Het bericht dat bezwaar maken tegen windmolenparken zinloos is |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Hart van Nederland, waaruit blijkt dat het «zo goed als nutteloos» is om bezwaar te maken tegen de komst van een windmolenpark?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat een gehele buurt met direct omwonenden van een windmolen op de grens van Den Haag en Leidschendam niet wist van de komst van een windmolen tot daadwerkelijk tot plaatsing werd overgegaan?2
De windmolen op de grens van Den Haag en Leidschendam, geplaatst in december 2016, is een project binnen de gemeentegrens van Den Haag, waar de gemeente Den Haag het bevoegd gezag is voor het wijzigen van het bestemmingsplan en het verlenen van de omgevingsvergunning. Bij het realiseren van zo’n project is het bevoegd gezag, samen met de projectontwikkelaar, verantwoordelijk voor het betrekken van belanghebbenden, waaronder de omwonenden. Ik heb van de gemeenten Den Haag en Leidschendam-Voorburg begrepen dat aan de wettelijke voorschriften voor communicatie is voldaan, maar dat een actief communicatietraject richting omwonenden wegens tegengestelde belangen niet is gelukt en dat de partijen dit achteraf sterk betreuren.
Deelt u de mening dat omwonenden van een te plaatsen windmolen in een vroeg stadium actief geïnformeerd dienen te worden? Op welke wijze worden omwonenden nu actief geïnformeerd? Waar ligt de verantwoordelijkheid tot informeren en betrekken van omwonenden?
Ik deel de mening dat het belangrijk is om omwonenden in een vroeg stadium actief te betrekken bij plannen voor het realiseren van windmolenprojecten en andere energieprojecten. In mijn brief aan uw Kamer van 1 februari 2016 heb ik een brede visie op omgevingsmanagement gegeven (Kamerstuk 31 239, nr. 211), waarbij het zo vroeg mogelijk betrekken van de omgeving een belangrijk uitgangspunt is. In deze brief heb ik ook aangegeven dat alle betrokken partijen een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben bij omgevingsmanagement.
In het klimaatakkoord wordt participatie gezien als een cruciaal onderdeel om de energietransitie te laten slagen. Met betrekking tot participatie bij windparken zijn zowel de afspraken over de Regionale Energiestrategieën (RES-en) als de afspraken over participatie bij duurzame energieprojecten van belang. Voor een uitgebreidere toelichting hierop verwijs ik naar mijn beantwoording van de vragen die op 19 april 2019 zijn gesteld door de leden Beckerman (SP), Moorlag (PvdA) en Agnes Mulder (CDA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2707).
Inspraakmogelijkheden en rechtsbescherming zijn geborgd in wet- en regelgeving. Voor omwonenden zijn er verschillende momenten waarop inspraak mogelijk is en de inspraakreacties worden bij de besluitvorming betrokken. Dit betekent niet dat altijd aan alle bezwaren van omwonenden tegemoet gekomen kan worden, maar wel dat van alle in zienswijzen genoemde onderwerpen zorgvuldig gemotiveerd wordt waarom bepaalde keuzes gemaakt worden.
De Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 in werking treedt, formaliseert deze reeds gebruikte processen. Door het verankeren van participatie in het projectbesluit borgt de Omgevingswet participatie van burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuurders van overheden bij het plaatsen van nieuwe windmolens vanaf de start. Participatie is maatwerk. Daarom schrijft de nieuwe Omgevingswet, net als nu al het geval is, niet voor hoe participatie moet plaatsvinden. Hoe belanghebbenden proactief benaderd moeten worden, zal dus per project verschillen.
Deelt u de mening dat met de Crisis- en herstelwet in de hand door projectontwikkelaars compleet over mensen heen gewalst kan worden en hiermee het recht op inspraak tot dode letter is verworden? Wat gaat u hieraan doen?
De Crisis- en herstelwet heeft ten doel om procedures voor infrastructurele projecten te stroomlijnen en daardoor te versnellen. De Crisis- en herstelwet verandert niets aan de inspraakmogelijkheden van belanghebbenden. Net als voor de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet, kunnen omwonenden alle mogelijke bezwaren aanvoeren in hun zienswijze of bezwaarschrift.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat direct omwonenden van een te plaatsen windmolen in een vroeg stadium proactief worden geïnformeerd (dus niet via een klein berichtje in een lokale krant of informatie op een website), inclusief over de mogelijkheden tot bezwaar?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe oordeelt u over het feit dat juist hetgeen waar bewoners last van hebben, zoals geluidsoverlast en slagschaduw, geen grond tot bezwaar vormen? Is het in het belang van het creëren van draagvlak niet onontbeerlijk dat deze bezwaren serieus worden genomen?
Er zijn wettelijke normen voor de maximale hoeveelheid geluid en slagschaduw die toegestaan is voor windmolens. Deze normen worden door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat vastgesteld en zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer en na inwerkingtreding van de Omgevingswet in het Besluit Kwaliteit Leefomgeving. Bij de totstandkoming van windmolenprojecten wordt getoetst of aan deze normen kan worden voldaan.
De suggestie in het artikel dat beroep bij de Raad van State alleen kan slagen als er een procesfout is gemaakt, is onjuist. De Raad van State toetst altijd aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of het inpassingsplan in overeenstemming is met het recht, bijvoorbeeld of wettelijke normen niet worden overschreden. Wanneer een bezwaar wordt ingediend over geluid of slagschaduw, zal er door de rechter worden getoetst of de norm wordt overschreden. Indien dit gebeurt, kan de rechter een plan vernietigen. Bovendien kan de Raad van State een beroep gegrond verklaren op basis van kennelijke onredelijkheid.
Als aan de normen wordt voldaan, is objectieve overlast vermeden. Dit neemt niet weg dat er subjectieve overlast kan worden ervaren. Hier ligt een belangrijke relatie met de wijze waarop omwonenden invloed hebben kunnen uitoefenen op het besluitvormingsproces over de komst van de windmolens. Indien mensen bij hebben kunnen dragen aan het besluitvormingsproces, zal de acceptatie van windmolens over het algemeen groter zijn.
Er bestaat geen aparte regelgeving met betrekking tot uitsluitend laagfrequent geluid in Nederland. De Nederlandse normen voor windturbinegeluid beslaan het hele geluidsspectrum, dus ook laagfrequent geluid. Zowel de WHO als het RIVM sturen niet aan op een aparte norm voor laagfrequent geluid. Bovendien biedt de huidige Nederlandse geluidsnorm een vergelijkbare bescherming als de Deense norm.
Hoe oordeelt u over het rapport van de Wereldgezondheidsorganisatie, die geluid van windmolens vorig jaar een «potentieel gezondheidsrisico» noemde?3
In het door u genoemde rapport van de Wereldgezondheidsorganisatie worden adviezen gegeven over richtlijnen voor geluid afkomstig van wegverkeer, railverkeer, vliegverkeer en windmolens. Op dit moment loopt er in kader van de motie van lid Schonis (Kamerstuk 35 000 A, nr.60) van 29 november 2018 een onderzoek van het RIVM om in kaart te brengen hoe het WHO-rapport zich verhoudt tot de huidige (inter)nationale wet- en regelgeving en wat de mogelijkheden zijn om het WHO-rapport te gebruiken ter versterking van het (inter)nationaal beleid en de mogelijke gevolgen daarvan voor de Nederlandse situatie. Het rapport wordt in december 2019 verwacht en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat zal uw Kamer hierover informeren.
Voor windmolens zijn sinds 2011 de geluidsnormen opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Deze normen zijn in vergelijking met andere geluidsbronnen relatief streng.
Op welke wijze zijn participatie, (financiële) betrokkenheid en compensatiemogelijkheden voor omwonenden van te plaatsen windmolens in ons omringende landen geregeld? Kunt u hiervan een overzicht geven? 9. Bent u bereid criteria zoals slagschaduw en geluidsoverlast (waaronder ook laagfrequent geluid, zoals al gebeurt in Denemarken) als wettelijke grond voor bezwaar aan bestaande procedures toe te voegen, alsook de mogelijkheid om bij lagere overheden een bezwaarprocedure op inhoudelijke gronden te starten? Zo nee, waarom niet?
Er is grote variatie in de wijze waarop (financiële) participatie en compensatie van omwonenden van windmolens in ons omringende landen is geregeld. Dit houdt in dat in sommige landen er sprake is van de verplichting tot het aanbieden van financiële participatie (mede-eigendom), tot afdracht aan een omgevingsfonds, of tot compensatie van waardeverlies van woningen binnen bepaalde voorwaarden.
In het kader van het streven naar 50 procent lokaal eigendom uit het klimaatakkoord, zal ook de situatie in andere landen over participatie, financiële betrokkenheid en compensatie van omwonenden van windmolens in kaart worden gebracht. Ik verwacht uw Kamer hierover voor de zomer van 2020 te kunnen informeren.
Kent u het bericht «L’UE refuse d’abandonner sa souveraineté sur les émissions de CO2 de l’aviation»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Steunt Nederland de positie die in het artikel wordt geschetst dat de EU haar soevereiniteit aangaande CO2-maatregelen voor de luchtvaart wil behouden?
Nederland steunt deze lijn.
Wat is de Nederlandse inzet voor de International Civil Aviation Organization-vergadering (ICAO) met betrekking tot resolutie A39–3?
De inzet van Nederland is verwoord in de instructie voor de Assembly die u per separaat schrijven is toegestuurd. Voorop staat dat Nederland samen met de andere Europese lidstaten het belang van CORSIA wil bevestigen en de steun daarvoor wil vergroten. Tegelijkertijd zal Nederland een voorbehoud maken tegen teksten in de uiteindelijke resolutie, wanneer die politiek gezien een beperking zouden kunnen betekenen van de vrijheid om in Europa de maatregelen te nemen die nodig zijn om de klimaatdoelstellingen, die in het Parijs akkoord zijn verwoord, te behalen. Daarnaast wil Nederland de basis leggen voor een ambitieus lange termijn doel voor de CO2-reductie voor de internationale luchtvaart.
Klopt het dat er een tekstvoorstel ter tafel ligt dat voor ICAO-leden bepaalt dat het Carbon Offsetting and Reduction Scheme for International Aviation (CORSIA) het énige systeem is dat gebruikt mag worden om CO2-uitstoot van de luchtvaart te reduceren?
Er ligt inderdaad een tekst voor die aangeeft, dat CORSIA als het enige mondiale systeem moet worden beschouwd voor de internationale luchtvaart. Daarbij wordt benadrukt dat voorkomen zou moeten worden dat er een lappendeken van systemen ontstaat met alle administratieve lasten die daar bij horen.
Deelt u de mening dat als de huidige tekst van de resolutie wordt aangenomen zonder dat de EU een voorbehoud plaatst, het er toe zou kunnen leiden dat het EU Emissions Trading System (EU ETS) niet meer voor Europese vluchten gebruikt kan worden?
Een resolutie is niet juridisch bindend, maar indien de tekst ongewijzigd blijft, dan zal Nederland in overleg met de andere Europese lidstaten en de Europese Commissie op politieke gronden besluiten om een voorbehoud tegen de resolutie te maken.
Kan de tekst ook implicaties hebben voor de Europese en Nederlandse beleidsvrijheid rondom andere (toekomstige) CO2-maatregelen, zoals het instellen van een kerosine op accijns?
De voorgestelde resolutietekst verwijst naar op marktwerking gebaseerde systemen. Een kerosine accijns is een fiscale maatregel en valt als zodanig niet onder de noemer «op marktwerking gebaseerde systemen».
Bent u voornemens het voorstel van de Europese Commissie waar Les Echos naar verwijst te volgen en een voorbehoud op de resolutie te plaatsen indien de huidige tekst rondom CORSIA als enig marktsysteem in stand blijft, zodat er geen twijfel bestaat dat de EU de beleidsvrijheid houdt om eigen maatregelen te treffen om de CO2-reductie van de luchtvaart aan te pakken?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat de ICAO-vergadering op 24 september begint?
Ja.
Het artikel ‘CO2-uitstoot stijgt door populariteit van SUV’s’ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «CO2-uitstoot stijgt door populariteit van SUV’s»?1
Ja.
Herkent u de conclusies uit het rapport van Transport&Environment dat in Europa een aantal typen personenauto’s juist meer CO2 per gereden kilometer zijn gaan uitstoten? Zo ja, kunt u deze trend toelichten? Zo nee, waarom niet?
De conclusies van Transport&Enironmentherken ik en ik deel de geuite zorgen. Het is een feit dat in Europa de laatste jaren grotere en zwaardere voertuigen zijn verkocht dan in de jaren van crisis. Doorgaans stoten deze voertuigen meer CO2 uit. Daar komt bij dat dieselauto’s de laatste jaren minder populair zijn geworden in Europa. Diesels zijn over het algemeen wat zuiniger dan vergelijkbare benzineauto’s en stoten zodoende iets minder CO2 uit.
Herkent u in Nederland ook een stijging in aanschaf van sports utility vehicles (SUV’s)? Welke gevolgen denkt u dat deze zwaardere en grotere auto’s hebben op het Nederlandse weggebruik, zeker in relatie tot de doelstellingen die zijn afgesproken in het Klimaatakkoord?
Wat betreft de populariteit van de genoemde voertuigen is deze trend ook in Nederland waarneembaar. Toch wil ik erop wijzen dat Nederland het, voor wat betreft de CO2-uitstoot van nieuwe auto’s, beter doet dan de rest van Europa. De gemiddelde uitstoot is een van de laagste in Europa. En dat is zo, ondanks het feit dat Nederland in Europa het laagste aandeel dieselauto’s heeft, zowel in de nieuwverkoop als in het totale wagenpark. Dit bewijst volgens T&E dat ook met een laag aandeel dieselvoertuigen een zeer lage gemiddelde CO2-uitstoot realiseerbaar is. Deze lage CO2-uitstoot in Nederland is grotendeels het gevolg van fiscaal beleid ten aanzien van elektrische voertuigen. Het aandeel elektrische auto’s is in Nederland een van de hoogste in Europa. Maar ook in Nederland moeten nog stappen worden gezet richting nul emissie mobiliteit. Daarom is in het Klimaatakkoord een pakket van maatregelen opgenomen om burgers en bedrijven te verleiden om over te stappen naar emissievrije auto’s. Ook streeft het kabinet ernaar dat uiterlijk in 2030 alle nieuwe auto’s emissieloos zijn. Daarnaast is het fiscale beleid in Nederland dusdanig vormgegeven dat consumenten ook bij de aanschaf van een conventionele auto gestimuleerd worden om een zuinig model te kiezen.
Wat is de bestemming van de opgehaalde gelden uit de hoge boetes vanuit de Europese Unie, waar vele autofabrikanten mee geconfronteerd zullen worden indien deze trend aanhoudt? Kunnen deze bijvoorbeeld worden ingezet in de lidstaten om de automobiliteit te verduurzamen?
De boetes komen ten goede aan de algemene middelen van de Europese Unie. De middelen zijn echter niet geoormerkt. De EU financiert daaruit onder andere vele projecten die bijdragen aan het verduurzamen van mobiliteit.
Voorbeelden zijn het EU ID and Data Collection for Sustainable Fuels in Europe (IDACS), waar Nederland coördinator van is, de cofinanciering van 50 waterstofbussen met financiering uit JIVE2 project en de cofinanciering van diverse waterstoftankstations in Nederland.
Op welke wijze stimuleert het Nederlandse kabinet autofabrikanten met de verkoop van zuinigere modellen?
Nederland stimuleert autofabrikanten indirect door de vraag naar zuinige auto’s te stimuleren. Het fiscale beleid is dusdanig vormgegeven dat autokopers gestimuleerd worden om zuinige auto’s te kopen. Dit is terug te zien in de relatief lage CO2-uitstoot van nieuwe auto’s in Nederland. In 2018 was de gemiddelde uitstoot in Nederland 106 gram per kilometer, terwijl de gemiddelde uitstoot in de EU 120 gram/km bedroeg, met uitschieters naar 130 gram/km. Het relatief hoge aandeel hybrides en volledig elektrische auto’s in Nederland draagt bij aan de relatief lage uitstoot.
Hoe verklaart u dat autofabrikanten als BMW en Ford de norm vermoedelijk niet gaan halen, terwijl Toyota, Renault en Nissan de doelstelling wel lijken te behalen?
Fabrikanten hebben de laatste jaren diverse keuzes gemaakt om de CO2-uitstoot van hun voertuigen te verlagen. Fabrikanten die al jaren consequent inzetten op zuinige hybrides of vooroplopen met de elektrificatie van hun modellen zullen de norm naar verwachting halen. Anderen, die meer ingezet hebben op diesels en minder hebben ingezet op hybride of elektrische aandrijflijnen, lijken nu meer moeite te hebben om de Europese CO2-norm te halen. Deze fabrikanten zullen de komende anderhalf jaar meer zuinige en wellicht ook elektrische of hybride modellen op de markt moeten brengen om hoge Europese boetes te voorkomen.
Hoe beoordeelt u de stelling van de Europese autokoepel (de European Automobile Manufacturers Association, ACEA) dat de daling van de verkoop van dieselauto’s een belangrijke reden is van de tegenvallende daling in CO2-uitstoot? Deelt u deze mening?
Ik deel deze mening niet. Uit het onderzoek van T&E blijkt dat de toegenomen verkoop van grotere en zwaardere voertuigen de belangrijkste oorzaak is van de tegenvallende daling van de gemiddelde CO2-uitstoot. De daling van de verkoop van dieselauto’s heeft slechts een beperkte impact op de gemiddelde CO2-uitstoot.
De verbetering van de spoorlijn naar Zandvoort |
|
Gijs van Dijk (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Overheid betaalt tóch miljoenen mee aan Formule 1 Zandvoort»?1
Ja.
Zou de treinverbinding tussen Haarlem en Zandvoort ook worden verbeterd indien er geen Formule 1 race in Zandvoort zou worden georganiseerd? Zo ja, op welk moment is besloten dat het Rijk financieel aan deze verbetering zou bijdragen? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot de eerdere uitspraak van andere bewindspersonen dat er geen rijksgeld voor de Grand Prix zou worden uitgetrokken?
De Tweede Kamer heeft in juni van dit jaar de motie Von Martels c.s. (Kamerstukken II 2018/19, 35 000A, nr. 108) aangenomen waarin het kabinet wordt opgeroepen te kijken hoe de bereikbaarheid van Zandvoort structureel kan worden verbeterd. Met het besluit om samen met de regio in totaal € 7 mln (incl. BTW) te investeren in het spoor naar Zandvoort wordt invulling gegeven aan deze Kamermotie. De organisatie van de Grand Prix zal daarbij zorgdragen voor evenement-specifieke maatregelen.
In de zomermaanden is de vraag naar capaciteit op het spoor rondom Zandvoort structureel knellend. In het voorjaar van 2018, voordat sprake was van een mogelijke Formule 1 race in Zandvoort, heeft NS bij ProRail aangegeven op zomerse dagen de treinfrequentie te willen verhogen naar 6 treinen per uur. Het grote aantal extra reizigers door de Dutch Grand Prix (DGP) maakt de kosten-baten-analyse om te investeren in dit traject positiever. Ook heeft de komst van de DGP de urgentie vergroot om samen met de regio in gesprek te gaan over realisatie en cofinanciering daarvan.
In hoeverre is al verkend hoe de voorgenomen verbetering van het spoortraject zich verhoudt tot de uitspraak over het Programma Aanpak Stikstof (PAS) van de Raad van State? Wat was de uitkomst van die verkenning?
De realisatie van de aanpassingen draagt bij aan een betere spoorse bereikbaarheid van de kust op zomerse dagen en een duurzamere wijze van vervoer van bezoekers aan het evenement; door meer treinen te laten rijden, rijden er naar verwachting minder auto’s en bussen naar het evenement.
Stikstofdepositie komt bij spoor vooral voor bij de aanleg van een project, zoals door aanvoerend vrachtverkeer. Bij de uitwerking van de aanpassingen aan het spoor zal worden bekeken of, en in welke mate, sprake is van stikstofdepositie die schade veroorzaakt in Natura 2000-gebieden. Als blijkt dat dit het geval is, wordt bezien op welke wijze toestemmingverlening eventueel plaats kan vinden. De keuze tussen in- of extern salderen of een ADC-toets is pas aan de orde als blijkt dat toestemmingverlening nodig is.
Op vrijdag 4 oktober jl. heeft de Minister van LNV uw Kamer namens het kabinet geïnformeerd over de vormgeving van de aanpak van het stikstofprobleem2. Nu moet een aanvraag voor toestemming worden gedaan. Op basis daarvan kan het bevoegde gezag beoordelen of de toestemming verleend kan worden. Daar kan ik niet op vooruitlopen.
Is er overwogen om de uitstoot van stikstof in- of extern te salderen of is geprobeerd toestemming voor de spoorverbetering te krijgen via een ADC-toets?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het mogelijk dat de verbetering van het spoortraject geen doorgang kan vinden vanwege de stikstofuitstoot die er mee gepaard gaat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre worden de zorgen vanwege de extra treinen, zoals toename van geluidsoverlast en spoorwegovergangen die continu dicht zitten, van omwonenden meegenomen? Worden er bijvoorbeeld extra geluidsschermen geplaatst?
Er wordt rekening gehouden met omwonenden en de omgeving. Zo worden voor de overwegen maatregelen genomen om deze veiliger te maken. Hiervoor is een bedrag gereserveerd binnen de investering. Op evenementdagen waar het aantal treinen hoger ligt dan zes treinen per uur worden specifieke maatregelen genomen. ProRail geeft aan dat de toename van het aantal treinen en bijbehorend geluid binnen het huidige geluidsproductieplafond blijft.
Is er bij dit voorgenomen besluit overwogen om de organisatie van de Formule 1 race te belasten met de extra kosten? Zo nee, waarom niet?
De organisatie van de Formule 1 race draagt, zoals gebruikelijk, de kosten die direct toe te schrijven zijn aan het evenement. De structurele kosten voor de verbetering van deze lijn, en daarmee de bereikbaarheid van de regio, worden, zoals gebruikelijk, gedragen door de overheden.
De uitstoot van giftige stoffen door Chemours |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat iedereen zeker moet kunnen zijn van een fijne en veilige woonomgeving? Kunt u zich voorstellen dat bewoners van de buurten rondom Chemours zich grote zorgen maken over de uitstoot van giftige stoffen?
Ja, ik ben het met de vraagsteller eens dat een veilige woonomgeving voor iedereen een zekerheid moet zijn. Het is mij zeker bekend dat omwonenden rond het bedrijf Chemours zich zorgen maken als gevolg van de uitstoot van dat bedrijf.
Bent u bekend met de belofte van Chemours om zich ervoor in te spannen de uitstoot van GenX met 99 procent te beperken? Wordt deze inspanning meegewogen bij het verstrekken van een vergunning? Wordt het feit dat het mogelijk is de uitstoot fors te beperken ook opgenomen in de vergunning? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze belofte is mij bekend. Het bevoegd gezag voor dit bedrijf, de provincie Zuid-Holland, heeft de vergunde uitstoot van GenX sinds 2017 al meerdere keren verlaagd. Begin juni 2019 heeft de provincie een ontwerpvergunning ter inzage gelegd1 waarin de uitstoot van ondermeer GenX fors wordt beperkt ten opzichte van de huidige vergunning.
Onderhoudt u contact met provinciale staten van Zuid-Holland en relevante gemeentebesturen over de onrust over Chemours? Zo ja, wat is daarvan het resultaat?
Al enige jaren is er regelmatig contact tussen mijn ministerie, gedeputeerde staten van Zuid-Holland en de gemeentebesturen van Dordrecht, Sliedrecht en Papendrecht over de situatie rond Chemours. Alle relevante onderwerpen komen hier aan de orde, waaronder ook de gevoelens van omwonenden. De samenwerking tussen de overheden heeft onder andere geleid tot het gezamenlijk opzetten en financieren van onderzoeken.
Heeft u overleg met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de onrust over Chemours? Bent u bekend met de wens van omwonenden hun bloed te laten testen op concentraties giftige stoffen zoals GenX? Waarom wordt daar niet toe overgegaan voor alle bewoners die dat wensen?
Er is over de blootstelling van omwonenden intensief contact onderhouden met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, dat onder het Ministerie van VWS valt. Dat bij omwonenden de wens bestaat om zich te laten onderzoeken is bekend. Uw Kamer heeft hierover ook enkele keren gedebatteerd met mijn ambtsvoorganger en mij. Er is in 2016 een bloedonderzoek gehouden onder omwonenden, ter verificatie van het rekenmodel dat gebruikt werd voor de beoordeling van blootstelling van omwonenden. Het rapport hierover is in mei 2017 aan uw Kamer aangeboden2. De conclusie van dit onderzoek was dat de gemeten en berekende bloedwaardes goed overeenkwamen.
Op verzoek van uw Kamer, via de motie-Van Eijs/Kröger3, is uiteindelijk aan omwonenden nog wel de mogelijkheid geboden om zich te laten testen. Over de afbakening van die regeling is uitgebreid met uw Kamer gecorrespondeerd, onder andere via mijn antwoorden4 op vragen gesteld in het Schriftelijk Overleg van november 2017.
Vindt u dat Chemours de kosten van onderzoek naar verontreiniging en effecten op de volksgezondheid zou moeten vergoeden? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik u naar de bijlage bij mijn brief van 19 november 2018, waarin ik ingegaan ben op de motie-Wassenberg5, die mij vroeg om te onderzoeken hoe gemaakte kosten verhaald konden worden.
Is het bij u bekend dat grond die vervuild is met GenX op dit moment niet vervoerd kan worden door het ontbreken van landelijke normen daarvoor?
De problematiek rond grond die verontreinigd is met PFAS, waaronder GenX, is mij bekend. Via het Tijdelijk Handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie, dat ik op 8 juli 2019 aan uw Kamer heb toegezonden6, heb ik landelijke normen vastgesteld die gebruikt kunnen worden voor de beoordeling van grond en bagger waarin deze verontreiniging aanwezig is.
Bent u bereid landelijke normen te ontwikkelen zodat vervuilde grond in bijvoorbeeld Dordrecht, Sliedrecht en Papendrecht vervoerd en verwerkt kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het artikel ‘Subsidie voor fossiele brandstof dubbel zo hoog als voor duurzame’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Subsidie voor fossiele brandstof dubbel zo hoog als voor duurzame»?1
Ja.
Herkent u de conclusies van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de Europese Commissie dat Nederland fossiele brandstof dubbel zo veel subsidieert dan hernieuwbaar? Zo nee, waarom niet?
Er zijn vele cijfers in omloop over subsidies voor fossiele brandstoffen op Europees en mondiaal niveau. Het betreffende artikel bevat berekeningen van milieuorganisaties op basis van cijfers van onder andere de OESO. De OESO en de Europese Commissie concluderen zelf overigens niet dat Nederland twee maal zoveel aan fossiel energiegebruik dan aan hernieuwbare energie subsidieert.
Met het Klimaatakkoord werkt Nederland aan een ambitieuze transitie, met een breed pakket maatregelen in alle relevante sectoren. Onderdeel van dat pakket is de subsidiering van hernieuwbare energie en andere CO2-reducerende maatregelen. Deze uitgaven via de SDE+(+) regeling lopen van circa 1,1 miljard euro in 2018 tot circa 2,4 miljard euro in 2020 en zullen richting 2030 oplopen naar circa 3,4 miljard euro. Daarbovenop stimuleert het kabinet de transitie via subsidies voor bijvoorbeeld energie-innovatie.
Ik constateer dat er verschillende getallen circuleren over de mate waarin Nederland fossiele brandstoffen zou subsidiëren. Sommige studies komen tot zeer forse bedragen, andere studies geven daarentegen een zeer gematigd beeld. Bovendien hanteren de studies verschillende definities voor fossiele subsidies.
Hoe beoordeelt u de inzet van Nederland en andere Europese landen om in 2020 een einde te maken aan subsidies op fossiele brandstoffen? Beoordeelt u deze als voldoende? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Met het Klimaatakkoord werkt Nederland aan een koolstof-neutrale energievoorziening in 2050. In 2030 voorziet het klimaatakkoord in een reductie van broeikasgassen van 49% ten opzichte van 1990. Stimulering van energie-efficiency en duurzame energie zijn daar een essentieel onderdeel van. Ik houd daarbij ook oog voor mogelijke belemmeringen voor de klimaat- en energietransitie, maar daarbij is onder andere ook een eenduidig beeld omtrent eventuele fossiele subsidiëring noodzakelijk. Dit eenduidige beeld is er thans niet: er is sprake van een forse verscheidenheid aan onderzoeken en uitkomsten.
Hanteert het kabinet dezelfde definitie als de Europese Commissie voor fossiele subsidies? Zo nee, waarom niet?
Begrijpt u dat de Wereldhandelsorganisatie (WHO) met haar definitie zelfs tot een bedrag komt voor Nederland aan 7,6 miljard fossiele subsidie? Zo nee, waarom niet?
Kunt u de Kamer een uitputtend overzicht sturen van de nu geldende regelingen voor de fossiele sector, waaronder de subsidies, kortingen en deelnemingen zoals gedefinieerd door de Europese Commissie, inclusief het budgettair beslag dat met deze regelingen gemoeid is?
Welke maatregelen onderneemt het kabinet om de subsidie voor fossiele brandstoffen af te bouwen en welke van deze maatregelen zullen al voor het belastingplan van 2020 in gang worden gezet? En welke maatregelen neemt het kabinet om de subsidie voor fossiele brandstoffen om te buigen naar hernieuwbare energie?
Welke belemmeringen kunnen fossiele subsidies volgens u hebben voor de gewenste energietransitie? Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat dergelijke fossiele subsidies de energietransitie belemmert?
Indien uit onderzoek blijkt dat in Nederland fossiele subsidies bestaan die de energietransitie daadwerkelijk belemmeren, zal het kabinet de mogelijkheden bezien om dergelijke maatregelen uit te faseren.
Het bericht 'Natuurorganisaties willen weten: waar blijft de schadevergoeding voor de aangespoelde containers?' |
|
Aukje de Vries (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van het bericht «Natuurorganisaties willen weten: waar blijft de schadevergoeding voor de aangespoelde containers?»1
Ik onderschrijf het standpunt dat MSC verantwoordelijk is voor het vergoeden van de schade en snel tot betaling moet overgaan.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de afhandeling en uitkering van de schadevergoeding door MSC Zoë?
Wat betreft de geclaimde schadevergoedingen kan ik u het volgende melden.
De claims die via het schadeloket van Rijkswaterstaat namens de overheden en terreinbeherende natuurorganisaties bij MSC zijn ingediend bedroegen op 15 april 2019 in totaal 3,33 miljoen Euro. Sinds die tijd zijn er nog voor enkele tienduizenden Euro’s aan nieuwe claims ingediend bij het schadeloket.
Eind juni van dit jaar heeft MSC 0,6 miljoen Euro vergoed.
Ook heeft MSC 0,32 miljoen Euro aan claims rechtstreeks uitbetaald aan de betreffende bedrijven. Verder is door claimanten voor nog eens circa 0,48 miljoen Euro aan claims ingetrokken, omdat deze kosten onterecht waren opgevoerd.
Het totaal aan openstaande claims bedraagt nu nog 1,93 miljoen Euro. Dit bestaat uit circa 1,5 miljoen Euro claims van het Rijk en 0,43 miljoen Euro van gemeenten en terreinbeherende organisaties.
Rijkswaterstaat coördineert de afhandeling van de schade voor alle betrokken overheden en de terreinbeherende natuurorganisaties. Op 9 september jl. heeft MSC het aanbod gedaan om op korte termijn de resterende claims van de Waddeneilandgemeenten onder voorwaarden deels te voldoen. Met de Waddengemeenten wordt overlegd over de vraag of kan worden ingestemd met deze voorwaarden. Daarnaast wordt met MSC onderhandeld over de snelle afwikkeling van alle andere claims.
Naast de afwikkeling van de schadeclaims wordt er met MSC ook gesproken over de afronding van de bergingsoperatie op zee, het opruimen van lading die mogelijk in de toekomst nog aanspoelt en het onderzoek naar de ecologische effecten. Afspraken over al deze onderwerpen zouden moeten worden opgenomen in een met MSC te sluiten minnelijke overeenkomst. Alleen zo is de Staat bereid om de aansprakelijkheidsstelling van MSC te beëindigen. Om te komen tot een dergelijke overeenkomst moet MSC voldoende inspanningen hebben verricht om alle verloren lading te bergen, moeten de overheden en terreinbeherende natuurorganisaties schadeloos zijn gesteld en de te verwachten toekomstige opruimkosten in voldoende mate zijn afgedekt. Rijkswaterstaat voert intensieve gesprekken met MSC om een dergelijke overeenkomst vast te stellen.
Ook vissers hebben schade opgelopen als gevolg van verloren lading van de MSC Zoe. De afhandeling van deze schades heeft plaatsgevonden in goed overleg met het Ministerie van LNV. Ik kan u melden dat nagenoeg alle vissers met aantoonbare schade door de verloren lading, inmiddels een regeling hebben getroffen met MSC voor de vergoeding van deze schade.
Deelt u de mening dat de rederij MSC de schade als gevolg van de overboord geslagen containers volledig moet vergoeden?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat direct gemaakte opruimkosten nog maar slechts deels vergoed zijn door rederij MSC, negen maanden na het verliezen van de 342 containers?
MSC heeft – door de aansprakelijkheidsstelling van de Staat – voor eigen rekening een bergingsoperatie op zee georganiseerd waarvan de kosten op circa 35 miljoen Euro worden geschat. Bovendien heeft MSC in de eerste weken verschillende ondernemers rechtstreeks betaald die door gemeenten en terreinbeherende natuurorganisaties waren ingehuurd. Ik vind het zeer teleurstellend dat MSC voor de betaling van het restant van de claims – een relatief klein bedrag afgezet tegen de voornoemde kosten – zoveel tijd neemt.
Kunt u aangeven waarom de volledige opruimkosten nog niet zijn vergoed door de rederij? Hoe moet dit gezien worden in het licht van eerdere uitspraken die u deed in de brief (Kamerstuk 29 684, nr. 184, d.d. 10 juli 2019), waarbij u blijft inzetten op snelheid?
De beweegredenen van MSC zijn mij niet bekend. Na de eerste betaling van 0,6 miljoen EUR door MSC in juni van dit jaar is door MSC op 2 juli een lijst met vragen ingediend over het resterende deel van de claims. Deze vragen zijn door Rijkswaterstaat, samen met de betreffende claimanten, in augustus beantwoord. Dit heeft geleid tot een aanpassing van sommige claims (zie ook het antwoord op vraag 2). Van de zijde van Rijkswaterstaat wordt bij MSC steeds aangedrongen op een snelle betaling.
Kunt u aangeven hoe het contact met de rederij en de verzekeraar van de rederij verloopt?
Er is vrijwel dagelijks contact tussen vertegenwoordigers van MSC en Rijkswaterstaat over de afhandeling van de claims en de verdere afhandeling van de gevolgen. Er wordt in deze gesprekken op bepaalde onderwerpen nog steeds voortgang geboekt. Maar, gelet op waar we nu staan, zullen de komende weken door MSC nog wel belangrijke stappen moeten worden gezet om te kunnen komen tot een goede en verantwoorde, minnelijke afwikkeling.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dan de rederij spoedig overgaat tot betaling van de kosten als gevolg van de schade?
Mijn voorkeur gaat nog steeds uit om er langs minnelijke weg met MSC uit te komen. Als onverhoopt mocht blijken dat een minnelijke overeenstemming met MSC niet mogelijk is, dan rest alleen nog de inzet van juridische instrumenten om te proberen de resterende kosten op MSC te verhalen.
Deelt u de mening dat er grote verantwoordelijkheid bij de rederij ligt en dat er meer tempo gemaakt moet worden om wrevel in de regio, bij de gemeenten maar ook bij de vissers zoveel mogelijk te voorkomen?
Ja.
Wat gaat u de komende tijd doen richting de rederij om de afhandeling van de schade voortvarender te laten verlopen?
Zie mijn antwoord bij vraag 7.
Kunnen deze vragen worden beantwoord voor het VAO Wadden?
Ja.
De vrijwaringsmaatregelen op walsdraadstaal |
|
Wybren van Haga (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat er op 4 september 2019 in Brussel is gestemd over de herziening van de importquota op staal en ervoor gekozen is om de progressieve verhoging van het importquotum voor walsdraadstaal te verlagen van 5 procent naar 3 procent?
Ja, dat klopt. Het verlagen van de progressieve verhoging van het importquotum van 5 naar 3% geldt overigens niet alleen voor walsdraad maar voor alle 26 staalcategorieën die onder de vrijwaringsmaatregelen vallen.
Klopt het dat Nederland samen met drie andere EU-landen tegen deze herziening heeft gestemd?
Ja. Een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten steunde de aanpassing echter. De aangepaste maatregelen zijn op 1 oktober jl. in werking getreden1.
Is het mogelijk om de Kamer een – al dan niet beknopt – verslag van deze vergadering te doen toekomen?
De Europese Commissie publiceert in het comitologieregister2 onder meer de uitslagen van stemmingen en beknopte verslagen zodra deze beschikbaar zijn. Ik verwijs u derhalve naar dat register. Het gaat hier om het Comité voor vrijwaringsmaatregelen en gemeenschappelijke uitvoerregelingen.
Bent u ervan op de hoogte dat dit nieuwe quotum voor walsdraadstaal tot grote problemen leidt bij sommige Nederlandse bedrijven?
Het nemen van vrijwaringsmaatregelen op zich acht het kabinet gerechtvaardigd. Door het unilaterale besluit van de VS om een extra invoerheffing van 25% op te leggen op importen van staal en aluminium dreigde staal dat oorspronkelijk bedoeld was voor de VS, de EU-markt te ontwrichten.
Het gaat erom een goede balans te vinden tussen de belangen van de staal producerende industrie, die gebaat is bij de vrijwaringsmaatregelen, en de staalverwerkende industrie, die gebaat is bij het vrij kunnen importeren van buiten de EU. In die balans pakt de huidige aanpassing ongunstig uit voor de staalverwerkende industrie.
Deelt u de mening dat deze Europese vrijwaringsmaatregelen zorgen voor een verstoring van de markt?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de conclusie dat deze vrijwaringsmaatregelen onevenredig slecht uitpakken voor Nederlandse bedrijven en een onevenredig concurrentievoordeel opleveren voor hun concurrenten?
In de sectoren waar onvoldoende Europese productie is, maken de vrijwaringsmaatregelen het moeilijker om staal tegen een concurrerende prijs te verkrijgen. Dat geldt voor zowel Nederlandse staalimporteurs en staalverwerkers, als die uit andere EU-lidstaten. De staalproducent die het staal zelf bewerkt is een directe concurrent van de staalverwerkers. Deze staalproducent heeft voordeel van deze maatregelen.
Bent u bereid deze zaak aanhangig te maken bij de Eurocommissaris voor Mededinging Vestager?
Bij bespreking van de vrijwaringsmaatregelen op Europees niveau is ook het mededingingsaspect ter sprake gebracht. Het is aan een gedupeerd bedrijf om desgewenst een klacht in te dienen bij het directoraat-generaal voor Mededinging als er in een bepaalde sector mogelijk sprake is van schending van het kartelverbod of misbruik van economische machtspositie.
Zijn de negatieve effecten van de oude en de nieuwe vrijwaringsmaatregelen in kaart gebracht? Zo ja, kunt u de effecten met de Kamer delen?
De Europese Commissie heeft onderzoek gedaan naar de effecten van de definitieve vrijwaringsmaatregelen, die in februari jl. zijn ingegaan.
Uit het onderzoek heeft de Europese Commissie geconcludeerd dat de vrijwaringsmaatregelen aangepast moeten worden om de Europese staalindustrie beter te beschermen. Een weergave daarvan is te vinden in de uitvoeringsverordening waarbij de definitieve vrijwaringsmaatregelen zijn aangepast3.
Wat de precieze gevolgen zullen zijn van deze aanpassingen is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de economische ontwikkelingen in de Europese Unie en de mondiale ontwikkelingen op de staalmarkt.
Wanneer vindt de volgende herzieningsvergadering plaats en welke acties gaat u tot die tijd ondernemen om deze negatieve effecten te bestrijden?
Er is nog geen herzieningsvergadering gepland. De Europese Commissie heeft aangegeven in de loop van het volgend jaar de effecten van de nu aangepaste vrijwaringsmaatregelen te onderzoeken. Naar aanleiding daarvan kan de Europese Commissie een voorstel doen om de vrijwaringsmaatregelen wederom aan te passen. Nederland zal zich intussen blijven inzetten voor een goede balans tussen de belangen van de staalproducenten en de belangen van de staalverwerkende industrie.
Het bericht ‘Randstad bij vuilste gebieden Europa: 'Ik zou wonen in Amsterdam zeker niet aanraden'’ |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Randstad bij vuilste gebieden Europa: «Ik zou wonen in Amsterdam zeker niet aanraden»»?1
Ja.
Klopt het dat de omwonenden van Schiphol drie keer zoveel gezondheidsrisico’s lopen door vieze lucht en geluidsoverlast als inwoners van bijvoorbeeld Groningen en Drenthe?
De Staatssecretaris van IenW en ik hechten veel belang aan een gezonde leefomgeving en aan de bescherming tegen milieugezondheidsrisico’s. Het bericht «Randstad bij vuilste gebieden Europa» toont een kaart van het RIVM met het gecumuleerde gezondheidsverlies door geluid en luchtverontreiniging in Nederland. Deze kaarten vormen een bruikbaar middel om weer te geven of het milieugezondheidsrisico op een bepaalde locatie boven of onder het gemiddelde in Nederland ligt. De getoonde kaart geeft het milieugezondheidsrisico ook weer op locaties waar niemand woont (bijvoorbeeld midden op bedrijventerreinen of op snelwegen). Als op woonlocaties wordt gekeken, zijn de verschillen in risico tussen bijvoorbeeld bewoners in de gemeente Haarlemmermeer (regio Schiphol) en die in de provincies Groningen en Drenthe circa 1,6. Dat is minder dan de in de vraag benoemde factor drie.
Kunt u toelichten op welke wijze er nu maatregelen worden getroffen om de gezondheidsrisico’s van Schiphol aan te pakken? Wilt u hierbij per maatregel toelichten in hoeverre deze geluidsoverlast tegengaan en de luchtkwaliteit verbeteren?
De milieuruimte voor Schiphol is vastgelegd door de zogeheten gelijkwaardigheidscriteria. Voor geluidbelasting zijn er criteria voor het maximaal aantal woningen binnen de 58dB(A) Lden en de 48dB(A) Lnight contouren, het maximaal aantal ernstig gehinderden personen binnen de 48dB(A) Lden contour en het maximaal aantal ernstig slaapverstoorden binnen de 40dB(A) Lnight contour. Voor externe veiligheid is er een criterium voor het maximale aantal woningen binnen de 10–6 persoonlijk risico contour. Voor luchtkwaliteit zijn er criteria voor de maximale uitstoot van vijf luchtverontreinigende stoffen (CO, SO2, NOx, VOS en PM10) in gram per ton startgewicht. Het vliegverkeer van Schiphol mag niet tot overschrijding van deze criteria leiden. Daarom wordt vóór en ná elk nieuw gebruiksjaar en bij elke wijziging van procedures aan deze criteria getoetst.
Verder is in 2008 het convenant Hinderbeperking afgesloten. Daarin is een pakket maatregelen afgesproken dat beoogt de hinder voor de omgeving, gegeven de groei naar 510.000 (is in 2015 verlaagd naar 500.000) vliegtuigbewegingen, zoveel mogelijk te beperken. Het convenant heeft onder meer geleid tot het wijzigen van vliegroutes, het verlengen van nachtprocedures en het vliegen van glijvluchten met vaste naderingsroutes.
Op 30 januari 2019 (Kamerstuk 29 665, nr. 353) heb ik uw Kamer een brief gestuurd met daarbij gevoegd het verslag van de besprekingen van de voorzitter van de Omgevingsraad Schiphol over de toekomst van Schiphol. Daarin wordt onder meer een overzicht gegeven van de ontwikkelingen en resultaten die zijn geboekt sinds het Aldersakkoord van 2008.
Daarnaast heeft het Ministerie van IenW in 2017 aan het RIVM opdracht gegeven om een onderzoeksprogramma uit te voeren naar de gezondheidseffecten van blootstelling aan ultrafijn stof uit de luchtvaart. De eindrapportage van dat onderzoek wordt medio 2021 verwacht. Aanvullend daarop heeft de Staatssecretaris van I&W toegezegd de Gezondheidsraad om advies te vragen over ultrafijn stof.
Ook heeft het ministerie aan Schiphol gevraagd om een actieplan ultrafijn stof op te stellen, waarin wordt aangegeven wat men gaat doen om de uitstoot van en blootstelling aan ultrafijn stof terug te dringen, ook van werknemers. Dat actieplan komt naar verwachting nog dit jaar.
Zie ook de antwoorden op de vragen 4 en 6.
Deelt u de mening dat er nu eerst maatregelen getroffen moeten worden om de gezondheidsrisico’s significant terug te dringen, voordat er een besluit over groei genomen kan worden? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 5 juli 2019 (Kamerstuk 31 936, nr. 646) is opgenomen dat groei van Schiphol alleen aan de orde is bij aantoonbare reductie van hinder, dat wil zeggen een reductie van het aantal ernstig gehinderden. De uitwerking hiervan vindt plaats in het kader van het opstellen van de tweede wijziging van het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB-2) voor de middellange termijn.
Daarnaast heeft het Ministerie van IenW in 2017 aan het RIVM opdracht gegeven om een onderzoeksprogramma uit te voeren naar de gezondheidsaspecten van blootstelling aan ultrafijn stof uit de luchtvaart. De eindrapportage van dat onderzoek wordt medio 2021 verwacht. In het verlengde daarvan heeft de Staatssecretaris toegezegd de Gezondheidsraad om advies te vragen over ultrafijn stof. De uitkomsten van het RIVM-onderzoek kunnen hieraan een bijdrage leveren.
In de brief van 5 juli 2019 is aangegeven dat Schiphol bezig is met het opstellen van een actieplan voor de reductie van ultrafijn stof. Dit actieplan zal naar verwachting eind 2019 gereed zijn. Verder wordt in de Luchtvaartnota aandacht besteed aan leefomgeving en gezondheid. Het ontwerp van de nota wordt eind 2019 verwacht.
Kunt u nader uiteenzetten hoe u de motie-Paternotte «Heldere milieugrenzen voor de luchtvaart» (Kamerstuk 31 936, nr. 614) aan het uitvoeren bent?
Deze motie wordt opgepakt in het kader van de Luchtvaartnota.
Kunt u toezeggen om op korte termijn met een actieplan te komen waarin staat hoe u de luchtkwaliteit rondom Schiphol gaat verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De uitrol van 5G |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hoe veilig is het nieuwe 5G-netwerk»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Welke toestemming en/of vergunningen dient de rijksoverheid nog te geven voor het grootschalige gebruik van deze techniek?
De verwachting is dat 5G in eerste instantie gaat worden toegepast in de zogenaamde 700 MHz- en 3,5 GHz-frequentiebanden. De vergunningen voor het gebruik van de 700 MHz-band worden halverwege 2020 geveild. Het voornemen is om vergunningen in de 3,5 GHz-band te veilen in 2021/2022. Het is waarschijnlijk dat na het veilen van vergunningen in de 700 MHz-band de winnaars van die vergunningen de frequenties gaan gebruiken om 5G mee toe te passen.
Overigens is het de verwachting dat 5G ook zal worden toegepast in alle andere frequentiebanden waarvoor reeds vergunningen voor mobiele communicatie zijn of worden verleend. Dit betreft de 800, 900, 1800, 2100 MHz, en 2,6 GHz. De vergunningen zijn namelijk «technologieneutraal». Het staat de vergunninghouder vrij om elke technologie van zijn keuze toe te passen, zo lang hij zich maar houdt aan de vergunningvoorschriften.
Kunt u in een tijdlijn aangeven wat de planning is van de uitrol van 5G per regio?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een schatting geven van het aantal extra antennes dat er in totaal bijgeplaatst moet worden om een dekkend 5G-netwerk te implementeren (in absolute aantallen en in aantal per vierkante kilometer in stad en platteland)?
De overheid bepaalt niet waar en wanneer er 5G wordt uitgerold. 5G-netwerken worden aangelegd door private ondernemingen zoals KPN, T-Mobile, en VodafoneZiggo. Zij bepalen waar en wanneer zij investeren in de netwerkinfrastructuur die nodig is voor 5G, zoals antennes en het leggen van glasvezelkabels. De keuzes die zij hierbij maken zijn afhankelijk van de bedrijfsstrategie, die bedrijfsvertrouwelijk is. Mede hierdoor kan ik ook niet aangeven hoeveel extra antennes er bijgeplaatst moeten worden om landelijk dekkende 5G-netwerken te creëren. Het samenwerkingsverband van telecomproviders, Monet, heeft becijferd wat zij verwachten aan toename aan antennes door de uitrol van 5G. Deze toename is 10%; dat zijn ongeveer 4.500 extra antennes (en ongeveer 1.500 antenne-opstelpunten). Daarnaast verwachten de operators in beperkte mate kleine antennes (small cells) in de komende 3 tot 5 jaar.
Deelt u de mening dat het verwijderen van bomen (en andere groenvoorzieningen) niet het gevolg zou mogen zijn van de uitrol van het 5G-netwerk? Zo nee, waarom niet?
Bossen en andere houtopstanden vormen een uniek natuurtype. Naast de klassieke functies van natuur, landschap, productie in de vorm van houtoogst, behoud van cultureel erfgoed en recreatie, wordt de afgelopen decennia steeds meer belang gehecht aan andere functies van houtopstanden, zoals het vastleggen van kooldioxide, het leveren van ecosysteemdiensten als het bergen en bufferen van water, het dempen van grote temperatuurschommelingen in en nabij stedelijke gebieden, het filteren van fijnstof en het bijdragen aan het kwaliteit van het leven en aan een aangename leefomgeving.
Vanwege hun belangrijke functie worden houtopstanden op basis van nationaal beleid beschermd en is deze bescherming gericht op het behoud van het areaal van houtopstanden en van hun kwaliteit. Die bescherming is geregeld in hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming en die regels worden ongewijzigd overgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving dat uitvoering geeft aan de Omgevingswet. Dat wordt geregeld via het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet, dat momenteel is voorgehangen bij de Eerste en Tweede Kamer.
Deze regels hebben uitsluitend betrekking op houtopstanden buiten de bebouwde kom. Gemeenten wijzen in hun omgevingsplan de «bebouwingscontour kap» aan. Binnen die bebouwingscontour gelden uitsluitend de in het omgevingsplan gestelde regels over de kap van bomen. Deze regels worden dus gesteld door de desbetreffende gemeente. De provincie kan bij omgevingsverordening voorschriften stellen waaraan gemeenten zich hebben te houden in hun omgevingsplan.
Buiten de bebouwde kom zijn gedeputeerde staten in de regel bevoegd gezag voor het in ontvangst nemen van meldingen en het opleggen van een kapverbod, tenzij het gaat om situaties als bedoeld in art. 1.3 van de Wet natuurbescherming waarvoor het Rijk bevoegd gezag is.
Of bomen en andere groenvoorzieningen in het kader van de uitrol van het 5G-netwerk mogen worden gekapt moet dus worden beoordeeld aan de hand van het omgevingsplan en anders is dat ter beoordeling van provincie of Rijk, waarbij het beschermingsregime van de Wet natuurbescherming en in 2021 de Omgevingswet in acht moet worden genomen. Bij de beoordeling of bomen en andere groenvoorzieningen verwijderd mogen worden dient overigens niet alleen het beschermingsregime voor hout- en houtopstanden in acht te worden genomen, maar ook het beschermingsregime voor soorten in hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming. Ook dat beschermingsregime zal per 1 januari 2021 ongewijzigd onderdeel zijn van de Omgevingswet.
Het klopt dat het gebladerte van bomen voor demping zorgt van het antennesignaal. Dat is al zo bij de frequenties die de huidige telecomnetwerken (2G, 3G en 4G) gebruiken. Een antenne-opstelpunt zal logischerwijs geplaatst worden op een plek waar de dekking optimaal is, rekening houdend met de aanwezige vegetatie en gebouwen. We hebben geen scenario’s vernomen waarbij bomen gekapt moeten worden voor de dekking van 5G. Ook het samenwerkingsverband Monet heeft aangegeven het niet als wenselijk te zien om bij de uitrol van 5G bomen en andere groenvoorzieningen te verwijderen.
Klopt het dat bomen (en andere groenvoorzieningen) in bepaalde programma’s en/of modellen worden gezien als obstakels bij de planning van 5G-netwerken waar voorheen bomen (en andere groenvoorzieningen) dat predicaat niet hadden? Zo ja, kunt u voorbeelden geven?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier worden bomen (en andere groenvoorzieningen) gezien als te verwijderen obstakels bij de planning van 5G-netwerken?2
Zie antwoord vraag 5.
Is het met de toekomstige uitbreiding van de gemeentelijke bevoegdheden, als gevolg van de invoering van de Omgevingswet, mogelijk om bomen (en andere groenvoorzieningen) een andere status (juridisch of anderszins) te geven in planningsdocumenten zoals bestemmingsplannen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke zelfstandige Nederlandse onderzoeken zijn verricht naar het effect van elektromagnetische velden (EMV) op mensen en specifiek het gebruik van de mobiele frequenties voor 5G in Nederland?
Op 17 april jl. heb ik samen met de Minister voor Medische Zorg en Sport uw Kamer geïnformeerd over het onderwerp 5G en gezondheid.3 Er is vanaf de komst van mobiele netwerken veel onderzoek gedaan naar mogelijke gezondheidseffecten. In opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat coördineert ZonMw al sinds 2006 een grootschalig onderzoeksprogramma van 16,6 miljoen euro op het gebied van hoog- en laag frequent EMV. Het programma richt zich op (1) de biologische interactie tussen blootstelling aan EMV en het menselijk lichaam; (2) epidemiologische onderzoeken naar het verband tussen blootstelling aan EMV en het optreden van gezondheidseffecten; (3) de gepercipieerde risico’s van EMV; en (4) technologische aspecten van EMV. Een van de studies uit het ZonMw-programma (COSMOS4) is verlengd tot 2023. Dit betreft een zeer groot Europees cohortonderzoek, waarin enkele honderdduizenden mensen gevolgd worden met als doel langetermijn-gezondheidseffecten te achterhalen. Daarbij wordt onder meer hun gebruik van telecommunicatiemiddelen vastgelegd en wordt hun gezondheidsstatus door de tijd heen gemeten, zodat verbanden tussen blootstelling aan EMV en gezondheid kunnen worden onderzocht. Nederland is één van de deelnemende landen. Het Kennisplatform Elektromagnetische Velden en Gezondheid (Kennisplatform EMV) geeft aan dat in het geheel van alle onderzoeken er geen bewijs is dat langdurige blootstelling aan elektromagnetische velden onder de blootstellingslimieten schadelijk is voor de gezondheid.5
Voor een overzicht van het specifiek in Nederland uitgevoerde onderzoek wordt verwezen naar het ZonMw-programma «Elektromagnetische Velden en Gezondheid».6 Op de website van ZonMw staat een overzichtspagina van onderzoek dat binnen het programma is verricht. Daar bevindt zich een publicatielijst en een overzicht. In het onderzoeksprogramma is niet specifiek naar 5G gekeken omdat 5G toen nog niet bestond. De Gezondheidsraad heeft aangegeven dat er in het verleden enkele onderzoeken zijn gedaan naar de effecten van EMV op planten, dieren en natuur.
Volgens het Kennisplatform EMV concluderen wetenschappelijke adviesorganen, zoals de World Health Organization (WHO) en de Gezondheidsraad, dat in wetenschappelijke onderzoeken geen bewijzen zijn gevonden voor negatieve effecten op de gezondheid door blootstelling aan elektromagnetische velden onder de blootstellingslimieten. Het Kennisplatform EMV geeft bij vragen of zorgen in de samenleving snel duidelijkheid over mogelijke gezondheidseffecten van elektromagnetische velden. In het Kennisplatform EMV werken RIVM, TNO, DNV GL, GGD GHOR Nederland, Agentschap Telecom, ZonMw en Milieu Centraal samen om wetenschap te duiden en kennis te ontsluiten voor burgers, werknemers en lagere overheden. De Gezondheidsraad heeft een adviserende functie. De Gezondheidsraad volgt de ontwikkelingen rond elektromagnetische velden en gezondheid en rapporteert daar zo nodig over.
Kunt u aangeven welke zelfstandige Nederlandse onderzoeken zijn verricht naar het effect van EMV op dieren (inclusief insecten) en specifiek het gebruik van de mobiele frequenties voor 5G in Nederland?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven welke zelfstandige Nederlandse onderzoeken zijn verricht naar het effect van EMV op de natuur en specifiek het gebruik van de mobiele frequenties voor 5G in Nederland?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven welke andere (internationale) onderzoeken zijn verricht naar het effect van EMV op respectievelijk mensen, dieren (inclusief insecten) en natuur en specifiek het gebruik van de mobiele frequenties voor 5G?
Zie antwoord vraag 9.
Welke onderzoeken bestaan er om de effecten van de verwachte cumulatieve straling van 5G-netwerken op respectievelijk mensen, dieren en natuur in kaart te brengen van de naar schatting 100 en 350 cellen per vierkante kilometer die nodig zijn voor een landelijk dekkend netwerk?3
Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 4 heeft het samenwerkingsverband Monet becijferd wat zij verwachten aan toename aan antennes door de uitrol van 5G. Deze toename is 10%; dat zijn ongeveer 4.500 extra antennes (en ongeveer 1.500 antenne-opstelpunten). Daarnaast verwachten de operators in beperkte mate kleine antennes (small cells) in de komende 3 tot 5 jaar.
De huidige blootstellingslimieten voor 3G en 4G gelden straks ook voor 5G. Met 5G moet de optelsom van alle elektromagnetische velden nog steeds onder de Europees aanbevolen blootstellingslimieten blijven. Agentschap Telecom houdt dit in de gaten en is begin 2019 gestart met de metingen bij testlocaties voor 5G-antennes. Zo kan Agentschap Telecom, voor en na de uitrol van 5G, de samenleving via metingen blijven informeren over de veldsterktes en blootstelling in Nederland. Agentschap Telecom werkt in deze voorbereiding samen met het RIVM. De eerste resultaten van metingen door Agentschap Telecom bij 5G-testlocaties zijn beschikbaar op de website van het Antennebureau en het Agentschap Telecom. De eerste resultaten wijzen erop dat de gemeten veldsterktes een factor 10 tot 20 onder de blootstellingslimieten zaten.8 Agentschap Telecom doet al metingen aan de elektromagnetische velden en ziet erop toe dat de door de EU aanbevolen blootstellingslimieten op publiek toegankelijke plekken niet worden overschreden. Zowel de selectieve veldsterkte (veldsterkte van de aanwezige signalen afzonderlijk) als de cumulatieve veldsterkte (veldsterkte van alle signalen gezamenlijk) wordt gemeten door het Agentschap. In beide gevallen moeten de gemeten veldsterkten onder de limieten blijven. Om burgers zekerheid te bieden dat de EMV-blootstelling binnen de limieten blijft, worden deze limieten vastgelegd onder de Telecommunicatiewet, zoals aangekondigd in het Actieplan Digitale Connectiviteit van het kabinet.
Hoe wordt voorkomen dat, door het toegenomen aantal antennes en intensiever gebruik van frequenties, er negatieve cumulatieve effecten ontstaan voor respectievelijk mensen, dieren en natuur?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe wordt het voorzorgsbeginsel gewaarborgd dat er geen schadelijke gezondheidseffecten op mensen, dieren en natuur mogen zijn als 5G wordt ingevoerd?
Zie antwoord vraag 13.
Wie is verantwoordelijk voor het voorkomen van negatieve cumulatieve effecten van EMV als gevolg van de grootschalige uitrol van 5G?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u een zo volledig mogelijk internationaal overzicht verschaffen van alle 5G-normen (ICNIRP «mobile telephones» en «base station»-normen, of de voor Nederland hiervan afgeleide normen) voor mensen, dieren en natuur?
Om gezondheidsschade van sterke elektromagnetische velden te voorkomen heeft een internationale commissie, de International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP), blootstellingslimieten opgesteld voor elektromagnetische velden, die ook in Nederland worden gehanteerd. Deze limieten bevatten een ruime veiligheidsmarge, die rekening houdt met kwetsbare groepen, zoals ouderen, kinderen en mensen met een zwakke gezondheid. De veiligheidsmarges zijn vijftig keer lager dan het niveau waarboven gezondheidseffecten kunnen optreden. De ICNIRP beoordeelt hiervoor regelmatig de stand van de wetenschap op het gebied van elektromagnetische velden en gezondheid. Er zijn verschillende blootstellingslimieten voor elektromagnetische velden van verschillende frequenties. Deze limieten gelden voor de frequenties die in de huidige netwerken worden gebruikt en ook voor toekomstige 5G-frequenties. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) houdt het internationale beleid op het gebied van elektromagnetische velden bij en publiceert daar overzichten van. In het meest recente rapport geeft het RIVM een overzicht van het beleid ten aanzien van laagfrequente en radiofrequente elektromagnetische velden in de 28 EU-lidstaten en 7 andere geïndustrialiseerde landen.9
Op grond van het Besluit radioapparaten 2016 en de Europese Radio Richtlijn dienen radioapparaten, zoals mobiele telefoons, voor het op de markt aanbieden te voldoen aan de ICNIRP-limieten. Om aan te tonen dat deze apparatuur veilig is, hanteert de industrie de blootstellingslimieten zoals die beschreven zijn in de Europese normen. Producten met een CE-markering voldoen volgens de fabrikant aan deze normen. Dezelfde eis is ook van toepassing op de eerste ingebruikname van zenders/antennes, zoals voor 5G. Zoals in antwoord op vragen 13 t/m 16 aangegeven houdt het Agentschap hier toezicht op en doet veldsterktemetingen door het gehele land om te controleren of de blootstellingslimieten niet worden overschreden.
Kunt u aangeven hoe deze 5G-normen voor mensen, dieren en natuur zich door de tijd hebben ontwikkeld, in Nederland en in het buitenland?
Zie antwoord vraag 17.
Welke besluiten met betrekking tot de vaststelling of verandering van Nederlandse EMV-normen als gevolg van de uitrol van 5G in Nederland staan het komende jaar op de agenda?
Zie antwoord vraag 17.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om meer wetenschappelijk onderzoek te verrichten naar de gevolgen van (veranderingen in) het gebruik van de telecomfrequenties op mensen, dieren en natuur, alvorens grootschalige uitrol van 5G toe te staan? Zo nee, hoe garandeert u dat er geen schadelijke gevolgen zullen zijn?
Het is belangrijk dat de leefomgeving van mensen gezond en veilig is en ook als zodanig wordt ervaren. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft sinds 2006 ruim 16 miljoen euro geïnvesteerd in wetenschappelijke onderzoeken om te achterhalen of er gezondheidsrisico’s optreden door aanwezigheid van EMV. Uit alle inmiddels afgeronde onderzoeken en Gezondheidsraadadviezen waarin alle literatuur is meegenomen, blijkt echter dat er geen bewijzen hiervoor zijn, zolang de blootstelling beneden de blootstellingslimieten blijft. Dat geldt ook na introductie van het 5G-netwerk. Agentschap Telecom zal toezicht blijven houden op de naleving van de blootstellingslimieten. Alle veldsterktemetingen (EMV) die Agentschap Telecom uitvoert worden ook op genomen in het publiek toegankelijke antenneregister. Tevens zullen de ICNIRP-limieten voor EMV geborgd worden onder de Telecommunicatiewet, zodat het Agentschap hier ook passend toezicht op kan houden. Daarnaast blijf het kabinet de nieuwste wetenschappelijke resultaten op de voet volgen. Ook spelen het Kennisplatform EMV en organisaties als het RIVM, Gezondheidsraad en GGD’en een belangrijke rol in de advisering en ontsluiting van kennis op het gebied van EMV.
De Amazonebranden en de westerse verantwoordelijkheid bij de branden |
|
Marianne Thieme (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Amazonebranden bestaan uit een groot aantal relatief kleine brandhaarden en dat veel branden ontstaan zijn langs of in de nabijheid van wegen, wat volgens experts van onder andere NASA1 en de Wageningen Universiteit erop wijst dat veel branden door mensen zijn aangestoken? Laat u zich informeren over het onderzoek naar de veroorzakers van de branden en zo ja, door wie?
Het Kabinet heeft geen zelfstandige informatie over de oorzaken van de branden in de Amazone en baseert zijn oordeel over die branden dan ook op de uiteenlopende berichten daarover en gesprekken met verschillende instanties, waaronder de NASA en het World Resources Institute. Natuurlijke branden zijn zeldzaam in een regenwoud als de Amazone, dus het is aannemelijk dat de meeste bosbranden zijn aangestoken.
Erkent u dat het het handelsverdrag tussen de EU en Mercosur de perverse prikkel in zich draagt voor Braziliaanse veevoer- en veeteeltbedrijven om versneld uit te breiden en daarmee debet is aan de Amazonebranden?
In het EU-Mercosur-Associatieverdrag zijn zowel handelsliberaliserende maatregelen als maatregelen ter bevordering van duurzaamheid en duurzame handel opgenomen. Lidstaten van de EU en Mercosur moeten zich aan hun verplichtingen ingevolge het Klimaatakkoord van Parijs en andere klimaatdoelstellingen houden. Dit wordt in het Associatieverdrag nogmaals bevestigd. Voorts bevat het verdrag bepalingen over het bevorderen van duurzaam bosbeheer, het nemen van maatregelen tegen illegale houtkap en het bevorderen van handel in producten die op duurzame wijze zijn verkregen.
Naar verwachting wordt het EU-Mercosur-Associatieverdrag op zijn vroegst eind volgend jaar aan de Raad voor besluitvorming voorgelegd, als de teksten juridisch zijn opgeschoond en zijn vertaald in alle EU-talen. Momenteel wordt namens de Europese Commissie ook een Sustainability Impact Assessment (SIA) uitgevoerd. De uitkomsten daarvan zullen naar verwachting eind dit jaar worden gepubliceerd. Op basis van de SIA en alle daarvoor noodzakelijke, juridische opgeschoonde teksten zal het Kabinet zijn standpunt bepalen over het EU-Mercosur-Associatieverdrag.
Heeft u gelezen dat veevoer- en veeteeltbedrijven alvast anticiperen op deze nieuwe investeringsmogelijkheden door grond «gereed te maken» voor landbouw, onder meer door het organiseren van een «Day of Fire»?2 3 Wat vindt u van deze ontwikkelingen?
In zoverre als de bosbranden in de Amazone bewust en illegaal zijn aangestoken, roept het kabinet de betrokken Braziliaanse overheidsinstanties op actiever op te treden. De Braziliaanse overheid is immers primair verantwoordelijk voor (wetgeving t.a.v.) het landgebruik in Brazilië, en voor de voorzorgsmaatregelen tegen en bestrijding van bosbranden in Brazilië.
Waar ligt voor u de grens als het gaat om (beoogde) handelspartners die zich schuldig maken aan het ruim baan geven aan veevoer- en veeteeltbedrijven die de Amazone afbranden?
Nederland zal zich bilateraal en in EU-verband hard maken om Brazilië te wijzen op zijn internationale milieuverplichtingen, en op het belang van handhaving van eigen regelgeving om het Amazonewoud te beschermen en van de OESO-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. De aanloop naar de besluitvorming over het EU-Mercosur-Associatieverdrag biedt een extra platform om druk uit te oefenen op Brazilië om zijn internationale verplichtingen na te komen. Zie verder ook het antwoord op vraag 2.
Bent u, zoals verwoord in uw brief van mei 20184, nog steeds van mening dat het acceptabel is dat Nederlandse bedrijven meehelpen aan het aanleggen van de infrastructuur voor de zogenaamde «sojaroute» dwars door de Amazone?5
De Nederlandse overheid ondersteunt geen bedrijfsactiviteiten voor het daadwerkelijk ontwikkelen van de Corredor Centro-Norte, indien daarmee de zogenaamde «sojaroute» wordt bedoeld, zoals eerder aangegeven in mijn brief van 8 mei 2018 (Kamerstuk 26 485, nr. 290) en in antwoord op Kamervragen (Kamervragen-Bouali nr. Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 165 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2506). Het is mij bovendien niet bekend dat Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij de aanleg van de Corredor Centro-Norte. Nederlandse kennisbedrijven hebben in 2013 via een «Partners for International Business»-programma een verkennende voorstudie uitgevoerd, waarbij met name ook is gekeken naar het duurzamer gebruik van bestaande infrastructuur. Kennisuitwisseling stond daarbij centraal. Zoals ik u eerder heb geïnformeerd in mijn Kamerbrief (Kamerstuk 26 485, nr. 290), organiseerde de ambassade in Brasilia medio 2016 een bijeenkomst, specifiek over de duurzaamheidsaspecten van de «Corredor», met vertegenwoordigers van de Wereldbank en de Braziliaanse federale agentschappen voor respectievelijk water- en wegvervoer.
Bent u bereid om bedrijven, zoals Boskalis, Arcadis, Damen Shipyards, Alewijnse en Van Oord, die de ontbossing in landen elders en specifiek de Amazone faciliteren, ook door het aanleggen van infrastructuur zoals wegen, spoorwegen en havens, uit te sluiten van aanbestedingen van de Nederlandse overheid? Zo ja, wanneer kunt u een plan van aanpak naar de Kamer sturen? Zo nee, bent u wel bereid om deze bedrijven op deze activiteiten aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Het gesprek aangaan met bedrijven past in het IMVO-beleid, waarbij de overheid op diverse manieren werkt aan bewustwording op het gebied van IMVO en de mogelijke risico’s op negatieve gevolgen voor mens en milieu die ondernemen met zich mee kan brengen en bedrijven aanspoort tot het toepassen van gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Deze aansporing heb ik ook afgelopen juli gezamenlijk met drie andere kabinetsleden gedaan door het uitsturen van een brief aan alle grote bedrijven in Nederland met de aankondiging van de monitoring op de 90%-doelstelling. Met deze doelstelling is de verwachting uitgesproken dat in 2023 90% van de grote bedrijven de OESO-richtlijnen onderschrijven. De brief en bijgevoegd informatiepakket lichtten toe wat we van bedrijven verwachten in het kader van gepaste zorgvuldigheid. In najaar 2019 zal een eerste volledige tussenmeting uitgevoerd worden. Op basis van de resultaten wordt besloten hoe bedrijven en/of sectoren die nog niet aan de verwachtingen voldoen/achterblijven, gestimuleerd kunnen worden.
Het uitsluiten van partijen van overheidsaanbestedingen is niet zonder meer juridisch mogelijk. Het inkoopbeleid van de overheid is volop in ontwikkeling, ook hier kijken we hoe we door middel van inkoop bedrijven kunnen stimuleren de OESO-richtlijnen na te leven. Op dit gebied zijn al concrete stappen gezet voor bepaalde risicovolle productcategorieën, zie hiervoor de Kamerbrief over de voortgang maatschappelijk verantwoord inkopen die op 4 juli 2019 naar de Tweede Kamer is gestuurd. Wij zullen verkennen hoe we het naleven van de OESO-richtlijnen verder kunnen meenemen bij aanbestedingen die relevant zijn voor dergelijke bedrijven.
Bent u bereid om harde maatregelen te treffen zoals een boycot op producten uit Brazilië, zoals veevoer, vlees en suiker? Zo ja, per wanneer zullen deze maatregelen ingaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ook bereid in de EU voor dergelijke maatregelen te pleiten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke stok u in gedachten had toen u het in de talkshow Jinek over de wortel en de stok had die het Mercosur-verdrag zou moeten zijn? Betekenen deze ferme woorden dat u uw steun voor het Mercosur-handelsverdrag kunt intrekken, zoals Frankrijk inmiddels ook gedaan heeft?6
De aanloop naar de besluitvorming over het EU-Mercosur-Associatieverdrag biedt de mogelijkheid voor Nederland om, samen met EU-partners, druk uit te oefenen op Brazilië, gericht op beter beleid en sterkere handhaving van milieuwetgeving. Daarnaast kunnen wij Brazilië wijzen op zijn internationale milieuverplichtingen, waaronder die in het kader van het Klimaatakkoord van Parijs en het VN Verdrag inzake Biologische Diversiteit (CBD). Dit associatieverdrag biedt een extra platform dat er anders niet zou zijn om druk op Brazilië uit te oefenen.
Het bericht dat Iran nieuwe centrifuges gaat ontwikkelen om uranium te verrijken |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Iran gaat nieuwe centrifuges ontwikkelen om uranium te verrijken»?1
Ja.
Heeft het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (IAEA) inmiddels gereageerd op deze berichtgeving? Zo ja; welke conclusies trekken zij uit de berichtgeving en kunt u zich vinden in de conclusies van het IAEA?
Het Internationaal Atoomenergieagentschap (IAEA) heeft op 8 september een rapport uitgebracht waarin het meldt dat Iran verschillende soorten centrifuges heeft geïnstalleerd en klaar staat om deze binnenkort te gaan testen. Het IAEA is niet gemandateerd om daar politieke conclusies aan te verbinden. Het is aan de commissie2 die toeziet op de naleving van het Joint Comprehensive Plan of Action(JCPOA) om vervolgstappen te bepalen.
Uiteraard is Nederland zeer bezorgd over de stappen die Iran neemt; deze hollen het nucleaire akkoord verder uit. Nederland kaart dit met regelmaat aan, bilateraal en multilateraal, meest recent op 10 september in de Bestuursraad van het IAEA en op 16 september tijdens de General Conferencevan het IAEA. Nederland roept Iran met klem op om onmiddellijk terug te keren naar volledige naleving van het nucleaire akkoord.
Bent u ook bekend met het bericht «France Dangles $ 15 Billion Bailout for Iran in Effort to Save Nuclear Deal»?2
Ja.
Hoe apprecieert u deze stap van president Macron om Iran te compenseren teneinde de nucleaire deal te redden? Hoe kan Nederland helpen te voorkomen dat de EU door Iran tegen de Verenigde Staten wordt uitgespeeld, gezien het belang van de nucleaire deal voor onze veiligheid en in het licht van toenemende Amerikaanse sancties?
Nederland is niet direct betrokken geweest bij de ontwikkeling van Franse plannen om Iran mogelijk direct te compenseren, maar Nederland is voorstander van Europese diplomatieke inspanningen om de impasse rond het JCPOA te doorbreken. Nederland en de EU zetten zich in voor het behoud van het nucleaire akkoord met Iran. Nederland doet dit o.a. met steun voor INSTEX.
Tegelijkertijd maakt Nederland zich zoals gezegd ernstige zorgen over de stappen door Iran. Nederland en de EU blijven Iran dan ook oproepen terug te keren naar volledige naleving van het nucleaire akkoord. Tevens maakt Nederland zich zorgen over de rol die Iran speelt in de conflicten in Syrië en Jemen, steun aan terroristische organisaties als Hezbollah, het ballistische raketprogramma van het land en de schrijnende mensenrechtensituatie in Iran. Deze zorgen tracht Nederland samen met EU-partners te adresseren door middel van een combinatie van druk en kritische dialoog.
Hoe wordt voorkomen dat compensatie en de Europese inzet omtrent het Joint Comprehensive Plan of Action bijdraagt aan het financieren van terreur door Iran?
Via de EU en VN is er nog een significant pakket aan sancties van kracht, te weten een wapenembargo en sancties met betrekking tot het ballistische raketprogramma en het verkrijgen van massavernietigingswapens (m.n. gericht tegen de Islamitische Revolutionaire Garde Corps). Daarnaast zijn er tegen bepaalde personen terrorismesancties van kracht en is er een apart regime voor sancties tegen personen die verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen in Iran.
Tevens spant Nederland zich binnen de Financial Action Task Force (FATF) in om te zorgen dat Iran wetgeving aanneemt om o.a. witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan. In dit proces heeft Iran belangrijke stappen gezet, maar het ratificeren van de Palermoconventie en de antiterrorismefinancieringsconventie (CFT) dient Iran nog te doen. Nederland roept Iran geregeld op deze laatste belangrijke stap te zetten.
Bent u van mening dat bepaalde door de Verenigde Staten opgevoerde acties wel degelijk zijn te rechtvaardigen, bijvoorbeeld de acties tegen entiteiten onder aanvoering van de revolutionaire garde?3 Zo ja, bent u van mening dat de EU de VS zou moeten steunen in deze acties? Zo nee, waarom niet?
Voorop staat dat Nederland een aanzienlijk aantal van de zorgen die de Verenigde Staten hebben over Iran, deelt (zie ook het antwoord op vraag 4) en zich dan ook inspant om deze zorgen te adresseren. Reeds vóór de totstandkoming van het JCPOA waren EU-sancties van kracht tegen de Revolutionaire Garde – IRGC – en personen en entiteiten die daaronder vallen. De Nederlandse aanpak van de zorgen ten aanzien van Iran is gebaseerd op een combinatie van druk en kritische dialoog. Nederland en de EU kiezen daarmee voor een andere aanpak dan het Amerikaanse maximale drukbeleid.
Gasvrij wonen |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Huiseigenaar huivert voor gasvrij wonen»1 en de studie «Onder de pannen zonder gas» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)?2
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie van het SCP dat het draagvlak voor klimaatbeleid en de transitie naar aardgasvrij wonen tamelijk smal is? Wat vindt u ervan dat huishoudens zich eerder druk maken met het gebrek aan parkeerplaatsen of betere speeltuinen dan met het aardgasvrij maken van hun woning? Komen deze berichten u bekend voor of blijft u doof voor wat er werkelijk speelt onder de burgers?
In het Klimaatakkoord zijn afspraken gemaakt om Nederland door middel van een wijkaanpak van het aardgas af te halen. Elke wijk in Nederland komt tussen nu en 2050 aan de beurt. Dat betekent ook dat de planning en de gekozen oplossing voor elke wijk zal verschillen.
Draagvlak is een belangrijke voorwaarde voor het slagen van deze transitie. Het beeld dat het SCP schets ten aanzien van het draagvlak neem ik daarom zeer serieus. Het SCP laat in dit rapport zien dat veel burgers de transitie naar aardgasvrij wonen als een gegeven beschouwen. Omdat er nog veel onduidelijk is op welke wijze invulling kan worden gegeven aan aardgasvrij wonen, is de actiebereidheid over het algemeen nog niet groot.
Dit rapport bezie ik ook in de context van andere signalen. Uit de recent gepubliceerde cijfers van het Continu Onderzoek Burgerperspectieven (COB) van het SCP (COB, derde kwartaalbericht 2019) blijkt dat Natuur en Milieu het een na belangrijkste agendapunt is dat inwoners aangeven als politieke prioriteit. Het SCP geeft aan dat dit komt door de toenemende aandacht voor klimaatveranderingen en klimaatbeleid. Ook het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving (OFL) signaleert iets vergelijkbaars. Uit de meest recente rapportage van het OFL van 25 september 2019 blijkt dat het bewustzijn bij bewoners over de noodzaak van de verduurzaming van hun wijk breed aanwezig is. Welke rol mensen daarbij zien voor de overheid, voor zichzelf en voor maatschappelijke actoren verschilt sterk.
De conclusies van zowel het SCP als het OFL onderstrepen voor mij het belang om burgers duidelijkheid te bieden wat voor hen het handelingsperspectief is met betrekking tot aardgasvrij wonen en deze aanpak goed af te stemmen op de bewoners en de wijk.
Deelt u de conclusie van het SCP dat er onder burgers het gevoel leeft dat aardgasvrij wonen iets is wat zij opgelegd krijgen – wat feitelijk ook het geval is – zonder dat zij daarover iets te zeggen hebben gehad?3
De noodzaak tot het aardgasvrij maken van woningen volgt uit de ambitie om als Nederland onze bijdrage te willen leveren aan het beperken van de opwarming van de aarde en de wens om iedereen die woont en werkt in het aardbevingsgebied in Groningen nieuw perspectief te geven op een veilige leefomgeving. Hiervoor is brede parlementaire steun.
Het is essentieel dat de uitvoering van maatregelen in de gebouwde omgeving plaatsvindt met een goede betrokkenheid van bewoners en eigenaren van gebouwen. Hierbij ga ik niet over één nacht ijs. Het gaat immers over een haalbare en betaalbare aanpak waarin de bewoners en de gebouweigenaren aan de voorkant meebeslissen over de aanpak die gekozen wordt. Met name in de proeftuinen aardgasvrije wijken kunnen nu al ervaringen worden opgedaan om te leren op welke wijze de samenwerking met de bewoners vorm kan worden gegeven en wat ervoor nodig is de wijkgerichte aanpak in te richten en op te schalen.
Gaat er nu een streep door het aardgasvrij maken van de hele woningvoorraad? Zo nee, waarom wilt u uw duurzaamheids- en klimaatwaanzin koste wat het kost bij huishoudens door de strot duwen?
Nee, er gaat geen streep door dit beleid. Haalbaarheid, betaalbaarheid en zorgvuldigheid staan voorop bij de uitvoering van maatregelen ten behoeve van de energietransitie in de gebouwde omgeving.
Hoe reageert u op een van de kritische opmerkingen van deelnemers van de SCP-studie dat de bijdrage van het kleine Nederland niet in verhouding staat? Deelt u de conclusie dat het tegengaan van de Nederlandse CO2-uitstoot – te weten 0,35% van de totale mondiale uitstoot – inderdaad compleet verwaarloosbaar is?
Met de energietransitie in de gebouwde omgeving en de ambities in de andere sectoren wordt een effect van 49% CO2-reductie in 2030 beoogd voor Nederland. Dit is geen verwaarloosbaar klimaateffect. Hiermee wordt een belangrijke stap gezet in de energietransitie die samen met de bijdragen van andere landen de gewenste beperking van de opwarming van de aarde kan realiseren.
Hoe kan het dat u als reden voor het niet-opnemen van kernenergie in de energiemix continu hamert op gebrek aan draagvlak – hoewel kernenergie, zoals u zelf zegt, «de veiligste vorm van energie» is –, terwijl gebrek aan draagvlak bij aardgasvrij wonen voor u blijkbaar geen probleem is?4
Het kabinet sluit kernenergie als onderdeel van de energiemix niet uit. Kernenergie kan een onderdeel zijn van een kosteneffectieve oplossing bij het streven naar CO2-reductie. In het Klimaatakkoord staat dan ook dat het elektriciteitssysteem op een aantal manieren met CO2-vrije regelbare productie kan worden gevoed, waaronder kernenergie. De verschillende technologische oplossingen kennen echter verschillende realisatietermijnen, kosten, maatschappelijk draagvlak en andere karakteristieken waardoor ze in meer of mindere mate realistisch zijn voor de periode tot 2030. Marktpartijen die aan alle randvoorwaarden voldoen, zoals nucleaire veiligheid en voldoende financiële reservering voor ontmanteling en verwerking van radioactief afval, kunnen in aanmerking komen voor een vergunning voor de bouw van een kerncentrale. Van die mogelijkheid is in de afgelopen decennia echter geen gebruik gemaakt. De marktomstandigheden in relatie tot het investeringsklimaat zijn hiervoor de voornaamste reden.
Ik herhaal verder dat ik sterk hecht aan draagvlak voor de uitvoering van de afspraken uit het Klimaatakkoord en dit geldt uiteraard ook voor de afspraken met betrekking tot de gebouwde omgeving.
De eerdere beantwoording over het zogeheten gelijkberechtigingsdossier |
|
Jaco Geurts (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kunt u een reactie geven op de brief van de Vereniging Gelijkberechtiging Grondbezitters (VVG) en daarbij puntsgewijs ingaan op de punten waarin uw antwoorden op de eerder gestelde vragen van het lid Geurts volgens de VVG onjuistheden bevat?1
De begunstigden van de PNB-regeling waren niet-gouvernementele organisaties waarvan de belangrijkste statutaire doelstelling bestaat in het in stand houden en beheren van de natuur. Aangezien hun hoofdactiviteit natuurbeheer is, hetgeen geen marktactiviteit is, en hun secundaire wel economische activiteiten (de verkoop van hout en vlees, de verhuur van jacht- en visrechten en toeristische activiteiten) volledig aan de hoofdactiviteit ondergeschikt waren, is er destijds vanuit gegaan dat de subsidieverlening en de overdracht van grond «om niet» niet als staatssteun was aan te merken. De opbrengsten van de secundaire activiteiten vormden, net als de ontvangen subsidies en andere contributies en donaties van hun leden, een inkomstenbron voor de bekostiging van hun hoofdactiviteit en moesten worden gebruikt om de beheerkosten te dekken. Wanneer de inkomsten hoger waren dan de beheerkosten, moesten deze worden geherinvesteerd in natuurbehoud of worden afgedragen aan de Nederlandse Staat.
Pas met het arrest van 12 september 2013, Duitsland/Commissie (T-347/09, niet gepubliceerd, EU:T:2013:418), waarin het Gerecht heeft vastgesteld dat dergelijke secundaire activiteiten economische activiteiten zijn, werd duidelijk dat de Europese rechter dit onder omstandigheden als staatssteun zou kunnen kwalificeren.
Overigens zijn er ook nu nog argumenten die kunnen worden aangevoerd voor de stelling dat hier geen sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het VWEU.
Dit is ingebracht in de lopende gerechtelijke procedures en derhalve heb ik conform deze opvatting de Tweede Kamer geïnformeerd.
Aangezien de VGG en ik het niet eens zijn over deze uitgangspunten en argumentatie wil ik dan ook de uitkomst afwachten van het de lopende procedures bij het EU Hof van Justitie.
Kunt u aangeven of en, zo ja, op welke wijze de Nederlandse Staat in de procedure bij het Hof van Justitie een interventie heeft gedaan in hoger beroep aan de zijde van de terreinbeherende organisaties (TBO's)?
De Staat heeft geïntervenieerd ter ondersteuning van Natuurmonumenten.
Klopt het, zoals de VVG stelt, dat het Gerecht van de Europese Unie (GvEU) het goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie heeft vernietigd mede vanwege serieuze inhoudelijke kanttekeningen bij de regeling particuliere terreinbeherende natuurorganisaties (PNB), zoals het ontbreken van een gescheiden boekhouding bij de TBO's, de discriminerende aard van de PNB-regeling en de financiering van commerciële activiteiten van de TBO's? Zo nee, kunt u toelichten waarom dit niet klopt?
Het Gerecht van Eerste Aanleg is van oordeel dat de Europese Commissie de formele onderzoeksprocedure ingevolge artikel 108, lid 2, VWEU had moeten openen omdat zij – bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de interne markt – had moeten concluderen dat er ernstige moeilijkheden waren. Het Gerecht komt tot dit oordeel onder meer vanwege de duur van de goedkeuringsprocedure, ook al had die volgens de Europese Commissie met specifieke factoren te maken die als zodanig los staan van de inhoudelijke beoordeling onder het relevante staatssteunkader.
Het Gerecht velt geen inhoudelijk oordeel over het goedkeuringsbesluit van de Commissie. De beschikking heeft een procedureel gebrek. De Commissie heeft de procedurele rechten van de VGG geschonden door niet de formele onderzoeksprocedure naar aanleiding van de VGG-klacht naar de staatssteunmaatregel in te stellen.
Het is aan de Europese Commissie om een nieuw besluit te nemen, mocht zij besluiten tot het openen van de formele onderzoeksprocedure. Uit het goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie uit 2015 blijkt echter duidelijk dat de Europese Commissie dit als verenigbare staatssteun beschouwt. Het is waarschijnlijker dat de Europese Commissie dit, na behandeling van de formele onderzoeksprocedure, wederom als verenigbare staatssteun ziet dan dat zij het als onverenigbare staatssteun gaat kwalificeren. Het is dus nog maar zeer de vraag of dit onderzoek ertoe zal leiden dat TBO’s grote bedragen aan staatssteun terug zouden moeten betalen.
Klopt het dat de uitspraak van het GvEU serieuze gebreken blootlegt in de analyse van de Commissie dat de staatssteun aan de TBO’s verenigbaar is met de interne markt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom acht u het dan waarschijnlijker dat de Europese Commissie wederom zal oordelen dat de staatssteun verenigbaar is dan dat de Commissie deze staatssteun onverenigbaar verklaart?
Zie mijn antwoord bij vraag 3.
Klopt het dat uit artikel 108, lid 3 (de standstill-verplichting) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) volgt dat de TBO's rente over de verleende staatssteun moeten betalen, gelet op de CELF-uitspraak van het Hof van Justitie? Zo ja, moet u niet, gelet op de vaste jurisprudentie dat artikel 108, lid 3 VWEU alle autoriteiten van een lidstaat bindt en de vaststelling van de Europese Commissie dat de standstill-verplichting is geschonden, overgaan tot invordering van de rente van de TBO's?2
Uit de rechtspraak van het EU Hof van Justitie blijkt niet of de steunverstrekkende autoriteit van een lidstaat ertoe gehouden is om – zonder daartoe door een besluit van de Europese Commissie of een uitspraak van de nationale rechter gedwongen te zijn – op eigen initiatief reeds rente over de (wel verenigbare) uitgevoerde staatssteun te vorderen. Bovendien blijkt uit de uitspraak van het Gerecht dat er gerede twijfel is over de onverenigbaarheid van de staatssteun.
Kunt u onderbouwen waarom, zoals u suggereert in uw antwoord op vraag 6 van de eerdere Kamervragen van het lid Geurts, een uitspraak van de nationale rechter of de Europese Commissie nodig zou zijn voordat u tot invordering van de rente overgaat?3
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Klopt het dat de rente op grond van het CELF-arrest ook betaald moet worden als de staatssteun alsnog verenigbaar wordt verklaard met de interne markt?
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Kunt u, eventueel bij benadering, een berekening geven om hoeveel rente het gaat? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Hebt u de bevoegdheid om de rente over de onrechtmatige staatssteun van de TBO's te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Neemt u de nodige maatregelen om te voorkomen dat deze renteclaim van de Nederlandse Staat op de TBO's verjaart of anderszins oninbaar wordt? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Klopt het dat u geen enkele concreet voorstel heeft gedaan voor een schikking? Zo ja, ligt het niet in de rede dat u een voorstel doet dat voorkomt dat deze zaak door de rechter beslecht moet worden, met alle mogelijke negatieve gevolgen van dien? Zo nee, welke concrete voorstellen om te schikken heeft u gedaan, behalve wederom voorstellen om een verkenner aan te stellen?
Eerdere bemiddelingspogingen hebben tot nu toe geen succes gehad, vandaar mijn voorstel van eerder dit jaar voor een verkenner. Ten tweede heeft de VGG de afgelopen jaren weinig tot geen ruimte gegeven voor een bemiddelingspoging. De VGG heeft diverse malen schriftelijk aangegeven slechts bereid te zijn tot bemiddeling indien de door hen gestelde voorwaarden als uitgangspunt worden genomen. Ik wijs u in dit verband op het positionpaper van de VGG van 10 oktober 2013 en de brieven van de VGG van 8 maart 2016 en 30 april 2019. Deze voorwaarden zijn echter de betwiste onderwerpen en zouden dus onderwerp van enige vorm van bemiddeling of verkenning moeten zijn. Ze zijn derhalve voor mij als voorwaarden vooraf of als uitgangspunt niet aanvaardbaar en laten mij op dit moment geen ruimte die voorkomt dat deze zaak door de rechter moet worden beslecht.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden daags voorafgaand aan het algemeen overleg Natuur op 12 september 2019?
Ja.
Een falend warmtepompsysteem in Duindorp |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wijk in de kou door falend warmtepompsysteem»?1
Ja.
Deelt u de mening dat bij nog experimentele energiebronnen waarbij er geen alternatief is, niet de bewoners, huurders noch woningeigenaren, in het geval het experiment problemen vertoont voor de ontstane kosten zouden moeten opdraaien? Zo ja, waarom en wie zou de kosten dan wel moeten dragen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat gebruikers die zijn aangesloten op een warmtenet, en voor hun warmtevoorziening afhankelijk zijn van een monopoloïde warmteleverancier, beschermd moeten worden. Ook experimentele energiebronnen vallen hieronder. In de Warmtewet is hiervoor een aantal beschermende bepalingen opgenomen en is ook voorzien in de mogelijkheid om eventuele geschillen laagdrempelig voor te leggen aan een onafhankelijke geschillencommissie. Daarnaast heeft een gebonden gebruiker van warmte de mogelijkheid om de Autoriteit Consument & Markt (ACM) te vragen om handhavend op te treden ingeval van een (vermeende) overtreding van de bepalingen van de Warmtewet.
In het geval van levering van warmte door een verhuurder aan zijn huurder bevat het huurrecht gelijksoortige bepalingen.
Het is aan de geschillencommissie of – ingeval van huur – de Huurcommissie en uiteindelijk aan de rechter om uitspraken te doen over dergelijke conflicten en in samenhang daarmee de vraag wie verantwoordelijk is voor kosten. Het is niet aan mij om me te mengen in dit soort conflicten.
Deelt u de mening dat het draagvlak voor de overgang naar duurzame energie voor de verwarming van huizen afneemt als blijkt dat de nieuwe energiebron slecht werkt en bovendien duurder is dan conventionele verwarming? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor het draagvlak is het belangrijk dat warmtelevering vanuit een warmtenet zo ongestoord mogelijk plaatsvindt en dat burgers gemiddeld gesproken niet duurder uit zijn dan bij verwarming van hun huis op basis van aardgas. Daarom bevat de Warmtewet zowel bepalingen over de maximumprijs – met een koppeling met de prijs van aardgas – als over de compensatie in geval van storing en onderbreking van de warmtelevering. Omdat de koppeling tussen de aardgasprijs en de warmteprijs op langere termijn minder voor de hand ligt, wordt in het kader van de Warmtewet 2.0. gekeken naar een passend alternatief.
Deelt u de opvatting dat het gewenst is dat er bewoners moeten worden behoed voor nadeel die ontstaat omdat nieuwe innovatieve, alternatieve energiesystemen niet volgens verwachting functioneren, om teleurstellingen te voorkomen en het draagvlak voor deze systemen te behouden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dat bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kunnen bewoners die aangesloten zijn bij de genoemde pilot in Duindorp doen om ervoor te zorgen dat zij wel een betrouwbare en betaalbare verwarming krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Wie is verantwoordelijk voor het vaststellen wat de oorzaak van de storingen is en het oplossen daarvan?
Als het gaat om problemen met de warmtelevering, dan is de warmteleverancier verantwoordelijk voor het vaststellen en het oplossen van storingen.
Bent u bereid om uw invloed aan te wenden en voorzieningen te treffen om te bewerkstelligen dat er een billijke oplossing wordt gecreëerd voor de bewoners die kampen met complicaties en kosten die hun oorzaak vinden in het warmtenet? Zo ja, wat gaat u concreet doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Voorziet de Warmtewet in compensatie van de schade voor bewoners indien de schade aan de warmtepomp zelf door externe factoren wordt veroorzaakt? Zo ja, op welke wijze voorziet die wet daarin? Zo nee, waarom niet en bent u van mening dat de wet daarop moet worden aangepast?
De Warmtewet bevat geen expliciete bepalingen over compensatie bij schade aan apparaten, zoals in dit geval de warmtepomp. De algemene verplichting in de Warmtewet om te voorzien in een betrouwbare en kwalitatief goede levering biedt naar mijn mening voldoende waarborgen. Ik zie daarom geen reden tot aanpassing van de wet op dit punt.
Het ontbreken van informatie op verpakkingen t.b.v. recycling |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van Natuur & Milieu «Duurzaamheid verpakkingen in de supermarkt»?1
Ja.
Deelt u de algehele conclusie dat de afvalstroom van verpakkingen in Nederland onnodig groot en complex is, waardoor sortering en recycling onnodig ingewikkeld, duur of zelfs onmogelijk wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik streef naar een circulaire verpakkingsketen waarbij het niet enkel om recycling gaat, maar waarbij het proces begint met een circulair ontwerp van de verpakking zodat deze aan het einde van de keten weer gerecycled en teruggebracht kan worden in de keten.
In het kader van de producentenverantwoordelijkheid heeft het bedrijfsleven per 1 januari 2019 tariefdifferentiatie ingevoerd. De verwachting is dat deze maatregel de recyclebaarheid van verpakkingen zal verbeteren.
In dit kader zijn er ook afspraken gemaakt in het Plastic Pact, enerzijds om minder plastic te gebruiken en anderzijds om de verpakkingen zodanig te ontwerpen zodat deze gerecycled kunnen worden. Daarnaast zie ik dat de producenten in de tweede ronde van de brancheverduurzamingsplannen werken aan structurele verduurzaming van de verpakkingsketen.
Als het gaat om recycling, wordt 78% van alle verpakkingen in Nederland gerecycled.
Dat neemt niet weg dat veel consumentenverpakkingen door combinatie van verschillende materialen en de toevoeging van additieven complex is. Dit bemoeilijkt hoogwaardige recycling en hergebruik van deze verpakkingen. Die conclusies uit het rapport deel ik. Op alle onderdelen van de keten moeten stappen gezet worden zodat er geen onnodig materiaal wordt gebruikt en dat consumentenverpakkingen minder complex en goed recyclebaar worden.
Wat vindt u ervan dat vooral de recycling van kunststof verpakkingen achterblijft? Deelt u de mening dat het gescheiden inzamelen van de helft van de plastic verpakkingen en het recyclen van de helft daarvan onvoldoende resultaten zijn?
De voorstelling dat in Nederland slechts de helft van de helft van de verpakkingen wordt gerecycled, is incorrect en volgt ook niet uit het rapport.
In Nederland wordt 50% van de kunststof verpakkingen gerecycled. Daarmee loopt Nederland in Europa op kop. Ik wil de wettelijke recyclingdoelstelling zoals die is opgenomen in het verpakkingenbesluit verder verhogen. Daarbij dien ik rekening te houden met de verbeterde meetmethode zoals die volgt uit de EU-richtlijn. Ik zal uw Kamer daar binnenkort over informeren.
Hoe verhouden deze resultaten zich tot het door u afgesloten Plastic Pact?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 3 wordt in Nederland 50% van de kunststof verpakkingen gerecycled. In het pact heb ik afgesproken dat dat in 2025 70% moet zijn, conform de verbeterde meetmethode zoals die volgt uit de EU-richtlijnen. Hier hebben de koplopers zich aan gecommitteerd. Momenteel wordt geïnvesteerd in de uitbreiding van de sorteer- en (mechanische en chemische) recyclingcapaciteit voor kunststoffen in Nederland. Daarnaast wil ik de wettelijke recyclingdoelstelling in het verpakkingenbesluit verhogen. Daarmee zorg ik ervoor dat de doelen voor alle producenten ambitieus zijn. Binnenkort informeer ik uw Kamer over de recycledoelen voor verpakkingen.
Deelt u de conclusie dat de grote hoeveelheid verschillende soorten materialen in verpakkingen het voor consumenten moeilijker maakt om bij te dragen aan de circulaire economie? Deelt u de conclusie dat er een ontsnappingsclausule in de wet zit, waardoor esthetische eisen van de fabrikant (marketing) kunnen leiden tot onduurzame verpakkingen (alhoewel dit volgens de vragenstellers geen tegenstelling hoeft te zijn)?
Ik zie dat bedrijven hun verpakkingen willen verduurzamen en minder plastic willen gebruiken. Alleen pakt deze ontwikkeling niet altijd positief uit. In hun inzet om het gebruik van plastic terug te dringen, gebruiken bedrijven combinatieverpakkingen van verschillende materialen, die in de praktijk recycling verder bemoeilijken.
Om die reden is er in het Plastic Pact afgesproken dat plastic producerende bedrijven onderzoek doen naar innovatieve plastic monomaterialen die de juiste eigenschappen hebben en moeilijk recycleerbare plastic- en combinatieverpakkingen kunnen vervangen.
Wat betreft de tweede vraag, dienen producenten voor de verduurzaming van verpakkingen iedere keer per specifiek product een brede afweging te maken op basis van de aard en functionaliteit van het product en de verpakking. De wettelijke essentiële eisen verplichten producenten dit te doen.
Ik deel de visie dat deze eisen nog te veel ruimte laten. Deze eisen dienen op EU-niveau te worden aangescherpt en dat is nu ook aan de orde. De Europese Commissie is momenteel bezig met een onderzoek naar de effectiviteit van deze eisen om vervolgens te kijken hoe deze aangescherpt kunnen worden. Dit is ook het juiste niveau voor de aanscherping. Nederland is voorstander van de aanscherping en zet zich daarvoor in.
Deelt u de conclusie dat door incomplete, onduidelijke of ontbrekende instructies slechts iets meer dan de helft (55%) van de verpakkingen een voor de consument toereikende aanduiding heeft in welke afvalbak een bepaalde verpakking moet?
Ik heb geen onderzoek gedaan naar instructies op verpakkingen, maar heb geen reden om aan de cijfers van Natuur en Milieu te twijfelen. In mijn ogen heeft Natuur en Milieu een gedegen onderzoek gedaan.
Ik streef ernaar dat afvalscheiding voor de burger eenvoudig en begrijpelijk wordt. In ongeveer 80% van de gemeenten met bronscheiding wordt verpakkingsafval nu via PMD ingezameld. Ik wil dat de combinatie van PMD-inzameling voor bronscheidende gemeenten het algemene uitgangspunt wordt en om dit te bereiken werk ik hiervoor samen met de VNG en het verpakkende bedrijfsleven. Als PMD-inzameling de standaard is, hoeven consumenten ook niet uitgebreid geïnstrueerd te worden. Alle verpakkingen, mits leeg, horen dan in de PMD-bak/zak. De enige uitzonderingen hierop zijn glas en oud-papier, stromen waarvan de consument al decennia gewend is ze te scheiden.
Wat vindt u ervan dat een aanzienlijk deel van de verpakkingen (9–22% plus verpakkingen die door bijvoorbeeld een etiket niet recyclebaar zijn) helemaal niet recyclebaar zijn?
Ik wil toe naar een situatie waarin alle verpakkingen recyclebaar zijn. Daarvoor zijn de producentenverantwoordelijkheid en de tariefdifferentiatie belangrijke instrumenten. In het Plastic Pact heb ik 100% recyclebaarheid in 2025 afgesproken. Het percentage uit dit Natuur en Milieurapport is lager dat het percentage dat uit een eerdere studie van de Wageningen Universiteit naar voren is gekomen. Daar werd gesproken over 28% niet recyclebare-verpakkingen.
Kunt u aangeven in welke mate bedrijven doen wat er beloofd wordt in de brancheverduurzamingsplannen (uit de Raamovereenkomst Verpakkingen)? Welke mogelijkheden ziet u om deze plannen effectiever te maken? Is het algemeen verbindend verklaren van deze plannen bijvoorbeeld een manier om ze effectiever te maken?
Ik heb geen mogelijkheid ze algemeen verbindend te verklaren, omdat een branche niet een erkende entiteit is in het Besluit beheer verpakkingen. Als onderdeel van het wettelijke kader, werk ik wel aan het aanscherpen van de essentiële eisen op EU-niveau zodat de inspectie hier beter op kan handhaven.
De brancheverduurzamingsplannen bevatten daarnaast de ambities van het bedrijfsleven zelf, deze worden door het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken gemonitord.
Herinnert u zich uw toezegging bij het debat over de begroting van het ministerie Infrastructuur en Waterstaat 2019 om met het bedrijfsleven in gesprek te (blijven) gaan over de recyclebaarheid van verpakkingen en eenduidige informatie voor de consument? Wat hebben deze gesprekken opgeleverd?
Er is sindsdien onder andere het Plastic Pact NL afgesloten. Dit is het rechtstreekse gevolg van de bedoelde gesprekken.
Bent u van plan u in te zetten voor hogere Europese doelstellingen? Zo nee, waarom niet?
De Europese recyclingdoelstellingen voor 2025 en 2030 zijn één jaar geleden vastgesteld. Ik wil als het gaat om de Nederlandse doelstellingen ambitie tonen en de koploperspositie van Nederland binnen de EU behouden. Daarnaast pleit ik waar mogelijk voor het aanscherpen van Europees beleid. Ik zal uw Kamer op korte termijn informeren over de recyclingdoelstellingen voor verpakkingen.
Bent u van plan – vooruitlopend op het Europese traject – de Nederlandse wetgeving («Essentiële Eisen») aan te passen, waardoor producenten altijd een uniform afvalscheidingslogo opnemen op de verpakking en stoppen met onnodige verpakkingen en verpakkingen bestaande uit meerdere materialen? Zo nee, waarom niet?
De essentiële eisen zijn opgenomen in EU-regelgeving en dienen op Europees niveau te worden aangepast. Daarvoor is een traject gestart. Wat betreft het afvalscheidingslogo, het verminderen van verpakkingen en het vereenvoudigen van verpakkingen, verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 5, 6 en 7.
De ontbossing van de Amazone |
|
Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Buitenlanders willen onze Amazone plunderen»1 en «Duurzaamheid is slechts een verhaaltje»?2
Ja
Hoe duidt u het gegeven dat inheemse volkeren in Brazilië worden bedreigd als gevolg van illegale houtkap en mijnwerkers?
Het is zorgwekkend dat illegale houtkap en mijnbouw vaak een bedreiging vormen voor inheemse volkeren in Brazilië. De Nederlandse vertegenwoordigingen in Brazilië benadrukken daarom in contacten met de Braziliaanse overheid steeds het belang van mensenrechten, bescherming van inheemse volkeren en bescherming van het milieu, en zijn daarover in gesprek met Braziliaanse en Nederlandse NGO’s. De dialoog is erop gericht de Braziliaanse partijen te doordringen van de verbanden tussen politieke, economische en sociale aspecten, teneinde duurzaamheid te verbeteren. De Braziliaanse partijen dienen zelf actie te ondernemen ter verbetering van de situatie.
Wat zijn de ontwikkelingen rondom de zogenaamde «Corredor Norte», waarbij spoorlijnen en geasfalteerde wegen de Amazone zullen doorkruisen voor sneller vervoer van soja?
Brazilië investeert al jaren in de ontwikkeling van een corridor naar het noorden van Brazilië, de zogeheten «Corredor Centro-Norte», een modernisering en uitbereiding van haventerminals, spoor- en snelwegen, door de privatisering van publieke infrastructurele assets.
Klopt het dat de afgelopen jaren vele extra havens in het Amazonegebied zijn gebouwd, onder andere voor de handel van soja naar het buitenland?
In de afgelopen jaren zijn extra havens en terminals voor de handel van soja in het Amazonegebied gebouwd.
Welke activiteiten onderneemt de Nederlandse regering, zowel financieel als via diplomatieke posten, om de aanleg van de Corridor Norte en de aanleg van havens grenzend aan het Amazonegebied te ondersteunen? Welke samenwerking vindt hierbij plaats, op zowel politiek en ambtelijk als commercieel vlak?
De Nederlandse overheid heeft enkele jaren geleden via de Nederlandse vertegenwoordigingen in Brazilië de kansen die deze corridor biedt voor Nederlandse bedrijven en kennisinstituten onder de aandacht gebracht. De boodschap daarbij is altijd geweest dat de Nederlandse overheid zich richt op duurzame ontwikkeling, passend bij de wereldwijde aanpak van de Sustainable Development Goals. Nederlandse kennisbedrijven hebben in 2013 via een «Partners for International Business»-programma een verkennende voorstudie uitgevoerd, waarbij met name ook is gekeken naar het duurzamer gebruik van bestaande infrastructuur.
Kennisuitwisseling stond daarbij centraal. Zoals ik u eerder heb geïnformeerd in mijn Kamerbrief van 8 mei 2018 (kenmerk 26 485, nr. 290), organiseerde de ambassade in Brasilia medio 2016 een lunchbijeenkomst, specifiek over de duurzaamheidsaspecten van de «Corredor», met vertegenwoordigers van de Wereldbank en de Braziliaanse federale agentschappen voor respectievelijk water- en wegvervoer. Er is geen Nederlands overheidsgeld gebruikt voor de concrete ontwikkeling van de Corredor Centro-Norte.
Zijn de bedrijven Arcadis, Boskalis en Damen Shipyards nog steeds betrokken bij de aanleg van de Corridor en sojahavens in Brazilië? Op welke wijze ondersteunt de Nederlandse ambassade deze bedrijven?
Het is in algemene zin juist dat de aanleg van nieuwe infrastructuur vaak gepaard gaat met toenemende ontbossing, vanwege verbeterde toegang tot eerder onbereikbare gebieden. De Nederlandse overheid ondersteunt geen bedrijfsactiviteiten voor het daadwerkelijk ontwikkelen van de Corredor Centro-Norte, zoals eerder aangegeven in mijn brief van 8 mei 2018 (Kamerstuk 26 485, nr. 290) en in antwoord op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2506). Het is mij voorts ook niet bekend dat Nederlandse bedrijven betrokken zouden zijn bij de aanleg van de Corredor Centro-Norte. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij maatschappelijk verantwoord ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Het is aan de bedrijven zelf om IMVO-risico’s in kaart te brengen en maatregelen te treffen tegen mogelijke betrokkenheid bij misstanden. Tevens dienen zij zich te houden aan de Braziliaanse wet- en regelgeving, waar de Braziliaanse staat op toeziet. Daarnaast blijft het kabinet in gesprek met stakeholders over het tegengaan van ontbossing en het bevorderen van duurzame ontwikkeling.
Klopt het dat onder andere de aanleg van wegen en havens bijdragen aan de ontbossing van de Amazone? Hoe duidt u het gegeven dat Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij dit soort activiteiten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is het afgelopen jaar gewijzigd in het Nederlandse beleid ten aanzien van steun aan projecten in de Amazone die ontbossing in de hand werken?
Er is geen sprake van gewijzigd Nederlands beleid t.a.v. projecten in de Amazone.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie-Bouali en De Groot over extra inzet op het tegengaan van ontbossing van het Amazoneregenwoud? Op welke wijze zet u zich in om te onderzoeken hoe ondersteuning mogelijk is van het initiatief van het Wereld Natuur Fonds om in 2020 ten minste een derde van de totale oppervlakte van de Amazone tot beschermd gebied te maken?
Mede naar aanleiding van de motie-Bouali en De Groot heeft Nederland de dialoog met Brazilië over klimaat, landbouw en het tegengaan van ontbossing geïntensiveerd. Tegelijk onderzoekt het kabinet op welke wijze Nederland een extra bijdrage zou kunnen leveren om de toenemende ontbossing in de Amazone terug te dringen. Dit najaar zal de Kamer daar per brief over worden geïnformeerd.
In dit kader zijn ook gesprekken gevoerd met het Wereld Natuur Fonds, zowel in Nederland als in Brazilië zelf. WWF Brazilië heeft in die gesprekken laten weten dat momenteel circa 54% van de Amazone in Brazilië reeds een vorm van beschermde status geniet. Hoofddoel in de ogen van WWF is niet om dit gebied uit te breiden, maar om maximaal in te zetten op het behouden van deze beschermde gebieden en illegale activiteiten die inbreuk maken op deze gebieden tegen te gaan. Daarnaast vindt in gebieden als de Cerrado (savanne-achtig terrein), die aan de Amazone grenzen, de laatste tijd veel grootschaliger ontbossing plaats. Ook daar richt het WWF zich nadrukkelijk op. Het kabinet zal bij het formuleren van activiteiten om ontbossing tegen te gaan ook breder kijken dan alleen de Amazone.
Welke mogelijkheden ziet u om namens Nederland bij te dragen aan het initiatief van de G7 om financiële steun te bieden om ontbossing van de Amazone tegen te gaan?
Sinds de aankondiging van diverse internationale initiatieven voor hulpverlening aan de Amazone staat Nederland o.a. in contact met de Franse overheid over de uitvoering van het G7-initiatief en wordt bekeken of een Nederlandse bijdrage in dat kader opportuun zou zijn.
Noodvoorzieningen voor het transport van elektriciteit |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Netbeheerders gebruiken reservesystemen om aan stroom te voldoen»1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen van het lid Moorlag over de voortdurende belemmeringen die de aansluiting van kleinschalige duurzame energieprojecten op het elektriciteitsnetwerk blokkeren (ontvangen 9 april 2019)2?
Ja.
Bent u nog altijd van mening dat bij het verlenen van toegang tot het elektriciteitsnet de netbeheerder conform wettelijke en regulatorische uitgangpunten en non-discriminatoir moet handelen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Op grond van welke criteria besluit de Autoriteit Consument en Markt (ACM) of de netbeheerder bij het toelaten tot het elektriciteitsnetwerk al dan niet reservesystemen mag gebruiken? Is het daarbij van belang of het een groot dan wel klein project betreft?
De ACM heeft in twee gevallen een ontheffing verleend van de bepaling in de Netcode elektriciteit waarin verplicht gesteld wordt het net redundant uit te voeren. In beide gevallen gaat het om een ontheffing voor een korte periode, die de netbeheerder de gelegenheid moet geven om alsnog de investeringen in het net uit te voeren.
De verplichting om het net redundant uit te voeren, geldt alleen voor het hoogspanningsnet. Als er een capaciteitsknelpunt in het hoogspanningsnet is, kan de netbeheerder van dat net een ontheffing van de redundantie-eis aanvragen. De netbeheerder bepaalt dus in welke gevallen hij een ontheffing nodig heeft en of hij een ontheffing aanvraagt bij de ACM. De ACM staat dit enkel tijdelijk toe. Bij het verlenen van een ontheffing toetst ACM of de ontheffing in het desbetreffende gebied een tijdelijke oplossing biedt waarin de netbeheerder op korte termijn wel aan het wettelijke kader kan voldoen. Dit kan door het inzetten van de procedures voor congestiemanagement en/of indien nodig investeringen te doen voor de uitbreiding van het net. Als ontheffing wordt verleend, kunnen zowel grote als kleine projecten profiteren van de extra capaciteit die daardoor beschikbaar komt.
Ik heb daarom mijn brief van 28 juni jl.3 aangegeven dat met de inwerkingtreding van de wet van 9 april 2018 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en van de Gaswet (hierna: wet voortgang energietransitie), de mogelijkheid in de wet is opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur vrijstelling te geven van de eis dat het landelijke hoogspanningsnet redundant moet worden uitgevoerd. Hierbij wordt gedacht aan een bepaling dat hoogspanningsnetten voor het transport van productie van elektriciteit niet redundant behoeven te zijn. Hierdoor kan (met name voor duurzame opwek) enige ruimte op het net worden gecreëerd, zonder dat daarmee de leveringszekerheid van elektriciteit in gevaar komt. Ik ben in overleg hierover met de ACM en netbeheerders. Ik verwacht dat deze algemene maatregel van bestuur eind dit jaar geconsulteerd zal worden en zal deze op dat moment ook aan uw Kamer toesturen. Zowel grote als kleine projecten profiteren van de extra capaciteit die door deze vrijstelling beschikbaar komt.
Waarop is de keuze gebaseerd om voor grote bedrijven wel en voor kleine initiatieven zoals de VV Nieuw Buinen het niet toe te staan dat er reservesystemen voor het transport worden ingezet?
De aanname dat grote bedrijven eerder gebruik kunnen maken van reservecapaciteit dan kleine initiatieven, klopt niet. De grootte van het project is geen bepalende factor voor het wel of niet verlenen van een ontheffing van de redundantie-eis. Alvorens een ontheffing aan te vragen bij de ACM, toetst de netbeheerder of deze ontheffing een tijdelijke oplossing biedt om congestiemanagement en/of verzwaring toe te passen.
Met de inwerkingtreding van de bovengenoemde algemene maatregel van bestuur onder de wet voortgang energietransitie geldt deze uitzondering op de redunantie-eis generiek, waardoor een aanvraag voor een ontheffing niet meer nodig is. Ik verwacht deze inwerkingtreding begin 2020.
In het geval van vv Nieuw Buinen kan de opgewekte elektriciteit niet worden ingevoed op het net omdat de 110kV hoogspanningslijn bij de stations Stadskanaal en Musselkanaal momenteel onvoldoende capaciteit heeft. Extra capaciteit kan worden verkregen door de reservestrook van de hoogspanningslijn in te zetten. Hiervoor moet de ACM een ontheffing voor verlenen. TenneT heeft een volledige ontheffingsaanvraag in concept gereed. Deze aanvraag ligt nu bij Enexis voor de verplichte zienswijze van direct aangeslotenen. In oktober wordt de ontheffingsaanvraag formeel ingediend bij de ACM. De ACM beoordeelt deze aanvraag en toetst of een ontheffing gerechtvaardigd is. Indien de ACM akkoord gaat met de ontheffing dan kan de reservestrook van de hoogspanningslijn worden gebruikt. Hiermee komt er 500 MW aan extra capaciteit vrij in de regio's rondom Stadskanaal en Emmen. Deze extra capaciteit wordt verdeeld over de stations in het genoemde gebied, waaronder de stations Stadskanaal en Musselkanaal. Hierdoor kan Enexis extra initiatieven met duurzame opwek aansluiten. Indien de ACM aan TenneT de ontheffing van de redundantie-eis verleent, dan zal het station Stadskanaal voldoende ruimte hebben om naar verwachting de opwek van vv Nieuw Buinen aan te kunnen sluiten.
Deelt u de mening dat vanwege het behalen van de doelstellingen voor duurzame energie en het behouden van draagvlak voor de energietransitie het frustrerend is dat initiatieven voor grote en kleine duurzame energieprojecten niet van de grond kunnen komen omdat er geen transportcapaciteit is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In bovengenoemde brief aan de Kamer heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken betreffende de transportschaarste. Zoals ik in de brief heb vermeld, groeit momenteel de vraag naar transportcapaciteit harder dan de nodige verzwaringen en uitbreidingen van het elektriciteitsnet voor de integratie van hernieuwbaar opgewekte elektriciteit. Ik heb daarom een uitgebreid pakket aan maatregelen in de brief opgenomen waarmee ik samen met de betrokken partijen deze problemen tracht in te perken. Hierbij is het van groot belang dat de opwek van hernieuwbare energie blijft groeien zonder een belemmering te vormen voor de betrouwbaarheid van het net. Het Rijk speelt hier een grote rol in, maar ik vraag ook veel van de netbeheerders, de marktpartijen en van de decentrale overheden. Alle betrokkenen hebben een bijdrage te leveren aan een oplossing voor deze problematiek. Daarnaast ben ik altijd bereid om nieuwe oplossingsrichtingen te bezien en te verkennen. Ik blijf dan ook in overleg met alle partijen.
Begin 2020 zal ik u hierover weer nader informeren.
Deelt u de mening dat ook voor kleinschalige duurzame energieprojecten die niet tot stand dreigen te komen vanwege een gebrek aan transportcapaciteit het tijdelijk gebruik van reservesystemen een oplossing kan vormen? Zo ja, waarom en wilt hierover met de netbeheerders en de ACM in overleg treden? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Ik wil nogmaals benadrukken dat de ruimte die de ontheffing van de redundantie-eis op het net creëert, beschikbaar komt voor alle projecten. Netbeheerders dienen zich, conform artikel 23, tweede lid Elektriciteitswet 1998, te onthouden van iedere vorm van discriminatie bij het voorzien van aansluitingen. Ondanks dat er niet gediscrimineerd wordt, worden bij netten waar een beperkte capaciteit is, kleine leveranciers eerder toegelaten op het net vanwege de inpassingsproblematiek. Daar waar gebieden (bijna) vol zijn, zullen kleine initiatieven logischerwijs eerder nog passen dan grote initiatieven.
Het artikel ‘Industrie vreest streep door waterstofambities Klimaatakkoord’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Industrie vreest streep door waterstofambities Klimaatakkoord»?1
Ja.
Bent u bekend met het rapport «Conceptadvies SDE++ CO2-reducerende opties?» van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)?2 Hoe beoordeelt u dit rapport?
Ja. Dit conceptadvies is nog niet definitief. Ik zal mijn beslissing baseren op het definitieve advies dat we in november van PBL zullen ontvangen.
Kunt u toelichting geven op de gekozen emissiefactor van 183 waarmee u rekent voor waterstofproductie? Op basis van welke gegevens is voor deze emissiefactor gekozen?
PBL rekent in het voorlopige advies met een bepaalde emissiefactor (183 gram per kWh). Deze emissiefactor is belangrijk omdat het doel van de SDE++ CO2-reductie is en het de vraag is hoeveel CO2-uitstoot er in totaal wordt gereduceerd door de productie en inzet van waterstof.
De emissiefactor is gebaseerd op berekeningen voor 2030. Uitgangspunt is dat in 2030 de voor elektrolyse benodigde elektriciteit nog niet volledig duurzaam is. Een deel wordt opgewekt door gascentrales. De mate waarin dit gebeurt hangt af van wanneer stroom wordt gebruikt.
Onderkent u het risico dat waterstofproductie onder de huidige rekenmodellen waarschijnlijk geen aanspraak zal kunnen maken op de subsidie van de Stimuleringsregeling Duurzame Energietransitie (SDE++)? Zo ja, hoe beoordeelt u dit risico? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment loopt de marktconsultatie van het conceptadvies nog. Nieuwe inzichten die volgen uit de marktconsultatie worden meegenomen in de berekeningen van PBL. Naar aanleiding van het definitieve advies zal ik een besluit nemen over welke technieken tegen welke condities worden opengesteld in 2020.
In het Klimaatakkoord is een ambitieus waterstof programma aangekondigd met een gefaseerde aanpak. De focus ligt eerst op pilots en demonstratiefaciliteiten om opschaling en kostenreductie te ondersteunen. Uit de Klimaatenvelop is er voor opslag en conversie (inclusief waterstof) een bedrag oplopend tot 60 miljoen euro per jaar beschikbaar (DEI+-regeling). Er is hiermee ruime ondersteuning voor innovatieve waterstofprojecten.
Daarnaast zetten we in op het creëren van de juiste randvoorwaarden. Dit behelst o.a. het grootschalig stimuleren van hernieuwbare energie om straks ook voldoende groene waterstof te kunnen produceren. Ook onderzoeken we de rol die tenders voor wind op zee kunnen spelen in systeemintegratie. Verder werken we aan andere afspraken, zoals een visie op de benodigde marktordening.
Voor opname in de SDE++ is een belangrijke voorwaarde dat productie van waterstof via elektrolyse ook leidt tot daadwerkelijke CO2-reductie. In het Klimaatakkoord is afgesproken om de business case te monitoren en om informatie hierover uit te wisselen. De consultatie van het concept advies heeft het proces van informatiedeling versneld en heeft nuttige reacties opgeleverd.
Begrijpt u de vrees van de 14 bedrijven dat de ontwikkeling van de groene waterstofeconomie geremd zal worden, indien groene waterstof niet wordt gesteund met de SDE++? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe rijmt u de afspraken in het Klimaatakkoord, waarin is afgesproken om met een waterstofprogramma te komen ter ontwikkeling van de waterstofproductie in Nederland, met het risico dat er geen SDE++ subsidie beschikbaar zal zijn voor waterstofproductie?
Zie antwoord vraag 4.
Overweegt u de adviezen van het PBL over te nemen en de randvoorwaarden aan te passen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het is van belang om, in lijn met de afspraken hierover in het Klimaatakkoord, te werken aan een gefaseerde programmatische aanpak, met oog voor alle randvoorwaarden. Dit vergt dat we samen met de industrie en energiesector het gesprek aangaan over hoe we de waterstofambities van een gepaste instrumentatie kunnen voorzien.
Tijdens de consultatieperiode krijgen marktpartijen uitgebreid de kans om hun commentaar op het conceptadvies te delen en hierover met PBL en EZK in gesprek te gaan. Ik waardeer de input van marktpartijen. Op basis van de verzamelde reacties uit de marktconsultatie kunnen in overleg met PBL parameters voor de berekeningen nog worden aangepast. Dit zal worden gebruikt voor nadere besluitvorming over vormgeving van de SDE++ voor 2020 of voor latere jaren.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de industrie- en energiesector over hoe waterstof in prijs beter concurrerend kan zijn met andere energieproductiemethoden die aanspraak kunnen maken op SDE++ subsidies? Zo ja, wanneer? Bent u bereid om op basis hiervan een hernieuwd PBL-advies aan te vragen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat gaat u doen om aan te sturen op tenders voor offshore wind waarin wordt ingezet op versnelde opbouw van groene waterstofproductie en kostenreductie, zoals vermeld staat in het Klimaatakkoord?
In het Klimaatakkoord wordt aangegeven dat in de toekomst opties zoals uitbreiding van interconnectie en conversie naar waterstof tot de mogelijkheden behoren voor een kosteneffectieve inpassing van meer wind op zee. De windparken in de huidige routekaart worden aangesloten op het elektriciteitsnet. We onderzoeken hoe voor additionele uitrol – bovenop de afspraken in de routekaart – de aanpak voor wind op zee moet worden vormgegeven. Daarbij kijken we ook naar opties voor systeemintegratie, zoals waterstof.
Het bericht dat er pal naast het safaripark Beekse Bergen een outdoor hardcore festival is gehouden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat geluiden van het hardcore muziekfestival «Decibel Outdoor», dat op 16–18 augustus 2019 plaatsvond in de gemeente Hilvarenbeek, tot ver in de bebouwde kom van Hilvarenbeek te horen zijn geweest en dat dit tot verschillende klachten van bewoners heeft geleid?1
In het bijgevoegde artikel wordt daar melding van gemaakt.
Bent u ermee bekend dat de bebouwde kom van Hilvarenbeek aanzienlijk verder verwijderd ligt van het «Decibel Outdoor»-festivalterrein dan safaripark Beekse Bergen, dat slechts door een provinciale weg van het festivalterrein gescheiden wordt?
Ja.
Bent u ermee bekend dat er bij het safaripark geluiden van ruim 88 decibel zijn gemeten?2
In het filmpje dat in de vraag is genoemd wordt 88 decibel getoond op een telefoon. Het is echter onduidelijk waar is gemeten en gefilmd en of het toestel een correcte waarde aangeeft. Tijdens het festival heeft de «Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant» geluidsmetingen verricht. Het geluid is bijna geheel binnen de geluidsnormen gebleven van de evenementenvergunning: 75 db(A) en 90 db(C) op de dichtstbijzijnde geluidsgevoelige gevel in de omgeving van het festivalterrein. Alleen bij het dagelijks afsluitende vuurwerk is gedurende 10 minuten de norm van 75 db(A) met ten hoogste drie decibel overschreden.
Bent u ermee bekend dat de extreem harde en lage tonen van het festival als bedreigend en angstaanjagend kunnen worden ervaren door in het safaripark gehouden diersoorten als leeuwen, olifanten en antilopen, aangezien deze diersoorten communiceren met laagfrequente en infrasone geluiden?
Geluid kan effect hebben op dieren. Het Safaripark Beekse Bergen geeft aan dat het personeel van het Safaripark geen gedragsafwijkingen heeft geconstateerd bij de dieren tijdens het festival.
Heeft u kennisgenomen van de beelden gemaakt op 18 augustus, waarop te zien is hoe een leeuw in het safaripark zeer onrustig reageert op de dreunende bassen van de hardcoremuziek?3
Ja, het filmpje heb ik bekeken.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat dergelijke extreem luidruchtige muziekevenementen plaats kunnen vinden pal naast een gebied waar dieren leven, zeker wanneer deze dieren beschikken over een gehoorsysteem dat gevoelig is voor laagfrequent en infrasoon geluid? Zo nee, waarom niet?
Wanneer vastgesteld wordt dat dieren last hebben van extreem luidruchtige muziekevenementen, acht ik dit onwenselijk in een dergelijke omgeving. Het geluidsniveau verminderen kan dan een optie zijn.
Vormt het langdurig blootstellen aan harde en lage geluiden van dieren met een gehoorsysteem dat gevoelig is voor laagfrequent en infrasoon geluid naar uw mening een overtreding van de Wet dieren? Zo nee, waarom niet?
De Wet dieren en het Besluit houders van dieren bevatten artikelen die het welzijn van het dier beogen te beschermen. Artikel 2.1. van de Wet dieren bevat een verbod om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen. Hieronder kan ook langdurige blootstelling aan geluiden van bepaalde sterktes en frequenties geschaard worden. Of dit een overtreding oplevert is afhankelijk van de omstandigheden van de desbetreffende situatie.
Wanneer is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voor het laatst op inspectie geweest bij safaripark Beekse Bergen om te controleren op het welzijn van de dieren en is daarbij rekening gehouden met de mogelijkheid dat de dieren blootgesteld zouden worden aan dergelijke harde geluiden? Zo nee, waarom niet?
27 augustus 2019 heeft de meest recente inspectie plaatsgevonden. Dit betrof een reguliere inspectie om na te gaan of aan de dierenwelzijnsnormen van het Besluit houders van dieren wordt voldaan. Tijdens inspecties worden geen harde geluiden nagebootst om de effecten hiervan te beoordelen, maar als er tijdens een inspectie harde geluiden worden waargenomen, dan wordt dat wel vermeld in de rapportage.
Heeft de gemeente Hilvarenbeek voorafgaand aan het afgeven van de vergunning voor het festival contact gehad met de NVWA, om te controleren of het organiseren van het festival een overtreding van de Wet dieren zou betekenen? Zo nee, waarom niet?
De gemeente heeft geen contact opgenomen met de NVWA. Het is de beslissingsbevoegdheid van de gemeente om dat wel of niet te doen.
Bent u bereid paal en perk te stellen aan dergelijke luidruchtige evenementen naast dierenparken, dierentuinen of grenzend aan natuurgebieden? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens maatregelen te treffen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de gemeente is vergunningverlener op grond van gemeentelijk evenementenbeleid. Tijdens een festival ziet een gemeente erop toe dat de voorwaarden in de vergunning worden nageleefd, waaronder de toegestane geluidsniveaus. Ik ga ervan uit dat gemeenten hun verantwoordelijkheid nemen bij het verstrekken en handhaven van vergunningen. Voor Natura 2000-gebieden geldt een streng toetsingskader dat is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Ook volgt uit deze wet dat vogels en een aantal specifieke andere dier- en plantensoorten niet verstoord mogen worden (paragrafen 3.1 en 3.2 van de Wnb.) Om die reden mogen festivals bijvoorbeeld niet meer in het broedseizoen worden gehouden. De provincie verleent de vergunning in het kader van de Wnb.