoals deze voor de SDE+ in 2015 golden. In 2016 zijn de basisbedragen voor bij- en meestook in de SDE+ iets lager dan in 2015, maar zijn de verwachte correctiebedragen (energieprijzen) eveneens lager. Per saldo verwacht ik dat de totale uit te betalen subsidie voor bij- en meestook vergelijkbaar zal zijn met de eerder genoemde raming.
Het is niet correct dat bij- en meestook minder kostenefficiënt is dan zowel windenergie op land als windenergie op zee. Voor windenergie op land gelden inderdaad lagere basisbedragen dan voor bij- en meestook, maar de maximale tenderbedragen voor de eerste twee tenders windenergie op zee zijn hoger dan de basisbedragen voor bij- en meestook.
Klopt het dat hiermee een bijdrage van ca. 1,2% duurzame energie gerealiseerd gaat worden?
Ja, op basis van de NEV 2015 komt de productie van 25 PJ aan hernieuwbare energie overeen met ongeveer 1,2% hernieuwbare energie in 2020. Bij- en meestook van duurzame biomassa levert zodoende een cruciale bijdrage aan het realiseren van de doelstellingen uit het Energieakkoord.
Is het waar dat na afloop van deze acht jaar er geen blijvende duurzame infrastructuur is opgebouwd?
Energiebedrijven zullen waarschijnlijk stoppen met bij- en meestook wanneer de subsidie hiervoor afloopt, omdat het zonder subsidie niet rendabel is. Dit geldt niet alleen voor bij- en meestook, maar voor de meeste categorieën in de SDE+.
Het beschikbaar stellen van subsidie voor bij- en meestook levert op verschillende manieren een structurele bijdrage aan versterking van de economie en de energietransitie. Zo moeten energiebedrijven investeringen doen om bij- en meestook mogelijk te maken in hun centrales. Dat betekent dat deze centrales structureel in staat zijn om biomassa bij te stoken, waarmee de CO2-uitstoot van deze centrales beperkt kan worden. De ervaring die opgedaan wordt met bij- en meestook levert kansen op voor procesoptimalisatie en innovatie en biedt aanknopingspunten voor de ontwikkeling van biomassacentrales.
Bovendien kan bij- en meestook van biomassa de ontwikkeling van de biobased economie versnellen, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van een cluster van bedrijven in de Rotterdamse haven die in de biobased economie actief zijn. Nederland heeft een goede uitgangspositie voor biobased activiteiten dankzij onze strategische ligging met goede zeehavens, sterke agro-, chemie- en energiesectoren en hoogwaardige kennisinstellingen. Dit effect wordt versterkt doordat de vraag naar biomassa in Noordwest-Europa naar verwachting zal toenemen. Clustering van bedrijven kan verder bijdragen aan innovatie doordat het gecascadeerd en hoogwaardig gebruik van biomassa in de chemie eenvoudiger wordt, waarbij de reststof lignine kan worden bijgestookt in kolencentrales. De combinatie van bioenergie en bioraffinage levert synergievoordelen op, wat de aantrekkelijkheid van Nederland als vestigingslocatie voor innovatieve bedrijven verbetert.
Tot slot zijn als gevolg van het besluit om bij- en meestook van duurzame biomassa mogelijk te maken de afgelopen jaren strikte duurzaamheidscriteria uitgewerkt door de energiebedrijven en natuur- en milieuorganisaties die moeten waarborgen dat de biomassa die wordt gebruikt voor hernieuwbare energieproductie daadwerkelijk duurzaam is. Bij- en meestook kan zodoende een belangrijke rol spelen in het op gang brengen van de handel in en certificering van duurzame biomassa. Die duurzaamheidscriteria gelden voor bij- en meestook, maar ook voor het gebruik van biomassa in de industrie (industriële stoom).
Is het waar dat na deze acht jaar er geen blijvende bijdrage is geleverd aan duurzame innovatie en werkgelegenheid?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat zodra de subsidie stopt, ook de bijstook stopt? Is het waar dat met alternatieven zoals wind-, zonne-, en watergetijde industrie wel een blijvende bijdrage geleverd kan worden aan een duurzame energie-infrastructuur?
Zie antwoord vraag 4.
Overweegt u om de drie à vier miljard euro niet te besteden aan biomassa bijstook in kolencentrales?
In het Energieakkoord heb ik met 46 andere partijen afspraken gemaakt over het behalen van 14% hernieuwbare energie in 2020 en 16% hernieuwbare energie in 2023, waar bij- en meestook van duurzame biomassa een belangrijk onderdeel van is. Aan deze afspraken wil ik niet tornen, omdat ik daarmee het gehele Energieakkoord in gevaar breng.
Ik zie in Nederland geen alternatief waarmee in 2020 25 PJ hernieuwbare energie kan worden geproduceerd. Het realiseren van extra capaciteit wind op land voor 2020 is niet mogelijk. Ook is het realiseren van extra capaciteit wind op zee voor 2020 niet realistisch gegeven de bestaande ambitieuze opgave. Met alternatieven zoals biogasketels, geothermie, zonnepanelen, zonneboilers en grootschalige zonnesystemen wordt volgens de NEV 2015 in 2020 ongeveer 41 PJ aan hernieuwbare energie gerealiseerd. Het is niet realistisch dat met deze technologieën in 2020 nog 25 PJ extra hernieuwbare energie wordt gerealiseerd. Zoals uit de NEV 2015 blijkt is het beschikbare subsidiebudget geen knelpunt voor de realisatie van projecten met deze technologieën, maar zal eerder het beschikbare potentieel aan projecten een knelpunt vormen.
Kunt u overwegen om de drie à vier miljard euro te investeren in alternatieven, zoals extra wind op zee, biogasketels in de industrie, extra geothermie in de glastuinbouw, zonnepanelen en zonneboilers, en grootschalige zonnesystemen?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer verwacht u uitsluitsel te kunnen geven over de wijze waarop, op de meest kostenefficiënte wijze, door het kabinet invulling zal worden gegeven aan de Urgenda-uitspraak van de rechter?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over het vonnis in de Urgenda-zaak (Kamerstuk 32 813, nr. 103) zal het kabinet in de eerste helft van 2016 met een kabinetsreactie komen op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek «Kostenefficiëntie CO2-reductie maatregelen» (IBO CO2). Het IBO CO2 zal bouwstenen aandragen voor aanvullende maatregelen om het vonnis in de Urgenda-zaak uit te voeren.
Kunt u aangeven wat de maatschappelijke kosten en baten zijn en de kosten per huishouden en voor het midden- en kleinbedrijf per jaar van twee alternatieve beleidspakketten om de 25% CO2-doelstelling te halen in 2020? Kunt u daarbij overwegen dat beleidsoptie een bestaat uit de sluiting van de laatste vijf kolencentrales en beleidsoptie twee uit een pakket maatregelen, dat ook met zekerheid in 2020 de doelstelling haalt (bijvoorbeeld mix van verkeersmaatregelen, CO2-opvang en opslag, e-besparing, etc.)?
Op dit moment is het niet mogelijk om voor de genoemde beleidspakketten de maatschappelijke kosten en de kosten per huishouden en voor het MKB aan te geven. Het IBO CO2 zal een belangrijke bouwsteen zijn om hier meer inzicht in te verschaffen. Ik sluit daarbij niet uit dat naast het IBO CO2 nog aanvullend onderzoek nodig zal zijn om tot besluitvorming te komen over de invulling van het Urgenda-vonnis.
Hoe verhouden deze maatregelen zich tot de mogelijke «lock-in» waarvan sprake is in de berichtgeving, bent u met ons van mening dat de overheid zichzelf financieel in de vingers snijdt door nu voor 8 jaar verplichtingen aan te gaan zonder dat duidelijk is hoe we de uitspraak van de rechter kunnen honoreren?
Bij de afweging welke maatregelen ingezet kunnen worden om invulling te geven aan de Urgenda-uitspraak zal een belangrijke factor zijn of de maatregelen ook op de lange termijn een positieve bijdrage leveren aan de energietransitie. Ik deel de mening niet dat het aangaan van verplichtingen voor bij- en meestook vanuit deze optiek nadelig is voor de overheid.
Is het waar dat er sinds het energieakkoord in 2013 twee grote nieuwe ontwikkelingen zijn die een heroverweging van bijstook van 25 PetaJoule tijdens de evaluatie van het EnergieAkkoord in 2016 rechtvaardigen, namelijk 1) de opgave om 25% CO2 te reduceren in 2020 in Nederland tegen de laagste kosten; 2) feit dat bijstook tot de duurste vormen van duurzame energie behoort, in plaats van de goedkoopste zoals destijds werd aangenomen? Deelt u de mening dat een heroverweging mogelijk is met betrekking tot de 25 PetaJoule biomassabijstook tijdens de evaluatie?
Een heroverweging van de afspraken uit het Energieakkoord over bij- en meestook kan alleen aan de orde zijn als er een realistisch alternatief is om tegen vergelijkbare of lagere kosten 25 PJ hernieuwbare energie op te wekken in 2020. Zoals ik in mijn antwoord op vragen 7 en 8 heb aangegeven is een dergelijk alternatief er op dit moment niet.
Het bericht dat bewoners in Wateringen nog steeds blootgesteld worden aan asbest |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het artikel «Wateringers vliegt asbest om de oren», waarin wordt gesteld dat uit een vertrouwelijk rapport blijkt dat «honderden Wateringers nodeloos worden blootgesteld aan kankerverwekkend materiaal», nu een jaar na de grote asbestbrand?1
De bewoners van de gemeente Westland maken zich begrijpelijkerwijs zorgen over de veiligheid van hun leefomgeving. Dat deze situatie zo lang aanhoudt, is onwenselijk.
Naar aanleiding van gestelde vragen (Aanhangsel van de handelingen nr. 2776) is in een brief aan de provincie Zuid-Holland aangegeven dat het van belang is dat het vertrouwen van de burger in de leefomgeving hersteld wordt. In die brief is tevens de hulp van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu aangeboden. Dit aanbod geldt nog steeds, en ook blijft het Ministerie contact houden met de gemeente en de provincie.
De daadwerkelijke risico’s die de bewoners hebben gelopen zijn volgens de GGD klein, terwijl tegelijkertijd de onzekerheid hierover groot is onder de bewoners. In een brief2 van GGD Haaglanden aan de bewoners van de gemeente Westland heeft de GGD toegelicht wat de gezondheidsrisico’s zijn na een asbestbrand in het algemeen en de brand in de gemeente Westland in het bijzonder. De GGD stelt dat de gezondheidsrisico’s voor de omgeving verwaarloosbaar klein zijn gebleven na de brand. De GGD baseert deze gezondheidskundige risicobeoordeling op informatie over de feitelijke situatie ter plaatse na de asbestbrand en na de sanering, op bestaande wetenschappelijke kennis over de gezondheidseffecten van asbest en op de ervaringen die landelijk zijn opgedaan bij eerdere asbestbranden.
De provincie heeft naar aanleiding van klachten over de aanwezigheid van asbest van bewoners in de gemeente Westland een onderzoek ingesteld in het kader van het interbestuurlijk toezicht. Het voorlopige resultaat van dit onderzoek is dat de gemeente Westland een plan van aanpak heeft opgesteld waarmee de ingezette aanpak door de gemeente wordt geïntensiveerd. De gemeente Westland heeft tot april om te inventariseren hoe groot de verontreiniging is en om eventueel (delen van) het gebied te saneren. Op basis hiervan constateert de provincie dat de gemeente breed verantwoordelijkheid neemt en ook concrete invulling geeft aan het oplossen van de asbestproblematiek. De provincie ziet op dit moment geen aanleiding om verdere stappen te zetten vanuit haar toezichthoudende rol. Ook vindt de provincie het belangrijk dat het vertrouwen tussen gemeente en inwoners wordt hersteld. Zij heeft aangegeven bereid te zijn dit te ondersteunen.
Vindt u dat gemeenten voldoende geëquipeerd zijn om dit type calamiteiten te lijf te kunnen gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten gaan verschillend om met de gevolgen van een asbestbrand. Vandaar dat er als leidraad om hulp te bieden een plan van aanpak asbestbrand is opgesteld (uit 2006, geactualiseerd in 2010). Op dit moment wordt dit plan van aanpak geactualiseerd door het Instituut Fysieke Veiligheid. Hierbij worden diverse casus betrokken, onder meer de brand in de gemeente Westland. Op basis van casuïstiek wordt bepaald aan welke informatie gemeenten behoefte hebben. VNG wordt hierbij betrokken. Het vernieuwde plan van aanpak zal gemeenten meer houvast bieden bij het omgaan met de gevolgen van branden waar asbest bij betrokken is. Het geactualiseerde plan van aanpak is volgens het Instituut Fysieke Veiligheid in september 2016 gereed. Ik ben in contact met het Instituut Fysieke Veiligheid om te bezien of dit versneld kan worden.
Bent u van mening dat de gemeente, indachtig het feit dat in deze situaties meerdere wetten van toepassing zijn binnen de domeinen gezondheid, ruimtelijke ordening, milieu en woningbouw, adequaat kan opereren?
Calamiteiten bevinden zich vaak op het snijvlak van diverse wettelijke domeinen. Gemeenten hebben kennis van de lokale omstandigheden en worden bijgestaan door expertise vanuit bijvoorbeeld brandweer, GGD en politie.
Ziet u de voordelen van een «vliegende brigade», die in dit soort gevallen snel in actie kan komen? Bent u bereid om een «rapid response force» te formeren? Zo nee, waarom niet?2
De voornoemde actualisatie van het plan van aanpak asbestbrand is er op gericht decentrale overheden voldoende houvast te bieden na een brand waar asbest bij vrijgekomen is. In dit plan van aanpak wordt aandacht gegeven aan bijvoorbeeld het verspreidingsgebied na een asbestbrand, en aan de taakverdeling tussen betrokken instanties (GGD, brandweer en politie). Ook komt in het plan van aanpak een overzicht met telefoonnummers van expertisediensten. Ik zie in aanvulling hierop geen toegevoegde waarde van een vliegende brigade.
Daarnaast vind ik het van belang dat de sanering van asbestdaken nu snel op gang komt. Hiermee kan het aantal asbestincidenten veroorzaakt door branden worden verminderd.
Is naar uw mening de certificering van asbestsaneringsbedrijven op orde? Zo ja, hoe kan een situatie zoals in Wateringen dan voortduren? Zo nee, hoe gaat u dit dan aanpakken?
Om asbest gezond en veilig te mogen saneren is een certificaat verplicht. Dit is belegd in de arbeidsomstandighedenregelgeving. In de Sectorrapportage Asbest 2015 van de Inspectie SZW, die de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid u heeft toegezonden op 24 augustus 2015 (kst. 25 834, nr. 101) wordt geconstateerd dat de naleving van gecertificeerde bedrijven is verbeterd. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geeft aan dat de integrale overkoepelende aanpak van inspecties, van inzet vanuit de branche en van beleidsinitiatieven effectief is. In 2012 was de situatie in orde op slechts 30% van de asbestsaneringslocaties, inmiddels is dat gestegen naar 54% van de saneringslocaties. Hoewel dit een verbetering is, is het van belang om de stijgende lijn vast te houden. Continuering van het solide toezicht op de sector is dan ook gewenst. Hiertoe blijft de inzet en aanpak zoals gemeld in de Sectorrapportage Asbest de komende jaren gericht op «hard optreden waar nodig» (inspecteren) en «samenwerken waar mogelijk» (communiceren).
Wat zijn de mogelijkheden om de verzekeringen te stroomlijnen? Met andere woorden, bent u bereid met de verzekeringsmaatschappijen rond de tafel te gaan opdat willekeur in schadevergoeding bij dit soort calamiteiten wordt voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De voorwaarden van een opstalverzekering verschillen per verzekeraar. Consumenten kiezen een verzekering die bij hen past. Zoals hierboven aangegeven, ben ik in overleg met betrokken partijen over de consequenties van het asbestdakenverbod. In dit kader zal ik specifiek met het verbond van verzekeraars de consequenties van het verbod voor verzekeringen bespreken.
Aanhoudende incidenten bij Belgische kerncentrales |
|
Martijn van Helvert (CDA), Agnes Mulder (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Belgische kerncentrale stilgelegd om brand»?1
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Burgemeesters ongerust na incidenten kerncentrale Doel»?2
Ja
Vindt u ook, gezien de risico’s die de inwoners van Limburg, Zeeland en Brabant lopen bij mogelijke grote incidenten bij de reactoren in Tihange en Doel, dat Nederlandse overheden, te weten gemeenten, provincies en Rijk, adequaat betrokken zouden moeten worden bij de verlengde openstelling en de daaraan verbonden voorwaarden van deze reactoren?3
Ja, daar ben ik een voorstander van. De keuze om te stoppen of door te gaan met kernenergie en de nucleaire veiligheid is echter een nationale aangelegenheid op grond van het Euratom Verdrag. De individuele lidstaten in de EU hebben een eigen verantwoordelijkheid voor het energiebeleid en voor de regulering en het toezicht op de veiligheid van de nucleaire installaties. De EU richtlijnen geven wel een kader waarin o.a. staat dat er een onafhankelijke nucleaire autoriteit moet zijn en geven ook nucleaire veiligheidseisen.
De Belgische regering en het parlement hebben besloten tot de verlengde openstelling van de kernreactoren. Het FANC heeft de veiligheidsvoorwaarden opgesteld en houdt daar toezicht op. In dit Belgische besluitvormingsproces is formeel geen betrokkenheid voor Nederlandse overheden. Aangezien ik belang hecht aan goede communicatie met de omliggende Nederlandse gemeenten heb ik aan mijn Belgische collega gevraagd om na te gaan of het desondanks mogelijk is om Nederlandse overheden beter te informeren en te betrekken bij het besluitvormingsproces en de veiligheidsvoorwaarden die het FANC heeft opgesteld.
Welke mogelijkheden ziet u onder andere om betrokken te zijn bij de opvolging van de verbeterpunten van de International Atomic Energy Agency (IAEA), zoals bijvoorbeeld bij de Safe Long Term Operation Review Services (SALTO) -missie aangaande de centrale in Tihange van januari 2015?4
De opvolging van verbeterpunten van de International Atomic Energy Agency (IAEA), zoals bij de Safe Long Term Operation Review Services (SALTO) -missie aangaande de centrale in Tihange van januari 2015 is een aangelegenheid van de nationale autoriteit, het FANC. Nederland en andere landen die het VN Verdrag Nucleaire Veiligheid hebben geratificeerd worden door België op de hoogte gehouden van de opvolging van de verbeterpunten. Op grond van het Verdrag Nucleaire Veiligheid rapporteren de verdragspartijen elke drie jaar over de status van verbeterpunten naar aanleiding van IAEA missies (zoals de SALTO missie). Daarnaast zal de IAEA ook zelf betrokken zijn bij de opvolging van de verbeterpunten via de Follow up SALTO missie in 2016. Wanneer de rapportages definitief zijn, publiceert FANC ze op haar website. Op grond van van de Euratom richtlijn nucleaire veiligheid zijn lidstaten verplicht regelmatig internationale audits uit te nodigen.
Kunt u inzichtelijk maken wat de gevolgen zijn als in de kerncentrales van Tihange en Doel de verbeterpunten van het IAEA niet worden nagekomen?
Het FANC zal daarover, indien het FANC daar aanleiding toe ziet, een besluit nemen. Overigens zal tijdens de in 2016 voorziene Follow up SALTO missie in België de IAEA missie ook zelf nagaan of en hoe de verbeterpunten zijn opgepakt en hierover verslag doen in het rapport.
Zouden, als deze verbeterpunten niet worden nagekomen of een opeenstapeling van incidenten blijft voorkomen, de desbetreffende reactoren in België volgens u moeten sluiten?
Dat is niet aan de Nederlandse overheid om te beoordelen. Zoals bij eerdere antwoorden aangegeven ligt de verantwoordelijkheid voor het toezicht op nucleaire veiligheid in België bij het FANC als Belgische toezichthouder. Zij waakt ervoor dat de veiligheid niet in het geding is.
Kunt u aangeven hoe de communicatie over de recente incidenten in Tihange en Doel tot nu toe is gelopen tussen de Belgische autoriteiten en Nederlandse overheden en inwoners en welke informatie hierover is verstrekt?
Op grond van afspraken tussen provincie Oost-Vlaanderen en Veiligheidsregio’s zijn de Veiligheidsregio’s in de regio van kerncentrale Doel geïnformeerd over de storingen en dat deze geen gevolgen hadden voor de veiligheid. De betrokken burgemeesters zijn door Veiligheidsregio’s geïnformeerd. Het verder versterken van de informatiepositie van de (veiligheids)regio Limburg-Zuid in relatie tot kerncentrale Tihange zal besproken worden door de veiligheidsregio, ANVS en de Belgische autoriteiten.
Kunt u aangeven of er vorderingen zijn in het maken van afspraken met de Belgische autoriteiten ten aanzien van communicatie en gezamenlijke inspecties, in navolging van uw brief van 14 december 2015 (Kamerstuk 25 422, nr. 126)? Zo nee, vindt u ook niet dat deze afspraken gezien de incidenten van de laatste weken met spoed gemaakt dienen te worden om de veiligheid en het vertrouwen in de Belgische kerncentrales te verbeteren?
Op 20 januari jl. is de eerste gezamenlijke inspectie uitgevoerd bij de kerncentrale Doel. Ik zal u hierover nog schriftelijk informeren met de brief waar u om gevraagd heeft (2016Z00366, 2016Z00897/2016D02002). De ANVS en het FANC hebben afgesproken om vaker gezamenlijke inspecties uit te voeren, ook in Tihange en Borssele. Mede naar aanleiding van de wens van de burgemeesters, de voorzitters van de Veiligheidsregio’s en de Tweede Kamer heb ik met Minister Jambon afspraken gemaakt om te komen tot een meer geharmoniseerde en eenduidige communicatie.
Bent u bereid om dit zo snel mogelijk op te pakken, mede om uitvoering te geven aan motie Kamerstuk 25 422, nr. 132? Welke tijdlijn houdt u hiervoor aan en op welke termijn koppelt u dit, gelet op de ernst van de situatie, terug aan de Kamer en lokale overheden?
In de motie wordt mij gevraagd te bewerkstelligen dat het FANC en de ANVS aan beide kanten van de grens gezamenlijke inspecties gaan doen. De eerste van deze gezamenlijke inspecties heeft inmiddels plaatsgevonden. Dit jaar staan nog gezamenlijke inspecties bij de Belgische centrale in Tihange, de kerncentrale Borssele en bij de HogeFlux Reactor in Petten gepland.
Aanhoudende problemen bij de kerncentrale bij Doel |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hoeveel stilleggingen en andere incidenten hebben de afgelopen tijd plaatsgevonden bij de kerncentrale bij Doel en wat was daarvan de oorzaak?1
Op 25 december jl. is Doel 3 afgeschakeld. De oorzaak was een lekkage van een lasnaad van een drukleiding in het niet nucleaire deel van de installatie. Op 2 januari jl. is de reactor Doel 1 afgeschakeld. De oorzaak was een defect aan een onderdeel van de dynamo van de centrale. De vergunninghouder heeft over beide storingen direct gecommuniceerd met Nederlandse belanghebbenden zoals de veiligheidsregio’s, de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) en lokale bestuurders in de grensregio. De storingen vonden plaats in het niet nucleaire deel van de centrale en hadden geen gevolgen voor de veiligheid van de reactoren. Het afschakelen van een reactor betekent niet dat er direct een onveilige situatie is ontstaan, maar gebeurt met enige regelmaat als gevolg van kleine storingen.
Bent u, net als de Duitse Minister van Milieu, van mening dat België «Russisch roulette» speelt met haar kerncentrales? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening van deze Duitse Minister niet. Het onafhankelijke Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) houdt toezicht op de veiligheid van deze reactoren. Ik heb geen reden om te twijfelen aan het oordeel van het FANC dat de centrales voldoende veilig zijn.
De onafhankelijkheid en de kwaliteit van het FANC bij de veiligheidsbeoordeling is door Minister Jambon tijdens ons gesprek op 20 januari jl. nogmaals bevestigd. Het FANC schakelt ook internationale experts in voor een extra onafhankelijke beoordeling of second opinion zoals bij internationale audits en recent nog in het dossier rondom de waterstofvlokken. Tenslotte is er een goede informatie uitwisseling tussen de experts van FANC en de ANVS en bevestigt de ANVS aan mij dat het geen aanwijzingen heeft dat de nucleaire veiligheid in België in het geding is. Uiteraard is het kabinet alert met betrekking tot de nucleaire veiligheid en de ontwikkelingen bij de kernreactoren in België en houd ik contact met mijn Belgische collega Jambon.
Hoe is de bevolking in Zeeland en West-Brabant geïnformeerd over de recente stilleggingen? Is hier conform de motie Smaling-Albert de Vries gehandeld? Zo nee, waarom niet?2
In de motie wordt gevraagd de informatiepositie van Nederlandse burgers structureel te verbeteren in dit dossier. Op grond van afspraken tussen provincie Oost Vlaanderen en veiligheidsregio’s zijn de veiligheidsregio’s geïnformeerd over de storingen en dat deze geen gevolgen hadden voor de veiligheid. De burgemeesters zijn door veiligheidsregio’s geïnformeerd. Daarnaast heb ik gesproken met de burgemeesters en de voorzitters van de veiligheidsregio’s over hun wensen met betrekking tot een geharmoniseerde en eenduidige communicatie. Vervolgens heb ik met mijn collega Jambon afspraken gemaakt met over het informeren en betrekken van Nederlandse burgers bij Belgische besluitvorming.
Heeft het gezamenlijk met België uitvoeren van inspecties, zoals recent door u toegezegd, nog wel meerwaarde wanneer er zo vaak sprake is van incidenten?
Ja. De gezamenlijke inspectie stelt de Nederlandse inspecteurs in staat de technische installatie met eigen deskundige ogen te aanschouwen en zich een beeld te vormen over de inspectiemethoden die het FANC hanteert. Daarnaast geeft het de mogelijkheid om over en weer te leren van elkaars aanpak.
Gaat u uw Belgische collega alsnog oproepen de oude reactoren in Doel te sluiten, nu hun levensduur er immers toch op zit? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het FANC ziet er op toe dat kernreactoren voldoen aan de veiligheidseisen volgens de Belgische wet en vergunning. Het FANC geeft aan dat dit het geval is. Indien de veiligheid niet in het geding is zoals het FANC aangeeft, is het aan de Belgische regering om keuzes te maken over hun energievoorziening en de rol van kernenergie hierin.
De berichtgeving van RTV Oost over gevaar voor mens en natuur van afvalwaterinjectieputten van NAM |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de volgende berichten van RTV Oost: «Nieuw onderzoek: 60% afvalwaterinjectieputten NAM vormt toenemend gevaar voor mens en natuur» en «NAM: «Waterinjectieputten vormen absoluut geen gevaar voor mens en natuur»?1 2
Ja.
Klopt het dat er nieuw onderzoek naar de kwaliteit van de afvalwaterinjectieputten van NAM (de joint venture van Shell en Exxon) is gedaan sinds publicatie van de MER (Milieueffectrapportage) die u op 15 juli 2015 heeft gepubliceerd? Zo ja, kunt u de onderzoeksresultaten aan de Kamer sturen? Zo nee, betekent dit dan dat er sinds de MER van 15 juli 2015 geen onderzoek meer is gedaan naar de afvalwaterinjectieputten?
De berichtgeving van RTV Oost lijkt gebaseerd te zijn op het door mij op 10 juli 2015 gepubliceerde PlanMER Schaliegas en op het rapport «Technical evaluation of Twente water injection wells ROW3, ROW4, ROW7, ROW9, TUB7 and TUB10, 3 years after start of injection» dat in opdracht van NAM is uitgevoerd en op 13 mei 2015 door Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) op haar website is gepubliceerd. Dit rapport is als bijlage3 bij deze beantwoording toegevoegd.
Het op 15 juli 2015 gepubliceerde PlanMER Schaliegas is opgesteld om de geschiktheid van gebieden in Nederland voor schaliegaswinning in beeld te brengen wat betreft de effecten op mens, milieu en leefomgeving. Het PlanMER Schaliegas kan niet gebruikt worden ten aanzien van specifieke situaties van de waterinjecties in Twente. Ik heb sinds de publicatie van het PlanMER geen opdracht gegeven om een onderzoek te starten naar de kwaliteit van de productiewaterinjectieputten van NAM. Ik zal in de verdere beantwoording aangeven welke onderzoeken NAM moet uitvoeren zoals opgelegd vanuit de huidige vergunningen voor de waterinjectie.
NAM heeft in 2006 de milieueffectrapportage (MER) «Herontwikkeling olieveld Schoonebeek» opgesteld. Uit de MER bleek dat het injecteren van productiewater uit milieuoverwegingen de meest gunstigste verwerkingsmethode is. De toenmalige Minister van Economische Zaken, de betrokken bestuursorganen van provincie Overijssel en de gemeenten hebben uitgaande van de MER, na het doorlopen van de gebruikelijke openbare procedures, de benodigde vergunningen voor de waterinjectie afgegeven. De injectie van het productiewater vindt sinds 2011 plaats en verloopt volgens een door SodM goedgekeurd Water Injectie Managementplan.
Op basis van de vergunning moet NAM om de drie jaar een technisch onderzoek en zesjaarlijks een evaluatie van de verwerkingsmethode uitvoeren. Het driejaarlijkse onderzoek betreft de technische status van zowel de putten als het reservoir. NAM heeft het driejaarlijkse onderzoek «Technical evaluation of Twente water injection wells ROW3, ROW4, ROW7, ROW9, TUB7 and TUB10, 3 years after start of injection» (referentie: EP20141021064) uitgevoerd en in januari 2015 ter beoordeling aan SodM gestuurd. In de zesjaarlijkse evaluatie wordt bekeken of het injecteren van het productiewater nog steeds de te prefereren methode van verwerking is. NAM heeft medio 2015 Royal HaskoningDHV de opdracht gegeven om het evaluatieonderzoek uit te voeren. NAM verwacht dat het evaluatieonderzoek eind april 2016 zal zijn afgerond. Ik heb de Commissie voor de m.e.r. gevraagd een advies te geven over dit evaluatieonderzoek. De Commissie voor de m.e.r. zal bij haar advies de bevindingen van de begeleidingscommissie, bestaande uit lokale bestuurders uit de provincie Overijssel en Drenthe, meenemen. De Commissie voor de m.e.r. zal ook de second opinion van Deltares in haar overweging meenemen. Aan de hand van het advies van de Commissie voor de m.e.r. zal ik na overleg met bestuurders uit de regio, zoals momenteel gepland, eind juni 2016 een afweging maken of de huidige verwerkingsmethode een aanpassing behoeft. Indien dit het geval is, dan zal ik samen met de betrokken partijen hiertoe een traject starten.
Kan het rapport EP20141021064, waar RTV Oost een pagina van toont in het artikel «NAM: «Waterinjectieputten vormen absoluut geen gevaar voor mens en natuur», aan de Kamer worden gezonden? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie bijlage en het antwoord op vraag 2.
De belangrijkste bevinding uit het onderzoek is dat de druk waarmee wordt geïnjecteerd in overeenstemming is met de vereisten uit de vergunning. Dit betekent dat de injectiedruk nooit boven het niveau is geweest waarbij breuken in de afdekkende lagen van de reservoirs waarin het productiewater wordt gebracht, kunnen ontstaan. NAM heeft op verzoek van SodM extra onderzoek gedaan naar de mogelijke gevolgen van deze waterinjecties op lange termijn. SodM heeft deze onderzoeken ook op haar website gepubliceerd. Het betreft de volgende rapporten:
Klopt het dat de wanden van de leidingen van afvalwaterinjectieputten in Twente zijn aangetast sinds NAM in 2011 begon met injectie van afvalwater? Zo nee, waarop baseert u dat? Zo ja, wat is hiervan volgens de toezichthouder de oorzaak, en welke maatregelen zijn door de vergunningverlener en toezichthouder opgelegd aan de vergunninghouder om deze problemen op te lossen?
De wanden van de stalen buizen in de waterinjectieputten die in direct contact staan met het injectiewater kunnen worden aangetast door corrosie vanwege zuurstof dat in het injectiewater aanwezig is. De corrosieve werking van het water wordt tegengegaan door er een anti-corrosie middel (corrosie remmer) aan toe te voegen. Toch kan dit middel de corrosie niet geheel uitsluiten, vandaar dat mijnbouwondernemingen controlemetingen op de blootgestelde leidingwanden regulier moeten uitvoeren, zoals ook expliciet is omschreven in de verleende vergunningen. De toezichthouder SodM controleert de resultaten van deze metingen en zal indien nodig ook handhavend optreden.
In het rapport «Technical evaluation of Twente water injection wells ROW3, ROW4, ROW7, ROW9, TUB7 and TUB10, 3 years after start of injection» wordt de gemeten afname van de wanddikte van de injectiebuizen beschreven. De injectiebuis is een stalen buis die in elke injectieput aanwezig is en waar het injectiewater vanaf de oppervlakte tot aan het reservoir doorheen stroomt. De injectiebuis vormt de eerste barrière (binnenbuis). De injectiebuis is geplaatst en verankerd in de buitenbuis (de verbuizing ofwel «casing» genoemd) die met cement is vastgezet aan het omliggende gesteentepakket. Deze verbuizing vormt de tweede barrière en kan bestaan uit meerdere metalen buizen die onderling met cement aan elkaar zijn vastgemaakt (buis in buis constructie). Met deze opbouw van barrières wordt voorkomen dat het injectiewater buiten de put terecht kan komen.
Tussen de verbuizing en de injectiebuis bevindt zich een met een vloeistof gevulde binnenruimte (annulaire ruimte). Als een injectiebuis zou gaan lekken, via een lek in de injectiebuis, dan wordt dat direct opgemerkt door een druktoename in de annulaire ruimte tussen de injectiebuis en de verbuizing. De injectie wordt dan direct gestopt, waardoor de kwaliteit van de «buiten-verbuizing» intact blijft. De «buiten-verbuizing» is de permanente barrière tussen het proces dat zich in de put afspeelt en grondwater- en gesteentelagen buiten de put. Na vervanging van de injectiebuis kan de put dan weer in gebruik worden genomen.
Het komt voor dat er problemen zijn met een injectiebuis. De buitenbuis vormt op dat moment echter nog steeds een barrière tussen het injectiewater en het gesteente waardoor er geen lekkage naar de omgeving plaatsvindt.
Via periodieke controlemetingen van de eerste barrière wordt nagegaan of de injectiebuis nog steeds geschikt is. NAM heeft in het bovengenoemde rapport aangegeven dat aan de injectiebuis van sommige injectieputten weliswaar reductie in wanddikte is gemeten maar toont tevens aan dat de resterende wanddikte nog steeds voldoende binnen de tolerantie ligt. Mocht dit niet het geval zijn dan moet de injectiebuis worden vervangen.
De positie waar de injectiebuis is verankerd aan de verbuizing wordt gekozen op een diepte ter hoogte van het reservoir afdekkende gesteentepakket. Onder deze positie bevindt zich onder meer het reservoirgesteente waarin het productiewater wordt geïnjecteerd via perforaties die in de verbuizing zijn gemaakt. Het interval aan verbuizing dat zich onder de verankering van de injectiebuis bevindt wordt eveneens op corrosie gemeten. Naar aanleiding van rapportages hierover in het bovengenoemde rapport heeft SodM op 21 juli 2015 om een nadere toelichting verzocht. NAM heeft op 28 augustus 2015 gereageerd en heeft aangetoond dat er geen lekkages in de putten zijn waargenomen. NAM heeft de put TUB-7 uit voorzorg ingesloten om mogelijke lekkages die in de toekomst zouden kunnen optreden te voorkomen. NAM werkt naar een reparatieplan toe om deze put te herstellen. SodM heeft op 6 oktober 2015 NAM verzocht om de frequentie van de vijfjaarlijkse controlemetingen nader te onderbouwen om te bezien of deze frequentie al dan niet verhoogd zou moeten worden. NAM heeft op 27 november 2015 aangegeven in ieder geval de controlemetingen in 2016 te herhalen. De vorige controlemetingen waren in 2013 uitgevoerd. Op basis van een evaluatie, waarin de resultaten van deze nieuwe metingen met de resultaten van de metingen van 2013 worden vergeleken, zal SodM beoordelen of een intensivering van de meetfrequentie nodig is.
Klopt het dat het afvalwater dat geïnjecteerd wordt via de afvalwaterinjectieputten van NAM in Overijssel een direct gevaar vormt voor mens en natuur, op het moment dat het afvalwater in de bodem terecht komt? Zo nee, waar baseert u dat op? Zo ja, welke risico’s levert het transport en de injectie van het afvalwater op voor de drinkwatervoorziening, de landbouw en mens en natuur?
Met betrekking tot uw vraag over risico’s ten gevolge van het transport en injectie van het productiewater verwijs ik naar de MER «Herontwikkeling olieveld Schoonbeek» (2006), waarin wordt geconcludeerd dat de huidige verwerkingsmethode het beste alternatief is. Deze gekozen methodiek gaat niet gepaard met onacceptabele risico’s voor de drinkwatervoorziening, landbouw, mens en natuur.
Waterinjectieputten hebben ten opzichte van reguliere winningsputten geen onevenredig grote kans op aantasting van de integriteit. Er zijn in Nederland momenteel enkele putten bekend waarvan de waterinjectie is gestopt vanwege een technisch of operationeel probleem in de put. Echter, geen enkele van deze ingesloten waterinjectieputten vertoont lekkage van injectiewater vanuit de put naar de omgeving. Een goed beheer van de integriteit van de injectieputten in combinatie met vergunningsvoorschriften en het toezicht erop, zorgen ervoor dat een lekkage vanuit de waterinjectieputten naar grondwaterlagen zo goed als uitgesloten kan worden.
In het document «Strategie en Programma 2012–2016» van SodM is een inspectieproject opgenomen met als onderwerp «integriteit bestaande putten». Dit inspectieproject loopt van 2015 tot en met 2016. Er gelden vanuit de Mijnbouwwetgeving diverse verplichtingen voor de borging van de integriteit van putten. Het inspectieproject beoogt de naleving van de wettelijke verplichtingen te expliciteren. Indien er overtredingen worden vastgesteld zal SodM naar gelang de zwaarte daarvan interveniëren met het oogmerk om overtredingen te corrigeren. Zodra alle mijnbouwondernemingen zijn geïnspecteerd wordt er een sector brede balans opgemaakt en wordt besloten over een eventueel vervolgproject.
Hoe beoordeelt de toezichthouder de kans op lekkages door de aantasting van leidingen bij de afvalwaterinjectieputten in Twente, en welke risico's brengt dat met zich mee voor grondwater en drinkwater?
In het algemeen kan worden gesteld dat de kans dat in een leeg gasreservoir geïnjecteerd productiewater naar drinkwaterlagen migreert, verwaarloosbaar wordt geacht. De injectie van productiewater vindt sinds 1972 in Nederland plaats. Tot op heden is ten gevolge van de waterinjectie geen negatief effect op grondwater en drinkwater geconstateerd. Ik heb hierover de Tweede Kamer in maart 2015 geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 33 952, nr. 31). Behalve de verwaarloosbare kans van migratie vanuit het reservoir naar drinkwaterlagen is er ook een kans op lekkage van een pijpleiding of een injectieput tijdens het injecteren. De kans op lekkage van een pijpleiding is reëel, zoals op 16 april 2015 is gebleken. Dit voorbeeld toont aan dat het belangrijk is dat de technische staat van de transportleiding gewaarborgd is en blijft. Hetzelfde geldt voor de injectieputten. Het toezicht van SodM is er daarom op gericht om ervoor te zorgen dat mijnbouwondernemingen (in het geval van Twente door NAM) hiervoor voldoende maatregelen hebben genomen.
Deelt u mijn mening dat afvalwater gezuiverd dient te worden voordat tot lozing wordt overgegaan, ook als het ondergronds wordt geïnjecteerd? Zo nee, waarom niet?
NAM heeft in 2006 ten behoeve van de herontwikkeling van de oliewinning in Schoonebeek de milieueffectrapportage (MER) «Herontwikkeling olieveld Schoonebeek» opgesteld. In de MER zijn aan de hand van een afwegingsmethodiek de verschillende verwerkingsopties voor het productiewater uit Schoonebeek met elkaar vergeleken. Uit de MER bleek dat het injecteren van productiewater uit onder meer milieuoverwegingen de meest gunstigste verwerkingsmethode is.
Volledige zuivering van het water is toen om milieutechnische overwegingen afgevallen vanwege de reststromen die hierbij zouden ontstaan. Ook de gedeeltelijke zuivering waarbij alleen mijnbouwhulpstoffen uit de waterstroom gefilterd worden bleek technisch en economisch gezien niet haalbaar. Op basis hiervan zie ik vooralsnog geen aanleiding om voor te schrijven dat het water voorafgaand aan de injectie moet worden gezuiverd.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 wordt op dit moment in opdracht van NAM het zesjaarlijkse evaluatie onderzoek uitgevoerd door Royal HaskoningDHV. Als onderdeel van dit onderzoek wordt de huidige stand der techniek ten aanzien van waterzuivering bestudeerd en ook in welke mate zuivering van het productiewater nu wel mogelijk is. Daarbij wordt ook gekeken hoe de met de waterzuivering samenhangende opties zich verhouden tot andere verwerkingsmethodes, waaronder ook de huidige waterinjectie. Mocht dit tot een nieuw inzicht leiden dan zal ik met NAM een traject starten met als doel de verwerkingsmethode aan te passen.
Deelt u de mening dat op grond van de Wet milieubeheer en het Verdrag van Aarhus, de samenstelling van het afvalwater en de bijbehorende risico’s voor mens en milieu onder het begrip milieu-informatie vallen? Zo ja, kunt aangeven welke stoffen uit het afvalwater de risico's veroorzaken, en om welke risico's voor de drinkwatervoorziening, de landbouw en mens en natuur het gaat?
De samenstelling van het geïnjecteerde water is milieu-informatie zoals bedoeld in het Verdrag van Aarhus. De samenstelling van het geïnjecteerde water wordt conform de vergunning wekelijks (beknopte analyse) en maandelijks (uitgebreide analyse) gemeten. NAM rapporteert jaarlijks aan SodM de hoeveelheden en de samenstelling van het geïnjecteerde productiewater. NAM heeft op haar website een samenvatting van de jaarrapportage 2014 gepubliceerd waarin ook de samenstelling van het productiewater is opgenomen (zie: www.nam.nl/nl/news/news-archive-2016/water-production-nam-complies-with-european-directives.html).
De hoeveelheden geïnjecteerd injectiewater (per put per maand) worden in opdracht van mijn ministerie door TNO Geologische Dienst gepubliceerd op de website www.nlog.nl. SodM zal TNO verzoeken om ook de gegevens over de samenstelling van het geïnjecteerde productiewater via de website beschikbaar te maken.
Het geïnjecteerde water bestaat enerzijds uit formatiewater dat afkomstig is uit het diepgelegen olieveld in Schoonebeek en anderzijds uit water dat als stoom in het olieveld wordt geïnjecteerd en vervolgens met de olie weer wordt meegeproduceerd. Het bevat een hoge concentratie aan zouten en een geringe concentratie aromaten en mijnbouwhulpstoffen. De concentraties van de verschillende componenten zijn lager dan de limietwaarden die genoemd worden in de Europese Afvalstoffenlijst (EURAL). Op basis van de EURAL-toetsing die formeel is uitgevoerd bij de vergunningverlening werd het injectiewater inclusief de mijnbouwhulpstoffen aangemerkt als een «niet gevaarlijke afvalstof». Op basis van recente toetsing aan de Classification Labelling and Packaging (CLP verordening, 1272/2008/EG) wordt het injectiewater niet ingedeeld als gevaarlijk. De CLP-verordening zorgt dat de industrie de potentiele risico’s van chemische stoffen en mengsels moet vaststellen en stoffen moet indelen in overeenstemming met de vastgestelde gevaren.
Met betrekking tot de vraag over risico’s verwijs ik naar de MER «Herontwikkeling olieveld Schoonebeek» (2006), waarin geconcludeerd werd dat het watertransport en waterinjectie geen onacceptabele risico’s voor de drinkwatervoorziening, landbouw, mens en natuur met zich meebrengt.
Eist de vergunningverlener of toezichthouder extra maatregelen bij een eventuele herstart van afvalwaterinjectie in Twente om problemen met afvalwaterinjectieputten in de toekomst te voorkomen? Indien maatregelen worden geëist, om welke maatregelen gaat het dan? Indien geen maatregelen worden geëist, waarom niet?
Op dit moment is er vanuit mijn rol als bevoegd gezag geen aanleiding om extra maatregelen te eisen bij een eventuele herstart van de injectie van productiewater in Twente. Zoals bekend ligt de oliewinning in Schoonebeek en de daaraan gekoppelde injectie van productiewater in Twente stil omdat NAM de aangetaste transportleiding uit bedrijf heeft genomen om een lekkage zoals op 16 april 2015 in Hardenberg heeft plaatsgevonden, te voorkomen. NAM heeft besloten om de transportleiding te repareren. SodM houdt toezicht op deze werkzaamheden en kan NAM aanwijzingen geven ten aanzien van het toekomstige gebruik van de transportleiding. NAM mag de gerepareerde transportleiding alleen in bedrijf nemen na expliciete toestemming van SodM.
In het antwoord op vraag 4 ben ik ingegaan op het belang van de controlemetingen in de putten. SodM heeft op 6 oktober 2015 NAM verzocht om de frequentie van de controlemetingen (thans een maal per vijf jaar) nader te onderbouwen om te bezien of deze frequentie al dan niet verhoogd zou moeten worden. Hierop heeft NAM per brief van 27 november 2015 aangegeven om in ieder geval de controlemetingen in 2016 te herhalen. Op basis van een evaluatie, waarin de resultaten van deze nieuwe metingen met die van 2013 worden vergeleken, zal SodM beoordelen of een intensivering van de meetfrequentie nodig is.
Hoe beoordeelt u de situatie dat de transportleiding tussen Drenthe en Twente de rivier de Vecht doorkruist, en welke maatregelen treffen u en vergunninghouder om te zorgen dat bij een leidingbreuk op deze plek de zoetwatervoorraad in het IJsselmeer geen gevaar loopt?
Op 16 april 2015 werd een lekkage geconstateerd bij Hardenberg. NAM heeft de transportleiding direct uit bedrijf genomen en de verontreiniging gesaneerd. Vervolgens is de transportleiding opgegraven en gerepareerd door het deel met de lekkage te vervangen. Daarnaast is ook een aantal aangetaste stukken transportleiding vervangen. Na deze reparaties is de transportleiding opnieuw geïnspecteerd en getest. De reparatie was succesvol uitgevoerd maar uit de nadere inspectie bleek dat de transportleiding op meerdere plekken ook was aangetast door corrosie onder invloed van bacteriën. Sindsdien wordt de transportleiding niet gebruikt en is de olieproductie in Schoonebeek stilgelegd.
NAM heeft op 25 november 2015 besloten om de gehele transportleiding te repareren met de pijp-in-pijp methode. Een met een stalen band versterkte kunststof transportleiding zal door de bestaande metalen transportleiding worden getrokken. De nieuwe kunststof transportleiding kan niet door corrosie worden aangetast. De ruimte tussen de nieuwe kunststof en de oude stalen transportleiding zal op een lage druk worden gehouden en zal continu worden gemonitord. Mocht de nieuwe kunststof transportleiding toch gaan lekken dan zal dit direct worden opgemerkt door de drukverandering in de tussenruimte. Het watertransport kan dan direct worden stilgelegd. De oude transportleiding fungeert als een extra mantel waardoor het injectiewater niet kan lekken naar de bodem.
Lekkages kunnen worden voorkomen door goede monitoring en voldoende (interne) inspecties. Op basis van de huidige kennis heeft NAM in overleg met SodM de procedures aangepast. Het is de taak van SodM om erop toe te zien dat deze procedures worden nageleefd.
Pijpleidingen worden bij kruisingen van wegen en waterwegen in de regel standaard versterkt. Dit geldt ook voor de kruising van de transportleiding en de rivier de Vecht. Om het ruim 50 km verderop gelegen IJsselmeer te verontreinigen zou een grote hoeveelheid injectiewater weg moeten lekken. Het is niet realistisch dat een dergelijke hoeveelheid water onopgemerkt weg zou kunnen lekken omdat een lekkage van dit formaat direct wordt opgemerkt door de drukmeters en vloeistofstroommeters. In het geval van een leidingbreuk worden de pompen onmiddellijk gestopt en tussengelegen afsluiters onmiddellijk gesloten. Het totale volume van de lekkage blijft daardoor beperkt.
Welke maatregelen dient NAM in te voeren om een herhaling te voorkomen dat NAM geen drukverlies in de transportleiding constateert bij lekkage, zoals gebeurde bij het lek in Hardenberg?
Zie antwoord vraag 10.
Worden na het schuiven van een nieuwe pijpleiding in de oude transportpijpleiding vanwege de lekkage in Hardenberg meer anti-corrosiemiddelen toegevoegd aan het afvalwater? Zo ja, wat betekent dit voor de milieuvergunningen omtrent deze afvalwaterinjecties?
De nieuwe binnenleiding is gemaakt van kunststof. Deze leiding is bestand tegen corrosie onder invloed van de bacteriegroei. De injectieputten moeten wel beschermd worden tegen corrosie. Waarschijnlijk zal de vergunning ten aanzien van het gebruik van anticorrosie middelen niet aangepast behoeven te worden. NAM en SodM zullen hierover nog nader overleg voeren.
Hoe beoordeelt de toezichthouder de nieuwe transportleiding van NAM?
NAM heeft voor het opnieuw in gebruik nemen van de transportleiding eerst instemming nodig van SodM. SodM zal deze instemming verlenen op het moment dat de leiding aan alle wettelijke eisen voldoet. Daarvoor moet een onafhankelijke deskundige bepalen dat de leiding weer in overeenstemming is met alle wettelijk vastgelegde normen, zoals NEN 3650 en API 17J. De onafhankelijke deskundige zal ook de kwaliteit beoordelen van bijvoorbeeld het ontwerp en van sterkteberekeningen van de transportleiding. SodM kan daarnaast, als voorwaarde voor instemming met ingebruikname, aanvullende veiligheidsmaatregelen van NAM eisen. Tijdens de reparatie zal SodM inspecties uitvoeren en erop toezien dat de reparatie in overeenstemming met wet- en regelgeving worden uitgevoerd.
Hoeveel afvalwaterinjectieputten zijn er in Nederland in gebruik? Hoeveel daarvan zijn van NAM?
Op dit moment zijn er op land in Nederland 24 operationele waterinjectieputten op 19 verschillende locaties. Of er daadwerkelijk water wordt geïnjecteerd is afhankelijk van de bedrijfsvoering van het desbetreffende mijnbouwbedrijf. Op dit moment zijn er van deze 24 operationele putten in totaal 19 operationele putten van NAM. Dit aantal is inclusief de 10 operationele waterinjectieputten in Twente. De waterinjectieput (TUB-7) in Twente is op dit moment niet-operationeel en is in afwachting van onderhoud. Hierbij wil ik opmerken dat op dit moment in Twente geen water wordt geïnjecteerd omdat de olieproductie van Schoonebeek is stilgelegd.
Kan de toezichthouder een totaaloverzicht van de situatie in afvalwaterinjectieputten en transportleidingen voor gas, olie, productiewater en afvalwater aan de Kamer verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Voor elke locatie waar injectiewater wordt geïnjecteerd geldt dat er ieder jaar een jaarrapportage moet worden ingediend bij SodM. Voor vergunningen geldt dat de volgende gegevens jaarlijks moeten worden gerapporteerd:
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 worden de hoeveelheden geïnjecteerd injectiewater gepubliceerd op de website www.nlog.nl. SodM zal TNO verzoeken om de rapportage op de website aan te passen en ook de samenstelling van het productiewater te publiceren.
Alle transportleidingen voor gevaarlijke stoffen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BevB) zijn gepubliceerd op internet (zie www.risicokaart.nl). Op de risicokaart zijn alle gas- en olieleidingen te vinden. De injectiewater-transportleidingen vallen niet onder het BevB en staan, net zoals de locaties van de waterinjectieputten, niet op deze kaart.
Voor de aanleg van een pijpleiding is alleen in speciale gevallen een vergunning op basis van de Mijnbouwwet noodzakelijk. De ligging wordt in de regel dan ook bepaalt door lokale aanlegvergunningen en vastgelegd in bestemmingsplannen en in overeenkomsten met landeigenaren. In de Mijnbouwwet is geregeld dat SodM toezicht kan houden op de integriteit van de leiding. Informatie over de ligging van alle buisleidingen, dus ook voor productiewatertransportleidingen, is per specifieke locatie op te vragen via de website van het Kadaster, zie www.kadaster.nl/klic.
Hoeveel afvalwaterinjectieputten en/of transportleidingen met afname van wanddikte of andere door de toezichthouder of de vergunninghouder geconstateerde problemen zijn er in Nederland bekend bij de toezichthouder? Om welke locaties gaat het?
In het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat de afname van wanddikte door bijvoorbeeld corrosieverschijnselen niet per definitie een probleem is. In het ontwerp van een put en een pijpleiding wordt rekening gehouden met een afnemende wanddikte. Door adequate corrosiebeheersmaatregelen in de vorm van anti-corrosiemiddelen (corrosie remmer) in de productiewaterstroom wordt in die gevallen de corrosiesnelheid geminimaliseerd. Met behulp van controlemetingen wordt de corrosie, die dan nog op kan treden, gemeten om te voorkomen dat er onvoldoende wanddikte resteert waardoor een lek zou kunnen ontstaan. Vrijwel alle koolstofstalen pijpleidingen en putten hebben één of meerdere plekken waar de wanddikte is afgenomen. In een aantal van deze putten is de injectie tijdelijk gestaakt in afwachting van onderhoud, wat onder andere kan inhouden dat de huidige injectiebuis wordt vervangen voor een nieuwe injectiebuis. In geen enkel geval zijn problemen geconstateerd die duiden richting een lekkage van de waterinjectieput naar de omgeving.
Hoeveel afvalwaterinjectieputten zijn nog steeds in gebruik, en bij hoeveel is afvalwaterinjectie tussentijds gestopt, of een verminderde injectie toegepast wegens te hoge druk?
Zoals aangegeven In het antwoord op vraag 14 zijn er op dit moment 24 operationele waterinjectieputten op 19 verschillende locaties. Er zijn op dit moment vijf niet-operationele waterinjectieputten die in afwachting zijn van onderhoud (zie ook het antwoord op vraag 18).
De druk mag oplopen totdat deze gemiddeld gezien over het gehele reservoir de oorspronkelijke druk heeft bereikt die in het gasveld heerste toen deze destijds werd gevonden. Door deze werkwijze wordt gegarandeerd dat de oorspronkelijke afdichtende laag van het reservoir niet zal worden aangetast door de druk van het injectiewater.
Er zijn vijf waterinjectieputten waar de waterinjectie inmiddels is beëindigd omdat het hiervoor in gebruik zijnde (deel)reservoir inmiddels is opgevuld. Dit betreft de volgende putten: DAL-8, LEW-102, SCH-519, SCH-531, SCH-560.
Bij welke afvalwaterinjectieputten in Nederland is afvalwaterinjectie gestopt wegens problemen met de technische staat van de injectieput of de transportleiding? Zijn in deze situaties reparatieplannen of andere maatregelen van de vergunninghouder geëist?
Iedere installatie of gebouw is aan slijtage onderhevig. Dit geldt ook voor injectieputten en productieputten die gebruikt worden ten behoeve van de mijnbouw. Er zijn in Nederland op dit moment vijf putten waar de waterinjectie is gestopt vanwege onderhoud dat moet worden uitgevoerd. Deze putten vertonen geen lekkage van productiewater vanuit de put naar de omgeving en veroorzaken dus geen schade aan mens en milieu. Het is daarom aan de mijnonderneming zelf om het onderhoud te plannen en ook te initiëren. SodM zal pas maatregelen opleggen wanneer er schade aan mens en milieu dreigt op te treden of wanneer men heeft geconstateerd dat er schade is opgetreden. SodM houdt ook toezicht op deze tijdelijk niet in gebruik zijnde putten.
De volgende waterinjectieputten worden momenteel niet gebruikt en zijn in afwachting van onderhoud:
Er zijn in Nederland géén waterinjectieputten waar de injectie is gestopt vanwege een lekkage vanuit de put naar de omgeving. Op dit moment is de injectie van productiewater in Twente gestaakt. De injectie is op 16 april 2015 stilgelegd na de constatering van een lekkage in de transportleiding nabij Hardenberg (zie het antwoord op vraag 11). NAM heeft besloten om de transportleiding te repareren. Naar verwachting zal de transportleiding in het najaar van 2016 gerepareerd zijn.
Kan de toezichthouder een overzicht geven van de druk voor winning en de huidige druk in afvalwaterinjectieputten waar gestopt is, of het injectievolume is verlaagd wegens te hoge druk? Zo nee, waarom niet?
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de oorspronkelijke reservoir druk en de huidige druk in de productiewaterinjectieputten die genoemd zijn in het antwoord op vraag 17.
Put
Oorspronkelijke gemiddelde reservoir druk
Huidige druk ter plaatse injectiekolom
Barstdruk bovenliggende laag
DAL-8
377 bar op 3.100 meter
450 bar
(juni 2014)
697 bar
LEW-102
269 bar (thv Weissliegend)
300 bar
>500 bar
SCH-519
98 bar op 800 meter
93 bar op 800 meter
(nov 1999)
121 bar
SCH-531
89 bar op 800 meter
94,8 bar op 800 meter
(maart 2011)
114 bar
SCH-560
98 bar op 800 meter
93,3 bar op 800 meter
(nov 1999)
121 bar
In de tweede kolom staat de oorspronkelijke gemiddelde reservoirdruk vermeld. In de derde kolom staat de druk ter plaatse van de onderzijde van de injectiekolom in de verschillende putten vermeld. De druk in de derde kolom is geen gemiddelde druk van het reservoir maar een druk op één plaats bij de injectiekolom. Deze druk is doorgaans hoger dan in het reservoir omdat het water tijd nodig heeft om zich in het reservoir te verplaatsen. Uit berekening van de barstdruk van de bovenliggende gesteentelaag blijkt dat de druk op elke plaats in het reservoir daar nog ruim onder blijft.
Wat is de impact van afvalwaterinjectie en de chemicaliën op de stabiliteit van de ondergrondse reservoirs waarin het afvalwater wordt geïnjecteerd?
De ondergrondse gasreservoirs, die bestaan uit een poreus gesteentepakket met afsluitende lagen, zijn geologisch gezien stabiel. Gedurende miljoenen jaren heeft het gas zich onder de afsluitende laag verzameld en is zo lange tijd in een natuurlijk evenwicht onder hoge druk bewaard gebleven. Door de gaswinning is in het reservoir de druk verlaagd ten opzichte van de oorspronkelijke evenwichtsdruk. Door het opnieuw vullen van zo’n ondergronds reservoir met bijvoorbeeld formatiewater wordt de drukdaling door de gasproductie in zekere mate gecompenseerd. In Nederland geldt de regel dat de gemiddelde reservoirdruk door waterinjectie niet hoger mag worden dan de oorspronkelijke reservoirdruk. Lokaal mag de druk bij de injectieput tijdelijk hoger zijn maar ook niet zodanig hoog worden dat afsluitende lagen kunnen worden beschadigd. Soms worden speciale waterinjectie managementplannen ontwikkeld om dit te beheersen. Het vullen van een leeg gasreservoir is overigens een volstrekt ander principe dan de «waste water disposal» onder verhoogde drukcondities, zeker als dit in een tektonisch actief gebied gebeurt, zoals dat in het buitenland (bijvoorbeeld in de Verenigde Staten) nog wel eens plaatsvindt.
Reservoir-eigen (compatibele) stoffen zullen normaal gesproken geen problemen veroorzaken met betrekking tot de stabiliteit. Wel zal altijd preventief geverifieerd moeten worden of er bijvoorbeeld geen geochemische reacties zoals zwelling van kleien of afzetting van zouten kan plaats vinden, waardoor de productiewaterinjectie zou kunnen worden belemmerd.
Een bijzondere situatie bestaat in Twente waar water wordt geïnjecteerd in een reservoir waarbij de afschermende lagen (bestaande uit anhydriet) rond het reservoir worden omringd door een (gering) oplosbaar steenzout. Extra studies zijn gedaan naar de mogelijke oplosbaarheid van dit steenzout. Deze studies geven aan dat de kans op het oplossen van het steenzout nihil is. Deze studies worden overigens in opdracht van SodM getoetst door een internationale expert. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Het gebruik van chemicaliën wordt bij waterinjectie zoveel mogelijk beperkt, maar de stoffen die nodig zijn om bijvoorbeeld bacteriëngroei te remmen of corrosie te beperken zullen de stabiliteit van het reservoir niet negatief beïnvloeden. Deze chemicaliën zullen door de goede afsluitende lagen opgesloten blijven in het reservoir.
Op hoeveel locaties in Nederland lopen transportleidingen voor productiewater, afvalwater of olie in of langs een waterwingebied of zoetwaterreservoir?
Injectiewater wordt bij voorkeur geïnjecteerd in de nabijheid waar de productie van de koolwaterstoffen plaatsvindt. Bij het aanleggen van nieuwe leidingen zal de route van de leidingen worden bepaald door de ruimtelijk mogelijkheden van een gebied in relatie tot de ligging van mogelijke injectieputten. Dit is geborgd in de bestaande wet- en regelgeving en wordt veelal in bestemmingsplannen nader uitgewerkt en vastgelegd. De verschillende gemeenten zijn bevoegd gezag voor de bestemmingsplannen.
In de MER «Herontwikkeling olieveld Schoonebeek» (2006) zijn alle mogelijke kwetsbare gebieden uitvoerig beschreven. In Twente zelf zijn geen nieuwe leidingen aangelegd maar zijn bestaande gasleidingen aangepast voor hergebruik om het water van Schoonebeek naar Twente te vervoeren. Deze bestaande leidingen lopen niet door waterwingebieden.
Het Kadaster voert in opdracht van de Ministeries van Economische Zaken en van Infrastructuur en Milieu de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) uit en faciliteert de informatieverstrekking over de ligging van kabels en leidingen. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. Kabel- en leidingbeheerders moeten al hun (ondergrondse) kabels en leidingen binnen vastgestelde nauwkeurigheid digitaal beschikbaar hebben en aanbieden als het Kadaster daarom vraagt. Informatie over de ligging van buisleidingen is per specifieke locatie op te vragen via de website van het Kadaster, zie www.kadaster.nl/klic.
Deelt u de mening dat u niet langer kunt wachten met tekst en uitleg te geven in Twente over de injecties? Zo ja, bent u bereid zo spoedig mogelijk antwoord te geven op de ingediende vragen, en hierover nog voor mei/ juni met inwoners in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ik heb op 29 januari 2016 een brief gestuurd aan de commissaris van de Koning van de provincie Overijssel waarin ik een deel van de vragen die ik heb ontvangen van de Stuurgroep Afvalwaterinjecties Twente heb beantwoord. Tevens heb ik in deze brief aangegeven wanneer het resterende deel van deze vragen zal worden beantwoord. Ik ben in deze brief ook ingegaan op het proces omtrent het zesjaarlijkse evaluatieonderzoek «Herafweging productiewater Schoonebeek». Ik ben van plan om naar aanleiding van het advies van de Commissie voor de m.e.r. te overleggen met bestuurders uit de regio. Ik zal na dit overleg besluiten of huidige verwerkingsmethode een aanpassing behoeft. Indien dit het geval is zal ik in overleg met de betrokken partijen hiertoe een traject starten.
Gemeenten en provincies die in plaats van groene stroom grijze stroom inkopen voor eigen gebruik |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over gemeenten en provincies die zeggen groene stroom in te kopen, die in werkelijkheid afkomstig is van kolencentrales van E.ON en GDF Suez?
Ja.
Klopt het dat Rotterdam, Leiden, Zoetermeer, Wassenaar, Delft, Tilburg, Zwolle, Den Bosch en de provincies Utrecht en Overijssel deze handelwijze toepassen?
Het splitsen van de inkoop van stroom in fysieke stroom («commodity», de fysieke stroom die geen groen- of grijswaarde bezit) en de inkoop van losse garanties van oorsprong (gvo’s) doet niet af aan de duurzaamheid. Dit systeem draagt bij aan het vergroten van de consumptie van groene stroom. In het milieucriteriadocument2 voor duurzaam inkopen worden alternatieven gegeven die meer impact hebben, zoals het voor eigen gebruik opwekken van groene stroom. Gemeenten en provincies zijn vrij om deze alternatieven toe te passen.
Klopt het dat met het (laten) opkopen van groene stroomcertificaten, onder meer van Noorse waterkrachtcentrales, in de praktijk 0% extra groene stroom wordt opgewekt?
Het kabinet heeft tot doel om meer opwekking van hernieuwbare energie in Nederland te realiseren. De SDE+-regeling is het belangrijkste instrument om een bijdrage te leveren aan de toename van hernieuwbare energieproductie in Nederland. De Minister voor Wonen en Rijksdienst en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu onderzoeken reeds de mogelijkheden om via het inkoopbeleid (de aanbesteding van diensten en leveringen), met inachtneming van het Europese aanbestedingsrecht, een bijdrage te leveren aan deze doelstelling. Zo wordt een gebied georiënteerde aanpak onderzocht waarin elektriciteitsverbruik kan samenvallen met elektriciteitsproductie. Deze aanpak wordt momenteel onderzocht op haalbaarheid en effectiviteit in de pilot «EnergieRijk Den Haag». De pilot richt zich op de ontwikkeling van een duurzame energievoorziening voor het gebied met overheidsgebouwen rond het station Den Haag Centraal. Inspanningen zijn gericht om daarvoor een repeteerbare (aanbestedings-)aanpak te ontwikkelen, die ook elders in het land kan worden toegepast en waarbij andere (private) partijen met hun vastgoed kunnen worden betrokken. Ook onderzoekt het Rijk of het mogelijk is om daar waar productie van duurzame elektriciteit en het gebruik ervan ruimtelijk gescheiden zijn, het eigen areaal (grond, infrastructuur en gebouwen) in te zetten ten behoeve van het (door derden) realiseren van duurzame energie. Onderzocht wordt of en op welke wijze het Rijk in dat kader afspraken kan maken met de ontwikkelende partijen gericht op het verkrijgen van de op dit areaal geproduceerde groene stroom voor de eigen bedrijfsvoering (in de vorm van de aldaar geproduceerde gvo’s).
Hoe verhoudt deze handelwijze zich tot de voorbeeldfunctie die lokale overheden hebben, en met het convenant, waarin ze beloofden vanaf 2015 stroom duurzaam te gaan inkopen?
De rijksoverheid koopt haar elektriciteit in bij Delta en E.ON.
Klopt het dat deze certificaten te vergelijken zijn met groene aflaten voor grijs gedrag? Klopt het dat deze vorm van «groene» stroom eerder «sjoemelstroom» genoemd is?
In de jaren 2010 tot en met 2015 zijn de volgende gvo’s ingekocht. Voor 2016 zijn nog geen gvo’s ingekocht.
2010
Hernieuwbare energiebron
Aantal gvo’s
Herkomst
Large hydro
628.836
Noorwegen
Small hydro
207.680
Zweden/Noorwegen
Wind EU
40.000
Denemarken
Biomassa
50.000
Finland
Totaal
926.516
2011
Hernieuwbare energiebron
Aantal gvo’s
Herkomst
Large hydro
720.000
Noorwegen
Small hydro
150.000
Zweden/Finland/Noorwegen
Wind EU
70.000
Denemarken
Biomassa
70.000
Finland
Totaal
1.010.000
2012
Hernieuwbare energiebron
Aantal gvo’s
Herkomst
Large hydro
720.000
Noorwegen
Small hydro
250.000
Finland/Zweden
Wind EU
40.000
Denemarken
Totaal
1.010.00
2013
Hernieuwbare energiebron
Aantal gvo’s
Herkomst
Large hydro
715.000
IJsland
Small h\ydro
250.000
Slovenië/Noorwegen/IJsland
Wind EU
40.000
Denemarken
Totaal
1.005.000
2014
Hernieuwbare energiebron
Aantal gvo’s
Herkomst
Large hydro
715.000
Noorwegen
Small hydro
250.000
Noorwegen/Zweden
Wind EU
40.000
Italië/Finland
Totaal
1.005.000
2015
Hernieuwbare energiebron
Aantal gvo’s
Herkomst
Large hydro
680.000
Zweden
Small hydro
232.000
Finland/Noorwegen
Wind EU
58.000
Italië
Wind NL
35.000
Nederland
Totaal
1.005.000
Het Rijk heeft in 2015 voor het eerst getest met het inkopen van gvo’s van Nederlandse windparken. Deze Nederlandse gvo’s zijn bestemd voor het stroomverbruik in de kantoren van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Voor de komende jaren wordt bekeken of de inkoop van Nederlandse gvo’s kan worden uitgebreid.
Waarom heeft de overheid een systeem bedacht waarmee overheden en bedrijven voor een gering bedrag net kunnen doen alsof zijn groene stroom verbruiken, terwijl dit helemaal niet zo is?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u overwegen dit systeem in de huidige vorm af te schaffen? Kunt u overwegen een dergelijk groen certificatensysteem slechts van toepassing te laten zijn op in Nederland geproduceerde, additionele, duurzaam opgewekte stroom?
Hoe verhoudt het gedrag van de gemeente Rotterdam zich tot het Rotterdam Climate Initiative? Hoe verhoudt het gedrag van de gemeente Rotterdam zich tot de fijnstof- en luchtverontreinigingsproblematiek in de regio? Hoe geloofwaardig is het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Rotterdam op deze manier?
Hoe verhoudt het gedrag van de genoemde gemeenten en provincies zich tot de recente Kameruitspraak dat de kolencentrales binnen afzienbare tijd moeten gaan sluiten?
Microplastics in de Rijn |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Microplastics: Rhine One of the Most Polluted Rivers Worldwide»1 en het daaraan ten grondslag liggende wetenschappelijke artikel?2
Ja.
Herkent u zich in de in het artikel beschreven onderzoeksresultaten? Wat is uw reactie hierop?
Het stroomgebied van de Rijn kent een hoge bevolkingsdichtheid en veel industriële activiteiten in vergelijking met andere Europese rivieren. Uit een onderzoek in opdracht van de Europese Commissie3 kwam voor de Rijn een hoeveelheid van 100 miljard microplastic-deeltjes per jaar die de Noordzee instroomt. Dit is een lagere hoeveelheid microplastic-belasting in vergelijking met de Po (700 miljard deeltjes per jaar) en de Donau (2 biljoen deeltjes per jaar). De gehanteerde meetmethode was een fijnmazig «mantanet» waarmee zeer kleine deeltjes (vanaf 330 μm) uitgezeefd kunnen worden.
Is het waar dat tachtig procent van de plastics in zeeën en oceanen vanuit rivieren naar de grotere wateren wordt getransporteerd? Zo nee, om welk percentage gaat het volgens u dan wel?
Het getal van 80% plastic dat via rivieren in zee terecht komt is een vuistregel die mondiaal sinds enige jaren wordt gehanteerd (onder andere door UNEP en ngo’s).
Dit is echter een globale schatting. Zo houdt deze schatting geen rekening met regionale verschillen in geografie, bevolkingsdichtheid en effectiviteit van de afvalinzameling. Hierdoor valt dit getal voor Nederland lager uit. Uit de monitoringgegevens van afval op de Nederlandse stranden blijkt namelijk dat 44 procent van het afval kan worden herleid naar scheepvaart en visserij op zee, 30 procent naar bronnen op het land, en 26 procent afkomstig is van onbekende (of meervoudige) bronnen.
Welke conclusie verbindt u aan de bevinding van de onderzoekers dat de Rijn dagelijks 191 miljoen plastic deeltjes (wat correspondeert met 25 à 30 kilogram per dag) afvoert naar de Noordzee?
Voor mij is de conclusie dat de instroom via de Rijn een belangrijke bron voor microplastics in de Noordzee is. Omdat voor het terugdringen van microplastics in rivieren een nationale en internationale samenhangende aanpak noodzakelijk is, beantwoord ik de vragen 4, 5 en 6 gezamenlijk. In het Nationaal Waterplan 2016–2021 (NWP 2, IENM/BSK-2015/230376) is het maatregelenpakket opgenomen om de bronnen voor vervuiling van de zee met (micro)plastics vanaf zee, land en rivieren nationaal en internationaal terug te dringen (NWP 2 bijlage 5, Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee deel 3: Programma van maatregelen voor de Kaderrichtlijn Mariene Strategie).
Een belangrijke bron voor microplastics in rivieren is de afbraak van plastic zwerfvuil. Het programma Van Afval naar Grondstof (VANG) omvat het kabinetsbeleid om de hoeveelheid te verbranden of te storten afval binnen tien jaar te halveren, en om in te zetten op een transitie naar het sluiten van de productie- en consumptiekringloop (circulaire economie). Belangrijke onderdelen van het beleidsprogramma VANG zijn de Raamovereenkomst verpakkingen, de Landelijke aanpak zwerfafval en het Kunststofketenakkoord. De brief van de Staatssecretaris van IenM aan uw Kamer van 14 december (Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 30 872, nr. 202) bevat de laatste stand van zaken van de uitvoering van de diverse acties binnen het beleidsprogramma VANG.
Het Nationaal Waterplan 2016–2021 benoemt naast de afbraak van zwerfvuil ook zogenoemde primaire bronnen (toepassen van microplastics in cosmetica en schurende reinigingsmiddelen) en secundaire bronnen (slijtage van kleding, verf en autobanden) van microplastics. In bijlage 3 van bovengenoemde brief van 14 december is de aanpak van deze primaire en secundaire bronnen van microplastics nader uitgewerkt. Ten aanzien van de primaire bronnen staat in de brief dat de Staatssecretaris van IenM samen met de Nederlandse Cosmetica Vereniging werkt aan het nationaal uitfaseren van primaire microplastics voor 2017. De Kamer ontvangt voor de zomer van dit jaar het vervolgtraject en de maatregelen die de Staatssecretaris voorstaat voor secundaire bronnen. Voor de slijtage van kleding zal de Staatssecretaris eind 2016/begin 2017 bekijken hoe zij een vervolgtraject vorm gaat geven.
Er is nog geen specifiek Europees beleid om primaire en secundaire bronnen van microplastics tegen te gaan. Daarom zet de Staatssecretaris in de milieuraad in op een Europees verbod van het gebruik van microplastics in cosmetica. Daarnaast trekt Nederland samen met Duitsland het onderdeel van het OSPAR-Marine Litter Action Plan dat maatregelen voorbereidt die de 15 Europese landen van OSPAR-verdrag gezamenlijk kunnen nemen om bronnen voor microplastics terug te dringen, dan wel gezamenlijk op de Europese agenda kunnen plaatsen.
De stroomgebiedsbeheerplannen (het maatregelenprogramma voor de Kaderrichtlijn Water, KRW) uit het NWP 2 gaan ook in op initiatieven om zwerfvuil in het oppervlaktewater terug te dringen. Er zijn voor zwerfvuil in het oppervlaktewater geen Europese normen en daarmee geen directe verplichtingen voortvloeiend uit de KRW. Daarom maak ik samen met de bestuurlijke partners de ketenaanpak gericht op het terugdringen van (micro)plastics onderdeel van de Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater (voorheen Werkprogramma Schoon Water genoemd). Via de Internationale Rijncommissie delen de landen in het stroomgebied van de Rijn relevante informatie op het gebied van milieuonderzoek, pilots en mogelijke maatregelen.
Met aanpak voor de bronnen voor microplastics zoals hierboven beschreven, wordt onder meer invulling gegeven aan de motie Mulder/Cegerek (Kamerstuk 21 501-08, nr. 529) die oproept om te komen tot een stappenplan om microplastics in cosmetica in de komende drie jaar in de EU tot nul te reduceren, en om in beeld te brengen hoe microplastics bij de bron kunnen worden aangepakt door middel van Europese regelgeving. Ook wordt invulling gegeven aan de motieMulder/Cegerek (Kamerstuk 34000, XII) die verzoekt om met de cosmeticabranche voor de hele branche duidelijke bindende afspraken te maken om het gebruik van microplastics in cosmetica tot nul te reduceren en de sector te verleiden om dit voor 2017 te realiseren.
Welk beleid voert Nederland om de hoeveelheid (micro)plastics in rivieren, en daarmee in grote wateren, tegen te gaan? Wat zijn hiervan de resultaten? Acht u het huidige beleid afdoende?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is er sprake van beleid op Europees niveau om de hoeveelheid (micro)plastics in rivieren tegen te gaan? Acht u het huidige Europese beleid afdoende?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid met uw Duitse en Zwitserse ambtsgenoten in gesprek te gaan om de hoeveelheid (micro)plastics in de Rijn te reduceren? Zo nee, waarom niet?
De Staatssecretaris zet via de milieuraad in op een Europese aanpak van primaire en secundaire bronen van microplastics. Daarnaast ben ik bereid om de bronaanpak van microplastics via de Rijn aan de orde te stellen tijdens mijn reguliere contacten met de Duitse en Zwitserse ambtsgenoten.
Heeft u inzicht in de hoeveelheid (micro)plastics in Europese rivieren? Bent u bereid om u, al dan niet in Europees verband, in te spannen om meer inzicht te krijgen in de hoeveelheid (micro)plastics in Europese rivieren en in de herkomst van de (micro)plastics? Zo nee, waarom niet?
Er is nog geen goed en eenduidig inzicht in de hoeveelheid (micro)plastics in de Europese rivieren. Als onderdeel van de Europese inzet op het terugdringen van microplastics, zoals toegelicht in het antwoord van vragen 4, 5 en 6, span ik mij internationaal in om tot een beter inzicht in deze problematiek te komen.
Het bericht 'Grote steden kiezen massaal voor kolenstroom' |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Grote steden kiezen massaal voor kolenstroom»?1
Ja.
Op welke wijze past het splitsen van de inkoop van elektriciteit in een deel niet-vergroende stroom op basis van laagste prijs en losse garanties van oorsprong bij het duurzaam inkoopbeleid van de overheid?
Bent u bereid om vóór het zomerreces van 2016 met de sector te komen tot een inkoopbeleid voor groene stroom dat bijdraagt aan het halen van de doelen uit het Energieakkoord? Zo nee, waarom niet?
Bij welke leverancier(s) koopt de rijksoverheid haar elektriciteit in?
Wat is de herkomst van de door de rijksoverheid ingekochte garanties in de periode 2010 tot 2016?
Kunt u een indeling geven van de volumes van door het Rijk ingekochte garanties naar herkomst per land en per soort groene stroom (biomassa, zonne-energie, windenergie et cetera)? Zo nee, waarom niet?
De vergunning verleend aan Urenco voor de export van 1000 ton verarmd uranium naar Rusland |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Wassila Hachchi (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u iedere stap in het proces tussen ontvangst van de aanvraag van de Duitse vervoerder en de uitgifte van de vervoersvergunning omschrijven, inclusief eventuele controlemomenten, en kunt u daarbij aangeven welke partijen er bij iedere stap betrokken zijn?1 Zo nee, waarom niet?
De vergunning is verleend door de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS). De ANVS hanteert bij de vergunningverlening een proces dat is gebaseerd op het toetsingskader uit de Kernenergiewet, het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen en de Algemene wet bestuursrecht.
De volgende stappen zijn doorlopen bij de vergunningverlening van de Duitse vervoerder:
Na ontvangst van de vergunningaanvraag is het dossier toebedeeld aan een behandelaar.
De behandelaar heeft eerst getoetst of de aanvraag ontvankelijk is. Daarbij is gecontroleerd of de aangevraagde handeling daadwerkelijk vergunningplichtig is en of de aanvraag compleet is.
Naar aanleiding daarvan bleek het nodig om aanvullende informatie bij de aanvrager op te vragen. De aanvrager heeft deze informatie verstrekt.
Vervolgens is getoetst of de aanvraag voldoet aan de 3 hoofdprincipes van het toetsingkader van de Kernenergiewet: rechtvaardiging, ALARA (As Low As Reasonably Achievable) en dosislimieten.
In het kader van rechtvaardiging is onder andere gekeken of soortgelijke transporten eerder zijn vergund aan de aanvrager, of er inmiddels nieuwe redelijke alternatieven zijn en of er wettelijke belemmeringen zijn. Er zijn geen wettelijke belemmeringen betreffende het vervoer van verarmd en natuurlijk uranium naar Rusland. Er is geoordeeld dat het aangevraagde transport voldoet aan het rechtvaardigingsvereiste.
In het kader van ALARA en dosislimieten is onder andere gecontroleerd of de juiste verpakking wordt gebruikt, en of de aangevraagde uitvoering van het transport, waaronder de route en de omschreven stralingsbeschermingsmaatregelen voldoen. Hierbij is getoetst aan de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het ADR (Accord Européen relatif au transport international des marchandises Dangereuses par Route).
Aan de hand van de aanvraag en de uitkomsten van de toetsen is in de vergunning een aantal voorschriften opgenomen over beveiliging, zowel op technisch als op organisatorisch gebied. Gezien de aard van de transporteren splijtstoffen zijn eisen aan financiële zekerheid niet van toepassing.
De behandelaar heeft zijn bevindingen vastgelegd in een beoordelingsdocument en in een conceptvergunning. Het dossier is vervolgens voorgelegd aan een collega die de beoordeling en de vergunning inhoudelijk heeft gecontroleerd.
Tenslotte is de vergunning ondertekend door het gemandateerde sectorhoofd. Na het verlenen van de vergunning hebben belanghebbenden, waaronder de aanvrager, gedurende 6 weken de mogelijkheid om bezwaar tegen de vergunning in te dienen.
Kunt u vervolgens aangeven op welk moment de tekstuele fout waarover u spreekt in uw antwoorden van 18 december 2015 op eerdere vragen, is gemaakt en door welke instantie(s) deze is gemaakt? Zo nee, waarom niet?2
Begin december 2015 is geconstateerd dat de verleende vergunning een inconsistentie bevat, namelijk tussen de omschrijving van het materiaal en de omschrijving van de verrijkingsgraad. Tijdens het bij vraag 1 beschreven proces van vergunningverlening is deze inconsistentie niet opgemerkt en vervolgens onterecht overgenomen in de vergunning van 6 november 2015.
Deelt u de mening dat de vergunning zoals deze aanvankelijk was opgesteld, nooit uitgegeven had mogen worden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u de risico’s omschrijven van het uitgeven van verkeerde vergunning, namelijk een die toestemming verleent om verarmd uranium te vervoeren? Zo nee, waarom niet?
Ondanks de tekstuele fout in de vergunning was het niet mogelijk voor de vergunninghouder om op basis hiervan verarmd uraniumhexafluoride (UF6) te vervoeren. In de vergunning is namelijk een aantal beperkingen opgenomen. Daarin staat omschreven dat het materiaal dat vervoerd mag worden beperkt is tot UF6 met een verrijkingspercentage van 0,71%. Dit laatste komt overeen met natuurlijk UF6. Verarmd UF6 heeft een lager verrijkingspercentage en mag niet worden vervoerd op basis van deze vergunning.
Er is overigens in de vigerende wetgeving geen sprake van een algemeen verbod voor het transporteren van verarmd UF6. Deze constatering is van belang nu uit een nadere analyse van de ANVS (van alle vigerende vergunningen voor vervoer van UF6) blijkt dat er twee vergunningen zijn verleend aan twee andere vervoerders voor het vervoer van onder andere verarmd UF6, ook naar Rusland. Deze vergunningen zijn afgegeven op respectievelijk 26 juni 2015 (geldig tot 1 september 2018) en 12 januari 2015 (geldig tot 15 januari 2017). Geconstateerd is dat een strikte toepassing van het rechtvaardigingsbeginsel er toe had moeten leiden dat de mogelijkheid voor vervoer van verarmd uranium naar Rusland niet in de vergunningen had moeten worden opgenomen. Niet omdat dit wettelijk niet zou zijn toegestaan, maar wel omdat Urenco NL heeft bevestigd dat het bedrijf sinds 2009 geen verarmd UF6 naar Rusland meer vervoert en dat er op dit punt ook geen voornemens bestaan. In overleg met Urenco NL en de vergunninghouders zullen deze vergunningen op dit punt gewijzigd worden.
Wat de risico’s betreft van het vervoer van verarmd UF6; de gevaarseigenschappen en de vervoerseisen van verarmd UF6 die volgen uit het ADR zijn niet anders dan die voor natuurlijk UF6. Vervoer dat plaatsvindt conform de eisen van het ADR is veilig en er zijn geen indicaties dat het vervoer van UF6 niet adequaat plaatsvindt.
Kunt u omschrijven wat er gebeurd zou zijn als deze fout onopgemerkt was gebleven? Kunt u daarbij aangeven welke instantie(s) daar controle op (hadden moeten) uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het toezicht op de juiste uitvoering van de vergunning door de vergunninghouder ligt bij de ANVS en bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) van het Ministerie van I&M.
Hoe verklaart u dat ondanks dat er in de vergunning zelf duidelijk staat omschreven dat het materiaal dat vervoerd mag worden beperkt is tot UF6 met een verrijkingspercentage van 0,72% (natuurlijk uranium) er op de vergunning toch «verarmd uranium» is verschenen?
De aanvrager heeft vergunning gevraagd voor het transporteren van verarmd uranium, terwijl de opdrachtgever (Urenco NL) niet voornemens was deze transporten te laten uitvoeren.
Kunt u aangeven hoe de vergunning precies zal worden aangepast, welke procedures daaromtrent moeten worden gevolgd, welke gevolgen dit heeft voor bijvoorbeeld bezwaartermijnen en welke overige consequenties deze aanpassing mogelijk heeft? Zo nee, waarom niet?
De fout is vastgesteld in de bezwaarperiode na het verlenen van de vergunning en nog voordat de vergunning van kracht werd. Op verzoek van de vergunninghouder is dit hersteld door het afgeven van een vergunningswijziging op 19 december 2015. Deze vergunningswijziging is tegelijk van kracht geworden met de oorspronkelijke vergunning, zodat tekstueel geen enkele verwarring bestaat over de verrijkingsgraad van het UF6 dat op grond van deze vergunning vervoerd mag worden. Op grond van deze gewijzigde vervoersvergunning kan uitsluitend natuurlijk UF6 worden vervoerd.
Hoe reflecteert de Minister van Infrastructuur en Milieu op de eigen rol in het proces van de totstandkoming van deze vergunning, aangezien de vergunning uit haar naam is uitgegeven?
Ik betreur de gemaakte fout.
Er zijn intussen door de ANVS maatregelen getroffen die er toe leiden dat voortaan sprake zal zijn van een strikte toepassing van het rechtvaardigingsbeginsel.
Kunt u aangeven wat er precies gebeurt met uranium dat in opdracht van Urenco in een Russische installatie wordt verrijkt? Wordt het verrijkt uranium verder vervoerd en zo ja, waarheen, of wellicht opgeslagen? Zo nee, waarom niet?
Bij de verrijking van het UF6 in de Russische installatie ontstaat verrijkt UF6 en verarmd UF6. Het verrijkte UF6 wordt aan Urenco NL geleverd. Het verarmde UF6 blijft in Rusland.
Kunt u aangeven of in het geval van transport van natuurlijk uranium voor verrijking naar Rusland dit onder contract van Urenco wordt gedaan en dat daarmee tevens het afval wat bij verrijking ontstaat eigendom blijft van Urenco, of dat dit verarmde uranium vervolgens eigendom wordt van een Russisch bedrijf? Zo nee, waarom niet?
Urenco NL heeft een contract met de Russische verrijkingsinstallaties om UF6 te laten verrijken. Op grond van dat contract gaat eigendom van het verarmde UF6 dat bij de verrijking ontstaat over naar de Russische verrijkingsinstallatie.
Wanneer ook het afval dat ontstaat bij verrijking onder verantwoordelijkheid van Urenco blijft vallen, komt dit afval eveneens terug naar Nederland? Zo nee, wat gebeurt er dan met dit verarmde uranium? Wordt dit mogelijkerwijs opgeslagen?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 10, komt het verarmde UF6 niet terug naar Nederland. Zie voor waarborgen betreffende het eindgebruik van het verarmde uranium het antwoord op vraag 13.
Wanneer het afval dat ontstaat bij verrijking onder verantwoordelijkheid valt van een Russisch bedrijf, is het dan correct dat het uitgevoerde natuurlijke uranium in feite een dual-use materiaal is aangezien het resulterende verarmde uranium na verrijking ongecontroleerd voor militaire doeleinden kan worden gebruikt? Is dat niet in strijd met de huidige sancties tegen Rusland? Zo nee, waarom niet?
Nee. De uitvoer van natuurlijk of verarmd UF6 valt namelijk onder de EU dual-use verordening (428/2009); het UF6 is daarmee per definitie dual-use. De dual-useverordening legt verplichtingen op met betrekking tot de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik. De betreffende aanvraag voor een uitvoervergunning voor UF6 door Urenco NL is ten tijde van de beoordeling door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in het voorjaar van 2014, zoals iedere vergunningaanvraag voor dual-usegoederen, onder andere getoetst op mogelijke banden van de eindgebruiker met programma's van zorg, het opgegeven eindgebruik en mogelijk risicovol eindgebruik van de goederen. Er golden destijds geen internationale sancties voor het vervoer van UF6 van en/of naar Rusland voor civiele toepassingen en hierdoor was er geen grond om een uitvoervergunning voor UF6 vanuit Nederland te weigeren. Deze situatie geldt nog steeds aangezien ook de huidige sancties geen beperkingen opleggen aan uitvoer van dual-usegoederen naar Rusland voor civiel eindgebruik.
Zie voor waarborgen betreffende het eindgebruik ook het antwoord op vraag 13.
Deelt u de mening dat wanneer er slechts sprake is van door de Russische overheid afgegeven formele garanties in het kader van civiel versus militair gebruik van de te transporteren goederen, dit op zijn zachtst gezegd niet erg geruststellend is? Zijn er naast de Russische overheid andere (internationale) instanties die kunnen garanderen dat er inderdaad enkel sprake zal zijn van civiel gebruik, en zo ja, bent u bereid u nader te laten informeren en adviseren door deze (internationale) instanties?
Nee. Zoals aangegeven heeft de Russische overheid formele overheidsgaranties verstrekt omtrent civiel eindgebruik, fysieke beveiliging en eventuele wederexport. Deze werkwijze vloeit voort uit de richtlijnen van de Nuclear Suppliers Group (NSG), waar Nederland en Rusland beide lid van zijn. De overheidsgaranties staan gelijk aan een verdrag tussen Nederland en Rusland en zijn formeel bindend.
Ook staat het splijtbaar materiaal te allen tijde onder toezicht van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA). Er zijn geen aanwijzingen dat de Russische Federatie zich niet houdt aan haar verplichtingen onder het non-proliferatieverdrag.
Deelt u voorts de mening dat in een tijd waarin het kabinet zich steeds kritischer uitlaat over Rusland en de dreiging die er van Rusland uitgaat, gezien de huidige geopolitieke situatie het niet verstandig is om überhaupt toestemming te verlenen uranium – verarmd dan wel natuurlijk – naar Rusland te vervoeren, ondanks dat dit mogelijkerwijs bedrijfsmatige voordelen voor Urenco kan opleveren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de vergunning alsnog in zijn geheel in te trekken?
De geopolitieke situatie is nadrukkelijk meegewogen door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking bij het beoordelen van de aanvraag voor een uitvoervergunning. Zoals ook in het antwoord op vraag 12 is aangegeven, gelden er nu geen sancties voor de uitvoer van splijtstof voor civiele doeleinden. In combinatie met de formele overheidsgaranties van de Russische overheid omtrent civiel eindgebruik, fysieke beveiliging en eventuele wederexport, en het toezicht van het IAEA is daarom geen aanleiding, om de lopende uitvoervergunning in te trekken.
Kunt u aangeven of het in bezit zijn van deze vergunning meer voordelen oplevert voor Urenco naast het feit dat het de mogelijkheid biedt gebruik te maken van de verrijkingscapaciteit in Rusland wanneer de verrijkingsvraag dermate hoog is dat er extra beschikbare capaciteit nodig is? Zo nee, waarom niet?
De specifieke commerciële en bedrijfseconomische overwegingen die ten grondslag liggen aan de aanvraag van de uitvoervergunning door Urenco NL zijn voor rekening van de onderneming zelf. Dergelijke overwegingen spelen geen rol bij het al dan niet toekennen van de uitvoervergunning.
Heeft het (al dan niet abusievelijk) verlenen van de vergunning voor de export van uranium op enige wijze te maken met de verkoop van de aandelen van Urenco? Levert deze vergunning een voordeel op in het licht van de mogelijke verkoop van aandelen van het bedrijf aan private investeerders?
Nee. Het verlenen van de uitvoervergunning heeft op geen enkele wijze te maken met de mogelijke verkoop van de aandelen in Urenco. Bij de verlening van de uitvoervergunning is op generlei wijze rekening gehouden met de mogelijke verkoop van de aandelen in Urenco Ltd.
Indien er transport van natuurlijk uranium plaatsvindt, kunt u aangeven of er bij het transport betrokken ADR-landen zijn waar er sprake is van intern conflict, waar een verhoogde kans op (terroristische) aanslagen bestaat, waar de Staat in delen van het territorium niet het exclusieve gezag vormt of waar er anderszins sprake is van een verhoogd risico voor een dergelijk transport? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet op voorhand uit te sluiten. Voor transporten van natuurlijk uranium gelden de internationaal vastgestelde standaard beveiligingsvoorschriften zoals opgenomen in het ADR en de IMDG-Code (Internationaal Maritime Dangerous Goods- Code). Ieder verdragsland van het ADR en IMDG-Code is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de voorschriften op hun grondgebied en het treffen van passende maatregelen om naast de veiligheid ook de beveiliging van de transporten te waarborgen.
Kunt u zich uw uitspraken3 over de voorloper van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) herinneren, namelijk dat de organisatiestructuur door versnippering van bevoegdheden, taken, middelen, kennis en bekwaamheden tot een ongewenst ingewikkelde coördinatielast leidde en de versnippering het bestaan en behoud van kritische massa bemoeilijkte? Kunt u aangeven of de situatie bij de ANVS, die sinds 1 januari 2015 operationeel is, wezenlijk anders is nu blijkt dat de ANVS een behoorlijke fout heeft gemaakt met de vergunning in kwestie? Kunt u ervoor instaan dat de ANVS niet te leiden heeft onder een slecht functionerende organisatiestructuur?
Ja. De vermelde uitspraak is ontleend aan de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Kernenergiewet in verband met de instelling van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (Kamerstuk 34 219, nr. 3, bladzijde 3). Doel van het ingediende wetsvoorstel is mede om de expertise en kennis op het terrein van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming binnen de rijksoverheid zoveel mogelijk te bundelen en effectiever te organiseren.
Zonder dat daarvoor een specifieke evaluatie heeft plaatsgevonden, kan geconstateerd worden dat door de -op de oprichting van het zelfstandig bestuursorgaan vooruitlopende- samenvoeging van de respectievelijke organisatieonderdelen de kennis en deskundigheid geconcentreerd is waardoor effectiever kan worden samengewerkt. De huidige organisatiestructuur is toereikend voor zorgvuldige vergunningverlening en het continu verbeteren van deze vergunningsverleningsprocessen.
Kunt u zich uw uitspraken4 herinneren dat u de ANVS voldoende gekwalificeerd personeel ter beschikking stelt om de taken uit te voeren? Beschikt de ANVS naar uw mening op dit moment over voldoende instrumenten en capaciteit om te waarborgen dat zij haar taken naar behoren en op een verantwoordelijke wijze uitvoert?
Ja. De vermelde uitspraak doelt op artikel 10 van het in het antwoord op vraag 18 vermelde wetsvoorstel waarin is bepaald dat Minister van Infrastructuur en Milieu voldoende en gekwalificeerd personeel aan de ANVS ter beschikking stelt ten behoeve van de uitvoering van haar taken. In het kader van de oprichting van de ANVS is bepaald dat in 2016 een nadere analyse zal worden uitgevoerd op de structurele taken en kosten. De formatie is hier onderdeel van.
Beschikt de ANVS over de mogelijkheid om desgevraagd bij de regering alle voor de uitoefening van haar taak benodigde inlichtingen te verkrijgen? Zo nee, bent u van mening dat de ANVS zonder deze inlichtingen adequaat haar taak kan uitvoeren?
Ja, de ANVS beschikt over de mogelijkheid om desgevraagd bij de regering alle voor de uitoefening van haar taak benodigde inlichtingen te verkrijgen.
Kunt u aangeven in welke fase van het transitieproces richting een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) de ANVS op dit moment verkeert? Is het waar dat de ANVS nog steeds fysiek is ondergebracht op het Ministerie van Economische Zaken, terwijl de ANVS onder verantwoordelijkheid valt van de Minister van Infrastructuur en Milieu? Kunt u ingaan op de vraag wat dit betekent voor de onafhankelijke positie van de ANVS? Zo nee, waarom niet?
Op 1 januari 2015 zijn de verschillende diensten op het gebied van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming samengevoegd in een directie bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. De directie ANVS is fysiek gehuisvest bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Op 1 mei 2015 zijn in verband met de onafhankelijke positie van het beleid inzake nucleaire veiligheid en stralingsbescherming ook de bevoegdheden van de Minister van Economische Zaken ten aanzien van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming aan mij overgedragen (Besluit van 10 april 2015, nr. 2015000645, houdende departementale herindeling met betrekking tot Nucleaire veiligheid en stralingsbescherming; Stcrt. 2015, 11080). Daarmee werd in de toedeling van verantwoordelijkheden de scheiding tussen enerzijds de verantwoordelijkheid voor nucleaire veiligheid en stralingsbescherming en anderzijds de verantwoordelijkheid voor het energiebeleid in de departementale indeling expliciet zichtbaar gemaakt. Een volgende beoogde stap is de realisatie van het zelfstandig bestuursorgaan ANVS waarvoor het wetsvoorstel thans ter behandeling aan de Tweede Kamer voorligt. Hierdoor sluit Nederland aan op de adviezen van het IAEA. Het verslag van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu is op 23 september 2015 uitgebracht. Dit bevat een aantal vragen. Ik zal waarschijnlijk nog deze maand de nota naar aanleiding van het verslag aan de Tweede Kamer aanbieden.
Bouwen in de duinen |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe verhoudt het aangekondigde loslaten van het algemene verbod op nieuwe bebouwing buiten de bebouwde kom in het kustgebied1 zich tot het amendement Van Veldhoven (Kamerstuk 33 348 nr. 121) dat regelt dat het zelfstandige belang van de bescherming van landschappen in de Natuurbeschermingswet tot uitdrukking wordt gebracht?
Ingevolge het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) kunnen provincies en gemeenten in het belang van de ruimtelijke kwaliteit beleid voeren in het kustgebied. Dit sluit aan bij de Wet natuurbescherming op grond waarvan landschapsbeleid een bevoegdheid is van provincies. Provincies kunnen dit beleid vormgeven in de provinciale natuurvisie, landschappen aanwijzen als bijzonder provinciaal landschap en deze landschappen planologisch beschermen met de instrumenten van de Wet ruimtelijke ordening.
Zijn er kustprovincies die voornemens zijn (delen van) hun kust te willen aanwijzen als «bijzonder provinciaal landschap»? Zo ja, welke en hoe verhoudt zich dat tot de nieuwe Beleidslijn kust? Zo nee, zijn provincies zich voldoende bewust van de mogelijkheid tot het aanwijzen van bijzondere provinciale landschappen onder de nieuwe Natuurbeschermingswet?
Provincies zijn momenteel bezig met het opstellen van beleid in verband met de implementatie van de Wet natuurbescherming. Op dit moment is nog niet duidelijk of de kustprovincies voornemens zijn om hun kust, of delen hiervan, aan te wijzen als «bijzonder provinciaal landschap».
Een mogelijke btw-deal bij de schadeafwikkeling van aardbevingsschade in Groningen |
|
Eric Smaling , Farshad Bashir (SP) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Is er bij de schadeafwikkeling van de Groningse bevingsschade sprake van een vorm van btw-integratielevering? Of is er sprake van een andere vorm van een btw-deal bij de schadeafwikkeling van de bevingsschade in Groningen? Zo ja, hoe is deze tot stand gekomen en hoe ziet deze afspraak eruit?
Wanneer een ondernemer zelf een goed vervaardigt en dit goed gaat gebruiken voor prestaties die deels of geheel van btw zijn vrijgesteld, dan werd dit aangemerkt als een met btw belaste integratielevering. De btw werd vervolgens geheven over de waarde van dat vervaardigde goed. Met het afschaffen van de btw-integratielevering met ingang van 1 januari 2014 vervalt het integrale recht op aftrek van btw op de kosten die met die vervaardiging van het goed gemoeid zijn.
Er zijn mij geen btw-afspraken bekend met betrekking tot de schadeafwikkeling van de bevingsschade in Groningen. Het is de exclusieve, wettelijk vastgelegde bevoegdheid van de belastinginspecteur om een uitspraak te doen over deze constructie. Als Minister van Economische Zaken past het mij niet hierin te treden. Het oordeel van de belastinginspecteur valt onder de geheimhoudingsplicht als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).
In algemene zin kan ik aangeven dat het voor de aftrek van btw door een ondernemer noodzakelijk is, dat de ondernemer de rechtsbetrekking met de leverancier of dienstverrichter is aangegaan op basis waarvan de prestatie wordt verricht. Indien een ondernemer alleen een betalingsverplichting heeft aanvaard voor een prestatie die hij zelf niet is overeengekomen met de verrichter van de prestatie, is geen sprake van zo’n rechtsbetrekking. Oftewel, een enkele betalingsverplichting is onvoldoende om aftrek van btw te krijgen.
Valt deze aftrek onder de 40% van het schadebedrag waarvan u heeft gezegd dat dit toch al door Energiebeheer Nederland (EBN B.V.)1 – dus de belastingbetaler – wordt betaald?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat bij de te vergoeden schade voor bijvoorbeeld de nieuwbouw van een woning, bedongen wordt dat dit niet wordt gestort op de rekening van de gedupeerde, maar op de rekening van een door de Nederlandse Aardolie Maatschappij BV (NAM) gekozen en bedongen notaris? Kan deze gang van zaken naar uw mening door de beugel?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat de NAM bij de schadeafwikkeling bedongen heeft dat de aannemer van gedupeerden alle bonnen op naam van de NAM moet indienen bij de notaris?
Het past mij als Minister niet om uitlatingen te doen over individuele gevallen.
In 2015 heeft NAM aan alle 195 gedupeerden waar sprake was van complexe problematiek een redelijk bod voorgelegd. In enkele zaken is de uitkomst sloop van het bestaande pand met nieuwbouw op dezelfde locatie. In deze situaties wordt ten algemene door NAM de procedure gevolgd dat in een vaststellingsovereenkomst afspraken worden vastgelegd. Een deel van het vastgestelde bedrag wordt vervolgens overgemaakt in een depot, zodat de nieuwbouw van start kan. Parallel hieraan wordt eventuele nadere uitwerking van de afspraken gedaan, die vervolgens neerslaan in een depotovereenkomst. Daarna wordt ook het resterende bedrag gestort in het depot. Bij het tekenen van deze overeenkomsten dienen alle voorwaarden voor beide partijen helder te zijn en dienen beide partijen hiermee ingestemd te hebben.
Bent u van mening dat door deze werkwijze – waarbij het geld niet rechtstreeks uitgekeerd wordt aan gedupeerden maar via een door de NAM bedongen constructie – de NAM op oneigenlijke wijze invloed uitoefent op de nieuwbouwplannen en de kosten daarvan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe zijn de zaken rond btw-aftrek en -vergoeding geregeld rond de bouw van het Groninger Forum?2
Ook met betrekking tot het Groninger Forum geldt dat het de exclusieve, wettelijk vastgelegde bevoegdheid van de belastinginspecteur is om een uitspraak te doen over dit onderwerp. Als Minister van Economische Zaken past het mij niet hierin te treden. Het oordeel van de belastinginspecteur valt onder de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 76 van de Awr.
Het ontstaan van een winstgevende industrie rondom het doden van ganzen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Amerikaanse bedrijf GetDucks dat ganzenschietreisjes naar Nederland aanbiedt, waarbij buitenlandse jachttoeristen onbeperkt ganzen mogen schieten?1
Ja.
Bent u ook bekend met het verzoek van de provincie Friesland tot versoepeling van regels, zodat afgeschoten brandganzen mogen worden verhandeld en geserveerd?2
Ja.
Deelt u de mening dat met het huidige ganzenbeleid een industrie ontstaat die profiteert van het doden van zoveel mogelijk ganzen? Zo ja, deelt u de mening dat dit een ongewenst effect van het ganzenbeleid is? Zo nee, waarom niet?
Het beleid met betrekking tot ganzen is gericht op het beheersbaar houden van de populaties teneinde overmatige schade aan land- en tuinbouw of aan de natuur te voorkomen en risico’s voor (lucht)verkeersveiligheid te verminderen. Uitgangspunt daarbij zijn de doelstellingen verwoord in de Europese Vogelrichtlijn dat «de instandhoudingsdoelstellingen van de soort niet in gevaar mag komen». Een en ander is wettelijk verankerd in de Flora- en faunawet en de (toekomstige) Wet natuurbescherming.
Het verminderen van de schade en het voorkomen van verkeersonveilige situaties geschiedt op verschillende manieren: verjaging, onklaar maken van eieren, wegvangen en doden. Het onaantrekkelijk maken van grasland is een optie die een forse ingreep zou betekenen in het Nederlandse landschap met wellicht grote gevolgen voor landbouw en natuur. Dat acht ik niet wenselijk. Ik verwijs u ook naar antwoorden op eerdere vragen van het lid Thieme (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2546).
Deelt u de mening dat het ganzenbeleid gericht dient te zijn op het aanpakken van het probleem bij de bron, zoals het onaantrekkelijk maken van grasland, en het ontwikkelen en inzetten van diervriendelijke alternatieven op jacht en vergassing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid commerciële activiteiten rondom het doden van ganzen tegen te gaan en geen gehoor te geven aan de wens van de provincie Friesland om in Europa te pleiten voor soepelere regels, maar juist de inzet van diervriendelijke alternatieven aan te moedigen? Zo nee, waarom niet?
Het doden van ganzen is juridisch afdoende verankerd in de Flora- en faunawet en de (toekomstige) Wet natuurbescherming. Nadere maatregelen zijn derhalve niet nodig. Dat neemt niet weg dat ik het inzetten van werkbare alternatieven toejuich.
Het afschieten van ganzen mag alleen plaatsvinden door faunabeheereenheden, met een ontheffing van gedeputeerde staten. Zo’n ontheffing is gebaseerd op een van te voren door gedeputeerde staten goedgekeurd faunabeheerplan, met het oog op specifieke belangen. Dit betekent dat het gaat om een zorgvuldig onderbouwde aanpak van het maatschappelijk probleem van ganzenoverlast. Provincies en faunabeheereenheden hebben hier een centrale rol.
Het staat faunabeheereenheden vrij om de hulp van buitenlandse jagers met een logeerakte in te roepen bij de uitvoering van het faunabeheerplan.
Dat neemt niet weg dat ik het belangrijk vind om te benadrukken dat de aanpak van overlast van ganzen altijd een maatschappelijk doel moet hebben, zoals (lucht)verkeersveiligheid. Het organiseren van commerciële jachtreizen en de associaties die dit oproept keur ik af. Ik zal daarom met provincies en de Koninklijke Jagersvereniging in overleg treden over de beëindiging van dergelijke praktijken.
Het afschaffen van het bouwverbod aan de kust |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw opvatting over de landschappelijke kwaliteit van de Belgische kust?
De Belgische kust is niet mijn beleidsterrein. Daarom vind ik het lastig om daar een opvatting over te geven. Wat mij wel opvalt is dat de Belgische kust een stuk minder lang is dan de Nederlandse kustlijn en dat deze, wellicht daarom, veel intensiever gebruikt wordt. De Nederlandse kustlijn is op de meeste plekken leeg en wordt op enkele plekken intensief gebruikt. Over de Nederlandse kustlijn kan ik wel een opvatting geven. Deze vind ik mooi zoals deze nu is, leeg en met veel ruimte voor de natuur. Dat wil ik graag zo houden.
Wat is de reden dat er, vooruitlopend op de discussie rond de algemene maatregelen van bestuur van de Omgevingswet, via de ministerraad separaat besloten is tot het opheffen van het algemene bouwverbod in de kuststrook?1
Uit de Nationale Visie Kust (2013, Deltaprogramma) is gebleken dat het kustsysteem op orde en toekomstbestendig is. Daarom kunnen er vanuit waterveiligheid minder stringente eisen gesteld worden. Tevens hebben de betrokken overheden in de Nationale Visie Kust aangegeven dat de kust in de toekomst veilig blijft, aantrekkelijker en economisch sterker wordt. Daarnaast heeft het Rijk in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012) aangegeven om waar mogelijk de ruimtelijke ordening meer over te laten aan gemeenten en provincies en om meer ruimte te bieden voor regionaal maatwerk. Het beleid uit de Beleidslijn kust uit 2007 paste niet geheel meer bij de voorgaande uitgangspunten.
Deze uitgangspunten zijn vervolgens gehanteerd bij de herziening van de Beleidslijn kust en de regels met betrekking tot het bouwen in de kustzone, zoals die zijn opgenomen in het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De ministerraad heeft met deze wijziging ingestemd en wordt aan de Eerste en Tweede Kamer voorgelegd. Daarmee wordt regelgeving aangepast aan het nieuwe beleid.
De inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt voorzien in 2018.
Op welk moment gaat dit besluit in, waar bestaat dit besluit uit en aan welke criteria moeten bouwwerken voldoen? Op welke wijze kunnen kustgemeenten, waterschappen, Hoogheemraadschappen, provincies en burgers beroep en bezwaar aantekenen tegen dit voorgenomen besluit?
De nieuwe regels vanuit het Rijk voor bouwen in de kustzone zijn opgenomen in het ontwerpbesluit tot wijziging van het Barro. Dit ontwerpbesluit wordt u samen met de antwoorden op deze schriftelijke vragen aangeboden. Voor de inhoud van het ontwerpbesluit verwijs ik u naar de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit. Het ontwerpbesluit is tevens in de Staatscourant bekend gemaakt om eenieder de gelegenheid te geven hierover gedurende vier weken zienswijzen kenbaar te maken. Het besluit zal na voorhang bij de Eerste en Tweede Kamer, inspraak en advisering door de Afdeling advisering van de Raad van State, naar de huidige planning medio 2016 in werking treden.
Waarom wordt via een ontheffing op deze wet, te weten het inspiratiecentrum Grevelingen op de Brouwersdam, een initiatief aangegrepen om wetgeving te forceren?
Het genoemde initiatief was alleen mogelijk indien er op inhoudelijke argumenten vanuit de waterveiligheid, geen bezwaren zouden zijn tegen dit initiatief. Het is mij gebleken dat er vanuit waterveiligheid geen bezwaren waren.
Heeft het bijna afgesloten Jaar van de Ruimte u geïnspireerd tot deze beslissing?
Nee, dit staat los van elkaar.
Kunt u een reactie geven op «Bescherm de kust», een campagne tegen de wildgroei aan bouwinitiatieven aan de kust van de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden, die door zes natuurorganisaties is gestart?
Ik ben bekend met deze campagne. Uit de belangstelling voor de campagne maak ik op dat veel mensen begaan zijn met de Nederlandse kust. Daar ben ik blij mee. Veel mensen zien het belang van een mooie kust, waar gewandeld en gefietst kan worden.
Bent u bereid met de opheffing van het algemeen bouwverbod te wachten tot hierover is gedebatteerd in de Kamer? Wilt u tot het Algemeen overleg Omgevingswet dat op 21 januari gepland staat geen onomkeerbare stappen nemen? Zo nee, waarom niet?
Het ontwerpbesluit wordt voorgehangen bij uw Kamer en de Eerste Kamer en in de Staatscourant bekendgemaakt. De voorlegging geschiedt in het kader van de wettelijk voorgeschreven procedure op grond van artikel 4.3, vijfde lid, van de Wet ruimtelijke ordening. De wettelijk voorgeschreven termijn voor deze voorhang is vier weken, zodat er voldoende gelegenheid is om hierover met uw Kamer te debatteren, indien uw Kamer dat wenselijk acht.
Overheden die ondanks milieubeloften vieze energie inkopen |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Duurzame stroom nog ver weg»1 «Grijs is nieuwe groen»?2
Ja.
Wat vindt u van het feit dat terwijl lokale overheden in een convenant beloofden hun stroom vanaf dit jaar lokaal in te kopen, ze in de praktijk kiezen voor aanbestedingen met de laagste prijs?
Mij is geen convenant bekend waarin lokale overheden aangeven hun stroom lokaal te gaan inkopen. Ik kan dan ook niet beoordelen of de lokale overheden de afspraken, die ze in dit convenant maken, nakomen. Wel is in het Klimaatakkoord Gemeenten en Rijk 2007–2011 onder andere opgenomen dat gemeenten vanaf 2015 100 procent van hun stroom duurzaam inkopen. Hierin is echter geen voorwaarde opgenomen dat de stroom lokaal ingekocht moet worden.
Wat is de waarde van een dergelijk convenant, wanneer Amsterdam zijn elektra voor de periode 2015–2018 aan E.ON heeft gegund, Delft, Zoetermeer, Leidschendam-Voorburg, Wassenaar en Den Haag hebben gekozen voor GDF Suez – een kolenproducent – en ook Rotterdam, Zwolle, Tilburg, Den Bosch en de provincies Utrecht en Overijssel voor grijze stroom hebben gekozen?
De implementatie van het systeem van garanties van oorsprong (gvo’s) is een verplichting die voortkomt uit de EU-richtlijn 2009/28/EG. In dit systeem is de mate van duurzaamheid van de fysieke levering («commodity», de fysieke stroom die geen groen- of grijswaarde bezit) losgekoppeld van de administratieve levering. Dit is nodig omdat het niet mogelijk is de elektriciteit van een specifieke productielocatie over het elektriciteitsnetwerk naar een specifieke afnemer te transporteren. De enige groene stroom is stroom waar administratief een gvo tegenover staat. Uit het nieuwsbericht blijkt dat de genoemde steden en provincies dit op orde hebben. Het feit dat de ingekochte stroom afkomstig is van een leverancier die ook stroom produceert met een kolencentrale, wil niet zeggen dat de stroom die deze leverancier aan de consument levert fysiek of administratief grijs is. Er bestaat een onderscheid tussen het aankopen van de commodity en de aankoop van de gvo. Hoewel beide producten vaak gebundeld worden verkocht, bestaat er voor beide een aparte markt. Dankzij deze gescheiden markten kan een energieleverancier een stroomproduct samenstellen uit de commodity en een gvo waar een klant, zoals een lokale overheid, voor kan kiezen.
Klopt naar uw mening de in het artikel ingenomen stelling dat door te kiezen voor grijze stroom «de publieke sector achterloopt bij de verduurzaming van hun energievoorziening»? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Nee, deze stelling klopt niet omdat er op basis van het voornoemde gvo-systeem groene en niet grijze stroom wordt ingekocht.
Wat vindt u van het groene imago van bedrijven die hun ingekochte stroom «vergroenen» door certificaten voor duurzame stroom te kopen van bijvoorbeeld waterkrachtcentrales uit Noorwegen? Hoe is te garanderen dat dit werkelijk als groene stroom kan worden aangemerkt?
Ik beoordeel het imago van bedrijven niet, dat is aan de consument. Het Europese systeem van gvo’s garandeert dat de stroom die wordt geconsumeerd uit een duurzame bron afkomstig is. Het gvo-systeem zorgt ervoor dat groene stroom die wordt geconsumeerd ook echt een duurzame bron heeft en niet meer dan één keer geconsumeerd kan worden. Hiertoe wordt voor elk megawattuur hernieuwbare energie één gvo afgegeven. Wanneer deze wordt afgeboekt ten behoeve van de consumptie van groene stroom wordt deze gvo in het gvo-register aangemerkt als niet langer bruikbaar. Doordat de groenwaarde van stroom is losgekoppeld van de commodity, wordt het voor een consument mogelijk om groene stroom te verbruiken. Fysiek consumeren van groene stroom is alleen mogelijk als de verbruiker voor eigen gebruik groene stroom opwekt en die direct verbruikt; op het elektriciteitsnet wordt alle elektriciteit immers vermengd.
Op welke wijze denkt u kleine aanbieders van 100 procent zonne- en windenergie als Pure Energie te kunnen ondersteunen om een positie op de gemeentelijke en provinciale aanbestedingsmarkt te kunnen vergaren?
Ook de kleine aanbieders van 100 procent zonne- en windenergie hebben te maken met het Europees verplichte gvo-systeem. Met dit systeem wordt enkel gekeken naar de eenheid productie die plaatsvindt en niet naar de overige (productie)activiteiten van een bedrijf. Ik kan en wil het Europese gvo-systeem niet ondermijnen door leveranciers die uitsluitend groene stroom produceren en aanbieden verder te ondersteunen in aanbestedingen.
De berichten 'Nieuwe generatie jagers op komst' en 'Aantal stropers is verdubbeld op de Veluwe' |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Henk Leenders (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending EenVandaag van 19 december 2015, getiteld «Nieuwe generatie jagers op komst», die is gebaseerd op de documentaire «De nieuwe jagers?»1
Ja.
Deelt u de verontwaardiging over «stadsjagers» die zonder wapenvergunning, zonder gedegen opleiding en zonder jachtakte illegaal jacht maken op wild in de stad?
Ja.
Klopt het dat voor deze overtreding enkel een taakstraf wordt opgelegd, zonder dat ook een gedeeltelijke voorwaardelijke straf door de officier van justitie is geëist, zoals in de documentaire «De nieuwe jagers» wordt gesuggereerd?
Nee, dit klopt niet. Wildstroperij is geen afzonderlijk in de wet opgenomen strafbaar feit. Het formeel-juridische karakter van wildstroperij kan zich uiten in de vorm van één of meerdere verschillende strafbare feiten, zoals het verbod om dieren te doden (strafbaar gesteld in de Flora- en faunawet) of het gebruik van een wapen zonder daartoe een vergunning te hebben (strafbaar gesteld in de Wet Wapens en Munitie). Bij een vermoeden van wildstroperij kan op grond van één van deze wetten strafrechtelijk worden opgetreden. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval – zoals de aard en de ernst van de overtreding, het gedrag van de overtreder en de vraag of de overtreding gebeurt in een georganiseerd verband – kan besloten worden tot strafrechtelijke vervolging, waarbij ter terechtzitting een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geëist kan worden. In een recent geval is door de rechter ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, zoals door het Openbaar Ministerie (OM) was geëist.
Welke maatregelen in het kader van handhaving en politie-inzet kunt u nemen om de illegale «nieuwe jagers» te stoppen?
Handhavers in dienst van particuliere eigenaren van natuurgebieden hebben, overeenkomstig de gemeentelijke handhavers, een plaats in het stelsel van toezicht en handhaving. Daarom werkt de politie met de werkgevers van deze handhavers verder aan de invulling van afspraken over wederzijdse inzet en samenwerking in het buitengebied. Zo wordt thans uitwerking gegeven aan het voornemen om in samenspraak met het Interprovinciaal Overleg (IPO) een beweging in gang te zetten om per provincie een tactisch platform c.q. coördinatiepunt in te richten. Dit is de plaats waar een structureel overleg kan plaatsvinden tussen de particuliere eigenaren van natuurgebieden, bestuur en politie. Dit overleg heeft een verbinding met het driehoeksoverleg. In het driehoeksoverleg worden door het gezag (burgemeester, politie en OM) ook voor dit thema de prioriteiten voor de inzet van de politie vastgesteld. Hierbij kan vervolgens een arrangement voor preventief en repressief optreden worden afgesproken. Dit arrangement komt tot stand in samenspraak met de betrokken partners in de betreffende gebieden.
Kent u het bericht «Aantal stropers is verdubbeld op de Veluwe»?2
Ja.
Deelt u de verontwaardiging over deze laffe praktijken waarbij soms ouderwetse methoden worden gebruikt, zoals pootklemmen of een wildstrik, waardoor dieren lang lijden voordat zij sterven?
Ja.
Is de verdubbeling van het stropen op de Veluwe in 2015 een landelijke trend? Kunt u hiervan landelijke cijfers overleggen?
In de registraties van politie en justitie worden stroperijdelicten niet apart geregistreerd. Ik kan daarom geen uitspraak doen of hier sprake is van een landelijke trend. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3.
Hoeveel buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) zijn er in de nachtelijke uren om stropen tegen te gaan?
Ik beschik niet over gegevens waaruit kan worden afgeleid hoeveel tijd boa’s besteden aan de nachtelijke bestrijding van stroperij.
Hoeveel stropers zijn er de afgelopen jaren aangehouden en vervolgd?
Aangezien wildstroperij, in het licht van mijn antwoord op vraag 3, geen registratiekenmerk is, kunnen deze aantallen niet uit de bedrijfsprocessensystemen van het OM worden genereerd. Om de gevraagde informatie alsnog boven tafel te krijgen, zouden alle in behandeling genomen zaken waarin wildstroperij voorkomt, handmatig moeten worden doorgenomen. Een dergelijke zoekslag vergt zeer veel tijd en capaciteit van het OM en politie en is derhalve niet proportioneel.
Welke maatregelen in het kader van handhaving en politie-inzet kunt u nemen om de trend op de Veluwe, en mogelijk ook landelijk, te stoppen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de gemeente Amersfoort overgaat tot grootschalige kap en het gebruik van Roundup in parkbos Nimmerdor |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het besluit van de gemeente Amersfoort om over te gaan tot grootschalige kap in het parkbos Nimmerdor en het feit dat de gemeente het onkruidverdelgingsmiddel Roundup gebruikt in dit parkbos?1
Ja.
Deelt u de mening dat een gemeente alternatieve mogelijkheden dient te gebruiken in een omgeving waar wordt gerecreëerd en kinderen spelen en dat dit gebruik van roundup in openbare parken zo snel mogelijk moet stoppen? Kunt u dit toelichten?
Het beleid is gericht op het voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, het minimaliseren van de kans op blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen. Om dat te bereiken wordt uitgegaan van een voorkeursvolgorde.
Voor de bestrijding van ziekten en plagen worden eerst preventieve maatregelen toegepast. Indien die maatregelen niet het benodigde resultaat opleveren, worden vervolgens niet-chemische maatregelen toegepast. Indien ook die maatregelen ontoereikend zijn, mogen uiteindelijk gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast.
Hoe verhoudt zich deze werkwijze tot het Besluit gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw en de Nota duurzame gewasbescherming, waaruit blijkt dat alternatieve methoden moeten worden toegepast waar dat mogelijk is? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden verbiedt het professionele gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op onverharde oppervlakken met ingang van 1 november 2017. Op dat verbod worden uitzonderingen toegestaan, indien toepassing van alternatieven niet «technisch haalbaar» is.
Volgens planning treedt de regelgeving op 1 maart 2016 in werking.
Terreinbeheerders en aannemers achten de toepassing van glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen op de stobben van de Amerikaanse eik en de Amerikaanse vogelkers beheerstechnisch onvermijdelijk, omdat alternatieve, niet-chemische bestrijding relatief veel schade toebrengt aan het terrein. Daarvoor moet zwaar materieel worden gebruikt op de onverharde terreinen. Ook het meest vérgaande certificaat voor duurzaam terreinbeheer, niveau Goud, van de stichting Milieukeur staat daarom in die gevallen de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen op basis van glyfosaat toe.
De werkwijze van de gemeente Amersfoort, zoals beschreven op haar website, past in het gewasbeschermingsbeleid en bij de voorgenomen wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
Kunt u garanderen dat de gebruikers van het bos geen gezondheidsschade zullen ondervinden als gevolg van het gebruik van het middel Roundup?
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden laat een gewasbeschermingsmiddel toe tot de Nederlandse markt indien uit zijn beoordeling blijkt dat geen onaanvaardbare effecten voor mens en milieu te verwachten zijn, bij gebruik volgens de gebruiksvoorschriften en de gebruiksaanwijzing. De toepasser is vervolgens verplicht het toegelaten gewasbeschermingsmiddel zorgvuldig te gebruiken, in welk geval gezondheidsschade niet waarschijnlijk is.
Overigens heeft de gemeente Amersfoort meegedeeld dat de delen van het gebied waar werd gewerkt, tijdelijk niet toegankelijk waren voor het publiek.
Bent u bekend met de gevolgen van de kap zoals die nu voorgesteld wordt voor de ecologische structuur van het parkbos? Is voldoende onderzocht of de voorgestelde grootschalige kap noodzakelijk is? Kunt u dit toelichten?
De gemeente Amersfoort draagt zorg voor het beheer van het bosgebied Nimmerdor. De gemeenteraad is in de gelegenheid geweest zich tijdens de behandeling van een beheerplan en van een lanenherstelplan voor de periode 2015 tot 2035 uit te spreken over de noodzaak van de kap van bomen en struiken, de gevolgen daarvan voor de ecologische structuur en het gebruik van het gewasbeschermingsmiddel Roundup in dat gebied.
Het ministerie heeft daarin geen bevoegdheid of verantwoordelijkheid. Een gesprek met de gemeente Amersfoort kan daarin geen verandering brengen.
Bent u bereid in gesprek te treden met de gemeente Amersfoort met als inzet het voorkomen van onnodige kap en het voorkomen van gebruik van het middel Roundup?
Zie antwoord vraag 5.
Gaswinning in Súdwest-Fryslân |
|
Jacques Monasch (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Súdwest zoekt in Den Haag steun tegen gaswinning»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Súdwest-Fryslân en de provincie Fryslân tegen het in exploitatie nemen van nieuwe gasvelden zijn? Waarom beslist u desondanks over de aanleg van de gasleiding en gaswinning bij Oppenhuizen/Ried?
Ja, ik weet dat de gemeente Súdwest-Fryslân en de provincie Fryslân tegen het winnen van gas uit nieuwe gasvelden zijn. Deze politieke stellingname van gemeente en provincie ontslaat mij echter niet van mijn wettelijke verantwoordelijkheden en de daarbij geldende wettelijke kaders. Zo dien ik op grond van artikel 34 Mijnbouwwet te beslissen over het door Vermilion bij mij ingediende winningsplan. Aangezien het project gaswinning Oppenhuizen op grond van artikel 141a Mijnbouwwet valt onder de rijkscoördinatieregeling, vervul ik voor de betreffende uitvoeringsbesluiten tevens de rol van coördinerend bevoegd gezag. Dit doe ik naast de rol van bevoegd gezag die ik op grond van artikel 3.35 Wet ruimtelijke ordening tezamen met de Minister van Infrastructuur en Milieu vervul ten aanzien van het op te stellen inpassingsplan voor de aanleg van de voor deze gaswinning noodzakelijke aardgastransportleiding.
Klopt het dat hier sprake is van een volume van circa «70 dagen gas»? Waarom wilt u alles overhoop halen in dit toeristisch gebied en onrust veroorzaken bij de bewoners, terwijl dit een relatief klein wingebied is?
Voor het Nederlandse kleineveldenbeleid geldt het spreekwoord «vele kleintjes maken een grote». Alhoewel voor veel kleine velden geldt dat het om relatief kleine wingebieden gaat, leveren alle kleine velden tezamen een aanzienlijke bijdrage aan de jaarlijkse Nederlandse gasproductie. Zo werd, zoals gemeld aan uw Kamer bij brief van 6 november 2015 (Kamerstuk 34 300 XIII, nr. 81), in 2014 in totaal circa 66 miljard Normaal m3 (Nm3) gas geproduceerd, waarvan bijna 24 miljard Nm3 afkomstig was uit de kleine velden waarvan circa 15 miljard Nm3 offshore.
De stelling dat het bij het project gaswinning Oppenhuizen zou gaan om een volume van «70 dagen gas» is mij onbekend. Volgens het winningsplan verwacht Vermilion gedurende ongeveer 15 jaar gas uit het Oppenhuizenveld te kunnen winnen.
Onderdeel van de besluitvorming over het project gaswinning Oppenhuizen betreft de beoordeling van de effecten van de met deze gaswinning samenhangende activiteiten op lokaal niveau. Naar verwachting zullen deze effecten beperkt zijn, mede gezien de beperkte bodemdaling die wordt verwacht en omdat de booractiviteiten die gepaard gaan met het aanleggen van een aardgasput (de diepboring) al in de vorige eeuw hebben plaatsgevonden en dus nu niet meer aan de orde zijn. Mocht bij de besluitvorming echter worden geoordeeld dat sprake is van onacceptabele effecten voor omwonenden of voor bijvoorbeeld de natuur- of landschapswaarden van het gebied, dan zal deze gaswinning op de in het winningsplan voorgestelde wijze geen doorgang kunnen vinden.
In lijn met de kabinetsreactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de aardbevingsproblematiek in Groningen wordt in het voortraject van dit project, door mijn ministerie en Vermilion, nadrukkelijk gesproken met onder andere omwonenden, de gemeente Súdwest-Fryslân en de provincie Fryslân. Dit proces wordt zorgvuldig uitgevoerd om ook op lokaal niveau zorg te dragen voor een goede informatievoorziening en -uitwisseling die is afgestemd op de zorgen die lokaal leven en om, waar mogelijk, tegemoet te komen aan specifieke lokale behoeften. Het door Vermilion ingediende winningsplan bevat overigens ook al een risicoanalyse, zoals die in het bij uw Kamer ingediende voorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet voor alle winningsplannen op land is opgenomen.
Aan de gemeente Súdwest-Fryslân heeft Vermilion toegezegd verder in gesprek te gaan over de invulling van de door de gemeente gewenste nulmetingen aan huizen, evenals het opzetten van een fonds van waaruit lokale initiatieven zullen worden ondersteund. Met de provincie Fryslân en Wetterskip Fryslân is Vermilion daarnaast, met betrokkenheid van mijn ministerie bij de betreffende bestuurlijke overleggen, in gesprek om voor alle gaswinningsactiviteiten van Vermilion in de provincie Fryslân te komen tot een overeenkomst die het proces beschrijft hoe te handelen in het geval van (het vermoeden van) schade door de gaswinning van Vermilion. Dit in aanvulling op hetgeen hiervoor is geregeld in de Mijnbouwwet.
Bent u ervan op de hoogte dat dit gebied veengrond heeft? Bent u ervan op de hoogte dat Vermillion Oil&Gas Netherlands BV de bevolking heeft gegarandeerd dat de bodemdaling niet meer zal zijn dan twee centimeter? Wat doet u als deze daling meer wordt dan twee centimeter?
Ja, ik weet dat in dit gebied sprake is van veengrond en dat bodemdaling – ook zonder gaswinning – daar een punt van aandacht is. Ik ben ook op de hoogte van het feit dat Vermilion heeft aangegeven dat de totale voorziene bodemdaling als gevolg van de gaswinning Oppenhuizen minder zal zijn dan twee centimeter in het diepste punt van de bodemdalingskom. Dit is namelijk opgenomen in het winningsplan voor de gaswinning Oppenhuizen dat door Vermilion ter instemming aan mij is voorgelegd. Ik heb dit winningsplan voor advies voorgelegd aan mijn adviseurs (waaronder Staatstoezicht op de Mijnen en TNO, maar ook – vooruitlopend op de aanpassing van de Mijnbouwwet – de gemeente Súdwest-Fryslân en de provincie Fryslân). Staatstoezicht op de Mijnen en TNO zullen hierbij beoordelen of zij de inschatting van Vermilion voor de totale voorziene bodemdaling door de gaswinning Oppenhuizen kunnen onderschrijven. Mocht de gaswinning Oppenhuizen doorgang vinden, dan zal de bodemdaling in het invloedsgebied periodiek worden gemeten. Staatstoezicht op de Mijnen houdt hier toezicht op. Mocht gedurende de productie blijken dat de door de gaswinning veroorzaakte bodemdaling wezenlijk afwijkt van hetgeen in het winningsplan is voorzien, dan is Vermilion verplicht om het winningsplan aan te passen en opnieuw ter instemming aan mij voor te leggen.
Het bericht dat oliebedrijf Total de Oegandese staat aanklaagt |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het oliebedrijf Total op basis van het investeringsgeschillenbeslechtingssysteem (ISDS) een zaak heeft aangespannen tegen de Oegandese overheid met behulp van een bilateraal investeringsverdrag tussen Oeganda en Nederland?1
Ja.
Herinnert u zich eerdere vragen over de rol van Nederland als claimwalhalla en uw antwoorden daarop? Hoe oordeelt u over het feit dat Total de Oegandese staat aanklaagt op basis van een investeringsverdrag met Nederland? Is hier volgens u sprake van treaty shopping?2
In reactie op Kamervragen met het kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3232) heb ik aangegeven dat alle bedrijven, die zich in Nederland als rechtspersoon hebben gevestigd en een investering hebben gedaan in een land waarmee Nederland een investeringsbeschermingsovereenkomst (IBO) heeft afgesloten, een beroep kunnen doen op deze IBO. Dit geldt ook voor Total E&P Uganda B.V. Aandacht verdient in dit kader het gebruik van deze verdragen door Nederlandse investeerders die hier geen substantiële bedrijfsactiviteiten verrichten. Zoals ik in de brief van 25 juni 2014 in reactie op de motie Van Ojik (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1397) heb aangegeven, acht ik het gebruik van een IBO door een bedrijf dat geen substantiële bedrijfsactiviteiten verricht onwenselijk. Dit is een van de punten die Nederland zal herzien bij de modernisering van de IBO’s.
Bent u van oordeel dat Total zich aan de Oegandese wet zou moeten houden en de verplichting heeft om «stamp duty» te betalen op het aandeel dat het bedrijf kocht in een project van Tullow Oil in Oeganda?
De vraag of Total de verplichting heeft om deze belasting te betalen is juist onderwerp van het geschil en ligt nu ter beslissing voor aan een arbitragepanel. Nederland zet zich in om maatschappelijk verantwoord ondernemen in het buitenland te stimuleren. Het kabinet stimuleert het Nederlandse bedrijfsleven om invulling te geven aan hun eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid. De OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen maken duidelijk wat de Nederlandse overheid (en 45 andere landen) van bedrijven verwacht bij het internationaal zakendoen op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Hieronder valt dat bedrijven de belastingwetten en -regelgeving in alle landen waarin zij actief zijn naar de letter en de geest naleven.
Deelt u de mening dat het, met het oog op democratische controle en een beoordeling van de zaak, zeer onwenselijk is dat Total weigert bekend te maken om hoeveel geld het gaat en waarom de heffing niet betaald hoeft te worden? Welke middelen hebben de Oegandese overheid en andere betrokkenen om de hoogte van de claim te achterhalen?
De Oegandese overheid heeft als verweerster in de zaak inzage in de hoogte van de claim. Andere betrokkenen kunnen vragen aan de Oegandese overheid of ze deze informatie met hen wil delen op basis van de «Access to Information Act». In de brief van 25 juni 2014 in reactie op de motie Van Ojik (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1397) heb ik aangegeven dat ik een voorstander ben van transparantie in investeringsarbitrage om de legitimiteit van deze procedures te vergroten. In reactie op Kamervragen met het kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3232) heb ik het belang van transparantie in arbitrageprocedures nogmaals onderstreept. Dit is een van de verbeterpunten die Nederland zal opnemen in de herziening van de bestaande Nederlandse IBO’s.
Zijn de Product Sharing Agreements, op basis waarvan Total claimt belastingvrijstelling te hebben gekregen, vertrouwelijk ter inzage voor Oegandese parlementariërs, journalisten en non-gouvernementele organisaties (ngo’s)? Zo nee, ziet u hier een rol weggelegd voor de Nederlandse ambassade in Oeganda?
Production-Sharing Agreements (PSAs) zijn contracten tussen een staat en een investeerder voor het exploiteren van natuurlijke grondstoffen. Openbaarmaking van informatie van de overheid wordt in Oeganda geregeld in de «Access to Information Act» uit 2005. In deze wet wordt een specifieke uitzondering gemaakt voor commerciële contracten; de inhoud daarvan kan alleen openbaar worden gemaakt wanneer beide partijen daarmee instemmen. Het ligt niet voor de hand dat private partijen hiermee instemmen omdat dit hun concurrentiepositie kan schaden. De ambassade zal de Oegandese regering en Total blijven oproepen zo transparant mogelijk te opereren, conform de Nederlandse doelstellingen over transparantie binnen de extractie-industrie.
Deelt u de mening dat een arbitragezaak als deze een gat kan slaan in de begroting van ontwikkelingslanden, terwijl zij dat geld hard nodig hebben, bijvoorbeeld voor armoedebestrijding?
In IBO’s worden afspraken gemaakt over een minimum bescherming van buitenlandse investeringen. Het doel daarvan is investeerders te beschermen tegen ongerechtvaardigd en willekeurig overheidshandelen. Het gaat dus niet om het onderwerp van overheidsingrijpen, maar om de wijze waarop een maatregel wordt ingevoerd. Een claim zal alleen slagen indien een van de afspraken uit de
IBO is geschonden. Of de claim slaagt, ligt nu ter beslissing voor aan een arbitrage tribunaal.
Uit studies van de UNCTAD blijkt dat ongeveer 25% van de zaken in het voordeel van investeerders wordt beslist.3 Uit onderzoek van Susan Franck blijkt dat investeerders gemiddeld $ 622.6 miljoen claimden en het gemiddelde toegewezen bedrag $ 16.6 miljoen bedroeg.4 In zijn algemeenheid ben ik van mening dat publiek geld verstandig moet worden besteed. Zorgvuldig en betrouwbaar overheidsbeleid is een voorwaarde om claims te vermijden, hetzij via arbitrage, hetzij via de reguliere rechtsgang.
De verkoop van wildklemmen en vangnetten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de online verkoop van vogelklemmen en wildklemmen voor beschermde dieren, zoals de boommarter, das en steenmarter?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat, op grond van artikel 9 lid 3 van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren, het gebruik van klemmen voor deze diersoorten illegaal is? Zo ja, hoe gaat u tegen het gebruik en de verkoop ervan optreden? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van wildvallen is onwenselijk. Niet alleen vormt het gebruik van deze niet-selectieve vangmiddelen een bedreiging voor de staat van instandhouding van soorten van in het wild levende dieren, maar ook kan het dierenwelzijn als gevolg van het gebruik hiervan in het geding zijn. De Europese regelgeving (Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn) voorziet daarom in een verbod op het gebruik van deze middelen, met een mogelijkheid dat de bevoegde autoriteit onder strikte voorwaarden uitzonderingen op het verbod kan toestaan.
Het gebruik van wildklemmen is verboden door het verbod op het gebruik van aselectieve vangmiddelen, zoals klemmen (artikelen 15a en 15b van de Flora- en faunawet). Bij het verlenen van een ontheffing van soortenbeschermingsverboden voor populatiebeheer (artikel 68 van de Flora- en faunawet) kunnen gedeputeerde staten ontheffing verlenen van het verbod op het gebruik van aselectieve vangmiddelen. Hetzelfde geldt voor de door de Minister van Economische Zaken te verlenen ontheffingen (artikel 75 van de Flora- en faunawet). Het gebruik is derhalve verboden, maar kan onder incidentele omstandigheden, waaronder schadebestrijding of met het oog op de volksgezondheid, door de overheid worden toegestaan bij ontheffing.
In artikel 9, derde lid, van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren is geregeld dat het gebruik van klemmen wel is toegestaan voor het vangen of doden van mollen, veldmuizen, bosmuizen, huismuizen, woelratten, bruine ratten, zwarte ratten, muskusratten of beverratten.
Met het oog op een goede handhaving van het verbod op het gebruik van deze middelen is in artikel 11, tweede lid, van de Flora- en faunawet voorzien in een aanvullend verbod voor een ieder om zich met dergelijke, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen middelen te bevinden buiten gebouwen. In artikel 11, tweede lid, van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren zijn klemmen, vallen en vangkooien aangewezen. Bij het verlenen van een ontheffing van soortenbeschermingsverboden voor populatiebeheer (artikel 68 van de Flora- en faunawet) kunnen gedeputeerde staten ontheffing verlenen van dit verbod. Hetzelfde geldt voor de door de Minister van Economische Zaken te verlenen ontheffingen (artikel 75 van de Flora- en faunawet). Het buiten gebouwen onder zich hebben is dus verboden, maar kan onder incidentele omstandigheden door de overheid worden toegestaan bij ontheffing.
Door dit verbod hoeft niet te worden afgewacht tot het gebruik van het middel op heterdaad wordt vastgesteld en kan er preventief handhavend worden opgetreden. Wanneer iemand zich buiten bevindt met een dergelijk middel bij zich zonder ontheffing, kan daartegen worden opgetreden.
Tegen die achtergrond voorziet de Flora- en faunawet niet in een verbod op het verhandelen van deze middelen. Iemand die een dergelijk middel koopt zal het middel, om het te kunnen gebruiken, naar buiten moeten brengen. Dat enkele feit is strafbaar.
Erkent u dat klemmen zeer dieronvriendelijk zijn en dat dieren vaak een zeer pijnlijke dood sterven in een klem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat klemmen niet soort-specifiek zijn, en dat daardoor niet te voorkomen is dat beschermde dieren worden gevangen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat niet-specifieke en dieronvriendelijke vangmiddelen zoals klemmen niet zouden moeten worden toegestaan? Zo ja, hoe bent u van plan u daarvoor in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens op de hoogte van de online verkoop van vangmiddelen bestemd voor beschermde vogels als wildzang, mussen, lijsters, reigers en merels?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat, op grond van artikel 5 van de Vogelrichtlijn, het vangen van beschermde vogels verboden is? Zo ja, hoe gaat u tegen het gebruik en de verkoop van dit soort vangmiddelen optreden? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 2, 3, 4 en 5.
Een snel stijgend aantal beschadigingen aan boerderijen en drainagesystemen door bodemdaling in Groningen |
|
Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over een snel stijgend aantal beschadigingen aan boerderijen en drainagesystemen door bodemdaling in Groningen?1
Ja, het is mij bekend dat het aantal meldingen van schade is toegenomen.
Waarom ontkennen de NAM en de Commissie Bodemdaling deze problemen en stellen ze dat hier slechts gaat om zettingsschade?
NAM en de Commissie Bodemdaling concluderen op basis van onderzoek dat ten gevolge van de gaswinning de bodem in de provincie Groningen gelijkmatig daalt. De bodemdaling uit zich door een daling van het maaiveld. De drainagebuizen die zich in de bodem bevinden zakken ook mee. In de onderzoeken wordt verder geconcludeerd dat het waterpeil door de bodemdaling ten gevolge van de gaswinning in absolute zin niet wordt beïnvloed. Wel is er een verband gelegd tussen de invloed van deze bodemdaling op het waterpeil in relatieve zin (ten opzichte van de bodem). Indien vernatting van de bodem optreedt kan het waterpeil worden aangepast. Het aanpassen van het waterpeil bij bodemdaling is een verantwoordelijkheid van het waterschap. Het waterschap voert deze aanpassingen uit op kosten van de veroorzaker van de bodemdaling.
NAM en de Commissie Bodemdaling concluderen daarnaast op basis van onderzoek dat in het verleden het waterpeil is aangepast om grond beter geschikt te maken voor de landbouw of voor een ander gebruik. Dit heeft geleid tot ongelijkmatige inklinking van veenlagen en in mindere mate van kleilagen. Deze inklinking treedt op in het gehele noordelijke en westelijke deel van Nederland. Schade die hierdoor ontstaat wordt zettingsschade genoemd.
Waarom probeert de NAM alweer onder het betalen van schadevergoedingen uit te komen? Wat zegt dit over het lerend vermogen van de NAM?
In het Burgerlijk Wetboek is geregeld dat de exploitant van een mijnbouwwerk schade door bodembeweging die het gevolg is van de mijnbouwactiviteiten moet vergoeden. NAM zal de schade die is ontstaan door bodembeweging dan ook moeten vergoeden, voor zover de schade het gevolg is van de gaswinning.
Hoe kan er sprake zijn van zettingsschade, als drainagebuizen die eerst boven het waterniveau lagen, er nu onder liggen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wanneer kan het nadere onderzoek van de Commissie Bodemdaling en Grontmij verwacht worden?
De Commissie Bodemdaling laat momenteel door Grontmij een onderzoek uitvoeren naar landbouwschade als gevolg van ongelijkmatige bodemdaling op een tweetal pilots binnen de provincie Groningen. De eindrapportage wordt voorjaar 2016 verwacht.
Kunt u de NAM aanspreken op het bewerkstelligen van een fatsoenlijke oplossing op korte termijn?
Ik ben samen met de NCG in overleg met NAM om een goede afhandeling van de schade ten gevolge van de gaswinning in Groningen te bewerkstelligen.
In het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen is beschreven dat bewoners indien er sprake lijkt van bodemdaling een casemanager toegewezen krijgen. Hierdoor ontstaat er voor deze groep bewoners één aanspreekpunt met een vast contactpersoon. Dit moet ertoe leiden dat bewoners beter en sneller geholpen worden en schade sneller kan worden hersteld.