De toespraak van Greta Thunberg tijdens de COP24 in Katowice |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Erkent u dat u medeverantwoordelijkheid draagt voor het Nederlandse klimaatbeleid, aangezien het kabinetsbeleid wordt vastgesteld door de ministerraad?
Heeft u de toespraak gehoord die de 15-jarige Zweedse klimaatactivist Greta Thunberg heeft gegeven tijdens de klimaatconferentie in Katowice, Polen?1
Heeft u gehoord dat ze zei: «Veel mensen zeggen dat Zweden maar een klein land is en dat het niet uitmaakt wat we doen. Maar ik heb geleerd dat je nooit te klein bent om een verschil te maken. En als slechts een paar kinderen over de hele wereld de krantenkoppen halen, door simpelweg niet naar school te gaan, stel je dan eens voor wat we met zijn allen zouden kunnen bereiken, als we maar zouden willen»? Bestrijdt u deze uitspraken van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Maar om dat te doen, moeten we helder spreken, ongeacht hoe oncomfortabel dat kan zijn»? Bestrijdt u de stelling van Thunberg dat eerlijke en heldere communicatie geboden is?
Heeft u gehoord dat ze zei: «U heeft het alleen maar over groene oneindige economische groei, omdat u bang bent om impopulair te zijn»? Voelt u zich aangesproken door Thunberg op dit punt? Zo nee, heeft u inmiddels uw standpunt over economische groei gewijzigd en durft u inmiddels te erkennen dat voortdurende economische groei op een (reeds overbelaste) planeet onmogelijk is?
Heeft u gehoord dat ze zei: «U praat alleen over stappen vooruit zetten met dezelfde slechte ideeën die ons in deze situatie hebben doen belanden, terwijl het enige verstandige zou zijn om aan de noodrem te trekken»? Voelt u zich aangesproken door Thunberg op dit punt? Zo ja, welke voorstellen mogen de Kamer en jongeren zoals Thunberg nog voor het einde van 2018 van u verwachten om radicaal te breken met het beleid van «business as usual» en de grootste bedreigingen voor het klimaat drastisch aan banden te leggen zoals het fokken en doden van dieren voor vlees, zuivel en eieren, door in te zetten op een verschuiving naar een plantaardig eetpatroon en een forse krimp van de veestapel?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Jullie zijn niet volwassen genoeg om te zeggen waar het op staat. Zelfs die last laten jullie over aan ons, kinderen»? Bestrijdt u deze stelling van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Maar populair zijn interesseert me niet. Wat mij interesseert, is klimaatrechtvaardigheid en een levende planeet»? Vindt u dat inspirerend? Zou u een voorbeeld kunnen nemen aan Thunberg, denkt u?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Onze beschaving wordt opgeofferd voor de mogelijkheid voor een zeer klein aantal mensen om door te gaan met het verdienen van een enorme hoeveelheid geld. Onze atmosfeer wordt opgeofferd zodat rijke mensen in landen als de mijne, in luxe kunnen leven. Het is het lijden van velen, die betalen voor de luxe van enkelen»? Bestrijdt u deze uitspraak van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «In het jaar 2078, zal ik mijn 75ste verjaardag vieren. Als ik kinderen heb, zullen zij die dag misschien met mij doorbrengen. Misschien zullen ze mij vragen naar jullie. Misschien zullen ze vragen waarom jullie niets gedaan hebben, toen er nog tijd was om te handelen»? Welke antwoord zou Thunberg haar kinderen kunnen geven wat u betreft?
Heeft u gehoord dat ze zei: «U zegt dat u van uw kinderen houdt, boven al het andere. Maar u steelt hun toekomst, voor hun ogen»? Bestrijdt u deze uitspraak van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Totdat u gaat focussen op wat er moet gebeuren, in plaats van op wat er politiek mogelijk is, is er geen hoop»? Bestrijdt u deze stelling van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «We kunnen een crisis niet oplossen zonder het als een crisis te behandelen»? Bestrijdt u deze logica van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «We moeten de fossiele brandstoffen in de grond laten, en we moeten focussen op billijkheid»? Bestrijdt u deze uitspraak van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «En als oplossingen binnen het bestaande systeem niet te vinden zijn, dan moeten we misschien het systeem zelf veranderen»? Bestrijdt u deze uitspraak van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «We zijn hier niet gekomen om de wereldleiders te smeken of ze zich (om ons) willen bekommeren. Jullie hebben ons in het verleden genegeerd en jullie zullen ons weer negeren»? Wat vindt u ervan dat jongeren als Thunberg tot de conclusie zijn gekomen dat ze niet kunnen rekenen op hun politieke leiders?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Jullie zijn door je excuses heen, en we zijn door onze tijd heen. We zijn hier gekomen om jullie te laten weten dat verandering eraan komt, of jullie dat nou leuk vinden of niet. De echte macht behoort toe aan het volk»? Bestrijdt u deze uitspraken van Thunberg?
Wat gaat u na het horen van de toespraak doen om ervoor te zorgen dat u kinderen zoals Greta Thunberg weer recht in de ogen kunt kijken?
Bent bereid om u in de ministerraad sterk te maken voor een Nederlands klimaatbeleid dat niet meegaat in het scenario dat kinderen hun toekomst afpakt?
Bent u bereid op uw eigen ministerie alle maatregelen te nemen die de noodzaak van het beperken van de klimaatverandering tot 1,5 graad Celsius vraagt?
Bent u bijvoorbeeld bereid over te stappen op een (veel) plantaardiger catering in de bedrijfskantine, bij vergaderlunches en officiële diners, door plantaardig de norm te maken en dierlijk de uitzondering, zoals diverse Nederlandse universiteiten en de gemeente Utrecht al doen?
De toespraak van Greta Thunberg tijdens de COP24 in Katowice |
|
Eva Akerboom (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de toespraak gehoord die de 15-jarige Zweedse klimaatactivist Greta Thunberg heeft gegeven tijdens de klimaatconferentie in Katowice, Polen?1
Heeft u gehoord dat ze zei: «Veel mensen zeggen dat Zweden maar een klein land is en dat het niet uitmaakt wat we doen. Maar ik heb geleerd dat je nooit te klein bent om een verschil te maken. En als slechts een paar kinderen over de hele wereld de krantenkoppen halen, door simpelweg niet naar school te gaan, stel je dan eens voor wat we met zijn allen zouden kunnen bereiken, als we maar zouden willen»? Bestrijdt u deze uitspraken van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Maar om dat te doen, moeten we helder spreken, ongeacht hoe oncomfortabel dat kan zijn.» Bestrijdt u de stelling van Thunberg dat eerlijke en heldere communicatie geboden is?
Heeft u gehoord dat ze zei: «U heeft het alleen maar over groene oneindige economische groei, omdat u bang bent om impopulair te zijn»? Voelt u zich aangesproken door Thunberg op dit punt? Zo nee, heeft u inmiddels uw standpunt over economische groei gewijzigd en durft u inmiddels te erkennen dat voortdurende economische groei op een (reeds overbelaste) planeet onmogelijk is?
Heeft u gehoord dat ze zei: «U praat alleen over stappen vooruit zetten met dezelfde slechte ideeën die ons in deze situatie hebben doen belanden, terwijl het enige verstandige zou zijn om aan de noodrem te trekken»? Voelt u zich aangesproken door Thunberg op dit punt? Zo ja, op welke manier laat u de stem van de groene, jonge generatie direct aanwezig zijn in de besluitvorming over maatregelen die dienen de temperatuurstijging van de aarde tot 1,5 graad Celsius te beperken en wanneer zal uw begroting niet langer een 3-gradenbegroting maar daadwerkelijk een 1,5-gradenbegroting zijn?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Jullie zijn niet volwassen genoeg om te zeggen waar het op staat. Zelfs die last laten jullie over aan ons, kinderen»? Bestrijdt u deze stelling van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Maar populair zijn interesseert me niet. Wat mij interesseert, is klimaatrechtvaardigheid en een levende planeet»? Vindt u dat inspirerend? Zou u een voorbeeld kunnen nemen aan Thunberg, denkt u?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Onze beschaving wordt opgeofferd voor de mogelijkheid voor een zeer klein aantal mensen om door te gaan met het verdienen van een enorme hoeveelheid geld. Onze atmosfeer wordt opgeofferd zodat rijke mensen in landen als de mijne, in luxe kunnen leven. Het is het lijden van velen, die betalen voor de luxe van enkelen»? Bestrijdt u deze uitspraak van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «In het jaar 2078, zal ik mijn 75ste verjaardag vieren. Als ik kinderen heb, zullen zij die dag misschien met mij doorbrengen. Misschien zullen ze mij vragen naar jullie. Misschien zullen ze vragen waarom jullie niets gedaan hebben, toen er nog tijd was om te handelen»? Welk antwoord zou Thunberg haar kinderen kunnen geven wat u betreft?
Heeft u gehoord dat ze zei: «U zegt dat u van uw kinderen houdt, boven al het andere. Maar u steelt hun toekomst, voor hun ogen»? Bestrijdt u deze uitspraak van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Totdat u gaat focussen op wat er moet gebeuren, in plaats van op wat er politiek mogelijk is, is er geen hoop»? Bestrijdt u deze stelling van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «We kunnen een crisis niet oplossen zonder het als een crisis te behandelen»? Bestrijdt u deze logica van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «We moeten de fossiele brandstoffen in de grond laten, en we moeten focussen op billijkheid»? Bestrijdt u deze uitspraak van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «En als oplossingen binnen het bestaande systeem niet te vinden zijn, dan moeten we misschien het systeem zelf veranderen»? Bestrijdt u deze uitspraak van Thunberg?
Heeft u gehoord dat ze zei: «We zijn hier niet gekomen om de wereldleiders te smeken of ze zich (om ons) willen bekommeren. Jullie hebben ons in het verleden genegeerd en jullie zullen ons weer negeren»? Wat vindt u ervan dat jongeren als Thunberg tot de conclusie zijn gekomen dat ze niet kunnen rekenen op hun politieke leiders?
Heeft u gehoord dat ze zei: «Jullie zijn door je excuses heen, en we zijn door onze tijd heen. We zijn hier gekomen om jullie te laten weten dat verandering eraan komt, of jullie dat nou leuk vinden of niet. De echte macht behoort toe aan het volk»? Bestrijdt u deze uitspraken van Thunberg?
Wat gaat u na het horen van de toespraak doen om ervoor te zorgen dat u kinderen zoals Greta Thunberg weer recht in de ogen kunt kijken?
Bent u bereid op uw eigen ministerie alle maatregelen te nemen die de noodzaak van het beperken van de klimaatverandering tot 1,5 graad Celsius vraagt?
Bent u bijvoorbeeld bereid over te stappen op een (veel) plantaardiger catering in de bedrijfskantine, bij vergaderlunches en officiële diners, door plantaardig de norm te maken en dierlijk de uitzondering, zoals diverse Nederlandse universiteiten en de gemeente Utrecht al doen?
Het vastlopen van de versterkingsoperatie in Groningen |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Nieuwe versterkingsaanpak Wiebes is een vertragingstactiek» en «Eerste versterkingsbijeenkomst in Oldambt: Mijn verzakte boerderij is mijn oude dag»?1
Ja.
Klopt de bewering van CDA-wethouder Prins van Loppersum dat de versterkingsaanpak een vertragingstactiek van u is?
Nee, integendeel, de nieuwe versterkingsaanpak is er, conform het advies van de Mijnraad en Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), op gericht alle versterking die voor de veiligheid nodig is zo snel mogelijk te realiseren.
Klopt het dat een medewerker van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG), naar aanleiding van een aantal woningen dat een nieuw risicoprofiel heeft gekregen op basis van fictieve gegevens van een computermodel, de volgende uitspraak deed: «het is een rampzalig gebeuren, het vliegt alle kanten op»? Bent u het met deze medewerker eens?
Dergelijke uitspraken kan ik niet verifiëren, maar ik herken mij hier niet in en de waarnemend NCG heeft aan mij bevestigd dat dit niet het standpunt van de NCG is.
Klopt het dat een medewerker van de NCG het volgende heeft gezegd: «Ja mevrouw het is een idiote zaak, we kunnen het niet verdedigen» en dat wethouder Slager heeft gezegd dat deze versterkingsaanpak een absurdistisch overheidstoneel is? Bent u dat met beide eens?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zegt het als lokale bestuurders en medewerkers van de NCG zo weinig vertrouwen hebben in uw aanpak dat ze dergelijke uitspraken doen? Zij moeten dit toch uitvoeren, hoe kunnen de inwoners in Groningen dan nog vertrouwen in deze aanpak hebben?
Ik beschouw het als een gezamenlijke opdracht van de bestuurders van Rijk en regio om op basis van de kennis en adviezen van experts de versterkingsoperatie zodanig vorm te geven dat de veiligheid geborgd is en lokale gemeenschappen hier zo min mogelijk nadeel van ondervinden. Wij hebben op basis van het advies van de Mijnraad afspraken gemaakt over het vervolg van de versterkingsoperatie (Kamerstuk 33 529, nr. 502 en nr. 527). Zoals in vervolg daarop ook aangegeven in mijn brief aan uw Kamer op 22 november jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 535), hebben wij gezamenlijk geconstateerd dat het plan van aanpak dat de NCG aan de hand hiervan heeft opgesteld voldoende basis biedt om aan de slag te gaan, maar ook dat een aantal zaken nog verder uitgewerkt moet worden. Hierover zijn wij in gesprek. Dit uitvoering van de versterking kan hier echter niet op wachten.
Hoe denkt u dat de inwoners van Groningen zich voelen als de lokale bestuurders die een onmisbare rol moeten vervullen in het veilig maken van de huizen van mensen er geen vertrouwen in hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ermee bekend dat ook het Groninger Gasberaad en de Groninger Bodem Beweging de aanpak van de versterking niet steunen?
De kritiek van het Groninger Gasberaad en de Groninger Bodem Beweging op het plan van aanpak is mij bekend.
Bent u bereid eindelijk het HRA-model weg te doen als basis van de aanpak en in plaats daarvan gewoon individuele huizen te gaan inspecteren op veiligheid en te stoppen een model, dat bedoeld is om op macroniveau risico’s in te schatten, als basis te gebruiken voor de noodzakelijke individuele benadering van mensen?
Het HRA-model wordt niet gebruikt om te bepalen welke vorm van versterking voor individuele woningen nodig is. Dat gebeurt altijd op basis van een opname en, zo nodig, nadere beoordeling. De versterkingsaanpak is gebaseerd op de expertise van verschillende onafhankelijke, gerenommeerde kennisinstituten: de Mijnraad heeft op basis van de adviezen van het SodM, het KNMI, TNO, NEN en een panel van hoogleraren geadviseerd om in de versterkingsoperatie een risicogerichte prioritering te hanteren, gebruik makend van het HRA-model. Dit model is internationaal gevalideerd en gebaseerd op de beste wetenschappelijke kennis die er op dit moment is.
Wanneer komt er duidelijkheid over de financiering van de opnames bij mensen thuis? Wie gaat dat betalen?
Op 22 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het sluiten van een overeenkomst tussen de Staat en de NAM (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 535). Op basis van deze overeenkomst komen alle versterkingskosten die voortvloeien uit de veiligheidsopgave voor rekening van NAM.
Maken mensen in Oldambt nu wel of geen aanspraak op alle regelingen die ook in andere gemeenten gelden? Deelt u de mening dat dit wel zo zou moeten zijn?
Dit verschilt per regeling. Zo zijn de Waardevermeerderingsregeling en de regeling Verduurzaming bij versterking in principe niet aan gebiedsgrenzen gebonden, en staan dus ook open voor inwoners van Oldambt die te maken hebben met erkende schade en versterking. Wel valt Oldambt nu buiten het toepassingsbereik van een aantal regelingen die vanuit het Bestuursakkoord uit 2015 financiering van NAM als basis hebben. Het streven is om voor alle regelingen die nog nodig zijn NAM op afzienbare termijn op afstand te zetten. Bij de herziening van de regelingen wordt gekeken welke regelingen moeten worden voortgezet en waar deze van toepassing moeten zijn. Op afspraken die binnen het Nationaal Programma Groningen gemaakt worden door Rijk en regio wil ik niet vooruitlopen.
Deelt u de mening dat het geen doen is dat mensen zo lang in onzekerheid verkeren over de onveiligheid van hun huis en wanneer er eindelijk wat aan gedaan zal worden? Zo ja, waarom laat u dit dan gebeuren? Zo nee, waarom is deze situatie volgens u wel verdedigbaar?
Met het besluit de gaswinning versneld en volledig te beëindigen, is een fundamenteel ander toekomstperspectief ontstaan. De Mijnraad concludeerde, op basis van adviesrapporten van het SodM, het KNMI, TNO, NEN en een panel van hoogleraren, dat het met de afbouw van de gaswinning veiliger wordt in Groningen en dat de omvang van de noodzakelijke versterking afneemt. Dit vraagt om een andere benadering van de versterkingsoperatie, waarbij de beschikbare kennis en kunde in de eerste plaats gericht wordt op versterking van de meest risicovolle woningen (Kamerstuk 33 529, nr. 502).
Ik deel het streven om onzekerheid over in hoeverre versterking nodig is zoveel mogelijk te beperken, maar wil geen beloftes doen die ik niet kan waarmaken: uitsluitsel over de noodzaak en wijze van versterking van individuele woningen kan alleen worden gegeven op basis van een opname en moet gebaseerd zijn op een actueel en accuraat beeld van het veiligheidsrisico.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het plenair tweeminutendebat (VSO) over de concept ministeriële regeling betreffende het minimaliseren van gaswinning uit het Groningenveld dat op woensdag 19 december 2018 gepland staat, zodat de antwoorden gebruikt kunnen worden bij de voorbereiding van moties voor dit VSO?
Ja.
De artikelen dat de energierekening volgend jaar fors stijgt |
|
Simon Geleijnse (50PLUS) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Energienota stijgt wél fors, Nederlander laat zich niet foppen» en «Energierekening Nederlands huishouden in 2019 gemiddeld 327 euro hoger»?1 2
Ja.
Hoe oordeelt u over de stelling van de directeur van Gaslicht.com, dat de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (EZK) tijdens het mondelinge vragenuur van 11 december 2018 uitging van verkeerde (te lage) verbruikscijfers inzake de hoogte van de energierekening?
De Staatssecretaris baseerde zich op de cijfers van de Nationale Energieverkenning (NEV) 2017. De NEV is sinds 2014 leidend in alle berekeningen op het gebied van energie. Ik ga derhalve uit van de analyses door PBL in de NEV en zie geen reden om hiervan af te wijken.
Diverse organisaties proberen inzichtelijk te maken wat de effecten van het klimaat- en energiebeleid zijn op de energierekening van huishoudens, maar partijen doen dit niet altijd op dezelfde manier. Men gaat voor het energieverbruik van huishoudens uit van verschillende verbruikscijfers. Ik baseer mij op het gemiddelde verbruik van huishoudens in Nederland zoals dat door PBL in de NEV wordt vastgesteld. Uiteraard is er sprake van spreiding rond deze gemiddelde cijfers, zowel naar boven als naar beneden. Vanaf dit jaar zal aan het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) worden verzocht om jaarlijks in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) naast het inzicht in de gemiddelde energierekening voor huishoudens en Nederland ook inzicht te geven in de spreiding, door de energierekening ook weer te geven voor specifieke groepen van huishoudens. Hiervoor is overleg gestart met de ministeries van Economische Zaken en Klimaat, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en Financiën en met externe organisaties om – meer nog dan nu het geval is – een eenduidig beeld van de energierekening te geven.
Los daarvan is sprake van forse verschillen in de gehanteerde leveringstarieven voor gas en elektriciteit. Dit blijkt ook uit het fluxenergie-artikel waarnaar u verwijst en dat verschillende mutaties van de leveringstarieven voor 2019 vermeldt.
Klopt het dat de Staatssecretaris van EZK in haar beantwoording uitging van cijfers die een jaar oud zijn, terwijl sinds die tijd de energieprijs en gasprijs flink gestegen zijn waardoor een vertekend beeld ontstaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Staatssecretaris baseerde zich op de cijfers van de NEV 2017. Zoals in antwoord 2 aangegeven is de NEV voor het kabinet leidend in alle berekeningen op het gebied van energie. In dit rapport is ook een langetermijnontwikkeling meegenomen van de gemiddelde elektriciteits- en gasprijzen en van het gemiddelde energieverbruik van huishoudens. Uit recente informatie blijkt dat er tekenen zijn dat deze tarieven in 2019 hoger zouden kunnen uitvallen dan eerder becijferd. Dit geldt niet voor de tarieven voor de energiebelasting en de opslag duurzame energie voor 2019. Daarvan heb ik een duidelijk beeld en die cijfers zullen niet wijzigen.
Kunt u aangeven waarop de Staatssecretaris van EZK haar bewering dat vergelijkingssites van verkeerde verbruikscijfers uitgaan heeft gebaseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over het bericht dat de energierekening volgend jaar stijgt met mogelijk 327 euro, een bedrag van ruim 27 euro per maand, gebaseerd op de tarieven van de grootste drie energieleveranciers?
Gebaseerd op de cijfers van de NEV 2017 neemt de gemiddelde energierekening voor huishoudens in 2019 met ongeveer € 108 toe. In dit bedrag is de stijging van de energiebelasting en de opslag duurzame energie opgenomen.
Er zijn nu signalen dat energieleveranciers in 2019 hun tarieven forser verhogen dan waar PBL in de NEV 2017 van uitging. Indien deze verhogingen zich uiteindelijk over geheel 2019 voordoen, dan zal de toename van de gemiddelde energierekening hoger uitvallen dan eerder gedacht. Bij het verschijnen van de NEV 2019 in het najaar zal blijken hoe de leveringstarieven volgens PBL zich verder ontwikkelen en in hoeverre deze anders zijn bij de NEV uit 2017. Dit hangt ook af van internationale en geopolitieke ontwikkelingen die de prijzen van gas en elektriciteit in 2019 beïnvloeden.
Wat vindt u van de in het artikel van FluxEnergie genoemde verhouding dat bijna de helft van de energierekening voor particulieren, 47% om precies te zijn, volgend jaar bestaat uit belastingen? Is er naar uw mening een maximumaandeel dat acceptabel is?
Het exacte aandeel van belastingen in de integrale energierekening in 2019 zal moeten blijken op basis van de daadwerkelijke gemiddelde leveringstarieven. Op grond van de NEV 2017 kan worden verwacht dat het aandeel van de energiebelasting, de ODE en de BTW tezamen in de integrale energierekening gemiddeld rond 45% zal liggen. Het kabinet heeft steeds benadrukt dat de energietransitie voor iedere Nederlander haalbaar en betaalbaar moet blijven. Daartoe heeft het kabinet een verkenning aangekondigd naar de lastenverdeling in de ODE tussen huishoudens en bedrijven. Deze verkenning zal het kabinet in 2019 uitvoeren zodat de uitkomsten daarvan kunnen worden meegenomen bij de behandeling van het wetsvoorstel over de verbreding van de ODE die vanaf 2020 zal ingaan. In deze verkenning wordt gekeken naar de koopkracht van huishoudens enerzijds en naar de lastenontwikkeling van het bedrijfsleven anderzijds. Dit vergt een zorgvuldige afweging.
Het PBL heeft onlangs de kosten van de energierekening voor huishoudens in verschillende inkomensgroepen in kaart gebracht in het rapport Meten met twee maten. Een belangrijke conclusie uit dit rapport is dat de energierekening niet geïsoleerd maar in samenhang met andere lasten (bijvoorbeeld woonlasten en levensonderhoud) en andere beleidsdomeinen (inkomensbeleid) moet worden bekeken. Er is sprake van een samenspel van energie-, woon- en inkomensbeleid. Hoewel de energiebelasting stijgt, kiest dit kabinet ervoor om dit voor een belangrijk deel terug te sluizen door onder andere de inkomstenbelasting te verlagen. De hogere energierekening moet dus in dit bredere perspectief worden gezien. Uit analyses van het Centraal Planbureau blijkt dat iedere inkomensgroep er gemiddeld genomen in koopkracht op vooruit gaat. Onlangs heeft het NIBUD deze analyses bevestigd.
Uit het rapport van PBL blijkt overigens dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent. PBL signaleert wel dat extra aandacht voor een kleine, kwetsbare groep huishoudens nodig is. Bij de nadere uitwerking van het Klimaatakkoord hebben draagvlak en betaalbaarheid de volle aandacht van het kabinet.
Welk percentage van de energierekening voor bedrijven zal komend jaar uit belastingen bestaan?
Er is ten aanzien van de sector bedrijven geen eenduidig beeld te geven. Vanwege de heterogeniteit binnen de bedrijvensector met bedrijven in de industrie, landbouw, en dienstverlening en het gebruik van verschillende schijven in de energiebelasting en de ODE is het niet zinvol om een gemiddelde energierekening op te stellen voor de bedrijvensector. Hierdoor kan derhalve ook niet worden vastgesteld wat het gemiddelde aandeel van belastingen in de energierekening van bedrijven is.
Deelt u de mening dat de stijging van de energietarieven voor mensen kunnen leiden tot een te zware financiële last? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het bericht dat de Zandtsters het wachten beu zijn |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zandtsters zijn het wachten beu: «Ons leven staat al jaren stil»»?1
Ja.
Her- en erkent u de problemen die in het artikel worden geschetst?
Ja. Met het besluit de gaswinning versneld en volledig te beëindigen, is een fundamenteel ander toekomstperspectief ontstaan. Met de afbouw van de gaswinning wordt het in Groningen veiliger en de omvang van de noodzakelijke versterking neemt af (Kamerstuk 33 529, nr. 502). De NCG heeft op basis van het advies van de Mijnraad en de afspraken daarover tussen Rijk en regio (Kamerstuk 33 529, nr. 502, nr. 527) een plan van aanpak opgesteld voor de nieuwe versterkingsopgave. Dit plan van aanpak is gericht op de snelst mogelijke realisatie van veiligheid voor huizen die op dit moment naar verwachting nog niet aan de veiligheidsnorm voldoen. Ik begrijp dat dit ook nieuwe onzekerheden met zich mee brengt voor bewoners.
Conform de bestuurlijke afspraken van 20 september 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 527), ligt het voortouw voor de communicatie richting bewoners bij gemeenten en de NCG, zodat zo goed mogelijk kan worden aangesloten bij de lokale omstandigheden. Alle overheden streven er gezamenlijk naar om de onzekerheid van bewoners over in hoeverre versterking nodig is zoveel mogelijk te beperken, maar ook om geen beloftes te doen die wij niet kunnen waarmaken.
Hoe komt het dat onduidelijk is wanneer welke budgetten voor de gemeenten beschikbaar zijn voor de schade- en versterkingsoperatie? Wat gaat u hieraan doen voor zowel bewoners als de gemeenten? Wanneer wordt dit wel duidelijk?
Op 22 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het sluiten van een overeenkomst tussen de Staat en de NAM (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 535). Op basis van deze overeenkomst komen alle versterkingskosten die voortvloeien uit de veiligheidsopgave voor rekening van NAM. Dit maakt het mogelijk om de versterkingsoperatie gericht op veiligheid aan de hand van het plan van aanpak van de NCG te starten. Hierbij wordt er vooralsnog niet van uitgegaan dat geldstromen via gemeentes zullen lopen. Vanuit het Nationaal Programma Groningen (zie Kamerstuk 33 529, nr. 528) is geld beschikbaar voor toekomstperspectief, waaronder leefbaarheid. De schadeafhandeling is in handen van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG). De TCMG keert rechtstreeks betalingen uit. Deze kosten worden op NAM verhaald.
Bent u bereid met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat voortaan in de kwartaalrapportage van de NCG een terugblik en een vooruitblik wordt opgenomen over de beschikbaar gestelde budgetten voor de gemeenten in het kader van de schade- en versterkingsoperatie en hoe die budgetten (al dan niet) zijn besteed?
Alle versterking die nodig is voor de veiligheid wordt uitgevoerd. Alle kosten hiervoor worden, conform de overeenkomst van 22 november jl., verhaald op de NAM. Zoals afgesproken met de regionale bestuurders op 20 september jl., mag de beschikbaarheid van middelen geen vertragende factor zijn bij de uitvoering van de versterking die nodig is voor de veiligheid.
Op dit moment voer ik intensief overleg met de bestuurders in de regio over de nadere vormgeving van de publieke aansturing van de versterkingsoperatie, eerst tijdelijk en zo snel mogelijk meer definitief en wettelijk verankerd. De precieze rolverdeling tussen overheden en organisaties zijn onderwerp van gesprek. Ik verwacht uw Kamer hierover in januari een tussenstand te kunnen sturen. Uiteraard zal regelmatig verantwoording over de voortgang worden afgelegd. Over de precieze vormgeving hiervan ga ik met de NCG in gesprek. Ik zal daarbij de in vraag 5 genoemde suggestie meenemen.
Wat is volgens u de rol van het Rijk als garantsteller voor alle schade- en versterkingskosten in Groningen? Wat is de rolverdeling tussen Rijk, de provincie, gemeenten en de NCG als het gaat om duidelijkheid geven en besluiten nemen over de hoogte en het tijdstip van budgetten die beschikbaar zijn voor de schade- en versterkingsoperatie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór aanvang van het plenaire debat over het verslag van het schriftelijk overleg (VSO) inzake het conceptministeriële regeling ter wijziging van de Uitvoeringregeling Gaswet en de Mijnbouwregeling ter uitvoering van het wetsvoorstel betreffende het minimaliseren van de gaswinning uit het Groningenveld?
Ja.
Het bericht ‘Bouwen in het groen? Wel doen’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Bouwen in het groen? Niet doen»?1
Ja.
Bent u er vooraf van in kennis gesteld dat de rijksbouwmeester in de media een dergelijk standpunt zou innemen aangaande het woningbouwbeleid? Zo nee, waarom niet?
Ik zie de uitspraken van de Rijksbouwmeester – als lid van het College van Rijksadviseurs – niet op zichzelf maar in de context van de studie Panorama Nederland. Vooraf heb ik kennis kunnen nemen van de inhoud van deze publicatie. Ik acht de strekking van deze studie een waardevolle bijdrage aan het publieke debat rond de toekomstige inrichting van Nederland. Het College van Rijksadviseurs geeft hierin een aanzet voor een uitdagend toekomstperspectief en verbeeldt uiteenlopende kansen om actuele opgaven innovatief, samenhangend en duurzaam op te pakken.
Hoe ziet u het publiek innemen van een dergelijk standpunt aangaande het woningbouwbeleid door een ambtenaar in het licht van uw ministeriële verantwoordelijkheid?
De adviezen van het College van Rijksadviseurs c.q. de Rijksbouwmeester hebben geen bindend karakter en hebben als doel het denken vanuit een ruimtelijke, dus integrale, invalshoek te bevorderen. Publicatie van de adviezen, als mede de publieke optredens waarin de adviezen een nadere toelichting krijgen, acht ik van belang. Ik waardeer daarbij de adviezen van de Rijksbouwmeester aan de rijksoverheid die, gebaseerd op een lange traditie en vanuit een specifieke expertise, bijdragen aan het nationale beleid. De uitspraken van de Rijksbouwmeester, individueel of als lid van het College van Rijksadviseurs, hebben geen directe invloed op de uit te voeren woningbouwplannen. Deze adviezen betrekt het Rijk bij visievorming en strategische keuzes.
In hoeverre hebben de uitspraken van de rijksbouwmeester invloed op de uit te voeren (woning-)bouwplannen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de noodzakelijke stijging van de bouwproductie naar 75.000 woningen per jaar, zoals beschreven in uw brief van 16 november 2018, de hoogste prioriteit heeft? Zo ja, bent u nog steeds van mening dat bestuurders nu nog vooral binnen de stadsgrenzen bouwen, maar dat «het allebei moet: én binnenstedelijk én in het groen», zoals u heeft gezegd in het artikel «Bouw woningen in het groen»?2
Het versnellen van de woningbouw heeft voor mij de hoogste prioriteit. Zoals ik reeds heb aangegeven in mijn Kamerbrief «meer prioriteit voor woningbouw» d.d. 13 maart j.l. naar aanleiding van het artikel «Bouwen in het groen», vind ik het uiteraard belangrijk dat regio’s bij de keuze voor nieuwe woningbouwlocaties zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte. Daarom vind ik het belangrijk dat zij in eerste instantie de kansen binnen bestaand bebouwd gebied optimaal benutten. Vanuit verschillende opgaven bezien heeft die inzet de voorkeur. Tegelijkertijd moeten we realistisch zijn dat in enkele regio’s het nu al duidelijk is dat niet alles binnenstedelijk op te lossen zal zijn. We moeten daarom tijdig anticiperen op risico’s, zoals uitval of vertraging van bestaande plannen, die kunnen leiden tot een te beperkte capaciteit in bestaand bebouwd gebied. In de woondeals met de meest gespannen regio’s beoog ik daarom afspraken te maken over de benodigde plancapaciteit die aansluit bij de behoefte, en het monitoren van planvoorraad binnen deze regio’s. We zullen per regio en per locatie moeten bezien wat wenselijk en realistisch is om de verschillende doelstellingen te bereiken.
Hoe ziet u de noodzaak voor een «leidende visie» vanuit het Rijk, zoals bepleit door de rijksbouwmeester, in het licht van de decentralisatie van het woonbeleid?
De Rijksbouwmeester doelt hier op de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Deze visie moet inspirerend, verbindend, richtinggevend en agenderend zijn om tot een samenhangende aanpak te komen van urgente en complexe strategische opgaven. Veel van deze opgaven vereisen een gezamenlijke – nationale, regionale of intergemeentelijke – aanpak, zonder de verantwoordelijkheidsverdeling uit het oog te verliezen. De rol van het Rijk kan daarmee per opgave, gebied of fase verschillend zijn. De Nationale Omgevingsvisie schetst daarvoor de richting en aanpak.
Grensoverschrijdende oefening in verband met een kernongeval |
|
Attje Kuiken (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «PvdA: Duitse en Nederlandse hulpdiensten moeten samen oefenen voor kernongeval»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de brand bij de kerncentrale en de informatievoorziening daarover aantoont dat grensoverschrijdende oefening van hulpdiensten en andere betrokken instanties hard nodig is? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit voortaan wel gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Op donderdagavond 6 december jl. is er een brand geweest in een splijtstoffabriek (ANF) die op ruim 1 km afstand (hemelsbreed) van de kerncentrale Emsland is gelegen. Er was dus geen brand in de kerncentrale Emsland. De kerncentrale werd niet bedreigd door de brand.
Zowel goede informatievoorziening als ook grensoverschrijdende oefening van hulpdiensten en andere betrokken instanties is van groot belang. Grensoverschrijdende oefeningen vinden regelmatig plaats. De Veiligheidsregio Twente stemt bij grensoverschrijdende oefeningen af met de Duitse autoriteiten De eerstvolgende uitgebreide oefening met Duitsland is de GEDEX oefening (German Dutch Emsland Exercise). Deze wordt in de eerste helft van 2020 gepland. Veiligheidsregio Twente bereidt zich voor op deze oefening.
Begrijpt u dat er naar aanleiding van die brand onrust ontstond bij bewoners in het grensgebied met Duitsland? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, wij begrijpen dat er mogelijke verwarring is ontstaan door de berichtgeving. Dit ondanks de consistente lijn van communicatie door de Nederlandse autoriteiten dat er nimmer sprake is geweest van een risico voor de bevolking in Nederland, en er bij brand in de fabriek geen schadelijke stoffen zijn gemeten.
Was er naar uw mening sprake van een adequate informatievoorziening aan de inwoners en autoriteiten in Overijssel? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om dit in de toekomst te verbeteren?
De Veiligheidsregio Twente en de ANVS hebben via hun eigen websites en twitteraccounts het publiek geïnformeerd met feitelijk juiste informatie en contacten met de media onderhouden. Zowel de Veiligheidsregio als de ANVS zien het als haar taak en prioriteit om alert te zijn op en het monitoren van de maatschappelijke impact en zo nodig daarop te reageren, naast de afhandeling van het incident en het beoordelen van eventuele gevaren voor de bevolking.
Hoe verhoudt het feit dat er blijkbaar geen grensoverschrijdende oefeningen worden gehouden zich tot de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) «Samenwerken aan nucleaire veiligheid» over samenwerking inzake kerncentrales in grensgebieden met Duitsland en België?2 Hoe gaat u ervoor zorgen dat er, conform een van de aanbevelingen van de OVV, gezamenlijke oefeningen gaan plaatsvinden?
Er vinden verschillende grensoverschrijdende oefeningen plaats. Met België is in 2018 geoefend in de nucleaire oefening Shining Spring. In de eerste helft van 2020 wordt een GEDEX (German Dutch Emsland Exercise) oefening gepland.
In de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan de Kamer van 18 oktober 20183 wordt uitgebreid ingegaan op de opvolging van de aanbevelingen. In die brief staat ook een overzicht van alle grensoverschrijdende oefeningen sinds 2015.
Gaan de crisisplannen in grensregio’s in de buurt van kerncentrales op dit moment voldoende in op grensoverschrijdende aspecten? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Er is een Rampbestrijdingsplan Kernkraftwerk Emsland. Die is opgesteld door de Veiligheidsregio Twente en vastgesteld door de Veiligheidsregio’s Twente, Drenthe en IJsselland. Momenteel wordt gewerkt aan een actualisatie van dit plan. Hierbij worden alle zeven Veiligheidsregio’s betrokken, die binnen de 100 km zone rond de kerncentrale zijn gelegen (Groningen, Fryslân, Drenthe, Flevoland, IJsselland, Noord- en Oost-Gelderland en Gelderland-Midden). De Veiligheidsregio Twente heeft een overeenkomst met de Landkreis Emsland, waarin de kerncentrale is gelegen, over het doormelden van incidenten op het terrein van de kerncentrale. Ook kan er vanuit de Veiligheidsregio Twente een liaison gezonden worden naar de crisisstaf van de Landkreis Emsland. In onderlinge samenwerking en met ondersteuning van het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn langs de gehele Nederlands-Duitse grens dergelijke liaisons opgeleid. De liaisons zullen ook over en weer aan oefeningen deelnemen.
Het artikel ‘Windindustrie verzet zich tegen betalen van huur voor zeebodem’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennis genomen van het artikel «Windindustrie verzet zich tegen betalen van huur voor zeebodem»?1
Ja.
Hoe wordt de marktconforme waarde van 0,98 euro/ MWh precies bepaald? Is dit vergelijkbaar met bedragen die andere activiteiten zoals gas- en oliewinning of zandwinning afdragen?
De hoogte is bepaald op basis van een uitgevoerde onafhankelijke taxatie. De taxateur heeft gekozen voor een residuele waardebepaling op basis van de Discounted Cashflowmethode. Bij deze methode worden inkomsten en uitgaven over de hele looptijd van het project in beeld gebracht. Uit deze analyse volgt een marktconforme grondwaarde.
Gas- en oliewinning en zandwinning zijn andere activiteiten dan het exploiteren van Wind op zee en hebben een andere kosten- en opbrengstenstructuur. Daarom zijn tarieven voor deze sectoren onderling niet vergelijkbaar.
Bent u zich ervan bewust dat deze pacht de maatschappelijke kosten van duurzame energie onnodig hoog maakt?
Het Rijksvastgoedbedrijf zet zijn gronden, wateren en vastgoed in om maatschappelijke doelen te realiseren – binnen de grenzen van wet- en regelgeving. Binnen de 12-mijlszone geldt het Nederlandse recht en is de Nederlandse staat eigenaar van de zeebodem. Het is dus juridisch gezien noodzakelijk om gebruikers van de zeebodem een opstalrecht te geven. Daarop is Europese wetgeving van toepassing. Die bepaalt dat de overheid een marktconforme opstalvergoeding moet rekenen om oneigenlijke staatssteun te vermijden. Daarom is de grond getaxeerd. De taxatie heeft laten zien dat de businesscase voor Wind op zee ruimte biedt om een reële grondvergoeding te betalen.
Heeft u contact opgenomen met de Europese Commissie om de mogelijkheid tot vrijstelling te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Nee, de taxatie laat zien dat de businesscase voor Wind op zee ruimte biedt om een reële grondvergoeding te betalen. In deze situatie heeft het geen zin om de Europese Commissie om vrijstelling te verzoeken. Het inzetten van een dergelijke procedure bij de EC zou ook een vertraging betekenen voor de geplande tender.
Beseft u zich dat een eventuele hoge vergoeding aan het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) ertoe kan leiden dat Hollandse Kust (zuid) 3 & 4 (net) niet subsidieloos gerealiseerd kunnen worden, en alsnog een tenderregeling mét subsidie uitgeschreven dient te worden? Hoe zou een dergelijke ontwikkeling bijdragen aan een vlotte en kostenefficiënte uitrol van wind op zee?
Bij de voorbereiding van elke tender maak ik een afweging of het gezien de verwachte kosten- en opbrengstenontwikkeling te verwachten is dat er voldoende belangstelling bij marktpartijen zal zijn om deel te nemen aan een subsidieloze tender.
Net als bij de succesvol gebleken tender voor de kavels I en II voor Hollandse kust (zuid) verwacht ik dat ook bij deze tender voor de kavels III en IV geen subsidie nodig zal zijn. De kostenstijging als gevolg van de grondvergoeding die aan de Staat moet worden betaald doet daar volgens onze huidige inzichten niet aan af.
De vlotte en kostenefficiënte uitrol van wind op zee wordt hierdoor niet belemmerd. De sinds enige jaren toegepaste tendersystematiek heeft bijgedragen aan de forse kostenverlaging voor windenergie op zee, en zal dat ook de komende jaren blijven doen.
Ik wijs erop dat de kostenverhoging als gevolg van de grondvergoeding alleen speelt bij de windparken op zee op kavels III en IV bij Hollandse kust (zuid) en bij Hollandse Kust (noord), die ten dele binnen de territoriale wateren liggen, niet bij toekomstige andere windparken.
Hoe past deze kostenverhoging ten opzichte van voorgaande tenders in relatie tot de doelstelling van sector en overheid om de kosten van wind op zee verder te verlagen?
Zie antwoord op vraag 5.
De beantwoording van vragen inzake het lekken van gif door de NAM en het bericht ‘Metingen NAM-lek ver boven grens’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Metingen NAM-lek ver boven grens gezondheidscheck»?1 Kent u het bericht «Wiebes: NAM had zich pro-actiever kunnen opstellen na lekkage»?2 Wat is uw reactie op deze berichten? Hoe kan het dat de waarden in uw beantwoording netjes binnen de grenzen vallen, terwijl in het bericht het aantal van 40 ppm genoemd staat?
Ik ken deze berichten. In mijn brieven5 aan uw Kamer heb ik gebruikgemaakt van de door de veiligheidsregio Groningen aan SodM gerapporteerde meetresultaten. Dat is gebruikelijk in het geval van een incident. Er zijn op diverse plaatsen metingen verricht, nabij omwonenden, nabij het kanaal en ook in en nabij het riool waardoor het aardgascondensaat is weggelekt. In mijn aanvullende brief6 van 6 december heb ik uw Kamer geïnformeerd dat in mijn eerdergenoemde brieven uit is gegaan van een normering die door de Veiligheidsregio wordt gebruikt en dat ik voor het informeren van uw Kamer wil aansluiten bij de normering die door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) wordt gebruikt.
In mijn brief7 van 18 december 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de gemeente Delfzijl mij op 14 december 2018 per brief heeft geïnformeerd over metingen die door het bedrijf SGS in opdracht van gemeente Delfzijl zijn uitgevoerd. De gemeente Delfzijl geeft in haar brief aan dat de metingen van het bedrijf SGS, waarbij een verhoogde concentratie benzeen is aangetroffen, niet hebben plaatsgevonden in de publieke ruimte, maar nabij en in putten van het riool op een niet publiekelijk toegankelijke locatie.
SodM heeft op 12 december 2018 de eerste voorlopige conclusies over haar onderzoek gepubliceerd. De NAM voert op dit moment onder toezicht van SodM een onderzoek uit naar de effecten voor de omwonenden van blootstelling aan aardgascondensaat. Het onderzoek zal voor 1 februari 2019 gereed zijn. SodM zal dit onderzoek laten toetsen door het RIVM en de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD). Ik verwacht dat aan de hand van dit onderzoek zekerheid kan worden gegeven of de door SGS gemeten verhoogde concentratie hebben geleid tot een grotere blootstelling.
Waar heeft u de gegevens in de beantwoording vandaan? Wat is de bron daarvan?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich dat u in antwoord op vraag 1 schrijft dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) adviseert om actief te informeren bij een waarde hoger dan 30,7 ppm? Waarom is er tijdens het verschijnen van het bericht op 1 november 2018 niet actief geïnformeerd?
Het is de verantwoordelijkheid van de Veiligheidsregio om ten tijde van een incident metingen uit te voeren en die te toetsen aan advieswaarden van het RIVM en indien nodig acties te ondernemen. Uit de gegevens waarover ik nu beschik blijkt dat de Veiligheidsregio aanvankelijk niet de advieswaarde van het RIVM heeft gehanteerd. Ik heb u hierover in mijn aanvullende brief8 van 6 december 2018 geïnformeerd.
Voldeed de NAM aan alle veiligheidseisen die ook aan een Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO)-bedrijf worden gesteld? Bent u bereid er toch een BRZO-bedrijf van te maken? Was het Rapport inzake Grote Gevaren (RiGG) in orde? Waren de risico’s benoemd, evenals de beheersmaatregelen? Was het rapport geactualiseerd?
SodM heeft aangegeven dat in de recente periode tijdens uitgevoerde inspecties op het tankenpark Delfzijl geen overtredingen zijn geconstateerd.
In mijn brief9 van 4 december 2018 heb ik aangegeven dat het Tankerpark Delfzijl een mijnbouwwerk is. Het valt daarom niet onder de verplichtingen van het BRZO. De enige uitzondering hierop zijn ondergrondse gasopslagen. Dit is vastgelegd in de Europese Seveso III richtlijn, waarop het BRZO is gebaseerd. Door deze richtlijn kan ik van het tankenpark geen BRZO-bedrijf maken.
Ik zie daarnaast hier geen noodzaak voor omdat door de wijziging in de Mijnbouwwet d.d. 1-1-2017 men voor mijnbouwwerken een Rapport inzake Grote Gevaren (RiGG) moet indienen bij SodM. In het RiGG worden de interne en externe risico’s van de installatie en de beheersmaatregelen beschreven.
NAM heeft op 5 juli 2018 bij SodM het RiGG10 van het Tankenpark Delfzijl ingediend. Op 6 november 2018 is dit document op volledigheid getoetst. Op 4 december 2018 zijn na toetsing door SodM aanvullingen aan de NAM gevraagd. De opgevraagde informatie is nog niet ontvangen.
Wanneer verwacht u resultaten van het strafrechtelijk onderzoek?
Het Openbaar Ministerie geeft leiding aan het strafrechtelijk onderzoek. Ik heb geen inzicht in de status of de voortgang van dit onderzoek.
Waaruit is gebleken dat de NAM zich aan zijn zorgplicht heeft gehouden voor werknemers en andere mensen die hebben gewerkt rondom het tankenpark ten tijde van de lekkage en omwonenden? Wat gaat u doen om omwonenden alsnog te informeren, gerust te stellen en/of te compenseren?
Uw eerste vraag maakt deel uit van het strafrechtelijk onderzoek.
SodM heeft de NAM gesommeerd om een blootstellingsonderzoek uit te voeren van de vrijgekomen stoffen. SodM zal RIVM en de GGD betrekken bij het beoordelen van dit blootstellingsonderzoek. SodM heeft met de gemeente Delfzijl afgesproken om de omwonenden te informeren over de uitkomsten van het definitieve incidentonderzoek.
Waarom heeft de NAM het over vijf eerdere incidenten en noemt u er negen? Welke incidenten noemde de NAM niet en waarom?
NAM heeft negen «ongewone voorvallen» gemeld aan SodM. Deze negen «ongewone voorvallen» heb ik genoemd in mijn brief11 van 4 december 2018. SodM beschouwt vijf van de negen door de NAM gemelde «ongewone voorvallen» als zijnde een «incident». De vier resterende door de NAM gemelde «ongewone voorvallen» worden door SodM ook als zodanig beschouwd en zijn hieronder weergegeven.
Melding
Datum melding
Datum voorval
Stroomstoring
24 juli 2015
24 juli 2015
(oude) dieselverontreiniging waargenomen
24 oktober 2016
31 maart 2016
Lekkage bluswatersysteem
16 augustus 2016
16 augustus 2016
Aantreffen asbest pakkingen
30 september 20161
22 september 2016
Kent u het bericht «5 kuub condensaatdamp ontsnapt tijdens Code Rood actie»?3 Waarom is dat incident niet opgenomen in uw lijst? Hoe kan er op vertrouwd worden dat de rest van de lijst compleet is?
Ik ben bekend met het bericht. Tijdens de actie van Code Rood is op 2 augustus 2018 een sterke geur van aardgascondensaatdamp geroken. Deze waarneming houdt verband met het opengaan van het druk vacuüm ventiel (PVV) van tank 3. Het ventiel beschermt de tank tegen falen ten gevolge van een overdruk. Een verstopping van de dampretourleiding heeft tot een verhoogde in het dampretoursysteem geleid, waarbij uiteindelijk de PVV van de tank – conform ontwerp – open gegaan is. Deze verstopping is door de NAM verholpen.
In het verleden zijn via de brancheorganisatie afspraken gemaakt dat het activeren van een veiligheidssysteem zoals een PVV niet als een ongewoon voorval moet worden gezien en derhalve niet gemeld hoeft te worden. De activering van het veiligheidssysteem moet wel door het bedrijf geregistreerd worden. SodM zal nagaan of deze afspraken herzien moeten worden. Er zijn bij SodM geen gegevens bekend waaruit blijkt dat het activeren van het ventiel heeft geleid tot een risico voor de gezondheid.
Ik heb op dit moment, gelet op het bovenstaande, geen aanwijzingen dat de lijst met ongewone voorvallen niet compleet is.
Hebben de agenten en beveiligers die bij de Code Rood actie betrokken waren gezondheidsrisico’s gelopen? Is hier onderzoek naar gedaan?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe is de huidige situatie nu precies, gelet op het feit dat er is niet gedurende 24 uur iemand op het park aanwezig is, dat het SodM als een van de drie extra maatregelen heeft voorgeschreven dat er een medewerker op het park aanwezig moet zijn en dat u hierop in uw beantwoording niet ingaat?
SodM heeft het Tankenpark Delfzijl op 26 oktober 2019 onder verscherpt toezicht gesteld. Een van de opgelegde maatregelen betreft het buiten kantooruren stationeren van een medewerker op het Tankenpark. SodM heeft aangegeven dat de NAM hieraan voldoet.
Hoe vaak worden de tanks op het park gereinigd van binnen? Pas na reiniging van een lege tank kan er toch pas geïnspecteerd worden op de staat van zo’n tank? Hoe vaak moet dit volgens de regels? Wanneer is dat voor het laatst gebeurd?
Volgens de milieuvergunning van het Tankenpark Delfzijl moet de bovengrondse opslag en verlading van vloeistoffen aan de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) 29 richtlijn (versie 2005) voldoen. De tanks worden overeenkomstig deze richtlijn volgens een risico gebaseerde inspectiemethode geïnspecteerd. Ten behoeve van een inspectie zal de tank eerst leeg en schoon gemaakt worden.
Daarna wordt deze visueel geïnspecteerd en worden er ook metingen uitgevoerd om de dikte van de bodem, wand en het dak te bepalen. De tank mag pas weer in gebruik worden genomen als deze als zodanig geschikt wordt bevonden. De inspectiefrequentie wordt bepaald op basis van historische inspectiedata, corrosiesnelheden en het soort product dat wordt opgeslagen. In praktijk houdt dit in dat om de tien tot vijftien jaar een tank inwendig wordt geïnspecteerd. Hieronder is een overzicht opgenomen van de geïnspecteerde tanken
Naam
Functie
Jaartal van inspectie
T1
Scheidingstank
2018
T2
Scheidingstank
2007
T3
aardgascondensaattank
2008
T4
aardgascondensaattank
2008
T5
aardgascondensaattank
2017
T6
Scheidingstank
2015
T7
aardgascondensaattank
2018
Is er na de lekkage in oktober 2018 vervuiling op de bodem van de kanalen rond het park opgetreden? Hoe was dat met de lekkage bij het laden van het schip vorig jaar?
SodM heeft aangegeven dat op dit moment onderzocht wordt of de bodem van het kanaal verontreinigd is. In opdracht van de NAM heeft een gespecialiseerd onafhankelijk deskundige monsters genomen van de bodem van het kanaal. De bodem zou verontreinigd kunnen zijn omdat bestandsdelen uit het aardgascondensaat via het slip uit het riool terecht zijn gekomen op de bodem van het kanaal.
Vorig jaar heeft tijdens de verlading van aardgascondensaat naar het desbetreffende schip een lekkage plaatsgevonden. Hierdoor is puur en ongemengd aardgascondensaat op het oppervlaktewater terecht gekomen. Aardgascondensaat drijft op water en verdampt snel. Een verontreiniging van de waterbodem door het gelekte aardgascondensaat wordt daarom niet waarschijnlijk geacht en wordt daarom ook niet onderzocht.
Het voorkomen van de injectie door Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) van afvalwater in Twente door zuivering |
|
Agnes Mulder (CDA), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «NAM onderzoek naar afvalwaterzuivering is continu proces»?1
Ja.
Bent u bekend met dit proces van de NAM? Zo ja, waar bestaat het uit?
Bij iedere olie- en gaswinning komt ook zout water uit de diepe ondergrond mee omhoog. Het is gebruikelijk om dit zoute productiewater weer terug te brengen in de diepe ondergrond door middel van waterinjectie. NAM injecteert sinds 2011 het zoute productiewater dat vrijkomt bij de oliewinning in Schoonebeek in enkele voormalige gasvelden in Twente.
De verplichting om te blijven zoeken naar een andere oplossing voor het afvalwater is vastgelegd in de huidige waterinjectievergunningen. NAM moet om de zes jaar een evaluatie van de huidige verwerkingsmethode (waterinjectie) uitvoeren. De evaluatie geeft uitsluitsel of het injecteren van het productiewater nog steeds de meest geschikte methode van verwerking is.
NAM heeft in periode 2015–2016 een evaluatie uitgevoerd van de waterinjectie in Twente. Het eindrapport en de conclusies zijn per brief2 met uw Kamer gedeeld en besproken tijdens het plenair debat3 over Mijnbouw op 15 februari 2017.
Uit het eindrapport van de evaluatie blijkt dat waterinjectie nog steeds de meest geschikte verwerkingsmethode is. Alhoewel de zuiveringsvarianten interessante mogelijkheden zijn, geldt dat deze nog niet voldoende ontwikkeld zijn en het energieverbruik te groot is. Wel zijn er ontwikkelingen gaande op dit gebied en daarom is NAM verzocht om de ontwikkelingen en verwachtingen ten aanzien van de toegepaste technologieën en waterzuiveringsprocessen bij te houden.
Het proces waaraan NAM refereert in het bovengenoemde artikel betreft het in de gaten houden van relevante ontwikkelingen ten aanzien van waterzuivering. Op 14 januari 2019 heeft NAM een rapport4 over de ontwikkelingen van waterzuiveringstechnologieën gepubliceerd. NAM heeft aangegeven dat op dit moment onderzocht wordt op welke NAM-locatie een testfaciliteit kan worden aangelegd. Met deze testfaciliteit kunnen geïnteresseerde ondernemingen hun waterzuiveringstechnieken testen met het echte productiewater.
Dergelijk projecten kunnen in aanmerking komen voor subsidie via bestaande regelingen in de Topsector Water & Maritiem mits dat past in de programmering van het Topconsortium voor Kennis en Innovatie (TKI) Watertechnologie. Deze programmering is uitgewerkt in de Kennis- en Innovatieagenda Watertechnologie5.
Heeft de NAM de zorg om te werken aan betere oplossingen voor afvalwater? Zo ja, in hoeverre?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat het proces waaraan de NAM refereert in het artikel van RTV-Oost uit gesprekken in het kader van het topsectorenbeleid om te komen tot een verbeterde techniek van zuivering, zoals u suggereerde bij het plenair debat over mijnbouw van 15 februari 2017? Zo nee, bent u bereid om dit proces inhoud te geven in het topsectorenbeleid?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de onrust in Rossum over de injectie van afvalwater in de diepe ondergrond in Twente en het uitblijven van vorderingen ten aanzien van zuivering? Zo ja, hoe ervaart u die?
Een aantal jaar geleden was er onrust onder de bevolking in Twente over het injectie van afvalwater. Dit heeft geleid tot het vervroegd uitvoeren van de verplichte zes jaarlijkse evaluatie. Bij deze evaluatie zijn ook de vragen, zorgen en de aangereikte alternatieven van de bewoners betrokken.6 Uit de evaluatie is gebleken dat het injecteren van het productiewater op dit moment de meest geschikte wijze van verwerking is. NAM is gevraagd om relevante ontwikkelingen op het gebied van afvalwaterzuivering in de gaten te houden. Zoals hiervoor aangegeven, is NAM bereid om nieuwe technieken te laten testen. De resultaten hiervan zullen worden gepubliceerd op de website.
Kunt u aangeven of de NAM zich houdt aan de vergunningsvereisten van de afvalwaterinjectie en kunt u dit toelichten met de monitoringsgegevens?
Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) houdt toezicht op de waterinjectie van NAM. SodM heeft aangegeven dat NAM zich houdt aan de vereisten in de vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer en de ontheffingen Lozingenbesluit voor de waterinjectie in de Twentevelden.
NAM heeft jaarlijks de jaarrapportages aangeleverd en de vereiste onderdelen beschreven. NAM laat in de rapportages zien dat de waterinjectie binnen de vergunde injectievolumes en drukbereik blijft. In april 2017 heeft NAM een technisch evaluatierapport ingediend dat door SodM is beoordeeld. NAM heeft inmiddels op opmerkingen en vragen van SodM gereageerd en deze reactie wordt door de toezichthouder nader geanalyseerd. Deze analyse zal in het eerste kwartaal van 2019 worden afgerond.
In tabel 1 zijn de vergunning voor de waterinjectie weergegeven. De vergunningen zijn door de provincie Overijssel in 2010 afgegeven.
Vergunning
Locatie
Putten
2010/0040943
Rossum-Weerselo 2
ROW2 (& ROW7)
2010/0040956
Rossum-Weerselo 3
ROW3 en ROW4
2010/0040951
Rossum-Weerselo 5
ROW5
2010/0054507
Rossum-Weerselo 6
ROW6 & ROW9
2010/0022101
Tubbergen Mander 1
TUM1
2010/0022426
Tubbergen Mander 2
TUM2 en TUM3
2010/0022101
Tubbergen 7
TUB7 en TUB10
In tabel 2 zijn de voor SodM relevante voorwaarden voor het toezicht weergegeven.
Jaarrapportageverplichting volgens voorwaarde 2.1.1 uit de vergunningen
Vergunninghouder moet jaarlijks binnen 3 maanden na afloop van het kalenderjaar een rapportage
opstellen waarin tenminste de volgende Informatie is opgenomen:
a. de hoeveelheid injectiewater dat In het reservoir is geïnjecteerd;
b. de kwaliteit van het injectiewater overeenkomstig de parameters in tabel 6 van de aanvraag;
c. de ontwikkeling van de waterkwaliteit in de loop van het jaar;
d. de hoeveelheid gebruikte hulpstoffen;
e. een vergelijking met de onder a. t/m c. genoemde resultaten van de voorgaande jaren; ontwikkelingen In de resultaten als bedoeld onder c. moeten worden toegelicht.
Handhaving injectie- en reservoirdrukken & integriteitsbeheersing van afsluitende laag
6-jaarlijkse technische evaluatie verplichting volgens voorwaarde 3.1.1 uit vergunningen
«Vergunninghouder rapporteert over put ROW-2 elke 6 jaar en put ROW-7 na drie jaar de resultaten van een
a. uitgebreide evaluatie van de waterinjectie-activiteiten en de effecten daarvan op de boven het reservoir gelegen afsluitende lagen;
b. onderzoek conform de CE-afwegingsmethodiek of gelijkwaardig, of het injecteren van Injectiewater dat vrijkomt bij de productie van olie, nog steeds de meest geschikte verwijderingsmethode Is;
c. een onderzoek naar de mogelijkheden om de hoeveelheid gebruikte hulpstoffen verder te minimaliseren, aan het bevoegd gezag.»
NAM heeft op haar website7 de jaarverslagen van de waterinjectie gepubliceerd.
In hoeverre is het mogelijk om middelen uit het topsectorenbeleid en middelen van de NAM in te zetten voor een pilot voor afvalwaterzuivering?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4. Bedrijven kunnen contact opnemen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland8 (RVO.NL) en bespreken welke specifieke regeling voor een bepaald project het meest geschikt is.
Gezien de grote zorgen in de regio over de afvalwaterinjectie in de diepe ondergrond, bent u bereid om hierover met de NAM en een mogelijke partij voor het zuiveren van afvalwater in gesprek te gaan?
Recentelijk is er door mijn ministerie gesproken met de Stichting Stop Afvalwater Twente. Afgesproken is om dit gesprek voort te zetten en ook NAM uit te nodigen. Ook vinden met NAM gesprekken plaats over de testfaciliteit.
Op welke andere mogelijke manieren kunt u eraan bijdragen dat het mogelijk wordt om afvalwater te zuiveren in plaats van het te injecteren in de diepe ondergrond?
Ik vind het gewenst dat het afvalwater volgens de meest geschikte manier wordt verwerkt, onder andere als het gaat om energieverbruik en reststoffen. NAM is via de vergunning verplicht om iedere zes jaar te evalueren of de gebruikte verwerkingsmethode nog het meest geschikt is.
Met de huidige waterzuiveringstechnologieën zou het zuiveren van het afvalwater leiden tot een hoog energieverbruik (milieubelastend) en zorgen voor een grote hoeveelheid niet bruikbare reststoffen die opgeslagen moeten worden. Op de aangekondigde testlocatie van NAM zal men nieuwe zuiveringstechnologieën kunnen onderzoeken ten aanzien van energieverbruik en reststoffen.
De Waarderegeling |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Waarderegeling van de NAM?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het terecht is dat mensen die in het aardbevingsgebied wonen worden gecompenseerd voor alle nadelen die het gevolg zijn van de gaswinning in het Groningenveld? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bekend met artikel 3.3 van de Waarderegeling waarin staat: «Voor de beoordeling zal NAM voor de betreffende woning en op basis van de kenmerken van die woning een inschatting (laten) maken van het verschil tussen de gerealiseerde verkoopprijs, en de verkoopprijs zoals die gerealiseerd zou zijn door de Verkoper in een situatie zonder aardbevingsrisico»?
Ja.
Deelt u de mening dat wanneer een huis in het aardbevingsgebied niet verkocht kan worden en door het Woonbedrijf moet worden opgekocht, dit een gevolg is van het risico op aardbevingen die het gevolg zijn van de gaswinning door NAM in het Groningenveld en dat het niet kunnen verkopen van een huis binnen het aardbevingsgebied dus aangemerkt kan worden als aardbevingsschade? Zo nee, waarom niet?
Er zijn vele oorzaken die ten grondslag kunnen liggen aan het niet kunnen verkopen van een woning, waarvan de aardbevingsproblematiek er één is. Veelal is sprake van een combinatie van factoren.
Hoe wordt exact vastgesteld wat de 100% waarde is van een huis dat door het Woonbedrijf wordt opgekocht? Kan in detail worden uitgelegd waarom de overgebleven 5% (van de marktwaarde van een huis aan de hand van het referentiegebied) die overblijft wanneer door het Woonbedrijf 95% van de waarde van een huis niet alsnog kan worden verhaald op de Waarderegeling van de NAM?
De marktwaarde wordt in onderling overleg vastgesteld door twee taxateurs, waarvan één taxateur in opdracht van het Woonbedrijf taxeert en één taxateur in opdracht van de bewoner taxeert. Om de onafhankelijkheid en objectiviteit te borgen mogen beide taxateurs in de afgelopen twee jaar niet op enige wijze betrokken zijn geweest bij de aan- of verkoop van de woning. De gekozen taxateurs moeten ingeschreven staan in de kamer Wonen van de Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT) en bij het Nederlands Woning Waarde Instituut (NWWI) en kantoor houden binnen een straal van 30 kilometer van de betreffende woning. Binnen deze kaders is de bewoner vrij om zelf zijn taxateur te kiezen.
Het taxatierapport wordt gevalideerd door het NWWI. Doel van de validatie is om te komen tot een goed onderbouwd en transparant taxatierapport waar de geldverstrekker en de aanvrager op kunnen bouwen. De normen die het NWWI hanteert zijn opgesteld door het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT) en zijn vastgelegd in het ISO 9001:2015 addendum en in het normblad dat onderdeel is van het taxatierapport.
De 5% die overblijft wanneer een huis door het Woonbedrijf tegen 95% van de waarde van een huis wordt overgenomen kan niet alsnog worden verhaald op de Waarderegeling van de NAM. Via de Waarderegeling compenseert NAM een lagere verkoopprijs als gevolg van de aardbevingsrisico’s, waarbij NAM te werk gaat conform het door u in vraag 3 aangehaalde artikel. Het Koopinstrument is bedoeld als vangnet, om te voorkomen dat mensen «gevangen komen te zitten in hun huis». Het is voor alle partijen wenselijk dat woningen op de vrije markt worden verkocht. Om niet te zeer marktverstorend op te treden is de garantie van het Koopinstrument 95% van de getaxeerde marktwaarde. Door 95% van de marktwaarde te bieden blijft het aantrekkelijk voor mensen zich in te zetten om de woning voor een hogere prijs aan een derde te verkopen.
Bij de Waarderegeling gaat NAM in haar beoordeling van woningen die worden opgekocht binnen het Koopinstrument overigens wel uit van 100% van de waarde van een huis om een eventuele waardedaling vast te stellen.
Wat is de onderliggende motivatie achter de keuze voor 5%? Waarom is er niet gekozen voor 4, 3 of 2%?
Bij de vormgeving van het Koopinstrument is gekeken naar de zogenaamde Moerdijkregeling. Deze regeling biedt huizenbezitters in het dorp Moerdijk een verkoopgarantie gebaseerd op 95% van de getaxeerde waarde van hun huis. De Moerdijkregeling is bedoeld als een vangnet voor bewoners en is geen compensatieregeling voor eventuele geleden schade. Daarom wordt niet de volledige getaxeerde waarde van de woning gegarandeerd. De Moerdijkregeling wordt door alle betrokken partijen ervaren als een succesvolle regeling.
Net als de Moerdijkregeling is het Koopinstrument een vangnet. Het is voor alle partijen wenselijk dat woningen op de vrije markt worden verkocht. Het Koopinstrument kan daarbij marktverstorend optreden. Om deze marktverstoring te beperken wordt 95% van de marktwaarde geboden. Ook is het niet uitgesloten dat woningen worden opgekocht die (mede) moeilijk verkoopbaar zijn vanwege andere oorzaken dan de aardbevingsproblematiek. Daarnaast is het zo dat indien een bewoner ervoor kiest gebruik te maken van het Koopinstrument dit er aan bijdraagt dat de bewoner niet langer op de verkoop van zijn woning hoeft te wachten, wat ook allerhande kosten met zich meebrengt. Tegen deze achtergrond zie ik geen aanleiding voor aanpassing van de aankoopprijs van 95% van de getaxeerde waarde.
Is het u bekend met het feit dat de gemiddelde prijs van een koophuis in oktober 2018 in Nederland 292.000 euro bedroeg en dat 5% daarvan 14.600 euro bedraagt?2
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u niet dat bijvoorbeeld 3% van de waarde van een huis in euro’s ook een fors bedraag is – te weten 8.760 euro voor de gemiddelde prijs van een koophuis in Nederland – en dus ook meer dan genoeg «prikkel» bevat voor de eigenaar en/of bewoner om eerst te proberen het huis zo goed als mogelijk te verkopen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om nog eens kritisch te kijken naar de keuze voor die 5% en deze eventueel neerwaarts bij te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om de deze vragen te beantwoorden voordat het plenaire debat over de afhandeling schade en versterkingsoperatie Groningen in de Kamer plaatsvindt?
Ja.
De bestrijding van de Japanse duizendknoop |
|
Jaco Geurts (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aanvalsplan tegen woekerplant: Anders kost het miljoenen»?1
Ja.
Kunt u een inschatting geven van schades en daarmee gepaard gaande kosten voor inwoners, bedrijven en overheden door de verspreiding van de Aziatische duizendknopen (Japanse, Boheemse en Sachalinse)?
Nee. Bekend is dat Aziatische duizendknopen via bijvoorbeeld transport van grond en snoeimateriaal zijn verspreid in de bebouwde omgeving en langs infrastructuur, en daar schade kunnen veroorzaken. Ook zijn er meldingen van Aziatische duizendknopen in natuurgebieden. Er worden door de beheerders geen gegevens bijgehouden over de schade door Aziatische duizendknopen en daarmee gepaard gaande kosten voor inwoners, bedrijven en overheden. Wel is bekend dat bestrijdingskosten hoog zijn, omdat de plant zich moeilijk laat bestrijden.
Kunt u aangegeven in hoeverre bestrijding van Aziatische duizendknopen mogelijk is?
Er zijn veel proeven gedaan met bestrijding van Aziatische duizendknopen. De ervaringen zijn wisselend en er is geen bestrijdingsmethode die op effectieve en efficiënte wijze in alle gevallen werkt. Het succes is onder meer afhankelijk van de omvang van de groeiplaats, de grondsoort en de mate van bereikbaarheid van de locatie. Veelal dient een combinatie van de verschillende bestrijdingsmethoden te worden toegepast om resultaat te bereiken.
Het beste overzicht van de actuele stand van kennis over bestrijding is te vinden op de site www.bestrijdingduizendknoop.nl, die is opgezet door Stichting Probos in het kader van de praktijkproef bestrijding duizendknoop.
Kunt u aangeven hoe in andere Europese lidstaten wordt omgegaan met Aziatische duizendknopen?
Uit Europees overleg blijkt dat ook andere Europese lidstaten Aziatische duizendknopen ervaren als probleemsoorten, en de bestrijding als zeer problematisch.
Bent u, aangezien er in Nederland en andere Europese lidstaten diverse proeven worden gedaan met uiteenlopende bestrijdingsmethoden, bereid om deze ontwikkeling en uitwisseling van kennis te faciliteren?
Ja, dit gebeurt reeds. Het Ministerie van LNV en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hebben bijgedragen aan de website www.bestrijdingduizendknoop.nl van Stichting Probos. Daarnaast zijn ook sommige provincies gemotiveerd om kennisdeling te faciliteren.
Wat vindt u van het initiatief van Stichting Probos, Aequator Groen & Ruimte en Geofoxx Milieu Expertise, gefinancierd door drie provincies, vier gemeentes, de vereniging van bos- en natuurterreineigenaren en een waterschap, om te komen tot een landelijk protocol voor het omgaan met Aziatische duizendknopen?
Het ontwikkelen van protocollen voor de omgang met Aziatische duizendknopen en in het bijzonder het grondgebruik juich ik toe. Met name het opnemen van goede voorschriften in particuliere contracten rond grondverzet en in bestekken voor bouwprojecten kan een belangrijk hulpmiddel zijn om gebruik van grond waarin resten van duizendknoopwortelstokken zitten te voorkomen, en daarmee verdere verspreiding van de soorten tegen te gaan.
Waarom zijn Aziatische duizendknopen niet opgenomen in de EU-verordening betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (EU-Verordening 1143/2014)?
De EU-verordening Invasieve Uitheemse Soorten is gericht op schadelijke exotische planten en dieren die in (delen van) de Europese Unie schade toebrengen aan de natuur of dit in de toekomst waarschijnlijk gaan doen.
Een aantal Aziatische duizendknopen is in 2015 na uitvoerige discussie niet in EU-verband aangewezen, omdat deze soorten inmiddels al wijdverspreid zijn en opname op de Unielijst geen meerwaarde heeft om introductie en verdere verspreiding te voorkomen. Nederland heeft dat standpunt destijds met de steun van de provincies ook ingenomen. Momenteel bekijkt de Europese Commissie de mogelijkheden om risicobeoordelingen op te laten stellen voor andere soorten duizendknopen.
De Verordening schrijft beperkingen voor tegen verdere verspreiding. Met name door handel en transport te verbieden. Terwijl de wijze waarop de duizendknoop zich verspreidt voornamelijk ligt in onbedoelde verspreiding door verkeerd omgaan met maaisel, wortelstokken en grondverzet. De Verordening biedt hiervoor niet de juiste oplossing, terwijl tegelijk de beperkingen die de Verordening oplegt zeer verstrekkend zijn. Afspraken tussen marktpartijen die met grond werken (in bouw en infrastructuur) kunnen effectiever zijn en minder onnodige kosten met zich meebrengen.
Waarom zijn in Nederland Aziatische duizendknopen niet bestempeld als invasieve exoot op basis van de Wet natuurbescherming, artikel 3.19?
De Wet natuurbescherming biedt de mogelijkheid om invasieve uitheemse soorten op een nationale lijst te zetten (als aanvulling op de Unielijst van de EU). De provincies moeten instemmen met de aanwijzing van soorten onder artikel 3.19 en het zijn de provincies die zorgdragen dat de verspreiding van invasieve exoten zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Aanwijzing van een soort kan alleen plaatsvinden indien kan worden onderbouwd dat de plant schadelijk is voor de inheemse flora en dat is bij de Japanse duizendknoop niet aangetoond. Tot nu toe is het Ministerie van LNV terughoudend in aanwijzing van soorten op een nationale lijst en wordt prioriteit gegeven aan de soorten van de Unielijst.
De meeste problemen met Aziatische duizendknopen worden ervaren binnen de bebouwde omgeving en op terreinen waar grondverzet heeft plaatsgevonden, zoals (spoor)wegbermen en dijktaluds. Waar de soort natuurwaarden aantast, kan gerichte bestrijding plaatsvinden binnen de kaders van het natuurbeleid. De ervaringen binnen het natuurbeleid zijn tot dusverre niet zodanig geweest dat Rijk en provincies een landelijke aanwijzing zoals bedoeld in artikel 3.19 zinvol achtten.
Bent u bereid op Europees niveau te pleiten voor opname van de Aziatische duizendknopen (Japanse, Boheemse, Sachalinse) in de eerdergenoemde EU-verordening betreffende invasieve exoten (EU-Verordening 1143/2014)?
In 2015 is een risicobeoordeling besproken in EU-verband. Deze voldeed niet aan de vereisten van de EU-verordening. Bij de discussie bleek de steun voor opname op de Unielijst bij veel lidstaten te ontbreken. De Commissie oordeelde dat opname op de Unielijst geen meerwaarde bood.
Nederland zou, als sprake is van schade aan de natuur, een wetenschappelijke risicobeoordeling kunnen indienen bij de EU-commissie. Het Ministerie van LNV is echter terughoudend omdat opname van deze soort op de Unielijst uit ecologisch oogpunt niet goed te onderbouwen is en plaatsing op de Unielijst grote gevolgen heeft voor handhaving en controle, bijvoorbeeld voor grondtransporten.
Bent u bereid om, in afwachting van een eventuele opname in de EU-verordening, Aziatische duizendknopen voorlopig aan te wijzen als invasieve exoot volgens artikel 3.19 uit de Wet natuurbescherming?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Bent u bereid het project «Landelijk protocol verspreiding voorkomen van Aziatische duizendknopen» te ondersteunen ten behoeve van een realistisch haalbare aanpak van deze exoot en omdat zoveel partijen hier behoefte aan hebben?
Omdat de Aziatische duizendknoop vooral een probleem is in de bebouwde omgeving, ligt een consistente aanpak van de betrokken partijen zoals I&W, RWS, ProRail, provincies, gemeenten, waterschappen en projectontwikkelaars voor de hand. Zoals aangegeven bij antwoord 6 juich ik daarom het ontwikkelen van protocollen voor de omgang met Aziatische duizendknopen en in het bijzonder voor maaien en grondgebruik toe. Momenteel zijn er al initiatieven van partijen (gemeenten, waterschappen) die in hun opdrachten en contracten voor grondtransporten opnemen dat grond exotenvrij moet zijn. Ook Rijkswaterstaat neemt al maatregelen om bij uitvoering en beheer verspreiding van de Aziatische duizendknoop te voorkomen en is ook aangehaakt bij het opstellen van het landelijke protocol. Ik zie graag dat meer partijen dit voorbeeld volgen en zal deze daartoe ook benaderen.
Voor zover er toch nog handel plaatsvindt in Aziatische duizendknoop ligt het voor de hand dat ook deze handel in Nederland definitief tot een einde komt via afspraken met tuincentra en handel. Ik wil deze partijen vragen zich bij deze beweging aan te sluiten.
Bent u bereid om samen te werken met betrokken partijen om een adequate aanpak te ontwikkelen ten behoeve van preventie van verspreiding, de algemene bestrijding en de bestrijding op kwetsbare plaatsen?
Ja, zie verder mijn antwoord op vraag 11.
Ziet u andere mogelijkheden om deze exoot aan te pakken en schade te beperken? Zo ja, waar denkt u dan aan en hoe denkt u dat in te zetten?
Nee, ik zie geen andere mogelijkheden.
Het bericht 'Kopers in de kou – Lang wachten op energieaansluiting in nieuwbouwwoning' |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kopers in de kou – Lang wachten op energieaansluiting in nieuwbouwwoning»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat kopers die hun gloednieuwe nieuwbouwwoning willen betrekken, vaak wekenlang moeten wachten op hun energieaansluiting? Wat heb je in ’s hemelsnaam aan een nieuwbouwwoning zonder energieaansluiting?
Ik kan mij heel goed voorstellen dat het heel vervelend is dat iemand zijn nieuwbouwwoning nog niet kan betrekken, omdat er nog geen energieaansluiting is.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat voortaan de deadline van achttien weken voor aansluiting op het energienet voor alle nieuwbouwwoningen wordt gehaald?
De wettelijke termijn van 18 weken voor het aansluiten van klanten voor elektriciteit wordt in de praktijk regelmatig wordt overschreden (artikel 23, derde lid, Elektriciteitswet 1998). Deze wettelijke termijn geldt overigens niet voor een aansluiting op aardgas en andere nutsvoorzieningen.
Voor het niet halen van de termijn voor het aansluiten van elektriciteit zijn meerdere oorzaken. Een deel van de klanten doet een aanvraag voor een aansluiting die verder dan 18 weken vooruit ligt of er wordt met de klant een andere termijn overeengekomen. Daarnaast kan het zijn dat de netbeheerder niet in staat is om de termijn van 18 weken te halen. Dat kan veel oorzaken hebben, bijvoorbeeld dat er sprake is van een complexe aansluiting of ingewikkelde vergunningprocedures, of het achterliggende net is ontoereikend om de nieuwe capaciteit te transporteren.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is de toezichthouder en geeft aan dat de nood hoog is en er op alle (creatieve) manieren gekeken moet worden hoe deze situaties praktisch zo snel mogelijk opgelost kunnen worden.
Zoals aangegeven in antwoorden op vragen van de leden Rudmer Heerema en Koerhuis (beiden VVD) is de Minister van Economische Zaken en Klimaat in overleg met de netbeheerders over deze problematiek in het bredere perspectief van een toenemend aantal nieuwbouwprojecten door economische groei, de verantwoordelijkheden van de netbeheerders en het tekort aan technisch personeel bij zowel netbeheerders als hun aannemers (Kamerstuk 2018/2019 nr. 386). Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 7.
Hoe en door wie worden benadeelde kopers van nieuwbouwwoningen, die letterlijk in het donker en de kou zitten, gecompenseerd?
Het gaat hier om een contract tussen koper en aannemer/bouwer. Een eventuele compensatie hangt af van wat in het contract over de oplevertermijn is overeengekomen tussen koper en aannemer. In de praktijk is de oplevertermijn vaak dermate ruim gesteld dat er niet snel sprake zal zijn van compensatie.
Weet u dat u bekend staat als een Minister die veel praat, veel overlegt, veel vergadert, maar concreet weinig doet? Herinnert u zich dat u ontelbaar vaak hebt gezegd dat u de woningbouw wilt «versnellen»? Hoe gaat u dan het tekort aan installateurs «versneld» oplossen?
Ik herken mij niet in het door u geschetste beeld. Zie verder het antwoord bij vraag 6.
Deelt u de mening dat er van die zogenaamde «versnelde woningbouw» in de praktijk niets terechtkomt? Zo nee, waarom niet?
Voor het aanpakken van het woningtekort bestaat geen «quick fix», zoals ook de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) aangeeft in haar advies «Versnellen woningbouwproductie, met behoud van kwaliteit». Het plannen en realiseren van nieuwe woningbouw kent veel stappen, en er zijn veel partijen bij betrokken. De enige manier om tot die versnelling te komen, is dus met alle partijen gezamenlijk. Daarom wil ik gezamenlijk met die partijen knelpunten identificeren en afspraken maken over hoe we dit aanpakken.
Dat heeft al tot mooie concrete resultaten geleid, zoals de afspraken die in de BO’s MIRT zijn gemaakt over investeringen in de bereikbaarheid van specifieke locaties. Die afspraken zijn onderdeel van de woondeals die ik begin 2019 met de meest gespannen regio’s beoog te sluiten. Onderdeel van die deals zijn aanvullende afspraken over versnelling van de woningbouw en de beschikbaarheid van voldoende plancapaciteit. Ik bied daarbij ondersteuning door bijvoorbeeld de inzet van de Crisis- en herstelwet en bijdrages aan flexibele arbeidspools voor gemeentelijke capaciteit.
Daarnaast is de versnelling van de woningbouw ook simpelweg een kwestie van het opnieuw opbouwen van capaciteit in de sector, waarvan in de crisis veel verloren is gegaan. We zien dit overal in de bouw, en dus ook bij installateurs die nieuwbouwwoningen aansluiten op nutsvoorzieningen. Het aanpakken van capaciteitstekorten is primair een verantwoordelijkheid van de sector. Als ik een faciliterende rol kan spelen om slimmer en efficiënter werken in de bouwsector te stimuleren, dan doe ik dat natuurlijk graag. Vanuit die rol ben ik dan ook betrokken bij de Bouwagenda, waarbinnen betrokken partijen gezamenlijk via de Human Capital Agenda capaciteitstekorten willen aanpakken.
Versnelling van de woningbouw biedt echter pas op de langere termijn een oplossing voor het woningtekort. Daarom bevatten de woondeals ook afspraken over de aanpak van excessen die het gevolg zijn van de krappe woningmarkt, zoals huisjesmelkerij. Ik bied ondersteuning door extra ruimte te bieden in wet- en regelgeving en ook regionaal door ondersteuning van handhaving op zaken als huisjesmelkerij.
Als er nu al een gierend tekort aan installateurs is, hoe rampzalig zal de uitvoering van die vreselijke, onbetaalbare, zinloze energietransitie dan zijn, waarbij elk huishouden van het gas af moet worden gehaald? Bent u bereid een streep te zetten door de energietransitie en nieuwbouwwoningen gewoon op het gasnet aan te sluiten indien kopers dit wensen? Zo nee, waarom niet?
Aan de behoefte aan voldoende goed geschoold personeel wordt ook aan de overlegtafels over het klimaatakkoord aandacht besteed. Deze behoefte bestaat breder dan alleen voor de energiesector. In de antwoorden aan de leden Van der Lee en Smeulders (beiden Groen Links) is ook ingegaan op de bredere aanpak van het kabinet met betrekking tot het tekort aan technische personeel (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 655). Ik zie daarom geen reden een streep te zetten door de energietransitie.
Het bericht dat banken financiering van fossiele energie niet hebben teruggebracht |
|
Eppo Bruins (CU), Bart Snels (GL), Joost Sneller (D66), Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Banken investeren veel meer in fossiele dan in duurzame energie» over het rapport «Still undermining our future» van de Eerlijke Geldwijzer?1 Wat is uw reactie op deze bevindingen?
Ik ben bekend met deze bevindingen. In de antwoorden hieronder geef ik een reactie.
Kunt u bevestigen dat banken meer zijn gaan investeren in duurzame energie sinds 2014, maar met 29 miljard euro nog steeds veel meer investeren in fossiele energie? Is u gedetailleerdere informatie bekend dan die op bedrijfsniveau waar dit rapport op gebaseerd is?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vragen van de leden Van den Hul en Nijboer (beiden PvdA) heeft DNB in kaart gebracht wat de uitzettingen van de verschillende onderdelen van de financiële sector zijn op CO2-intensieve sectoren. DNB heeft daarbij gekeken naar uitzettingen op sectoren die, tezamen met het vastgoed, het leeuwendeel van de uitstoot van CO2 veroorzaken. Dit zijn de sectoren fossiele brandstof (inclusief toeleveranciers), energieopwekking, zware industrie (chemie, staalproductie, mijnbouw, papier- en cementindustrie), transport en landbouw. Dit is dus breder dan fossiele energie alleen. Deze uitzettingen zijn het grootst voor pensioenfondsen (12,4 procent van het balanstotaal) en banken (11 procent). Bij verzekeraars zijn uitzettingen een stuk lager (4,5 procent).2 Voor 2019 heeft DNB eenzelfde uitvraag ingepland. Ik heb DNB, mede naar aanleiding van een motie van de leden Snels en Sneller3, gevraagd de uitzettingen van de Nederlandse financiële sector op CO2-intensieve sectoren te blijven monitoren.
Dit kabinet heeft een ambitieus klimaatbeleid geformuleerd. Nederland streeft naar 49% CO2-reductie in 2030 ten opzichte van de uitstoot van Nederland in 1990. Dit zal ertoe leiden dat de Nederlandse energiemix substantieel zal wijzigen en in bepaalde sectoren krimp zal plaatsvinden. Zoals ik uw Kamer eerder per brief heb gemeld, ben ik van mening dat financiële instellingen hier tijdig op moeten anticiperen, in lijn met de doelstellingen van het Akkoord van Parijs.4 Dit geldt in het bijzonder voor financiële instellingen die een relatief groter deel van hun portefeuille in fossiele energie hebben. Voor hen is het risico van de transitie naar een CO2-neutrale energievoorziening het grootst. Deze risico’s hebben ook de aandacht van toezichthouders. Zo kijkt DNB hoe zij duurzaamheidsrisico’s meer kan verankeren in het toezicht. Recent heeft DNB een eerste stresstest uitgevoerd waarin zij de mogelijke gevolgen van verschillende disruptieve transitiescenario’s doorrekent voor de financiële stabiliteit in Nederland. Ook maken duurzaamheidsrisico’s en verdergaande transparantievereisten voor banken onderdeel uit van de herziening van het Europese kapitaaleisenraamwerk waarop de Raad en het Europees Parlement een akkoord op hoofdlijnen hebben bereikt.5 Een groot deel van de financiële sector heeft daarnaast ook het initiatief genomen om binnen het klimaatakkoord een commitment aan te gaan om hun investeringen in lijn te brengen met het Akkoord van Parijs.6 Zie ook de antwoorden op de vragen 5, 6 en 7.
Herkent u het beeld dat verzekeraars twaalf keer meer investeren in fossiele energie dan in duurzame energie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de reactie van de Nederlandse Vereniging van Banken dat de kwaliteit van de Eerlijke Bankenwijzer onvoldoende is?2
Voorafgaand aan het besluit van de banken om hun medewerking aan de onderzoeken van de Eerlijke Bankwijzer («EBW») op te zeggen, hebben de banken en EBW een uitgebreide dialoog gevoerd onder leiding van een onafhankelijk wetenschapper. In dit proces is getracht om de uiteenlopende standpunten van de partijen dichterbij elkaar te brengen. Hierbij stond vooral de methodologie zoals die door de EBW wordt gehanteerd centraal. Helaas heeft dit proces niet geresulteerd in overeenstemming waardoor banken helaas niet meer meewerken aan de onderzoeken.
Deelt u de mening dat het wenselijk zou zijn als banken en verzekeraars op een betrouwbare en verifieerbare manier transparant zijn over hun investeringen in klimaatrelevante sectoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke (wettelijke) verplichtingen bestaan hier momenteel voor?
Zoals aangegeven in beantwoording op de vragen van de leden Van den Hul en Nijboer onderschrijft het kabinet het belang van de betrokkenheid bij en aansluiting van de financiële sector op de doelstellingen van het Akkoord van Parijs. Daarom heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) de sector uitgenodigd om actief deel te nemen aan het Klimaatakkoord, in het bijzonder aan de taakgroep financiering. Deze taakgroep werkt samen met de sectortafels voorstellen uit om de energietransitie te financieren en hindernissen weg te nemen. De resultaten hiervan zijn op 21 december 2019 gepubliceerd. De Nederlandse financiële sector heeft daarnaast het initiatief genomen om zich te verbinden aan de doelstellingen uit het Akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. De Minister van EZK en ik hebben dit initiatief verwelkomd. De sector heeft in dat kader afgesproken om het CO2-gehalte van relevante financieringen en beleggingen te meten. Vanaf het boekjaar 2020 rapporteren zij daarover publiekelijk. Uiterlijk in 2022 maken de partijen hun actieplannen inclusief reductiedoelstellingen voor 2030 bekend, voor al hun relevante financieringen en beleggingen. Het is uniek dat de gehele Nederlandse financiële sector voornemens is om klimaatdoelstellingen te gaan stellen. De financiële sector kan hiermee een belangrijke bijdrage leveren aan de transitie. Ik ga dit Nederlandse initiatief ook in Europees verband op de kaart zetten. Daarmee is tevens opvolging gegeven aan de motie-Dik-Faber/Van Veldhoven.9
Indien u van mening bent dat banken en verzekeraars transparant dienen te zijn over deze investeringen, kunt u aangeven of thans voldoende tegemoet wordt gekomen aan die wens? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, welke verbeteringen zouden banken en verzekeraars wat u betreft nog zouden moeten doorvoeren?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten hoe het staat met de uitvoering van de motie-Dik-Faber/Van Veldhoven?3
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw oordeel over de vergelijkbaarheid van de meetmethodes die banken en verzekeraars op dit moment gebruiken, zoals die in de Spitsbergen ambitie waarin Platform Carbon Accounting Financials (PCAF), 2Dii en/of soortgelijke meetmethoden worden genoemd?4
Er bestaan verschillende manieren om de klimaatimpact van een financiële instelling te meten en inzichtelijk te maken. Ik ben van mening dat het aan instellingen zelf is om een meetmethode te kiezen die past bij de balans of bij het type investering. Ik vind het tegelijkertijd van belang dat instellingen ernaar streven om resultaten waar mogelijk onderling vergelijkbaar te maken. Ik ben daarom blij dat de financiële sector, als onderdeel van het bovengenoemde commitment, zich verbindt aan een proces om onderling ervaringen te delen, resultaten vergelijkbaar te maken en stappen te zetten om de meting te verbeteren en te verdiepen. Het beter vergelijkbaar maken van resultaten helpt consumenten en beleggers om financiële instellingen onderling te vergelijken. Het vergelijkbaar maken van meetmethodes kan instellingen tevens prikkelen om hun balans te verduurzamen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is als banken en verzekeraars dezelfde systematiek hanteren, zodat dit voor consumenten en investeerders onderling vergelijkbaar is? Heeft u zelf een voorkeur voor een specifieke meetmethode?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om met de maatschappelijke organisaties en de financiële sector te komen tot gedragen en controleerbare maatstaven of «Key Performance Indicators» voor maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Ik vind het belangrijk dat in de financiële sector meer aandacht komt voor duurzaamheidscriteria en dat instellingen beter vergelijkbaar worden. Het vergroten van transparantie door financiële instellingen heeft ook prioriteit van de Europese Commissie. Als onderdeel van het actieplan «duurzame groei financieren» probeert de Commissie op verschillende manieren transparantie, alsmede aandacht voor duurzaamheid, in de financiële sector te vergroten. Gelet op de grensoverschrijdende activiteiten van financiële instellingen zie ik een gemeenschappelijk beleid in Europa op dat vlak als wenselijk. Zo lopen op dit moment onderhandelingen over het opzetten van een raamwerk voor duurzame economische activiteiten. De Commissie wil alle aspecten die van belang zijn voor duurzaamheid de komende jaren onderbrengen in dit raamwerk («taxonomie»). Daarbij wil de Commissie beginnen met activiteiten die een effect hebben op klimaat en milieu. De Commissie zal in een later stadium een voorstel uitwerken voor de bijdrage van economische activiteiten aan sociale doelstellingen. Ik ben van mening dat deze op te zetten taxonomie kan bijdragen aan meer eenduidige standaarden over wat een duurzame investering is en wat niet. Ik zet daarbij in op het bewaken van een breed duurzaamheidsbegrip, zodat alle relevante ESG-criteria worden meegewogen.
Ook nu al dienen financiële instellingen op verschillende wijze transparant te zijn over hun investeringen. Op dit moment verwacht de overheid van financiële instellingen, waaronder banken en verzekeraars, dat zij zich houden aan de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Openbaarheid van gegevens en transparantie over risicomanagement, naleving van wetten, normen en gedragscodes zijn onderdeel van deze richtlijnen. Ook dienen grote beursgenoteerde ondernemingen, banken en verzekeraars met meer dan 500 werknemers vanaf boekjaar 2017 in hun bestuursverslag een niet-financiële verklaring openbaar te maken over, in ieder geval, milieu-, sociale en personeelsaangelegenheden, eerbiediging van mensenrechten en bestrijding van corruptie en omkoping. Ook pensioenfondsen dienen in hun bestuursverslag inzicht te geven in de wijze waarop in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met ESG-criteria. Verder is de overheid met de financiële sector en maatschappelijke organisaties partij in IMVO-convenanten waarin ook aandacht is voor ESG-criteria. Hierin zijn onder andere afspraken gemaakt over de publicatie van investeringskeuzes, stemgedrag op aandeelhoudersvergaderingen en over de dialoog die plaatsvindt met bedrijven waarin wordt belegd of met bedrijven die worden gefinancierd. Deze initiatieven kunnen bijdragen aan het beter vergelijkbaar maken van financiële instellingen.
Deelt u de mening dat het, zeker omdat Nederland uitsluitend «fractional reserve» banken kent, wenselijk is dat klanten en beleggers goed geïnformeerd moeten worden over waar hun geld in wordt geïnvesteerd wanneer zij een spaarrekening openen of een financieel product aanschaffen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u de Kamer nader informeren over de stand van zaken met betrekking tot de onderhandelingen over het voorstel van de Europese Commissie (COM(2018) 354 d.d. 24 mei 2018) voor een verordening betreffende informatieverschaffing in verband met duurzame beleggingen en duurzaamheidsrisico's en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/2341?5
Op 19 december 2018 is in de Raad overeenstemming bereikt over het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening betreffende informatieverschaffing in verband met beleggingen en duurzaamheidsrisico’s en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/2341. De onderhandelingen tussen de Raad, Europese Commissie en het Europees Parlement zijn gestart.
Het bericht 'Experts boos over soepeler BENG-eisen' |
|
Paul Smeulders (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Experts boos over soepeler BENG-eisen?1
Ja.
Waarom is besloten de eisen voor bijna-energieneutrale gebouwen (BENG) veel soepeler te maken dan eerder voorgenomen? Wie heeft hier baat bij?
Dat de getalswaarde hoger is dan in de eerder voorgenomen eisen betekent niet dat de BENG-eisen die binnenkort voor consultatie worden voorgelegd veel soepeler zijn dan de eerder voorgenomen eisen. Belangrijke reden voor de hogere getalswaarde is dat een nieuwe berekeningsmethode is toegepast die beter aansluit op het werkelijke gemiddelde energiegebruik van een gebouw. Uit de praktijk is gebleken dat de eerder voorgenomen eisen belemmeringen opleveren voor de bouw van bepaalde gebouwtypen, zoals vrijstaande huizen en hoogbouw in binnenstedelijk gebied. Dit is vanuit oogpunt van de woningbouwopgave ongewenst. Verder zijn van invloed de actualisatie van de primaire factor elektriciteit en de kosten die gemoeid zijn met de eis om nieuwbouw aardgasvrij op te leveren. Elektriciteit wordt in de nieuwe methode beter gewaardeerd en de kosten en terugverdientijden van alternatieven, zoals een warmtepomp, wegen mee in de hoogte van de eisen.
Welke partijen zijn betrokken geweest in het besluitvormingstraject om te komen tot soepelere BENG-eisen? Welke partijen hebben gelobbyd voor het versoepelen van de BENG-eisen?
De partijen die betrokken zijn geweest bij het besluitvormingstraject om te komen tot concept geadviseerde BENG-eisen zijn de BENG-begeleidingscommissie, de Juridisch Technische Commissie en het Overlegplatform Bouwregelgeving. Hierin zijn de volgende organisaties vertegenwoordigd: de Dutch Heat Pump Association (DHPA), de Nederlandse Vereniging van Projectontwikkeling Maatschappijen (NEPROM), Bouwend Nederland, het Nederlands Verbond Toelevering Bouw (NVTB), de Nederlandse Isolatie Industrie (NII), de Vereniging Leveranciers van Luchttechnische Apparaten (VLA), de Vereniging van Nederlandse Fabrieken van Ketels voor Centrale Verwarming (VFK), de Bond van Nederlandse Architecten (BNA), de Unie van Elektrotechnische ondernemers en Vereniging Nederlandse Installatiebedrijven (UNETO-VNI), het Rijksvastgoedbedrijf, de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VNSU), de Mineral Wool Association (MWA), de Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed (IVBN), de Nederlandse vereniging van Biomassa Ketelleveranciers (NBKL), Holland Solar, Aedes, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), de Woonbond, VacpuntWonen, de Vereniging Eigen Huis (VEH), Brandveilig Bouwen Nederland (BBN), de Brancheorganisaties Zorg (BOZ), de Federatie ruimtelijke kwaliteit, NL Ingenieurs, de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO), de Koninklijke Nederlandse Metaalunie (KMU), de Vereniging Bouw- & Woningtoezicht Nederland (VBWTN) en Onderhoud NL.
Bij de totstandkoming van de conceptgeadviseerde eisen zijn er geen partijen geweest die hebben gelobbyd voor het versoepelen van de BENG-eisen.
Klopt het dat in veel gevallen met het huidige Bouwbesluit al wordt voldaan aan de voorgestelde BENG-eisen?
Nee, dit is niet juist. De huidige nieuwbouweis, de EPC, en de daarbij behorende huidige energieprestatie, de NEN 7120, zijn niet te vergelijken met de concept geadviseerde BENG-eisen en de nieuwe energieprestatiemethode NTA8800. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de zorgen van de betrokken experts over het gebrek aan ambitie? Deelt u de mening dat de nieuwe BENG-eisen een achteruitgang zijn en een tegenslag voor de energietransitie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze eisen aan te passen en ambitieuzer te maken dan de huidige eisen?
Nee, ik deel deze zorgen niet vanwege de onvergelijkbaarheid van de getallen.
Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om BENG-3 op te hogen waardoor het aandeel duurzame energie omhoog moet? Zo nee, waarom niet?
Het aandeel hernieuwbare energie, BENG 3, staat niet op zichzelf. Indien deze eis wordt aangescherpt, dan kan dit een negatief effect hebben op de kostenoptimaliteit van alle maatregelen die bijdragen aan het primaire fossiele energiegebruik, BENG 2. De kostenoptimaliteit wordt bepaald op basis van BENG 2. De waarden zijn nu zo gekozen dat deze kostenoptimaal zijn en dat voldaan wordt aan onder andere het uitgangspunt dat in heel Nederland op een duurzame wijze gebouwd moet kunnen blijven worden, onafhankelijk van de locatie of het soort gebouw. Een aanscherping van de BENG 3 eis zou betekenen dat hier niet meer aan wordt voldaan. Concreet zou dit bijvoorbeeld betekenen dat een deel van de nieuwbouwprojecten niet meer kan voldoen aan de BENG 3 eis als gevolg van een beperkt dakoppervlak.
Wat betekent het verlagen van de BENG-eisen precies voor het verduurzamen van de gebouwde omgeving?
Zoals onder vraag 2 aangegeven, kan uit de hogere getalswaarde niet 1-op-1 de conclusie worden getrokken dat de BENG-eisen zijn verlaagd.
Wat betekent het verlagen van de BENG-eisen precies voor de energierekening van huishoudens?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Bancaire investeringen in fossiele energie |
|
Henk Nijboer (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Banken investeren veel meer in fossiele dan in duurzame energie»?1
Ja.
Vindt u dat het tempo van banken om meer in groene energie te investeren omhoog moet, ook gezien het feit dat bij de ING het aantal afgegeven leningen met betrekking tot fossiele brandstoffen met slechts vier procent is afgenomen?
De Nederlandsche Bank (DNB) heeft in kaart gebracht wat de uitzettingen van financiële instellingen zijn op CO2-intensieve sectoren. DNB heeft daarbij gekeken naar uitzettingen op sectoren die, tezamen met het vastgoed, de bulk van de uitstoot van CO2 veroorzaken. Dit zijn achtereenvolgens de sectoren fossiele brandstof, inclusief toeleveranciers, energieopwekking, zware industrie (chemie, staalproductie, mijnbouw, papier- en cementindustrie), transport en landbouw. Dit is dus breder dan fossiele energie alleen. Deze uitzettingen zijn het grootst voor pensioenfondsen (12,4 procent van het balanstotaal) en banken (11 procent). Bij verzekeraars zijn deze uitzettingen een stuk lager (4,5 procent). Ik heb, mede naar aanleiding van een motie van de leden Snels en Sneller2, DNB gevraagd de uitzettingen van de Nederlandse financiële sector op CO2-intensieve sectoren te blijven monitoren.
Het kabinet onderschrijft het belang van de betrokkenheid bij en aansluiting van de financiële sector op de doelstellingen van het Akkoord van Parijs. De financiële sector zal de financiële middelen moeten leveren om de transitie mogelijk te maken. Daarom heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) de sector eerder uitgenodigd om actief deel te nemen aan het Klimaatakkoord, in het bijzonder aan de taakgroep financiering. Deze taakgroep werkt met de sectortafels voorstellen uit om de energietransitie te financieren en hindernissen weg te nemen. De resultaten hiervan zijn op 21 december 2018 gepubliceerd. De Nederlandse financiële sector heeft daarnaast het initiatief genomen om zich te verbinden aan de doelstellingen uit het Akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. Ik heb dit initiatief samen met de Minister van EZK verwelkomd. De sector heeft in dat kader afgesproken om het CO2-gehalte van relevante financieringen en beleggingen te meten. Vanaf het boekjaar 2020 rapporteren zij daarover publiekelijk. Uiterlijk in 2022 maken de partijen hun actieplannen inclusief reductiedoelstellingen voor 2030 bekend, voor al hun relevante financieringen en beleggingen. Het is uniek dat de gehele Nederlandse financiële sector voornemens is om klimaatdoelstellingen te gaan stellen. De financiële sector kan hiermee een belangrijke bijdrage leveren aan de transitie. Ik ga dit Nederlandse initiatief ook in Europees verband op de kaart zetten. Daarmee is tevens opvolging gegeven aan de motie-Dik-Faber/Van Veldhoven.3
Op welke wijze monitort u, ook in het licht van het Klimaatakkoord, de mate waarin banken investeren in fossiele versus hernieuwbare energie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het met de ketenanalyse van de olie- en gassector binnen het convenant in het kader van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO-convenant) van de bankensector?
Nee, er is naar aanleiding van het onderzoek van de Eerlijke Bankwijzer geen klacht ingediend bij het Nationaal Contact Punt (NCP) voor de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Wanneer maatschappelijke organisaties van mening zijn dat banken hun gepaste zorgvuldigheid bij financiering van bedrijven niet op orde hebben kunnen zij dit via het klachtenmechanisme van de desbetreffende bank kenbaar maken, of een melding doen bij het NCP indien sprake is van een mogelijke schending van de OESO-richtlijnen.
De overheid is samen met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), vakbonden en maatschappelijke organisaties partij bij het IMVO-convenant voor de bancaire sector. Binnen het convenant hebben banken zich gecommitteerd aan het verder in lijn brengen van hun gepaste zorgvuldigheid met de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) en is afgesproken dat partijen elkaar kunnen aanspreken wanneer er onvoldoende stappen worden gezet in het behalen van de vastgestelde doelen. De aangekondigde analyse van de olie- en gaswaardeketen binnen dit IMVO-convenant is in voorbereiding. De overheid zal de bevindingen van het Eerlijke Bankwijzer onderzoek over de leningen aan olie- en gasbedrijven en mensenrechten betrekken bij de voorbereiding van deze analyse.
Kunt u aangeven of naar aanleiding van eerdere verdenkingen van een aantal Nederlandse banken ten aanzien van mensenrechten2, er inmiddels een klacht is ingediend bij het Nationaal Contactpunt van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)? Zo nee, acht u het wenselijk dat hier alsnog een klacht wordt ingediend en op welke wijze is opvolging gegeven aan deze verdenkingen binnen het IMVO-convenant?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Drijvende zonnepanelen wekken de meeste stroom op - alleen jammer van dat subsidiefoutje' |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Drijvende zonnepanelen wekken de meeste stroom op – alleen jammer van dat subsidiefoutje»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat dit project met drijvende zonnepanelen een opbrengst heef van ruim 22,4 Terawattuur (TWh) en dat dit ruim anderhalf keer de hoeveelheid stroom is die de vijf Noordzee-windparken gaan opleveren?
Ik ben ermee bekend dat in het artikel een idee wordt gepresenteerd om «een zesde deel van het IJsselmeer te bestemmen tot «zonnemeer»».
In welke mate ziet u kansen voor dergelijke projecten met drijvende zonnepanelen? Onderschrijft u de potentie aan opbrengst?
Ik zie kansen voor de productie van hernieuwbare energie door middels van zonne-energie op water. Het Rijk onderzoekt de mogelijkheden voor de inzet van Rijksgronden voor de opwek van hernieuwbare energie, onder andere door de potentie voor de opwek van hernieuwbare elektriciteit op deze gronden in kaart te brengen. Bij dit onderzoek wordt ook gekeken naar de potentie van opwek op binnenwateren die in beheer zijn bij Rijkswaterstaat zoals het IJsselmeer. Uiteindelijk zal de beschikbare ruimte worden ingebracht bij de uitwerking van de Regionale Energie Strategie (RES). Ik wil nog niet op dit onderzoek vooruitlopen.
Klopt het dat in de SDE+-regeling nu geen rekening wordt gehouden met de verhoogde opbrengst van zonvolgende systemen in vergelijking tot reguliere zonnepanelen?
Ja.
Bent u bereid het advies van het Planbureau voor de Leefomgeving, dat u heeft geadviseerd 25 procent meer subsidie aan zonvolgende systemen te leveren, op te volgen? Zo nee, waarom niet?
Ja, vanaf de SDE+ 2019 kunnen installaties op veld of water groter dan 1 MWp met een zonvolgsystemen (op basis van een aangeleverde energieopbrengstberekening) voor meer vollasturen subsidie in aanmerking komen. Dit zal ik nader toelichten in mijn kamerbrief over de openstelling van de SDE+ 2019.
De primaire energiefactor (PEF) voor elektriciteit |
|
Tom van der Lee (GL), Paul Smeulders (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat het u beiden in samenspraak de primaire energiefactor hebben gewijzigd naar 1,45?
Ja, dat klopt. Vanaf 2020 zijn de BENG-eisen voor nieuwbouw van toepassing (bijna energie-neutrale gebouwen). Hiervoor is een nieuwe energieprestatie-bepalingsmethode ontwikkeld: NTA 8800. In dat kader heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om advies gevraagd van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat over de bepaling van de primaire energiefactor (PEF) voor elektriciteit. Dit advies is verwerkt in de NTA 8800.
Klopt het dat hiermee is besloten om voor energieprestatie van elektriciteitsopwekking uit te gaan van de prognose in de Nationale Energieverkenning 2017 voor het jaar 2020? Klopt het dat dit een beleidswijziging is ten opzichte van de aanpak tot nu toe waarbij de PEF wordt gebaseerd op basis van feitelijk gerealiseerde prestaties?
De primaire energiefactor is gebaseerd op het fossiele aandeel van de energieproductie. Als het aandeel hernieuwbare elektriciteit toeneemt, neemt de primaire energiefactor af. De te hanteren PEF is gebaseerd op de steeds meer duurzaam geworden elektriciteitsvoorziening de afgelopen jaren. Deze verduurzaming zal in de komende jaren verder toenemen. Bij de bepaling wordt uitgegaan van de prognose in de NEV 2017 voor het jaar 2020. Op deze wijze wordt in de normstelling zo nauw mogelijk aangesloten bij het moment dat de BENG-eisen zullen ingaan. De verwachting is dat de te hanteren PEF daadwerkelijk is gerealiseerd per 2020.
Kunt u onderbouwen waarom besloten is om de PEF en haar bepalingswijze te veranderen? Staat u achter deze wijziging? Zo ja, waarom?
De invoering van een nieuwe energieprestatiebepalingsmethode en de BENG-eisen maken het mogelijk om deze stap te maken. De waarde van de primaire energiefactor voor elektriciteit van 2,56, zoals toegepast in de huidige energieprestatie-berekeningen, is gebaseerd op de situatie in 1995 en loopt daarmee achter op het werkelijk gerealiseerde rendement op elektriciteitsopwekking. De herziene PEF van 1,45 is vastgesteld op basis van realistische verwachtingen ten aanzien van het aandeel hernieuwbare elektriciteit in 2020. Ook na 2020 zal het aandeel hernieuwbare elektriciteit verder toenemen. Met deze herziening sluit de normering (beter) aan bij de feitelijke situatie op het moment van invoering van de BENG-eisen in 2020. Dit sluit aan bij het kabinetsbesluit dat gericht is op het realiseren van een bijna klimaat-neutrale gebouwde omgeving in 2050.
Bent u bekend met het feit dat de nieuwe PEF van 1,45 zich vertaalt naar een rendement op elektriciteitsopwekking van 69%, terwijl dat nu 39% is gezien de huidige PEF van 2,56? Deelt u de mening dat dit onrealistisch is, gezien de benodigde hoeveelheid hernieuwbare energie die er in 2020 voor nodig is om deze PEF te realiseren? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het niet juist is om de PEF te baseren op onzekere toekomstprognoses? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de analyse dat de beoogde wijziging ertoe kan leiden dat elektrische systemen met een in de praktijk zeer laag rendement voldoen aan in de bouwregelgeving gestelde eisen met betrekking tot energieprestatie van een gebouw en dit in de praktijk zal leiden tot een grotere toename dan verwacht in elektriciteitsverbruik? Zo nee, waarom niet?
Nee, die analyse deel ik niet. Bij het doorrekenen van de hoogte van de BENG-eisen is rekening gehouden met deze PEF. Elektrische systemen met een laag rendement scoren slechter dan systemen met een hoog rendement. Het zal moeilijk zijn om aan de BENG-eisen te voldoen met een laag-renderend elektrisch systeem. Het uitfaseren van aardgas en de toenemende elektrificatie van de warmtesystemen in de gebouwde omgeving zullen overigens naar verwachting tot gevolg hebben dat het elektriciteitsgebruik zal stijgen.
Wordt de nieuwe PEF gebruikt in de doorrekening van het klimaatakkoord door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)? Zo ja, welke invloed heeft de wijziging van de PEF in de berekeningen door het Centraal Planbureau (CPB) en PBL op het behalen van de doelstellingen van het Klimaatakkoord en weet u wat de gevolgen zijn als het rendement van 69% in januari 2020 niet waar gemaakt wordt, terwijl hier in de doorrekeningen wel mee gerekend wordt?
De PEF van 1,45 is gebaseerd op de NEV die door PBL is opgesteld. Voor de doorrekening van het Klimaatakkoord zal het PBL uitgaan van dezelfde gegevens. Ook na 2020 is een verdere daling van de PEF te voorzien volgens de NEV2017. Deze ontwikkeling zal afhangen van de uitvoering van de afspraken die in het klimaatakkoord gemaakt worden.
Het rapport ‘Last Gasp: The coal companies making Europe sick’ |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL), Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Last Gasp: The coal companies making Europe sick»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding uit dit rapport dat de kolencentrales die in Nederland staan bij elkaar 231 voortijdige doden veroorzaken als gevolg van de luchtvervuiling afkomstig uit deze centrales?
De berekeningen die in dit rapport zijn gemaakt, zijn op een correcte wijze gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke inzichten en recente gegevens over de emissies van kolencentrales. Het betreffen schattingen van alle vroegtijdige sterfgevallen in Europa als gevolg van de emissies van fijnstof van Nederlandse centrales.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat de luchtvervuiling uit deze kolencentrales de maatschappij honderden miljoenen euro’s kost?
De uitstoot van kolencentrales verwaait deels naar het buitenland en de uitstoot van buitenlandse centrales verwaait deels naar Nederland. Gelet daarop kan het effect van de luchtvervuiling van Nederlandse kolencentrales niet precies worden bepaald, voor zover het de Nederlandse economie betreft. Dat het de maatschappij als geheel geld kost, is echter aannemelijk. Een van de belangrijkste aanbevelingen uit het rapport is om voor 2030 te stoppen met kolen voor elektriciteitsproductie. Op vrijdag 18 mei 2018 heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat namens het kabinet een brief naar uw Kamer gestuurd hierover. In deze brief is een wettelijk verbod op het gebruik van kolen voor de elektriciteitsproductie aangekondigd. Het wetsvoorstel ziet toe op de uitfasering van het gebruik van kolen voor elektriciteitsproductie met een overgangsperiode tot uiterlijk 31 december 2029, in lijn met het voornemen uit het regeerakkoord. Met dit wetsvoorstel wordt al invulling gegeven aan de belangrijkste aanbeveling uit het rapport. Het kabinet streeft naar een permanente verbetering van de luchtkwaliteit, om zo te komen tot een vermindering van gezondheidsrisico’s door luchtverontreiniging. We werken daarmee toe naar de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie – conform het advies van de Gezondheidsraad (Bijlage bij kamerstuk 30 175, nr. 292). Het kabinet zal in 2019 het Schone Lucht Akkoord aan de Tweede Kamer aanbieden.
Deelt u de mening dat deze schadelijke gevolgen van kolencentrales het nog eens goed duidelijk maken dat alle kolencentrales zo snel mogelijk gesloten dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het niet in alle opzichten beter om de twee oudste Nederlandse kolencentrales uiterlijk in 2020 te sluiten, gezien de negatieve effecten op de volksgezondheid maar ook de maatschappelijke kosten en het klimaatdoel wat voortkomt uit het Urgendavonnis? Zo nee, waarom niet? Zijn er nog redenen te bedenken om hier niet op aan te sturen?
Het aangekondigde wetsvoorstel verbod op kolen ziet toe op het uitfaseren van kolen voor elektriciteitsproductie. De twee oudste kolencentrales wordt hiermee een overgangsperiode tot 31 december 2024 geboden en de drie nieuwste tot 31 december 2029. In 2017 is uw Kamer reeds geïnformeerd dat, indien 25% CO2-reductie in 2020 (klimaatdoel Urgenda-vonnis) gehaald moet worden en de maatregelen uit het energieakkoord hiervoor onvoldoende effect hebben, het sluiten van een kolencentrale die geen biomassa bijstookt in beeld komt (Kamerstuk 32 813, 144).
Worden deze luchtvervuiling en maatregelen om deze vervuiling terug te dringen ook betrokken in het Schone Lucht Akkoord? Zo nee, waarom niet?
In het Schone Lucht Akkoord wordt rekening gehouden met de emissies van elektriciteits- en warmteopwekking en de impact op de gezondheid van de mensen in Nederland.
Gaat u de bedrijven die genoemd worden in het rapport aanspreken op hun verantwoordelijkheid met betrekking tot luchtvervuiling? Welke activiteiten onderneemt de Duitse overheid om RWE, de grootste vervuiler in het rapport en de eigenaar van twee kolencentrales in Nederland, aan te spreken op zijn gedrag? Bent u bereid de Duitse overheid in dat verband aan te sporen?
In lijn met de afspraak in het regeerakkoord dat Nederland ernaar streeft om zoveel mogelijk samen met buurlanden op te trekken in de klimaatambities, heeft Nederland de dialoog met Duitsland, zowel ambtelijk als politiek, het afgelopen jaar geïntensiveerd. Nederland heeft daarbij het belang van een gezamenlijke introductie van een CO2-minimumprijs voor elektriciteitsopwekking en de gezamenlijke uitfasering van kolencentrales meermaals benadrukt en erop aangedrongen de dialoog hierover in 2019 te verdiepen. Dat zal komend jaar onder meer in het kader van de consultatieverplichting van de Integrale Nationale Energie- en Klimaatplannen gaan plaatsvinden.
Wilt u het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) verzoeken meer onderzoek te laten doen naar de gezondheidseffecten van kolencentrales zodat preciezer in kaart kan worden gebracht wat de gevolgen van kolencentrales zijn op de volksgezondheid, zowel van kolencentrales in Nederland als kolencentrales die zich vlak over de grens bevinden? Zo nee, waarom niet?
In de berekeningen van de luchtkwaliteit in Nederland worden de emissies van de Nederlandse kolencentrales betrokken. Daarnaast worden ook emissies uit het buitenland gemodelleerd. De Ministeries I&W, EZK en VWS zien daarom geen noodzaak aanvullend onderzoek te laten doen.
Het bericht dat de Staat in cassatie gaat in de Klimaatzaak |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Urgenda kost burger bakken met geld» en «Staat in cassatie tegen uitspraak hof in Urgenda-zaak»?1 2
Ja.
Is het waar dat Urgenda slechts een vergoeding van de Staat heeft ontvangen als compensatie van de door haar gemaakte juridische kosten ten bedrage van 711,– euro aan griffierechten, 16.503,– euro aan salaris voor de advocaat in het principaal appel en 8.256,– euro aan salaris voor de advocaat in het incidenteel appel? Zo nee, om welke bedragen gaat het dan?
De genoemde bedragen zijn door de rechtbank en het gerechtshof toegekend aan Urgenda. Urgenda heeft deze bedragen onlangs opgevraagd en deze zijn inmiddels betaald.
Kun u aangeven hoeveel de Staat heeft uitgegeven aan de betreffende procedures en kunt u die uitgaven specificeren?
Er is sinds eind 2013 € 858.050,62 gefactureerd door de landsadvocaat voor procesvertegenwoordiging in deze procedure. Er zijn geen andere externe kosten gemaakt in het kader van deze procedure.
Is het waar dat de Staat inmiddels 750.000,– euro heeft uitgegeven aan de betreffende procedure? Zo nee, welk bedrag dan?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven of de compensatie die aan Urgenda is betaald redelijkerwijze overeenstemt met het bedrag dat deze non-gouvernementele organisatie (NGO) in werkelijkheid heeft moeten uitgeven aan juridische ondersteuning? Zo nee, waarom niet?
De proceskostenvergoeding zoals toegekend door rechtbank en hof is vastgesteld volgens vaste regels. Het is onbekend welke werkelijke kosten Urgenda heeft gemaakt voor deze procedure. Ik kan dus geen uitspraak doen over de verhouding tussen kosten en proceskostenvergoeding.
Deelt u de mening dat het billijk is dat wanneer NGO’s die in een juridische procedure winnen van de Staat, zij recht zouden moeten hebben op een vergoeding van de werkelijk gemaakte juridische kosten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u hierop actie ondernemen?
Er zijn vaste regels voor de vergoeding van proceskosten. Een NGO heeft dezelfde aanspraak op proceskostenvergoeding als iedere andere rechtspersoon die dergelijke kosten maakt. Ik zie niet in waarom voor deze regels voor NGO’s anders zouden moeten zijn dan voor andere instellingen en bedrijven.
Deelt u de mening dat er sprake is van een ongelijk juridisch speelveld wanneer NGO’s die met succes een procedure voeren tegen de Staat, slechts een fractie vergoed krijgen van het bedrag dat de Staat zelf uitgeeft aan juridische ondersteuning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u hierin verandering brengen?
De omvang van de proceskostenvergoeding geeft geen beperking voor de mogelijkheid van NGO’s om een zaak voor te leggen aan de rechter. Zoals Urgenda laat zien kan een NGO effectief procederen tegen de Staat, ondanks het verschil in financiële slagkracht.
Deelt u de mening dat het te prijzen is dat NGO’s zich sterk maken om het gevoerde beleid te toetsen aan overeenkomsten en wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is goed dat maatschappelijke organisaties de overheid kritisch volgen bij de ontwikkeling en uitvoering van beleid.
Kunt u aangeven wat de begrote kosten zijn voor de Staat van het in cassatie gaan tegen de uitspraak van het Hof?
De kosten van cassatie zijn afhankelijk van de wijze waarop de procedure door partijen wordt gevoerd. Een begroting van deze kosten is nu nog niet beschikbaar.
Deelt u de mening dat het in deze principezaak de principes van de Staat zijn die zorgen voor de extra uitgaven en niet die van Urgenda?
Die mening deel ik niet, het is een eigen afweging van Urgenda welke kosten worden gemaakt in hoger beroep en cassatie.
Bent u bereid de eisers die tot tweemaal door de rechter in het gelijk gesteld zijn, ruimhartig te compenseren voor de door hen te maken juridische kosten in cassatie? Zo nee, waarom niet?
Er zijn vaste regels voor het bepalen van een proceskostenvergoeding van partijen die in het gelijk zijn gesteld. Deze regels zijn in dit geval toegepast. Ik zie geen aanleiding om in dit geval andere standaarden te hanteren.