Minderjarige meisjes in de kelder van een belwinkel |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Eigenaar belwinkel dreigde meisje in brand te steken»?1
Ja.
Welke acties zijn ondernomen, nadat de politie meerdere keren minderjarige meisjes in de kelder van de belwinkel heeft aangetroffen, om de veiligheid van deze meisjes te waarborgen? Heeft de politie contact gehad met de jeugdzorginstellingen waarin deze meisjes verbleven?
De politie heeft verschillende keren minderjarige meisjes aangetroffen in deze winkel. De wijkagent is meermaals in gesprek gegaan met de eigenaar van de winkel en met een leidster van de betrokken jeugdzorginstelling. De eigenaar is in totaal twee keer aangehouden; eenmaal voor het feit dat hij een meisje achterna had gezeten met een jerrycan en eenmaal op verdenking van onttrekking aan het ouderlijk gezag. Er zijn nu onvoldoende feiten en omstandigheden om in deze zaak uit te gaan van seksueel misbruik of mensenhandel. De burgemeester heeft de winkel op 28 oktober jl. op grond van de openbare orde voor onbepaalde tijd gesloten. Over de planning en eventuele resultaten van het onderzoek, kan ik u in het belang van het onderzoek in deze zaak niet nader informeren.
Kunt u aangeven wanneer het onderzoek naar deze zaak afgerond wordt? Bent u bereid de Kamer te informeren over de resultaten wanneer dat het geval is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de rol van de jeugdzorginstellingen waarin deze meisjes verbleven, gegeven het feit dat deze instellingen ten opzichte van hen een zorgplicht hebben? Hoe verklaart u daarnaast dat de meisjes ook ’s nachts in de belwinkel aanwezig waren, terwijl zij geacht werden in de instellingen te overnachten?
Voor iedereen die is opgenomen in een jeugdhulpinstelling wordt een zorgplan opgesteld. Hierin is opgenomen wat voor zorg een cliënt krijgt en wat de mogelijkheden en beperkingen van de cliënt zijn. Bij jeugdhulp in het vrijwillig kader is het niet mogelijk om cliënten dwingend binnen de instelling te houden.
Wel heeft een betrokken jeugdinstelling melding gedaan bij de politie van vermissing van één van de meisjes die in de instelling verbleef. Hierover is de politie in contact getreden met de betreffende instelling. Ook heeft de instelling meerdere malen contact gehad met de eigenaar van de belwinkel met name om haar zorgen te uiten over zijn benadering/ bejegening van de jongeren.
Naar aanleiding van de berichtgeving in de media heeft de inspectie de betrokken instellingen verzocht haar te informeren over deze casus en over de zorg die deze instellingen aan de betreffende jeugdigen verleent of heeft verleend. Omdat er geen signalen zijn dat cliënten van de instellingen betrokken zijn bij de incidenten heeft de inspectie vervolgens besloten dat er geen aanleiding is voor nader onderzoek.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden instellingen als deze hebben om hun jeugdige bewoners binnen te houden, wanneer zij zich in een vermoedelijk kwetsbare situatie bevinden?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is de verplichte risicotaxatie door deze instellingen uitgevoerd, en waarom is hier geen gevolg aan gegeven?
Jeugdinstellingen hebben diverse instrumenten in handen om te kunnen handelen bij (vermoedens van) seksueel misbruik of om hun cliënten te beschermen tegen (andere) kwetsbare situaties. Bij de intake van cliënten worden risico’s in kaart gebracht (risico-taxatie) waaronder ontvankelijkheid voor loverboy-praktijken, seksueel wervend gedrag, autoriteit ontwijkend gedrag etc. Op basis hiervan wordt een behandelplan gestart.
Bij een open instelling mogen bewoners niet fysiek beperkt worden. Wel worden met bewoners afspraken gemaakt en zijn er huisregels betreffende binnenkomst, weggaan (afspraken over met wie en waar ben je), telefonische bereikbaarheid, bedtijden etc.
Daarnaast worden er beheersmatige maatregelen toegepast, zover als toegestaan binnen een open setting, zoals signalerings- en deuralarmering, wakende wacht en video-observatie systemen.
Tenslotte worden cliënten nauwlettend gevolgd door hen aandacht, zorg, behandeling en begeleiding, in een gestructureerd kader, te bieden. Daarbij wordt nauw samengewerkt met school en wordt er contact opgenomen bij afwezigheid en/ of te laat komen.
De betrokken jeugdinstelling heeft de hiervoor genoemde middelen benut om haar cliënten te beschermen. Ook is er door de instelling diverse keren contact opgenomen met de politie c.q. buurtregisseur over de situatie rond de belwinkel.
Bent u van mening dat instellingen genoeg middelen hebben om hun bewoners te beschermen, dan wel binnen te houden wanneer hun kwetsbare positie vermoedelijk wordt uitgebuit door anderen, zoals pooierboys?
Zie antwoord vraag 6.
Welke van deze middelen hebben de instellingen in dit geval aangegrepen om de bewoners aan deze situatie te onttrekken? Welke middelen zijn (ten onrechte) niet aangewend?
Zie antwoord vraag 6.
Was de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) op de hoogte van deze problematiek? Zo ja, wat zijn de bevindingen van de Inspectie? Zo neen, is de Inspectie nu ingeschakeld? Zo niet, bent u bereid de Inspectie onderzoek te laten doen naar deze situatie en deze instellingen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Maasstad pluist oud pand na op pillen en dossiers’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van afgelopen juli dat het Maasstad ziekenhuis haar oude pand napluist op pillen en dossiers?1
Het Ministerie van VWS heeft contact opgenomen met het Maasstad Ziekenhuis om navraag te doen. Het Maasstad Ziekenhuis heeft ons het volgende laten weten: Het Maasstad Ziekenhuis was ook onaangenaam verrast door de vondst en heeft dit serieus genomen. Het ziekenhuis heeft een Systematische Incident Reconstructie en Evaluatie (SIRE) analyse uitgevoerd om te kunnen vaststellen hoe het komt dat er materialen zijn achtergebleven in de bunker van het voormalige pand van het Clara Ziekenhuis. Dit onderzoek bevat verbetermaatregelen en adviezen waarvan ook andere zorgorganisaties kunnen leren.
Begin augustus 2015 heeft de raad van bestuur van het Maasstad Ziekenhuis opdracht gegeven tot uitvoering van de SIRE analyse. Het onderzoek is uitgevoerd door twee adviseurs kwaliteit en veiligheid. De onderzoekers hebben gesprekken gevoerd met managers, ex-projectleden en leden van het crisisteam en er is een plenaire sessie gehouden met de betrokkenen om de gebeurtenissen door te spreken en een tijdlijn op te stellen. De conclusie van het onderzoek en de analyse achteraf is dat het achterblijven van materialen te voorkomen was geweest.
De resultaten worden aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) aangeboden en zijn door de raad van bestuur van het Maasstad Ziekenhuis gemeld in de vergadering van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen op 25 november 2015. Dit om de lering die andere ziekenhuizen hieruit kunnen trekken te bevorderen.
Klopt het dat tijdens de inspectie die in juli 2015 is uitgevoerd door het Maasstad ziekenhuis, aanvraagformulieren voor onderzoeken voor patiënten zijn aangetroffen? Zijn er verder nog documenten of relevante zaken, zoals bijvoorbeeld echo’s, foto’s of computers, gevonden? Zo ja, welke? Zijn deze documenten inmiddels nader onderzocht? Zo ja, wat is er uit dit onderzoek naar voren gekomen?2
Ja, het door het ziekenhuis ingestelde crisisteam treft tijdens een controle op 31 juli 2015 in de bunker van het voormalige Clara pand aanvraagformulieren voor onderzoeken voor patiënten aan. Elders in het pand vinden ze andere materialen zoals stoelen, kasten en dergelijke. Bij een vervolgcontrole de week erna in de delen die bij de controle op 31 juli niet toegankelijk waren, wordt elders in het pand nog medicatie aangetroffen. De gevonden patiëntgegevens zijn direct op 31 juli veilig gesteld en zijn inmiddels nader onderzocht. Het ging om papieren uit het jaar 2000 waar privacygevoelige gegevens op stonden. Voor de verhuizing naar het nieuwe pand zouden alle patiëntgegevens door een scanteam worden gescand, gearchiveerd en daarna worden afgevoerd voor vernietiging. Eén gescand archief wordt, na afronding van de hele actie eind 2011, tijdelijk bewaard voor controle door de medisch specialisten/onderzoekers. Dit gescande archief is verzameld in afvoercontainers en archiefdozen en werd in 2011 in de bunker van het Clara Ziekenhuis geplaatst. Daar wordt het in juli 2015 aangetroffen.
Het Maasstad Ziekenhuis meldt de vondst bij de Inspectie van de Gezondheidszorg en zegt toe een analyse van de gebeurtenissen te maken.
Klopt het dat twee jaar geleden, in augustus 2013, een extra controle is uitgevoerd en het volledige pand van het Clara ziekenhuis nogmaals is nagelopen op zoek naar achtergebleven documenten? Klopt het dat bij deze controle geen patiëntendossiers of medicijnen zijn aangetroffen, zoals gesteld door het Maasstad ziekenhuis? Hoe kan het dat tijdens deze controle de aanvraagformulieren die eind juli 2015 werden gevonden, niet zijn aangetroffen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, in 2013 is er ook al een extra controle gedaan. Op dat moment is de bunker onder het Clara Ziekenhuis niet toegankelijk als gevolg van wateroverlast. De hoogbouw is niet toegankelijk doordat trappen en liften ontbreken. Bovendien is in een aantal ruimten speciale (asbest)bescherming nodig. Deze gedeeltes van het pand zijn om die reden in 2013 buiten de controle gehouden.
Wat is uw reactie op het eerdere standpunt uit 2012 van het Maasstad ziekenhuis dat de dossiers «daar wellicht niet hadden moeten liggen» en waarbij tegelijkertijd bestuursvoorzitter van Westerlaken aangaf de actie van de studenten als «de omgekeerde wereld» te zien omdat zij in het pand woonden en wisten dat er materiaal en documenten opgeslagen lagen in het pand? Al met al, deelt u de mening dat het Maasstad ziekenhuis zorgvuldig met het bewaren van haar dossiers is omgegaan? Was het überhaupt verantwoord om de dossiers zonder enige controle achter te laten in een gebouw dat niet meer werd gebruikt door het ziekenhuis en waar studenten woonden? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Eind 2011 komt er anti-kraakbewoning in de Clara locatie. Het pand is op dat moment nog niet leeg, er bevinden zich nog materialen voor het partnerziekenhuis Kameroen, oud ijzer en in de bunker bevinden zich dialysestoelen en het archief waar de medisch specialisten/onderzoekers nog een blik op willen werpen. Deze materialen waren ondergebracht in van de anti-kraakbewoners afgesloten gedeelten. Deze bewoners hebben een aantal deuren geforceerd. Achter deze deuren bevonden zich de patiëntgegevens, medicijnen, röntgenfoto’s en bestellijsten. Het Maasstad ziekenhuis heeft aangifte gedaan van de inbraak en – naar toen werd aangenomen – alle privacygevoelige informatie uit het pand weggehaald. Achteraf bezien was de situatie waar het hier om gaat te voorkomen geweest, zo stelt ook het eigen onderzoek van het ziekenhuis. In zoverre was het proces bij Maasstad naar mijn mening dus niet voldoende zorgvuldig.
In antwoord op eerdere vragen over het veilig bewaren van medische informatie stelde uw ambtsvoorganger Klink destijds dat er eisen worden gesteld aan de opslag van medische dossiers; voldeed en voldoet volgens u het Maasstad ziekenhuis aan die eisen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Er zijn geen patiëntendossiers aangetroffen maar aanvraagformulieren voor onderzoeken en DBC registratie formulieren. Met betrekking tot de patiëntendossiers heeft het Maasstad Ziekenhuis de verhuizing aangegrepen als moment om alle patiëntengegevens die tot dan toe op papier beschikbaar waren in te scannen en zodoende te digitaliseren in het Elektronisch Patiëntendossier (EZIS). Het Maasstad Ziekenhuis voldoet aan alle eisen die gesteld worden aan het Elektronisch Patiëntendossier. In alle gevallen voeren gespecialiseerde bedrijven daarna de gescande archieven af. De archieven/dossiers voor archiefopslag zijn apart per verhuisdoos verpakt, genummerd en gedocumenteerd. Gedurende de bewaartermijn zijn de archieven daarna opvraagbaar via het Maasstad Service Punt. De gevonden stukken die achteraf bleken te zijn achtergebleven in de bunker van het Clara Ziekenhuis hadden daar niet meer mogen liggen en zijn direct vernietigd.
Dit terrein van het voormalige Clara Ziekenhuis is al sinds het verlaten van dit pand verboden gebied voor onbevoegden. Ondanks het afzetten van het terrein blijkt inbraak bij dit voormalige ziekenhuis in Rotterdam-Zuid moeilijk te voorkomen. Er zijn grove inbraakmethodes gebruikt waardoor op meerdere plekken onrechtmatig toegang is verschaft tot het terrein.
Is er ooit serieus onderzoek gedaan naar het achterblijven van patiëntendossiers in het Clara Ziekenhuis? Zo ja, wanneer vond het onderzoek plaats, door wie is het onderzoek uitgevoerd, welke conclusies zijn er getrokken en wat is er met de resultaten gedaan? Zo nee, waarom is er geen onderzoek uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is er precies met de in het Clara ziekenhuis gevonden dossiers en andere documenten gedaan door het Maasstad ziekenhuis?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn de (oud)patiënten wier dossiers zijn achtergelaten en teruggevonden in het Clara Ziekenhuis hiervan op de hoogte gesteld? Zijn hun medische dossiers nu wel volledig? Wat zijn precies de gevolgen voor de getroffen (oud)patiënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven ook aangegeven zijn er geen patiëntendossiers aangetroffen maar aanvraagformulieren voor onderzoeken en DBC registratie formulieren. Het betrof formulieren van meer dan 15 jaar geleden waarvan de vondst geen impact heeft op de zorg aan de betreffende patiënten. Het ging hier om aanvragen voor onderzoeken, deze gegevens waren al gescand en dus opgeslagen in het digitale patiëntendossier. Alle dossiers van het Maasstad ziekenhuis zijn dus volledig, het gebeurde heeft dus geen gevolgen voor (oud)patiënten.
Is ooit de privacy van (oud)patiënten in het geding geweest? Is hier onderzoek naar gedaan door het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP)? Zo ja, wat is er uit dit onderzoek naar voren gekomen? Zo nee, waarom is dit onderzoek niet uitgevoerd?
Naar aanleiding van berichten in de media heeft het College bescherming persoonsgegevens (CBP) het Maasstad Ziekenhuis in juni 2012 per brief verzocht een aantal vragen te beantwoorden. Op grond van de door het ziekenhuis verstrekte informatie concludeerde het CBP dat de maatregelen die het Maasstad Ziekenhuis had getroffen om de medische gegevens te beveiligen niet passend waren en de organisatie niet in overeenstemming met artikel 13 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) had gehandeld. Omdat het ziekenhuis in juli 2012 heeft aangegeven dat er geen medische gegevens meer aanwezig waren op de locatie Clara, heeft het CBP afgezien van verder onderzoek.
Als er een onderzoek door het CBP is uitgevoerd, hoe is er mee omgegaan dat de voorzitter van de Raad van Bestuur van het Maasstadziekenhuis tevens lid is van de Raad van Advies van het CBP? Heeft deze dubbele pet op een of andere manier een rol gespeeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het CBP bepaalt op onafhankelijk wijze bij welke organisaties het onderzoek doet. De leden van de Raad van Advies van het CBP hebben hiermee geen bemoeienis.
Het bericht dat jeugdzorg belang van het kind uit het oog verliest |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Jeugdzorg verliest belang kind uit het oog»?1
Ja.
Was u al op de hoogte van de situatie dat kinderen en hun behoeftes niet centraal staan bij de zorg die zij ontvangen? Zo ja, wat is uw aanpak om de situatie van deze kinderen te verbeteren? Zo nee, hoe kan het dat deze signalen u niet bereiken?
Zoals ik uw Kamer per brief van 10 november 2015 over de voortgang van het gedecentraliseerd jeugdstelsel heb aangegeven, herken ik de aandachtspunten in het rapport van de Kinderombudsman, zoals dat de toegang nog in ontwikkeling is, de communicatie naar cliënten beter kan, de wachttijden beperkt moeten zijn en dat de administratieve lasten omlaag moeten. Over al deze punten heb ik de afgelopen maanden overleg gevoerd met gemeenten en aanbieders. In mijn brief van 21 september 2015 aan de wethouders heb ik expliciet aandacht gevraagd voor de communicatie aan burgers, het omgaan met budgetplafonds en wachttijden en terugdringen administratieve lasten. Ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft in reactie op het rapport aan de aanbevelingen te herkennen en dat deze hoog op de agenda van gemeenten staan.
Hoe beoordeelt u de situatie dat ambtenaren op de stoel van de zorgprofessional gaan zitten, en van daaruit de zorg voor kinderen bepalen? Deelt u de mening dat alleen zorgprofessionals en het kind mogen aangeven wat voor zorg het kind behoeft? Welke stappen moeten ouders ondernemen die dit toch overkomen?
Tijdens het Wetgevingsoverleg van 16 november jl. heb ik met uw Kamer stil gestaan bij de zorgen die er bij uw Kamer leven rond de toegang tot jeugdhulp. Tijdens dit overleg heb ik aangegeven het met uw Kamer eens te zijn dat de belangen van kinderen niet ondergeschikt mogen raken aan de knelpunten rond inkoop, administratieve lasten en communicatie bij de toegang tot jeugdhulp. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om voor kinderen en hun ouders een adequaat zorgaanbod te bieden. Net zo min als zorgverzekeraars mogen gemeenten niet op de stoel van zorgprofessionals gaan zitten. Hulpverleners hebben een autonome, professionele verantwoordelijkheid. Daarvoor zijn in de wet verschillende waarborgen opgenomen. Zoals kwaliteitseisen ten aanzien van de toegang en de hulpverlening.
Waar kunnen ouders terecht die signalen en klachten hebben dat er geen of niet passende zorg wordt geboden voor hun kind? Hoe gaat u bekend maken aan ouders waar zij terecht kunnen? Wat gaat u vervolgens ondernemen op basis van binnengekomen klachten? Gaat u gemeenten stimuleren deze of soortgelijke aanpakken in te voeren? Bent u bereid hierover overleg te voeren met de VNG?
Ouders kunnen met hun klachten terecht bij de gemeenten. Dat is wettelijk geregeld. Verder zijn er verschillende klacht- en meldpunten en de Kinderombudsman, waar ouders terecht kunnen. De cliëntenorganisaties verzamelen dergelijke signalen in de driemaandelijkse monitor over het jeugdstelsel. Ik heb de Kinderombudsman gevraagd om de voorbeelden waarin het met de toegang en kwaliteit van de jeugdhulp niet goed gaat, aan mij te melden, zodat ik een beeld krijg van de aard en omvang van de problemen. Ik zal de uitkomsten met de VNG bespreken en samen met de VNG bekijken hoe we gemeenten de komende periode kunnen ondersteunen om een duurzame kwaliteitslag in de toegang tot jeugdhulp te realiseren.
Medische claims over het middel Souvenaid en de handhaving door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wanneer heeft de NVWA in haar rapport geconcludeerd dat Souvenaid niet voldoet aan de definitie van dieetvoeding voor medisch gebruik?1
In januari 2015 heeft de NVWA geconcludeerd dat Souvenaid niet voldoet aan de definitie van dieetvoeding voor medisch gebruik.
Wanneer heeft Nutricia hiervoor een waarschuwing ontvangen om de etikettering van Souvenaid aan te passen?
Nutricia heeft in januari 2015 een waarschuwing gekregen dat het product Souvenaid niet voldoet aan de definitie van dieetvoeding voor medisch gebruik.
Is de termijn die Nutricia heeft gekregen om haar etikettering aan te passen inmiddels verstreken? Zo ja, wanneer was dat? Zo nee, wanneer verloopt die termijn dan wel?
De termijn die Nutricia heeft gekregen om de positionering van het product Souvenaid in de markt aan te passen, is in september 2015 verstreken.
Hoe heeft Nutricia gereageerd op de waarschuwing? Zijn de etiketten aangepast? Welke maatregelen zijn er nog meer genomen?
De NVWA heeft in september 2015 een herinspectie uitgevoerd en geconstateerd dat Souvenaid nog steeds wordt verkocht als dieetvoeding voor medisch gebruik. De NVWA is vervolgens gestart met haar interventiebeleid en doorloopt deze consequent en zorgvuldig.
Dit betekent dat Nutricia het rapport van bevindingen van de NVWA heeft ontvangen. Hierop kan Nutricia reageren. Op een eventueel voornemen tot boeteoplegging zal Nutricia, overeenkomstig het interventiebeleid, de gelegenheid krijgen om te reageren.
Indien de termijn verstreken is en, indien de etikettering niet is aangepast, welke maatregelen heeft de NVWA Nutricia opgelegd?
Zie antwoord bij vraag 4, het interventiebeleid wordt toegepast.
De mogelijke aanwezigheid van schadelijke stoffen in gerecyclede verpakkingen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Schadelijke olieresten in pasta’s en rijst door hergebruikte verpakking»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van Foodwatch dat van de 36 in Nederland gekochte producten 17 producten (47%) schadelijke aromatische koolwaterstoffen uit minerale oliën bevatten, en dat 9 producten (25%) ernstig verontreinigd waren met verzadigde koolwaterstoffen uit minerale oliën?2
De bevindingen van Foodwatch verrassen mij niet. Ook uit eerdere onderzoeken, die in een opinie van EFSA (uit 20123) zijn besproken, is gebleken dat verpakkingen die gemaakt zijn van hergebruikt papier en karton, minerale oliën kunnen bevatten.4 Naar aanleiding van deze EFSA-opinie en naar aanleiding van een voorstel voor de normering van deze stoffen in papier en karton in Duitsland en in de Raad van Europa heeft dit onderwerp ook in Nederland aandacht gekregen. Op dit moment wordt onderzocht of een norm voor de afgifte van minerale olie door papier en karton aan voedingsmiddelen de juiste maatregel is om risico’s voor de volksgezondheid te beheersen. Hiervoor moeten eerst vragen over de schadelijkheid van de stoffen en over de mogelijkheden om de stoffen te bepalen, worden beantwoord.
De kwalificatie «ernstig verontreinigd» laat ik voor rekening van Foodwatch; over de ernst is alleen een uitspraak te doen als bekend is hoe schadelijk de stoffen precies zijn en hoeveel mensen daarvan kunnen binnenkrijgen via het voedsel.
Kunt u aangeven wat de gezondheidsrisico’s zijn voor consumenten die producten consumeren die te hoge concentraties van minerale olieresten MOSH en MOAH's (Mineral Oil Saturated Hydrocarbons en Mineral Oil Aromatic Hydrocarbons) bevatten? Klopt het dat deze stoffen kankerverwekkend en mutageen zijn; respectievelijk organen kunnen beschadigen?
De gezondheidsrisico’s van te hoge concentraties minerale oliën zijn in grote lijnen bekend; er is echter nog veel onzekerheid over het effect van de verschillende componenten en over de blootstelling daaraan. Mengsels van MOAH’s kunnen inderdaad kankerverwekkend en mutageen zijn; bepaalde MOAH’s dragen hieraan meer bij dan andere. Geregelde blootstelling aan MOSH kan leiden tot stapeling in organen en in sommige gevallen tot orgaanschade. EFSA heeft geconcludeerd dat de margin of exposure (de mate waarin de blootstelling van consumenten afligt van een zorgwekkend niveau) voor MOSH niet altijd geruststellend is. Ook de blootstelling aan MOAH kan reden tot zorg geven. EFSA geeft echter ook aan dat er nog aanvullend onderzoek nodig is om de risico’s goed in te kunnen schatten.
Waar kunnen consumenten terecht die naar aanleiding van dit onderzoek vragen hebben over hun gezondheid?
Naar aanleiding van dit onderzoek heeft het Voedingscentrum informatie over minerale oliën in verpakkingsmaterialen op zijn website geplaatst. Deze informatie is door alle consumenten te raadplegen.
Wat is uw reactie op de constatering in het onderzoek dat verpakkingen die gemaakt zijn van gerecycled papier een belangrijke bron van besmetting met minerale oliën vormen?
Het is bekend dat het gebruik van kringlooppapier en -karton een belangrijke bron kan zijn van besmetting met minerale oliën; ik begrijp daarom dat dit gebruik ook in het bedoelde onderzoek aangewezen wordt als een belangrijke bron. Er zijn echter ook andere mogelijke bronnen, zoals het gebruik van drukinkt op de verpakkingen en vervuiling van levensmiddelen met minerale olie tijdens oogst, opslag en transport.
Was het u bekend dat verontreiniging van voedsel met schadelijke stoffen kan plaatsvinden via gerecyclede verpakkingen waar deze schadelijke stoffen in zitten?
Ja, zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Is er Europese dan wel nationale regelgeving voor de productie en het gebruik van gerecyclede verpakkingen? Zo ja, welke criteria, zoals maximumconcentraties van bepaalde stoffen, zijn hierin opgenomen? Zo nee, waarom niet?
De nationale en Europese regelgeving schrijft voor dat verpakkingsmaterialen geen stoffen mogen afgeven in hoeveelheden die schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid. Deze bepaling is ook van toepassing op gerecycleerd papier en karton.
Ook is er specifieke Europese wetgeving voor het hergebruik van kunststoffen voor voedselverpakkingen, maar niet voor andere materialen, zoals kringlooppapier en -karton. Exacte limieten voor minerale oliën zijn tot dusver niet vastgesteld, omdat het nog onduidelijk is welke schadelijke stoffen het betreft en in welke mate deze schadelijk zijn en omdat geschikte analysemethoden nog niet beschikbaar zijn.
Hoe verklaart u de bevinding uit het onderzoek dat de gemiddeld gevonden concentratie minerale oliën in producten uit Nederland opmerkelijk hoger is dan in producten uit met name Duitsland?
Deze bevinding kan ik niet verklaren. De markt van verpakkingen en voedingsmiddelen is een internationale markt, dus de verwachting zou zijn dat de gehalten ongeveer gelijk zouden zijn.
Hoe verklaart u dat er in Nederland blijkbaar onvoldoende aandacht is voor de schadelijke effecten van aromatische en verzadigde koolwaterstoffen uit minerale oliën in voedsel?
De Federatie Nederlandse Levensmiddelenindustrie (FNLI) kent al sinds 2012 aanbevelingen voor het voorkomen van verontreiniging van levensmiddelen met minerale oliën. In de FNLI-aanbevelingen is aangegeven dat het gebruik van kringlooppapier en -karton en het gebruik van bepaalde drukinkten belangrijke bronnen van verontreiniging kunnen zijn. Er zijn echter in andere fasen van de levensmiddelenproductie ook andere bronnen aan te wijzen. Ik concludeer dat de sector nog onvoldoende inzicht in de problematiek heeft om tot een adequate beheersing te komen.
Houdt de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit toezicht op de aanwezigheid van deze stoffen in voedselproducten? Zo ja, welke criteria worden hierbij gehanteerd? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit onderzoekt verpakkingen van papier en karton en voedingsmiddelen die daarmee in contact komen niet op de aanwezigheid van minerale olie. Omdat er geen wettelijke limieten zijn en er vooralsnog onvoldoende wetenschappelijke duidelijkheid over het risico bestaat, heeft de NVWA geen basis om op te treden.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Nederlandse voedingsmiddelenproducenten over de uitkomsten van dit onderzoek, en afspraken te maken over het reduceren van concentraties van minerale oliën in voedsel en gerecyclede verpakkingen? Zo nee, waarom niet?
De aanwezigheid van minerale olie in papier en karton en de afgifte ervan aan voedingsmiddelen en ook andere bronnen van minerale olie in voedingsmiddelen hebben sinds enkele jaren de aandacht van de levensmiddelensector. Ik ga het gesprek met de industrie aan om te bespreken welke initiatieven er genomen zijn en welke aanvullende acties mogelijk zijn. Ook ben ik met het RIVM in overleg over dit onderwerp; het resultaat van dit overleg zal de basis vormen voor een discussie over de mogelijkheden van het stellen van wettelijke normen aan de afgifte van minerale olie aan voedingsmiddelen.
Deelt u de mening dat het belang van recycling van verpakkingsmateriaal niet ter discussie mag komen te staan? Hoe gaat u voorkomen dat dit onderzoek ertoe zal leiden dat er minder gerecyclede verpakkingen zullen worden gebruikt, ook als deze aantoonbaar veilig zijn?
Het belang van de voedselveiligheid mag niet ter discussie staan. Het belang van materiaalhergebruik is – hoe maatschappelijk wenselijk ook – hieraan ondergeschikt. Het is aan de industrie om materiaalhergebruik te combineren met gelijktijdige garanties voor de voedselveiligheid.
Bent u bereid dit onderwerp onder de aandacht te brengen bij de Eurocommissaris voor Gezondheid en Voedselveiligheid, en het als agendapunt in te brengen voor de Gezondheidsraad?
Ik heb dit onderwerp al onder de aandacht van de Europese Commissie gebracht. De Europese Commissie wil dit onderwerp meenemen in de discussie over de inventarisatie die op dit moment wordt uitgevoerd van voedselcontactmaterialen (verpakkingen en gebruiksartikelen) waarvoor Europese wetgeving al dan niet gewenst is. De conclusies uit deze inventarisatie zullen vervolgens in de Gezondheidsraad in Brussel worden besproken.
Het bericht dat ziekenhuizen zich voorbereiden op het uitkeren van winst |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving rondom de IJsselmeerziekenhuizen in Lelystad en Emmeloord die hun rechtsvorm hebben veranderd van een stichting naar een besloten vennootschap (BV)?1
Ziekenhuizen zijn vrij om te kiezen voor de rechtsvorm die het best bij hen past. De Wet toelating zorginstellingen stelt geen beperkingen aan de rechtsvorm van een zorginstelling.
Klopt het dat de IJsselmeerziekenhuizen met deze wijziging een eerste stap richting winstuitkering zetten? Wat vindt u van de beslissing van de IJsselmeerziekenhuizen om deze stap te zetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IJsselmeerziekenhuizen hebben zelfstandig besloten om hun rechtsvorm te wijzigen naar een BV en zij hebben daar ook het recht toe. Zolang het wetsvoorstel Vergroten investeringsmogelijkheden in medisch-specialistische zorg niet is aangenomen, is winstuitkering in de medisch specialistische zorg niet toegestaan. In de media geeft een bestuurder van het ziekenhuis aan dat het ziekenhuis op dit moment niet bezig is met een mogelijke winstuitkering en zich aan de geldende regelgeving zal houden.2 Wel is het zo dat zij met deze wijziging voldoen aan één van de voorwaarden die in het wetsvoorstel worden gesteld aan winstuitkering, namelijk dat de instelling een rechtsvorm heeft van BV, NV of coöperatie.
Lopen de IJsselmeerziekenhuizen hiermee volgens u vooruit op de behandeling van het wetsvoorstel dat dit mogelijk maakt in de Eerste Kamer? Is dit volgens u een «ondernemersrisico», of zijn er redenen om aan te nemen dat het wetsvoorstel ongewijzigd wordt vastgesteld? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer wordt de behandeling van het wetsvoorstel Vergroten investeringsmogelijkheden in medisch-specialistische zorg eigenlijk voortgezet in de Eerste Kamer? Wanneer wordt het advies van de Raad van State verwacht? Waarop is het wachten?
Ik heb het advies van de Raad van State inmiddels ontvangen. Momenteel ben ik aan het bekijken welke gevolgen dit advies heeft voor het wetsvoorstel en zal vervolgens uw Kamer en de Eerste Kamer hierover informeren.
Deelt u de angst dat vanwege winstoogmerk de kosten voor medisch specialistische zorg explosief zullen stijgen, dan wel tot een verschraling van de zorg zal leiden? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
Nee, ik deel uw angst niet. Allereerst kunnen de kosten voor medisch specialistische zorg helemaal niet explosief stijgen. Ziekenhuizen zijn gebonden aan afspraken met zorgverzekeraars en daarnaast is ook het macrobeheersinstrument nog steeds van kracht. Daarnaast denk ik dat het toestaan van het uitkeren van een vergoeding op risicodragend kapitaal juist zal leiden tot een stijging van kwaliteit en een prikkel tot efficiëntie geeft. Een ziekenhuis of kliniek zal zich namelijk willen onderscheiden van zijn concurrenten en is daarom gebaat bij het leveren van hoge kwaliteit tegen lage prijzen.
Onderschrijft u de uitspraak van uw ambtsvoorganger «Met winstuitkeringen gooi je er nog een extra prikkel bovenop om volume te draaien. Het geeft te veel risico's.»? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Nee, ik deel deze mening niet. Een ziekenhuis kan namelijk niet zomaar «meer volume draaien». Ziekenhuizen zijn gebonden aan de afspraken met zorgverzekeraars en het macrobeheersinstrument.
Hoeveel ziekenhuizen voldoen momenteel aan de eisen ten aanzien van solvabiliteit (20%) en positief resultaat (drie jaar op rij)? Hoe zal dat aantal zich naar verwachting de komende jaren gaan ontwikkelen? Hoeveel ziekenhuizen bereiden soortgelijke stappen voor als de IJsselmeerziekenhuizen?
De Nederlandse Zorgautoriteit constateert in haar marktscan medisch specialistische zorg 2015 dat het gewogen solvabiliteitspercentage voor algemene ziekenhuizen uitkomt op 20,6 procent. De rentabiliteit van algemene ziekenhuizen is 4,3. De NZa concludeert dat de gemiddelde financiële positie van de zorgaanbieders in de medisch specialistische zorg in de afgelopen jaren is verbeterd. Dit neemt niet weg dat er individuele zorgaanbieders kunnen zijn die er financieel minder goed voor staan. Ook zijn investeringen van ziekenhuizen in materiële vaste activa de afgelopen jaren afgenomen. Dit hangt samen met de financiële situatie van zorginstellingen zelf, en ook met de financieringsbereidheid van banken die mede als gevolg van de kapitaaleisen van Basel III is afgenomen. Het is de komende jaren belangrijk dat zorgaanbieders voldoende kunnen blijven investeren in bijvoorbeeld ICT en innovatie. Om al deze redenen acht ik het onverminderd nodig dat ziekenhuizen risicodragend kapitaal kunnen aantrekken.
Hoe denkt u tegemoet te gaan komen aan de vrees van veel partijen dat publiek opgebracht geld in zakken van private investeerders verdwijnt? Welke concrete maatregelen moeten dit gaan voorkomen?
Het wetsvoorstel vergroten investeringsmogelijkheden in de medisch specialistische zorg bevat uitgebreide waarborgen die ervoor zorgen dat een mogelijke winstuitkering op een verantwoorde wijze plaatsvindt. Deze zijn:
Wat is uw reactie op het gegeven dat voormalig mede-eigenaar van het Slotervaartziekenhuis tegen een rendement van 6% geld stak in het ziekenhuis, en zodoende € 1,5 miljoen per jaar opstrijkt? Vindt u dit zinnig en zuinig besteden van geld voor de zorg?3
In het algemeen geldt dat tegenover het beschikbaar stellen van risicodragend vermogen een vergoeding staat. Banken lenen al sinds jaar en dag geld uit aan ziekenhuizen en ontvangen daarover rente.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de hoeveelheid publiek geld dat gestoken is in het voorkomen van een faillissement van de IJsselmeerziekenhuizen? Hoeveel is het totaal aan middelen dat er in is gestoken, en hoeveel heeft het ziekenhuis inmiddels afgelost?
Vanuit het Rijk is een kredietovereenkomst gesloten met de IJsselmeerziekenhuizen van € 12,5 miljoen. In de overeenkomst is opgenomen dat het uitstaande bedrag in twee tranches van € 6,25 miljoen, vermeerderd met de rente, wordt terugbetaald. Van deze kredietovereenkomst is inmiddels, op basis van een nader afgesproken aflossingsschema € 10,5 miljoen afgelost, plus de daarbij horende rente.
Het Rijk, de gemeente Lelystad en de provincie Flevoland hebben ieder een achtergestelde lening aan de IJsselmeerziekenhuizen verstrekt van € 2 miljoen. Over deze leningen is afgesproken dat de IJsselmeerziekenhuizen deze in drie gelijke tranches zou terugbetalen. Hierover is een clausule opgenomen dat als op dat moment de solvabiliteit van het ziekenhuis lager is dan 15%, de betreffende tranche van de terugbetaling komt te vervallen. Tot op heden is dit het geval en heeft het IJsselmeerziekenhuis dus nog geen terugbetaling hoeven te doen. Over de laatste tranche moet het formele besluit nog genomen worden. Op dat moment wordt de afboeking van de vordering op de VWS-begroting verwerkt.
Verder heeft de gemeente Lelystad een achtergestelde lening ten bedrage van € 3,6 miljoen kwijtgescholden.
Daarnaast heeft de NZa € 12 miljoen balanssteun verleend aan de IJsselmeerziekenhuizen in twee tranches van elk € 6 miljoen. Op verzoek van het ziekenhuis is de derde tranche van € 6 miljoen niet verleend en is het balanssteundossier in 2013 gesloten.
Wat is uw reactie op het gegeven dat de drie oprichters van de MC Groep die geld staken in de IJsselmeerziekenhuizen een rendement van 7% opstrijken? Vindt u dit zinnig en zuinig besteden van geld voor de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Bent u bereid paal en perk te stellen aan de rendementen die private investeerders behalen bij het investeren in ziekenhuizen? Zo nee, hoe gaat u dan voorkomen dat premiegeld voor de verplichte zorgverzekering in de zakken van investeerders verdwijnt?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Is het niet in strijd met geldende nationale en internationale wet- en regelgeving dat publiek bijeengebracht geld, bestemd voor een verplichte verzekering zoals de zorgverzekering, verdwijnt in de zakken van private investeerders? Is dit al juridisch getoetst?
Het wetsvoorstel vergroten investeringsmogelijkheden in de medisch specialistische zorg voldoet aan nationale en internationale wet- en regelgeving.
Wat zegt u tegen al die 13,4 miljoen Nederlanders die komend jaar wederom met een premieverhoging voor hun zorgverzekering worden geconfronteerd, terwijl ondertussen door u de deur wagenwijd wordt opengezet voor graaiende investeerders?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Patiëntenstops in de thuiszorg |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat steeds meer ouderen nee te horen krijgen op hun verzoek om wijkverpleging, omdat zorgaanbieders niet genoeg geld krijgen om in deze zorg te voorzien? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik vind het niet acceptabel dat patiënten die zorg nodig hebben, de dupe worden van de patiëntenstops. Er zijn zorgaanbieders die patiëntenstops afkondigen, waardoor zij geen nieuwe patiënten meer toelaten. Zorgverzekeraars hebben echter zorgplicht voor hun verzekerden. Zij moeten verzekerden voorzien van kwalitatief goede zorg die binnen hun bereik is af te nemen en tijdig wordt geleverd. Het inkopen van voldoende zorg is onderdeel van de zorgplicht. Als de continuïteit van zorg in de knel komt zal de zorgverzekeraar overgaan tot bijcontractering om aan de zorgplicht te blijven voldoen.
Herinnert u uw eerdere uitspraak dat u het niet acceptabel vindt dat patiënten die zorg nodig hebben de dupe worden van patiëntenstops, en dat niemand verstoken mag blijven van zorg? Met welke reden breekt u nu uw belofte? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Dat niemand verstoken mag blijven van zorg is nog steeds mijn uitgangspunt. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven is de zorgplicht van verzekeraars daarbij bepalend. Waar nodig zullen zij bijcontracteren.
De NPCF heeft mij laten weten dat zij tot op heden geen signalen krijgen van patiënten die verstoken blijven van zorg.
Is het waar dat een kwart van de 170 thuiszorgaanbieders patiëntenstops instellen, omdat zorgverzekeraars te weinig zorg hebben ingekocht, of is dit nog maar het topje van de ijsberg? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Er zijn inderdaad signalen dat de afgesproken contracten tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars knellen bij sommige aanbieders. Ik heb geen totaaloverzicht van organisaties met een patiëntenstop. De gesprekken met zorgverzekeraars zijn momenteel gaande. Zorgverzekeraars hebben aangegeven over te gaan tot bijcontractering waar dat nodig is. Zij zullen eerst binnen de regio kijken naar mogelijkheden om te herschikken. Indien de zorgplicht in gevaar komt zal gericht worden bijgecontracteerd. Verzekeraars zullen aan hun verzekerden duidelijk maken waar ze terecht kunnen voor de benodigde zorg.
Hoe oordeelt u over het bericht dat 80% van de thuiszorgaanbieders aangeeft dat zij binnen twee jaar failliet gaan als de situatie blijft zoals deze nu is? Acht u dit reëel? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?4
In het bericht geeft 80% van de leden van Branchebelang Thuiszorg Nederland (BTN) aan het binnen twee jaar niet meer te redden.
Dat thuiszorgorganisaties een hele moeilijke opdracht hebben onderschrijf ik. De taakstelling die gepaard gaat met de overheveling naar de Zorgverzekeringswet is fors. Alle partijen hebben zich met de ondertekening van het onderhandelaarsresultaat verpleging en verzorging gecommitteerd aan de opdracht om zich tot het uiterste in te spannen om de taakstelling te realiseren gegeven het afgesproken financiële kader. Dat dit kader zorgaanbieders dwingt om een uiterste inspanning te leveren is zeer reëel. Aangezien er voor verzekerden voldoende aanbod moet zijn en blijven verwacht ik niet dat de aantallen die BTN noemt werkelijkheid worden.
Welk budget acht u nodig om de patiëntenstops in de thuiszorg op te heffen? Is het huidige budget adequaat? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
Zorgverzekeraars hebben aangegeven over te gaan tot bijcontractering waar dat nodig is. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven zullen zij eerst binnen de regio kijken naar mogelijkheden om te herschikken. Indien de zorgplicht in gevaar komt zal gericht worden bijgecontracteerd om verzekerden te voorzien van de benodigde zorg en de taakstelling die alle partijen als inspanningsverplichting op zich hebben genomen zoveel mogelijk te kunnen realiseren. Dat betekent niet dat er bij elke zorgaanbieder automatisch budget bij komt. Mijn uitgangspunt is dat niemand verstoken mag blijven van zorg en dat verzekeraars aan hun zorgplicht moeten voldoen waardoor patiënten de toegang behouden tot zorg.
Binnen welke termijn denkt u dat de patiëntenstops zijn opgeheven? Bent u bereid dit te regelen binnen een maand? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in de eerdere antwoorden aangegeven vindt het proces van bijcontractering op dit moment plaats. Dat betekent dat patiënten te allen tijde toegang hebben tot de benodigde zorg.
Op welke wijze gaat u uw belofte waar maken, zodat mensen de wijkverpleging krijgen die zij nodig hebben, en niet verstoken raken van zorg?
Zie het antwoord op de vragen 3 en 5.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo nee, waarom niet?
Ja. In het AO wijkverpleging van 15 oktober jl. is deze problematiek overigens ook uitgebreid besproken.
De berichtgeving van het Vlietland Ziekenhuis om de kraamafdeling op te heffen en te verhuizen naar het Sint Franciscus Gasthuis in Rotterdam |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het overhandigen van de petitie tot het openhouden van de kraamzorg van het Vlietland Ziekenhuis?1
Ja.
Deelt u het standpunt dat kwalitatief goede, bereikbare en doelmatige integrale zorg voor de zwangere vrouw centraal moet staan bij de inrichting van goede ziekenhuiszorg?
De stuurgroep Zwangerschap en Geboorte heeft in december 2009 een advies uitgebracht om de geboortezorg te verbeteren. Eén van de hoofdaanbevelingen was om moeder en kind in de hoofdrol te plaatsen. Ik heb dit advies van de stuurgroep onderschreven. De kwaliteit van zorg staat centraal, waarbij een goede bezetting 24/7 van groot belang is, evenals de aanwezige faciliteiten. Het gaat daarbij over integrale geboortezorg en niet alleen over ziekenhuiszorg.
Deelt u voorts de mening dat bij een eventuele herschikking van het zorglandschap alle partijen in de verloskundige keten verantwoordelijk zijn voor de bereikbaarheid van kwalitatief goede zorg?
Het is de verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur van het Franciscus Gasthuis en Vlietland ziekenhuis om, indachtig het advies van de stuurgroep en in overleg met betrokken partijen in de verloskundige keten, te zorgen voor een adequate infrastructuur die voldoet aan de relevante richtlijnen en regelgeving. Het is de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars om voldoende zorg in te kopen om jegens hun verzekerden aan de zorgplicht te kunnen voldoen.
Heeft u kennisgenomen van de visie en conclusie van de Verloskundige Kring Rijnmond dat in de regio Rijnmond geboortecentra decentraal op de flanken van de regio moeten worden ingericht, en dat een anderhalvelijns werkwijze in de geboortecentra aanbevolen is? Wat vindt u hiervan?
Ik beschik niet over de visie en conclusie van de Verloskundige Kring Rijnmond. Het is ook niet aan mij om een oordeel te vormen over dergelijke regionale visies. Wat ik belangrijk vind, is dat alle partijen in de regio constructief met elkaar in overleg gaan, hun visies met elkaar delen en te komen tot kwalitatief goede en veilige zorg voor moeder en kind.
Wordt bij de 45 minutennorm rekening gehouden met weigeringen tot spoedopname, files en financiële drempels? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In de bereikbaarheidsanalyses ga ik uit van het rijtijdenmodel voor de spoedeisende ambulancezorg dat het RIVM beheert. Dit model gaat uit van rijsnelheden van ambulances die met spoed naar een incident rijden. De snelheden zijn gebaseerd op metingen van werkelijke ambulancesnelheden over heel Nederland over de periode van een heel jaar. In het bereikbaarheidsmodel voor acute verloskunde wordt de integrale responstijd gehanteerd. Dat is de som van meld-, uitruk-, rij-, inlaad- en bezorgtijd. De door u genoemde filevertragingen zijn – voor zover deze daadwerkelijk in de meetperiode plaatsvonden – dus meegenomen in het rijtijdenmodel van het RIVM. De 45 minutennorm is een spreidingsnorm voor de ziekenhuizen in relatie tot de spreiding van ambulancestandplaatsen. Het gaat uit van het aanbod van 24/7 uurs acute verloskundige zorg door ziekenhuizen. Het model houdt geen rekening met weigeringen tot spoedopnames die zich bijvoorbeeld bij piekdrukte voordoen of met eventuele financiële drempels.
Hoe kijkt u aan tegen de opvatting van de raad van bestuur dat het sluiten van de kraamzorg pas kan als de verlengde A4 geopend is en de filedruk tot het verleden behoort? Neemt de Inspectie voor de Gezondheidszorg de filedruk in haar toezicht mee in relatie tot het halen van de 45 minutennorm?
Het ligt voor de hand dat een extra snelweg leidt tot vermindering van files en dat vermindering van files een belangrijk criterium is voor de bereikbaarheid van een ziekenhuis. Het lijkt mij daarmee een relevant gegeven om in de afweging mee te nemen.
Vindt u dat de raad van bestuur van het Vlietland Ziekenhuis eerst totale zekerheid moet hebben dat files in de regio wegblijven, omdat anders de kwaliteit van geboortezorg in gevaar komt? Zo nee, waarom niet?
Het lijkt vrij onwaarschijnlijk dat totale zekerheid kan worden gegeven dat in de regio Rijnmond files zullen wegblijven. Volgens de analyse gevoelige ziekenhuizen voor acute verloskunde van het RIVM zijn beide ziekenhuizen niet gevoelig. Dat betekent dat als één van deze ziekenhuizen haar aanbod van acute verloskunde sluit, er niet meer inwoners buiten de 45 minutennorm bereikbaarheid vallen omdat er voldoende aanbod van andere ziekenhuizen is.
Deelt u de mening dat het van belang is dat de partijen uit de geboortezorgketen, samen met de betrokken gemeentebesturen, moeten kijken naar wat een toekomstbestendige geboortezorg in de regio Rijnmond is?
Ik deel de mening dat het van belang is dat betrokken partijen serieus met elkaar in gesprek gaan. De verantwoordelijkheid voor het bieden van toegankelijke en verantwoorde zorg ligt immers bij zorgaanbieders zelf. De zorgverzekeraar is op basis van zijn zorgplicht verantwoordelijk voor een doelmatige inrichting van de zorg waarbij kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid uitgangspunt zijn. Partijen kunnen hierbij gebruik maken van de leidraad «concentratie van (acute) geboortezorg» van het College Perinatale Zorg. Ik zie hierbij niet direct een rol voor de betrokken gemeentebesturen. Zij hebben vooral een taak in het kader van de Wet Publieke Gezondheid (Wpg) als het gaat om prenatale voorlichting.
De toegestane hoeveelheid harddrugs tijdens het Amsterdam Dance Event |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoeveel aanhoudingen hebben er in totaal door de politie plaatsgevonden tijden het Amsterdam Dance Event (ADE) dat afgelopen weekend heeft plaatsgevonden? Hoeveel daarvan waren druggerelateerd?
Tijdens het Amsterdam Dance Event (ADE) zijn ongeveer 250 drugs- en geweldsgerelateerde aanhoudingen verricht. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft tijdens het ADE een zogenaamde ZSM-locatie in gebruik genomen bij de Amsterdam Arena. Op deze locatie handelden medewerkers van de politie, het OM en de reclassering, in aanwezigheid van de advocatuur, zo spoedig mogelijk de aangetroffen zaken af. Omdat het OM alleen voor deze locatie de precieze cijfers kan geven, zal ik mij tot deze cijfers beperken. Van 14 tot 18 oktober 2015 zijn in het Arena-gebied 176 verdachten aangehouden, waarvan 170 vanwege het bezit van drugs.
Alle personen bij wie drugs zijn aangetroffen zijn van het festivalterrein verwijderd. Tevens zijn bij de hiervoor genoemde 170 verdachten alle drugs in beslag genomen. Van de 170 hadden 131 personen een hoeveelheid drugs bij zich onder de norm die door de Hoofdofficier van Justitie in Amsterdam is vastgesteld om te vervolgen, dus maximaal 5 pillen of 0,5 gram. Deze zaken zijn geseponeerd. Bij de overige 39 aangehouden verdachten werden meer dan 5 pillen of 0,5 gram aangetroffen. Deze personen zullen worden vervolgd.
Bij hoeveel personen zijn vijf pillen of meer aan harddrugs in beslag genomen en bij hoeveel personen is harddrugs in beslag genomen betreffende een halve gram of minder dan vijf pillen harddrugs?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de stand van zaken aangaande strafrechtelijke vervolging naar aanleiding van druggerelateerde aanhoudingen tijdens het ADE?
Door 19 personen van voornoemde 39 is direct een boete betaald in de vorm van een transactie, nadat zij in de gelegenheid waren gesteld om een advocaat te consulteren over het transactievoorstel. Deze zaken zijn afgedaan. De overige zaken zijn of worden ingezonden aan het parket. Zij zullen vermoedelijk worden afgedaan met een strafbeschikking. Een enkeling heeft een dagvaarding gekregen en een klein aantal verdachten is overgebracht naar het cellencomplex, omdat de zaak niet direct kon worden afgehandeld.
Bent u het eens met experts die stellen dat 100%-controles of een zero tolerance-beleid niet zou «werken» omdat bezoekers dan vooraf extra veel zouden gaan gebruiken?1
100%-controles zijn uit praktisch oogpunt, zeker bij grootschalige evenementen, niet goed haalbaar. Inderdaad bestaat er bij 100%-controles ook een kans dat mensen vooraf meer gaan gebruiken met alle risico’s van dien. Dat betekent niet dat er helemaal niet moet worden gecontroleerd. Het is van belang dat bij de ingang en op een evenement goed wordt gecontroleerd op drugsbezit en dat gevonden drugs in beslag worden genomen. Daarnaast is het net zo belangrijk om – voorafgaand aan en tijdens een evenement – preventieve maatregelen te nemen. Gemeenten kunnen in hun vergunningverlening bijvoorbeeld veel doen om gezondheidsincidenten zoveel mogelijk te voorkomen. Het is dus én-én: én controle om bezit en handel tegen te gaan én preventie-activiteiten om gezondheidsschade te voorkomen.
Kunt u aangeven of in het toelatingsbeleid van het ADE aandacht wordt besteed aan de mogelijkheid om bezoekers de toegang te weigeren indien zij vermoedelijk harddrugs hebben gebruikt? Zo ja, hoe? Kunt u aangeven of er tijdens het ADE drugshonden zijn ingezet? Zo nee, wat waren de afwegingen van de politie om dat niet te doen?
De gemeente Amsterdam heeft, in samenwerking met onder ander politie, OM, GGD/GHOR, Jellinek, Adviesburo Drugs en organisatoren van dance events, het «Amsterdams beleidskader dance events; over drugs, gezondheid en veiligheid», opgesteld. Dit kader is gericht op een veilig verloop van evenementen en het zo veel mogelijk beperken van (de gevolgen) van drugsgebruik. De taken en verantwoordelijkheden van alle betrokken partijen zijn hierin beschreven. Tijdens het ADE is conform dit beleidskader gewerkt en is er extra handhaving ingezet om hierop te controleren. Voor wat betreft het toelatingsbeleid betekent dit dat als bij de toegang wordt geconstateerd dat personen kennelijk onder invloed zijn (van alcohol en/of drugs), de toegang geweigerd dient te worden. Dit volgt onder meer uit artikel 20, lid 5, van de Drank- en Horecawet.
Ook moet de beveiliging van een dance event alle aangetroffen drugs in beslag nemen (ook hoeveelheden onder de vervolgingsnorm) én de persoon waarbij de drugs is aangetroffen de toegang tot het evenement ontzeggen. Bij de opsporing zijn tijdens het ADE geen drugshonden ingezet, omdat dit niet past binnen het bovengenoemde «Amsterdams beleidskader dance events».
Heeft u inmiddels al contact gehad met het Openbaar Ministerie (OM) over hoe de toegestane hoeveelheid (hard)drugs tijdens het ADE zich verhoudt tot de OM-Richtlijn voor strafvordering van de Opiumwet, specifiek met betrekking tot harddrugs?2 Wat is hieruit voortgekomen?
Ja, ik heb hier inmiddels contact over gehad met het OM. Aangegeven is dat de richtlijn normatief is, maar enige marge laat door onderscheid dat gemaakt wordt tussen gebruikershoeveelheid en handelshoeveelheid. Het OM laat weten dat er om die reden en omdat in Amsterdam bovendien de capaciteitsvraag meespeelde, een handelsindicatie en dus vervolgingsnorm van 5 pillen is gehanteerd. Het OM heeft aangegeven te blijven kijken naar de capaciteit die bij dergelijke evenementen kan worden ingezet.
Kunt u stapsgewijs aangeven hoe het drugsbeleid tijdens het ADE, meer specifiek de toegestane hoeveelheid (hard)drugs, vooraf tot stand is gekomen? Wie heeft het initiatief genomen tot dit voorstel, welke partijen moesten akkoord gaan en wie heeft uiteindelijk de finale beslissing hierover genomen? Bent u of het College van Procureurs-Generaal hier voorafgaand bij betrokken en geïnformeerd?
Het is hier allereerst van belang te realiseren dat er geen sprake is van een toegestane hoeveelheid (hard)drugs. Een vervolgingsnorm van 5 pillen betekent niet dat men 5 pillen mee mag nemen naar feesten. Tijdens dance events in Amsterdam en dus ook tijdens het ADE, wordt van de beveiliging gevraagd alle aangetroffen drugs in beslag te nemen en personen waarbij drugs is aangetroffen de toegang tot het evenement te ontzeggen, ongeacht de hoeveelheid. Wanneer er sprake is van een handelsindicatie, moet de beveiliging de betreffende personen overdragen aan de politie.
In Amsterdam heeft de Hoofdofficier van Justitie, in afstemming met de lokale driehoek, de vervolgingsgrens bij meer dan 5 pillen gelegd, omdat bij meer dan 5 pillen ervan moet worden uitgegaan dat er sprake is van een handelsindicatie. Doel hiervan is om handelaren te ontmoedigen en te straffen, terwijl recreatief gebruik van harddrugs geen opsporingsprioriteit oplevert. Bovendien is voor deze vervolgingsgrens gekozen omdat in Amsterdam sprake is van zeer veel en grootschalige evenementen. In de praktijk moet de handhaving voor de politie tijdens dit soort evenementen werkbaar zijn. Het vervolgingsbeleid is opgenomen in het eerder genoemde «Amsterdams beleidskader dance events»; dit beleidskader is vastgesteld in de lokale vijfhoek, bestaande uit het OM, de politie, de gemeente, de brandweer en de GGD.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat de lokale driehoek het landelijk vervolgingsbeleid inzake harddrugs ondermijnt, dit los van de uitkomsten van de evaluatie die nu lokaal plaatsvindt?
In mijn brief van 29 september 2015 heb ik uw Kamer naar aanleiding van het burgerinitiatief «Eén pil teveel maakt geen crimineel» geïnformeerd over het gekozen beleid.3 Doelstelling van het beleid is om handelaren te ontmoedigen en te straffen, terwijl recreatief gebruik van harddrugs geen opsporingsprioriteit oplevert. Daar waren de maatregelen bij het ADE ook op gericht, zoals ik ook bij de beantwoording van vraag 7 heb duidelijk gemaakt. Daarbij merk ik op dat van de richtlijnen gemotiveerd kan worden afgeweken en dat daarvan in onderhavig geval sprake is geweest.
Kunt u garanderen dat de hoeveelheid toegestane harddrugs tijdens het ADE «eens maar nooit weer was» en voortaan op alle aangelegenheden in Nederland conform de landelijke OM-Richtlijn gehandeld wordt?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van Veiligheid en Justitie?
Ja.
Het gebruik van ADHD-middelen voor recreatieve doeleinden |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek door farmaceutische wetenschappers van de Universiteit Utrecht naar de redenen van het gebruik van ADHD-medicatie1 en het artikel «Ritalin verslavend als je het middel snuift of spuit»?2
Ja.
Wat is uw reactie op het voornoemde onderzoek van de Universiteit Utrecht waarin onderbouwd wordt geschat dat van alle middelbare scholieren in Nederland met ADHD-medicatie naar schatting één op de vijf het middel methylfenidaat slikt om niet-medische redenen? Deelt u de mening dat dit een zeer ongunstige ontwikkeling is?
Ik vind het een zorgelijk signaal dat op basis van de schattingen van de onderzoekers, kennelijk ongeveer één op de vijf middelbare scholieren die ADHD-medicatie gebruiken deze medicatie om niet-medische redenen gebruikt. Ook vind ik doorverkoop van Ritalin volstrekt ongewenst.
Wat vindt u van de signalen over doorverkoop van Ritalin door vermeende patiënten aan derden, die Ritalin zouden gebruiken als partydrug of om hun schoolprestaties te verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat vermeende ADHD-patiënten handel drijven met methylfenidaat dat bovendien collectief gefinancierd wordt? Wat betekent deze illegale handel voor de collectieve zorguitgaven?
ADHD-medicatie is bedoeld en bestemd voor patiënten van wie door middel van een diagnose door een arts is vastgesteld dat ze lijden aan de psychische stoornis ADHD en zij in het kader van hun behandeling gebaat zijn bij ADHD-medicatie, die uitsluitend op doktersrecept wordt voorgeschreven en wordt verstrekt door een apotheek. Handel in ADHD-medicatie buiten de apotheek om, is per definitie illegaal en ontoelaatbaar. Doordat deze medicatie doorgaans de stof methylfenidaat bevat, een stof die is opgenomen op lijst 1 (hard drugs) van de Opiumwet, staan op (door)verkoop hiervan buiten de apotheek om, zware straffen.
Indicaties voor schaal en omvang van de handel in dan wel het oneigenlijk gebruik van ADHD-medicatie ontbreken. Daardoor is niet duidelijk welke consequenties illegale handel in ADHD-medicatie heeft voor de collectieve zorguitgaven.
Welke cijfers en onderzoeken zijn bij u bekend over het gebruik van ADHD-medicatie, waaronder het aantal gebruikers en verstrekkingen de afgelopen jaren?
Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) beschikt over anonieme gegevens van het gebruik van ADHD-medicatie op basis van leeftijd (geboortejaar van de gebruiker).
Daarnaast beschikt SFK ook over gegevens over verstrekkingen van ADHD-medicatie, zonder daarbij de reden van de voorgeschreven medicatie te vermelden. Methylfenidaat (een geneesmiddel dat doorgaans wordt voorgeschreven bij ADHD) is ook geregistreerd voor de behandeling van narcolepsie. Naast Methylfenidaat wordt ook Atomoxetine voorgeschreven bij de behandeling van ADHD.
De aantallen verstrekkingen van Methylfenidaat op basis van data van de SFK in de afgelopen jaren zijn:
Jaar
Aantal
2004
298.915
2005
350.228
2006
438.891
2007
574.156
2008
692.810
2009
812.824
2010
965.999
2011
1.113.152
2012
1.216.605
2013
1.284.399
2014
1.375.297
De aantallen verstrekkingen Atomoxetine op basis van data van SFK in de afgelopen jaren zijn:
Jaar
Aantal verstrekkingen
2005
10.507
2006
27.757
2007
50.244
2008
54.262
2009
51.630
2010
49.759
2011
48.637
2012
47.176
2013
44.100
2014
43.346
In het kader van het ZonMw programma Goed Gebruik Geneesmiddelen en het programma Priority Medicines voor Kinderen lopen er op dit moment twee onderzoeken naar het gebruik van ADHD-medicatie en de lange termijneffecten. Dit is het onderzoek «How appropriate is the increasing long term use of methylphenidate? A practice audit and placebo controlled discontinuation trial». Dit onderzoek is gestart medio 2013 en heeft een looptijd van 4 jaar. Daarnaast loopt ook het onderzoek «Methylphenidate Treatment and the Developing Brain in Attention-Deficit/ Hyperactivity Disorder». Dit onderzoek is een jaar eerder gestart en heeft eveneens een looptijd van 4 jaar. Beide onderzoeken worden uitgevoerd door het Universitair Medisch Centrum Groningen.
Geven de onderzoeksresultaten van de Universiteit Utrecht u aanleiding om nader onderzoek te doen naar bijvoorbeeld het percentage volwassenen en jongere kinderen dat ADHD-medicatie gebruikt voor niet-medische redenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van cross-nationaal onderzoek, uit te voeren via het European School Survey Project on Alcohol and Other Drugs (ESPAD) in 40 EU-landen, zal ook naar het eigenlijk en oneigenlijk gebruik van Ritalin worden gevraagd. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik rond de zomer 2016. Ook zal in 2016 door het Trimbos instituut opnieuw een Groot Uitgaansonderzoek worden uitgevoerd naar middelengebruik onder uitgaanders. Daarin zal het (oneigenlijk) gebruik van Ritalin worden meegenomen. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik in oktober 2016.
Gelet op deze onderzoeken en onder verwijzing naar de beantwoording van de vragen 7 en 8 vind ik het op dit moment niet opportuun nader onderzoek te initiëren.
Bent u bereid om met de Minister van Veiligheid en Justitie onderzoek te doen naar de illegale handel in ADHD-medicatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van de uitvoering van de (VWS-)beleidsagenda vervalste geneesmiddelen en medische hulpmiddelen wordt al (voor de derde keer)onderzoek gedaan om meer inzicht te krijgen in de aankoop, motieven en risicoperceptie bij het online bestellen van (recept) geneesmiddelen. Met name internet is een belangrijke bron van het aanbieden van illegale (en/of vervalste) medische producten.
In dit onderzoek wordt ook aandacht besteed aan ADHD-medicatie. Ik verwacht de uitkomsten van dit onderzoek nog voor het eind van dit jaar. Bij dit onderzoek wordt ook gekeken naar de verkoop via andere (illegale) kanalen. Dit onderzoek is een vervolg op het onderzoek uit 2012 («Risicogedrag bij het online bestellen van geneesmiddelen»), een online onderzoek in opdracht van het Ministerie van VWS uitgevoerd door Intomart GfK bv.
In opdracht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie is momenteel een breder onderzoek naar aard en omvang van online drugshandel in Opiumwetmiddelen in voorbereiding. Dit onderzoek zal medio 2016 gereed zijn.
Deelt u de mening dat voor psychiaters en huisartsen duidelijke protocollen en richtlijnen moeten gelden voor het voorschrijven van ADHD-medicatie? Zo ja, bent u bereid om in uw overleg met het Nederlands Huisartsen Genootschap de mogelijkheden te bespreken om in richtlijnen vast te leggen dat medicatie alleen mag worden voorgeschreven als de patiënt op halfjaarlijkse controles komt? Zo nee, waarom niet?
Het opstellen en naleven van behandelrichtlijnen behoort tot de verantwoordelijkheid van de betreffende beroepsgroepen. Die hebben in deze hun verantwoordelijkheid opgepakt.
Afgelopen zomer heeft de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) een richtlijn voor de diagnostiek en medicamenteuze behandeling van ADHD bij volwassenen opgesteld.3
Daarnaast is eerder al door het Nederlands Huisartsen Genootschap een standaard ADHD bij kinderen uitgebracht. Deze standaard voor huisartsen geeft diagnostische criteria en een stappenplan voor behandeling van ADHD bij kinderen van 6 tot 16 jaar. Pas wanneer andere behandelinterventies, zoals gedragstherapie, onvoldoende effect hebben kan ADHD-medicatie worden voorgeschreven. Ook wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan het doen van controles om het effect van de behandeling te evalueren en zo nodig een herhaalrecept uit te schrijven.
Voorts is begin dit jaar de door beroepsverenigingen in de Jeugdgezondheidszorg geautoriseerde multidisciplinaire richtlijn ADHD voor de jeugdgezondheidszorg opgeleverd. En door de NVvP wordt in opdracht van het Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGz gewerkt aan de ontwikkeling van een zorgstandaard ADHD voor kinderen en volwassenen, die een maatstaf moet vormen voor het minimaal vereiste niveau van kwaliteit van zorg bij patiënten met ADHD in de GGZ, zowel zorginhoudelijk als procesmatig.
Het bericht dat bedrijfsartsen onder druk worden gezet door werkgevers |
|
Grace Tanamal (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «bedrijfsartsen onder druk gezet door werkgevers» over het niet mogen stellen van de diagnose burn-out?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse Zorgautoriteit een officieel onderzoek is gestart naar de klachten van bedrijfsartsen die onder druk worden gezet door werkgevers? Zo ja, kunt u aangeven wanneer dit onderzoek is afgerond en beschikbaar wordt gesteld aan de Kamer?
Desgevraagd heeft de Nederlandse Zorgautoriteit bij mij bevestigd, onderzoek te doen naar de melding, voorzover deze betrekking heeft op het werkterrein van de NZa. Over lopende onderzoeken doet zij geen nadere uitspraken.
Deelt u de mening dat bedrijfsartsen onafhankelijk hun beroep moeten kunnen uitoefenen en het daarom onacceptabel is dat zij onder druk worden gezet als het gaat om het stellen van een diagnose? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Ja. Ik ben van mening dat de bedrijfsarts, zoals alle arbodienstverleners, onafhankelijk hun werk moeten kunnen doen zoals neergelegd in de Arbeidsomstandighedenwet. Dit onderwerp heeft mijn aandacht zoals ik ook heb aangegeven in de brief aan uw Kamer van 28 januari 20152. Hierin heb ik u mijn voornemen kenbaar gemaakt om bij wet de positie van de bedrijfsarts te versterken. Ik verwacht het voorstel nog dit jaar aan te bieden voor behandeling in uw Kamer.
Deelt u de mening dat diagnosefraude grote gevolgen kan hebben voor een werknemer als het gaat om behoud van werk? Zo ja, welke maatregelen treft u om diagnosefraude te voorkomen? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Als opzettelijk een niet correcte diagnose wordt gesteld is dat niet acceptabel, niet alleen omdat niet correct wordt gehandeld, maar vooral ook vanwege de misleiding en het extra leed dat mensen daarmee wordt aangedaan. Een niet correct gestelde diagnose kan gevolgen hebben voor het behoud van werk, als de behandeling niet goed aansluit op het ziektebeeld. Wanneer dit leidt tot langdurig ziekteverzuim, kan het behoud van werk onzeker worden.
De bewindslieden van VWS gaan fraude in de zorg tegen via het programma «Rechtmatige Zorg»; dit programma is in maart 2015 aan de Kamer aangeboden. Kort gezegd richt dit plan zich op rechtmatigheid in alle vier de zorgdomeinen, te weten de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet landurige zorg (Wlz), de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Jeugdwet. Bedrijfsartsen zijn vanuit hun BIG-registratie tuchtrechtelijk aansprakelijk. Patiënten kunnen over een verkeerde diagnose of een onjuiste behandeling, een klacht indienen bij één van de vijf Regionale Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg.
Het bericht ‘GGZ-instelling weigert VGZ-klanten nog te behandelen’ |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het item «GGZ-instelling weigert VGZ-klanten nog te behandelen»?1
Ja
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het uitmaakt of men aan het begin of aan het eind van het jaar ziek wordt, omdat patiënten aan het einde van het jaar niet meer terechtkunnen bij de arts van hun voorkeur, terwijl dat aan het begin van het jaar wel kan?
Verzekeraars dienen hun verzekerden goed te informeren over de inhoud van hun polis. Bij het afsluiten van een polis moet het voor een verzekerde transparant zijn welke zorgaanbieders door de zorgverzekeraar zijn gecontracteerd voor de polis. Ook moet transparant zijn bij welke zorgaanbieders plafondafspraken zijn gemaakt. Op die manier weet een verzekerde bij het afsluiten van een polis of en in welke mate een eventuele arts van zijn voorkeur gecontracteerd is. Een verzekerde kan daar dan bij het afsluiten van een polis rekening mee houden.
VGZ informeert haar verzekerden conform de regelgeving over de consequenties van volumeafspraken en omzetplafonds. In dit specifieke geval heeft VGZ met betreffende instelling, gegeven het omzetplafond, een contract gesloten waarin sprake is van een doorleverplicht, waardoor VGZ in deze situatie geen melding hoeft te maken van het omzetplafond.
Wordt voldaan aan de zorgplicht als een patiënt niet bij een door de verzekeraar gecontracteerde aanbieder terechtkan, ook als een patiënt juist bij de betreffende zorgverzekeraar is verzekerd, omdat die met de bewuste aanbieder een contract heeft gesloten? Is een verzekeraar verplicht om aan zijn verzekerden vooraf melding te maken bij welke aanbieders zorg tijdens het kalenderjaar mogelijk niet geleverd kan worden vanwege het overschrijden van een omzetplafond?
Verzekerden hebben recht op zorg. Soms kan een zorgaanbieder bepaalde zorg tijdelijk niet leveren, bijvoorbeeld door vakantieplanning, te weinig personeel of als de capaciteit volledig benut is. In die situaties heeft de verzekeraar de plicht om de verzekerde te bemiddelen naar een andere aanbieder.
Een zorgverzekeraar moet voldoende zorg inkopen voor zijn verzekerden. Deze zorg moet bereikbaar, tijdig en van voldoende kwaliteit zijn. Zolang een verzekerde de zorg krijgt die hij nodig heeft en de verzekeraar transparant is geweest over wat de verzekerde op basis van zijn polis mag verwachten, voldoet de zorgverzekeraar aan zijn zorgplicht.
Mag een zorgaanbieder weigeren om patiënten te behandelen, indien er sprake is van een contractueel overeengekomen doorleverplicht met de zorgverzekeraar? Welke voorwaarden zijn verbonden aan het afspreken van een doorleverplicht (zoals het inkopen van realistische volumes)?
Bestaande patiënten moet de aanbieder altijd doorbehandelen. Als een zorgaanbieder een contract heeft getekend waarin een omzetplafond met doorleverplicht is afgesproken, dan heeft de zorgaanbieder zich contractueel verplicht om ook nieuwe patiënten te blijven aannemen, ook wanneer het budget is volgelopen.
Als hierdoor voor de zorgaanbieder problemen ontstaan kan de zorgaanbieder hierover in gesprek gaan met de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar kan de zorgaanbieder houden aan zijn contract, of kan ervoor kiezen om de zorgaanbieder tegemoet te komen, bijvoorbeeld door bijcontractering of door de doorleverplicht op te heffen. In het geval van deze betreffende GGZ-instelling heeft de zorgverzekeraar de doorleverplicht van de zorgaanbieder opgeheven. Daarbij heeft de zorgverzekeraar het op zich genomen om nieuwe patiënten te bemiddelen naar andere zorgaanbieders.
Er zijn geen specifieke voorwaarden verbonden aan het afspreken van een doorleverplicht; de zorgaanbieder moet zelf goed afwegen welk contract voor hem aantrekkelijk en haalbaar is. Het inkopen van realistische volumes in de regio is onderdeel van de zorgplicht van de zorgverzekeraar, maar waar deze volumes worden ingekocht is aan de zorgverzekeraar.
Wat is het effect van omzetplafonds bij nieuwe, groeiende toetreders? Is het risico op overschrijding van het omzetplafond niet groter bij een kleine toetreder dan bij een grote instelling met stabiele omzet? Op welke wijze wordt voorkomen dat nieuwe toetreders niet onnodig worden belemmerd door het gebruik van omzetplafonds?
Zorgverzekeraars moeten vanaf 1 april 2016 bij hun zorginkoopbeleid aangeven in welke mate de zorgverzekeraar ruimte biedt voor innovatief zorgaanbod.
Een zorgverzekeraar heeft meerjarige gegevens over vraag naar zorg en zorgaanbod in de regio. Voor bestaande zorgaanbieders heeft een zorgverzekeraar daarom meer informatie op basis waarvan hij de zorginkoop kan baseren. Bij een nieuwe toetreder moet eerst ervaring worden opgedaan, zowel door patiënten als door zorgverzekeraars. Bij nieuwe toetreders is het daarom voor zorgverzekeraars moeilijker om een goede inschatting te maken van de vraag naar zorg bij deze specifieke zorgaanbieder. Maar zolang de zorgverzekeraar voldoende zorg in de regio heeft ingekocht hoeft dat voor de verzekerden niet tot problemen te leiden.
Welke andere mogelijkheden dan omzetplafonds hebben zorgverzekeraars om het budget in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) te beheersen? Is het juridisch mogelijk om contracten te sluiten op basis van bijvoorbeeld degressieve tarieven, lumpsumbekostiging, two part tariffs of andere innovatieve contractvormen?
Zorgverzekeraars kunnen in hun contractering verschillende afspraken maken over het tarief of kostenbeheersing per zorgaanbieder. Daarnaast kunnen zorgverzekeraars afspraken maken over kwaliteit, het navolgen van richtlijnen, het bieden van service en over wachtlijsten. Een verzekeraar heeft feitelijk de taak om namens zijn verzekerde patiënten een zo goed mogelijke kwaliteit, service en zorg te contracteren tegen een zo goed mogelijke prijs. Over het beheersen van de kosten van GGZ-aanbieders is het voor zorgverzekeraars naast de genoemde omzetplafonds bijvoorbeeld ook juridisch mogelijk om te werken met prijsdifferentiatie naar rato van het volume (zoals degressieve tarieven), two part tariffs, of bijvoorbeeld volume- of tariefdifferentiatie op basis van zorginhoud. Zorgverzekeraars zijn vrij om dit af te spreken.
Selectieve zorginkoop en de gevolgen daarvan voor zorgaanbieders |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving over het gegeven dat Zilveren Kruis Achmea niet gelooft in selectieve zorginkoop vanuit het oogpunt van kwaliteit en dit wil gaan beperken?1
Op basis van de ervaringen met het vijfjarige programma Kwaliteit van zorg concludeert Zilveren Kruis dat het voor de verbetering van de kwaliteit van zorg vaak effectiever is om zorgprofessionals te stimuleren tot kwaliteitsverbetering dan bepaalde zorgaanbieders uit te sluiten.
Volgens Zilveren Kruis betekent dit echter niet dat selectieve inkoop niet meer wordt toegepast in de zorginkoop. Naarmate er meer kwaliteitstransparantie komt op basis van uitkomstindicatoren en patiënten en verwijzers kiezen voor aanbieders met hogere kwaliteit, zal dat gepaard moeten gaan met een verschuiving van ingekocht volume van de ene naar de andere aanbieder. Zilveren Kruis wil zorgaanbieders met een opvallend goede prestatie ook belonen met bijvoorbeeld een pluscertificaat, langere termijn contracten en ondersteuning bij zorgonderzoek en zorginnovatie. Met zorgaanbieders die minder goed presteren maakt Zilveren Kruis verbeterafspraken en aanbieders die evident en duurzaam minder goed presteren kunnen verwachten dat de zorg in mindere mate of helemaal niet bij hen wordt ingekocht.
Bent u nog altijd van mening dat juist selectieve zorginkoop één van de belangrijkste instrumenten is voor het welslagen van dit zorgstelsel?
Ja, het is mijn overtuiging dat selectieve zorginkoop een van de belangrijkste instrumenten is voor een betere en betaalbare zorg van de patiënt. De werkwijze van Zilveren Kruis onderschrijft dit.
Wat is het standpunt van andere zorgverzekeraars en Zorgverzekeraars Nederland op het gebied van selectieve zorginkoop?
Zorgverzekeraars Nederland ondersteunt het beleid ter zake. Het standpunt kan per verzekeraar verschillen.
Wat zijn de gevolgen voor dit zorgstelsel wanneer zelfs grote zorgverzekeraars als Zilveren Kruis Achmea geen heil zien in selectieve zorginkoop teneinde de kwaliteit te bevorderen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u evenals Zilveren Kruis Achmea bereid het instrument van selectieve zorginkoop in te perken nu blijkt dat het draagvlak ervoor afbrokkelt en de effectiviteit niet is aangetoond?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan dat een orthopedisch schoenmaker na vele tientallen jaren waarschijnlijk de deuren moet sluiten omdat hetzelfde Zilveren Kruis Achmea de samenwerking opzegt?2
Zilveren Kruis heeft aangegeven meer inzicht in kwaliteit en prijs te willen zodat op een eenduidige en objectieve manier vast te stellen is wat de beste orthopedische schoenoplossing is. Zilveren Kruis heeft gekozen voor een inkoopprocedure waarbij leveranciers zelf aan kunnen geven wat de verschillende schoenoplossingen mogen kosten. Op basis van kwaliteit en prijs selecteert Zilveren Kruis het merendeel van de leveranciers (maar niet alle). Daarmee voldoet Zilveren Kruis naar verwachting ruimschoots aan de behoefte aan zorg van en de zorgplicht voor onze verzekerden.
Wat is uw reactie op het feit dat Zilveren Kruis Achmea na een verbintenis van 30 jaar, drie maanden voor het einde van het jaar, de samenwerking opzegt?
Een aantal aanbieders dat als gevolg van de inkoopprocedure geen contract heeft gekregen, is een kort geding procedure gestart tegen Zilveren Kruis. Het is nu aan de rechter om de redelijkheid en billijkheid van het contracteerproces en de uitkomst daarvan te beoordelen.
Is er volgens u sprake van een eerlijke machtsverhouding tussen zorgaanbieder en verzekeraar, aangezien mede door overnames inmiddels circa 80% van de verzekerden in de betreffende regio bij Zilveren Kruis Achmea zit?
De NZa en de ACM zien toe op de marktverhoudingen en het eventueel ongewenst gebruik van de marktpositie door een verzekeraar.
Durft u ondanks dat de schoenmaker al vele tientallen jaren bestaat en een klanttevredenheid kent van 100%, te beweren dat het niet langer contracteren een kwalitatieve afweging is?
Zorgverzekeraars mogen zelf bepalen welke kwaliteitscriteria zij in het inkoopproces hanteren. Zilveren Kruis maakt een afweging op basis van kwaliteit en prijs (elk 50 punten). De scores op kwaliteit worden bepaald op basis van de volgende criteria:
Ondanks een hoge klanttevredenheid kan het voorkomen dat op basis van bovengenoemde kwaliteit/prijs afweging een aanbieder niet wordt gecontracteerd.
Wat is uw reactie op het gegeven dat zorgaanbieders niet in staat gesteld worden de geconstateerde onregelmatigheden te herstellen?
Zie antwoord 7.
Voor de volgende contracteerperiode wordt een geschillencommissie in het leven geroepen waar zorgaanbieders met klachten over de inkoopprocedure terecht kunnen.
Kunt u zich voorstellen dat zorgaanbieders de selectiecriteria die zorgverzekeraars opstellen niet ervaren als instrument om te selecteren op kwaliteit maar juist als stok om mee te slaan?
Het is aan zorgverzekeraars om de selectiecriteria op te stellen. Vanaf 2016 maakt de zorgverzekeraar zijn inkoopcriteria voor de inkoop van het jaar erop voor 1 april openbaar. Dit geeft zowel patiënten als aanbieder de kans hiervan vroegtijdig kennis te nemen. In de toekomst kunnen zorgaanbieders bij klachten hierover terecht bij de hiervoor genoemde in te stellen geschillencomissie.
Bent u bereid zorgverzekeraars in het algemeen en Zilveren Kruis Achmea in deze specifieke situatie aan te spreken op hun gedrag? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 heb aangegeven, is het oordeel nu aan de rechter. Verder heeft vaste kamercommissie voor VWS in de Tweede Kamer een aantal brieven ontvangen van producenten orthopedisch schoeisel over de inkoopprocedure Zilveren Kruis. Op voorstel van een meerderheid van de Kamer is voorgesteld om de brieven door te geleiden naar de NZa, dat het loket is waar zorgaanbieders met klachten over de inkoopprocedure terecht kunnen.
Bestaat er ook een clementieregeling voor zorgaanbieders en bent u van mening dat de betreffende zorgaanbieder hiervoor in aanmerking dient te komen?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Is het waar dat orthopedisch schoenmakers uit het oogpunt van kostenbesparing hun cliënten niet actief mogen informeren wanneer zij weer nieuwe schoenen kunnen aanschaffen?
In de zorgverzekeringswet geldt dat de verzekerde te allen tijde moet beschikken over een adequaat hulpmiddel. Er bestaat geen recht op een nieuw hulpmiddel na verloop van een bepaalde tijd. Er bestaat alleen recht op vervanging als een hulpmiddel niet langer adequaat is in de situatie van de verzekerde. Verzekeraars kunnen in hun polis wel voorwaarden stellen aan het vervangen van een hulpmiddel binnen een periode waarin het hulpmiddel normaal gesproken geacht wordt adequaat te zijn. Leveranciers mogen hun klanten altijd informeren en uitnodigen, maar vervanging kan alleen binnen de kaders van de Zorgverzekeringswet en de polisvoorwaarden van de zorgverzekeraar.
Zijn er ook soortgelijke afspraken gemaakt met fabrikanten van hoortoestellen? Zo ja, hoe verklaart u dan de vele reclames die daarvoor gemaakt worden?
Hetgeen ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 14, geldt ook voor leveranciers van hoortoestellen. Het staat hen vrij klanten te informeren en om hen hun toestellen onder de aandacht te brengen. Vergoedng is echter uitsluitend mogelijk binnen de kaders van de zorgverzekeringswet en de polisvoorwaarden.
Hoe zijn die afspraken met andere zorgaanbieders en aanbieders van medische hulpmiddelen? Hoe verklaart u de verschillende afspraken?
Zie het antwoord op vraag 14. De algemene uitgangspunten gelden voor alle hulpmiddelen.
Voorgenomen sluiting van de kraamafdeling van het Vlietland ziekenhuis in Schiedam |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Weet u dat inwoners, verloskundigen en politici van Maassluis en omstreken bezorgd zijn over de toekomst van de kraamafdeling in het Franciscus Vlietland Ziekenhuis in Schiedam, omdat deze waarschijnlijk gaat verplaatsen naar Rotterdam?
Ja, ik weet dat er bezorgdheid bestaat. Er zijn onlangs ruim 3.300 handtekeningen aan de directie van het ziekenhuis aangeboden.
Bent u ermee bekend dat vrouwen de afgelopen 15 jaar steeds verder moeten reizen om in het ziekenhuis te kunnen bevallen (eerst naar het Holy Ziekenhuis in Vlaardingen direct aan de afrit van de A20, en daarna naar Schiedam, ook direct aan de A20 een paar afritten verderop, maar sinds het afsluiten van de afrit Schiedam-Noord vanwege de aanleg van de A4 Midden-Delfland op aanzienlijk langere aanrijtijd)?
Door het concentreren van klinische/acute verloskunde moeten vrouwen in de omgeving van Maassluis/Vlaardingen nu inderdaad langer rijden dan 15 jaar geleden. Cruciaal is de kwaliteit van de zorg die ze aantreffen als ze in het ziekenhuis komen. Deze langere rijtijd is op zichzelf geen probleem omdat de huidige rijtijd nog steeds binnen de aanvaarde norm valt.
Hoeveel bevallingen vonden er gemiddeld de afgelopen jaren plaats in het Vlietland Ziekenhuis en hoeveel zouden er plaatsvinden na samenvoeging van de kraamzorg? Is op de huidige locaties een voltallig (operatie)team 7x24 uur beschikbaar? Zou dat na samenvoeging het geval zijn?
In de afgelopen jaren hebben op de locatie Franciscus Vlietland gemiddeld circa 1.500 medische bevallingen en gemiddeld circa 400 poliklinische bevallingen plaatsgevonden. Op de locatie Franciscus Gasthuis gaat het om gemiddeld circa 2.100 medische bevallingen en gemiddeld circa 350 poliklinische bevallingen. Het ziekenhuis heeft aangegeven dat op beide locaties een voltallig (operatie)team 7/24 uur beschikbaar is (niet altijd in huis). Na de samenvoeging zal 7x24 uur een volledig (operatie)team 7x24 specifiek gericht op de geboortezorg in huis zijn.
Wat zijn de aanrijtijden vanuit Maassluis en omgeving naar het Vlietland Ziekenhuis in Schiedam? Wat wordt de aanrijtijd als de kraamzorg zou worden verplaatst naar Rotterdam-Noord?
In de bereikbaarheidsanalyses ga ik uit van het rijtijdenmodel voor de spoedeisende ambulancezorg die het RIVM beheert. Dit model gaat uit van rijsnelheden van ambulances die met spoed naar een incident rijden. De snelheden zijn gebaseerd op metingen van werkelijke ambulancesnelheden over heel Nederland over de periode van een heel jaar. Het model gaat uit van gemiddelde snelheden, dat wil zeggen dat zowel rustige als drukke momenten in het model zijn meegenomen. Op rustige momenten kunnen de rijtijden korter zijn, op drukke momenten langer. Volgens dit model varieert de rijtijd van Maassluis naar het Vlietland Ziekenhuis Schiedam tussen 8 en 11½ minuten. Ook hangen de snelheden af van de plek in Maassluis vanwaar wordt gerekend. Vanwege deze variaties is het niet mogelijk om exact aan te geven wat de rijtijden van Maassluis naar het Vlietland zijn. De rijtijd van Maassluis naar het Sint Franciscus Gasthuis in Rotterdam varieert volgens dit model tussen 11½ en 15 1/5 minuten.
Overigens is het goed om te weten dat het bereikbaarheidsmodel uitgaat van integrale responstijd. De integrale responstijd is de som van meld-, uitruk-, rij-, inlaad- en bezorgtijd. Dat is dus meer dan de tijd die nodig is om van Maassluis naar het ziekenhuis in Schiedam of Rotterdam te rijden. Volgens de berekeningen van het RIVM is, bij concentratie van de acute verloskunde naar het Sint Franciscus in Rotterdam, geen sprake van overschrijding van de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten.
Hoe ziet u de relatie tussen de theoretische aanrijtijden en de praktijk, waarbij de A20 op nummer 1 in de file top staat en waarin de Giessenbrug het verkeer regelmatig flink vertraagt?
Het RIVM gaat uit van gemiddelde rijsnelheden per wegtype en baseert deze gemiddelden op metingen van werkelijke ambulancesnelheden over een heel jaar (2014–2015). Ook de ambulances van de RAV Rotterdam Rijnmond zijn in de metingen meegenomen. De door u genoemde vertragingen zijn – voor zover deze daadwerkelijk in de meetperiode hebben plaatsgevonden – dus meegenomen in het rijtijdenmodel van het RIVM.
Deelt u de mening dat het de kwaliteit van zorg en draagvlak voor een (voorgenomen) bestuursbesluit van een ziekenhuis ten goede komt indien dit tot stand komt na overleg met relevante betrokkenen in de regio, omdat het om hun zorg gaat? Heeft er serieus overleg plaatsgevonden?
Ik ben het met u eens dat het een maatschappelijke verantwoordelijkheid is om een besluit met alle relevante betrokkenen te bespreken. Dat is naar mijn idee ook de reden waarom er sprake is van een voorgenomen besluit. Het overleg daarover is nog gaande. Ik beveel de betrokken partijen aan om daarbij gebruik te maken van de door het College Perinatale Zorg (CPZ) in 2014 ontwikkelde leidraad «voornemen voor concentratie van (acute) geboortezorg». In casu wordt dit als volgt in de regio opgepakt. In mei 2015 is op initiatief van het ziekenhuis de Stuurgroep Integrale Geboortezorg opgericht. In deze stuurgroep zijn alle ketenpartners uit beide regio’s vertegenwoordigd en vindt intensief overleg plaats. Deze stuurgroep komt maandelijks bij elkaar. Naast deze stuurgroep zijn er verschillende werkgroepen met elkaar in gesprek over de inhoud, organisatie en financiën van de zorg. Tot slot is de Raad van Bestuur in contact met de burgemeesters en wethouders en de gemeenteraadsleden van de omliggende gemeenten en is er overleg met de zorgverzekeraars.
Deelt u de opvatting dat een ziekenhuisbestuur zijn verantwoordelijkheid voor kwaliteit alleen kan waarmaken, indien het voldoende rekening houdt met de opvattingen van patiënt en zorgverlener hierover?
Bij het waarborgen en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van zorg zal een ziekenhuisbestuur rekening houden met tal van factoren. De opvattingen van patiënten en zorgverleners maken naar mijn idee daar zeker onderdeel van uit.
Is hier sprake geweest van een zorgvuldig proces waarbij de opvattingen van patiënten en eerstelijnszorgverleners over kwaliteit hebben geleid tot het voornemen voor samenvoeging van afdelingen kraamzorg?
Ik ben niet bij het proces betrokken en kan daar dan ook geen uitspraak over doen. Het proces is nog gaande en er is nog geen besluit genomen. De Raad van Bestuur van het ziekenhuis heeft aangegeven op frequente basis intensief met alle betrokkenen in overleg te zijn om te komen tot een zorgvuldige afweging en een goed gewogen besluit.
Welke mogelijkheden heeft u om te zorgen dat deze partijen serieus met elkaar in gesprek gaan? Welke afspraken zijn daarover gemaakt na het sluiten van de kraamafdeling in Meppel?
Het is aan partijen in de regio om serieus met elkaar in gesprek te gaan. De verantwoordelijkheid voor het bieden van toegankelijke en verantwoorde zorg ligt immers bij de zorgaanbieders zelf. Deze zorgaanbieders dienen in overleg met de betrokken zorgverzekeraar afspraken te maken die ertoe leiden dat, ook in geval van concentratie van (acute) klinische verloskunde, de kwaliteit en toegankelijkheid blijft geborgd. De zorgverzekeraar is op basis van zijn zorgplicht verantwoordelijk voor een doelmatige inrichting van de zorg waarbij kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid uitgangspunt zijn. Ik hou me aan deze verantwoordelijkheidsverdeling. Er is in de afgelopen jaren vaker sprake geweest van concentratie van (acute) verloskunde, zoals bv. in Meppel/Zwolle. Die ervaringen hebben geleid tot de CPZ leidraad die kan worden gebruikt om in de regio tot goede afspraken te komen. Deze ontwikkelingen van concentratie van de geboortezorg hebben onder meer te maken met de adviezen van de stuurgroep geboortezorg die was ingesteld om de achterblijvende kwaliteit van de geboortezorg in Nederland omhoog te krijgen.
Op welke wijze kan de lokaal dominante zorgverzekeraar DSW, ook gevestigd in Schiedam, deze bezorgde inwoners en zorgverleners ondersteunen en doet hij dat ook?
Zorgverzekeraar DSW onderhoudt nauw contact over deze kwestie met het ziekenhuis. DSW beschouwt geboortezorg als basiszorg en vindt het van groot belang dat bij geboortezorg de keten goed geborgd blijft. Daarmee sluit DSW goed aan bij de wensen van de verzekerden.
Het herindiceren van cliënten met een PGB op basis van de zorgverzekeringswet |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat cliënten met een pgb onder de Zorgverzekeringswet, waarvan de indicaties aflopen op 31 december 2015 van zorgverzekeraar Menzis slechts drie weken de tijd hebben gekregen om een nieuwe aanvraag voor een pgb te doen?
Op mijn verzoek heeft Zorgverzekeraars Nederland (ZN) navraag gedaan bij Menzis over de situatie.
Menzis heeft gemeld dat de betreffende brief begin oktober aan een groep van zo’n 450 verzekerden is gestuurd, een (klein) deel van hun Zvw-pgb-populatie. Daarbij is volgens Menzis een termijn genoemd van zo’n vier weken. Menzis heeft op basis van de reacties geconstateerd dat daarbij onvoldoende duidelijk was dat een verzekerde die in verband met overmacht niet aan de termijn kon voldoen, om uitstel kon vragen. Van overmacht kan bijvoorbeeld sprake zijn als niet tijdig een (kinder)verpleegkundige beschikbaar is voor de indicatiestelling. Dat is aangepast in de brief die in november aan de tweede groep verzekerden is gestuurd en begin december naar de laatste groep zal gaan. Bovendien heeft Menzis hier in overleg met Per Saldo informatie over op de website gezet. Menzis verwacht wel dat verzekerden zelf contact met hen opnemen, als de verzekerde van mening is dat sprake is van overmacht. Menzis vindt dat passen bij de eigen regie die de verzekerde moet kunnen voeren.
Bent u op de hoogte van het feit dat dit voor cliënten betekent dat zij binnen drie weken een volledig uitgewerkt zorgplan moeten hebben ingestuurd naar de zorgverzekeraar?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat cliënten voor deze vaak tijdsintensieve taak zo kort de tijd krijgen, zeker gezien het feit dat het hier vaak om intensieve kindzorg gaat?
Zorgverzekeraars moeten verzekerden een reële termijn geven om een herindicatie aan te vragen en om een pgb-aanvraag, inclusief budget- en zorgplan, bij de zorgverzekeraar in te dienen. Of en in welke gevallen een termijn van enkele weken voldoende is, kan ik niet beoordelen. Ik ga ervan uit dat zorgverzekeraars daarbij ook ruimte bieden om in individuele situaties meer tijd te bieden, als dat nodig is. Menzis heeft die mogelijkheid geboden.
Ik vind het belangrijk dat zorgverzekeraars zorgvuldig communiceren. Ik heb begrepen dat naar aanleiding van de berichtgeving door Menzis onrust is ontstaan bij budgethouders die buiten hun invloedssfeer om, niet aan de gestelde deadline konden voldoen. Ik vind het vervelend om te horen dat dat gebeurd is en ik vind het niet juist dat een pgb zou worden stopgezet, als een verzekerde om legitieme redenen niet aan de gestelde termijn kan voldoen. Ik vind het dan ook goed dat Menzis zijn communicatie daarover heeft aangepast.
Bent u op de hoogte van het feit dat het indiceren van een cliënt met intensieve kindzorg zeer complex en tijdrovend is en dat het voor cliënten vaak erg veel tijd en moeite kost een juiste herindicatie te krijgen? Vindt u drie weken tijd een terechte en haalbare termijn voor deze cliënten en kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat de zorgverzekeraar direct vrij fors dreigt met het niet toekennen van een pgb indien de nieuwe aanvraag niet tijdig bij de zorgverzekeraar ligt?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden tot uitstel voor het doen van een nieuwe aanvraag zijn er wanneer cliënten wegens gegronde redenen niet binnen drie weken de nieuwe aanvraag kunnen indienen, zonder dat direct het pgb wordt afgewezen door de zorgverzekeraar, en worden deze mogelijkheden aangeboden?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat cliënten eerder geïnformeerd hadden kunnen en moeten worden over het doen van een nieuwe aanvraag voor een pgb? Hoe gaat u zorgverzekeraars hierop aanspreken?
Ik vind goede communicatie van groot belang, zeker als het gaat om wijzigingen die de verzekerde raken.
In de overgangsafspraken was al vastgelegd dat het Zvw-pgb doorliep zolang de oude indicatiestelling liep, maar uiterlijk tot 1 januari 2016. Dit was ook opgenomen in de reglementen van zorgverzekeraars. Dat er uiterlijk rond de jaarwisseling een beslissing zou worden genomen over de situatie van de verzekerde per 2016 was dan ook al ruim een jaar bekend. Menzis heeft ervoor gekozen om verzekerden vanaf begin oktober te informeren over wat dat concreet betekent.
Ik zal aandacht voor een goede communicatie blijven vragen in mijn overleggen met ZN en Per Saldo.
Welke lessen worden er getrokken uit het op deze niet tijdige wijze informeren van cliënten bij veranderingen in hun zorg?
Zie antwoord vraag 7.
Het artikel ‘Amsterdamse Kinderombudsman signaleert problemen bij uithuisplaatsingen’ |
|
Ybeltje Berckmoes-Duindam (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Amsterdamse Kinderombudsman signaleert problemen bij uithuisplaatsingen»?1
Ja.
Hoeveel kinderen zijn in 2014 en in de eerste helft van 2015 van hun ouders gescheiden door een tekort aan opvangplaatsen voor gezinnen, terwijl hun ouders goed in staat zijn voor hen te zorgen? In hoeveel gevallen betrof het jonge kinderen van onder de 13 jaar? Kunt u een onderscheid maken per regio en de verschillen verklaren?
Het is niet bekend hoeveel kinderen worden gescheiden van hun ouders door een tekort aan opvangplaatsen voor gezinnen, omdat dit gegeven niet centraal wordt geregistreerd.
Deelt u de mening dat het welzijn van kinderen niet gebaat is bij het scheiden van kinderen van hun ouders vanwege dakloosheid? Zo ja, wat gaat u ondernemen om het scheiden van deze gezinnen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het welzijn van kinderen niet gebaat is bij het scheiden van kinderen van hun ouders vanwege dakloosheid. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het bieden van opvang aan gezinnen die dit nodig hebben. Wanneer er onvoldoende opvangcapaciteit is om een gezin op te vangen, zijn zij verantwoordelijk voor het bieden van een passend alternatief. Het gescheiden opvangen van kinderen en hun ouders valt hier wat mij betreft niet onder.
Wat doen opvanggemeenten eraan om te voorkomen dat deze gezinnen in de maatschappelijke opvang terechtkomen? Is dit naar uw mening voldoende?
Uit de Monitor Stedelijk Kompas 2014 van het Trimbos-instituut blijkt dat vrijwel alle centrumgemeenten gezinnen met kinderen beschouwen als een bijzondere aandachtsgroep. In vrijwel alle centrumgemeenten is sprake van samenwerking met woningcorporaties voor het voorkomen van huisuitzettingen en is er sprake van afstemming tussen ketenpartners. Driekwart van de centrumgemeenten hanteert een tweedekansbeleid voor gezinnen. Tegelijkertijd signaleert het Trimbos-instituut dat de druk op de capaciteit van opvang voor gezinnen is toegenomen. Of de inzet op het voorkomen van gezinnen in de opvang voldoende is, hangt af sterk af van de lokale situatie en de mate waarin de gemeente de regie voert. Gemeenten hebben in het sociale domein steeds meer mogelijkheden om passende arrangementen te ontwikkelen en om dakloosheid te voorkomen.
Hoelang verblijft een gezin gemiddeld in de opvang en wat onderneemt u om de uitstroom van gezinnen uit de maatschappelijke opvang naar eenvoudige betaalbare huisvesting te optimaliseren?
Ik heb het Trimbos-instituut gevraagd om in 2015 onderzoek te doen naar de vraag hoe wordt omgegaan met kinderen en gezinnen in de maatschappelijke opvang en hoe lang zij daar verblijven. In de eerstvolgende voortgangsrapportage maatschappelijke opvang die ik zal doen toekomen, ga ik hier nader op in.
Het is belangrijk dat een goede doorstroom mogelijk is vanuit opvang naar een zelfstandige woning. Om dit goed te laten verlopen, moeten op lokaal of regionaal niveau gemeenten, woningcorporaties, aanbieders en huurders afspraken maken. Zij moeten een inschatting maken van de benodigde woningen en afspraken maken over beschikbaarheid van (betaalbare) woningen en eventueel benodigde begeleiding van deze groepen. Met de transitieagenda langer zelfstandig wonen stimuleren Minister Blok en ikzelf deze regionale samenwerking. In mijn brief aan de wethouders van de centrumgemeenten maatschappelijke opvang van eerder dit jaar heb ik extra aandacht gevraagd voor het maken van afspraken met woningcorporaties over beschikbare woningen ten behoeve van doorstroom uit de maatschappelijke opvang. Verder is dit onderwerp bij de halfjaarlijkse bestuurlijk overleggen, met onder andere Aedes, de VNG en GGZ Nederland, uitgebreid aan de orde gekomen en zal dat bij de volgende overleggen ook het geval zijn.
In de herziene Woningwet die per 1 juli jl. in werking is getreden, nemen prestatieafspraken tussen gemeenten, corporaties en huurders en centrale plek in. In zijn brief aan de Tweede Kamer van 22 juni jongstleden heeft Minister Blok prioriteiten benoemd die de komende periode met voorrang aan de orde zouden kunnen komen in woonvisies van gemeenten en in de prestatieafspraken tussen gemeenten en corporaties. Tot deze prioriteiten behoren onder meer betaalbaarheid en beschikbaarheid voor de doelgroep, en het huisvesten van urgente- en zorgbehoevende- doelgroepen, waaronder gezinnen uit de opvang.
Mogelijke problemen (her)indicaties jeugdhulp en informatievoorziening rondom de zorgaanvraag |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u als stelselverantwoordelijke zicht op het aantal jongeren dat in 2015 opnieuw geherindiceerd moet worden binnen de jeugdhulp omdat zij vanuit 2014 (AWBZ of Jeugdzorg) recht hadden op een overgangsregeling? Is bij u bekend hoe dit proces van herindicaties in algemene zin verloopt en of jongeren en/of hun ouders voldoende tijdig duidelijkheid krijgen?
Net als u vind ik het belangrijk dat jeugdigen die recht hebben op een overgangsregeling tijdig duidelijkheid krijgen of de aan hun geleverde zorg doorloopt of dat er een (her)indicatie van de gemeente nodig is. Het is mij niet bekend van welk aantal jeugdigen de lopende indicatie uit de AWBZ en/of Wet op de jeugdzorg in 2015 door gemeenten (her)beoordeeld dient te worden omdat deze informatie niet centraal wordt verzameld. Het zal vooral gaan om jeugdigen waarvan de jeugdhulp doorloopt in 2016.
Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om tijdig informatie te verstrekken over hun uitvoering van de Jeugdwet, ook aan deze jeugdigen en hun ouders/verzorgers. Ik ben bij enkele gemeenten nagegaan op welke wijze deze verantwoordelijkheid is ingevuld. Daaruit blijkt dat gemeenten serieus werk maken van het beoordelen van de jeugdhulpbehoefte en de lopende zorg, veelal door alle cliënten te bezoeken. In die gevallen waar de inschatting nog niet kan worden afgerond wordt de zorgtoewijzing verlengd om op een later tijdstip rustig het oordeel te kunnen afronden.
Op verzoek van de branches heb ik samen met hen en met de VNG een fact sheet gepubliceerd voor gemeenten en zorgaanbieders waarin het proces van verwijzing bij in 2016 doorlopende jeugdhulp staat uitgelegd en beschreven (https://www.voordejeugd.nl/actueel/nieuwsberichten/1738-continuiteit-jeugdhulp-na-afloop-van-overgangsrecht-per-2016).
Mede naar aanleiding van een signaal in de cockpit Jeugd, waar knelpunten kunnen worden gemeld, heeft de VNG een aanvullend bericht op hun website geplaatst waarin gemeenten worden opgeroepen om voor het einde van het jaar aan de zorgaanbieders duidelijkheid te geven over het betalen van de doorlopende jeugdhulp (https://vng.nl/onderwerpenindex/jeugd/jeugdhulp/nieuws/geef-snel-duidelijkheid-over-jeugdhulp-die-in-2016-doorloopt). Hiermee is naar verwachting een door branches en VNG afgestemde oplossing geboden voor het lokaal ervaren knelpunt.
Heeft u als stelselverantwoordelijke zicht op hoeveel jongeren vóór 2016 een (nieuwe) indicatie moeten ontvangen, omdat zij voor het eerst of een nieuw traject starten in de jeugdhulp? Is bij u bekend hoe dit proces van (nieuwe) indicaties in algemene zin verloopt en of jongeren en/of hun ouders voldoende tijdig duidelijkheid krijgen?
De beleidsinformatie die door het CBS wordt verzameld en gepubliceerd bevat geen gegevens over de lopende duur van de indicaties van jeugdigen. Het aantal jeugdigen dat in 2015 opnieuw een verwijzing dient te ontvangen van de gemeente is mij daarom niet bekend.
Als de jeugdige of ouder(s) voortzetting van jeugdhulp nodig hebben na afloop van het overgangsrecht per 1 januari 2016, dan is het van belang dat tijdig – dus al in 2015 – per geval wordt bekeken wat ervoor nodig is om de noodzakelijke jeugdhulp te continueren. Jeugdigen en ouders doen er in een dergelijke situatie goed aan om tijdig bij de gemeente aan te kloppen met hun hulpvraag. Afhankelijk van de zelfredzaamheid van de jeugdigen en ouders kan het ook aan de jeugdhulpverlener zijn om het contact met de gemeente te leggen. Gelet op de wettelijke verantwoordelijkheid van de gemeente, is het echter ook aan de gemeente zelf om in actie te komen, opdat de noodzakelijke jeugdhulp tijdig wordt ingezet. Een afwachtende houding kan ernstige gevolgen hebben, als het gaat om jeugdhulp die zorginhoudelijk gezien voortgezet moet worden.
Een goed voorbeeld van de invulling van het proces van herindicatie komt uit een wat grotere gemeente: de zwaarte van de zorg, opgedeeld in 3 categorieën bepaalt het proces. De zorg uit de twee lichte categorieën (laagdrempelig en ambulant) wordt veelal administratief verlengd. Bij de zwaarste categorie (pleegzorg, residentieel, 3-milieu, JZ+), krijgt de zorgaanbieder de vraag of en waarom de indicatie verlengd moet worden en binnen welke termijn ze verwachten de zorg af te kunnen schalen. De gemeente heeft hiervoor een indicatieteam waar ook de zorgaanbieders in zitten.
Krijgt u in algemene zin signalen dat er wachtlijsten of wachttijden zijn met betrekking tot de «keukentafelgesprekken» en/of behandeling? Zo ja, wat zijn deze concreet?
De signalen die ik krijg gaan niet zozeer over wachtlijsten. Veel meer lijkt er dan sprake te zijn van plaatsingsproblematiek, hoe vinden huisartsen en gemeenten jeugdhulpaanbieders waar wel plaats is. Soms gaat het om het bereiken van een budgetplafond bij een aanbieder. In dat geval gaan gemeente en zorgaanbieder met elkaar in gesprek over een passende oplossing. Waarbij ook gekeken wordt naar alternatieven bij andere aanbieders.
Is het waar dat voor 1 december 2015 alle herindicaties jeugd afgerond moeten zijn? Kunt u aangeven of u al vernomen heeft van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) of anderzijds of dit wel of niet gehaald is? Indien u dit nog niet heeft vernomen, bent u dan voornemens als stelselverantwoordelijke de stand van zaken op te vragen bij de VNG? Zo nee, waarom niet?
Voorop staat dat het de verantwoordelijkheid is van gemeenten om jeugdigen en hun ouders/verzorgers tijdig van de juiste informatie te voorzien. In die gevallen waar de jeugdhulp doorloopt en een nieuwe verwijzing nodig is zal de gemeente hierover samen met de jeugdige en zijn ouders tot een gemotiveerd besluit moeten komen. Zoals gemeld bij het antwoord op vraag 1 is daarover een fact sheet gepubliceerd. Daarin is het volgende daarover opgenomen:
Indien geen sprake is van vrij toegankelijke jeugdhulp en ook niet van een verwijzing door een huisarts, medisch specialist of jeugdarts, dan zal een nieuwe beslissing van of namens de gemeente nodig zijn over de in te zetten jeugdhulp. In tegenstelling tot de Wmo 2015 kent de Jeugdwet geen voorgeschreven procedure over de manier waarop de gemeente komt tot een beslissing over de noodzaak en inzet van jeugdhulp. De Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur gelden als uitgangspunt voor het handelen van de gemeente op grond van de Jeugwet. Daarnaast is bepalend wat in de betreffende gemeentelijke verordening is geregeld.
In dit kader is van groot belang rekening te houden met het feit dat er tijd nodig zal zijn voor het nemen van een gemotiveerd besluit (waarbij overigens de redelijke termijn voor het nemen van een besluit in acht moet worden genomen, zie ook artikel 4:13 Awb: maximaal acht weken). En tot slot zij nog benadrukt dat over het wel of niet voortzetten van de jeugdhulp duidelijk met de jeugdige en zijn ouder(s) wordt gecommuniceerd (zie ook artikel 12 IVRK over het recht van kinderen om gehoord te worden). Zie hierover ook mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bekend met de Rapportage Monitor Transitie Jeugd, Kwartaal 3, 2015?1
Ja, de publicatie is mij bekend.
Herkent u de signalen uit de rapportage dat mensen in een aantal situaties onvoldoende op de hoogte gehouden worden van de voortgang van het proces van een aanvraag voor zorg? Zo niet, kunt u verklaren waarom dit dan wel in de bevindingen van de rapportage terugkomt?
In alle gemeenten is keihard gewerkt om de toegang te organiseren, geënt op de specifieke lokale situatie. De signalen uit de rapportage zijn herkenbaar. Het verdiepingsonderzoek naar de toegang in 4 gemeenten, het rapport van de Kinderombudsman naar de toegang en de monitor van de VNG laten ook zien dat de toegang tot jeugdhulp bij gemeenten nog volop in ontwikkeling is en dat nog niet kan worden gezegd of de een het beter doet dan de ander. Doorgaans zijn de meeste jongeren en ouders positief over de kwaliteit van de hulp, over hun hulpverleners en voelen jongeren en hun ouders zich doorgaans gehoord, volgens het rapport van de Kinderombudsman. Dat wil echter niet zeggen dat de inzet van passende hulp en de communicatie hierover met ouders overal vlekkeloos verloopt. Gemeenten zullen het proces van zorgtoewijzing op een zorgvuldige wijze samen met jeugdigen en hun ouders moeten doorlopen en hierover communiceren.
Wat is uw reactie op de bevindingen uit de rapportage dat er veel meldingen zijn over wachttijden en wachtlijsten en de tijd die zit tussen het moment waarop mensen hun hulpvraag uiten en het moment waarop zij daadwerkelijk hulp krijgen? Op welke manier ondersteunt u gemeenten in deze transitiefase bij deze uitdagingen?
Ouders moeten tijdig passende hulp ontvangen. Dat is de hoofdopdracht van de Jeugdwet. Snelle hulp kan in veel gevallen ook ergere problemen voorkomen.
De oorzaken van de wachttijden zijn zeer divers, maar komen neer op vertraging ergens in het proces: het duurt bijvoorbeeld lang voordat er een eerste gesprek is, voordat er een beschikking is of er is een wachtlijst bij de door de gemeente gecontracteerde aanbieder.
In mijn brief aan de wethouders van 21 september heb ik gewezen op het belang om tijdig passende hulp te bieden. Signalen van wachtlijsten heb ik medio juni 2015 besproken in een bestuurlijk overleg met VNG en branches. Partijen hebben mij bevestigd dat per geval altijd scherp wordt gekeken of er directe hulp nodig is. Nadere afspraken zijn gemaakt over de manier waarop gemeenten omgaan met wachtlijsten. De afspraken betreffen het volgen van Treeknormen, factfinding, informatie delen tussen instellingen en tussen gemeenten en de coördinerende rol van de VNG bij bovenregionaal en landelijk aanbod.
Kunt u aangeven waarom in de rapportage wordt gesteld dat het krijgen van zorg lang op zich laat wachten omdat de huisarts niet direct mag doorverwijzen, terwijl u stelt in uw brief van 3 april 2014 dat in de Jeugdwet is opgenomen dat jeugdhulp direct toegankelijk is na verwijzing door een huisarts, jeugdarts of medisch specialist? Wat is uw reactie en actie op het feit dat in de praktijk in strijd met de wet wordt geacteerd?2
Vanuit de positie van de gemeente is het begrijpelijk dat zij overleg wensen met de huisartsen over de verwijzingen. Dat wil echter niet zeggen dat de gemeente op de stoel van de huisarts kan gaan zitten. Wel is van belang dat de huisarts weet welk aanbod de gemeente heeft ingekocht, dat de gemeente weet wat de werkwijze in de huisartsenzorg is, dat de gemeente de huisarts als partner ziet en vice versa. Met andere woorden, een goede samenwerking tussen huisartsen en gemeenten is gewenst ten gunste van jeugdigen en hun ouders. In voorkomende gevallen zullen gemeenten erop aangesproken worden als cliënten en hulpverleners ervaren dat niet conform de Jeugdwet wordt gehandeld. Door goede afspraken te maken tussen gemeenten en huisartsen kan samenwerking op een eenvoudige manier worden bevorderd, bijvoorbeeld door publicatie van een lijst met door de gemeente gecontracteerde jeugdhulpaanbieders. De LHV en VNG gaan een goede samenwerking stimuleren.
Kunt u, naar aanleiding van een van de tips uit de rapportage dat er meer én duidelijke informatie over het proces van zorgaanvraag aan ouders verstrekt moet worden, aangeven op welke manier er nu op dit vlak stappen worden gezet door gemeenten? En welke rol ziet u hier voor uzelf weggelegd?
Ik zie het verstrekken van informatie aan jeugdigen en ouders over het proces van zorgaanvraag als een belangrijk onderdeel van de toegang en het verstrekken van informatie heeft ook zeker een plaats in de verbeteractiviteiten die rond de wijkteams in gang zijn gezet. Tijdens het grote congres Toegang en Wijkteams dat VNG en Rijk in maart jl hebben georganiseerd bleek een sterke behoefte aan deskundigheidsbevordering en een sterke wens als wijkteams om van elkaar te leren. In de afgelopen periode heeft het VNG-programma sociale wijkteams ondersteuning geboden aan gemeenten. Op dit moment ontwikkelen de kennisinstellingen Movisie, NJi, Vilans, Ncj op mijn verzoek een gezamenlijk kennisprogramma ter ondersteuning van gemeenten bij de inrichting van de toegang en het integraal werken in wijken.
Het openbaar maken van het oordeel van de Chief Information Officer van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport én het openbaar maken van de verslagen van de stuurgroep Trekkingsrecht |
|
Mona Keijzer (CDA), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag van 1 oktober jl. waar één van de nieuwsitems ging over het opvragen van stukken met betrekking tot het persoonsgebonden budget (pgb)-trekkingsrecht?1
Ja.
Klopt het dat aan u al een aantal keren gevraagd om het oordeel van de Chief Information Officer (CIO) van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het ICT-systeem van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) naar de Kamer te sturen? Bent u daar nu, in het licht van de uitzending van EenVandaag, wel toe bereid? Zo nee, kunt u motiveren waarom niet aangezien de Algemene Rekenkamer wel inzage heeft gehad (en in zijn Verantwoordingsonderzoek naar dit oordeel verwijst)?
Op 28 april jl. is het CIO oordeel vertrouwelijk ter inzage bij uw Kamer gelegd.
Bent u bereid de verslagen van de stuurgroep Trekkingsrecht openbaar te maken? Zo nee, kunt u aangeven waarom u ervoor kiest deze verslagen alleen vertrouwelijk aan de Kamerleden te willen voorleggen?
Zoals al eerder toegelicht in de antwoorden op vragen van mevrouw Keijzer van 28 april 2015 (kenmerk: 2014 -2015, aanhangsel nr. 2090) is in het verkeer met uw Kamer staande praktijk geen stukken naar de Kamer te sturen met persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren en opvattingen van externe deelnemers aan overleggen die niet van te voren op hoogte zijn gesteld van eventuele openbaarmaking. Een ieder moet zich tijdens dergelijke overleggen vrij voelen om in alle vertrouwelijkheid standpunten te delen zonder daarop naderhand aangesproken te worden. De verslagen van de stuurgroep Trekkingsrechten heb ik op 28 april jl. vertrouwelijk ter inzage aan de Kamer aangeboden.
Kunt u bovengenoemde besluiten motiveren in lijn met het «Jaar van de transparantie»? Vindt u zelf dat deze antwoorden te verenigen zijn met het verbeteren van transparantie?
Het «jaar van de transparantie» richt zich op meer en betere informatie over de kwaliteit en kosten van de zorg. De keuze voor kwaliteit moet leidend en lonend zijn voor patiënten, zorgaanbieders en verzekeraars. Transparante keuze-informatie is daarvoor cruciaal. Maximale transparantie betracht ik ook bij de openbaarmaking van stukken, zij het met inachtneming van de grenzen die wet- en regelgeving hieraan stelt, ondermeer ter bescherming van de privacy.
Bent u van mening dat het onwenselijk is als de wettelijke termijnen van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) niet gevolgd worden?
Ja. Het is mijn streven om Wob-verzoeken binnen de wettelijke termijnen af te handelen. Dit is echter helaas niet altijd mogelijk. Zoals ik ook al heb aangegeven in mijn rapportage burgerbrieven VWS 2014 – aangeboden bij brief van 4 mei 2015 met kenmerk: 761238–136154-BPZ – wordt op ongeveer de helft van het aantal verzoeken die met een besluit worden afgehandeld, binnen de wettelijke termijnen gereageerd.
Voldoet u bij dit verzoek van EenVandaag aan de wettelijke termijnen van de WOB? Zo ja, kunt u een toelichting geven? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat u wel voldoen aan de wettelijke eisen?
Eenvandaag heeft een Wob-verzoek gedaan dat door mij is ontvangen op 8 mei 2015. Het Wob-besluit is genomen op 29 september 2015. Hiermee is de wettelijke termijn overschreden. Het is niet wenselijk dat dit plaatsvindt. Soms duurt besluitvorming langer dan voorzien, zo ook in dit geval. Dit kan liggen in de verschillende stappen die moeten worden genomen voordat tot besluitvorming kan worden overgegaan. Bij dit specifieke dossier heeft de besluitvorming tevens langer geduurd door de ambtelijke capaciteit in de zomerperiode. In de eerder genoemde rapportage heb ik aangegeven dat ik ernaar streef om de komende jaren meer verzoeken binnen de wettelijke termijnen af te handelen.
Het opnieuw sluiten van verzorgingshuizen |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook zo verdrietig dat de 88-jarige mevrouw S. gedwongen moet verhuizen en weggehaald wordt uit haar vertrouwde omgeving en netwerk, omdat het verzorgingshuis Olde Heem in Kloosterburen waar ze verblijft gaat sluiten?1
Schaamt u zich niet als u het verhaal leest over mevrouw S. die samen met vele 80- en 90-jarige ouderen gedwongen moeten verhuizen, simpelweg omdat u uw bezuinigingsplaatje moet halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Waarom keurt u het goed dat mensen gedwongen verhuisd worden naar een andere omgeving, waar zij vaak hun vertrouwde kennissen en familiekring kwijtraken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Meent u serieus dat mevrouw S. en anderen geholpen zijn met een goed communicatietraject zoals u eerder heeft beweerd? 2
Deelt u de mening dat de samenleving een ereschuld heeft aan de ouderen die ons land hebben opgebouwd en dat zij recht hebben op een onbezorgde oude dag in hun eigen vertrouwde woonomgeving? Zo ja, gaat u uw beleid veranderen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid in te grijpen en samen met Zonnehuisgroep Noord te kijken of de vier verzorgingshuizen die op de lijst staan om te gaan sluiten, opengehouden kunnen worden? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is gezien de vigerende verantwoordelijkheidsverdeling aan de Zonnehuisgroep Noord, het zorgkantoor, corporaties en gemeenten om tot een oplossing te komen.
Hoeveel signalen moeten u nog worden aangeleverd, voordat u uw rekenmachine aan de kant legt en eindelijk gaat zorgen dat u oudere mensen een menswaardig bestaan biedt in hun vertrouwde omgeving met goede zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoeveel verzorgingshuizen zijn afgelopen jaar gesloten en hoeveel verzorgingshuizen worden komende tijd gesloten? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom hecht u hier geen waarde aan?
Er wordt landelijk geen lijst bijgehouden van verzorgingshuizen die sluiten. Wat wel landelijk wordt geregistreerd zijn de indicaties (CIZ) voor de diverse zorgprofielen en de gerealiseerde productie en productieafspraken (NZa). Hierover heb ik u ook eerder bericht (onder andere TK 29 389, nr. 89).
De trend dat cliënten langer thuis blijven wonen is al langer zichtbaar. In 1980 woonden 150.000 ouderen in een verzorgingshuis, in 2010 waren dat er 84.000 terwijl het aantal 80-plussers in dezelfde periode meer dan verdubbeld is. Het aantal verpleeghuisplekken is in dezelfde periode gestegen van ongeveer 46.000 in 1980 tot 74.000 in 2010. Het onderscheid tussen verpleeg- en verzor-gingshuizen vervaagt steeds meer. In verzorgingshuizen worden steeds zwaardere cliënten geholpen. Het aantal cliënten met een licht ZZP (ZZP VV 1 t/m 3) neemt de komende jaren geleidelijk af, terwijl het aantal plekken dat bezet is met mensen met een hoog ZZP de komende jaren kan groeien met een tempo dat gelijke tred houdt met demografische factoren.
In reactie op bovenstaande langjarige trend kunnen verzorgingshuizen die een afnemende vraag van cliënten met een licht ZZP waarnemen, zich richten op de zwaardere cliëntenpopulatie of op basis van scheiden van wonen en zorg zich richten op cliënten uit de Wmo/Zvw. In de mate waarin dit lukt, behoeven verzorgingshuizen niet te sluiten. Anderzijds geldt dat, zoals in het antwoord op de vragen 1–5 en 7 is aangegeven, sluiting van verzorgingshuizen door renovatie of nieuwbouw van alle tijden is, dus ook los van extramuralisering. Een eenduidige en informatieve registratie van verzorgingshuizen die sluiten is op grond van het bovenstaande niet goed te maken.
Het bericht dat de gemeente Den Haag Wmo-indicaties stelt via een digitaal rekenprogramma. |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vond u het ook erg opvallend dat de gemeente Den Haag de (her)indicaties van zorgbehoevende mensen in een aantal gevallen bepaalt via een computer met een digitaal rekenprogramma?1
Ik heb kennisgenomen van de beantwoording van de schriftelijke vragen van de gemeenteraad van Den Haag met als kenmerk sv 2015.454 (http://www.denhaag.nl/home/bewoners/gemeente/document/Computer-berekent-thuiszorgbehoefte-SP.htm).
Waarom wordt in Den Haag de zorgvraag van mensen met een lichte zorgbehoefte berekend via een computersysteem en van mensen met een zwaardere zorgbehoefte niet?
Naar aanleiding van deze Kamervragen heb ik contact opgenomen met de gemeente Den Haag. Uit dit contact is mij het volgende gebleken.
Het college van B en W van Den Haag heeft er bij de inwerkingtreding van de Wmo 2015 in nauwe afstemming met de gemeenteraad en de cliëntenraad Dienst SZW Den Haag voor gekozen de enkelvoudige hulpvragen van cliënten voor hulp bij het huishouden en voor het gebruik van de taxibus vooralsnog te blijven afhandelen op de wijze die tot 1 januari 2015 voor hen gold. Deze werkwijze houdt in dat voor enkelvoudige aanvragen voor hulp bij het huishouden en voor het gebruik van de taxibus in principe een digitale aanvraagprocedure geldt. Door deze keuze was en is de gemeente Den Haag, aldus het college van B en W, in staat voor alle niet enkelvoudige aanvragen het in de Wmo 2015 voorgeschreven onderzoek gedegen uit te voeren.
Is het niet zo dat de procedure voor de aanvraag van zorg in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor iedereen gelijk moet zijn waarbij er sprake dient te zijn van een persoonlijk gesprek, het «keukentafelgesprek»? Zo nee, waarom niet?
In de Wmo 2015 is in artikel 2.3.2 uitgebreid beschreven aan welke eisen het onderzoek moet voldoen dat volgt op een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Het is aan de gemeente om daar een goede invulling aan te geven in de concrete situaties. In veel gevallen zal dat het uitgebreid onderzoek betreffen met als onderdeel daarvan het persoonlijke contact. Het is echter niet uitgesloten dat bij enkelvoudige hulpvragen het onderzoek zich – met instemming van de aanvrager – kan beperken en dat een computerprogramma wordt ingezet bij de uitvoering van het in artikel 2.3.2 Wmo 2015 voorgeschreven onderzoek.
De digitale aanvraagprocedure van enkelvoudige voorzieningen van de gemeente Den Haag voldoet op enkele onderdelen niet volledig aan de in de Wmo 2015 opgenomen eisen. Dit is voor het college van B en W aanleiding geweest om een traject te starten waarbij naar hun oordeel zeker is gesteld dat ook de digitale aanvraag van enkelvoudige voorzieningen in de nabije toekomst zal voldoen aan alle op basis van de Wmo 2015 gestelde eisen. Het college verwacht dat de nieuwe werkwijze in het eerste kwartaal van 2016 kan worden ingevoerd. Vooruitlopend op de invoering van deze nieuwe werkwijze zal het college wijzigingen op de website aanbrengen die ertoe zullen leiden dat de huidige werkwijze naar hun oordeel volledig gaat voldoen aan de Wmo 2015.
Kunt u aangeven welke andere gemeenten louter op basis van computerprogramma’s Wmo-(her)indicaties verrichten? Zo ja, welke gemeenten zijn dit? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Er is landelijk geen inzicht in de wijze waarop gemeenten het onderzoek dat volgt op een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning in de praktijk uitvoeren. Het is aan gemeenten om hier keuzes in te maken. De Wmo 2015 schrijft voor wie en wat bij het onderzoek betrokken moeten worden maar niet op welke wijze het onderzoek tot uitvoering dient te komen. Ook bestaat geen inzicht in de wijze waarop gemeenten onderzoeken of er aanleiding is een beslissing tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening te heroverwegen.
De gemeenteraad ziet erop toe dat het college van B en W bij de uitvoering van de Wmo 2015 conform de wettelijke regels handelt. Ik zie op grond van het nu door mij verkregen inzicht geen aanleiding daar nader onderzoek naar te doen.
Op welke wijze is de privacy van persoonsgegevens gewaarborgd in dit curieuze computerprogramma?
De gemeente Den Haag heeft naar aanleiding van het contact dat ik met hen heb gehad aangegeven dat bij de ontwikkeling en het gebruik van het computerprogramma veel aandacht is besteed aan het waarborgen van de privacy van burgers. Zo zijn de reguliere beveiligingsaspecten met betrekking tot privacy van toepassing op alle onderliggende applicaties (Digidos, Socrates, Suwinet). Deze applicaties hebben impactanalyses en penetratietesten ondergaan om passende maatregelen voor privacy in te richten. Dit alles is ondergebracht in het control statement.
Hoeveel en welke personen hebben toegang tot de gegevens in dit systeem? Welke functies en (zorg)opleiding hebben deze personen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Uit informatie van de gemeente Den Haag blijkt dat in totaal 60 medewerkers toegang hebben tot specifieke gegevens die vanuit het digitale rekenprogramma worden gegenereerd. Naast de Wmo- consulenten zijn dit ook afdelingen als klantenservice SZW (deze beantwoorden telefonische vragen van burgers over bijvoorbeeld de status) en de medewerkers van Bezwaar en Beroep.
Verder hebben er van de 60 medewerkers, 25 medewerkers de autorisatie om een voorziening te kunnen wijzigen of een andere voorziening te kunnen indiceren. Deze medewerkers hebben MBO/HBO werk- en denkniveau en hebben veelal een achtergrond vanuit de zorg.
Welke kosten zijn gemoeid met het computerprogramma dat de gemeente Den Haag hanteert?
Uit informatie van de gemeente Den Haag blijkt dat de terugkerende kosten van het computermodel per kwartaal € 19.799 bedragen. Dit betreft kosten voor onderhoud, ICT producten en software leverancier.
Worden er minder zorgprofessionals of Wmo-consulenten ingezet, omdat een computerprogramma volgens de gemeente Den Haag efficiënter is? Kunt u dit toelichten?
Uit informatie van de gemeente Den Haag blijkt dat door de inzet van het computerprogramma de administratieve belasting van de Wmo-consulent wordt verlicht. Hierdoor ontstond met name bij de invoering van de Wmo 2015 de naar het oordeel van het college van B en W noodzakelijke ruimte voor het voeren van gesprekken met cliënten die zich met een complexe hulpvraag bij de gemeente meldden. Er is aldus de gemeente Den Haag sprake van minder bureaucratie en meer middelen voor uitvoerende taken op het terrein van maatschappelijke ondersteuning.
Vindt u het berekenen van zorg via een computerprogramma getuigen van zorgvuldig onderzoek? Is dit in lijn met uw visie op de Wmo? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit de beantwoording van vraag 3 blijkt, voldoet de digitale aanvraagprocedure zoals de gemeente Den Haag die tot op dit moment heeft gehanteerd naar mijn mening niet op alle onderdelen aan de in de Wmo 2015 opgenomen eisen.
Bent u bereid in te grijpen en te zorgen dat dit computerprogramma in Den Haag wordt afgeschaft en alle personen met een zorgvraag persoonlijk geholpen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, het gebruik van een (ondersteunend) computerprogramma als onderdeel van de beoordeling van de behoefte van een cliënt aan maatschappelijke ondersteuning is op zich niet in strijd met de Wmo 2015. Uit de beantwoording van vraag 3 blijkt dat de gemeente Den Haag de nodige aanpassingen in de geldende procedure, onder andere door aanpassing van de website, aanbrengt waardoor de aanvraag van enkelvoudige voorzieningen naar het oordeel van het college ook in de structurele situatie zal voldoen aan alle op basis van de Wmo 2015 gestelde eisen. Derhalve is er voor mij geen reden om in te grijpen.