Een innovatieplatform ten behoeve van de transitie jeugdzorg |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Ontvangt u ook signalen over de verschillen bij gemeenten als het gaat om kennis over de inhoud en vormgeving van de jeugdzorg, en verschillen in tempo van de voorbereidingen ten behoeve van de transitie? Hoe beoordeelt u deze signalen? Hoe beoordeelt u gemeenten die het goede voorbeeld geven door te experimenteren met innovatieve projecten ten behoeve van de transitie?
Ja, wij ontvangen die signalen ook. Het is primair de verantwoordelijkheid van gemeenten om zich goed voor te bereiden op de decentralisatie. Ik vind het essentieel dat alle gemeenten zich goed voorbereiden op de decentralisatie van de zorg voor jeugd door kennis te nemen van de inhoud en vormgeving van de jeugdsector. Dat gemeenten zich op hun eigen manier voorbereiden op de decentralisatie en er daardoor verschillen in tempo qua voorbereiding ontstaan is niet vreemd.
Ik vind het heel goed dat er al gemeenten zijn die al experimenteren met innovatieve projecten ten behoeve van de transitie. Met het Transitiebureau Jeugd, werken VWS, VenJ en VNG samen om de gemeenten concreet te ondersteunen bij de voorbereiding op de decentralisatie. Zo is bijvoorbeeld een spoorboekje opgesteld dat een stappenplan omvat over alle zaken die gemeenten geregeld moeten hebben om op 1 januari 2015 de verantwoordelijkheid voor de jeugdhulp over te nemen Ook verspreidt het Transitiebureau Jeugd zoveel mogelijk goede voorbeelden. Met de transitiecommissie volgen wij hoe de voorbereidingen op deze transitie verlopen.
Deelt u de mening dat gemeenten (i.s.m. provincies) tot aan de fusie (2015) zo snel mogelijk kunnen beginnen met experimenteren, professionaliseren, kennis vergaren en delen over de jeugdzorg, teneinde goede voorbeelden te kunnen gebruiken bij het vormgeven van de jeugdzorg? Zo nee, waarom niet? Deelt u voorts de mening dat u gemeenten daarbij dient te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Ja, beide meningen deel ik.
Hoe kijkt u aan tegen innovatieve projecten die kunnen bijdragen aan de gewenste vernieuwingen binnen de jeugdzorg en aan het succes van de transitie naar de gemeenten? Zo nee, waarom kunnen innovatieve projecten volgens u niet bijdragen aan de vernieuwing binnen de jeugdzorg en aan de transitie naar de gemeenten?
Ik kijk positief aan tegen initiatieven die vanuit het veld zelf ontstaan ter voorbereiding op de decentralisatie van de zorg voor jeugd. Dit moet echter niet leiden tot een grote projectencarrousel, waarbij goede initiatieven uitdoven of in de bureaula verdwijnen. Een goede balans is nodig tussen het starten van nieuwe initiatieven en het doorontwikkelen van bestaande werkzaam gebleken innovaties. Ook is het van belang om, als nieuwe werkwijzen worden geborgd, afscheid te nemen van oude niet werkzame werkwijzen. Om te voorkomen dat beide onnodig naast elkaar blijven bestaan. Vanuit dit perspectief proberen wij zo veel mogelijk met onze ondersteunende activiteiten aan te sluiten bij wat er in het veld al gebeurt door actief mee te denken bij en vooral (innovatieve) projecten te verspreiden die van belang zijn voor gemeenten (bijvoorbeeld via de website en bijeenkomst van het netwerk van gemeentelijke transitiemanagers), zorgaanbieders en andere belangstellenden. Daarbij werken we nauw samen met de kennisinstituten, zoals het Nederlands Jeugd Instituut (NJI).
Hoeveel gemeenten en provincies zijn bezig met innovatieve projecten ten aanzien van de jeugdzorg? In welke gemeenten wordt de eerste lijn daadwerkelijk versterkt door kennis en handjes vanuit de tweede lijn naar voren te halen? Welke succesvolle projecten worden uitgevoerd op het gebied van: Wat zijn de resultaten van deze projecten? Wordt de groeiende vraag naar gespecialiseerde zorg hiermee een halt toegeroepen?
Ik heb geen compleet overzicht van alle innovatieve projecten die op dit moment in het land worden uitgevoerd. Ik weet wel dat er op alle genoemde thema’s projecten worden uitgevoerd en dat de resultaten van deze projecten ook op verschillende manieren worden gedeeld. Via de website www.voordejeugd.nl.nl werken we onder andere samen met het NJI om een bibliotheek met goede voorbeelden op te nemen. Ook komt er op de website een landkaart waarin door regio’s zelf ook voorbeelden uit hun regio of gemeenten kunnen worden geplaatst. Daarnaast wisselen gemeenten, provincies en aanbieders ook onderling al veel uit, gaan bij elkaar op werkbezoek en zijn met elkaar in gesprek.
In hoeverre biedt u provincies en gemeenten (wettelijke en budgettaire) ruimte voor inhoudelijke vernieuwingen, om voorafgaand aan de transitie innovatieve stappen te kunnen zetten in de broodnodige transitie van de jeugdzorg?
Er is volop ruimte om binnen de bestaande wet- en regelgeving al innovatieve stappen te zetten richting de transitie. Deze ruimte wordt onder meer geboden door het afsprakenkader Rijk-IPO. Met het Afsprakenkader 2010–2011 dat het Rijk met provincies overeengekomen is- en is voortgezet voor 2012 – is beoogd een trendbreuk te bewerkstelligen om de groei van de vraag naar provinciaal gefinancierde jeugdzorg een halt toe te roepen en op termijn een daling van deze vraag te realiseren. Het Afsprakenkader bestaat uit drie sporen: intensivering eerstelijnszorg; efficiencyverbetering tweedelijnszorg en verbeteren uitstroom tweedelijnszorg. Hierin wordt de beweging naar gemeenten al zichtbaar. Met het Afsprakenkader is het voor provincies bijvoorbeeld mogelijk geworden om ambulante zorg zonder indicatie te leveren. Ook is mogelijk gemaakt dat provincies een deel van doeluitkering aan gemeenten kunnen doorgeven, als prikkel voor gemeenten die goed presteren in de eerstelijn. Provincies gebruiken deze ruimte om binnen de kaders van de huidige wet vooruit te lopen op de decentralisatie en hun kennis over te dragen aan gemeenten.
Deelt u de mening dat een «innovatieplatform» gewenst is om de uitwisseling van innovatieve projecten met betrekking tot de jeugdzorg te bevorderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u hiervoor een voorstel doen?
Zoals hiervoor al is aangegeven wordt al op verschillende manieren de uitwisseling van innovatieve projecten bevorderd. Ik zie dat hierin nog verbeteringen mogelijk zijn In overleg met het veld wil ik bespreken en toetsen of er behoefte is aan een platform en hoe de uitwisseling van innovatieve projecten kan worden verbeterd. Onder andere door deze vraag de komende weken voor te leggen aan het netwerk van gemeentelijke en regionale transitiemanagers jeugd.
Het schrappen van de functie huishoudelijke verzorging |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de zorgorganisatie Thebe van Tilburg e.o. de functie van «thuishulp» schrapt?1
Naar ik heb begrepen verstaat Thebe onder «thuishulp» activiteiten zoals schoonmaken, strijken en wassen. «Thuishulp» ondersteunt daarnaast bij de organisatie van de huishouding en signaleert problemen bij de cliënt in een vroegtijdig stadium.. Ik heb van dit bericht kennis genomen.Het is niet aan mij om in de bedrijfs economische afweging van Thebe te treden.
Deelt u de mening dat 750 mensen de keuze bieden tussen een salarisdumping van 20% of ontslag onfatsoenlijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik heb vernomen dat Thebe een sociaal akkoord aan haar medewerkers heeft voorgesteld. Dit sociaal akkoord was volgens Thebe gericht op behoud van werkgelegenheid en om de cliënt het vertrouwde gezicht van de hulp in de huishouding te laten behouden. Op dit moment worden nog gesprekken gevoerd tussen Thebe en vakbonden over dit voorgestelde sociaal akkoord. Zolang deze gesprekken niet zijn afgerond valt niet te zeggen of het mogelijk is dat mensen hun vertrouwde thuiszorgmedewerker kunnen behouden. Overigens is een sociaal plan een aangelegenheid tussen werkgever en werknemers, en ik zal daar niet in treden.
Wat zou u tegen de thuiszorgwerkers zeggen die het sociaal plan van de zorgorganisaties een «asociaal plan» noemen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat het wel echt sociaal plan wordt?3
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel mensen met een indicatie worden getroffen door dit besluit? Acht u het mogelijk dat mensen hun vertrouwde thuiszorgmedewerker verliezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze voldoen de gemeenten die met Thebe werken nog aan het kwaliteitsdocument, omdat Thebe de signalerende taak uit de functie «schrapt»? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Het is aan gemeenten om burgers waar nodig in staat te stellen een huishouden te voeren en de op basis van maatwerk aangeboden voorziening uit te voeren. Daar waar de noodzakelijke voorziening ook het organiseren van de huishouding en/of signalerende taken omvat is het aan de gemeenten om deze ondersteuning te (doen) leveren en toe te zien op de kwaliteit van de uitvoering. De kwaliteitswet zorginstellingen en het «kwaliteitsdocument voor Verantwoorde Hulp bij het Huishouden» zijn onverkort van toepassing op de aanbieders van hulp bij het huishouden.
Over de voorgenomen reorganisatie wordt door Thebe ook overleg met de betrokken gemeenten gevoerd.
Hoe zijn gemeenten betrokken bij deze loondumping? Kunt u de Kamer daarover informeren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid in te grijpen door met de gemeenten waar Thebe voor werkt af te spreken dat zij de loondumping niet accepteren? Zo neen, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte houden?
Nee. Het is de verantwoordelijkheid van de betrokken gemeenten om in het kader van de Wmo de voorziening te bieden die is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt. In het kader van deze verantwoordelijkheid vervullen de gemeenten een brede opdrachtgeversrol naar aanbieders.
Welke gemeenten hebben een contract met Thebe? Wat is het tarief voor de huishoudelijke verzorging (zowel 1 als2? Zijn dit naar uw oordeel fatsoenlijke basistarieven?5
Het betreft 20 gemeenten in het zuidwesten van Noord-Brabant. De precieze invulling van deze voorziening verschilt per gemeente en binnen gemeenten. Dit betekent dat de tarieven per gemeenten ook verschillen en zich niet laten vergelijken. Over de hoogte van deze tarieven kan ik dan ook geen oordeel geven. Met de per 1 september jl. inwerking getreden wijziging van de Wmo heeft de gemeenteraad de taak om de basistarieven voor het verlenen van huishoudelijke verzorging vast te stellen op basis van reële kostprijzen en uitgaande van de inzet van personeel door de aanbieder tegen arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden benodigd voor het leveren van huishoudelijke verzorging.
Erkent u dat het onverantwoordelijk en kortzichtig is om huishoudelijke verzorging af te schaffen in een tijd waarin nieuwe zorgtaken op gemeenten zullen afkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om de solidariteit en de zorg voor mensen die het echt nodig hebben te handhaven is het de overtuiging van de regering dat we tot een herijking van de achterliggende waarden van de langdurige zorg moeten komen. Daarbij hoort ook het kritisch kijken naar wat mensen zelf kunnen en wat mensen echt nodig hebben.
Onderdeel van de voorgenomen hervorming van de langdurige zorg is de maatregel om de huishoudelijke hulp te beperken en te vervangen door een maatwerkvoorziening voor degenen die het echt nodig hebben en het niet uit eigen middelen kunnen betalen. De maatregel wordt momenteel verder uitgewerkt in overleg met betrokken partijen.
Erkent u dat gemeenten gehouden zijn aan het organiseren van huishoudelijke verzorging? Zo ja, wat gaat u doen om gemeenten aan deze taak te houden? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe verhouden de forse bezuinigingen op de Wet maatschappelijke ondersteuning zich tot de miljarden die bij zorgverzekeraars op de plank liggen en hun miljoenenwinsten die verdubbeld zijn, blijkens antwoorden op eerdere schriftelijke vragen?6
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat apothekers afwijken van medicijnrichtlijnen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de TV-uitzending waaruit blijkt dat apothekers regelmatig afwijken van het door een arts voorgeschreven recept?1
De uitzending van Zembla heeft aandacht besteed aan het preferentiebeleid van de zorgverzekeraars en de effecten daarvan op bepaalde patiënten(groepen). Ik begin met vaststellen dat het preferentiebeleid succesvol is geweest in het terugdringen van de kosten van geneesmiddelengebruik. Tegelijkertijd is het zaak dat ten opzichte van patiënten zorgvuldig wordt gehandeld. Dit geldt in versterkte mate voor bepaalde specifieke patiëntengroepen; wisseling van medicatie door de arts of apotheker ligt in een aantal gevallen precair. Artsen en apothekers dienen zich aan zorginhoudelijke richtlijnen van hun beroepsgroepen te houden. Als algemeen uitgangspunt geldt dat artsen bij voorkeur op stofnaam dienen voor te schrijven en niet op merknaam. Indien een arts niettemin op merknaam voorschrijft, dient in principe het voorschrift van de arts gevolgd te worden. Als het gaat om een geneesmiddel dat valt onder preferentiebeleid , dan heeft de arts de mogelijkheid om op het recept te vermelden dat sprake is van medische noodzaak. In dat geval is omzetting van het voorgeschreven (merk)geneesmiddel in een ander (generiek) geneesmiddel niet aan de orde. Als deze aanduiding ontbreekt op het recept, dan is omzetting mogelijk. Wel is daaraan verbonden dat de apotheker bij omzetting overlegt met de patiënt en de voorschrijvende arts.
Wat is het percentage apothekers dat generieke geneesmiddelen meegeeft aan patiënten, terwijl de arts een specialité medisch noodzakelijk vindt? Voldoen apothekers hiermee aan hun zorgplicht? Worden hierbij niet de wettelijke richtlijnen overschreden?
Voorop staat dat generieke varianten van merkgeneesmiddelen in wezen een zelfde werking en kwaliteit hebben als het oorspronkelijke product. In een enkel geval kan door een bepaalde hulpstof, een generiek middel voor de patiënt toch niet goed uitpakken. Voor dit soort gevallen dient altijd een andere optie geboden te kunnen worden, of terug kunnen worden gevallen op het oorspronkelijke product waarop dan ook aanspraak bestaat.
Het percentage apothekers dat op eigen initiatief generieke geneesmiddelen aflevert, is mij niet bekend. In sommige gevallen kunnen daarover onderliggende afspraken zijn gemaakt in het FTO-overleg of via de zorgverzekeraar. Dergelijke afspraken dienen te blijven binnen de uitgangspunten die zijn omschreven in het antwoord op vraag 1. De apotheker dient zich in zijn dagelijks handelen te baseren op de richtlijnen voor de openbare farmacie, de beroepscode en de gedragsregels van de KNMP. Met name de Handleiding Geneesmiddelensubstitutie is hierbij van belang. Indien een generiek geneesmiddel in plaats van het merkgeneesmiddel dat op het recept staat, wordt afgeleverd, dient dit afgestemd te worden met de behandelend arts en en de patiënt, die daartoe de goed moet worden geïnformeerd.
Wat is uw reactie op het signaal dat er apothekers zijn die zelden toestemming vragen aan de patiënt en arts over het afwijken van een recept? Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat te allen tijde om toestemming gevraagd wordt bij het verstrekken van een generiek geneesmiddel? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het regelmatig wisselen van generieke geneesmiddelen tot verwarring leidt en dit het vertrouwen van patiënten schaadt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Generieke geneesmiddelen hebben dezelfde werking en kwaliteit als het originele merkgeneesmiddel. Het merendeel van de patiënten is op de hoogte hiervan.
Het preferentiebeleid heeft de aflevering van generieke middelen een grote impuls gegeven en heeft daarmee een belangrijke bijdrage geleverd aan het terugdringen van (onnodig) hoge kosten van geneesmiddelengebruik. De lagere prijzen hebben geleid tot een substantiële afremming van de stijging van de zorgpremies. Daarnaast belasten sommige zorgverzekeraars het eigen risico van de patiënt niet met de uitgaven voor preferente geneesmiddelen, waardoor de betreffende verzekerden een direct voordeel hebben. Tegelijkertijd deel ik de opvatting dat het wisselen van geneesmiddelen ook grenzen heeft, zeker in het geval van specifieke patiëntengroepen zoals oudere, kwetsbare patiënten met polyfarmacie en patiënten met psychische klachten. De regelgeving houdt hier rekening mee. Als behandeling met een preferent (generiek) geneesmiddel medisch niet verantwoord is, dan heeft de verzekerde op grond van het Besluit zorgaanspraken Zvw aanspraak op een ander geneesmiddel met dezelfde werkzame stof. Door de aangepaste duur van het preferente periode (tot 2 jaar) hoeven patiënten in beginsel tegenwoordig minder van geneesmiddel te wisselen.
Deelt u de mening dat het voor bepaalde patiëntengroepen niet wenselijk is het preferentiebeleid toe te passen of regelmatig van merken te wisselen?
Zie antwoord vraag 4.
Is u bekend hoeveel patiënten complicaties hebben gehad door het gebruiken van generieke geneesmiddelen, bijvoorbeeld als het gaat om epileptische en/of psychische aandoeningen bij patiënten? Zo ja, wilt u deze gegevens de Kamer doen toekomen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer hiervan op de hoogte te stellen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat is mij niet bekend. Het enkele feit dat een geneesmiddel generiek is, doet niets af aan de werking en de kwaliteit van het middel. Nader onderzoek lijkt mij dan ook niet aangewezen. Wel deel ik de mening dat het wisselen van medicatie, met name bij specifieke patiëntengroepen, zijn grenzen heeft.
Is u bekend of medicatie-ontrouw te maken heeft met de verstrekking van generieke geneesmiddelen? Zo ja, wat is hier de verklaring voor? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het is mij bekend dat medicatieontrouw of ook wel therapieontrouw meerdere oorzaken kent en complex is en daardoor niet gemakkelijk adequaat is aan te pakken. O.a. het Nivel heeft verschillende onderzoeken gedaan om deze problematiek in kaart te brengen. De oplossing voor therapieontrouw moet vooral gezocht worden in de driehoeksrelatie van patiënt-arts-apotheker. Nader onderzoek lijkt mij op dit moment dan ook niet opportuun.
Vindt u het verantwoord dat apothekers patiënten kennelijk kunnen weigeren om een merkgeneesmiddel te verstrekken, omdat de zorgverzekeraar het geneesmiddel niet of gedeeltelijk vergoedt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn eerdere antwoord op vraag 3. Aanvullend kan ik opmerken dat de zorgverzekeraar de aanspraak op het geneesmiddel en dus de vergoeding daarvan, per werkzame stof kan preciseren tot een aangewezen preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof. Als behandeling met een preferent geneesmiddel medisch niet verantwoord is, dan heeft de verzekerde ook aanspraak, als de arts dit noodzakelijk vindt, op een niet preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof. In het geval er geen medische noodzaak is voor dit merkgeneesmiddel en de patiënt er ondanks de door de apotheker gegeven informatie op staat dat volgens het voorschrift het merkgeneesmiddel wordt afgeleverd, dan dient de patiënt dit merkgeneesmiddel zelf te bekostigen.
Wat is uw reactie op het feit dat apothekers zich niet houden aan de medicijnrichtlijnen, zodat zij bepaalde geneesmiddelen uit eigen zak moeten betalen en daardoor de zorg voor patiënten in het geding raakt? Is dit niet onacceptabel? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat de apothekers zich in hun dagelijks handelen dienen te baseren op de regels die gelden voor hun beroepsgroep. Indien een merkgeneesmiddel op het voorschrift vermeld staat, moeten zij de patiënt en arts informeren en met hem afstemmen of ook een generiek middel volstaat. Apothekers hoeven geen geneesmiddelen uit eigen zak te betalen. Doen zij dit wel, dan is dat hun keuze. Mocht de patiënt blijven staan op aflevering van het merkgeneesmiddel, dan kan de apotheker dit honoreren en dient de patiënt het afgeleverde geneesmiddel zelf te betalen.
Is u bekend of er apothekers zijn die mensen weigeren voor zorg vanuit de apotheek? Zo ja, om hoeveel apothekers gaat dit en welke maatregelen gaat u treffen om dit aan te pakken? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
De apotheker heeft geen afleverplicht maar wel een zorgplicht. Een patiënt mag niet geweigerd worden op grond van financiële overwegingen. In feite is de apotheek niet verplicht om met iedereen een behandelingsovereenkomst aan te gaan die dat wil. Er moet voor een patiënt echter wel voldoende mogelijkheid zijn om de gevraagde zorg elders te kunnen krijgen. Als de weigerende apotheker dus de enige apotheek in de buurt is, dan mag hij de patiënt niet weigeren. Vanuit zijn zorgplicht moet de apotheker beoordelen of weigeren verantwoord is.
Deelt u de mening dat de verantwoordelijkheid van het voorschrijven en afgeven van medicijnen bij artsen en apothekers ligt? Zo ja, hoe verklaart u de grote macht van zorgverzekeraars die bepalen welke medicijnen afgegeven worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. De bron van het voorschrift ligt bij de arts. Artsen dienen zo doelmatig mogelijk voor te schrijven: goedkoop waar het kan, zodat duur waar het moet ook mogelijk blijft in de toekomst. De zorgverzekeraar heeft de taak om goede en verantwoorde zorg in te kopen tegen een zo laag mogelijke prijs. Het preferentiebeleid is een middel daartoe en is in het belang van een betaalbare zorg van een goede kwaliteit. Het preferentiebeleid is niet absoluut. Als een arts behandeling met een preferent geneesmiddel niet verantwoord acht, dan schrijft hij een niet-preferent geneesmiddel voor (met dezelfde werkzame stof) onder vermelding van «medische noodzaak». Zorgverzekeraars moeten de aflevering van dit geneesmiddel vergoeden.
Is u bekend wat er gedaan wordt met de € 2 miljard besparing van geneesmiddelen die de 4 grote zorgverzekeraars afgelopen 5 jaar hebben opgebracht? Zo ja, wat is er gebeurd met dit geld? Zo nee, gaat u ervoor zorgen dat de opbrengst wordt besteed aan zorg of zo laag mogelijke premies?
Het succesvolle inkoopbeleid ten aanzien van geneesmiddelen dat de zorgverzekeraars de afgelopen jaren hebben gevoerd, heeft geleid tot een forse daling van de kosten voor farmacie. Deze lagere uitgaven hebben geleid tot minder hoge zorgpremies. Een voorbeeld daarvan is zorgverzekeraar DSW die vorig jaar aankondigde bij het bekendmaken van de premie 2012 dat als de kosten lager uit zouden vallen dan verwacht, dit op de toekomstige premies in mindering zou worden gebracht. De zorgkosten stijgen elk jaar opnieuw door o.a. toename van het aantal chronisch zieken, technologische ontwikkelingen en vergrijzing. Door het scherpe inkoopbeleid van de zorgverzekeraars is de premie voor de verzekerde de afgelopen jaren minder hard gestegen en/of zijn de lagere kosten aangewend om het eigen risico van de gebruikers van preferente geneesmiddelen te ontlasten.
Zijn er verschillen tussen het geneesmiddelenbeleid van de 4 grote zorgverzekeraars en de kleinere zorgverzekeraars? Zo ja, welke verschillen zijn dit? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het is aannemelijk dat iedere zorgverzekeraar zijn eigen farmaciebeleid voert. Als u doelt op de afspraken die zorgverzekeraars maken met apothekers over de farmaceutische zorg, dan is via de jaarverslagen en websites van de individuele zorgverzekeraars te lezen welk beleid zij hanteren.
In de door de NZa uit te brengen Marktscan Farmacie wordt aandacht besteed aan verschillen in beleid van zorgverzekeraars. De Marktscan Farmacie zal in het eerste kwartaal van 2013 aan de Tweede Kamer worden gestuurd.
Deelt u de mening dat de macht van de zorgverzekeraars veel te groot geworden is en dat er opnieuw gekeken moet worden naar het vergoedingenbeleid van de zorgverzekeraars ten opzichte van geneesmiddelen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. In beginsel is naar mijn mening sprake van een evenwichtig stelsel, waarin de arts bepaalt welke therapie is aangewezen en waarin op zorgverzekeraars een zorgplicht rust. Zoals blijkt uit de bovenstaande antwoorden, is het wel essentieel dat alle betrokken partijen zich bij de uitvoering van de verzekerde aanspraak op geneesmiddelen bewust zijn van hun verplichtingen en verantwoordelijkheden en daar ook naar handelen.
Het geruzie in het VUmc |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er een mogelijke samenzwering is in het VUmc?1
De betreffende melding wordt momenteel door de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) onderzocht. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek bepaalt de IGZ haar vervolgacties. Wanneer de IGZ mogelijke strafbare feiten aantreft, dan meldt zij dit bij het Openbaar Ministerie (OM).
Hoeveel meldingen over mogelijk patiëntengevaar zijn er inmiddels binnengekomen bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg?
Daar kan ik op dit moment nog geen uitspraak over doen aangezien de IGZ momenteel onderzoek doet naar de meldingen bij het VUmc.
Kloppen de beweringen zoals deze worden geuit in het genoemde artikel? Zo ja, wat zullen de consequenties zijn voor het VUmc? Wat wordt er aan gedaan om ervoor te zorgen dat deze gevaarlijke situaties nooit meer plaatsvinden?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Het geruzie in het VUmc en de gevolgen daarvan en het wederom niet melden van een sterfgeval |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de radio-uitzending over het geruzie in het VU medisch centrum (VUmc), deel 3?1
Ik heb kennis genomen van de uitzending. Zie voorts mijn reactie op de uitzending in de antwoorden op de vragen hierna.
Hoe beoordeelt u de rol van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), die aanvankelijk instemde met een extern onderzoek naar calamiteiten door drie hoogleraren maar later dit onderzoek blokkeerde? Is er door bepaalde specialist(en) in het VUmc druk uitgeoefend op de IGZ om het externe onderzoek niet door te laten gaan zoals in het programma Argos voor mogelijk wordt gehouden? Zo ja, is dit dan niet een opmerkelijke en vreemde gang van zaken?
Onderzoek door een externe commissie kan in bepaalde situaties nuttig zijn, al dan niet als aanvulling op het interne onderzoek. Het principe van het uitvoeren van een onderzoek door een externe commissie is volgens de IGZ een goede zaak. Echter, de vraagstelling die het VUmc aan de externe commissie wilde meegeven was veel breder dan onderzoek naar de gemelde gebeurtenis, waardoor naar oordeel van de IGZ de focus daarop verloren dreigde te gaan. Specifiek onderzoek naar de melding zag de inspectie niet expliciet terug in de vraagstelling aan de externe commissie. Dit heeft de inspectie besproken met het VUmc. De inspectie heeft het ziekenhuis verzocht het eigen onderzoek af te ronden. De inspectie heeft met het VUmc afgesproken te bezien of extern onderzoek daarna nog in de rede lag. De inspectie heeft het laten uitvoeren van het onderzoek door een externe commissie overigens niet geblokkeerd.
Is het waar dat een sterfgeval – de verbloeding van een betrekkelijk jonge patiënt met een longtumor op de operatietafel – niet gemeld is bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg door het VUmc? Was hier sprake van een calamiteit die wel had moeten worden gemeld, zoals enkele oud-inspecteurs van de IGZ stellen? Kunt u dit toelichten? Gaat de IGZ deze zaak onderzoeken?1
Het betreft een patient die tijdens een grote operatie voor een maligniteit (kwaadaardige aandoening) is overleden. Door het VUmc is destijds besloten dat er sprake was van een complicatie, geen calamiteit. Naar aanleiding van de Argos uitzending heeft de inspectie het VUmc opgedragen hier onderzoek naar te doen. Aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek worden de nodige vervolgstappen bepaald.
Hoe is het mogelijk dat een ziekenhuis dat onder verscherpt toezicht staat van de Inspectie een sterfgeval niet meldt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 3.
Bent u nog steeds van mening dat «de huidige problematiek binnen het VUmc zich niet concentreert op medisch-specialistische expertise», zoals u onlangs stelde in antwoorden op Kamervragen van de leden Leijten en Van Gerven2, maar op de kennelijk totaal verziekte verhoudingen tussen specialisten met alle risico’s van dien?
De inspectie heeft besloten het VUmc onder verscherpt toezicht te stellen om de volgende redenen (citaat):
In de brief die de inspectie op 21 augustus naar het VUmc heeft gestuurd vanwege de instelling van het verscherpt toezicht, schrijft de inspectie (citaat) «[….] dat er nog steeds sprake is van grote problemen in de samenwerking binnen en met de chirurgie, met name rondom één longchirurg. In de analyse staat echter ook vermeld dat de problemen in de samenwerking tussen verwijzend specialisten en de IC niet gebagatelliseerd moeten worden. Verder blijkt dat de relationele problemen tussen de medisch specialisten ernstig van aard zijn en dat die niet zijn op te lossen door mediation, noch door het ontslaan van enkele medisch specialisten.»
Hieruit blijkt dat de inspectie in het kader van het verscherpt toezicht ook nadrukkelijk kijkt naar problemen in de onderlinge samenwerking.
Bent u inmiddels van mening dat een onafhankelijk onderzoek ingesteld moet worden naar de oorzaken en vermijdbaarheid van sterfgevallen in het VUmc op de afdelingen intensive care en longchirurgie? Zo nee, waarom niet en kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van het verscherpt toezicht kijkt de inspectie naar de hele organisatie. Afhankelijk van de resultaten van het verscherpt toezicht bepaalt de inspectie eventuele vervolgactiviteiten.
Is de patiëntveiligheid in het VUmc op dit moment gegarandeerd?
De inspectie ziet naar aanleiding van de huidige situatie en het opgestelde verbeterplan op dit moment geen directe noodzaak tot het nemen van meer maatregelen. De IGZ blijft, in het kader van het verscherpt toezicht, alert monitoren en volgt de kwaliteit van de zorgverlening nauwlettend.
Hoe en per wanneer zal de samenwerking verbeteren tussen de medisch specialisten van het VUmc? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het VUmc staat onder verscherpt toezicht. Verder zijn er twee nieuwe leden tot de raad van bestuur toegetreden. Zij hebben de problemen geïnventariseerd en maatregelen genomen en deze worden nu uitgevoerd. De inspectie volgt dit nauwlettend door middel van gesprekken en eigen verificatie. Zie verder antwoord op vraag 7.
Het bericht dat in korte tijd twee gehandicapte bewoners zijn overleden bij zorginstelling Bartimeus |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de artikelen «Gehandicapte man stikt in stukje brood» en «Personeelsleden Bartimeus ziek thuis na sterfgevallen»? Wilt u uw antwoord toelichten?1 2
Ik heb kennis genomen van de artikelen en kan mij goed voorstellen dat het overlijden van deze bewoners een enorme klap moet zijn. In de eerste plaats voor de familie en vrienden van de overledenen maar ook voor het personeel van Bartiméus. Ik wens hen dan ook veel sterkte toe in de komende periode. Op de oorzaak van de incidenten kan ik op dit moment niet ingaan. Hiernaar lopen momenteel verschillende onderzoeken.
Hoe is het mogelijk dat een bewoner die uitdrukkelijk geen vast voedsel mag, dat wel krijgt, met deze gevolgen?
Naar de oorzaak hiervan wordt momenteel onderzoek gedaan door een extern onderzoeksbureau dat door Bartiméus is ingeschakeld. Over de uitkomsten van dit onderzoek wordt de IGZ geïnformeerd. Daarnaast verricht ook de IGZ onderzoek hiernaar.
Wat is er gebeurd met de overleden vrouw waar het artikel van 8 november over bericht?
Dit wordt momenteel door de IGZ onderzocht.
Is u bekend dat er bij de zorginstelling een grote reorganisatie van personeel heeft plaatsgevonden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Desgevraagd laat Bartiméus weten dat in de sector wonen een reorganisatie is doorgevoerd op de woongroepen, de dagbesteding en in de samenwerking tussen de woongroepen en dagbesteding. Doel was om door aanpassing van de werkprocessen met behoud van de kwaliteit van zorg doelmatiger te werken waardoor kosten konden worden bespaard. Bartiméus geeft aan dat de nieuwe werkprocessen in nauwe samenwerking met alle medewerkers zijn ontwikkeld en per 1 oktober zijn ingevoerd. Van de 750 arbeidsplaatsen konden daardoor 54 arbeidsplaatsen worden opgeheven. Doordat gelijktijdig 20 nieuwe arbeidsplaatsen werden gecreëerd, bedraagt de totale personeelsreductie uiteindelijk 34 arbeidsplaatsen. Dat is circa 5 % van het totale personeelsbestand van de sector Wonen.
Is het personeel betrokken bij de plannen voor een reorganisatie, en welke rol heeft de vakbond hierin gehad? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4. Desgevraagd laat Bartiméus weten dat de reorganisatie in nauwe samenwerking met alle medewerkers tot stand is gekomen. Zowel de Ondernemingsraad als de Cliëntenraad Wonen zijn in het gehele proces betrokken en hebben met de reorganisatie ingestemd. De reorganisatie is door de Raad van Toezicht goedgekeurd. De vakbonden zijn eveneens volledig in het proces van reorganisatie betrokken.
Hoeveel personeelsleden hebben vóór 1 oktober jl. hun zorgen geuit over de reorganisatie bij Bartimeus? Wat is met deze zorgen gedaan? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Bartiméus laat weten dat de Ondernemingsraad en de Cliëntenraad Wonen bij het gehele proces van reorganisatie zijn betrokken. Met medewerkers die zorgen uitten of knelpunten aangaven is in gesprek gegaan en werden mogelijke oplossingen besproken.
De IGZ heeft in 2011 en 2012 geen meldingen van medewerkers gekregen, dus ook niet over personele tekorten of over tekortschietende deskundigheid.
Klopt het dat personeelsleden hebben aangegeven dat door de reorganisatie «doden kunnen vallen»? Zo ja, waarom is hier niet naar geluisterd?
Bartiméus laat weten dat deze signalen hen niet bekend zijn. De IGZ heeft hier ook geen melding van gekregen.
Gaan er nog meer ontslagen vallen bij deze zorginstelling? Klopt het dat ontslagen medewerkers vervangen worden door goedkoper personeel? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de instelling zelf om er zorg voor te dragen dat er voldoende en goed opgeleid personeel aanwezig is. Bartiméus laat weten dat zij niet voornemens zijn om in het primaire proces meer arbeidsplaatsen te schrappen. Wel zullen er in de ondersteunende processen mogelijk nog arbeidsplaatsen verdwijnen. Bartiméus ontkent dat er sprake zou zijn van het vervangen van ontslagen medewerkers door lager gekwalificeerd personeel.
Hoe reageert u op het feit dat medewerkers vervangen worden door goedkopere krachten, maar dat het aantal (duurbetaalde) managers gelijk is gebleven? Is er naar uw mening sprake van evenwichtig personeelsbeleid bij Bartimeus? Wilt u uw antwoord toelichten?
Bartiméus laat weten dat het aantal managers niet gelijk is gebleven maar dat er gewerkt is aan een reductie van de overhead door het aantal directeuren te verminderen (van 4 naar3 en het aantal clustermanagers en teamleiders te reduceren. De overhead van de sector wonen is gedaald van 11 naar 9,4%.
Wat is uw reactie op de intimidatie en angstcultuur onder personeel die, volgens de artikelen, heerst binnen Bartimeus? Gaat u dit onderzoeken en actie ondernemen als het klopt? Zo nee, waarom niet?
Ik heb begrepen dat de dialoog tussen de leiding van Bartiméus en het personeel naar aanleiding van de incidenten goed op gang is gekomen. Hiernaast heeft Bartiméus aangegeven te werken met vertrouwenspersonen waarbij medewerkers, indien er sprake zou zijn van kritiek die zij niet in persoon zouden willen uiten, deze toch kwijt kunnen. Voor een weloverwogen oordeel wacht ik eerst de bevindingen van de IGZ af.
Erkent u dat intimidatie en angstcultuur geen goede voorwaarden zijn voor het verlenen van goede zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Zijn de IGZ en het Openbaar Ministerie ingeschakeld na het overlijden van de bewoners? Zo ja, is dit direct gebeurd, en wat zijn hun vervolgacties? Zo neen, waarom niet? Wilt u uw antwoord toelichten?
Bartiméus heeft beide calamiteiten direct bij de IGZ gemeld. De IGZ doet hier momenteel onderzoek naar.
Van het ministerie van Veiligheid en Justitie heb ik het volgende vernomen. In verband met het incident waarbij een bewoner overleed nadat deze zich had verslikt in het eten, heeft de gemeentelijk lijkschouwer, omdat sprake was van een niet natuurlijk overlijden, conform de Wet op de Lijkbezorging contact opgenomen met het Openbaar Ministerie (OM). Het OM – dat geen aangifte heeft ontvangen ter zake van dit incident – heeft besloten om geen strafrechtelijk onderzoek in te stellen, omdat er geen verdenking bestond dat een strafbaar feit was gepleegd. Met het oog op de toezichthoudende taak van IGZ, is het incident door het OM wel gemeld aan de IGZ. Als het onderzoek door de IGZ daartoe aanleiding zou geven, kan de IGZ aangifte doen.
Zijn er sinds de reorganisatie meer incidenten geweest bij Bartimeus? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Bartiméus heeft in 2011 en 2012 in totaal vijf incidenten aan de IGZ gemeld, waaronder de twee recente calamiteiten.
Bent u op de hoogte van het externe onderzoek dat Bartimeus heeft ingesteld? Wie leidt dit onderzoek, en kunt u de onafhankelijkheid garanderen? Wanneer worden de uitkomsten van het externe onderzoek verwacht? Bent u bereid de uitkomsten naar de Kamer te sturen, voorzien van uw commentaar? Zo neen, waarom niet?
Het is mij bekend dat Bartiméus onderzoek laat doen door een externe partij. Zij hebben op basis van een afspraak tussen de gehandicapteninstellingen in Utrecht (VGU) een beroep gedaan op collega instellingen die ervaren onderzoekers ter beschikking hebben gesteld. De IGZ wil de uitkomsten van dit onderzoek uiterlijk vóór 2 december ontvangen en zal dit gebruiken bij haar eigen onderzoek. Het onderzoek van Bartiméus wordt uitsluitend aan de IGZ en de familie van de overleden bewoner beschikbaar gesteld. Dit onderzoek zal daarom niet openbaar worden gemaakt. De bevindingen van het onderzoek van de IGZ zullen wel openbaar worden gemaakt.
Is het niet vreemd dat een zorginstelling een eigen extern onderzoek laat uitvoeren, terwijl de IGZ en het OM dat toch behoren te doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorgaanbieders zijn primair verantwoordelijk voor het doen van onderzoek naar calamiteiten. Zij kunnen hiervoor een externe partij inschakelen. Als er sprake is van een ernstige calamiteit die mogelijk wijst op structurele tekortkomingen binnen een organisatie dan doet de IGZ zelf ook onderzoek.
Vindt u het niet nog vreemder dat de IGZ verscherpt toezicht instelt, maar eerst het externe onderzoek afwacht? Erkent u dat de IGZ door deze handelswijze volledig de zijde van de zorginstelling lijkt te kiezen en niet onafhankelijk over komt? Zou het een probleem zijn als de IGZ naast het externe onderzoek optreedt? Wilt u uw antwoord toelichten?
De IGZ is gestart met haar onderzoek waaruit moet blijken of er sprake is van structurele problemen bij Bartiméus. Mocht dit het geval zijn dan zal de IGZ gaan handhaven. Zij kan dit doen met verscherpt toezicht, maar dit is afhankelijk van de bevindingen. Verscherpt toezicht is bij Bartiméus vooralsnog niet ingezet. Berichtgeving in de media hierover was onjuist.
Bent u van mening dat er, juist dus ook in de gehandicaptenzorg, te allen tijde vast en opgeleid personeel aanwezig moet zijn? Zo ja, vindt u het verantwoord dat er 57 fulltime banen wegbezuinigd zijn binnen Bartimeus? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor ook mijn antwoorden op vraag 4 en 9. Het is aan de zorginstelling zelf om er zorg voor te dragen dat er te allen tijde sprake is van voldoende en goed opgeleid personeel om de kwaliteit van zorg te kunnen garanderen. Ik heb momenteel geen aanwijzingen dat hier geen sprake van is.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van voldoende personeel cruciaal is voor goede, kwalitatieve zorg? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om hiervoor te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 17.
Deelt u de mening dat wanbeleid en incidenten niet onder de pet mogen worden gehouden? Zo ja, hoe reageert u op het bericht dat personeelsleden is verteld dat zij niet met de pers mogen praten, en dit anoniem (moeten) doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw mening. Beide incidenten zijn direct aan de IGZ gemeld. Bartiméus laat ook weten dat alle medewerkers en cliëntvertegenwoordigers rechtstreeks per brief zijn ingelicht en dat er geen instructies zijn meegegeven over contacten met de pers. Wel is medewerkers aangeraden om, in geval zij benaderd werden door de media, betrokkenen door te verwijzen naar algemene woordvoering.
Bent u van mening dat bij wanbeleid, dat leidt tot sterfgevallen, bestuurders aansprakelijk gesteld moeten worden? Zo ja, gaat u bestuurders van Bartimeus aansprakelijk stellen als er blijkt dat er sprake is van wanbeleid? Wilt u uw antwoord toelichten?
In eerste instantie is de instelling verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg. Zoals ik ook recent op Kamervragen van het lid Agema heb geantwoord is het op dit moment al mogelijk om bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor schade die door hun handelen is veroorzaakt, mocht een instelling daar aanleiding toe zien. Een rechtspersoon (in dit geval dus de zorginstelling) kan een (voormalig) bestuurder hoofdelijk aansprakelijk stellen. De overheid heeft deze mogelijkheid niet. De rechter beoordeelt of een bestuurder tegenover de rechtspersoon aansprakelijk is voor de schade en of hij hiervoor hoofdelijk aansprakelijk is. De rechter doet dit door te onderzoeken of de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Op 5 juni 2012 is de motie Gerbrands (PVV)4 aangenomen waarin de regering wordt verzocht de corporate governance regelgeving dusdanig aan te passen dat het mogelijk wordt om bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor het leveren van slechte kwaliteit van zorg.
Het kabinet zal komen met een visie op governance in de zorg. Hierbij zal aansprakelijkheid van bestuurders ook worden meegenomen.
Kunt u het uitleggen dat een bestuurder van een zorginstelling een totaalinkomen van € 249 811 heeft, terwijl er te weinig personeel is om veilige zorg te kunnen bieden?3
Het is niet aan mij om die uitleg te geven. Bestuurders worden aangesteld door de Raad van Toezicht. Wat ik op dit punt wel in zijn algemeenheid kan opmerken, is dat het kabinet de normering van de topinkomens in de publieke en de semipublieke sector serieus neemt. Dit komt ondermeer tot uitdrukking in het inwerkingtreden van de WNT (wet normering topinkomens) per 1 januari 2013. Verder zijn er verdergaande voornemens opgenomen in het Regeerakkoord.
Het opzeggen van het lidmaatschap van de Pompidou Groep |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat zijn de exacte redenen dat Nederland het lidmaatschap van de Pompidou Groep, het forum van de Raad van Europa voor de ontwikkeling van effectief drugsbeleid, heeft opgezegd? Zijn er meer redenen dan het enkele feit dat er overlap zou zijn met het werk van de Europese Unie (EU) en de Verenigde Naties (VN)?1 Zo ja, welke?
Nederland heeft inderdaad het lidmaatschap van de Pompidou Groep opgezegd omdat de overlap met de taken en het werkterrein van de Europese Unie en ook de VN zijn toegenomen. Daarom is in het kader van financiële heroverweging en efficiency daartoe besloten. In het recente verleden heeft een aantal West-Europese landen de Pompidou Groep verlaten. Ongeacht de beweegredenen van die landen, is ook dit een signaal dat de Pompidou Groep aan belang inboet.
Deelt u de mening dat het werk van de Pompidou Groep veel breder is dan enkel de bestrijding van drugshandel en drugscriminaliteit, waar de EU en de VN zich met name op richten, maar dat veel meer aandacht is voor de beperking van sociale en gezondheidsschade als gevolg van drugs?
Ja, wij delen met u de mening dat het werk van de Pompidou Groep breder is dan enkel de bestrijding van drugshandel en drugscriminaliteit. Wij delen echter niet de mening dat de EU en de VN zich daar wel met name op zouden richten. De EU en VN richten zich eveneens op sociale en gezondheidsschade.
Zo is juist in Europees verband de EU-drugsstrategie het uitgangspunt voor Europees handelen. In deze strategie komen nadrukkelijk alle aspecten aan bod van zowel de reductie van de vraag als de reductie van het aanbod. De drugsverdragen vormen het uitgangspunt van VN-optreden. Deze hebben als primair uitgangspunt de beschikbaarheid van deze geneesmiddelen voor medische of wetenschappelijke doeleinden te waarborgen, maar om daarnaast illegale verspreiding te voorkomen. De beleidsvormende VN-organisatie (UN Office on Drugs and Crime) adresseert drugsgerelateerde zaken die zowel op de vraagkant, waaronder onder meer preventie, toegang tot zorg en resocialisatie, als aanbodkant zien.
Welke meerwaarde heeft het werk van de Pompidou Groep de afgelopen jaren gehad? Kunt u daarbij niet alleen de meerwaarde voor Nederland beschrijven, maar met name ook de ontwikkeling van het drugsbeleid en het beperken van gezondheidsschade in andere (Oost-Europese) landen? Deelt u de mening dat Nederland daarin, door actief deel te nemen, een belangrijke bijdrage kan leveren?
De Pompidou Groep heeft onder meer een bijdrage geleverd op het gebied van evidence-based drugsbeleid (o.a. monitoring) en een bijdrage geleverd aan de acceptatie van harm reduction maatregelen (o.a. spuitomruil, methadonbehandeling). Ook bood het een goed platform voor informatie-uitwisseling en het uitwisselen van ideeën. Nederland heeft als mede-oprichter van deze groep hier een grote bijdrage aan geleverd. In de loop van de jaren is de functie en toegevoegde waarde van de Pompidou Groep echter uitgehold vooral vanwege de overlap in taken met de EU en VN.
De reden waarom Nederland lid was van de Pompidou Groep had niet te maken met toegang tot gevangenissen in derde landen, maar met effectieve samenwerking in het bestrijden van drugscriminaliteit en het tegengaan van negatieve effecten van drugsgebruik. Dat beleid geeft Nederland niet op maar wordt, zoals al is opgemerkt, in internationaal verband langs andere wegen gerealiseerd.
Is het waar dat de Pompidou Groep van de Raad van Europa, in tegenstelling tot de relevante commissies en organen van de EU en de VN, een veel betere toegang heeft tot de autoriteiten en bijvoorbeeld ook de gevangenissen in Oost-Europese landen en landen van de voormalige Sovjet-Unie, waar drugsgebruik en daarmee gepaard gaande gezondheidsrisico’s (zoals het verspreiden van besmettelijke ziekten) een groot probleem zijn? Staat het opzeggen van het lidmaatschap van de Pompidou Groep niet gelijk aan het opgeven van dit beleid? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze is continuering van dit beleid verzekerd?
Zie antwoord vraag 3.
Het toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op de ouderenzorg |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel over het toezicht van de IGZ op de ouderenzorg?1
Ja.
Is het waar dat er in 2012 (t/m oktober) ongeveer 100 Inspectiebezoeken zijn gebracht?
Nee. Zoals de IGZ eerder heeft aangegeven in haar reactie op de nieuwsberichten hierover, herkent de inspectie het geschetste beeld niet. In 2012 heeft de IGZ tot 1 november 2012 in totaal 507 inspectiebezoeken afgelegd in de ouderenzorg.
Haalt de IGZ de doelstelling voor 2012? Kunt u daar inzicht in geven?
De inspectie had als doelstelling om binnen twee jaar alle zorgconcerns en stichtingen in de ouderenzorg minimaal één keer te bezoeken om daarmee de ouderenzorg goed in beeld te krijgen. De inspectie rondt deze intensiveringsronde in de eerste maanden van 2013 af.
Kunt u naar aanleiding van deze berichten tussentijds inzicht geven in de ontvangen meldingen over ongekwalificeerd personeel, hygiëne en het verstrekken van medicatie?
Over de ouderenzorg heeft de inspectie dit jaar, tot 1 november 2012, ruim 2 200 meldingen ontvangen. Daarvan gingen 6 meldingen over ongekwalificeerd personeel, ruim 20 over hygiëne en ruim 40 over het verstrekken van medicatie. Het overgrote deel van de meldingen betreft valincidenten.
Deelt u de mening dat de doelstelling over 2012 gehaald moet worden, en dat het toezicht optimaal moet zijn?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Uiteraard deel ik uw mening dat het toezicht optimaal moet zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het verschijnen van de externe rapporten over het functioneren van de IGZ?
Nee, dat was niet mogelijk. Beide externe onderzoeksrapporten zijn op maandag 19 november 2012 uitgebracht en op die zelfde dag door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Tweede Kamer gezonden.
Besparingen in de zorg |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel in het Financieel Dagblad met voorstellen voor besparingen?1 Bent u het eens met de auteurs dat de voorstellen ten aanzien van de ziektekostenpremie kansen bieden om het draagvlak voor besparingen te vergroten?
Ja, ik ben op de hoogte van het artikel. De voorstellen zoals door de auteurs verwoord zijn echter niet meer aan de orde omdat de inkomensafhankelijke zorgpremie van de baan is.
Wat is uw reactie op het voorstel om de Wet geneesmiddelenprijzen (WGP) aan te scherpen volgens het Noorse systeem? Bent u het eens met de auteurs dat een prijsdaling van dure geneesmiddelen direct profijt zou opleveren voor de groep met een bovenmodaal inkomen die progressief meer eigen risico betaalt en daarmee opdraait voor de te hoge kosten van geneesmiddelen?
Het onderzoeksbureau Conquaestor heeft in mijn opdracht een onderzoek uitgevoerd naar de werking en de toekomstbestendigheid van de Wet geneesmiddelenprijzen (WGP). Daarbij is ook gekeken naar het Noorse systeem. Het onderzoek heb ik op 5 juli 2012 aan de Tweede Kamer gestuurd nog zonder standpuntbepaling in verband met de demissionaire status van het toenmalige kabinet. Als ik mijn standpunt op het rapport heb bepaald zal ik het aan de Tweede Kamer sturen. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Bent u van mening dat de limieten van geneesmiddelen op dit moment te hoog zijn vastgesteld omdat deze voor het laatst zijn aangepast in 1998? Betekent dit dat te dure geneesmiddelen vergoed worden terwijl een goedkoop middel beschikbaar is?
Ik neem aan dat in de vraag de vergoedingslimieten uit het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) zijn bedoeld. Naast het GVS is er een aantal andere beleidsmaatregelen van zorgverzekeraars dat van invloed is op de hoogte van de gedeclareerde en vergoede prijzen voor geneesmiddelen en die gelden als feitelijke vergoedingslimiet. De door zorgverzekeraars vergoede prijzen worden namelijk òf afgesproken in de contracten tussen zorgverzekeraars en apotheekhoudenden òf vastgesteld door de zorgverzekeraars via de restitutievergoeding. Of dure geneesmiddelen worden vergoed terwijl er een goedkoop middel beschikbaar is, is vooral een gevolg van het niet-doelmatig voorschrijven van geneesmiddelen, als dit medisch wel verantwoord is.
Overigens is er ook een groep patiënten juist aangewezen op duurdere geneesmiddelen die dankzij de nu geldende vergoedingslimieten wel volledig vergoed worden (zie het antwoord op de vragen 4, 5 en 6). Ik vind dan ook niet dat de limieten te hoog zijn vastgesteld.
Is het waar dat het College voor zorgverzekeringen (CVZ) alleen de opbrengst van de eigen bijbetaling heeft berekend en de kostenvermindering door het gebruik van alleen de goedkope middelen niet in de berekening heeft opgenomen?
In de bijlage van de brief aan de Tweede Kamer van 6 september 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 XVI, nr. 164) is precies aangegeven hoe de berekening is gemaakt en welke uitgangs-punten daarbij zijn gebruikt. Daarbij is aangegeven dat opbrengst te vinden valt in lagere prijzen en/of hogere bijbetalingen door patiënten. Daarbij is ook aangegeven dat een aantal patiënten noodgedwongen is aangewezen op de duurdere geneesmiddelen in hetzelfde GVS-cluster met een andere werkzame stof dan een middel waarvoor niet bijbetaald zou hoeven te worden. Ook is aangegeven dat de opbrengst van herberekening wordt beïnvloed door al ingezet beleid (met ingeboekte opbrengst) zoals het preferentiebeleid en substitutiebeleid van zorgverzekeraars en het beleid gericht op doelmatig voorschrijven. In de brief en bijlage is eveneens aangeven dat bij de opbrengstberekening nog geen rekening is gehouden met uitvoeringskosten (waaronder de kosten van huisartsen, medische specialisten en apotheekhoudenden voor het omzetten naar een ander geneesmiddel en de kosten van verzekeraars voor het uitvoeren van een maximeringsregeling). Niet meegenomen in de berekening maar wel reëel is het risico op prijsverhogingen.
Het CPB heeft aangeven zich te vinden in de berekening van het CVZ en hanteert eenzelfde opbrengst als het CVZ in de Keuzes in Kaart (KIK) 2013–2017. Daar staat aangegeven: «Het CVZ heeft een opbrengst-berekening gemaakt van een eventuele herberekening van het geneesmiddelenvergoedingsysteem (GVS). In de brief van 6 september 2010 gaat de minister daar op in. Zij concludeert dat de opbrengst van een herberekening van het GVS per saldo ten hoogste € 28 miljoen zou bedragen en dat, afhankelijk van het prijsgedrag van fabrikanten, er een risico is dat herberekening zelfs tot hogere uitgaven leidt. Het CPB rekent met eenzelfde opbrengst.» Of, en zo ja welke andere overwegingen het CPB in dit verband heeft gemaakt, is mij niet bekend.
Wat de opbrengst van een aanpassing van de WGP betreft heeft het CPB in de CPB-notitie «Aanvullende informatie voor de doorrekening van de verkiezingsprogramma’s» van 3 juli 2012, als conclusie aangegeven: «Aanpassing WGP wordt door het CPB op PM gezet en er wordt bij de KIK doorrekening geen besparing ingeboekt.» Voor de argumenten die het CPB hanteert om tot deze conclusie te komen verwijs ik kortheidshalve naar blz. 11 van de CPB-notitie.
Gezien het bovenstaande heb geen enkele aanleiding om te veronder-stellen dat er besparingen mogelijk zijn op de uitgaven in de orde van grootte zoals door de auteurs gesteld. Daarbij geldt dat een goede schatting van een mogelijke besparing die met aanpassingen van de WGP en het GVS zouden kunnen worden bereikt, wordt bemoeilijkt door de, ook door het CPB geconstateerde, onzekerheid ten aanzien van de gedragseffecten en de samenhang met reeds ingezet beleid (zie het antwoord op vraag 3).
Is het waar dat het Centraal Planbureau (CPB) in de opbrengstberekening van herberekening van het Geneesmiddelen Vergoedingssysteem (GVS) alleen de berekening van het CVZ heeft overgenomen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel zou bespaard kunnen worden door de WGP en het GVS aan te passen zoals vaker is voorgesteld? Klopt het dat hiermee minimaal 500 miljoen euro zou kunnen worden bespaard? Zo nee, waarom niet en welke bedragen en berekeningen zijn volgens u dan van toepassing? Wat zou dit voor de premie betekenen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat voor hulpmiddelen, met de invoering van een systeem waarin goedkope middelen volledig worden vergoed en voor dure gelijke middelen een bijbetaling wordt gevraagd (systeem van vermijdbare bijbetaling), besparingen kunnen worden gerealiseerd ? Hoe hoog schat u deze in?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Ik zal de Tweede Kamer geen voorstel voor een dergelijk systeem sturen, omdat aan het hanteren van vergoedingslimieten nadelen zijn verbonden (minder dynamiek in de prijsvorming omdat, zoals in het verleden voor hulpmiddelen is gebleken, in een systeem van vergoedingslimieten de prijzen op de vergoedingslimiet komen te liggen en weinig sprake is van prijsconcurrentie). Ik geloof meer in een systeem van een functiegerichte aanspraak op hulpmiddelenzorg met als uitgangspunt eenvoudige hulpmiddelen waar dat kan en complexe hulpmiddelen waar dat nodig is. Dat levert meer maatwerk op. Met vergoedingslimieten zou de beoogde beleidsvrijheid voor zorgverzekeraars om uitgaven te beheersen, juist te niet worden gedaan.
Bent u bereid de Kamer een voorstel te sturen voor een dergelijk systeem voor hulpmiddelen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat er transparantie dient te bestaan over de prijzen voor geneesmiddelen? Wat is uw mening ten aanzien van het couvert dan wel pakjes model dat door sommige verzekeraars wordt gehanteerd?
Verzekerden hebben naar mijn mening meer belang bij lagere (netto-) prijzen die zorgverzekeraars voor hen bedingen dan bij volledige transparantie van bruto-prijzen die onderwerp van onderhandeling zijn en die niet gedeclareerd worden, zoals opgenomen in een openbare prijslijst zoals de Taxe van Z-Index B.V.
In de brief aan de Tweede Kamer van 9 november 2009 (Kamerstukken 2009–2010, 29 477, nr. 123) is mijn ambtsvoorganger uitgebreid ingegaan op het onder couvertsysteem en op het pakjesmodel. Ik deel zijn conclusies. Kortheidshalve verwijs ik verder naar de inhoud van deze brief.
Omdat de prijzen in een openbare prijslijst niet de prijzen hoeven te zijn die gedeclareerd worden, ben ik niet bereid om de voorgestelde verplichting in te voeren. Het zijn immers bruto-adviesprijzen waarover wordt onderhandeld. Daarnaast zouden met een dergelijke wijziging effectievere vormen van preferentiebeleid niet meer mogelijk zijn. Verzekerden zouden voordelen in de vorm van minder hoge zorgpremies en/of het niet belasten van het eigen risico, zoals nu bij het «onder couvertsysteem» plaatsvindt, worden onthouden. Met een dergelijke aanpassing zou ook een mogelijk concurrentievoordeel van zorgverzekeraars die preferentiebeleid onder couvert hanteren ten voordele van hun verzekerden, worden weggenomen. Een dergelijke maatregel zal leiden tot minder dynamiek in de prijsvorming en hogere uitgaven dan zonder de maatregel.
Bent u bereid het besluit zorgverzekering te wijzigen door aan artikel 1a toe te voegen dat de zorgverzekeraar dient te zorgen voor een transparante lage prijs die door een verzekerde is terug te vinden in een openbare prijslijst (bijvoorbeeld de Z-index)?
Zie antwoord vraag 9.
De impact van voorgenomen bezuinigingen in het regeerakkoord voor de langdurige ouderenzorg in Nederland |
|
Enneüs Heerma (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Gupta, waarin in een tweetal scenario’s wordt aangegeven wat de gevolgen voor de koopkracht zouden kunnen zijn als de voorgestelde bezuinigingen uit het regeerakkoord met betrekking tot de langdurige zorg doorgaan?1
Ja.
Deelt u de uitkomst van het onderzoek, waarbij een oplopend koopkrachtverlies wordt voorspeld van 18% tot maar liefst 63% bij een hoog zorggebruik? Zo nee, wilt u inhoudelijk weerleggen waarom niet?
Er is een aantal redenen om aan te nemen dat de inkomenseffecten anders zullen zijn dan in de twee scenario’s van Gupta. Als het aanbod efficiënter wordt georganiseerd, gemeenten beter maatwerk kunnen verlenen of mensen afzien van formele zorg en dit in eigen kring organiseren, zal er geen sprake zijn van inkomenseffecten. Wanneer een deel van de besparing niet via deze kanalen wordt opgevangen, dan zal men zelf zorg in moeten kopen.
Voor de groep die de huishoudelijke hulp niet zelf kan organiseren of zelf betalen behouden gemeenten 25% van het budget voor een maatwerkvoorziening.
Gupta doet geen uitspraak over het inkomenseffect van de maatregelen, maar schetst de keuzes waar het kabinet en gemeenten voor staan bij de invulling van de ombuigingen op de langdurige zorg. Gupta laat zien dat er keuzes zijn: als bepaalde zorg niet meer vergoed wordt, zal de keuze zijn tussen inschakelen van meer mantelzorg / informele zorg, of het zelf betalen voor zorg, of het verminderen van gebruik van zorg/huishoudelijke hulp. Gupta schetst scenario’s waarbij in het ene geval de lasten juist bij de hoge inkomens komen te liggen en in het andere geval juist bij de mensen die veel zorg gebruiken (vooral lage inkomens). Dit maakt veel uit voor de verdeling van de gevolgen.
De uiteindelijke inkomenseffecten zullen afhangen van het samenspel van de hierboven beschreven effecten. Het is dus op voorhand niet te zeggen wat de precieze effecten zullen zijn. Gupta roept de overheid op tot het aangaan van een maatschappelijk debat over de beoogde versobering. Het kabinet zal de voorstellen uitwerken met een open houding naar de samenleving en in overleg met de gemeenten en de doelgroep.
Worden hierdoor ouderen en mensen met een handicap met een midden- en hoger inkomen onevenredig hard in hun koopkracht getroffen? Zo nee, wilt u dit inhoudelijk onderbouwen?
Niets doen zal uiteindelijk grote gevolgen hebben voor de meest kwetsbaren in onze samenleving (zowel financieel als medisch) als gevolg van de kostenexplosie in de langdurige zorg. Nu ingrijpen geeft de gelegenheid om deugdelijke en houdbare regelingen te maken in het belang van de patiënten en cliënten.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Heeft u met dit koopkrachtverlies, zoals in het rapport wordt geschetst, in uw brief d.d. 7 november 2012 aan de Kamer rekening gehouden? Zo ja, hoe verklaart u deze uitschieters in koopkrachtverlies?
In de brief van 7 november is ingegaan op de koopkrachtontwikkeling zoals deze volgt uit de doorrekening van het CPB. Op 8 november heeft het CPB een notitie gepubliceerd met een nadere toelichting op de koopkrachteffecten van het Regeerakkoord. Hierin is aangegeven dat maatregelen op het gebied van de langdurige zorg niet zijn meegenomen in de doorrekening.
Wijzigingen in het niveau van voorzieningen worden vaker niet verwerkt in de koopkracht. Zo is de stijging van de AWBZ-uitgaven in de periode 2008–2011 (3,4 miljard euro) ook niet zichtbaar geweest als positief koopkrachteffect.
Moeten in het licht van de voorgaande vraag de in uw brief geschetste koopkrachtcijfers als een gemiddelde worden beschouwd en is dit mogelijk een verklaring voor de uitschieters binnen het domein van de langdurige zorg?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wilt u garanderen dat ouderen en mensen met een midden- en hoger inkomen niet met deze uitschieters, zoals geschetst in het onderzoek, zullen worden geconfronteerd en kunt u garanderen dat ook hun koopkrachtverlies nooit boven een maximum van 4% uitkomt?
Het kabinet geeft nooit koopkrachtgaranties, dus kan dit in dit geval ook niet doen. Wel wil het kabinet met een open houding naar de samenleving en in overleg met gemeenten en de doelgroep de voorstellen uitwerken.
Indien u deze garantie niet kunt geven, hoe moet dan het door u geschetste koopkrachtbeeld in uw ogen worden beoordeeld?
Het kabinet zal de uitwerking van de maatregelen in de langdurige zorg beoordelen op de effecten, en voorstellen uitwerken met een open houding naar de samenleving en in overleg met de gemeenten en de doelgroep. Op dit moment valt nog niet te zeggen wat de precieze effecten zullen zijn.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de regeringsverklaring?
Ja.
De werkwijze van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending van Max waarin medewerkers van een verpleeghuis onherkenbaar aangeven dat hun klachten over misstanden in het verpleeghuis niet serieus worden genomen door de IGZ?1 Wat is uw reactie?
Ik heb kennisgenomen van de tv-uitzending. Zoals de IGZ eerder heeft aangegeven in haar reactie op de nieuwsberichten hierover, herkent de inspectie het geschetste beeld niet.
Met de extra middelen van € 10 miljoen heeft de IGZ onder andere haar toezicht op de ouderenzorg geïntensiveerd. De inspectie had daarbij als doelstelling om binnen twee jaar alle zorgconcerns en stichtingen in de ouderenzorg minimaal één keer te bezoeken om daarmee de ouderenzorg goed in beeld te krijgen. De inspectie rondt deze intensiveringsronde in de eerste maanden van 2013 af. Na deze intensiveringsronde gaat de IGZ door met het risicogestuurde toezicht. Dankzij de extra middelen kan de inspectie veel meer instellingen bezoeken dan voorheen.
Conform de Toezichtvisie IGZ (Kamerstuk 22 149, nr. 4) werkt de inspectie risicogebaseerd. De inspectie bepaalt de risico’s op basis van informatie van en over instellingen. Dit zijn de meldingen en klachten van burgers en zorgpersoneel maar ook mediaberichten en zwartboeken en de oordelen van de inspecteurs van eerder uitgevoerd toezicht. Op grond hiervan bepaalt de inspectie welke locaties bezocht moeten worden en welke niet.
Bent u het eens met de stelling dat het bezoeken van 3.7% van de instellingen geen structureel toezicht genoemd kan worden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat instellingen zelf kunnen bepalen of de IGZ een bezoek aflegt omdat dit gebeurt op basis van een door de instellingen ingevulde enquête? Zo ja, wat is uw mening hierover? Denkt u dat de IGZ op deze wijze een representatief beeld krijgt van de gang van zaken in instellingen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de IGZ onaangekondigde bezoeken zou moeten afleggen en ook op de werkvloer moet gaan kijken wanneer er herhaaldelijke meldingen van medewerkers binnenkomen? In hoeverre gebeurt dit nu? Na hoeveel meldingen of bij welke mate van ernst van een klacht legt de IGZ een bezoek af?
Ja. De IGZ werkt immers risicogebaseerd. Wanneer de IGZ herhaaldelijk meldingen over een zorginstelling of zorgverlener ontvangt, is dat voor de inspectie een signaal dat patiënten of cliënten mogelijk risico’s lopen. Niet zelden is de vervolgstap van de IGZ een onaangekondigd bezoek aan de betrokken zorginstelling of zorgverlener. Welke vervolgstappen de IGZ neemt is overigens niet alleen afhankelijk het aantal meldingen dat de IGZ over een bepaalde zorginstelling of zorgverlener ontvangt, maar des te meer van de ernst van de meldingen. Daarbij weegt de IGZ ook specifieke risico’s af zoals of het gaat om mogelijk relatief onervaren nieuwe toetreders op de zorgmarkt die de zorg verlenen, maar ook of het gaat om mogelijk extra kwetsbare groepen zoals ouderen en gehandicapten die de zorg ontvangen.
Een aangekondigd bezoek van de inspectie bevat overigens zeer vaak onaangekondigde elementen. Zo wijkt een inspecteur vaak af van het aangekondigde bezoekprogramma door spontaan gesprekken met andere zorgverleners en bezoekende familieleden te voeren en op andere afdelingen rond te lopen. Een derde van de algemene toezichtbezoeken van de IGZ wordt onaangekondigd gebracht.
Hoe verklaart u het feit dat de IGZ betoogt signalen van medewerkers serieus te nemen, terwijl medewerkers in instellingen aangeven meerdere malen serieuze klachten te hebben gemeld zonder dat daarop wordt gereageerd? Waar komt dit verschil in ervaring vandaan?
De twee op 19 november 2012 uitgebrachte onderzoeksrapporten over de IGZ laten zien dat de verwachtingen van melders ten aanzien van de rol en taak van de IGZ soms uiteenlopen. In de rapporten hebben de onderzoekers aanbevelingen gedaan om – ook ten aanzien van dit punt – verbeteringen bij de IGZ door te voeren. De nieuwe Inspecteur-generaal van de IGZ komt met een plan van aanpak voor de implementatie van de aanbevelingen. De minister van VWS neemt haar standpunt daarover mee in haar beleidsreactie op beide onderzoeken die zij in februari 2013 aan de Tweede kamer zal zenden.
Op welke wijze kunnen de rapportages van de IGZ over instellingen voor verpleging en verzorging meer transparant worden gemaakt? Is het bijvoorbeeld mogelijk alle rapportages openbaar te maken en zo nodig een deel te anonimiseren?
De inspectie maakt alle rapporten van haar algemene toezicht en thematisch toezicht in de ouderenzorg openbaar op haar website. Rapporten over incidenten in de ouderenzorg zijn moeilijker openbaar te maken vanwege privacyaspecten. De inspectie onderzoekt of zij dergelijke rapportages openbaar kan maken.
Kunt u aangeven op welke wijze de investering van € 10 miljoen extra is besteed?
De IGZ heeft met de extra € 10 miljoen extra medewerkers aangetrokken. Aan het einde van 2012 zal de inspectie een extra capaciteit hebben van ongeveer 100 medewerkers. Deze nieuwe medewerkers worden primair ingezet ter versterking van de handhavingcapaciteit. Voordat de nieuwe medewerkers volwaardig kunnen worden ingezet moeten zij eerst een aantal maanden de interne opleiding tot inspecteur doorlopen. Met de extra capaciteit zet de IGZ onder andere in op meer inspecties op de werkvloer en meer onaangekondigde bezoeken. Voorts verbetert de IGZ haar Incidententoezicht inclusief het omgaan met ernstige klachten. De IGZ investeert fors in het toezicht zowel op de ouderenzorg als op de zorg voor ouderen in de ziekenhuizen en de eerstelijnszorg.
Bent u bereid deze bevindingen mee te nemen in de lopende onderzoeken naar de IGZ?
Beide externe onderzoeksrapporten zijn op maandag 19 november 2012 uitgebracht en op die zelfde dag door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Tweede Kamer gezonden. Zoals aangegeven door de minister van VWS komen wij nog met een reactie op beide rapporten.
De situatie bij Altenova |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de AbvaKabo niet meer welkom is bij stichting Pleyade, in het bijzonder bij het verpleeg- en behandelcentrum Altenova?1
De stichting Pleyade (waar de locatie Altenova onder valt) heeft aangegeven meermalen de Abvakabo te hebben verzocht geen acties te houden op locaties van Pleyade waarbij de leef- en woonomgeving van de cliënten wordt geschaad. Naar de mening van Pleyade is dit wel gebeurd. Hierom heeft Pleyade besloten dat medewerkers van de AbvaKabo alleen nog maar welkom zijn op afspraak en indien hier op voorhand toestemming voor is gegeven. Er is dus geen sprake van het weigeren van toegang. Pleyade heeft ook aan de AbvaKabo aangegeven dat, binnen de rechtmatigheid van het recht op het voeren van actie, vakbondacties mogen worden vormgegeven.
Hangt deze beslissing samen met de werkonderbreking die bij Altenova plaatsvond?2 Bent u bereid dit uit te zoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat een vakbond geweigerd wordt? Erkent u dat dit lijkt op negentiende-eeuwse toestanden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat Pleyade in totaal € 1,6 miljoen heeft ontvangen in het kader van de intensiveringsgelden? Hoeveel medewerkers kunnen daarmee worden aangesteld?
Desgevraagd geeft Pleyade aan dat zij inderdaad € 1,6 miljoen hebben ontvangen in het kader van de intensiveringsgelden. De middelen zijn bedoeld voor heel Pleyade, dus voor alle 9 locaties. Omgerekend naar formatie is dit ongeveer 20 fte.
Hoeveel medewerkers heeft Pleyade daadwerkelijk aangesteld sinds de intensiveringsgelden beschikbaar zijn?
Pleyade heeft voorafgaand aan het ontvangen van de extra middelen hiervoor een plan ingediend bij het zorgkantoor. Dit plan is goedgekeurd en tijdens de periodieke overleggen met het zorgkantoor is de voortgang besproken. Deze maand wordt over de besteding van de middelen ook verantwoording afgelegd aan het zorgkantoor. Desgevraagd geeft Pleyade aan in 2011 al te zijn begonnen met het extra investeren in kwaliteit door het inzetten van extra mensen op de locatie Altenova. Voor de locatie Altenova gaat het om ruim 10 fte.. Hiernaast is er Pleyade breed € 600 000,- extra geïnvesteerd in scholing. De zorgkantoren zien toe op de doelmatige aanwending van deze middelen.
Is de inspanning van Pleyade voor extra personeel in overeenstemming met het (verplichte) plan dat zij daarvoor heeft moeten aanleveren bij het zorgkantoor in die regio?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een overzicht geven van de inspanningen van zorgkantoren ten aanzien van het controleren van zorginstellingen over de inzet van de intensiveringsmiddelen, zeker ook in verhouding tot de door hen ingeleverde plannen?
Met de zorgkantoren zijn afspraken gemaakt over het toezicht op de doelmatige aanwending van de extra middelen. De gekozen systematiek is zo dat dit onderdeel uitmaakt van het reguliere zorginkoopproces. Om in aanmerking te komen voor de extra middelen hebben zorgaanbieders een plan ingediend bij de zorgkantoren. De zorgkantoren bespreken deze plannen met de aanbieders als onderdeel van de reguliere verantwoording. Hiermee wordt in alle gevallen toegezien op een doelmatige aanwending van de middelen. Hiernaast wordt vanuit VWS op macroniveau de voortgang van de doelstelling gemeten.
De AWBZ tariefskorting in de vier grote steden |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat er AWBZ tariefkortingen worden opgelegd in de vier grote steden?1 Wilt u uw antwoord toelichten?
Er is geen sprake van een tariefskorting, specifiek gericht op de grote steden.
Net als andere zorgaanbieders in Nederland sluiten de zorgaanbieders in de grote steden een contract met het zorgkantoor. In deze contracten kunnen lagere vergoedingen afgesproken worden dan de maximale tarieven van de NZa.
Wanneer is tot de tariefkorting besloten, en hoe is de informatievoorziening daarover geweest? Waarom is de Kamer niet geïnformeerd?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 is er geen sprake van een specifieke tariefskorting (gericht) op de grote steden.
Voor elke prestatie heeft de Nederlandse Zorgautoriteit een maximum tarief vastgesteld. De zorgkantoren en zorgaanbieders mogen geen vergoeding afspreken die deze maximum tarieven te boven gaan. In de inkoopkaders die de zorgkantoren vooraf hebben vastgesteld, is neergelegd op welke wijze de vergoeding aan de zorgaanbieders is opgebouwd. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een kwalitatief betere zorgaanbieder een hogere vergoeding kan ontvangen.
De Tweede Kamer is in het verleden regelmatig geïnformeerd over de werking van de contractering in de AWBZ.
Wat is de reden van de tariefkorting? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 is er geen sprake van een specifieke tariefskorting (gericht) op de grote steden.
Hoe verhoudt de korting zich tot de noodzakelijke kwaliteitsverbetering die – voornamelijk in de ouderenzorg – moet plaatsvinden bij zorginstellingen in de vier grote steden?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 is er geen sprake van een specifieke tariefskorting (gericht) op de grote steden.
Het systeem van tariefopslagen en kortingen geeft zorgkantoren de mogelijkheid om de kwaliteit van de zorg te honoreren. Indien de kwaliteit van de zorgverlening toeneemt, kan de zorgaanbieder immers een hogere vergoeding ontvangen.
Hoeveel zorgorganisaties hebben te maken met deze tariefkorting en hoeveel geld hebben zij minder te besteden aan zorg?
Alle zorgaanbieders in Nederland hebben te maken met het systeem van contractering. Er is niet minder geld beschikbaar voor de zorg. Vooraf wordt immers bepaald hoe hoog de contacteerruimte is. Dit bedrag kan volledig worden besteed aan AWBZ-zorgverlening. De aanwijzing aan de NZa over de contracteerruimte hangt altijd voor bij het parlement.
Waar worden nog meer tariefkortingen in de zorg opgelegd? Kunt u een overzicht naar de Kamer sturen?
Binnen de ZVW-zorg kennen verschillende zorgsoorten de mogelijkheid om te differentiëren in prijs. (bijvoorbeeld bij de fysiotherapeuten). In de medisch specialistische zorg is per 1 januari 2012 de budgetsystematiek volledig afgeschaft en bestaat er voor alle geleverde zorg, behoudens enkele zorgvormen in het vaste segment, de mogelijk om te differentiëren in prijs (al dan niet onder een maximum). Dit geldt voor de curatieve GGZ in de tweede lijn vanaf 1 januari 2013. In de eerstelijns GGZ gelden reeds vrije prijzen. De huisartsenzorg kent zowel maximum prijzen (bijvoorbeeld de abonnementstarieven) als vrije prijzen (bijvoorbeeld voor de modules modernisering & innovatie).
Wilt u de vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Contracteerruimte AWBZ?
Ja.
De aanhoudende misstanden bij HWW Zorg |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de erkenning van de top van HWW Zorg dat het door verkeerde indicaties veel geld is misgelopen? Bent u van mening dat dit mismanagement is? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik heb bij de zorginstelling nagevraagd in hoeverre er cliënten wonen met een te laag Zorg-Zwaarte-Pakket (ZZP).
De zorginstelling heeft aangegeven dat er deze zomer op één van de locaties – bij een gebruikelijke controle van de zorgzwaarte van haar cliënten – is geconstateerd dat bij een aantal cliënten een hogere ZZP indicatie aangevraagd moest worden. Dit is vervolgens direct gebeurd. Het hanteren van dergelijke controle en daarmee het vroegtijdig opsporen van eventueel «achterhaalde» indicaties (opdat er direct nieuwe en adequate indicaties kunnen worden aangevraagd) vind ik geen mismanagement.
Erkent u dat door het mislopen van het geld, door de te lage indicaties, ook de personeelsbezetting navenant lager is geweest? Kunt u uw antwoord toelichten?
Soms is een ZZP-profiel voor wat betreft de bekostiging wat ruimer dan een cliënt precies nodig heeft, soms wat krapper. Voor een instelling « middelt dat uit». De
Instelling kan zo flexibel inspelen op de behoefte aan zorg van haar cliënten en op de inzet van personeel. Bij een aantal achterhaalde ZZP’s behoefter niet direct sprake van te lage inzet van personeel.
Wat is uw reactie op het «dagboek van de zorg. HWW Zorg. Getuigenissen van medewerkers en familie van bewoners HWW Zorg, najaar 2012» leest?2
Ik heb kennis genomen van het document.
Ik vind het belangrijk dat de bestuurder van HWW de klachten serieus neemt. Als bestuurder is zij primair verantwoordelijk voor de inzet en kwaliteit van het personeel en de geleverde zorg. De zorginstelling heeft ook een klachtenregeling en een klachtencommissie met een onafhankelijke voorzitter. Om de klachten zorgvuldig te onderzoeken en te behandelen is het van belang dat de klachten bij de zorginstelling neergelegd worden.
Bent u ook geschrokken van de mate van intimidatie van personeel bij HWW Zorg dat praat met de pers over de erbarmelijke kwaliteit of de intimidatie van medewerkers die betrokken zijn bij de vakbond? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan niet beoordelen of en zo ja in hoeverre personeel wordt geïntimideerd. In haar volgende bezoeken zal IGZ gaan praten met medewerkers en cliëntenraad.
Erkent u dat naar zorgpersoneel dat al een lange tijd en in grote getale – zij het soms anoniem – aangeeft dat de kwaliteit onder de maat is geluisterd moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het in algemene zin belangrijk dat het management en de bestuurder luisteren naar de medewerkers. Zeker vanuit het oogpunt van kwaliteitsverbetering is het belangrijk om het oordeel van medewerkers ter harte te nemen. De medewerkers weten namelijk doorgaans heel goed wat er niet goed gaat op de werkvloer en wat hieraan veranderd moet worden.
Erkent u tevens dat voor personeel dat werkt in de zorg vakbondsrechten onverkort van kracht zijn? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid zorgwerkgevers dit te laten weten?
Voor ieder personeel zijn de vakbondsrechten van kracht. Dit is bekend bij werkgevers, ook degenen die in de zorg actief zijn.
Vindt u het passend dat zorgpersoneel cursussen krijgt over hoe het om moet gaan met onderbezetting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat niet passend wanneer een organisatie zich erbij neerlegt dat er te weinig personeel is. Ik vind het verantwoord wanneer een zorginstelling inziet waar problemen liggen en het personeel zo goed mogelijk voorbereidt op het – tijdelijk – moeten stellen van prioriteiten tijdens een periode van onderbezetting. Deze periode moet natuurlijk zo kort mogelijk zijn.
Welke keuze zou u maken wanneer u alleen in de huiskamer staat met een groep van 13 geriatrische bewoners die permanent toezicht nodig hebben, terwijl één bewoner is uitgegleden op de gang en om hulp roept? Erkent u dat dit een ondragelijk dilemma is?
Dit is inderdaad een moeilijk dilemma.
Wat is uw reactie op de steunverklaring van een familielid waaruit blijkt dat de moeder als bewoner van HWW Zorg een dagenlange hartaanval had, zonder dat dit opgemerkt werd?3
Bent u van mening dat dit een incident is? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo neen, wat gaat u doen om toekomstig leed door onopgemerkte ziekte of aandoening te voorkomen?
Is er melding gedaan bij de Inspectie van dit incident? Kunt u de Kamer informeren of er in die melding sprake is van een oorzaak, gelegen in onderbezetting?
Erkent u dat het onopgemerkt blijven van ernstig lijden van een bewoner, in dit geval iemand met een vijf dagen durende hartaanval, en tegelijkertijd een te lage personeelsbezetting, een oorzakelijk verband kunnen hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid uit te zoeken of het juridisch mogelijk is dat de bestuurders van HWW Zorg aansprakelijk gesteld kunnen worden voor de slechte kwaliteit van zorg die deze bewoner heeft gehad, met als oorzaak te weinig personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
De instelling is verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg. Zoals ik ook recent op Kamervragen van het lid Agema heb geantwoord, is het op dit moment al mogelijk om bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor schade die door hun handelen is veroorzaakt, mocht een instelling daar aanleiding toe zien. Een rechtspersoon (in dit geval dus de zorginstelling) kan een (voormalig) bestuurder hoofdelijk aansprakelijk stellen. De overheid heeft deze mogelijkheid niet. De rechter beoordeelt of een bestuurder tegenover de rechtspersoon aansprakelijk is voor de schade en of hij hiervoor hoofdelijk aansprakelijk is. De rechter doet dit door te onderzoeken of de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Op 5 juni 2012 is de motie Gerbrands (PVV)[1] aangenomen waarin de regering wordt verzocht de corporate governance regelgeving dusdanig aan te passen dat het mogelijk wordt om bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor het leveren van slechte kwaliteit van zorg.
Het kabinet zal komen met een visie op governance in de zorg. Hierbij zal aansprakelijkheid van bestuurders ook worden meegenomen.
[1] Kamerstukken II 2011/12, 31 016, nr. 27
Maatregelen die moeten voorkomen dat mensen gaan roken |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Minister moet niets hebben van strenge tabaksregels»1?
Ja.
Is het waar dat u de Europese Commissie heeft laten weten dat u geen voorstander bent van vergaande rookbeperkende maatregelen, zoals het verplicht stellen van foto’s op verpakkingen, het inperken van het aantal sigarettenautomaten en strengere regels ten aanzien van additieven? Op welke gronden bent u tot deze mening gekomen?
De Europese Commissie (EC) bereidt een wijziging voor van de Tabaksproductrichtlijn en heeft een consultatie uitgezet over de voorgestelde aanpassingen. Nederland heeft in deze consultatieronde input geleverd over bijvoorbeeld consumenteninformatie, ingrediëntenregulering, rapportage en registratie van ingrediënten en de toegang tot tabaksproducten. De EC heeft nog geen definitief voorstel gedaan voor de herziening. Ik heb daarom ook nog geen standpunt hierover ingenomen. Als het voorstel er ligt, zal ik, op basis van het RIVM-advies en eigen afwegingen, een standpunt bepalen. Dit zal met uw Kamer worden besproken (conform het behandelvoorbehoud dat de Kamer heeft gemaakt bij de selectie van Europese prioriteiten).
Waarom bent u van mening dat het verplicht stellen van afschrikwekkende foto’s op verpakkingen in Nederland niet nodig is?
Volgens het RIVM zijn er aanwijzingen dat generieke verpakkingen («plain packaging») het product minder aantrekkelijk maken. Dit lijkt versterkt te worden door het gebruik van grote fotowaarschuwingen. Over het langetermijneffecten van afschrikwekkende plaatjes is nog veel discussie gaande. Zo is bijvoorbeeld nog niet aangetoond dat fotowaarschuwingen de rookprevalentie daadwerkelijk gunstig beïnvloeden. Het is volgens het RIVM mogelijk dat men gaat wennen aan fotowaarschuwingen en dat gunstige effecten daarmee (deels) verdwijnen.
Het verplicht stellen van foto’s op pakjes is wellicht een van de maatregelen in het voorstel voor de herziening van de richtlijn (zie ook het antwoord op vraag4.
Bent u bekend met de situatie in België, waar direct een effect zichtbaar was nadat afschrikwekkende foto’s op pakjes werden geplaatst? Vindt u dat Nederland het voorbeeld van België zou moeten volgen? Zo nee, wat maakt de situatie in Nederland anders dan in België?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat het «nog onvoldoende wetenschappelijk is bewezen dat foto’s op pakjes ook daadwerkelijk effect hebben op rokers»2 zich tot de conclusie van het RIVM dat fotowaarschuwingen «vaker worden opgemerkt, de gezondheidsrisico's beter communiceren, een grotere emotionele reactie oproepen en de motivatie vergroten van tabaksgebruikers om te stoppen of te minderen»?3 Wat is uw oordeel over het RIVM-rapport?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten waarom u vindt dat het verbieden van de verkoop via sigarettenautomaten een te grote belasting voor het bedrijfsleven is? Kunt u toelichten waarom u het niet nodig vindt deze maatregel in Nederland in te voeren? Wat is volgens u het verschil tussen Nederland en andere lidstaten op dit punt?
Dit is mogelijk een van maatregelen in het komende voorstel voor de herziening van de Tabaksproductrichtlijn waarop het kabinet in dat geval te zijner tijd nog een standpunt moet innemen (zie het antwoord op vraag5.
Kunt u toelichten waarom u vindt dat het verkopen van sigaretten aan minderjarigen in Nederland niet verboden hoeft te worden? Wat is volgens u het verschil tussen Nederland en andere lidstaten op dit punt?
De minimumleeftijd voor het kopen van tabak is in Nederland 16 jaar. Ik ben voornemens om deze leeftijd te verhogen naar 18 jaar, net als in de meeste EU-lidstaten al het geval is. Het beleid ten aanzien van middelengebruik wordt daarmee consistent voor alcohol en tabak: het tegengaan van schadelijk middelengebruik bij volwassenen en het voorkomen van middelengebruik bij minderjarigen. De meeste jongeren die gaan roken, beginnen rond 15–16 jaar. Wie op zijn 18e nog niet rookt, gaat daarna zelden nog beginnen. Ik verwacht daarom dat deze maatregel zal bijdragen aan het tegengaan van (jeugd)roken. Bovendien ondersteunt een eenduidige norm voor middelengebruik ouders bij de opvoeding van hun kinderen op dit punt.
Kunt u toelichten waarom u vindt dat er geen strengere regels ten aanzien van additieven hoeven te komen? Wat is volgens u het verschil tussen Nederland en andere lidstaten op dit punt?
Verschillende landen binnen en buiten de EU nemen uiteenlopende maatregelen ten aanzien van het reguleren van ingrediënten. Veel landen kiezen er voor om (nog) niet aan tabaksproductregelgeving te doen omdat er nog onvoldoende wetenschappelijk bewezen effect is. Bijvoorbeeld in België en VK is er wel sprake van een vorm van ingrediënten regulering. Ook dit onderwerp zal betrokken worden bij de besluitvorming over het komende voorstel voor de herziening van de Tabaksproductenrichtlijn.
Overigens wordt in Nederland al wel een stap gemaakt met het verbeteren van consumenteninformatie over de schadelijke effecten van tabak en tabaksingrediënten. Nog deze maand worden de gegevens over ingrediënten in tabak actief openbaar gemaakt op www.tabakinfo.nl.
Wat is volgens u de reden dat Nederland in zijn advies aan de Europese Commissie veel minder ver gaat dan andere Europese lidstaten, waaronder België, Groot-Brittannië, Frankrijk, Spanje, Duitsland en Oost-Europese lidstaten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat is de reden dat Nederland op de Tobacco Control Scale van nummer 7 in 2004 naar nummer 13 in 2010 is gezakt? Welke concrete maatregelen moeten er toe leiden dat Nederland weer stijgt op deze lijst? Kunt u dit toelichten?
Het schrappen van de vergoeding van medicatie bij stoppen met roken in 2012 en de uitzondering op het rookverbod voor kleine eenmanskroegen, heeft waarschijnlijk geleid tot de daling van de 7e naar de 13e plaats. Hoewel Nederland gelukkig wereldwijd nog steeds hoog staat op de ranglijst vind ik een daling niet goed. Overigens scoort Nederland op de Eurobarometer 2012 (jaarlijks rapport van de Europese Commissie) een vierde plaats op basis van de lage rookprevalentie en samen met Denemarken een eerste plaats op basis van het hoge percentage stoppers.
Wat vindt u van het feit dat het aantal rokers in Nederland met 170 000 is toegenomen? Is u bekend wat de oorzaak van deze toename is? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Er zijn nog geen definitieve cijfers zijn over 2012. Ik vind het op dit moment nog voorbarig om te spreken over een verhoging.
Hoe verhoudt de toename van het aantal rokers zich tot uw uitspraken dat u afgerekend kunt worden op het resultaat van uw beleid ten aanzien van tabaksgebruik?4 Is de toename van het aantal rokers voor u aanleiding het beleid te herzien? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
De toename van het aantal rokers |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van TNS Nipo, waaruit blijkt dat het aantal rokende Nederlanders voor het eerst sinds lange tijd weer toeneemt en dat er dit jaar naar schatting zo’n 170 000 rokers bijkomen?1
Zie het antwoord op vraag 11 van Kamerlid Hilkens (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 983).
Deelt u de analyse dat deze stijging komt door de uitzondering van het rookverbod voor kleine café»s, doordat de «stoppen-met-rokenprogramma’s» in 2012 niet werden vergoed en doordat er geen anti-rookcampagnes meer zijn? Indien nee, wat is uw alternatieve verklaring?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u voornemens de maatregel uit het Begrotingsakkoord 2013 om de «stoppen-met-rokenprogramma’s» weer te vergoeden de komende kabinetsperiode van 2013–2017 structureel voort te zetten?
Vanaf 2013 is financiële dekking geregeld binnen het Budgettair Kader Zorg. De omvang van de aanspraken in het basispakket van de Zorgverzekeringswet kunnen wel periodiek worden herzien in het kader van de betaalbaarheid van de zorg.
Klopt het bericht dat u geen voorstander bent van nieuwe tabaksmaatregelen zoals voorzien in de herziening van de «EU-Tabaksproductierichtlijn 2001/37/EG» waaronder het plaatsen van afschrikkende foto’s op verpakkingen en het beperken van het aantal verkooppunten?2 Zo ja, waarom slaat u het advies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) ten aanzien van deze maatregelen in de wind?
Zie het antwoord op vraag 2 van Kamerlid Hilkens (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 983).
Op welke wijze gaat u in de nieuwe kabinetsperiode van 2013–2017 het aantal rokers en de schade door tabaksgebruik terugdringen?
Het tabaksontmoedigingsbeleid bestaat uit effectieve beperkende maatregelen zoals een algeheel reclameverbod, prijsbeleid via accijnsheffing en een rookverbod voor openbare ruimten. Deze maatregelen blijven van kracht. Op het gebied van leefstijl zal ik net als mijn voorganger prioriteit geven aan de jeugd. Ik investeer de komende jaren extra in voorlichting en preventie via schoolpreventieprogramma’s, zowel gericht op jongeren als hun ouders en via digitale platforms die jongeren veel bezoeken, zoals chat en social media. Het Trimbos-instituut voert als kenniscentrum op het gebied van verslaving en middelengebruik de meeste van deze programma’s uit, en doet dat vanaf 2013 ook voor roken.
Verder vind ik het belangrijk dat voor consumenten objectieve en gedegen voorlichting beschikbaar is, zodat zij een weloverwogen keuze kunnen maken om wel of niet te roken.
Daar hoort bijvoorbeeld ook bij dat de consument goed geïnformeerd wordt over de samenstelling van tabaksproducten, of hulp bij stoppen met roken. Nog dit jaar worden de gegevens over ingrediënten in tabak actief openbaar gemaakt op www.tabakinfo.nl.
Op twee punten zal een wijziging in het beleid plaatsvinden:
Zorg bij stoppen met roken (inclusief de medicatie) wordt vanaf volgend jaar onderdeel van de basisverzekering. Daarnaast ben ik voornemens de minimumleeftijd voor het kopen van tabak te verhogen naar 18 jaar.
De acties in de verpleeghuiszorg van 3 november jl. |
|
Tunahan Kuzu (PvdA), Linda Voortman (GL), Renske Leijten |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Is het waar dat zorgaanbieder Amsta, waar onder meer het Sarphatihuis deel van uitmaakt, per 1 januari 2012 4,1 miljoen euro heeft gekregen uit de intensiveringsmiddelen langdurige zorg om extra handen aan het bed aan te nemen?
Desgevraagd laat Amsta weten uit hoofde van de intensiveringsmiddelen voor de sector V&V € 3 426 134,– en voor de sector VG € 695 619,– te hebben ontvangen. Bij elkaar gaat het om een bedrag van ruim € 4.1 miljoen euro.
Is het waar dat de extra medewerkers nog steeds niet zijn aangenomen, terwijl de werkdruk onverminderd hoog is? Wat vindt u hiervan? Waar zijn de intensiveringsmiddelen wel aan besteed?
Om in aanmerking te komen voor de extra middelen dienen zorginstellingen een plan te overleggen aan het zorgkantoor waarin zij aangeven hoe zij, in lijn met de doelstellingen van het convenant, de middelen gaan besteden. Navraag bij Amsta leert dat Amsta eind 2011 een plan heeft ingediend, met positief advies van haar eigen Centrale Cliëntenraad en de Ondernemingsraad. Over de voortgang van het project heeft Amsta in juli 2012 een voortgangsrapportage opgesteld. Hieruit blijkt dat er onder andere structureel wordt geïnvesteerd in de uitbreiding van het aantal opleidingsplaatsen en het werven van extra personeel. Amsta geeft aan de middelen te hebben aangewend in lijn met de doelstellingen van het convenant.
Wat vindt u ervan dat er mensen met een flex-contract bij Amsta werken, die graag een vast contract willen en hiervoor gesolliciteerd hebben, maar niet zijn aangenomen, terwijl ze hard nodig zijn en het geld om ze aan te nemen op de plank ligt?
Het is aan individuele instellingen zelf om te bepalen welk type medewerkers zij aannemen en welk soort contract zij aanbieden. De ondernemingsraad kan met de werkgever bespreken wat – gegeven de specifieke (markt)omstandigheden van de werkgever – een aanvaardbare omvang is van de flexibele schil in de personeelsformatie. In de cao wordt ook aandacht aan dit punt besteed. Hiermee is de (wettelijke) basis gevormd voor een goede afweging van de werkgevers- en de werknemersbelangen. Desgevraagd geeft Amsta aan dat de verhouding vast- flexibel personeel bij hun ongeveer 85% – 15% is en dat alle medewerkers, dus ook flexwerkers, kunnen reageren op interne vacatures, indien er vacatures zijn. Mede gezien het antwoord op vraag 2 is er geen sprake van geld dat «op de plank ligt».
Wat vindt u ervan dat Amsta wel de middelen heeft om haar raad van bestuur 1,2 miljoen euro te betalen terwijl de gevolgen bij Amsta merkbaar zijn op het gebied van continuïteit en kwaliteit van zorg door de enorm hoge werkdruk en tekort aan personeel?
Desgevraagd geeft Amsta aan haar bestuurders geen € 1,2 miljoen salaris te betalen. Dit bedrag staat op de begroting onder de noemer van Raad van Bestuur maar het is een optelsom van diverse kosten die geboekt worden op die specifieke «kostenplaats». De post bevat naast de salarissen van de beide bestuurders ook de salarissen van enkele andere medewerkers, de kosten van lidmaatschappen van verenigingen als Actiz, VGN en Sigra en de vergoedingen voor toezichthouders e.d. Het zijn kosten die elke organisatie heeft en vaak op een andere kostenplaats worden geboekt, maar bij Amsta onder Raad van Bestuur zijn opgenomen. De salarissen van de Raad van Bestuur van Amsta zijn openbaar. Uit het jaarverslag over 2011 blijkt dat het salaris lager is dan de norm van 130% van het huidige ministersalaris. Overigens wijs ik op de kabinetsaanpak van een normering van de topinkomens tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau die is neergelegd in de Wet normering topinkomens (WNT). De Eerste Kamer heeft dit voorstel op 13 november 2012 aanvaard.
Wat vindt u ervan dat Amsta blijkbaar wel geld heeft om 5 beveiligingsmedewerkers tijdens de staking van 3 november jl. In te huren? Deelt u de mening dat dit geld beter aan zorgmedewerkers besteed kan worden?
Deze afweging is zo specifiek en afhankelijk van factoren die op dat moment spelen, dat die alleen op het niveau van de instelling kan worden gemaakt. Ik kan daar vanuit mijn positie geen onderbouwd oordeel over geven.
Deelt u de mening dat elke euro van de intensiveringsmiddelen besteed moet worden aan handen aan het bed? Bent u bereid Amsta en andere verpleeghuizen te vragen een overzicht aan te leveren van de manier waarop zij de middelen tot nu toe besteed hebben? Zo nee, waarom niet? Als blijkt dat dit geld niet aan zorg is besteed, welke gevolgen zijn daar dan aan verbonden en op welke wijze kan ervoor gezorgd worden dat dit geld alsnog besteed wordt aan zorg?
De intensiveringsmiddelen dienen te worden besteed aan het extra aannemen en opleiden van zorgpersoneel. De zorgkantoren zien toe op de doelmatige aanwending hiervan. Zorgkantoren zijn ook in staat, indien de middelen niet doelmatig worden aangewend, om maatregelen te nemen zoals het korten van het budget en het herverdelen van de middelen. Amsta heeft aangegeven de middelen te hebben aangewend in lijn met de doelstelling van het convenant. Door een voortgangsrapportage aan het zorgkantoor heeft Amsta inzicht gegeven in de voortgang van de besteding van de middelen. Deze voortgangsrapportage is ook aangeboden aan de Ondernemingsraad en de Cliëntenraad en is op het intranet van Amsta inzichtelijk voor alle medewerkers. Naast het toezicht van het zorgkantoor monitor ik op macroniveau de voortgang van de realisatie van de extra middelen. Er zijn mij geen signalen bekend dat de middelen niet doelmatig worden aangewend. Uit de overleggen die op ambtelijk niveau worden gevoerd met de branchepartijen en individuele instellingen komt een beeld naar voren dat er voortvarend wordt gewerkt aan het extra opleiden en aannemen van personeel. Gezien deze manier van monitoren en de signalen die ik ontvang uit het veld ben ik niet voornemens om elke individuele zorginstelling te vragen naar een overzicht.
Wat vindt u ervan dat medewerkers van Amsta mails van hun leidinggevende toegestuurd krijgen dat ze niet mogen staken. Hoe verhoudt dit zich tot het recht om te staken? Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat zorgmedewerkers in de toekomst belemmerd worden in de uitoefening van het recht om te staken?
Desgevraagd laat Amsta weten dat zij op het moment dat er geruchten waren van acties en voordat de actie aangemeld was door de Abvakabo, het personeel hebben geïnformeerd over de acties met daarin aandachtspunten om de continuïteit en kwaliteit van de zorg niet in gevaar te brengen. Het recht op staken staat wat ons betreft niet ter discussie, ook bij Amsta niet. Daarom hoeven er ook geen aanvullende maatregelen te worden genomen over de uitoefening van het recht om te staken. In het Europees Sociaal Handvest (ESH) en in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is immers een recht op staken geregeld. Het stakingsrecht kan door een rechter worden beperkt, onder andere als de rechten en vrijheden van anderen in het geding zijn of voor bescherming van de openbare orde, de nationale veiligheid, de volksgezondheid en de goede zeden. Het stakingsrecht in Nederland ligt dus vast in de jurisprudentie. Op die wijze is geregeld dat de rechter van geval tot geval de belangen kan afwegen van de bij het conflict betrokken partijen en van derden.
Het bericht dat klinische verloskunde in Meppel verdwijnt |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Noorderboog stopt klinische verloskunde Meppel»? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Zie mijn antwoord op vraag 2 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (vraagnummer 2012Z18761) en vraag 1 van het lid Bouwmeester (vraagnummer 2012Z18763).
Deelt u de mening dat het besluit van de raad van bestuur om de verloskundeafdeling te sluiten niet zorgvuldig is, omdat dit niet in samenspraak met het personeel is besloten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Na de aanvankelijk te snel genomen beslissing is een nieuw en zorgvuldig proces gestart om met alle lokale betrokkenen te spreken en te overleggen. Dat proces is gemedieerd door het College Perinatale Zorg en de Commissaris van de Koningin. Dit leidde tot de constatering dat hoor-wederhoor en betrokkenheid van belanghebbenden onvoldoende was geweest. Vervolgens zijn de partijen in de regio zelf opnieuw het proces gestart onder leiding van professor Blijham. In dit proces onder leiding van professor Blijham zijn de gynaecologen, een obstetrie- en gynaecologieverpleegkundige, kinderartsen, een kinderverpleegkundige, een anesthesist en de teamleider van de kraamafdeling betrokken. Daarnaast zijn onder andere ook verloskundigen en huisartsen uit de regio en ROAZ Zwolle en Drenthe betrokken.
Met welke reden denkt de raad van bestuur dat de twee voorwaarden betreffende de 45-minutennorm en de kwaliteit/veiligheid gewaarborgd zijn binnen twee maanden? Wilt u dit uitzoeken?
Zie mijn antwoord op vraag 11 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (vraagnummer 2012Z18761).
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer K. van Driel van de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV), dat het onmogelijk is om binnen twee maanden aan de voorwaarden te voldoen, aangezien er nog geen ambulanceposten zijn ingericht, er geen samenwerkingsafspraken zijn gemaakt en er nog vele zaken geregeld moeten worden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Met welke reden wordt gekozen om begeleiding tijdens en na afloop van de zwangerschap in Meppel te behouden, als de klinische verloskundeafdeling verdwijnt? Deelt u de mening dat zorg rondom zwangerschap niet versnipperd aangeboden moet worden en dat het daarom van extra belang is dat de klinische verloskunde in Meppel blijft bestaan? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt voor dit besluit is dat zorg dicht bij wordt geboden waar het kan, en verder weg waar het moet. De begeleiding tijdens en na afloop van de zwangerschap verandert niet en blijft gewoon in handen van de vertrouwde gynaecoloog dichtbij in het Diaconessenhuis. De gynaecologische zorg in het Diaconessenhuis wordt zelfs uitgebreid met verschillende specialisaties zoals vruchtbaarheidsonderzoek. Alleen voor de bevalling dient de zwangere vrouw naar het ziekenhuis in Zwolle te reizen indien dit nodig is. Er dienen hierover natuurlijk wel heldere en uniforme afspraken gemaakt te worden in de regio waardoor kwaliteit en veiligheid geborgd zijn.
Met welke reden zijn 700 bevallingen per jaar niet voldoende? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 2 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (vraagnummer 2012Z18761).
Wat is uw reactie op de uitspraak van de KNOV dat bij het uitkomen van het rapport Blijham de conclusies voor een sluiting al vast stonden? Wilt u uitzoeken of dit ook daadwerkelijk het geval was? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het bestuur van de Noorderboog heeft mij aangegeven dat zij het rapport van de heer Blijham serieus hebben mee laten wegen in de besluitvorming. Zo is dit ook afgesproken met de Commissaris van de Koningin in Drenthe, de heer Tichelaar. Ik heb geen reden om hieraan te twijfelen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de KNOV dat het rapport Blijham oordeelt dat het satellietmodel van ondoelmatigheid van verzekeraars uitgaat en niet van kwaliteit? Deelt u de mening dat kwaliteit uitgangspunt hoort te zijn voor de zorg die aangeboden wordt en daarom zorg in de buurt van groot belang is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 5 van de leden Bruins Slot en Agnes Mulder (vraagnummer 2012Z18761). Kwaliteit van zorg én doelmatigheid zijn beiden uitgangspunten voor de plannen in de regio. Daarbij wil ik benadrukken dat de zorg waar het kan dichtbij geleverd zou moeten worden en waar het moet verder weg.
Welke maatregelen gaat u treffen om de sluiting van de verloskundeafdeling te stoppen en te zorgen dat alle partijen, dus ook het personeel, inspraak krijgen in de plannen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Mijns inziens hebben de betrokken partijen voldoende mogelijkheden gehad tot inspraak in de plannen. Indien de randvoorwaarden zoals de 45 minutennorm en de samenwerkingsafspraken in de regio voldoende geregeld zijn zie ik geen reden om me hierin te mengen.
Heeft u zelf contact gehad met het personeel van de klinische verloskundeafdeling in Meppel? Zo nee, bent u bereid om met alle betrokken partijen een gesprek aan te gaan? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen contact gehad met het personeel van de afdeling klinische verloskunde van het Diaconessenhuis. Gezien mijn antwoord op vraag 2 zie ik hier ook geen aanleiding toe.
Het bericht dat een ziekenhuis een onrendabele arts mag ontslaan |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een ziekenhuis een onrendabele arts mag ontslaan volgens het Scheidsgerecht Gezondheidszorg?1
Het Scheidsgerecht Gezondheidszorg is bevoegd hierover uitspraken te doen, wat ook is vastgelegd in de arbeidsovereenkomst tussen de hierbij betrokken partijen. Het Scheidsgerecht heeft gelet op de relevante jurisprudentie uitspraak gedaan. Ik heb aan de uitspraak in deze specifieke casus niets toe te voegen.
Hoe vaak komt het voor of is het voorgekomen dat een arts of specialist is ontslagen omdat hij/zij onrendabel was? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik beschik niet over informatie over het aantal artsen dat is ontslagen vanwege onrendabele zorgverlening.
Bent u van mening dat een salaris van ongeveer 10 000 euro bruto in de maand, inclusief toeslagen, het moeilijk maakt om «rendabel» te zijn?2 Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over de informatie om te beoordelen of, en zo ja wanneer een specialisme rendabel kan zijn.
Welk inkomen of salaris acht u wenselijk voor specialisten? Vindt u een salaris vergelijkbaar met dat van een minister redelijk? Zo nee, waarom niet?
Op 10 oktober 2012 heb ik uw Kamer het rapport van de commissie inkomens medisch specialisten (commissie Meurs) aangeboden, vergezeld van een door SEO Economisch Onderzoek (SEO) uitgevoerde internationaal vergelijkende analyse van specialisteninkomens (TK 2012–2013 29 248, nr. 240). Overigens bevatten deze rapporten geen uitspraken over het inkomen of salaris dat wenselijk wordt geacht voor een medisch specialist. Ik zal binnenkort mijn reactie op deze rapporten naar de Tweede Kamer sturen.
Hoe groot mag het verschil zijn tussen een specialist in loondienst en een vrij gevestigde specialist? Kunt u dit precies kwantificeren?
Het salaris van een specialist in loondienst is in het cao-overleg tussen sociale partners vastgelegd. Het inkomen van een specialist in vrije vestiging is het resultaat van zijn omzet minus zijn kosten, waarbij er veel kosten zijn waar specialisten in loondienst niet mee te maken krijgen. Verder kunnen er verschillen ontstaan door ondermeer een andere aard van de uitgevoerde werkzaamheden, aantal gewerkte uren, omvang productie en kwaliteit van de geleverde zorg van een vrijgevestigde specialist. In zijn algemeenheid kan ik hierover geen uitspraken doen.
Vindt u het wenselijk dat een ziekenhuis financiële winst en belangen boven gezondheidswinst van patiënten, medische kennis, kunde en/of onderzoeksbelangen stelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ziekenhuizen hebben de plicht om kwalitatief goede zorg te leveren. Dat is hun primaire taak en als zij dat niet doen binnen de daartoe opgestelde normen is daar de Inspectie voor de Gezondheidszorg om handhavend op te treden. Het is onmiskenbaar dat financiële belangen ook een rol kunnen spelen in de keuzes van ziekenhuizen om bepaalde zorg wel of niet aan te bieden. In deze specifieke situatie gaat het om het opzetten van een praktijk die in de betreffende regio klaarblijkelijk moeilijk rendabel is te maken. Een vraag hierbij kan zijn of het verstandig is of een ziekenhuis koste wat kost alles moet aanbieden: dit kan ondoelmatigheid in de hand werken. Ook vanuit het oogpunt van kwaliteit en de concentratie van zorg is het niet verstandig dat elk ziekenhuis alle zorg aanbiedt.
Hoe verhoudt de Eed van Hippocrates, die elke arts dient af te leggen, zich tot het «draaien van productie» en het «halen van de omzet» in een ziekenhuis of zorginstelling?
Bij een goede praktijk die goede zorg levert, hoort een gezonde bedrijfsvoering. Het leveren van kwalitatief goede zorg en een goede doelmatige bedrijfsvoering gaan vaak hand in hand. Indien de focus louter is gericht op het «draaien van productie» waardoor sprake is van ondoelmatige of onzinnige zorg, verhoudt zich dat niet goed met de eed van Hippocrates en de maatschappelijke rol die de arts heeft volgens die eed.
Wat doet u eraan om te voorkomen dat de marktwerking in de ziekenhuiszorg de (medische) belangen van de patiënt verdringt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De veranderingen die zijn doorgevoerd in de bekostiging van de ziekenhuizen zijn naar mijn stellige overtuiging in het belang van de patiënt. Deze is er immers bij gebaat dat ziekenhuizen worden gestimuleerd om goede medische zorg te verlenen. Goede zorg is ook doelmatige zorg. Zoals u weet heb ik daarover met de veldpartijen in de ziekenhuiszorg bestuurlijke afspraken gemaakt. Onderdeel van die afspraken is een inhoudelijke agenda gericht op het bevorderen van substitutie, spreiding en specialisatie van zorg zodat ziekenhuizen zich kunnen richten op die specialismen waar ze goed in zijn, het terugdringen van ongewenste praktijkvariatie en het bevorderen van doelmatig en gepast gebruik. Deze inhoudelijke afspraken bieden partijen tevens handvatten voor het realiseren van een beheerste uitgavenontwikkeling. Financiële belangen en kwaliteit kunnen elkaar in die zin versterken.
Het bericht ‘Bevallen kan niet meer in ziekenhuis Meppel’ |
|
Agnes Mulder (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekent met het bericht dat bevallen niet meer kan in het ziekenhuis van Meppel?1
Ja, ik ben bekend met het besluit van de Raad van Bestuur van Zorgcombinatie Noorderboog om bevallingen vanaf 1 januari 2013 niet meer in het Diaconessenhuis te laten plaats vinden.
Is het waar dat er niet meer bevallen kan worden, omdat er jaarlijks niet genoeg bevallingen plaatsvinden?
De Raad van Bestuur van Zorgcombinatie Noorderboog heeft, omwille van kwaliteit en doelmatigheid het besluit genomen om bevallingen vanaf 1 januari 2013 niet meer in het Diaconessenhuis te laten plaatsvinden. Doorslaggevend voor dit besluit is het gegeven dat goede bevallingszorg in de nabije toekomst in Meppel niet te garanderen is vanwege het aanstaande tekort aan gynaecologen. Dit tekort volgt op het pensioen van een van de in Meppel werkzame gynaecologen. Aangegeven wordt dat het maximale is gedaan om nieuwe gynaecologen aan te trekken voor Meppel, maar dit is niet gelukt. Het feit dat er slechts 700 bevallingen per jaar plaatsvinden, speelt hierin een belangrijke rol. Naast risico’s op het gebied van de kwaliteit is er bij dit aantal bevallingen ook sprake van een grote mate van ondoelmatigheid. Om goede bevallingszorg te leveren, is het immers nodig om 24/7, 365 dagen per jaar, een volwaardig team van gynaecologen, verpleegkundigen, klinisch verloskundigen, een OK-team en anesthesiologen beschikbaar te hebben.
Welk oordeel heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) uitgesproken over de kwaliteit van bevallingen in het ziekenhuis van Meppel?
De IGZ houdt toezicht op basis van informatie uit meldingen, kwaliteitsindicatoren en thematoezicht. Deze informatie heeft de afgelopen periode geen aanleiding gegeven om specifiek nader onderzoek in te stellen naar de kwaliteit en veiligheid van de verloskunde in het Diaconessenhuis Meppel.
De IGZ heeft wel geconstateerd dat de implementatie van een aantal normen uit het Advies van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte, zoals de vorming van een Verloskundig Samenwerkingsverband, in Meppel vertraagd of aangehouden is, in afwachting van het besluit over de verloskundige organisatie.
Welke indicaties zijn er dat de kwaliteit van verloskundige zorg in Meppel onvoldoende is (niet voldoet aan de standaarden)?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Waarom is er niet voor andere oplossingen gekozen zoals dat artsen uit het ziekenhuis van Zwolle diensten draaien in Meppel?
Professor Blijham, die als onafhankelijk deskundige is ingehuurd om, in overleg met alle betrokkenen een advies te geven over de toekomst van de verloskundige zorg in de regio, heeft ook alternatieve voorstellen, zoals het satellietmodel waarin artsen uit Zwolle diensten draaien in Meppel, meegenomen in zijn analyse. Om het satellietmodel doelmatig vorm te geven zouden er ook extra bevallingen in Meppel moeten gaan plaats vinden. Er wordt gesuggereerd om dit aan te pakken door de bevallingen van vrouwen uit noordwest Overijssel, die nu in Zwolle plaatsvinden, naar Meppel te verplaatsen. De heer Blijham heeft uitgerekend, dat het daarbij slechts om ongeveer 150 bevallingen gaat, indien deze vrouwen ook daadwerkelijk in Meppel willen bevallen. In zijn advies geeft hij aan dat het satellietmodel wat hem betreft daarmee niet haalbaar en ondoelmatig is.
Is het waar dat bevallen in Meppel wel mogelijk is op basis van de 45-minutennorm?
Ik ga er vanuit dat u hier thuis bevallen in de regio Meppel bedoelt. In overleg met Achmea, de RAV-en in Drenthe, Friesland, IJsselland en Flevoland heeft het RIVM een aantal scenario’s doorgerekend. Achmea heeft op basis van deze doorrekening een aantal afspraken met de RAV-en gemaakt om de bereikbaarheid binnen de 45 minutennorm te garanderen. Zo is afgesproken dat er een tijdelijke extra standplaats in Vollenhoven wordt geplaatst. De RIVM doorrekening van dit scenario toont een verbetering van de bereikbaarheid in de regio aan ten opzichte van de huidige situatie. Het rendement van deze oplossing voor de patiënt zal gedurende een periode van één jaar gemonitord worden, waarna een definitief besluit wordt genomen. Uitgangspunt in dit besluit is dat de bereikbaarheid in de regio niet verslechtert en waar mogelijk verder verbetert.
Welke gevolgen heeft dit besluit van de raad van bestuur voor de toekomst van de acute zorg in Meppel?
Professor dr. Blijham concludeert in zijn onderzoek dat er met het beëindigen van de bevallingen in Meppel «voldoende ruimte overblijft voor profilering als een goed streekziekenhuis». Ook verzekeraar Achmea geeft aan dat er een regionaal, eigen en vertrouwd ziekenhuis blijft in Meppel. Met alle basisfuncties die de regio nodig heeft en een dag en nacht geopende spoedpost. Het verplaatsen van de klinische verloskunde naar Zwolle heeft geen nadelige gevolgen voor het profiel van het ziekenhuis in Meppel zoals zich dat nu lijkt te ontwikkelen.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Arib/Smilde over regionale standaarden voor de geboortezorg?2
Het College Perinatale Zorg (CPZ) heeft de raden van bestuur van de ziekenhuizen aangeschreven met de vraag om de keten van geboortezorg in de regio te beschrijven. Dit betekent dat alle betrokkenen een gezamenlijk document maken waarin de samenwerkingsafspraken concreet zijn beschreven. Hierbij gaat het uiteraard ook om een naadloze aansluiting van de geboorteketen op de acute opvang of klinische behandeling in het ziekenhuis. Het doel van het gezamenlijke plan is een goede uitkomst voor moeder en kind. Dit doel overstijgt de individuele belangen van professionals en aanbieders. Het CPZ zal de samenwerkingsafspraken vanuit dit doel beoordelen en vergelijken. Het CPZ faciliteert de ontwikkeling van regionale plannen voor de geboortezorg door middel van ondersteunende documenten, zoals een concept checklist voor regionale samenwerkingsverbanden en een voorbeeld van een zorgpad geboortezorg. Zie voor de meest recente versies van deze documenten www.goedgeboren.nl. Daarnaast zal het CPZ op deze website alle regionale situaties vermelden. Het CPZ wil vóór het eind van dit jaar een overzicht hebben van alle regionale plannen.
Ligt het niet voor de hand dat het sluiten van de verloskamers wordt aangehouden totdat er duidelijkheid is over het landelijk dekkend netwerk van regionale zorgstandaarden voor geboortezorg?
Nee, de eigen regio kan en moet de eigen verantwoordelijkheid nemen binnen de bestaande kaders voor kwaliteit en bereikbaarheid. Dat is ook de afgesproken werkwijze. Het CPZ faciliteert de ontwikkeling van standaarden door het veld en neemt waar nodig regie. In alle regio’s wordt gewerkt aan betere samenwerking, ieder op zijn eigen lokale wijze, en aan verdere verbetering van zorg. De specifieke regionale kenmerken, zoals in de regio Meppel, dienen te worden meegenomen in de regionale samenwerkingsafspraken. De ontwikkeling van een landelijk dekkend netwerk volgt vervolgens de ontwikkeling in de regio’s.
Welke gevolgen heeft dit voor de kosten van de verloskundige keten in de regio Meppel?
Er zijn tijdelijk extra kosten vanwege herindeling in het ziekenhuis, met name de sluiting van de afdeling klinische verloskunde en de afdeling neonatologie in Meppel. Daarnaast zijn er kosten ten aanzien van de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de verloskundigen en ten aanzien van de ambulancezorg. Gedurende het komend jaar wordt dit door verzekeraar Achmea, met de betrokkenen (het ziekenhuis, de verloskundige praktijken en de RAV’s), gemonitord en geeft zij aan hierin vanuit haar zorgplicht haar verantwoordelijkheid nemen.
Waarom is slechts tot 31 december 2012 voldaan aan de voorwaarden van de 45-minutennorm en de samenwerkingsafspraken tussen de beide ziekenhuizen? Welke veranderingen zijn na 31 december 2012 te verwachten?3
Vanwege het pensioen van een van de gynaecologen is het niet meer mogelijk om na 1 januari 2013 goede bevallingszorg in het Diaconessenziekenhuis te garanderen (zie mijn antwoord op vraag4. Om ook per 1 januari 2013 aan de voorwaarden voor bereikbaarheid en kwaliteit te voldoen geeft Achmea ten eerste aan een aantal afspraken met de RAV-en te hebben gemaakt waarvan onderzoek van het RIVM aantoont dat de bereikbaarheid in de regio zelfs verbetert. Ten tweede dienen verloskundigen en gynaecologen goede samenwerkingsafspraken met elkaar maken. Het is in eerste instantie aan de verloskundigen en gynaecologen om deze afspraken te maken. De verzekeraar Achmea geeft aan dat zij dit proces monitort en waar nodig de regie neemt. Achmea heeft de eis van deelname aan een goed werkend Verloskundig Samenwerkingsverband vanaf 2013 ook opgenomen in de contracten geboortezorg. Om voor een contract in aanmerking te komen is deelname aan een goed werkend Verloskundig Samenwerkingsverband een vereiste. Dit geldt zowel voor de contracten met verloskundigen als voor de contracten met het ziekenhuis (gynaecologen). Ook de verloskundigen hebben aangegeven dat zij zich willen inzetten om zo snel en goed mogelijk invulling te geven aan de randvoorwaarden om ook na 1 januari 2013 verantwoorde zorg te leveren. De IGZ zal erop toezien dat aan de randvoorwaarden voor kwaliteit en bereikbaarheid in de regio wordt voldaan.
Kunt u aangeven in hoeverre het ziekenhuisbestuur de lokale bevolking heeft meegenomen in de plannen om verloskundige zorg te schrappen? Deelt u de mening dat een ziekenhuis meer is dan alleen een verzamelplek van zorg, maar ook een maatschappelijk instelling met betekenis voor de omgeving en dat daarom lokaal draagvlak voor te nemen beslissing van groot belang is?
Na de aanvankelijk te snel genomen beslissing eerder dit jaar is een nieuw en zorgvuldig proces gestart om met alle lokale betrokkenen te spreken en te overleggen. Dat proces is gemedieerd door het College Perinatale Zorg en de Commissaris van de Koningin. Dit leidde tot de constatering dat hoor-wederhoor en betrokkenheid van belanghebbenden onvoldoende was geweest. Vervolgens zijn de partijen in de regio zelf opnieuw het proces gestart onder leiding van professor Blijham. De lokale bevolking is in de besluitvorming niet betrokken geweest. Wel is de gemeente Meppel betrokken in bijeenkomsten en het advies van professor Blijham.
Ik deel uw mening dat een ziekenhuis een maatschappelijke functie in een regio heeft. Maar de kwaliteit en bereikbaarheid van zorg is mijns inziens leidend. Lokaal draagvlak is mijns inziens belangrijk, maar de concentratie van afdelingen, voor zover dit gaat over de interne organisatiestructuur, is een zaak van de zorginstellingen en -aanbieders zelf.
Hoe ziet de toekomst van het streekziekenhuis Meppel eruit? Deelt u de mening dat het belangrijk is om in de regio ruimte te houden voor streekziekenhuizen?
Zie mijn antwoord op vraag 7.