De verplichting van het aan boord hebben van een werkend elektronisch logboek |
|
Johan Houwers (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «NVWA dreigt vergunning te schorsen»?1
Deelt u de constatering dat de vissers niet tijdig op de hoogte zijn gesteld van het voornemen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) om vanaf 15 september a.s. handhavend te gaan optreden? Zo nee, waarom niet?
Worden door de voorgenomen handhaving de afspraken geschonden die in de werkgroep e-logboek gemaakt zijn met vertegenwoordigers van overheid en bedrijfsleven over de afronding van het implementatietraject? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de constatering dat de vertraging van de invoering van het elektronisch logboek ook te wijten is aan de NVWA? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om de vissers meer tijd te geven om het elektronisch logboek in te voeren? Zo nee, waarom niet?
De veiligheidsrisico’s in het VUmc |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bereid een onafhankelijke commissie in te (laten) stellen die een analyse doet naar de oorzaken en vermijdbaarheid van sterfgevallen in het VU medisch centrum (VUmc) op de afdelingen intensive care en longchirurgie naar aanleiding van de uitspraken van professor Damen dat, als de samenwerking tussen artsen niet goed is, de risico’s op onnodig overlijden een factor vijf hoger ligt, en die een onafhankelijk onderzoek bij het VUmc gewenst acht?1
Ik zie op dit moment geen aanleiding voor een extern onderzoek naar vermijdbare sterfte bij het VUmc. Op dit moment staat het VUmc onder verscherpt toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) (zie ook mijn antwoord op vraag2. De IGZ heeft onderzoek gedaan naar de twee in 2011 gemelde calamiteiten over longchirurgische patiënten op de intensive care en voorts volgt de IGZ een nog lopend dossieronderzoek van het VUmc naar overleden cardiochirurgische patiënten in 2010 en 2011. Voor het verrichten van dit onderzoek heeft het VUmc externe onafhankelijke deskundigen ingeschakeld.
In algemene zin wijs ik erop dat het gebruikelijk is dat ziekenhuizen zelf (laten) onderzoeken wat in een dergelijke situatie precies is misgegaan (zie ook mijn antwoord op vraag 7).
Is de veiligheid voor patiënten in het VUmc gewaarborgd nu blijkt dat het draagvlak voor leden van de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht in het geding is?
Het feit dat de IGZ geen vertrouwen meer had in het bestuurlijk optreden van de Raad van Bestuur (RvB) van het VUmc was de directe aanleiding voor de inspectie om op 21 augustus jl. verscherpt toezicht (VT) in te stellen voor het gehele ziekenhuis. Dit voor de duur van maximaal zes maanden. Twee leden van de RvB van het VUmc hebben hun functie neergelegd en zijn door de RvT vervangen en één lid is aangebleven. De Raad van Toezicht (RvT) heeft aan de nieuwe RvB de opdracht gegeven om op korte termijn het patiëntenvertrouwen te herstellen.
Door zowel aangekondigde als onaangekondigde bezoeken aan het VUmc te brengen toetst de IGZ in de komende maanden wat de ontwikkelingen zijn. De afdeling longchirurgie is door de RvB van VUmc gesloten. De betreffende zorg wordt momenteel, in nauwe afstemming met VUmc, door andere ziekenhuizen overgenomen.
Wat is uw oordeel over de positie van de Raad van Toezicht en de Raad van Bestuur gezien de laatste ontwikkelingen? Acht u adequaat toezicht mogelijk door oud-minister Veerman, die in het dagelijks leven een vastgoedbedrijf heeft en 13 toezichthoudende functies? Is dit in lijn met de wens van de Kamer? Zo ja, kunt u dit toelichten?2
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de positie van de RvB en RvT. Dit is de eigen verantwoordelijkheid van het VUmc. Met het wetsvoorstel bestuur en toezicht wordt het aantal toezichthoudende functies dat een persoon mag hebben gemaximeerd. De Tweede Kamer heeft dit wetsvoorstel op 8 december 2009 aangenomen. De reparatiewet, behorende bij dit wetsvoorstel, is op 25 september jl. door de Eerste Kamer aangenomen. De inwerkingtreding van deze wet op 1 januari 2013 kan gevolgen hebben voor het aantal toezichthoudende functies van leden van Raden van Toezicht, zoals de heer Veerman.
Is het waar dat er een (concept) document «Risicobeoordelingen van ziekenhuismeldingen» bestaat/heeft bestaan bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) waarbij bij de beoordeling van meldingen aan landelijke publiciteit een hogere waarde wordt toegekend om tot handelen over te gaan dan aan het risico op patiëntveiligheid? Zo ja, hoe is het mogelijk dat binnen de IGZ op een dergelijke manier wordt gedacht? Is het waar dat deze methode is gehanteerd bij het wegwerken van achterstanden?
Bij het beoordelen van calamiteiten en risico’s van ziekenhuismeldingen door de IGZ stond en staat de kwaliteit van zorg en patiëntveiligheid voorop. Eventuele effecten op de beeldvorming over de IGZ spelen hierbij geen enkele rol. Het in uw vraag genoemde document «Risicobeoordelingen van ziekenhuismeldingen» met daarin verschillende wegingsfactoren (puntensysteem) betreft een concept dat vorig jaar ten behoeve van intern beraad en gedachtevorming is opgesteld. De inspectie heeft dit document niet in de praktijk gebruikt (zie ook mijn antwoord op vraag 5).
Wat vindt u ervan dat binnen de IGZ kennelijk dergelijke gedachten (hebben) bestaan? Is dit thans aan de orde? Zo ja, bent u bereid hier direct actie op te ondernemen?
Het staat alle ambtenaren, dus ook van de IGZ, vrij om ten behoeve van interne discussie documenten op te stellen die – zoals het geval was met het in vraag 4 genoemde document – persoonlijke overwegingen van de opsteller bevatten. Over het betreffende document is binnen de IGZ geen overeenstemming bereikt en het is dan ook niet door de IGZ in de praktijk gebruikt. (zie ook mijn antwoord op vraag 4).
Hoe beoordeelt u het opereren van de IGZ in het dossier VUmc gezien de laatste onthullingen van Argos? Heeft de inspectie voldoende expertise in huis en ingezet om adequaat toezicht te houden op het academisch ziekenhuis VUmc?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer heb aangegeven4 ben ik van oordeel dat de IGZ adequaat heeft ingespeeld op de bij het VUmc geconstateerde problematiek. De IGZ heeft hiervoor ook voldoende expertise in huis. Calamiteitenonderzoeken van de IGZ worden geleid door een inspecteur. Inspecteurs hebben uiteenlopende achtergronden maar beschikken allen over een zeer ruime ervaring in het zorgveld. Na indiensttreding bij de IGZ doorlopen allen eerst een interne opleiding tot inspecteur waarna reguliere na- en bijscholingstrajecten volgen. Bij kwesties waarvoor specifieke expertise is vereist, kan – afhankelijk van de vraagstelling – de inspecteur die een onderzoek leidt altijd ondersteund worden door een of meer interne of externe deskundigen. In het geval van het VUmc was externe ondersteuning niet nodig. De huidige problematiek binnen VUmc concentreert zich niet op medisch-specialistische expertise maar op het door de RvB op peil brengen van de communicatie en samenwerking tussen de medisch specialisten zodat een ieder op zijn vakgebied zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van de patiënt waar kan maken en de patiëntveiligheid geborgd is (zie ook mijn antwoord op vraag 2).
Bent u bereid de commissie Sorgdrager te vragen bij haar onderzoek ook het dossier VUmc te betrekken en het handelen van de IGZ in deze kwestie te laten beoordelen?
Het onderzoek van mevrouw Sorgdrager richt zich niet op het trekken van specifieke conclusies uit de verschillende onderzochte dossiers, maar op de vraag welke lessen uit de onderzochte dossiers kunnen worden getrokken bij het in de praktijk brengen van de Toezichtvisie IGZ5 en de acht aandachtspunten van de Nationale ombudsman.6 Gezien het feit dat inmiddels enkele honderden dossiers bij dit onderzoek zijn betrokken ben ik van oordeel dat dit ruim voldoende is voor het trekken van de beoogde lessen. Bovendien bevindt het onderzoek zich inmiddels in de afrondende fase. Gelet op het voorgaande zal ik mevrouw Sorgdrager niet specifiek verzoeken om het VUmc dossier alsnog bij haar onderzoek te betrekken.
Overigens heeft de RvT van het VUmc aangegeven een extern onderzoek te zullen instellen met als doel het eigen functioneren in relatie tot de problemen bij het VUmc te evalueren. Op dit moment is nog niet bekend wie dit onderzoek zal gaan uitvoeren.
Het nieuwe softwaresysteem van zorgaanbieder HWW Zorg te Den Haag |
|
Fleur Agema (PVV), Karen Gerbrands (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u ervan op de hoogte dat HWW Zorg geld investeert in een nieuw softwaresysteem?1
De hoogte van het bedrag is mij niet bekend omdat het gaat om een individuele investering van een instelling.
Om hoeveel geld gaat het hier?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat HWW Zorg recentelijk medewerkers heeft moeten ontslaan, omdat er onvoldoende geld beschikbaar was, maar er nu blijkbaar wel voldoende geld is voor een nieuw softwaresysteem?
Er zijn volgens HWW geen medewerkers ontslagen in verband met onvoldoende beschikbaarheid van geld.
Hoeveel heeft HWW Zorg ontvangen van de zgn. Agema-gelden? Hoeveel ligt er daarvan nog op de plank, terwijl bewoners het in hun broek moeten doen omdat er te weinig personeel is?
Als het gaat om de «Agema-gelden» kan het volgende worden opgemerkt. HWW Zorg heeft in 2012 2,8 miljoen euro beschikbaar gekregen. Dit bedrag is aangewend voor het opleiden van de niveau 1-medewerkers naar niveau 2 (zo’n 50% van de middelen) om de kwaliteit van zorg te verbeteren en voor het aanstellen van meewerkend verpleegkundig teamleiders, zoals gevraagd door de Ondernemingsraad en de Centrale Cliëntenraad (de andere 50%). De personeelsformatie (in de zorg) is in 2012 toegenomen ten opzichte van 2011. Het zorgkantoor ziet toe op de doelmatige aanwending van de middelen.
De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van zorg en bezoekt HWW Zorg regelmatig.
Daaruit blijkt dat HWW Zorg werkt aan verbetering van de kwaliteit, onder meer via een traject van certificering.
Vindt u het ook ronduit schokkend dat de directie van HWW Zorg haar bewoners urenlang in de urine laat liggen, maar wel waarde hecht aan hun computers?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan dat bewoners urenlang moeten wachten om verschoond te worden omdat er geen personeel is, terwijl de bestuurders van HWW Zorg wel investeren in hun dure pc? Hoe legt u dit aan de bewoners uit?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de directie van HWW Zorg om uw walging over haar beleid kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 1.
Wat gaat u doen om deze gang van zaken direct stop te zetten en de bewoners van HWW Zorg goede zorg te bieden? Ziet u hier een rol voor de Inspectie weggelegd?
Zie antwoord vraag 7.
Jeuken uw vingers ook zo om dergelijke bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te kunnen stellen?
Zie antwoord vraag 7.
De suggestie dat borstkanker is te voorkomen door osteopathie |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw mening over de informatie die de Robuste kliniek op haar website verspreid?1
Ik heb kennis genomen van de informatie die Robuste op de website www.robuste.nl verspreid. Robuste is verantwoordelijk voor de inhoud van de informatie die zij op haar website verspreidt.
Wat is met name uw mening over het verband dat Robuste legt tussen de aangeboden behandeling en het voorkomen van borstkanker?
Robuste zegt op haar website «Robuste is er van overtuigd dat goed doorbloede borsten de kans op kwaadaardige gezwellen verminderen. Harde wetenschappelijke bewijzen ontbreken echter nog. Daarom vinden wij het nog te vroeg om dit te beweren of garanderen».
Ik maak hieruit op dat er geen wetenschappelijke onderbouwing bestaat voor de overtuiging die Robuste hier uitspreekt. Strikt genomen maakt Robuste hier melding van een eigen overtuiging, waarbij wordt aangetekend dat dit niet aangemerkt moet worden als een bewering of garantie. Een wetenschappelijk onderbouwd verband tussen de door Robuste aangeboden behandeling en het voorkomen van borstkanker wordt hier dus niet gelegd.
Deelt u de mening dat er onjuiste informatie wordt gegeven wanneer het volgende wordt gesteld: «In de best doorbloede organen, het hart en dunne darm, komt kanker zelden voor. Borsten doorbloeden juist moeilijk. Een mogelijke verklaring waarom juist borstkanker vaker voorkomt.»?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Vindt u het acceptabel dat door de op de website en in de klinieken geboden informatie de suggestie wordt gewekt dat vrouwen borstkanker kunnen voorkomen door behandeling bij Robuste te ondergaan? Zo nee, heeft u op dit moment de mogelijkheid dit te verbieden? Zou u deze mogelijkheid willen hebben?
Ik vind het niet acceptabel als deze suggestie zou worden gewekt. Vooral omdat daarvoor enig wetenschappelijk bewijs ontbreekt. Uit de informatie op de website van Robuste maak ik niet op dat Robuste de suggestie wekt dat vrouwen borstkanker kunnen voorkomen door behandeling bij Robuste te ondergaan.
Met betrekking tot de vraag naar de mogelijkheid om misleidende informatie te verbieden, merk ik het volgende op. De Wet oneerlijke handelspraktijken voorziet in een algemeen verbod op misleidende en agressieve handelspraktijken door aanbieders van goederen of diensten jegens consumenten. Dit verbod geldt in beginsel ook voor (aanprijzingen voor) zorgdiensten, zoals behandelingen. Naast het algemeen verbod op oneerlijke handelspraktijken bevat de Wet oneerlijke handelspraktijken ook een «zwarte lijst» waarop handelspraktijken staan vermeld die onder alle omstandigheden zijn verboden. Op deze lijst staat ook vermeld het «bedrieglijk beweren dat een product ziekten, gebreken of misvormingen kan genezen». Onder «product» wordt zowel een goed als een dienst verstaan. De Consumentenautoriteit is belast met de handhaving van de Wet oneerlijke handelspraktijken, en kan een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom opleggen aan de overtreder.
Het convenant inzake de landelijk werkende instellingen |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Onderschrijft u nog steeds de doelstelling van het convenant inzake de landelijk werkende instellingen dat deze instellingen een goede overgangsperiode verdienen om op gelijkwaardige wijze mee te kunnen doen binnen de stelselwijziging zorg voor jeugd?
De doelstelling van het convenant onderschrijf ik nog steeds.
Bent u bekend met signalen dat sommige provincies voornemens zijn per 1 januari 2013 de bekostiging van landelijk werkende instellingen te beëindigen? Onderkent u dat dergelijke voornemens ernstige problemen opleveren voor landelijk werkende instellingen?
Het is mij bekend dat sommige provincies voornemens zijn om per 1 januari 2013 de bekostiging van het zorgaanbod bij enkele landelijk werkende instellingen te beëindigen. Het convenant1 (Staatscourant 22912, 19 december 2011) dat ik heb gesloten met provincies en met de landelijk werkende instellingen is er op gericht dat een mogelijke subsidie- afbouw zorgvuldig zal verlopen. Ook is opgenomen dat provincies rekening zullen houden met de keuzevrijheid van de cliënt. Deze keuzevrijheid van de cliënt, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke hulpvraag of met de levensbeschouwelijke achtergrond van de cliënt is gewaarborgd in artikel 3, zevende lid, van de Wet op de jeugdzorg (Wjz). Het staat provincies vrij subsidies aan instellingen af te bouwen, zolang zij aan wettelijke verplichtingen zoals hierboven genoemd blijven voldoen.
Bent u voornemens de provincies te benaderen over hun verantwoordelijkheid voor een gelijk speelveld voor landelijk werkende instellingen in aanloop naar de voorgenomen stelselwijziging? Hoe voorkomt u dat landelijk werkende instellingen geen eerlijke kans krijgen omdat zij door gebrek aan financiering al voor de inwerkingtreding van de stelselwijziging in problemen zijn gekomen?
In het reguliere overleg met de provincies heb ik aandacht gevraagd voor een zorgvuldige behandeling van het zorgaanbod bij de landelijk werkende instellingen. Provincies hebben mij verzekerd dat zij hier bestuurlijk zorgvuldig mee omgaan. Wel hebben ze daarbij aangegeven dat het aan de individuele provincies is om een afweging te maken aan welk zorgaanbod in hun provincie behoefte is. Dan kan het dus zijn dat minder gebruik wordt gemaakt van de voormalig landelijk werkende instellingen, zolang aan de randvoorwaarden in de wet is voldaan.
Erkent u dat bij de positionering van landelijk werkende instellingen bijzondere zorgvuldigheid nodig is, aangezien veelal sprake is van identiteitsgebonden zorg die niet door andere aanbieders kan worden verleend? Hoe wordt de continuïteit van de identiteitsgebonden zorg gewaarborgd?
Zoals in het antwoord op vraag 2 reeds is gemeld, is de bijzondere positie van identiteitsgebonden zorg vastgelegd in de wet. Provincies dienen in hun uitvoeringsprogramma, dat de basis vormt van de uitkering jeugdzorg, duidelijk te maken dat aan deze randvoorwaarden wordt voldaan. Zolang de keuzevrijheid van cliënt gewaarborgd blijft, staat het provincies vrij om subsidierelaties te beëindigen.
Mantelzorgers die geen compliment krijgen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat mantelzorgers van mensen die op een wachtlijst voor een zorginstelling staan niet in aanmerking komen voor het mantelzorgcompliment?
Ja.
Kunt u uitleggen hoe het kan gebeuren dat deze mantelzorgers buiten de boot vallen?
In de antwoorden op vragen van het lid Omtzigt (CDA) die de staatssecretaris van Financiën mede namens mij op 7 september 2012 naar de Kamer heeft gezonden (Kamerstuknr. 3404) is hierop het volgende antwoord gegeven.
«Door het toenmalige Kamerlid Van der Vlies is bij de behandeling van het Belastingplan 2005 een amendement ingediend. Dit amendement was erop gericht om mensen die intensief zorg verlenen aan een ander, een financieel blijk van waardering toe te kennen. Daarvoor werd een bedrag van € 65 miljoen beschikbaar gesteld. Dit amendement is door de Kamer aanvaard en uitgewerkt in de Regeling maatschappelijke ondersteuning. Over de criteria waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te kunnen komen voor een mantelzorgcompliment is, mede in relatie tot de hoogte van het beschikbare bedrag, meerdere keren met de Kamer van gedachten gewisseld. Om voor een compliment in aanmerking te komen moet men beschikken over een indicatie voor extramurale AWBZ-zorg; deze indicatie moet ten minste 371 dagen geldig zijn.
Daarbij is overwogen dat ingeval van een indicatie voor intramurale AWBZ-zorg in beginsel in veel mindere mate sprake zal zijn van een beroep op mantelzorg. Voor mensen met een intramurale indicatie die om uiteenlopende redenen niet in een instelling verblijven, geldt dat het uitvoeringstechnisch gezien niet mogelijk is gebleken deze groep in aanmerking te brengen voor de regeling, omdat de vereiste informatie over de boordeling van deze aanspraak niet beschikbaar is.
Inmiddels is gebleken dat ook de toepassing van deze criteria voor toekenning van het mantelzorgcompliment leidt tot overschrijding van het beschikbare budget.»
Deelt u de mening dat het oneerlijk is dat juist de mantelzorgers met zeer zware taken, vanwege wachtlijsten, geen mantelzorgcompliment krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat zij voortaan wel het compliment krijgen dat ze, haast meer dan wie ook, verdienen?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3. De huidige criteria leiden al tot een overschrijding van het beschikbare budget. Zoals ik in mijn beleidsbrief van 29 maart 2012 al aangaf, hebben mij signalen bereikt van zorgvragers en mantelzorgers die duiden op onvrede met de huidige regeling. Het kwam ook aan de orde in de gesprekken die mijn medewerkers en ik hebben gehad met mantelzorgers op de cliëntendag mantelzorg op 4 juni 2012. In mijn beleidsbrief van 29 maart 2012 geef ik aan deze signalen nopen tot een fundamentele heroverweging van de regeling mantelzorgcompliment.
Wilt u de Kamer vóór Prinsjesdag uw antwoorden op het voorgaande doen toekomen?
Tot mijn spijt is dat niet gelukt.
Het bericht "Doof meisje kan geen journaliste worden" |
|
Jesse Klaver (GL), Linda Voortman (GL) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Doof meisje kan geen journaliste worden»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat Lisa vlak voor het begin van het studiejaar van de Hogeschool Utrecht heeft vernomen dat het niet zinvol is om aan haar studie te beginnen, omdat ze niet het hele curriculum kan volgen?
Zo is dat volgens de directeur van de opleiding Journalistiek van deze hogeschool niet gezegd. Volgens hem is de intentie uitgesproken de studente te helpen, maar is erop gewezen dat het voor haar wel moeilijk zou worden de verplichte vakken radio- en televisieonderwijs te halen.
De Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ) zegt dat een instelling geen onderscheid mag maken op grond van handicap of chronische ziekte. Het verbod van onderscheid houdt mede in dat de onderwijsinstelling verplicht is voor de betreffende student, indien nodig, doeltreffende aanpassingen te verrichten (tenzij deze voor de instelling een onevenredige belasting vormen). Door deze bepaling krijgen ook studenten met een functiebeperking (handicap of chronische ziekte) een eerlijke kans om een hoger onderwijsdiploma te behalen.
De studente is niet geweigerd, maar toegelaten op grond van een selectieprocedure. Zij kan de opleiding volgen en op grond van het bovenstaande de instelling vragen adequate aanpassingen te verrichten.
De onderwijsinstelling dient in overleg met de student te bezien welke voorzieningen adequaat zijn. Dat hangt af van de aard van de functiebeperking, maar ook van de manier waarop de instelling het onderwijs heeft georganiseerd. Komen instelling en student hier niet uit, dan kunnen zij de Commissie Gelijke Behandeling inschakelen. Vanaf 1 oktober 2012 gaan de werkzaamheden van deze commissie op in het College voor de Rechten van de Mens.
Wat vindt u ervan dat dit bericht haar zo kort van tevoren bereikt, terwijl ze wel ingeloot is voor de studie en op basis van de inloting (nummer 5 van 500) uitermate geschikt zou zijn voor de journalistiek?
Volgens de directeur van de opleiding Journalistiek zijn op 31 mei, 6 juli, 24 augustus en 27 augustus met de studente gesprekken gevoerd. Bij het laatste gesprek was de directeur zelf aanwezig. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
De studente was overigens niet ingeloot, maar geselecteerd.
Voor de opleiding Journalistiek van de Hogeschool Utrecht worden jaarlijks 360 studenten toegelaten: 180 via gewogen loting, 180 via een decentrale selectietoets. De betreffende studente is bij die selectietoets als vijfde geëindigd, inderdaad een hoge score. In de toets tellen taalprestaties (spelling, woordenschat, tekstopbouw, taalbegrip), persoonlijke kenmerken (zorgvuldigheid, contact leggen met anderen, vriendelijkheid, openstaan voor nieuwe ervaringen) en motivatieaspecten (extrinsiek, intrinsiek, prestatie en vertrouwen en zekerheid over studiekeuze en afloop ervan) zwaar mee. In de toets zaten geen auditieve onderdelen.
Wat vindt u van de reactie van de Hogeschool Utrecht dat het volgen van een aangepast programma «te veel tijd en geld zou kosten»?
Dat is volgens de directeur van de Hogeschool niet gezegd. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Om te bepalen of aanpassingen een onevenredige belasting vormen voor de instelling, kan de instelling en/of de student het College voor de Rechten van de Mens (voorheen de Commissie Gelijke Behandeling) inschakelen. Dit college geeft niet alleen een oordeel in specifieke gevallen, maar geeft ook advies, biedt mediation aan en kan ook zelf een onderzoek instellen. Een instelling kan ook zelf het college vragen om een onderzoek te verrichten om te toetsen of haar (voorgenomen) besluit conform de WGBH/CZ is. Mocht een onderwijsinstelling menen dat de kosten van het verrichten van doeltreffende aanpassingen een onevenredige belasting vormen, dan dient de instelling dit expliciet in relatie tot de concrete situatie aan te tonen.
Deelt u de mening dat een beperking geen reden kan zijn om iemand te weigeren voor de opleiding journalistiek en de Hogeschool Utrecht samen met Lisa dient te kijken hoe Lisa de opleiding wel kan volgen? Wat gaat u doen om dit alsnog te bereiken?
Ja, de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte verbiedt onderscheid te maken op grond van handicap of chronische ziekte. De studente is ook niet geweigerd. Zie ook mijn antwoord op vraag 2 en 4.
Deelt u de mening dat dit voorval wederom bevestigt dat het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een beperking zo snel mogelijk geratificeerd moet worden door Nederland?
Wat het voorval in de eerste plaats duidelijk maakt, is dat het bewust zijn van de verplichting om mensen met een beperking gelijk te behandelen onze voortdurende aandacht moet blijven hebben. De Wgbh/cz vervult hierbij een hele belangrijke rol, omdat deze wet de verplichting wettelijk verankert. Vanuit dit perspectief werkt de Staatssecretaris van VWS aan de ratificatie van het VN Verdrag handicap en aan de uitbreiding van de Wgbh/cz met «goederen en diensten». Op 7 november 2011 bent u geïnformeerd over de stand van zaken in het ratificatieproces. Het onderzoek naar de financiële consequenties van ratificatie van het VN Verdrag Handicap en de uitbreiding van de Wgbh/cz met «goederen en diensten» heeft inmiddels twee rapporten van het Studie- en Informatiecentrum Mensenrechten van de Universiteit Utrecht opgeleverd. Deze geven een belangrijke juridische onderbouwing voor het afronden van de wetsvoorstellen voor ratificatie en uitbreiding van de Wgbh/cz. De opdracht voor een afzonderlijk onderzoek dat zich op de berekening van kosten en baten toespitst is inmiddels verstrekt. Na afronding van dit onderzoek wordt u over de resultaten geïnformeerd.
De schadelijke gevolgen door blowen |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Van veelvuldig blowen worden jongvolwassenen dommer»?1
Bent u bereid de conclusies uit dit rapport mee te nemen in het kader van het Nederlandse drugsbeleid?
Welke risico’s en gevolgen, waar het gaat om de kans op een psychose, hangen samen met drugsgebruik op jonge leeftijd?
Deelt u de mening dat scholen strenger zouden moeten optreden wanneer zij merken dat jongeren blowen?
Deelt u de mening dat het bericht aanleiding geeft de minimum leeftijd voor het kopen van softdrugs te verhogen naar 21 jaar? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren? Zo nee, waarom niet?
Wat is de stand van zaken betreffende het afstandscriterium van tenminste 350 meter tussen scholen en coffeeshops?
Het bericht dat cannabis slecht is voor de ontwikkeling van de hersenen van jongeren |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Het blijkt waar: hasj schaadt puberbreinen»?1
Ja.
Deelt u, gezien dit onderzoek, nu wel de mening dat er een actieplan jeugd en genotsmiddelen moet komen gericht op effectieve preventie? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit plan tegemoet zien? Zo nee, waarom nog steeds niet?
Het ministerie van VWS investeert al geruime tijd in preventie van het gebruik van genotmiddelen onder jongeren. Zo financiert VWS al jaren het programma «De gezonde school en genotmiddelen», een integraal preventieprogramma dat wordt uitgevoerd op scholen en tot doel heeft jongeren te stimuleren het drinken van alcohol uit te stellen tot in ieder geval 16 jaar en geen tabak en cannabis te gebruiken. Het programma heeft een groot bereik. Ook kan worden gedacht aan de website «hoepakjijdataan.nl» gericht op ouders van kinderen tussen 12 en 18 jaar, waar aandacht wordt besteed aan de negatieve gevolgen van het gebruik van cannabis op jonge leeftijd. Een gezonde leefstijl van de jeugd is één van de prioriteiten van dit kabinet. Zo heeft het kabinet een bedrag van € 6 miljoen uitgetrokken voor een driejarig programma – de Jeugdimpuls – waarmee wordt ingezet op het bevorderen van een gezonde leefstijl van de jeugd (waaronder preventie van genotmiddelen) via scholen en social media. Ook komt er een extra contactmoment voor adolescenten binnen de jeugdgezondheidszorg, waar aandacht besteed kan worden aan preventie van drugs en andere genotmiddelen. Gezien de demissionaire status van het kabinet is het nu niet aan de orde allerlei nieuwe actieplannen te lanceren. Het besluit daarover laat ik aan mijn opvolger.
Bent u nu wel overtuigd van de noodzaak ouders en kinderen goed voor te lichten, om te zorgen dat ouders weten hoe ze hun kinderen van het blowen en andere genotsmiddelen moeten houden? Zo ja, hoe gaat u hier concreet gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent nog steeds van mening dat de namen van scholieren die softdrugs gebruiken bekend moeten worden gemaakt bij leraren, ouders en medescholieren,zoals u vorig jaar stelde? Zo ja, waarom denkt u dat dit helpt bij het tegengaan van cannabisgebruik? Zo nee, deelt u dan de mening dat het veel beter is om jongeren actief voor te lichten over de risico’s van cannabisgebruik in plaats van ze aan een schandpaal te nagelen?
Ik ben van mening dat drugsgebruik op scholen dient te worden ontmoedigd. Op 8 juli 2011 is het wetsvoorstel voor verplichte incidentenregistratie, waaronder incidenten met drugs, aan uw Kamer aangeboden. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 27 mei 2011 (TK 2010–2011, 24 077, nr. 259) is incidentenregistratie een goed aangrijpingspunt om drugsgebruik en -verkoop op scholen in beeld te krijgen en te ontmoedigen.
Indien de incidentenregistratie daartoe aanleiding geeft, gaan school en gemeente met elkaar in gesprek over veiligheid in en rond de school, waaronder de aanpak van eventuele drugsproblematiek. Meer specifiek zou hierbij bijvoorbeeld gedacht kunnen worden aan voorlichting en kluisjescontroles.
Wat hebt u de afgelopen twee jaar concreet gedaan, anders dan repressieve maatregelen aankondigen, om er voor te zorgen dat jongeren voorgelicht worden over de gevaren van cannabis en wat heeft u concreet gedaan om ze van cannabisgebruik te weerhouden?
In het kader van de Gezonde School en Genotmiddelen en de opvoedcampagne «hoepakjijdataan.nl» is de afgelopen jaren aandacht besteed aan de negatieve gevolgen van het gebruik van cannabis op jonge leeftijd. De financiële middelen zijn daartoe vergroot. Ook is er extra geld uitgetrokken in het begrotingsakkoord om deze programma’s versterkt door te zetten.
In hoeverre biedt het onderzoek u nieuwe inzichten over het al langer bestaande gegeven dat het gebruik van cannabis op jonge leeftijd nadelig is voor de gezondheid?
Het was al bekend dat veelvuldig gebruik van cannabis op jonge leeftijd negatieve gevolgen kan hebben op de ontwikkeling van de hersenen. De conclusies uit dit onderzoek bevestigen dit beeld en ondersteunen ons beleid.
Deelt u de mening dat coffeeshops zich doorgaans houden aan de zogenaamde AHOJG-criteria op grond waarvan jongeren de toegang wordt ontzegd en harddrugs uit het circuit van cannabisgebruikers blijven? Zo nee, over beschikt u dan over gegevens dat coffeeshops deze criteria niet navolgen en welke gegevens zijn dat dan?
Ik beschik niet over recente cijfers over de naleving door coffeeshops van de twee in uw vraag genoemde criteria, maar op korte termijn verwacht ik de uitkomsten te ontvangen van een onderzoek dat het bureau Intraval in mijn opdracht heeft uitgevoerd naar de aantallen coffeeshops en het gemeentelijk beleid in de periode 1999–2011. Ik zal dit ook onder de aandacht van uw Kamer brengen.
Deelt u de mening dat door het invoeren van de wietpas en het ten gevolge daarvan verschuiven van de handel naar de straat, het risico dat jongeren gemakkelijker aan soft- en zelfs harddrugs kunnen komen kan toenemen? Zo ja, waarom voert u dan toch die onzalige wietpas in? Zo nee, waarom niet?
In aanloop naar de invoering op 1 mei 2012 is een aantal maatregelen genomen om eventuele neveneffecten tijdig te signaleren en aan te pakken. Daar waar straathandel zich voordoet pakt de politie deze aan.
Ik ben in continu en intensief overleg met de driehoeken in Limburg, Noord-Brabant en Zeeland ten einde een compleet en gedetailleerd beeld van hun ervaringen in de uitvoering van het aangescherpte coffeeshopbeleid op tekenen. Dit gebeurt onder meer in de vorm van gesprekken met de driehoeken en in de vorm van door mij opgevraagde rapportages. Hoewel mijn beeld nog niet compleet is, is mij reeds gebleken dat het aantal drugstoeristen in de gemeenten waar het aangescherpte coffeeshopbeleid wordt gehandhaafd, sterk is afgenomen. Ik volg de operationele handhaving continue en nauwgezet. Daar waar staathandel wordt geconstateerd en drugsrunners worden gesignaleerd, wordt direct door de politie opgetreden.
Zoals bij brief van 12 juli jl. toegezegd zal ik uw Kamer in oktober 2012 rapporteren over de ervaringen in de coffeeshopgemeenten in Limburg, Noord-Brabant en Zeeland. Daarbij zal ik ook ingaan op de recente signalen uit gemeenten en op de landelijke handhaving van het aangescherpte beleid.
Preconceptiezorg |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat goede voorlichting over erfelijke risico’s ouders in staat stelt geïnformeerd keuzes te maken, en de mogelijkheid biedt ernstige afwijkingen eerder te behandelen of geboorte te voorkomen?1
Vanzelfsprekend deel ik uw mening over het belang van goede voorlichting. Maar zeker bij een complex onderwerp als erfelijkheid verschilt het per individu wat goede voorlichting is. Het is ondoenlijk om alle aanstaande ouders op alle mogelijke aandoeningen te wijzen: dat zou een disproportionele belasting zijn. Indien er sprake is van een vermoeden van een erfelijke aandoening in de familie, bestaat er de mogelijkheid tot nader onderzoek waarbij de voorlichting vanzelfsprekend veel uitgebreider is.
Herinnert u zich het advies van de Gezondheidsraad2 om een programma voor preconceptiezorg te starten? Bent u op de hoogte van het feit dat ook de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte dit advies heeft overgenomen? Wat is uw beargumenteerde visie op een programmatische aanpak van preconceptiezorg?
Ik ben op de hoogte van het advies van de Gezondheidsraad en van het feit dat de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte dit advies heeft overgenomen. In mijn brieven aan uw Kamer van 14 december 2010 (Kamerstuk 32 279, nr. 10) en 3 juli 2012 (Kamerstuk 32 279, nr. 42) heb ik mijn beleid ten aanzien van preconceptiezorg uiteen gezet. Veldpartijen zijn primair verantwoordelijk voor de preconceptievoorlichting. De samenwerkende veldpartijen hebben in de afgelopen jaren in samenwerking met het RIVM preconceptievoorlichtingsmateriaal ontwikkeld. Ik verwijs u onder meer naar de brochure «Kinderen krijgen? Een goede start begint vóór de zwangerschap», de publiekswebsite www.strakszwangerworden.nl en de communicatie toolkit voor professionals »Zwanger worden». In al deze producten wordt ook aandacht besteedt aan erfelijkheid. De Vereniging van Klinische Genetica Nederland heeft aan deze producten meegewerkt. De veldpartijen zullen hun rol ten aanzien van goede communicatie opnemen in de commissie voorlichting en preconceptiezorg van het College Perinatale Zorg.
Is het waar dat u van mening bent dat preconceptiezorg zich alleen hoeft te beperken tot risicogroepen? Zo ja, waarom vindt u dat voldoende?
De preconceptiezorg die de veldpartijen leveren is voor iedereen die zwanger wenst te worden. Wel heb ik gemeend extra aandacht te besteden aan risicogroepen om de kennisachterstand op het terrein van zwangerschap en geboorte te verminderen. Ook deze vrouwen wil ik in de gelegenheid brengen om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen om gezond aan een zwangerschap te beginnen.
Deelt u de mening dat, door geen preconceptiezorg te bieden, ouders de mogelijkheid onthouden wordt in een eerder stadium beslissingen te nemen die tot een andere uitkomst van de zwangerschap hadden kunnen leiden?
Ik deel u mening niet dat er geen preconceptiezorg geboden wordt. Ik verwijs naar mijn antwoorden bij vraag 2 en 3.
Bent u van mening dat aan de bestaande preconceptiezorg niets veranderd hoeft te worden, gezien de in het artikel van Leo ten Kate genoemde voorbeelden?
Ik ben inderdaad van mening dat de bestaande preconceptiezorg vooralsnog voldoet. Wanneer in de reguliere zorgverlening sprake is van een diagnose met een erfelijke component, dient de zorgverlener de patiënt uiteraard op dat moment adequaat te informeren over de gevolgen voor een mogelijke toekomstige kinderwens. Met een artikel zoals dat van de heer Ten Kate wordt er bij zorgverleners extra aandacht gevestigd op dit onderwerp.
Bent u bereid de perinatale audit ook open te stellen voor de bespreking van iedere geboorte van een kind met een ernstige aangeboren afwijking, zodat er bewustwording ontstaat van de toegevoegde waarde van een goede familie-anamnese en laagdrempelig overleg met de klinisch geneticus gemakkelijker plaatsvindt?3
Lokale verloskundige samenwerkingsverbanden organiseren perinatale audits om beter inzicht te krijgen in kwaliteit en de organisatie van de zorg en mogelijke verbeteringen op lokaal, regionaal en landelijk niveau. Dit jaar staat, net als in 2010 en 2011, landelijk het thema babysterfte van kinderen geboren na 37 weken zwangerschapsduur centraal. De perinatale audit neemt daarbij al structureel de kinderen met aangeboren aandoeningen mee in deze auditbesprekingen. Daarnaast worden er ook veel sterftes van kinderen geboren vóór 37 weken zwangerschapsduur besproken en soms cases van ernstige morbiditeit. Bij de besprekingen wordt (naast andere experts) vaak ook een klinisch geneticus als deskundige uitgenodigd. De inbreng van de klinisch geneticus draagt bij aan kennisverbreding en bewustwording van het belang van goede zorg, waaronder goede en tijdige (preconceptie)voorlichting. Ook is in richtlijnen van de zorgverleners vastgelegd hoe men tot goede familieanamnese en voorlichting komt. Bij de perinatale audits wordt (o.a.) onderzocht of de gegeven zorg voldeed aan de richtlijnen.
Het veld wordt op dit moment met een enquête uitgenodigd om mee te denken over een nieuw landelijk thema. Met de resultaten van deze enquête kan het bestuur van de stichting Perinatale Audit Nederland een meerjarenplan opstellen, met een thema dat twee jaar centraal zal staan.
Bent u bereid een preconceptieconsult voor alle ouders met kinderwens in te voeren? Zo nee, waarom niet? Welke kosten zouden gemoeid zijn met invoering van een preconceptieconsult?
In mijn brief van 14 december 2010 aan uw Kamer heb ik mijn argumenten verwoord om het kinderwensconsult niet breed en algemeen in te zetten. Ik heb toen aangegeven dat binnen het ZonMw onderzoeksprogramma Zwangerschap en Geboorte onderzoek uitgezet zal worden naar de doeltreffendheid, doelmatigheid en gewenste implementatie van een kinderwensconsult. Dit programma loopt. Hoewel dit onderzoek specifiek gericht is op risicopopulaties, kunnen de resultaten ook inzicht geven voor de gehele populatie. Ik wacht de resultaten van het programma af.
Tientallen vrouwen die zijn opgelicht en verkeerde borstimplantaten kregen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat artsen bij borstoperaties stiekem goedkope implantaten van het omstreden merk PIP gebruikten, terwijl de vrouwen borstprotheses van duurdere, gerenommeerde merken was beloofd?1
Ja. Hierbij kan naar mijn mening sprake zijn van misleiding of zelfs oplichting van deze vrouwen door verantwoordelijken. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Hoeveel meldingen zijn er bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de beroepsvereniging van plastisch chirurgen (NVPC) binnengekomen? Hoeveel van deze klachten zijn afkomstig van vrouwen die behandeld zijn in privéklinieken, respectievelijk ziekenhuizen? Welke maatregelen neemt u ten aanzien van de betrokken artsen?
De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft drie meldingen ontvangen over het inbrengen van implantaten die anders zouden zijn dan van tevoren was afgesproken. Het gaat hier om twee ingrepen die respectievelijk in 2001 en 2002 zijn verricht door twee verschillende privéklinieken en de derde melding betreft een in 2007 door een ziekenhuis verrichte ingreep. Het gaat hier in alle gevallen om ingrepen die zijn gedaan voor 2010, het jaar waarin duidelijk werd dat er problemen waren met implantaten van het merk PIP. Zie voorts mijn antwoord op vraag 8. De NVPC heeft aangegeven dat bij de NVPC nooit meldingen zijn gedaan van het bewust plaatsen van een ander merk protheses.
Ik ben van mening dat de beschreven situatie gelet op zijn aard in het civielrechtelijke domein thuishoort. Het gegeven dat deze afkeurenswaardige situatie zich op meerdere plaatsen heeft voorgedaan, verandert dat niet.
Wat is uw mening over het feit dat verschillende klokkenluiders binnen de plastische chirurgie tegenover RTL Nieuws hebben verklaard dat deze misstanden op meerdere plekken voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat met deze handelswijze de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst is overtreden? Zo ja, welke stappen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al aangeef, ben ik van mening dat de beschreven situatie, gelet op zijn aard, in het civielrechtelijke domein thuishoort. Het is aan de benadeelden om daarbinnen hun recht te halen. Daarom hebben wij de rechterlijke macht die over dit soort misstanden oordeelt. Ook staat de weg naar de tuchtrechter open.
In hoeverre is er sprake van misleiding bij het plaatsen van andere dan borstimplantaten?
Welke omschrijving voor de concrete situatie precies van toepassing is, hangt af van de feiten en omstandigheden en deze ken ik onvoldoende. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 aangeef, ben ik op grond van de gepresenteerde informatie van mening dat dit primair een civielrechtelijke kwestie is.
Hoe kan voorkomen worden dat artsen en commercieel medewerkers van klinieken en ziekenhuizen zich vooral laten leiden door geld?
De kwaliteitswet zorginstellingen schrijft voor dat zorgaanbieders verantwoorde zorg dienen te leveren. De grenzen van het handelen van artsen wordt daardoor weliswaar ingeperkt, maar ook als verantwoorde zorg geboden wordt, kunnen kostenoverwegingen nog steeds een rol spelen. Als het om verzekerde zorg gaat, is het aan zorgverzekeraars om in het kader van doelmatigheid de prijs van hetgeen geboden wordt te relateren aan de daarvoor geleverde zorg en de kwaliteit. Als het om onverzekerde zorg gaat, is het aan de afnemer om goed op de prijs te letten. Als er sprake is van bewuste oplichting is het aan de rechter om hierover te oordelen. Ook kunnen de benadeelde vrouwen naar de tuchtrechter stappen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het centrale register voor implantaten?
Ik heb besloten dat het centrale register voor implantaten er gaat komen. Ik zal uw Kamer daarover, zoals toegezegd, binnenkort een brief doen toekomen.
Deelt u de mening dat de Inspectie onderzoek moet doen naar de mate waarin artsen een ander, goedkoper implantaat inbrengen dan is afgesproken? Zo nee waarom niet?
In relatie tot mijn antwoord op de vragen 1 en 2: mij zijn geen overige signalen bekend dat het inbrengen van kwalitatief minder goede en/of goedkopere implantaten dan was afgesproken op grote schaal plaats zou vinden. Ik zie dan ook op dit moment onvoldoende aanleiding om de IGZ te verzoeken om hiernaar verder onderzoek te doen. Daarbij laat ik tevens meewegen dat de behandeling die de arts en de patiënt overeenkomen is geregeld in de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO). De inspectie houdt geen toezicht op naleving van deze wet.
Kinderrechten op Bonaire, Sint Eustatius en Saba |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van de TV-uitzendingen1 over kinderrechten in Nederland die de IKON deze zomer heeft uitgezonden, waarbij de laatste drie afleveringen (van 9, 16 en 23 augustus) over kinderen in Caribisch Nederland gingen? Herinnert u zich de aangenomen motie over de kinderrechten binnen het Koninkrijk?2
Ja, ik heb kennisgenomen van de TV-uitzendingen en ja, ik herinner mij de motie over kinderrechten.
Heeft u contact met UNICEF (Nederland) over het onderzoek «Koninkrijkskinderen» dat zij verricht naar de situatie waarin de kinderen op deze eilanden opgroeien, en de uitdagingen die deze kinderen en hun ouders daarbij tegenkomen?
Er is ambtelijk contact met UNICEF (Nederland) over het onderzoek.
Erkent u de volledige verantwoordelijkheid voor de verwezenlijking van kinderrechten op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba conform het VN-Kinderrechtenverdrag? Zo ja, op welke wijze geeft u hier uitvoering aan? Bent u, conform de motie, met Curaçao, Sint Maarten en Aruba in overleg getreden om tot een gemeenschappelijke ontwikkeling en uitvoering van wetgeving en beleid, kennisuitwisseling, technische ondersteuning en kinderbescherming te komen? Zo ja, op welke wijze heeft u hier aan voldaan? Zo nee, waarom niet?
Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) ligt aan de basis van de missie van het jeugdbeleid in Caribisch Nederland, die samen met de jeugdorganisaties en bestuurders in Caribisch Nederland is vastgesteld. De missie voor de jeugdzorg in Caribisch Nederland luidt als volgt: «Elk kind moet gezond en veilig en met plezier kunnen opgroeien, zijn talenten kunnen ontwikkelen, goed voorbereid zijn op de toekomst en leren zelf ook een bijdrage te leveren aan de maatschappij».
Op basis van deze missie is, gezien de gezamenlijke verantwoordelijkheid van Rijksoverheid en de openbare lichamen voor een goed functionerend stelsel van preventieve voorzieningen, jeugdzorg, jeugdbescherming en jeugdreclassering, wederom samen met verantwoordelijke partijen binnen de openbare lichamen van Bonaire, St. Eustatius en Saba, per eiland een plan gemaakt wat de eerste concrete uitvoeringsresultaten zouden moeten zijn. Dit plan betrof zowel preventie (een Centrum voor Jeugd en Gezin, verbetering jeugdgezondheidszorg, verbetering naschoolse opvang en vrijetijdsvoorzieningen) als jeugdzorgvoorzieningen en verbetering van de jeugdbescherming. Dit plan is vanaf 2009 uitgevoerd en de basisvoorzieningen zijn inmiddels gerealiseerd. De komende jaren vergt borging en kwaliteitsverbetering nog heel veel aandacht. Zo is recent op Bonaire, St. Eustatius en Saba een startconferentie gehouden over de aanpak van kindermishandeling. Vanuit de VWS-begroting is hiervoor structureel 3,5 mln. extra beschikbaar gesteld.
Zoals is vermeld in de brief van 23 januari 2012 (2011–2012, 33 000-IV, nr 55) is ieder land in het Koninkrijk zelf verantwoordelijk voor het beschermen van kinderrechten zoals dat is vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Met in inachtneming van deze eigen verantwoordelijkheid en gelet op de visie van Nederland op de samenwerking binnen het Koninkrijk ondersteunt de Nederlandse regering de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten, binnen het Koninkrijk op het gebied van de kinderrechten onder meer door middel van de samenwerkingsprogramma’s. Het gaat dan bijvoorbeeld om leerplicht, het tegengaan van schooluitval, leerlingenzorg, actieve betrokkenheid van ouders bij het onderwijs van hun kinderen, maar ook om armoedebestrijding, opvoedingsondersteuning, sport en verbetering van wijken. Daarnaast ondersteunt de Nederlandse Vertegenwoordiging in Aruba, Curaçao en Sint Maarten specifieke (kleine) subsidieaanvragen, onder meer op het gebied van kinderrechten.
Hoe verhoudt deze verantwoordelijkheid krachtens het VN-Kinderrechtenverdrag zich tot het onderscheid dat op veel punten wordt gemaakt – op basis van het Statuut en de WOLBES en het bestuurlijk akkoord – en dat direct invloed heeft op de toegang van kinderen en gezinnen tot basisvoorzieningen (zoals kinderbijslag)?
Voor Caribisch Nederland is gekozen voor maatwerk om rekening te houden met de bijzondere omstandigheden van de eilanden. Een belangrijk voorbeeld is de keuze voor de dollar in plaats van de euro. Ook bijvoorbeeld op het terrein van de zorg zijn specifieke oplossingen gekozen passend bij de lokale situatie. Discussies over gelijke behandeling worden vooral gevoerd in het kader van sociale voorzieningen zoals uitkeringen, kindertoeslag en huursubsidie. Het pakket aan regelgeving moet echter in zijn totaliteit worden beoordeeld. Zo is er gekozen voor een relatief simpel fiscaal stelsel met een hoge belastingvrije voet, een relatief lage vlaktax, maar dan ook geen compensaties via toeslagen en subsidies.
Is dit onderscheid in overeenstemming met de Nederlandse Grondwet (art. 1) en het VN-Kinderrechtenverdrag (art. 2)?
Artikel 2 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (alle rechten gelden voor alle kinderen) en artikel 1 van de Grondwet regelt dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld. Voor Caribisch Nederland is er echter dikwijls geen sprake van gelijke behandeling omdat er geen sprake is van gelijke gevallen gezien de bijzondere omstandigheden op de eilanden en de regio waar zij zich bevinden. Ten aanzien van de eilanden is gekozen voor maatwerk, in veel gevallen op expliciet verzoek van de eilandbesturen zelf.
Op welke manier organiseert u – als coördinerend minister – de contacten tussen de vakministeries, om te waarborgen dat alle rechten van kinderen op de BES-eilanden worden gewaarborgd conform het VN Kinderrechtenverdrag?
Binnen de constructie waarvoor de wetgever heeft gekozen, is geen sprake van een coördinerende bewindspersoon. Sinds 10-10-10 zijn de individuele bewindspersonen ieder voor hun eigen beleidsterreinen in Caribisch Nederland verantwoordelijk. Net als zij dat zijn voor het Europese deel van ons land. De Nederlandse regering heeft het stokje overgenomen van de Nederlands-Antilliaanse regering en de Nederlandse ministeries dat van de Nederlands-Antilliaanse ministeries. In Den Haag beschikt ieder ministerie over een coördinator Caribisch Nederland. Deze heeft kennis van de eilanden en onderhoudt primair het contact met de vooruitgeschoven post van hun ministerie en met het eilandbestuur. De verschillende coördinatoren stemmen hun activiteiten bovendien in Den Haag af met de andere departementen. Hiertoe bestaat een interdepartementale werkgroep Caribisch Nederland en Koninkrijksrelaties. De minister van BZK heeft zich daarnaast richting de eilandbesturen bereid getoond voor hen coördinerend op te treden, in die zin dat zij gaarne bereid is de eilandbesturen te helpen bij het in contact komen met de juiste collega-bewindspersoon.
Ten aanzien van de zorg voor kinderen op Caribisch Nederland is Caribisch Nederland verantwoordelijk voor de preventieve zorg van de jeugd. De staatssecretaris van VWS draagt verantwoording voor de specialistische zorg.
Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de rijksoverheid en de openbare lichamen om te zorgen voor een goed functionerend stelsel van preventieve voorzieningen, jeugdzorg, jeugdbescherming en jeugdreclassering.
Deelt u de eerste voorlopige conclusies die door verschillende deskundigen getrokken worden in de uitzendingen van Spraakmakende Zaken over kinderen op de BES-eilanden over de problemen waarmee zij geconfronteerd worden, zoals rond opvoeding, armoede, onderwijs, toekomstkansen en tienerzwangerschappen?
Mijn beeld is dat er de afgelopen jaren veel is verbeterd, maar dat er ook nog veel moet gebeuren. Zo zijn de afgelopen jaren Centra voor Jeugd en Gezin opgezet waar een brede opvoed- en opgroeiondersteuning wordt geboden. Daarnaast zijn de vrijetijdsvoorzieningen verbeterd, is de methodiek positief opvoeden (Triple P) geïntroduceerd, is jeugdzorg ontwikkeld (ambulante hulp, pleegzorg, tehuizen, kinder- en jeugdpsychiatrie) en is binnen het gedwongen kader de uitvoering van de gezinsvoogdij verbeterd en de voogdijraad verder geprofessionaliseerd3. Ook in de (jeugd)gezondheidszorg en het onderwijs is en wordt veel geïnvesteerd om de kwaliteit en de voorzieningen verder te verbeteren.
Bent u het eens met de constatering – zoals deze door deskundigen in Spraakmakende Zaken werd geuit – dat verschillende kinderrechten op de BES-eilanden niet gewaarborgd worden, zoals het recht op een adequate levensstandaard, het recht op ontwikkeling en ontplooiing, het recht op vrije- tijdsvoorziening, het recht op adequaat onderwijs en gezondheidszorg, het recht op bescherming tegen kindermishandeling en misbruik, etc., en wat gaat u hieraan doen?
Zoals ik eerder heb aangegeven is de missie voor het jeugdbeleid in Caribisch Nederland gebaseerd op het Internationaal Verdrag inzake Rechten van het Kind. De daartoe ondernomen acties hebben aan de volbrenging van deze missie bijgedragen, maar ook in toekomst zullen acties nodig zijn.
Op welke manier onderhoudt u de komende periode contacten met zowel bewoners als gezagsdragers op Bonaire, Sint Eustatius en Saba over de situatie van kinderen aldaar?
De organisatie Jeugdzorg en Gezinsvoogdij Caribisch Nederland onderhoudt regelmatig contact met de gezaghebbers op de drie eilanden. Via deze organisatie ontvang ik signalen over de voortgang van de verbeteringen op het gebied van de jeugd. Bewoners kunnen voor vragen over onder andere opvoed- en opgroeiondersteuning terecht bij de Centra voor Jeugd en Gezin.
Is de nu geschetste situatie van kinderen in Caribisch Nederland voor u aanleiding om uw beleid te veranderen? Zo ja, is de nu geschetste kinderrechtensituatie op Caribisch Nederland voor u aanleiding om concrete maatregelen te initiëren (vanuit verschillende ministeries), zoals op het gebied van armoedebestrijding, bescherming tegen en hulp bij kindermishandeling en geweld, vergroten van toekomstkansen voor kinderen, opvoedingsondersteuning en schoolse en naschoolse mogelijkheden?
Het structureel verbeteren van de positie van kinderen heeft mijn aandacht. De geschetste situatie is een bevestiging van de door mij ondernomen en voorgenomen acties.
Het Comité van de Verenigde Naties voor de monitoring van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind heeft in 2009 gewezen op de zorgelijke situatie van de kinderrechten in de toenmalige Nederlandse Antillen. Saba, Sint Eustatius en Bonaire hebben daarom al in 2008 met Nederland afgesproken om de jeugdaanpak tot één van de prioritaire thema’s te maken. In 2009 en 2010 zijn hiervoor extra middelen vrijgemaakt.
Samen met het lokale bestuur, de lokale instellingen en de Inspectie Jeugdzorg is er in de afgelopen jaren een behoorlijke verbetering aan voorzieningen gerealiseerd: het opzetten van een Centrum voor Jeugd en Gezin, de verbetering van vrije tijdsvoorzieningen voor jongeren vanaf 12 jaar, het ontwikkelen van jeugdzorg (ambulant, pleegzorg en residentiële zorg), verbeteren van de gezinsvoogdij en het versterken van de Voogdijraad. De acties op het gebied van de jeugdbescherming onderneem ik in nauwe samenspraak met de staatsecretaris van Veiligheid en Justitie.
In navolging van de aanbevelingen van het VN-Kinderrechtencomité, worden professionals opgeleid in een methodiek voor positief opvoeden (Triple P). Vanuit het Centrum voor Jeugd en Gezin wordt dit najaar de Campagne voor Positief Opvoeden voor ouders georganiseerd.
De komende twee jaar richten we ons op de verbetering van de jeugdgezondheidszorg, het bieden van opvoedingsondersteuning aan ouders van tieners, het versterken van seksuele educatie, het begeleiden van tienermoeders, het bereiken van ouders in de buurten via buurtmoeders en een sluitende aanpak van kindermishandeling.
Deze doelstellingen worden door mij gemonitord via de subsidieafspraken.
In juni 2012 hebben er op Bonaire, Saba en St. Eustatius conferenties plaatsgevonden met alle ketenpartners over het onderwerp kindermishandeling. Deze conferenties waren het startschot om te komen tot een sluitende aanpak van kindermishandeling en het maken van werkafspraken, waarbij nadrukkelijk wordt gekeken naar de lokale behoeften en mogelijkheden van de eilanden.
Bent u bereid actie te ondernemen op basis van de aanbevelingen van het rapport «Koninkrijkskinderen» dat UNICEF begin 2013 uitbrengt, in samenwerking met verantwoordelijke ministeries en overheidsdiensten in Nederland en in Caribisch Nederland?
Ik kijk met belangstelling uit naar het verschijnen van het rapport van UNICEF. Ik wil nu nog niet vooruitlopen op de mogelijke inhoud van dit rapport, de aanbevelingen en de mogelijke actie die ik al dan niet in samenwerking met andere verantwoordelijke ministeries en overheidsdiensten zal nemen.
Het ontslag van klokkenluider bij VU Medisch Centrum |
|
Linda Voortman (GL), Ineke van Gent (GL) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat longarts, hoogleraar Postmus, door het bestuur van VU Medisch Centrum is ontslagen, omdat hij de patiëntveiligheid in het ziekenhuis bij de Raad van Toezicht en de Inspectie voor de Gezondheidszorg aan de kaak heeft gesteld?1
Nee, het bericht dat het afdelingshoofd longziekten van het VUmc, Prof.dr. P.E. Postmus, zou zijn ontslagen klopt niet. De raad van bestuur van het VUmc heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) er op 22 augustus 2012 telefonisch van op de hoogte gebracht dat de heer Postmus per direct op non-actief was gesteld omdat hij zich volgens de raad van bestuur niet aan bepaalde afspraken had gehouden. Het gaat hier om een arbeidsrechtelijke zaak waarvan de inhoud mij niet bekend is. In het kader van het lopende verscherpt toezicht zal de inspectie het toezicht op hoe het VUmc omgaat met interne en externe meldingen van zorgpersoneel en of daarbij wordt voldaan aan de geldende normen en wettelijke vereisten, intensiveren.
Hoe beoordeelt u dit ontslag? Wat vindt u ervan dat de Raad van Bestuur van VU Medisch Centrum dit ontslag probeert te verkopen als één van de eerste verbetermaatregelen? Voor wie is het ontslag van deze arts precies een verbetering, en deelt u de mening dat dit ontslag meer lijkt op een afrekening, gezien Postmus» eerdere terechte verzet tegen heimelijke video-opnames op de eerste hulp van tv-producent Eyeworks? Deelt u voorts de mening dat dit ontslag waarschijnlijk tot gevolg zal hebben dat andere vermoedelijke misstanden niet meer gemeld zullen worden?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is in de situatie van de heer Postmus geen sprake van ontslag. Ten aanzien van het door zorgprofessionals melden van (vermoedelijke) misstanden in de zorg bij de IGZ vind ik het essentieel dat dit in vrijheid moet kunnen gebeuren. Eén van de veertien maatregelen uit het IGZ-rapport van november 2011 over het VUmc vat dit standpunt goed samen (citaat): «Calamiteiten dienen onverwijld aan de inspectie te worden gemeld. De raad van bestuur dient de meldingsprocedure toe te passen in lijn met de wet, waarbij er in geval van een patstelling vrijheid is voor professionals, mits intern aangekaart, om zelfstandig bij de inspectie melding te doen van een (vermoedelijke) calamiteit.» De IGZ kijkt in het kader van het verscherpt toezicht ook naar het in praktijk brengen van deze maatregel.
Overigens hebben veel zorgaanbieders afspraken over hoe dient te worden omgegaan met interne en externe meldingen. Dergelijke afspraken of regelingen dragen er in principe aan bij dat zorgorganisaties zorgvuldig omgaan met een vermoeden van een onregelmatigheid of misstand. Echter, wanneer dergelijke regelingen of afspraken tot gevolg hebben dat medewerkers beperkt worden in hun meldingsvrijheid, of misstanden niet aan de raad van toezicht of de IGZ zouden mogen melden zonder dat het bestuur daarmee akkoord gaat, dan vind ik dat ongewenst. Het is belangrijk dat zorgaanbieders transparant zijn naar de toezichthouder. Het mag al helemaal niet gebeuren dat een medewerker wordt gestraft vanwege het informeren van de IGZ. Een veilige bedrijfscultuur waarbij het melden van misstanden door zorgpersoneel juist wordt bevorderd, dient door zorgverleners gezien te worden als een vast onderdeel van het leveren van kwalitatief goede en veilige zorg.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden er voor medici en verplegend personeel bestaan om vermoedelijke misstanden bespreekbaar te maken, welke procedures daarvoor gelden en welke bescherming medici en verpleegkundigen als klokkenluiders genieten?
Medici en verplegend personeel kunnen (vermoedelijke) misstanden altijd melden bij de IGZ, ook anoniem. Anonieme meldingen worden door de IGZ geregistreerd als signaal en zijn een belangrijke informatiebron voor de inspecteurs bij het toezicht op de kwaliteit van zorg. Bij (on)aangekondigde bezoeken aan instellingen houden zij rekening met deze signalen. Als de ernst van de melding daar aanleiding toe geeft, start de inspectie direct een onderzoek. Dit met bescherming van de eventueel betrokken klokkenluider(s).
De Brancheorganisaties Zorg (BoZ) hebben in 2010 een modelregeling klokkenluiden opgesteld. Deze regeling draagt eraan bij dat zorgorganisaties zorgvuldig omgaan met een vermoeden van een onregelmatigheid of misstand. In deze regeling wordt beschreven hoe er moet worden omgegaan met interne en externe meldingen. Dit initiatief is door de zorgsector zelf opgezet waardoor het op voldoende draagvlak kan rekenen van de zorginstellingen. Voldoende draagvlak is van essentieel belang om binnen zorginstellingen een open en veilige bedrijfscultuur te bewerkstelligen, waar het management open staat voor feedback van de werkvloer en medewerkers het gevoel hebben dat zij gehoord worden. Met een dergelijke bedrijfscultuur zullen mogelijke misstanden sneller worden opgelost, waardoor de zorginstelling goede zorg kan blijven verlenen. De leden van Actiz, GGZ Nederland, NFU, NVZ en VGN moeten op grond van hun lidmaatschap voldoen aan de Zorgbrede Governancecode en de modelregeling klokkenluiden die daar onderdeel van is. Deze brancheorganisaties beslaan een groot deel van de zorgaanbieders in Nederland.
Voorts start per 1 oktober 2012 het Adviespunt Klokkenluiders. Dit is een onafhankelijk advies- en verwijspunt voor klokkenluiders die werken bij de overheid of in de private sector. Het Adviespunt Klokkenluiders adviseert en ondersteunt klokkenluiders.
Vindt u de bescherming van klokkenluiders in de gezondheidszorg adequaat geregeld? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen neemt u zich voor om deze bescherming substantieel te verbeteren?
Zie mijn antwoord op vraag 3. In aanvulling hierop: tijdens het Algemeen Overleg over de IGZ van 28 februari dit jaar heb ik u toegezegd na te gaan hoe de IGZ omgaat met de bescherming van klokkenluiders. De manier waarop de IGZ omgaat met de meldingen van zorgpersoneel is onderdeel van het lopende dossieronderzoek bij de IGZ van mw. Sorgdrager. De wijze waarop zorgprofessionals die een klacht bij de IGZ indienen worden beschermd is onderdeel van het eveneens thans lopende onderzoek naar de IGZ door dhr. Van der Steenhoven. De resultaten van de onderzoeken worden dit najaar aan de Kamer gezonden.
Bent u bereid onderzoek te laten instellen naar de gang van zaken van dit ontslag en de Kamer daarover te informeren?
Gezien mijn antwoorden op de vragen 1 en 2 is het instellen van een dergelijk onderzoek niet opportuun. Overigens heeft de raad van toezicht van het VUmc aangegeven een onderzoek te zullen instellen met als doel het eigen functioneren in relatie tot de problemen bij het VUmc te evalueren. Dit onderzoek zal door externen worden uitgevoerd, het is op het moment van schrijven nog niet bekend wie dit onderzoek gaat uitvoeren.
Het sluiten van dagbestedinglocaties in Drenthe als gevolg van de bezuinigingen op de vervoerkosten voor gehandicapten |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Herinnert u zich de Kamervragen die ik stelde naar aanleiding van de bezuinigingen op de vervoerkosten van gehandicapteninstellingen?1 Herinnert u zich ook dat u in uw antwoorden aangaf dat instellingen in overleg met de cliënten voor vervoer moeten zorgen?1
Ja, ik herinner mij dat.
Hoe rijmt u dit antwoord met het bericht dat de zorginstelling Noorderbrug heeft besloten in ieder geval de locaties Werklocatie Frederiksoord, Activiteitencentrum Meppel, Zorgboerderij Boyemaheerd en Werken Grootegast te sluiten, met als reden de bezuinigingen op de vervoerkosten?3
Mij is bekend dat de Noorderbrug al langer kijkt naar de organisatie van dagactiviteiten, reeds lange tijd voor de maatregel «Vervoerskosten». Zo is onder andere te lezen in hun jaardocument 2010 en 2011. Ook in het blad NB! jaargang 2011 (Noorderbrug) is te lezen dat er op 9 december 2010 een speciale themasessie getiteld «balanceren tussen kwaliteit en betaalbaarheid», is gewijd aan de noodzaak voor «een heroriëntatie op het gebied van dagactiviteiten».
Op pagina 28 van het jaardocument 2011 is ondermeer te lezen: «In 2011 zijn voorbereidingen getroffen voor het sluiten van niet rendabele activiteitencentra, waarbij principiële keuzes gemaakt zijn op weg naar de invoering van de Wet op de Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) en de Wet Werken naar Vermogen (WVnV). Een zinvolle dagbesteding kan veelal ook in samenwerking met bedrijven of welzijnsinstellingen vormgegeven worden en hoeft niet permanent in een activiteitencentrum plaats te vinden.» (einde citaat) Op pagina 42 van het jaarverslag is te lezen dat: «In 2012 zullen de resultaten van de reorganisatie van het primair proces en het sluiten van niet rendabele centra zichtbaar zijn.» (einde citaat).
Instellingen richten hun eigen organisatie in en kunnen dat autonoom en naar eigen doen inzicht doen.
Hebben de cliënten die gebruik maken van deze locaties nog enig recht van spreken, behalve dat ze tegen dit voorgenomen besluit van de Raad van Bestuur kunnen protesteren bij de cliëntenraad? Kan de cliëntenraad een voorgenomen besluit van de Raad van Bestuur terugdraaien, of kunnen ze alleen een negatief advies uitbrengen dat de Raad van Bestuur naast zich neer kan leggen? Hebben individuele cliënten in dergelijke situaties nog een andere manier om hun dagbesteding te behouden, of trekken ze waarschijnlijk toch aan het kortste eind? Wat is uw oordeel over de positie van de cliënt in dit geval?
De Noorderbrug hecht, zoals zij dat zelf formuleert in het jaarverslag 2011 «grote waarde aan medezeggenschap, omdat dit past bij de missie, visie en kern-waarden.» (einde citaat) Ik heb geen reden om te veronderstellen dat de Noorderbrug niet op een zorgvuldige manier omgaat met (de ook formeel geborgde positie van) haar cliënten en de cliëntenvertegenwoordigers.
Had u bij de afspraken in het Kunduz-akkoord niet kunnen voorzien dat dit het gevolg zou kunnen zijn? Had u dat idee ook nog niet na het algemeen overleg over de Toekomst van de AWBZ, vlak voor het zomerreces?4
Mijn verwachting was en is dat instellingen – op grond van onderliggende rapporten – eerst gaan kijken wat ze zelf kunnen verbeteren respectievelijk hoe ze de consequenties van de daling van inkomsten kunnen opvangen in hun bedrijfsvoering. Daarvoor is er ook ruimte. Geconstateerd is immers dat er grote verschillen zijn tussen instellingen in hun kostprijzen voor vervoer van en naar de dagbesteding. Daarbij was ook de constatering dat de huidige regeling voor een instelling weinig reden was om doelmatig vervoer te organiseren, omdat ze de kosten nagenoeg geheel vergoed kregen. Een slag waarbij instellingen kritisch kijken naar de organisatie ligt voor de hand.
Vervolgens zullen er instellingen zijn die wel uitkomen met de vergoedingen (er zijn er die dit nu al kunnen) en zullen er instellingen die niet (direct) uitkomen. Dat laatste kan ook een bewuste keuze zijn van de instelling, bijvoorbeeld om geld die men op andere posten overhoudt, in te zetten voor vervoer. Ik ben nadrukkelijk niet verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering c.q. bevoegd op het terrein van de individuele instelling.
Wat bedoelde u precies toen u in genoemd overleg op dit onderdeel als antwoord op mijn vragen zei dat u de maatregel « met coulance» zou uitvoeren?4 Hoe gaat u deze coulance in dit concrete geval toepassen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat bedoelde u toen u in dit overleg tevens zei dat u schrijnende gevallen wilde voorkomen?4 Vallen de mensen in de bovengenoemde dagbestedingslocaties, die hun dagbesteding waar ze al jaren naar toe gaan verliezen, onder de kwalificatie «schrijnend geval»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich dat In het algemeen overleg over de Toekomst van de AWBZ ook de 150 miljoen euro aan bezuinigingen van de Kunduz-coalitie is behandeld, en dat u in reactie op mijn vragen heeft bevestigd dat de getroffen instellingen de bezuinigingen niet per se hoeven op te halen uit hun vervoerkosten? Kunt u laten nagaan hoe de instelling Noorderbrug met deze uitvoeringsruimte is omgegaan? Heeft u de mogelijkheid de korting op de vervoerkosten te beschouwen als een generieke korting laten weten aan alle zorginstellingen die met deze maatregel zijn geconfronteerd?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn u ook andere zorginstellingen bekend die hun cliënten hebben laten weten dat hun dagvoorziening zal verdwijnen, en dat ze op zoek moeten naar iets anders? Zo ja, welke instellingen zijn dat?
Nee, deze zijn mij thans niet bekend.
Zijn er bij u al signalen bekend over wachtlijsten voor voorzieningen die wel open kunnen blijven?
Zie antwoord vraag 8.
Ambulances die nog steeds niet over de busbaan mogen rijden |
|
André Elissen (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de brief van 17 augustus 2012 van de minister van Infrastructuur en Milieu1 waarin aangegeven wordt dat een reactie op de motie-Elissen2 van 2 november 2011 zo spoedig mogelijk na het reces komt?
Ja.
Heeft u wel kennisgenomen van genoemde motie, waarin de regering wordt verzocht te bewerkstelligen dat ambulances in Nederland kunnen rijden en stilstaan waar de bestuurder dit noodzakelijk acht (dus ook op een busbaan) als dit bevorderlijk is voor bijvoorbeeld betere ambulancespreiding of comfortabeler vervoer van patiënten? Zo ja, waarom is deze motie dan nog niet uitgevoerd?
Ja. Tot mijn spijt heeft een reactie op de motie en de beantwoording van de vragen van lid Wiegman veel overleg gekost, waardoor vertraging in de afhandeling is opgetreden. Inmiddels is een reactie op de motie aan de Tweede Kamer gezonden.
Zie hiervoor de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu met (Kamerstuk II 33400-XII, nr.7). Hierin wordt ook beschreven dat voor uitvoering van de motie geen wijziging in de regelgeving nodig is.
Deelt u de mening dat uitvoering van de motie erg lang duurt en dat de regering weinig voortvarend is bij het uitvoeren van de voornoemde motie, die werd ondersteund door alle fracties in de Tweede Kamer behalve de VVD?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom het uitvoeren van de motie zo veel tijd kost? Op welke termijn en welke wijze denkt u de motie uit te voeren? Kunt u dit antwoord toelichten en onderbouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Uitbraak van vogelgriep |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u in detail aangeven hoe de ruiming van de leghennen in Hagestein op zaterdag 11 augustus 2012 is verlopen en daarbij aangeven hoeveel dieren er exact zijn gedood, hoeveel stallen het betrof, of de temperatuur en CO2 concentraties volgens de gestelde normen waren en binnen de daarvoor gestelde termijn bereikt zijn, en hoe lang de hele operatie heeft geduurd? Zo nee, waarom niet?
Zoals al gemeld in mijn Kamerbrief van 15 augustus 2012 (TK 807 nr. 151) heeft de NVWA naar aanleiding van de problemen bij het doden van de dieren op een kalkoenenbedrijf in Kelpen-Oler (Limburg) het contract met het ruimingsbedrijf beëindigd en de procedures rond de uitvoering en het toezicht op het doden van vogels bij een AI-uitbraak aangescherpt (zie ook Kamerbrief schriftelijk overleg vogelgriep van 29 mei 2012, TK 28 807 nr. 145, 30 mei 2012). Er is een ander bedrijf gecontracteerd voor het doden van de vogels.
Op het pluimveebedrijf waren in totaal 32 870 leghennen aanwezig, verdeeld over twee stallen: een oudere, vrij open stal en een tamelijk nieuwe stal. Beide stallen hebben een vrije uitloop. Het bedrijf dat verantwoordelijk was voor het doden van de leghennen is op zaterdagochtend 11 augustus begonnen met het afplakken van de stallen. Dit bleek voor de oude stal bewerkelijk te zijn. De voorbereiding kostte daarom meer tijd dan gepland. Om 16.50 uur is begonnen met het inbrengen van CO2 in de stallen. De vergassing heeft twee uren geduurd. Om 21.30 uur zijn de stallen vrijgegeven. Het hele proces is correct verlopen en de voorgeschreven indicatoren zijn behaald. De NVWA heeft continu toezicht gehouden op het proces.
Op zaterdagavond en op zondag zijn de dode leghennen van het bedrijf afgevoerd. Het afvoeren van de dode dieren heeft meer tijd in beslag genomen door met name de inrichting van de stallen (volièrestallen) en in mindere mate het gebruik van nieuwe maskers door de medewerkers (het zgn. volgelaatmasker). Dit masker biedt meer veiligheid, maar levert een zwaardere werkbelasting waardoor verplicht meer gepauzeerd moest worden.
Het gehele proces van taxeren tot ruimen en de eerste reiniging en ontsmetting heeft geduurd van vrijdagavond 20.00 uur tot zondagavond 23.00 uur.
Is het waar dat de ruiming van zaterdag tot en met zondagmiddag 12 augustus 2012 heeft geduurd? Zo ja, hoe verklaart u dit en deelt u de mening dat de ruiming dan veel te lang heeft geduurd en hoe beoordeelt u dit? Zo nee, tot wanneer heeft de ruiming dan wel geduurd en hoe komt het dat er geruchten gaan dat de ruiming tot zondag heeft geduurd?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of het een stalvergassing was of een containervergassing en kunt u toelichten waarom voor de gebruikte methode is gekozen? Zo nee, waarom niet?
Het betrof een stalvergassing. Bij de voorinspectie door het vergassingsbedrijf bleek een stalvergassing mogelijk te zijn. Wanneer de stal zich daarvoor leent, verdient stalvergassing de voorkeur boven containervergassing. Voor de afweging tussen stalvergassing dan wel containervergassing verwijs ik u naar mijn brief inzake het Schriftelijk Overleg over de uitbraak van vogelgriep in Kelpen Oler, Limburg (TK 28 807 nr. 145 30 mei 2012).
Kunt u aangeven hoe lang het heeft geduurd totdat alle dieren dood waren en of bij het openen van de stal of container na de vergassing daadwerkelijk alle dieren dood waren? Zo ja, hoe beoordeelt u deze gegevens? Zo nee, waarom niet en hoeveel dieren waren er nog in leven?
Zie antwoorden op vraag 1 en 2. Er zijn 2 van de 32 870 hennen levend aangetroffen na de vergassing. Deze dieren zijn onmiddellijk conform de geldende regels geeuthanaseerd.
Kunt u hierbij toelichten of het verloop van het doden van de dieren dit keer wel correct is gemonitord, zoals u aangeeft in uw brief van 30 mei 2012 naar aanleiding van de gruwelijke dood van de kalkoenen in Kelpen-Oler? Zo nee, waarom niet?1
Tijdens het dodingsproces heeft de coördinator van de NVWA de metingen van de gasconcentraties gevolgd. Hij heeft vastgesteld dat de gestelde indicatoren, zoals CO2-concentraties en temperatuur, binnen de gestelde termijnen zijn gehaald.
Kunt u aangeven hoeveel en welke mensen er aanwezig waren tijdens de ruiming en wat hun taken waren? Zo nee, waarom niet?
In totaal zijn tijdens de ruiming de volgende personen een deel van de tijd aanwezig geweest: 1 taxateur (op vrijdag), 6 medewerkers van het vergassingsbedrijf, 18 personen voor het verzamelen en afvoeren van de kadavers, 4 chauffeurs en kraanbestuurders, 2 medewerkers voor hygiëne en ontsmetting, 2 leveranciers van ruimingsmaterialen en 1 medewerker voor de ongediertebestrijding.
Van de NVWA waren 6 medewerkers van het frontteam van de NVWA aanwezig, plus 3 medewerkers van het Incident- en Crisiscentrum van de NVWA, waaronder het hoofd/teamleider van deze afdeling. De aanwezigheid van de 3 laatstgenoemde medewerkers was vanwege het gebruik van een nieuw type beschermingsmasker voor het personeel en omdat voor de eerste keer het nieuwe vergassingsbedrijf werd ingeschakeld. Er is geen crisismanager van de NVWA aanwezig geweest. Wel heeft de Inspecteur-generaal van de NVWA zondag het bedrijf bezocht.
Is het waar dat er ook een crisismanager van de NVWA aanwezig was tijdens de ruiming? Zo ja, waarom was deze crisismanager aanwezig en wat waren zijn werkzaamheden?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u bevestigen dat u zelf ook aanwezig bent geweest op het bedrijf? Zo ja, wanneer en wat was de reden van uw bezoek?
Voor de direct betrokkenen is de ruiming ook emotioneel bijzonder zwaar. Ik heb daarom de veehouder en zijn familie bezocht om mijn medeleven te tonen en ze op deze wijze een hart onder de riem te steken. Het besmette deel van het bedrijf heb ik niet bezocht.
Kunt u aangeven of de medewerkers van de NVWA (Voedsel en Warenautoriteit) bij deze ruiming de meetapparatuur hebben kunnen volgen, zoals u aangeeft in uw brief van 30 mei 2012? Zo ja, hebben zij daardoor nauwkeuriger kunnen toezien op een goed verloop van het doden van de dieren? Zo nee, waarom niet en wat voor gevolgen heeft dit gehad voor het verloop van het doden van de dieren?
De NVWA-medewerkers hebben gedurende de vergassing de metingen nauwkeurig kunnen volgen.
Kunt u aangeven of het bedrijf dat de ruiming heeft uitgevoerd dit volgens alle gestelde regels heeft gedaan, of alle apparatuur goed heeft gefunctioneerd en of het bedrijf een gedetailleerd werkplan voor de ruiming heeft aangeleverd voordat het aan de werkzaamheden begon? Zo ja, kunt u dit nader toelichten en details geven over de inhoud van het werkplan? Zo nee, wat voor problemen zijn er ontstaan en wat gaat u doen om dergelijke problemen in de toekomst te voorkomen en schuldigen aan deze problemen aan te pakken?
Het vergassingsbedrijf heeft een werkplan ingediend. Dit is vooraf besproken met de NVWA. In het werkplan staat beschreven op welke wijze de uitvoering van de ruiming zal plaatsvinden (met name het afplakken van de stallen en de wijze van CO-2 toediening). De inhoud van het werkplan is in overeenstemming met de geldende regelgeving en het werkplan is correct gevolgd.
Het bericht 'Careyn wil HWW Zorg overnemen' |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u bekend met het bericht «Careyn wil HWW Zorg overnemen»?1
Het betreffende bericht is mij bekend.
Wat vindt u ervan dat Careyn enerzijds bezuinigt op de huishoudelijke hulp, maar blijkbaar wel voldoende geld heeft om HWW Zorg over te nemen?
HWW en Careyn voeren momenteel «serieuze gesprekken», zoals het aangehaalde bericht zegt. Gaandeweg zal duidelijk worden of er daadwerkelijk sprake zal zijn van samenwerking of van overname en of voor die overname betaald gaat worden. De gesprekken vloeien voort uit een van de voorwaarden die de NZa verbond aan de steunverlening aan HWW na het faillissement van Meavita.
Wat vindt u ervan dat eerst de raden van bestuur het eens moeten worden alvorens stakeholders om advies gevraagd wordt? Is dit niet de omgekeerde wereld? Hoort niet eerst een advies aan de stakeholders gevraagd te worden?
Overeenstemming, op zijn minst op hoofdlijnen, tussen de raden van bestuur lijkt mij noodzakelijk om te bepalen wat er aan de stakeholders kan worden voorgelegd. Een andere volgorde is moeilijk denkbaar. Deze volgorde is juist noodzakelijk zodat stakeholders weten waarover ze inbreng kunnen leveren en ze zorgvuldig door de raden van bestuur kunnen worden betrokken.
Gaan er na de overname banen verdwijnen bij HWW Zorg? Gaat het personeel dat overgenomen wordt er in salaris op achteruit? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Gegeven de stand van de gesprekken is daarover op dit moment geen informatie beschikbaar.
Bent u bereid zowel bij Careyn als bij HWW Zorg erop aan te dringen dat al het personeel overgenomen wordt met behoud van het huidige salaris? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijk verzoek zou vooruitlopen op de uitkomst van de lopende gesprekken. Bovendien is het personeelsbeleid een zaak van de instelling zelf.
Welke gevolgen heeft deze mogelijke overname voor de cliënten van HWW Zorg?
Uitgangspunt is natuurlijk dat de cliënten van HWW-zorg of Careyn geen nadeel van een dergelijke overname of samenwerking zullen ondervinden en dat de continuïteit van zorg gewaarborgd blijft.
Bent u bereid de Inspectie extra te laten controleren bij HWW Zorg, voor, tijdens en na de overname door Careyn? Zo nee, waarom niet?
Ongeacht of een zorgaanbieder overgenomen wordt of niet, de IGZ blijft alert op signalen die wijzen op het door zorgaanbieders leveren van ondermaatse kwaliteit en veiligheid van zorg. De IGZ doet dit op basis van relevante signalen van onder andere burgers, zorgaanbieders of media. Zo ook hier.
De mogelijke nadelige gevolgen van de nieuwe vermogenstoetsen bij de zorgtoeslag en het kindgebonden budget voor mensen met een letselschade uitkering |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u inzicht geven in hoe de vermogenstoetsen die per 1 januari 2013 ingaan met betrekking tot de zorgtoeslag en het kindgebonden budget zich verhouden tot mensen die een letselschade uitkering ontvangen?
Op 1 januari 2013 zal voor meer toeslagen dan nu het geval is een vermogenstoets gaan gelden. Deze bestaat reeds voor de huurtoeslag en wordt op die datum – in gewijzigde vorm – geïntroduceerd voor de zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Voor de kinderopvangtoeslag geldt geen vermogenstoets. De nieuwe vermogenstoetsen houden in dat wanneer de grondslag sparen en beleggen in box 3 van de inkomstenbelasting hoger is dan € 80 000, er geen recht meer is op toeslag. Door de werking van het heffingvrije vermogen ligt de grens voor alleenstaanden bij € 101 139 (op basis van het jaar 2012) en voor partners op € 122 378, eventueel verhoogd met ouderentoeslag in box 3. Voor de vermogenstoets in de huurtoeslag is de grens voor de vermogenstoets het heffingvrij vermogen, zonder de opslag van € 80 000.
Bij de bepaling van de hoogte van de grondslag sparen en beleggen wordt geen rekening gehouden met de herkomst van het vermogen. Hierop bestaan echter uitzonderingen, de zogenoemde hardheidsclausulegevallen. Een voorbeeld daarvan is vermogen dat een vergoeding vormde voor immateriële schade (smartengeld).
Hoe de introductie van deze vermogenstoetsen zich verhoudt tot mensen die een letselschade-uitkering ontvangen is afhankelijk van het moment van toekennen van de vergoeding en van de gekozen modaliteit van de uitkering.
Voor gevallen die zijn of worden afgewikkeld nadat bekend werd dat er vermogenstoetsen worden geïntroduceerd hoort bij de bepaling van het schadebedrag rekening te worden gehouden met het bestaan van de vermogenstoetsen. De schade als gevolg van het verlies aan arbeidsvermogen wordt immers bepaald op het verschil tussen de bestaande verdiencapaciteit en de verdiencapaciteit indien de schade zich niet had voorgedaan. Daarbij telt het feit dat iemand als gevolg van de schade-uitkering geen recht meer heeft op toeslagen mee. Deze personen worden dan ook materieel niet geraakt door de introductie van de vermogenstoetsen.
Voor gevallen die zijn afgewikkeld voordat bekend werd dat er vermogenstoetsen in de zorgtoeslagen het kindgebonden budget zouden worden geïntroduceerd is bij de vaststelling van het schadebedrag hiermee geen rekening gehouden. Er zijn dan grofweg drie modaliteiten denkbaar.
Kunt u bevestigen dat mensen die een letselschade uitkering ontvangen en daarmee een vermogen hebben dat hoger is dan het heffingvrije vermogen in box 3 van de inkomstenbelasting per 1 januari 2013 getroffen zullen worden door de nieuwe vermogenstoetsen bij de zorgtoeslag en het kindgebonden budget? Zo ja, hoeveel mensen met een letselschade-uitkering zullen volgens u geraakt worden door de vermogenstoetsen bij de zorgtoeslag en het kindgebonden budget? Klopt het dat zij er hierdoor financieel flink op achteruit kunnen gaan, en daardoor in de financiële problemen kunnen raken? Deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk zou zijn, zeker omdat het hier veelal gaat om mensen of gezinnen die al in een kwetsbare situatie zitten?
Zoals bij de vorige vraag is aangegeven ligt de vermogensgrens voor de zorgtoeslag en het kindgebonden budget bij het heffingvrije vermogen in box 3, plus € 80 000. Dat wil zeggen dat voor alleenstaanden een maximaal vermogen geldt van € 101 139 (op basis van het jaar 2012) en voor partners € 122 378.
Om hoeveel personen het bij deze grenzen precies gaat is niet bekend. Sinds 2009 hebben cumulatief iets meer dan 1 000 personen een schadevergoeding van meer dan € 100 000 ontvangen. 1 Onder deze personen, en de personen die voor die tijd een schadevergoeding hebben ontvangen, bevinden zich mensen die door het invoeren van de vermogenstoets worden geraakt. Deze groep wordt echter ingeperkt door de verschillende modaliteiten die bij het antwoord op de eerste vraag zijn uiteengezet. De omvang ervan is daarom moeilijk vast te stellen, te meer omdat ook niet bekend is hoeveel personen van deze groep momenteel in aanmerking komt voor zorgtoeslag of kindgebonden budget. Daarnaast is het ook denkbaar dat iemand die een lagere uitkering ontvangt door de nieuwe vermogenstoets wordt geraakt omdat hij al een zeker vermogen bezat.
Het is mogelijk dat personen die een letselschade-uitkering hebben ontvangen er op achteruit gaan als gevolg van de vermogenstoets. Wanneer deze personen overigens een laag inkomen hebben, waardoor zij wel recht hebben op de toeslagen als de vermogenstoets er niet zou zijn, kan de inkomensachteruitgang meer dan tweehonderd euro per maand bedragen. Dat is voor deze mensen, die zich vaak in een kwetsbare positie bevinden, veelal een erg hoog bedrag.
De introductie van de vermogenstoetsen raakt bij de letselschadeslachtoffers aan een privaatrechtelijke verhouding. Het privaatrecht is beter in staat dan het bestuursrecht om maatwerk te bieden, zoals het antwoord op vraag 1 laat zien. Van belang is dan ook dat de personen om wie het gaat hun privaatrechtelijke situatie onderzoeken om te zien of daar mogelijkheden in bestaan. Het kan een rol spelen dat een deel van de schadevergoeding ziet op immateriële schade. Dit deel is dan reeds op basis van bestaand hardheidsclausulebeleid vrijgesteld.2
Oplossingen dienen naar mijn inzicht dan ook primair te worden gevonden op het privaatrechtelijke vlak. Voor individuele gevallen kan het nodig zijn dat opnieuw naar de afwikkeling wordt gekeken. Eventueel is bemiddeling nodig. Ook binnen de letselschadesector is aandacht voor de afwikkeling van schades op een manier waarbij rekening wordt gehouden met (toekomstige) wetswijzigingen op fiscaal gebied en het gebied van de toeslagen. Een platform op het gebied van bemiddeling en overleg binnen de sector vormt de Letselschade Raad, waarin alle betrokkenen in de sector vertegenwoordigd zijn.
Desalniettemin kan het voorkomen, zoals in de voorgaande alinea’s is gesignaleerd, dat er mensen zijn die geen privaatrechtelijke mogelijkheden hebben en er in inkomen flink op achteruitgaan. Ik ben bereid voor gevallen waar dit onevenredig hard uitpakt een tegemoetkomende regeling te treffen. Ik heb het dan over een restgroep. Een dergelijke regeling zal daarom beperkt en van tijdelijke aard zijn en uitsluitend zien op gevallen die zijn afgewikkeld voordat werd aangekondigd dat vermogenstoetsen zouden worden geïntroduceerd. In de praktijk betekent dit dat deze niet ziet op de huurtoeslag.
Deelt u de mening dat het onwenselijk zou zijn als mensen die slachtoffer/gehandicapt zijn geworden door toedoen van anderen en daarvoor een letselschade- uitkering ontvangen, benadeeld worden door de nieuwe vermogenstoetsen bij de zorgtoeslag en het kindgebonden budget? Ziet u mogelijkheden om de regelgeving voor de inwerkingtreding op 1 januari 2013 aan te passen om mensen met een letselschade-uitkering te ontzien bij de vermogenstoetsen? Zo ja, bent u bereid hier werk van te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Inzake omkoping van ziekhuizen door thuiszorginstellingen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat minstens vier ziekenhuizen zich hebben laten omkopen voor het doorverwijzen van patiënten?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Deelt u de mening dat het advies van een zorginstelling bij doorverwijzing altijd maatwerk voor de cliënt dient te zijn en daarbij eigen financieel gewin door zorginstellingen geen plaats heeft?
Met u ben ik van mening dat het advies van een zorginstelling maatwerk moet zijn als het om doorverwijzen gaat, maatwerk wat betreft de benodigde kwaliteit van de zorg, de gewenste locatie en/of aanbieder. Eigen financieel gewin mag geen drijfveer zijn. Daarom ben ik blij met de aanwijzing die de NZa vier ziekenhuizen heeft opgelegd omdat de betalingen die zij van thuiszorgaanbieders hebben ontvangen, strijdig zijn met de tariefbeschikkingen. De NZa onderzoekt op dit moment nog de rol van de AWBZ-instellingen in deze kwestie.
Deelt u de mening dat de eigen regie van de cliënt voorop dient te staan en dat dit soort omkooppraktijken die eigen regie en het vertrouwen in de zorg ernstig aantasten?
Ik ben samen met u van mening dat de eigen regie van de cliënt voorop moet staan. Het moeten betalen voor verwijzingen beperkt in zijn algemeenheid de keuzevrijheid van cliënten en werpt een drempel op voor nieuwe toetreders. Het woord «omkooppraktijken» lijkt echter een te zware term voor de praktijk die de NZa heeft aangetroffen. De NZa heeft niemand beticht van «omkopen». Het is de taak van de NZa om op te treden tegen de betreffende ziekenhuizen omdat zij tarieven in rekening hebben gebracht bij AWBZ-instellingen die niet in rekening gebracht hadden mogen worden. Op deze wijze kan worden voorkomen dat het vertrouwen in de zorg wordt aangetast.
Welke sancties kunnen de desbetreffende instellingen worden opgelegd?
De NZa heeft de betreffende vier ziekenhuizen een aanwijzing opgelegd om terstond het in rekening brengen van tarieven voor doorverwijzingen te staken. De aanwijzingen met naam en toenaam van de betrokken ziekenhuizen zijn tevens op de website van de NZa en/of in landelijke of plaatselijke media openbaar gemaakt om andere partijen te informeren en te waarschuwen. Als de ziekenhuizen zich niet aan deze aanwijzing houden of als daar anderszins reden voor is, dan zal de NZa nadere handhavingsmaatregelen overwegen, zoals de last onder dwangsom of de bestuurlijke boete. Zoals hiervoor opgemerkt, onderzoekt de NZa op dit moment nog de rol van de AWBZ-instellingen in deze kwestie.
Bent u van plan het voordeel, dat de ziekenhuizen door de omkoping hebben gehad, terug te halen, zodat deze middelen aan zorg kunnen worden besteed?
De afhandeling hiervan is onderwerp van een lopende juridische procedure, waarover ik geen mededelingen kan doen.
Deelt u de mening dat omkoping in de zorg hard aangepakt dient te worden?
Ik vind het van het grootste belang dat onrechtmatig tarieven in rekening brengen in de zorg met verve wordt aangepakt, alle zorgaanbieders moeten de regels strikt volgen. Ik ga ervan uit dat door de interventie van de NZa de zorgaanbieders gewaarschuwd zijn en dat zij geen afzonderlijke doorverwijskosten meer in rekening zullen brengen. Tevens ga ik ervan uit dat verzekeraars daar, mede naar aanleiding van de signalen en het optreden van de NZa, beter op zullen toezien.
Welke maatregelen kunt en wilt u nemen om omkoping in de zorg aan te pakken?
Ik vind, zoals gezegd, dat het onrechtmatig in rekening brengen van tarieven met verve dient te worden bestreden. Verschillende partijen hebben daarin een verantwoordelijkheid. Ik hecht zeer aan het goed functioneren van het hele controle en toezichttraject dat begint met de eigen controle van zorgaanbieders op hun ingediende declaraties. Het is van belang dat aanbieders zich ervan vergewissen dat zij alleen juiste declaraties indienen. Om te bezien of de bij hen ingediende declaraties rechtmatig en doelmatig zijn, voeren de zorgverzekeraars hun formele en materiële controles uit en doen zij fraudeonderzoek. Ten slotte is de NZa belast met het toezicht op de aanbieders en de verzekeraars. Versterking van de keten van controle, toezicht en fraudebestrijding heeft mijn aandacht.
Het kopen van cliënten door thuiszorgorganisaties |
|
Jetta Klijnsma (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u ervan op de hoogte dat tenminste vier ziekenhuizen door thuiszorginstellingen zijn betaald om cliënten naar hen door te verwijzen?
Ja, dit bericht heb ik in de krant gelezen.
Deelt u de mening dat dit doorgeschoten en ongewenste effecten zijn van marktwerking in de zorg?
Nee, die mening deel ik niet. De vier ziekenhuizen hebben gehandeld in strijd met de regels. Zij hebben gedeclareerd aan thuiszorginstellingen voor het naar hen doorverwijzen van cliënten terwijl dit niet is toegestaan. Op deze onrechtmatigheid heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de ziekenhuizen gewezen door het sturen van een aanwijzing. Ik ben van mening dat hierdoor het stelsel functioneert zoals het is bedoeld. De NZa corrigeert de spelers die zich niet aan de regels houden en bewaakt zodoende de keuzevrijheid van cliënten.
Hoe breed was het onderzoek dat u de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza) naar dit fenomeen heeft laten doen? Zijn alle ziekenhuizen in Nederland bijvoorbeeld gescreend op dit gedrag? Hoe heeft u onderzoek laten doen aan de kant van de talloze thuiszorgaanbieders?
De NZa heeft mij laten weten dat zij op basis van ontvangen signalen aan vijf ziekenhuizen een informatieverzoek heeft toegestuurd. Bij vier van de vijf ziekenhuizen gaf de ontvangen informatie de NZa aanleiding tot het opleggen van een aanwijzing. Ziekenhuizen waarover geen signalen zijn binnengekomen, zijn door de NZa niet onderzocht. Wel doet de NZa momenteel ook onderzoek naar de rol van AWBZ-instellingen in deze kwestie en naar doorverwijzingen in de zorg in andere sectoren, eveneens op basis van signalen.
De verwachting is dat de aan de vier ziekenhuizen gegeven aanwijzingen, de mogelijk nog te volgen aanwijzingen aan de betrokken AWBZ-instellingen en de uit het onderzoek in andere sectoren voortvloeiende aanmerkelijke marktmacht besluiten met betrekking tot doorverwijzen, voldoende effect sorteren om ongewenste ontwikkelingen op dit gebied te stoppen.
Hebben u ook tijdens werkbezoeken minder «harde» en moeilijker te verifiëren signalen bereikt dat in sommige regio's transferverpleegkundigen steevast verwijzen naar dezelfde thuiszorgorganisaties? Heeft u de Nza of uw ministerie gevraagd daarnaar onderzoek te doen?
Een transferverpleegkundige informeert een cliënt over de verschillende (thuis)zorgorganisaties die zorg kunnen leveren. In eerste instantie moet een cliënt zelf kiezen en zo mogelijk een voorkeur voor een zorginstelling aangeven. Wel kan een transferverpleegkundige een suggestie doen voor een (thuis)zorgorganisatie bijvoorbeeld op basis van goede cliëntervaringen en/of als er goede ervaringen zijn met de kwaliteit van zorg die door die organisatie wordt geleverd. Zolang de cliënt vrij is om een andere afweging te maken, heb ik hiertegen geen enkel bezwaar. Ik heb geen onderzoek hiernaar uitgezet.
Wat vindt u van het feit dat ziekenhuizen een eigen thuiszorgorganisatie in het leven roepen, waarnaar ziekenhuizen hun patiënten na ontslag verwijzen?
Als ziekenhuizen eigen (thuis)zorgorganisaties in het leven roepen, is het zaak dat de keuzevrijheid, de kwaliteit en de continuïteit van de patiëntenzorg is geborgd. Het moet te allen tijde mogelijk blijven dat een patiënt de keuze maakt voor een andere (thuis)zorgorganisatie. Zorgaanbieders dienen daarom transparant te zijn over de zorg en overige diensten die zij bieden op een makkelijk toegankelijke manier. Deze verplichting vloeit voort uit de WMG en is handhaafbaar door de NZa.
Voor specifiek onderzoek naar die situaties heb ik geen opdracht gegeven.
Heeft u de Nza of uw ministerie gevraagd te onderzoeken of in dergelijke situaties de cliënten een realistische mogelijkheid hebben om hun eigen voorkeuren te volgen?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u de Nza of uw ministerie gevraagd te onderzoeken of cliënten in dergelijke afhankelijkheidssituaties voldoende in staat kunnen worden geacht tegenwicht te bieden tegen het aanbod van het ziekenhuis?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat dergelijke machtsconcentraties een zeer ongewenst effect zijn van de marktwerking in de zorg?
Machtsconcentraties in de vorm van monopolies of oligopolies zijn onwenselijk en moeten worden voorkomen. Samenwerking en/of bundeling kan op zichzelf bijdragen aan een betere kwaliteit van zorg en daarmee aan een betere kwaliteit van leven voor de cliënt. Zoals aangegeven in mijn antwoord op uw vragen 5,6 en 7 dient de NZa alert te zijn op voldoende transparantie met het oog op de keuzevrijheid van de cliënt. De NMa moet voorkomen dat er ongewenste machtsconcentraties ontstaan.
Wat vindt u van de mogelijkheid dat de transferverpleegkundige in een ziekenhuis op de loonlijst staat van een regionaal opererende thuiszorgorganisatie? Kan in dergelijke situaties nog sprake zijn van onafhankelijke en neutrale voorlichting over de keuzemogelijkheden van cliënten?
Deze constructie vind ik ongewenst. Eerst en vooral vanwege het risico van belangenverstrengeling. Patiënten moeten er zonder meer van uit kunnen gaan dat zij geheel onafhankelijk advies krijgen van een ziekenhuis over benodigde vervolgzorg en waar zij die, gegeven hun situatie, het beste zouden kunnen krijgen. Daarnaast is het risico niet uitgesloten dat als het ware tweemaal voor hetzelfde wordt betaald. Weliswaar is er geen rechtstreekse betaling tussen ziekenhuis en thuiszorgorganisatie maar de thuiszorgorganisatie neemt wel de verwijskosten van het ziekenhuis over. Tegelijkertijd spaart het ziekenhuis de kosten van een transferverpleegkundige uit.
Heeft u de Nza of uw ministerie gevraagd onderzoek te doen naar situaties waarin transferverpleegkundigen op de loonlijst staan van een regionaal opererende thuiszorgorganisatie? Zo ja, wat waren daarvan de resultaten? Zo nee, bent u bereid alsnog onderzoek te doen naar de minder «hard» aan te tonen verwijspraktijken dan wel «ophaalpraktijken» van ziekenhuizen en thuiszorgaanbieders?
Mij is geen onderzoek bekend naar situaties waarin transferverpleegkundigen op de loonlijst staan van thuiszorgaanbieders. Ik ben ook niet van plan hier specifiek onderzoek naar te laten doen. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb uiteengezet, verwacht ik dat de acties die de NZa recent heeft ondernomen en nog gaat ondernemen een halt zullen toeroepen aan ongewenste verwijspraktijken en ongewenste belangenverstrengeling.