Rehabilitatie bij onterechte jeugdbeschermingsmaatregelen |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat, naast onterechte strafrechtelijke veroordelingen, ook onterechte privaatrechtelijke uitspraken bij jeugdbeschermingsmaatregelen, zoals uithuisplaatsingen en ondertoezichtstellingen, grote schadelijke gevolgen voor de gedupeerden kunnen hebben?
Voorop staat dat de beslissing om een kind onder toezicht te stellen of uit huis te plaatsen een ingrijpende beslissing is, voor het kind, de ouders en voor andere betrokkenen. Een overzicht van het aantal «bij nader inzien onterechte privaatrechtelijke uitspraken» is echter niet te geven, omdat onduidelijk is wat de definitie daarvan is. De parallel met het strafrecht is bovendien niet te trekken. Het jeugdbeschermingsrecht is niet, zoals het strafrecht, gericht op het vaststellen van schuld en straf. In het jeugdbeschermingsrecht staat de bescherming van het kind voorop. Gelet op het ingrijpende karakter van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is het uiterst belangrijk dat de rapportages op basis waarvan deze beslissing (mede) wordt genomen, goed onderbouwd zijn. Maar tegelijkertijd kan niet altijd gewacht worden totdat feiten of omstandigheden volledig vast zijn komen te staan. Dit is diverse malen bevestigd door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) in zaken waarin achteraf is gebleken dat de risicotaxatie voor het opleggen van kinderbeschermingsmaatregel onjuist was. De sociale en medische autoriteiten hebben een zorgplicht voor kinderen en kunnen niet altijd aansprakelijk zijn als echte en redelijke zorgen over de veiligheid van kinderen ten opzichte van hun familie achteraf onwaar blijken, aldus het EHRM.1
Indien een ouder van oordeel is dat een rechterlijke beslissing is genomen op basis van onjuiste of niet langer actuele gegevens, staat in de eerste plaats de mogelijkheid open van hoger beroep en cassatie, en eventueel de mogelijkheid van een verzoek tot opheffing van de maatregel.2 Wanneer een kind wordt teruggeplaatst bij de ouders, bijvoorbeeld omdat een verzoek tot uithuisplaatsing in hoger beroep is afgewezen, wordt het gezin hierbij begeleid. Terugplaatsing gebeurt fasegewijs, met opbouw van aantal en duur van contactmomenten en met aandacht voor het herstel van de relatie tussen ouders en kind. Deze hulp is omvat in het reguliere zorgaanbod dat gemeentes bieden.
Dit neemt niet weg dat onjuiste risicotaxaties uitermate nare gevolgen kunnen hebben. De Jeugdwet maakt daarom duidelijk dat de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling verplicht zijn feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.3 Medewerkers van de gecertificeerde instellingen en de Raad voor de Kinderbescherming spannen zich in om het feitenonderzoek te verbeteren. Om hen hierbij te ondersteunen voer ik een motie uit waarin om een actieplan waarheidsvinding wordt gevraagd.4 In samenwerking met ouderorganisaties, Jeugdzorg Nederland, de Raad voor de Kinderbescherming en de rechtspraktijk wordt dit actieplan opgesteld. Het actieplan is naar verwachting begin 2018 gereed. Het actieplan moet eraan bijdragen dat ouders en kinderen zich beter gehoord en begrepen voelen in situaties waarin sprake is van complexe gezinsproblemen.
Kunt u een overzicht geven van het aantal bij nader inzien onterechte privaatrechtelijke uitspraken bij jeugdbeschermingsmaatregelen? Zo ja, om hoeveel zaken gaat het over de jaren heen, dus ook voor de decentralisaties? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar te laten doen?
Zie antwoord vraag 1.
Neemt de overheid, naast bij onterechte strafrechtelijke veroordelingen, ook bij onterechte privaatrechtelijke uitspraken bij jeugdbeschermingsregelingen haar verantwoordelijkheid om er alles aan te doen de schadelijke gevolgen zo veel mogelijk weg te nemen en gedupeerden zowel persoonlijk als maatschappelijk te rehabiliteren? Zo ja, kunt u toelichten welke mogelijkheden de overheid biedt voor ondersteuning van gedupeerden van foutieve besluiten bij jeugdbeschermingsregelingen? Biedt de overheid bijvoorbeeld ondersteuning om verstoorde relaties als het gevolg van hechtingsproblematiek zoals ouderverstoting te herstellen? Zo nee, bij welke organisaties kunnen de gedupeerden dan wel terecht voor ondersteuning?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten hoe wordt omgegaan met dossiers en gegevens in informatiesystemen in de keten van jeugdbescherming als daar foutieve informatie blijkt te staan, bijvoorbeeld als dit blijkt uit een bij nader inzien onterechte privaatrechtelijke uitspraak bij jeugdbeschermingsmaatregelen? Zouden deze dossiers en gegevens in informatiesystemen daartoe geschoond kunnen worden? Is meer uniformiteit wenselijk?
Mocht foutieve feitelijke informatie (bijvoorbeeld een verkeerd adres) in de rapportages blijven staan, dan zullen deze hierop worden aangepast. Ook een nieuwe uitspraak, bijvoorbeeld in hoger beroep, die ouders in het gelijk stelt, wordt standaard in het dossier bij de eerdere rapportage en uitspraak gevoegd.
Het onderzoek “Onvoldoende doelmatigheid en transparantie in klinisch geneesmiddelenonderzoek” |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het onderzoek «Onvoldoende doelmatigheid en transparantie in klinisch geneesmiddelenonderzoek» van de Universiteit Utrecht?1
Ja.
Deelt u de mening dat een (deelse) verspilling van meer dan de helft van alle klinische geneesmiddelenstudies schokkend is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u van plan hierop te reageren?
Het bericht verwijst naar het proefschrift «Trials & Tribulations. Studies on the fate, transparency and efficiency of clinical drug trials»2. In het proefschrift wordt een «gouden standaard» aangehouden: publicatie in een peer-reviewed tijdschrift.
Dit is een streng academisch criterium. Als (nog) niet aan dit criterium wordt voldaan, betekent dit in de praktijk niet dat het geld en de energie verspild is. Resultaten zijn ook op andere wijze beschikbaar.
Zo is publiek maken van de resultaten van geneesmiddelenonderzoek3 sinds 2014 niet langer een keuze. Resultaten4 moeten binnen 12 maanden na het einde van de studie worden opgenomen in de Europese EudraCT-databank en vervolgens binnen 15 dagen in het openbare EU Clinical Trial Register.
Daarnaast geldt in Nederland sinds eind 20155 dat de resultaten van het onderzoek door de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) openbaar toegankelijk worden gemaakt, tenzij daartegen bezwaar wordt gemaakt door de opdrachtgever van het wetenschappelijk onderzoek.
Dit biedt ruimte voor peer-review, ook buiten de gebruikelijke route van wetenschappelijke tijdschriften. De gegevens kunnen worden gebruikt voor het ontwerpen van toekomstige geneesmiddelenonderzoeken, het beperken van ongewenste beïnvloeding van evidence-based behandelrichtlijnen en klinische besluitvorming.
De CCMO heeft een statement over publicatiebeleid gepubliceerd, waarin onder meer is opgenomen dat afspraken over openbaarmaking/ publicatie tussen opdrachtgever en uitvoerder tevoren in het onderzoeksprotocol en onderzoekscontract moeten worden vastgelegd. Erkende METC’s zien er bij de beoordeling op toe dat afspraken tussen partijen over publicatie in het onderzoeksprotocol en contract zijn vastgelegd. Tot slot biedt het proefschrift handvatten voor het voorkomen van ontijdig en niet verantwoord stoppen van onderzoek. Verdere maatregelen lijken mij dan ook niet nodig.
Waarom worden veel studies niet gepubliceerd? Heeft dit te maken met resultaten die onvoordelig zijn voor de onderzoekers of sponsor? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een bias in de wetenschap over geneesmiddelen niet voor mag komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, aan welke aanvullende maatregelen denkt u om dit te voorkomen?
Met de verplichting om alle geneesmiddelenonderzoek transparant en publiek toegankelijk te maken in databases wordt de publication bias tegengegaan. Resultaten zijn breder beschikbaar voor peer-review, het ontwerpen van toekomstige geneesmiddelenonderzoeken, het tegengaan van ongewenste beïnvloeding van evidence-based behandelrichtlijnen en klinische besluitvorming.
Welke verdere maatregelen acht u nodig om de transparantie van klinisch geneesmiddelenonderzoek te verbeteren? Voor welke instanties ziet u hierin een rol weggelegd? Kan bijvoorbeeld een Medisch Ethische Toetsingscommissie (METC) ervoor zorgen dat studieresultaten en -protocollen op tijd transparant worden gemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten op welke termijn dit gaat gebeuren?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u ook dat er verbeteringen bij de beloningsstructuur binnen academische en commerciële onderzoeksinstellingen mogelijk zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke verbeteringen wilt u hierbij gaan aanbrengen?
De KNAW, NWO en de VSNU hebben in 2014 het Standard Evaluation Protocol 2015–2021 (SEP)6 voor de beoordeling van wetenschappelijk onderzoek vastgesteld. Het SEP biedt richtlijnen voor het evalueren en verbeteren van onderzoek en onderzoeksbeleid. Daarbij is duidelijk dat wetenschappelijke kwaliteit zich niet alleen laat meten aan de hand van wetenschappelijke publicaties en citatie-impact. De drie organisaties zijn verantwoordelijk voor het SEP en zijn eventuele opvolger in 2021. Ik ga er vanuit dat noties als in het onderhavige proefschrift worden meegenomen.
Jongeren met psychische problemen soms wel 40 weken moeten wachten op hulp |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Martin van Rijn (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ook zo geschrokken van de alarmerende berichtgeving dat jongeren die psychische problemen hebben soms wel 40 weken moeten wachten voordat ze eindelijk zorg en ondersteuning krijgen?1
Het onderzoek van Mediquest laat als totaalbeeld zien dat van bijna de helft van de jeugd GGZ aanbieders in de regio Utrecht de wachttijden niet vindbaar zijn. Als deze wachttijden al gepubliceerd worden, blijkt dat de gemiddelde aanmeldwachttijd¹ twee keer zo lang is dan er in de tijd van de Zorgverzekeringswet als aanvaardbaar werd beschouwd (4 weken). Dit kan oplopen tot 40 weken. Maar er zijn ook aanbieders die er in slagen om binnen 1,5 week kinderen in zorg te nemen. Verder toont de analyse aan dat de gemiddelde behandelwachttijd² ruim onder de landelijke treeknorm ligt. Mediquest wil met dit onderzoek gemeenten stimuleren om aanbieders te dwingen openbaarheid te geven van de wachttijden.
Een dergelijk goed en transparant inzicht van de wachttijden in de regio acht ik voor de jeugdigen, ouders, verwijzers en gemeenten van wezenlijk belang bij het maken van een passende keuze voor een aanbieder. Met gemeenten en jeugdhulpaanbieders zijn bestuurlijke afspraken gemaakt om wachttijden op regionaal niveau inzichtelijk te maken en afspraken hierover in de inkoopcontracten van 2018 te verwerken.
Hoelang bent u al op de hoogte van deze problemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar aanleiding van het interpellatiedebat op 3 oktober in de gemeente Zeist, heeft de wethouder jeugd toegezegd dat er uiterlijk begin november meer duidelijkheid komt over de wachttijden in de regio en of er op dit moment kinderen onverantwoord moeten wachten. De aanbieders in de regio hebben overigens niet aangegeven dat dit het geval is.
Waarom laten de aanmeldwachttijden zo’n grote spreiding zien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mediquest heeft niet onderzocht wat de oorzaak van de spreiding is. Wat wel te zien is, is dat aanmeldwachttijden toegespitst op een bepaalde diagnosegroep (als eet- en angststoornissen) hoger zijn dan wachttijden die niet op diagnose groep worden gepubliceerd. Hoe dan ook, gemeenten en aanbieders zijn gehouden zich tot het uiterste in te spannen om tijdig passende jeugdhulp te bieden binnen professioneel aanvaardbare termijnen. En met voorrang jeugdhulp te bieden als er sprake is van acute problematiek.
Vindt u het acceptabel dat deze wachttijden ernstige gevolgen hebben, zoals zwaardere en/of complexere zorg met hogere maatschappelijke kosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten en (jeugd GGZ) aanbieders dienen zich tot het uiterste in te spannen om tijdige en passende hulp aan te bieden binnen professioneel aanvaardbare termijnen en met voorrang jeugdhulp te bieden als er sprake is van acute problematiek.
Hoe is het mogelijk dat slechts 50% van de instellingen haar cijfers openbaar gemaakt heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat percentage ook te laag. Er zijn bestuurlijke afspraken gemaakt met gemeenten en jeugdhulpaanbieders om wachttijden op regionaal niveau inzichtelijk te maken en afspraken hierover in de inkoopcontracten van 2018 te verwerken. In een recent bestuurlijk overleg met de gemeenten en branches van september jl., is het belang van transparantie in de wachttijden en de hierover eerder gemaakte afspraken nog een keer benadrukt.
Uit het onderzoek van Mediquest blijkt dat op dit moment nog niet alle cijfers openbaar zijn, in elk geval in de regio Utrecht. Dit betreffen zowel wachttijden voor vrijgevestigden als instellingen. Vooral vrijgevestigden publiceren geen wachttijden. De regio is wel bezig om dit beter in kaart te brengen. Zuid-Oost Utrecht is met enkele andere Utrechtse jeugdregio’s bezig om op bovenregionale schaal aan wachttijdmonitoring te gaan doen en deze informatie digitaal toegankelijk te maken.
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie-Raemakers/Kooiman over instellingen die gegevens over wachtlijsten en wachttijden gaan publiceren?2 Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid deze cijfers naar de Kamer te sturen?
Het onderzoek van het Nederlands Jeugd Instituut (NJI) naar wachttijden, dat uw Kamer bij brief van 2 juni 2017 heeft ontvangen, laat zien dat wachttijden in de jeugdhulp een veelkoppig en hardnekkig vraagstuk is. Niettemin zijn gemeenten en aanbieders gehouden zich tot het uiterste in te spannen om tijdig passende jeugdhulp te bieden binnen professioneel aanvaardbare termijnen. Gemeenten maken dit jaar afspraken over transparante wachttijden en -bemiddeling op het regionale niveau. Deze moeten vanaf 1 januari 2018 impact hebben.
Bent u bereid een breder onderzoek te verrichten naar deze problemen over andere regio’s dan de regio Utrecht waar de bevindingen uit het onderzoek betrekking op hebben? Zo nee, waarom niet?
In het bestuurlijk overleg met gemeenten en branches van september jl. is afgesproken dat eind 2017 in kaart wordt gebracht in welke regio’s goede afspraken zijn gemaakt (en welke regio’s nog achterlopen) over hoe de zorgvraag zich ontwikkelt en hoe hierop wordt ingespeeld met capaciteit. Ook loopt hierin mee de stand van zaken rondom de inrichting van regionale expertteams per jeugdregio.
Deze teams van deskundigen kunnen in complexe situaties, waarin de reguliere hulpverlening er niet uitkomt of dreigt te komen een bindend advies uitbrengen voor het vinden van passende hulp voor jongeren met complexe psychische problemen.
Gezien de bovenstaande afspraken en de door het NJI geschetste problematiek voor het bijhouden van betrouwbare wachttijden, acht ik het door u genoemde bredere onderzoek niet nodig.
Welke spoedmaatregelen zet u in om te zorgen dat deze jongeren zo snel mogelijk geholpen worden? Kunt u de Kamer hierover spoedig informeren?
Zie mijn antwoorden op de vragen 1 en 2.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Suïcidepreventie op 2 november 2017?
Gegeven de kabinetswissel is het helaas niet gelukt de antwoorden voor 2 november te versturen.
De bloedtest die beschikbaar gesteld wordt voor omwonenden van chemieconcern Chemours |
|
Suzanne Kröger (GL), Jessica van Eijs (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving rondom de bloedtest die beschikbaar gesteld wordt voor omwonenden van chemieconcern Chemours?1
Ja.
Klopt het dat alleen de mensen die van 1970 tot 2012 in het door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in het eerste rapport aangegeven blauwe gebied hebben gewoond aanspraak kunnen maken op de bloedtest?2 Zo ja, wie heeft de afweging voor deze afbakening gemaakt? Zo nee, kunt u specificeren in welk gebied bewoners of oudbewoners in aanmerking komen?
Ja. Deze afweging is gemaakt in overleg met de betrokken gemeenten, zoals de motie Van Eijs/Kröger3 vroeg. Uit de eerder door het RIVM uitgevoerde steekproef, waarbij dezelfde gebiedsafbakening werd gehanteerd, bleek dat alleen bij mensen die én langdurig én dichtbij het fabrieksterrein hebben gewoond nu nog statistisch significant hogere waarden worden aangetroffen. Bij mensen die nog binnen het onderzoeksgebied wonen, maar verder weg van de bron, en bij mensen die pas na 2002 in het gebied zijn komen wonen werd in de steekproef geen verhoogde gemiddelde waarde gevonden. Daarmee zie ik geen inhoudelijke reden om het toepassingsgebied voor deze regeling te verruimen ten opzichte van de eerdere lokale regeling, die ook hetzelfde gebied heeft aangehouden.
Deelt u de mening dat, indien enkel de bewoners in het door het RIVM aangegeven blauwe gebied voor de bloedtest in aanmerking komen, u de bewoners in feite blij maakt met een dode mus, aangezien een groot deel van dit gebied een dunbevolkt industriegebied betreft?
Nee, die mening deel ik niet. In het aangeduide gebied wonen nu circa 3.000 mensen. Een deel van hen zal al getest zijn, hetzij via een eerdere lokale regeling, hetzij via de steekproef die eerder door het RIVM is uitgevoerd of omdat zij werkzaam zijn bij een bedrijf dat medewerkers een test aanbood. Er zijn in het effectgebied nog steeds honderden mensen die zich niet eerder hebben laten testen en waarvoor deze regeling beschikbaar is. In tegenstelling tot de eerdere lokale regeling kent de nu aangeboden regeling geen leeftijdsgrens. Ook staat zij open voor voormalige bewoners van het gebied.
Bent u bereid de bloedtest breder toegankelijk te maken voor meer omwonenden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe is de toegang tot de bloedtest op dit moment financieel geregeld?
Op 10 oktober hebben de colleges van burgemeester en Wethouders van Dordrecht, Sliedrecht en Papendrecht de wijze van uitvoering vastgesteld. Mensen die menen in aanmerking te komen voor deelname kunnen zich in de periode 23 oktober – 20 november 2017 bij hun gemeente melden voor een aanvraag. Er zijn voor deelnemers geen kosten verbonden aan de aanvraag of aan de test.
Bent u bereid om met de betrokken gemeentes in gesprek te gaan over hoe eventuele financiële drempels kunnen worden weggenomen voor het deelnemen aan een bloedtest?
Zoals ik bij antwoord 5 heb aangegeven, is er geen sprake van een financiële drempel voor mensen die aan de regeling deelnemen.
Bent u bereid om met de betrokken gemeentes in overleg te gaan over of mensen die in de omgeving hebben gewerkt in aanmerking komen voor een bloedtest?
Het bieden van een gezonde en veilige werkomgeving is allereerst een zaak van de eigen werkgever. Werknemers die menen dat zij op hun werkplek zijn blootgesteld aan een gevaarlijke stof kunnen zich daarom bij hun werkgever melden. Als de arbodeskundige daartoe aanleiding ziet, zou onderzoek aangeboden kunnen worden, zoals een bloedtest.
In de afspraken met de colleges van burgemeester en Wethouders en de daarop vastgestelde lokale uitvoering is daarom niet voorzien in deelname door (oud-) werknemers van bedrijven in het gebied.
Aangezien de periode van mogelijke blootstelling ruim veertig jaar omvat, is het niet ondenkbaar dat een voormalige werkgever niet meer bestaat en dat deze oud-werknemers geen aanspreekpunt in het gebied meer hebben. Om te voorkomen dat deze mensen geen mogelijkheid hebben om zich te laten testen, zal ik de gemeenten Dordrecht, Sliedrecht en Papendrecht vragen om, voor die gevallen waarin geen voormalige werkgever meer traceerbaar is, ook een test beschikbaar te stellen.
Hoe wordt er voor gezorgd dat iedereen die nu wel voor een bloedtest in aanmerking komt daar ook weet van heeft?
De gemeenten zorgen voor adequate communicatie naar hun inwoners, onder andere via lokale media en huis-aan-huisberichten.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Schimmige praktijken bij ZonMw’ en de Kamerbrief van minister Schippers van 3 oktober 2017 |
|
Pia Dijkstra (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de radiouitzending «Schimmige praktijken bij ZonMw»?1
Ja.
Is bij de vijfjaarlijks evaluatie van ZonMw in 2016–2017 ook gezocht naar naleving van artikel 2.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de wijze van subsidieverstrekking, de samenstelling van expert- en programmacommissies, de omgang met bezwaren en enige andere activiteit die betrekking heeft op de subsidieverlening? In hoeverre had de evaluatiecommissie inzicht moeten zoeken of krijgen in de mate waarin de subsidieverlening van ZonMw voldoet aan de Awb, de eigen gedragscode van ZonMw en de gedragscode van de Koninlijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW)?
ZonMw is een zelfstandig bestuursorgaan (zbo). Zbo’s worden eens in de 5 jaar geëvalueerd. De meest recente evaluatie van ZonMw vond plaats in 2016–2017 en betrof de periode 2010–2015. Zowel het evaluatierapport als het verslag met de bevindingen zijn bij brief van 8 juni 2017 aan de Tweede en Eerste Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2017/18, 30 850, nr. 44). Mijn reactie op de bevindingen volgt begin 2018. De evaluaties zijn verplicht op grond van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.
De evaluatie was gericht op de doeltreffendheid en doelmatigheid van het zbo. Ook is beoordeeld of de aanbevelingen uit de vorige evaluatie zijn geïmplementeerd en op welke wijze de taakgebieden van ZonMw zich ontwikkelen. De aspecten zoals aan de orde gesteld in de radiouitzending waren geen onderwerp van de evaluatie. Daarvoor bestond destijds geen aanleiding.
Klopt het dat de bezwarencommissie van ZonMw in de zaak, zoals besproken in de uitzending, constateert dat door ZonMw weliswaar dezelfde gedragscode belangenverstrengeling als de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) kent, maar evenwel sinds 2010 een onwettige uitzondering op de eigen gedragscode maakt door beoordelaars in commissies toe te staan zelf subsidieaanvragen in te dienen? Is deze of een vergelijkbare afwijking van de gedragscode belangenverstrengeling NWO ook gemaakt in enige code, voorschrift of structurele uitzondering bij NWO of NWO-instituten als SRON en NIOZ?
Tot eind 2015 kon het voorkomen dat commissieleden zelf aanvrager waren in een bepaalde subsidieronde door toepassing van een uitzonderingsclausule in de Gedragscode Belangenverstrengeling ZonMw (artikel 4). Het betreffende commissielid verliet de vergadering zodra zijn of haar subsidieverzoek besproken werd en maakte nooit deel uit van de commissie die het pre-advies opstelde.
In genoemde bezwaarzaak van 2015 concludeerde de Commissie bezwaarschriften NWO/ZonMw dat de bestreden beslissing niet in stand kon blijven, vanwege strijdigheid met het bepaalde in artikel 2:4 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Naar aanleiding daarvan is de toepassing van en het toezicht op naleving van de gedragscode voor alle ZonMw-commissies verscherpt. De uitzonderingsclausule is niet meer gebruikt.
NWO heeft naar aanleiding van de Argos uitzending ook een onderzoek uitgevoerd. Dat onderzoek heeft één individuele casus aan het licht gebracht waarbij sprake is geweest van een onvoldoende strikte hantering van de gedragscode (in de RAAK-PRO regeling). Een commissielid voor deze regeling diende in 2016 tevens een aanvraag in (maar was niet betrokken bij de beraadslagingen over het eigen voorstel). Naar aanleiding van dit onderzoek zijn met onmiddellijke ingang maatregelen getroffen om soortgelijke fouten in de toekomst te voorkomen.
Tevens is één specifieke call (Museumbeurzen ronde 2014–2015 en ronde 2015–2016) geïdentificeerd waarbij in sommige gevallen een bij een aanvraag betrokken persoon zitting had in een adviescommissie. In deze call werden aanvragen ingediend door individuele museummedewerkers. De directeur van de instelling van waaruit de aanvraag werd ingediend, trad als mede-aanvrager op. In de adviescommissie zaten vertegenwoordigers van de universiteiten en vertegenwoordigers vanuit het museale veld (dat waren in enkele gevallen de voornoemde museumdirecteuren die formeel mede-aanvrager waren) met aantoonbare wetenschappelijke onderzoekservaring. Bij de bespreking verliet de directeur van wie de kandidaat werd besproken, de zaal. De uiteindelijke beslissing over financiering van de aanvragen werd genomen door het toenmalige NWO-gebiedsbestuur Geesteswetenschappen. Voor deze gang van zaken is bewust gekozen vanwege het specifieke karakter en smalle omvang van het veld waarin dit onderzoek zich afspeelt. De werkwijze was vooraf met het veld gecommuniceerd via de call for proposals. Er zijn geen nieuwe calls voor Museumbeurzen.
De NWO-instituten (zoals SRON en NIOZ) voeren onderzoek uit en verdelen of verstrekken geen onderzoeksmiddelen. De Gedragscode Belangenverstrengeling is voor de medewerkers van deze instituten alleen van belang als deze zitting nemen in een adviescommissie van NWO of ZonMw die aanvragen voor financiering beoordeelt
Bij het onderzoek is ook gekeken naar de voormalige stichtingen die thans onder NWO vallen. Bij de voormalige Technologiestichting STW (STW), waarvan de taken thans onder het NWO-domein Toegepaste en Technische Wetenschappen vallen is van de ontheffingsmogelijkheid geen gebruik gemaakt.
Bij de voormalige Stichting voor Fundamenteel Onderzoek der Materie (FOM) waren bij rondes van het financieringsinstrument Vrije FOM-programma’s soms aanvragers in adviescommissies betrokken. De leden van deze adviescommissies waren niet uitgesloten van indiening. Het beoordelingspanel vroeg over elke ingediende aanvraag parallel advies aan een of meer relevante permanente adviescommissies. De uiteindelijke beslissing over financiering werd genomen door het beoordelingspanel. Op het optreden van mogelijke belangenverstrengeling werd door FOM scherp en geprotocolleerd toezicht gehouden. Zo was bij alle aanvragers (zoals bepaald in het reglement) vooraf bekend dat leden van de adviescommissies niet uitgesloten waren van indiening. Ook werd deze betrokkenheid bij de bespreking van aanvragen in de commissie geëxpliciteerd en waren leden van de adviescommissie niet aanwezig bij de bespreking van de aanvraag waar zij een betrokkenheid bij hadden. Deze instrumenten zijn in overleg met de onderzoeksgemeenschap vorm gegeven. De situatie waarin aanvragers in deze adviescommissies kunnen zijn betrokken komt sinds de overdracht van de granting-taken van FOM aan NWO in 2017 niet meer voor.
Van structureel gebruik van de uitzonderingsclausule van de Gedragscode Belangenverstrengeling was derhalve geen sprake. De Gedragscode Belangenverstrengeling biedt wel de mogelijkheid om uitzonderingen te maken. NWO zal de Gedragscode Belangenverstrengeling samen met ZonMw evalueren en vervolgens aanscherpen. Artikel 4 (uitzonderingsclausule) zal daarbij worden geschrapt.
Worden door ZonMw voor alle categorieën subsidieprogramma’s dezelfde regels en richtlijnen aangaande subsidieverstrekking gehanteerd? Zo nee, welke verschillen bestaan er tussen de verschillende subsidieprogramma’s?
ZonMw kent twee typen programma’s: reguliere programma’s (waar ZonMw een besluitvormende rol heeft in het toekennen van subsidies) en programma’s waar ZonMw een meer faciliterende rol vervult. Bij de programma’s waar ZonMw een meer faciliterende rol speelt is geen sprake van competitie en/of neemt het bestuur van ZonMw niet het besluit over toekenning van de subsidie en/of is het bestuur van ZonMw niet de benoemer van de programmacommissie. Ook kan het gaan om toekenningen waaraan een al bestaande subsidierelatie ten grondslag ligt en/of om subsidierondes die alleen met particuliere middelen zijn gefinancierd.
Ik heb ZonMw inmiddels gevraagd om ook de zogenaamde niet-reguliere programma’s volgens de nieuwe standaarden en werkwijze uit te voeren.
Wat is uw oordeel over de gang van zaken bij ZonMw zoals beschreven in het artikel?
Als zelfstandig bestuursorgaan is ZonMw uiteraard gebonden aan de eisen van de Awb. Een uitzonderingsbepaling bij de indiening en beoordeling van subsidieaanvragen (artikel 4 Gedragscode Belangenverstrengeling ZonMw) past daar niet bij. ZonMw heeft zich dit naar aanleiding van de bezwaarzaak eind 2015 gerealiseerd en heeft hier vervolgens naar gehandeld door de uitzonderingsbepaling met ingang van 2016 niet meer toe te passen. Deze verbetermaatregel kwam voort uit het advies van de onafhankelijke bezwaarschriftencommissie.
Ik vind mét ZonMW dat verdere aanscherping van de werkwijze en gedragscode noodzakelijk is om in de toekomst de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen.
ZonMw treft de volgende maatregelen om de werkwijze verder te verbeteren:
Ik heb ZonMw in aanvulling hierop gevraagd om alle programma’s volgens de nieuwe standaarden en werkwijze uit te voeren.
Ik ga er vanuit dat de na 2015 aangepaste huidige werkwijze, inclusief de beschreven aanscherpingen, voldoende borging bieden voor een zorgvuldige wijze van subsidieverstrekking en het voorkomen van de schijn van belangenverstrengeling.
Kunt u de antwoorden op bovenstaande vragen naar de Kamer sturen gelijk met de aanvullende informatie die u, zoals beschreven in uw brief d.d. 3 oktober 2017, aan ZonMw heeft gevraagd?
Ja.
Miljoenen onwettige subsidies verstrekt door ZonMw |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Miljoenen aan subsidies onwettig verstrekt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat belangenverstrengeling bij subsidieaanvragen te allen tijde voorkomen dient te worden?
Ja.
Deelt u de mening dat het niet toegestaan zou moeten zijn dat leden van een commissie die subsidieaanvragen beoordelen, zelf ook subsidieaanvragen kunnen indienen? Zo ja, hoe heeft dit dan toch kunnen gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Wat mij betreft kan er geen misverstand over bestaan dat leden van een beoordelingscommissie niet betrokken kunnen zijn bij de beoordeling van hun eigen subsidieaanvragen. Artikel 4 van de Gedragscode Belangenverstrengeling ZonMw (uitzonderingsclausule) maakte dit echter wel mogelijk. Naar aanleiding van een oordeel van de onafhankelijke bezwaarschriftencommissie van ZonMw in 2015 heeft ZonMw dan ook besloten om dit artikel met ingang van 2016 niet meer toe te passen. ZonMw zal de Gedragscode Belangenverstrengeling ZonMw evalueren en vervolgens aanscherpen. Artikel 4 zal daarbij worden geschrapt.
Dienen de betreffende aanvragen niet opnieuw beoordeeld te worden? Zo nee, waarom niet?
Door de uitzonderingsbepaling in de gedragscode van ZonMw is de schijn van belangenverstrengeling (conform artikel 2:4 Algemene wet bestuursrecht) onvoldoende bewaakt. Dat betekent echter niet zonder meer dat bij de besluitvorming door ZonMw over de toekenning van subsidies ook sprake is geweest van belangenverstrengeling.
Gelet op de checks and balances in het beoordelingsproces van subsidieaanvragen van ZonMw, zoals het referentenoordeel en het pre-advies, en het feit dat de uitzonderingsclausule vanaf 2016 niet meer is toegepast, bestaat er geen aanleiding om de betreffende aanvragen opnieuw te beoordelen. Ook praktisch gezien is het niet meer mogelijk om een subsidieronde uit 2015 over te doen aangezien de toegekende subsidie al aan onderzoek is besteed.
Kunt u aangeven hoeveel miljoenen aan subsidies op deze wijze verstrekt zijn en voor welke programma’s?
Uit het feitenrelaas van ZonMw, dat ik u tegelijkertijd met deze antwoorden toestuur, blijkt dat in een aantal gevallen de uitzonderingsclausule weliswaar is toegepast, maar dat was destijds conform de Gedragscode Belangenverstrengeling ZonMw. Als de uitzonderingsclausule werd toegepast is in geen enkele van deze situaties een commissielid met directe betrokkenheid aanwezig geweest bij de bespreking van zijn of haar eigen aanvraag.
In de periode 2010–2015 is in 3.5% van het totale toegekende subsidiebudget van € 710 miljoen sprake geweest van directe betrokkenheid waarbij gebruik is gemaakt van de uitzonderingsclausule. In deze periode zijn een kleine 9.700 subsidieaanvragen in 316 subsidierondes ingediend. Van de 144 aanvragen waarbij sprake was van directe betrokkenheid zijn destijds 72 aanvragen (0,74% van 9.700) gehonoreerd.
Bent u bereid ook andere jaren te laten onderzoeken bij ZonMw op deze onwettige toekenning van subsidies?
Er is geen sprake geweest van onwettige toekenning van subsidies. De analyse die ZonMw heeft uitgevoerd naar aanleiding van de berichtgeving over vermoedens van onrechtmatig verstrekte subsidies loopt van 2010 tot en met oktober 2017. Ik acht dit voldoende.
Kunt u uitleggen waarom ZonMw deze werkwijze bij de programma’s Huisartsengeneeskunde en Ouderengeneeskunde nog steeds toestaat?
In december 2016 heeft ZonMw met de stichting SBOH besproken dat ook bij dit programma de uitzonderingsclausule uit de Gedragscode Belangenverstrengeling ZonMw niet langer wordt toegepast. SBOH is een non-profit organisatie en vervult de rol van werkgever van artsen die in opleiding zijn tot huisarts, tot arts voor verstandelijk gehandicapten of tot specialist ouderengeneeskunde. De SBOH financiert hun opleiding.
De werkwijze in dit programma Huisartsengeneeskunde en Ouderengeneeskunde is aangepast. In de lopende ronde in 2017 mogen commissieleden die zelf (mede)aanvrager zijn niet meer deelnemen aan de beoordelingscommissie.
Waarom zijn de betreffende leden van de commissie van ZonMw niet uit hun functie gezet, nu zij zichzelf op deze manier met subsidiegeld hebben verrijkt?
De analyse van ZonMw heeft geen aanleiding gegeven om aan te nemen dat er sprake is van persoonlijke verrijking van commissieleden met subsidiegeld.
Opnieuw honderden ontslagen in de zorg |
|
Lilian Marijnissen (SP) |
|
Martin van Rijn (PvdA) |
|
![]() |
Vindt u het acceptabel dat zorgmedewerkers ontslagen worden bij Zorgspectrum Het Zand, terwijl er juist duizenden mensen nodig zijn in de zorg?1 2
Vindt u het acceptabel dat Zorgspectrum Het Zand een fors aantal zorgmedewerkers van niveau 1 en 2 en activiteitenbegeleiders wil ontslaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat zijn de precieze oorzaken van deze grootste ontslagronde? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Bent u bereid om samen met sociale partners in te grijpen bij deze ontslagronde zodat voorkomen wordt dat zorgmedewerkers ontslagen worden, terwijl ze keihard nodig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het helpen van slachtoffers van kinderporno |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kinderpornografie blijft slachtoffers achtervolgen»?1
Ja.
Is er in Nederland eerder onderzoek gedaan naar de ervaringen van slachtoffers van kinderporno? Zo ja, welk onderzoek betreft dit, welke conclusies werden daaruits getrokken? Zo nee, waarom niet en hoe kan er dan effectief beleid worden gevoerd om deze slachtoffers te helpen?
De gevolgen van seksueel misbruik en kinderporno zijn voor slachtoffers en hun omgeving vaak afschuwelijk. Daarom besteedt het ministerie veel aandacht aan hulpverlening aan deze slachtoffers. Over de wijze waarop de hulpverlening aan slachtoffers van seksueel misbruik het beste vormgegeven kan worden zijn verschillende onderzoeksrapporten verschenen. De uitkomsten van deze onderzoeken hebben vertaling gekregen in beleid gericht op slachtoffers van seksueel geweld. Voorbeelden zijn het onderzoek naar het risico van secundaire victimisatie van slachtoffers van zedendelicten van het WODC (2010) en het onderzoek naar de meerwaarde van Centra Seksueel Geweld bij de ondersteuning van slachtoffers van seksueel geweld (Regioplan 2014). Op basis van het laatste onderzoek is bijvoorbeeld besloten tot ondersteuning van de landelijke uitrol van de Centra Seksueel Geweld.
Er wordt daarnaast door de GGD Amsterdam in samenwerking met het AMC longitudinaal onderzoek uitgevoerd onder slachtoffers van seksueel misbruik waarvan ook pornografisch materiaal is gemaakt. De bevindingen van dit onderzoek zullen worden betrokken bij het beleid voor hulpverlening aan slachtoffers van seksueel misbruik en/of kinderporno. Op dezelfde wijze wil ik ook omgaan met het internationale onderzoek naar slachtoffers van kinderpornografie zoals uitgevoerd door het Canadian Centre for Child Protection. Het feit dat 48 procent van de respondenten van dit onderzoek afkomstig is uit Nederland maakt de onderzoeksresultaten bruikbaar voor de Nederlandse context.
Deelt u de mening geuit door de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen dat er nog te weinig bekend is over de behoeften van deze slachtoffers, «waardoor we hen vaak niet kunnen bieden wat ze nodig hebben»? Zo ja, wat gaat u doen om er voor te zorgen dat er meer bekend wordt over hoe deze slachtoffers geholpen kunnen worden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en waaruit blijkt dan dat die kennis wel beschikbaar is?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de nationale politie eerder overwogen om een webcrawler in te zetten die «continu geautomatiseerd het openbare internet afzoekt en melding maakt van kinderpornografisch materiaal, zodat het verwijderd kan worden»? Zo ja, wanneer en waarom wordt een dergelijk hulpmiddel niet ingezet?
Het type webcrawler waar u aan refereert is een methode om bestaand beeldmateriaal op te sporen. Op dit moment wordt bekeken wat de mogelijkheden zijn voor het inzetten van een dergelijke webcrawler en in hoeverre dit toegevoegde waarde heeft in aanvulling op de reeds bestaande (internet-)opsporingsmethoden van kinderporno. Dit wordt meegenomen in het plan van aanpak kinderporno dat eind 2017 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.
Deelt u de mening geuit door de Nationaal Rapporteur dat een webcrawler een efficiënte manier is om kinderporno van het web te verwijderen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Overweegt u om binnen afzienbare tijd het instrument van een webcrawler te laten inzetten? Zo ja, op welke termijn en op welke schaal? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Vergt het inzetten van een webcrawler extra capaciteit bij de nationale politie, het Meldpunt Kinderporno of een andere instantie? Zo ja, hoeveel fte zou dit bij benadering vergen?
Zie antwoord vraag 4.
Is er wet- of regelgeving die het gebruik van een webcrawler door de nationale politie in de weg staat? Zo ja, welke wet- of regelgeving betreft dat en kunnen deze belemmeringen worden weggenomen?
Op grond van de Nederlandse wetgeving zijn opsporingsambtenaren bevoegd om gebruik te maken van een dergelijke techniek op het openbare internet. Hierbij gelden de gebruikelijke voorwaarden die van toepassing zijn bij de inzet van iedere opsporingstechniek, onder meer om de privacy van onschuldige burgers te waarborgen en de inzet en de verkregen data toetsbaar en controleerbaar te houden.
Worden slachtoffers van kinderporno op de hoogte gesteld als er in een strafzaak kinderpornografisch werk bekend wordt zodat zij een schadevergoeding kunnen eisen? Zo ja, gebeurt dit ook daadwerkelijk? Zo nee, waarom kan dit niet?
Gevonden beeldmateriaal (dat uit miljoenen afbeeldingen kan bestaan) wordt nu reeds op geautomatiseerde wijze vergeleken met materiaal dat reeds bekend is. Slachtoffers van kindermisbruik worden genotificeerd door de politie of het Openbaar Ministerie (OM) in geval hun misbruikmateriaal wederom opduikt in een onderzoek. Dit gebeurt echter niet automatisch omdat het perspectief van het slachtoffer mede leidend is. De afweging of slachtoffers genotificeerd moeten worden is dus maatwerk. Daarbij houden politie en OM rekening met de ernst en de aard van het misbruik en het belang van het slachtoffer. Het perspectief van het slachtoffer is daarbij wel doorslaggevend: heeft het slachtoffer eenmaal aangegeven op de hoogte te willen worden gehouden van eventueel nieuw misbruikmateriaal dan zal het slachtoffer hierover in beginsel worden geïnformeerd.
In een lopend onderzoek worden slachtoffers via de gebruikelijke procedures van slachtofferzorg op de hoogte gehouden van het van hen gevonden beeldmateriaal. Deze slachtoffers kunnen zich dan ook als civiele partij voegen in het strafproces. Wanneer geen strafrechtelijk onderzoek tegen een verdachte loopt, kunnen eventuele slachtoffers die afgebeeld staan op ouder beeldmateriaal op openbaar toegankelijke internetomgevingen geen schadevergoeding eisen via het strafproces.
Het gebrek aan medische kennis bij sportverenigingen. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Voetbalverzorgers denken te laat aan hartprobleem»?1
Ja.
Is er beleid of zijn er landelijke richtlijnen ten aanzien van de medische kennis die aanwezig dient te zijn bij sportverenigingen? Zo ja, waar is dat te vinden? Zo nee, acht u het wenselijk dat er richtlijnen komen en zo ja, welke?
Er is geen landelijk beleid of wettelijke regels voor medische kennis bij sportverenigingen. Dit is in principe de verantwoordelijkheid van de sportbonden en de verenigingen zelf. Betaald voetbalorganisaties hanteren wel richtlijnen.
Voor fulltime werknemers van sportverenigingen is de Arbowet van toepassing. De werkgever dient ook voor een veilige werkplek te zorgen voor werknemers die minder dan 40 uur per week werken, op grond van Burgerlijk Wetboek, titel 2.
In trainersopleidingen wordt aandacht besteed te worden aan voorkomen en behandelen van blessures2.
Dienen trainers van (lagere) jeugdelftallen bijvoorbeeld in het bezit te zijn van een (kinder-)EHBO-diploma? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord 2.
De KNVB heeft aangegeven dat zij in het amateurvoetbal een verplichting daartoe niet realistisch vinden. Dit zou de beschikbaarheid van vrijwilligers verder onder druk zetten.
Bij hoeveel amateursportclubs zijn er automatische externe defibrillatoren (AED’s) aanwezig en hoeveel van deze AED’s zijn ook gecontroleerd?
Uit onderzoek van het Mulier Instituut blijkt dat in 2016 in totaal 44 procent van alle sportverenigingen een AED heeft. Zo heeft 82 procent van de grote verenigingen een AED-apparaat op de vereniging en bij kleine verenigingen is dit 27 procent. Daarnaast hebben veldsportverenigingen vaker een AED-apparaat dan zaalsporten.3
Uit een KNVB-enquête uit 2014 bleek 85 procent van de voetbalverenigingen in bezit van een AED. 80 procent hiervan werd regelmatig gecontroleerd.
Klopt het dat het niet verplicht is om een AED op een sportvereniging te hebben? Zo ja, deelt u de mening dat het hebben van een AED op een sportvereniging wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad niet wettelijk verplicht voor een sportvereniging om een AED te bezitten. Ik ben van mening dat het aanbeveling verdient dat bij sportaccommodaties zoveel mogelijk een AED beschikbaar is.
Kunt u een inschatting maken van het aantal amateursporters dat te maken krijgt met hartproblemen en bij welke sport dit risico het hoogst is? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Hartstichting, RIVM, CBS, NOC*NSF en VeiligheidNL hebben hierover geen specifieke gegevens noch is er een landelijke registratie van acute hartdood bij sport en/of voetbal. Het is mij hierdoor niet bekend wat het aantal sporters met hartproblemen is.
Worden sportverenigingen vanuit de overheid ondersteund bij het verlenen van basale medische zorg? Zo ja, hoe en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het landsbesluit van Curacao nr. 17/1922 van 5 september 2017 |
|
Ronald van Raak (SP), André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het landsbesluit van Curaçao nummer 17/1922 van 5 september 2017?
Ja.
In hoeverre klopt het dat de bouw van dit nieuwe ziekenhuis niet alleen vertraagd is, maar ook nog eens 78 miljoen duurder is geworden?
Dit is mij niet bekend, maar dat hoeft ook niet aangezien het een landsaangelegenheid betreft.
Herinnert u zich de zorgen vanuit de Tweede Kamer ten aanzien van de kosten van de bouw van dit ziekenhuis?
Ja.
In hoeverre waren de zorgen vanuit de Tweede Kamer ten aanzien van de kosten van de bouw van dit ziekenhuis dan ook terecht?
Zoals beschreven in de beantwoording van de Kamervragen van 21 augustus 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr.2) zal, in het geval dat de kosten voor de bouw van het ziekenhuis boven het geraamde budget komen of blijkt dat na ingebruikname van het ziekenhuis de jaarlijkse kosten hoger uitvallen dan eerder in de businesscase voorspeld, het land Curaçao daarvoor dekking moeten vinden binnen de eigen begroting. Curaçao is gehouden aan de aflossing- en rentebetalingen aan Nederland (ongeacht wanneer en hoe het nieuwe ziekenhuis in gebruik wordt genomen).
In hoeverre is het wenselijk dat er nu een «Ministeriële regisseur en toezichthouder» wordt benoemd? In hoeverre is het wenselijk dat deze functie betaald wordt vanuit de begrotingspost Gebouwen?
Het besluit van de regering van Curaçao tot het instellen van een «Ministeriele regisseur en toezichthouder» zie ik tegen de achtergrond van de complexiteit en de uitdagingen die gepaard gaan met het HNO-project. De wijze waarop Curaçao uitvoering geeft aan het HNO-project is een verantwoordelijkheid van het land zelf, zo ook de wijze waarop de «Ministeriele regisseur en toezichthouder» wordt bekostigd. Het Cft zal beoordelen of de gevolgen hiervan in de begroting voldoen aan de normen, zoals beschreven in de Rijkswet financieel toezicht.
In hoeverre klopt het dat deze «Ministeriële Regisseur en Toezichthouder» deskundigen en administratieve ondersteuning krijgt? In hoeverre is dit wenselijk? Vanuit welke post in de begroting worden deze kosten gedekt?
Zie antwoord op vraag 5.
Wat zijn de kosten van deze hele afdeling die onder de «Ministeriële Regisseur en Toezichthouder» komt te staan?
Zie antwoord op vraag 5.
In hoeverre waren deze kosten onderdeel van de businesscase uit 2013? Zo nee, welke invloed hebben deze kosten op de businesscase?
Voor zover bekend maken deze kosten geen deel uit van de business case en hebben zij daar dus ook geen invloed op.
De zorg voor zieken en mensen met een beperking in AZC’s |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «doodzieke Amir (10) mag nog niet terug naar zijn ouders in Emmen»?1
Ja. Zoals u weet ga ik niet in op individuele zaken. Ik zal uw vragen daarom in algemene zin beantwoorden. Ook de vragen die zien op de individuele omstandigheden van Amir en zijn ouders.
Wat is het beleid omtrent het verblijf van asielzoekers en/of statushouders die dermate ernstig ziek zijn en/of een zodanige beperking hebben dat de zorgvoorzieningen in of rond asielzoekerscentra (azc’s) onvoldoende zijn? Wat is hierbij de positie van eerstegraads familieleden en/of partners met wie gezamenlijk wordt verbleven?
Wanneer de zorgvoorzieningen in of rond de asielzoekerscentra niet voldoende zijn voor een ernstig zieke of beperkte bewoner, zijn er verschillende mogelijkheden:
In welke mate zijn azc's geschikt voor de opvang van ernstig zieken en mensen met een beperking? Op welke begeleiding kunnen personen met een beperking rekenen? In welke mate zijn de voorzieningen voor personen met een beperking binnen azc's in lijn met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap?
De opvangvoorzieningen van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) zijn er op (in)gericht om asielzoekers zo goed mogelijk op te vangen. Hierbij is ook rekening gehouden met mensen met een medische aandoening of een beperking. Zo kent het COA speciale woonunits die geschikt en ingericht zijn voor minder validen.
Verder hebben asielzoekers recht op vergelijkbare medische zorg als ingezetenen van Nederland. Net als in de reguliere gezondheidszorg kunnen asielzoekers in bepaalde situaties gebruik maken van thuiszorg, verpleging, verzorging, of aanspraak maken op hulpmiddelen en gelden de volledige aanspraken zoals opgenomen in de Regeling Zorg Asielzoekers.
Het COA is echter geen zorginstelling. Daar waar de zorgvraag het niet toelaat dat een asielzoeker (nog langer) op een asielzoekerscentrum verblijft wordt gezocht naar een zorginstelling, zoals een verzorgingshuis of een verpleeghuis, waar de zorg geboden kan worden die nodig is.
De voorzieningen voor personen met een beperking binnen azc’s zijn in lijn met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.
Wordt bij de voorzieningen en begeleiding van personen met een beperking binnen azc's onderscheid gemaakt tussen personen mét en zonder verblijfsstatus? Zo ja, waarin uit zich dit onderscheid?
Nee er wordt binnen de opvang geen onderscheid gemaakt in de voorzieningen en begeleiding tussen mensen met en zonder verblijfsstatus.
Kunt u aangeven waarom het in het geval van Amir noodzakelijk is geweest om een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing toe te passen? Waren de ouders niet bereid om externe behandeling te accepteren?
Als de Raad voor de Kinderbescherming de situatie waarin een kind verblijft zeer zorgelijk vindt, kan de Raad, indien de Raad van mening is dat de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging weg te nemen, de rechter verzoeken om een voorlopige ondertoezichtstelling. Een verzoek om voorlopige ondertoezichtstelling kan gepaard gaan van een verzoek om uithuisplaatsing indien dit in het belang is van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De ouders worden door de raadsonderzoeker in principe vooraf op de hoogte gesteld van het verzoek om een voorlopige ondertoezichtstelling.
Kunt u verklaren waarom het zo lang duurt (al een jaar) voordat aan het gezin van Amir een woning wordt toegewezen die geschikt is voor een gezin met een kind met een beperking?
Als een gezin een verblijfsvergunning heeft gekregen, gaat de gemeente op zoek naar passende huisvesting voor het gezin. Er kunnen diverse redenen zijn, zoals omvang van het gezin of specifieke voorzieningen in een huis, waardoor het vinden van passende huisvesting meer tijd kost. Zolang geen passende woning is gevonden wordt het gezin opgevangen in een opvanglocatie van het COA.
Hoeveel statushouders wachten momenteel op een aangepaste woning en wat is de gemiddelde wachttijd?
Het exacte aantal vergunninghouders dat wacht op een aangepaste woning is niet beschikbaar. De streeftermijn voor uitplaatsing van vergunninghouders is 3 ½ maand na vergunningverlening, maar deze termijn wordt lang niet altijd behaald. Hoe lang het duurt voordat een vergunninghouder met een bijzondere woonbehoefte uitstroomt, kan per individueel geval verschillen en is afhankelijk van een aantal factoren, zoals gezinssamenstelling, de aard van de lichamelijke of medische beperkingen én de regio van huisvesting. Zeker waar het huisvesting betreft van vergunninghouders die een aangepaste woning behoeven, kan het zoeken naar passende woonruimte langer duren dan de streeftermijn.
Welke plicht rust er op gemeenten om bij toewijzing van een statushouder met een bijzonder woonbehoefte hierin te voorzien en te begeleiden? In welke mate is volgens u aan deze plicht voldaan in het geval van Amir en zijn familie?
Vergunninghouders hebben bij de toewijzing van passende woonruimte dezelfde rechten en plichten als Nederlandse woningzoekenden. En dus ook recht op dezelfde vormen van begeleiding, medische of maatschappelijke ondersteuning of aanpassing van de woning. Het is aan het oordeel van de gemeente of een woning in het individuele geval passend is. Het COA en ook ik treden niet in deze bevoegdheid.
De blijvende chaos binnen Treant |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Op welke wijze controleert de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) binnen Treant? Heeft de IGZ wel aandacht voor «goed bestuur» en toetst zij op het kader Toezicht op goed bestuur»?1 2 3 4 5
Omdat bestuurlijke instabiliteit een risico kan vormen voor de bestuurbaarheid van een zorginstelling en daarmee indirect voor de patiëntenzorg, houdt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (hierna: de inspectie) intensief toezicht op Treant. Dat houdt in dat zij extra (onaangekondigde) inspectiebezoeken uitvoert en regelmatig met de raad van bestuur, raad van toezicht, vertegenwoordigers van de medische staf en Verpleegkundige Adviesraad spreekt. Ook moet de raad van bestuur rapporteren over de voortgang met betrekking tot een aantal verbetermaatregelen. Goed bestuur is een belangrijk onderdeel van dit intensieve toezichttraject en uiteraard wordt het kader Toezicht op Goed Bestuur daarbij toegepast.
Hoe kan het dat Treant een experimenteel bestuursmodel voorstelt in de huidige crisis en is het waar dat de IGZ op geen enkele wijze is nagegaan of Treant dit goed heeft uitgewerkt en onderbouwd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorginstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de inrichting van hun organisatie. Dat betekent dat de inspectie een voorgenomen besturingsmodel niet vooraf toetst of hier goedkeuring aan verleent. De inspectie ziet er wel op toe dat de wijze waarop een Treant wordt bestuurd, voldoet aan de vereisten van wet- en regelgeving, waaronder de De Wet toelating zorginstellingen (WTZi), Wet kwaliteit en geschillen zorg (Wkkgz) en de Governancecode zorg 2017.
Voldoet het nieuwe bestuursmodel aan de Governancecode Zorg? Is hierop getoetst en is goedkeuring gegeven aan het bestuursmodel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de IGZ meer en beter moet gaan controleren en ingrijpen bij Treant? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
Ik heb geen enkele reden om te veronderstellen dat de inspectie onvoldoende toezicht houdt bij Treant. Indien de inspectie een negatief effect van het bestuursmodel op de kwaliteit en/of veiligheid van zorg vaststelt, grijpt de inspectie hierop in.
Wanneer is het onderzoek van de IGZ afgerond? Kunt u de bevindingen van de IGZ aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
De inspectie blijft de ontwikkelingen op het gebied van het bestuur van deze zorginstelling intensief volgen, totdat de rust aantoonbaar is weergekeerd en de inspectie oordeelt dat het intensieve toezicht kan overgaan in regulier toezicht. De verslagen worden inclusief bevindingen van inspectiebezoeken -onder voorbehoud van bezwaar hiertegen van betrokkenen- door de inspectie actief openbaar gemaakt op haar website. Mocht de inspectie op enig moment een (bestuurlijke) maatregel nemen, dan zal deze -inclusief achterliggende rapporten- ook actief openbaar worden gemaakt.
Kunt u bevestigen dat Treant door de aanhoudende rode cijfers in 2018 € 15 miljoen moet bezuinigen? Hoe verhouden het realiseren van de fusiedoelstellingen en de voorgestelde bezuinigingen zich tot elkaar? Is het realistisch beide programma’s tegelijkertijd in een jaar in te voeren, zeker gezien het experimenteel bestuursmodel wat gehanteerd wordt?
Treant heeft mij desgevraagd laten weten dat het inderdaad € 15 miljoen moet besparen om in 2018 zwarte cijfers te kunnen schrijven. Zoals ik eerder heb aangegeven zijn ziekenhuizen zelf verantwoordelijk voor het inrichten van hun organisatie en een financieel gezonde bedrijfsvoering. Ik heb daarbij geen rol en kan dus niet oordelen over de afwegingen die het bestuur van Treant hierin maakt.
Vindt u het verantwoord dat er het bestuur van Treant gaat sturen op financieel beleid, terwijl de machtsstrijd die gaande is nog steeds niet is opgelost?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u ingaan op constateringen dat de ondernemingsraad (OR) van Treant monddood wordt gemaakt? Vindt u dit acceptabel? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen gaat u hier treffen?
Ik kan daar niet over oordelen. Van Treant heb ik begrepen dat raad van toezicht, raad van bestuur en ondernemingsraad met elkaar in gesprek zijn over het voorgenomen bestuursmodel en de achterliggende voorwaarden. Dit heeft er inmiddels toe geleid dat de ondernemingsraad afziet van een gang naar de Ondernemingskamer.
Begrijpt u dat de OR een zaak bij de Ondernemingskamer aanspant, omdat zij vinden dat zij geen goede informatie hebben gehad om een goede afweging te maken en geen voorstander is van de aanpassing van het bestuursmodel? Wilt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitspraak van de Ondernemingskamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat adviesraden binnen zorgorganisaties instemmingsrecht behoren te krijgen over alle zaken die raken aan goed bestuur in plaats van enkel adviesrecht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het van belang dat zorgorganisaties een actief en transparant beleid voeren rondom de omgang met advies- en medezeggenschapsorganen. De belangen van medewerkers en cliënten moeten te allen tijde worden meegewogen in de uiteindelijke besluiten van bestuurders. De rechten van medezeggenschapsorganen voor medewerkers en cliënten zijn vastgelegd in respectievelijk de Wet op de ondernemingsraden (WOR) en de Wet Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen (WMCZ).
De WOR voorziet nu al in instemmingsrecht voor ondernemingsraden (OR) bij het wijzigen of intrekken van personele regelingen. Voor andere besluiten die mogelijk gevolgen hebben voor werknemers, zoals reorganisaties, een fusie of grote investeringen, heeft de OR adviesrecht. Wanneer het bestuur een advies niet overneemt, kan een OR beroep aantekenen bij de Ondernemingskamer. Die beoordeelt dan uiteindelijk of dat besluit redelijk is.
Op grond van de WMCZ moeten bestuurders van zorgorganisaties daarnaast rekening houden met het advies van hun cliëntenraden. Voor zover besluiten van een raad van bestuur naar hun aard aan de kern van de zorgverlening raken dan wel direct de leefsfeer van de cliënten betreffen, vind ik dit adviesrecht inderdaad te beperkt. Het aan uw Kamer toegezegde Wetsvoorstel medezeggenschap cliënten zorginstellingen beoogt de medezeggenschap te verbeteren door de rechten van cliëntenraden te versterken en een aantal belemmeringen waar cliëntenraden in hun werk tegenaan lopen aan te pakken. Het wetsvoorstel wordt naar verwachting door het volgend kabinet bij uw Kamer ingediend (zie Kamerstukken II, 2016/17, 34 550, 6 juli 2017).
Het bericht ‘Het nieuwe product van kinderbeschermers is intimidatie’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Het nieuwe product van kinderbeschermers is intimidatie»?1
Ja, dit artikel is mij bekend.
Vindt u het wenselijk dat er drangmaatregelen als een product gebruikt worden?
Allereerst wil ik ervoor waken te spreken van drangmaatregelen. Een maatregel refereert aan een door de rechter opgelegde maatregel, het zogenaamde gedwongen kader. Daarvan is nu juist geen sprake bij de hier bedoelde drang.
In de memorie van toelichting op de Jeugdwet wordt drang als volgt beschreven:
«Ook wil het wetsvoorstel de ruimte vergroten om een gezinsvoogdijmedewerker, werkzaam bij een gecertificeerde instelling, nog voordat een kinderbeschermingsmaatregel is uitgesproken in te zetten, met als doel ouders te bewegen – al dan niet met zachte drang – tot vrijwillige medewerking. Dit bevordert de continuïteit van hulpverlening.»
In de Jeugdwet is aldus ruimte gelaten voor de inzet van de Gecertificeerde Instelling (GI) voordat een kinderbeschermingsmaatregel is uitgesproken. Het betreft inzet in vrijwillig kader met het doel waar mogelijk een gedwongen maatregel te voorkomen. In opdracht van de gemeente kan een jeugdbeschermer in structureel complexe gezinssituaties ingezet worden om de casusregie te voeren, om zo te komen tot een stabiele situatie waarin het kind weer veilig kan opgroeien.
Het gaat hierbij om de inzet van een specifiek soort expertise op het gebied van veiligheid van kinderen in een gezin en het motiveren van ouders om (alsnog) hulp in het vrijwillig kader te accepteren. Ik zie drang als een professionele houding, een attitude, die soms kan helpen om alsnog een doorbraak te bereiken in vrijwillig kader. Het kan en mag nooit zo zijn dat de inzet wordt gebruikt als pressiemiddel.
De term product wordt hierbij voornamelijk gebruikt als financiële term, omdat de inzet van de gezinsvoogdijwerker ook in preventief kader nu eenmaal gefinancierd moet worden.
Klopt het dat drang als een soort tussenvorm is ontstaan onder de nieuwe Jeugdwet, zodat het lijkt alsof het aantal gedwongen maatregelen daalt? Past de drangmaatregel beter in het inkoopbeleid van gemeenten?
Hetgeen nu drang wordt genoemd, is in de aanloop naar de Jeugdwet 2015 al tot ontwikkeling gekomen. Er is de laatste jaren veel geïnvesteerd in de methodische vernieuwing van jeugdbescherming, onder andere in de Vliegwielprojecten en de SWING-projecten. In veel regio’s zijn de inspanningen gericht op het terugdringen van de instroom naar de jeugdbescherming, door betere samenwerking met gezinnen en kinderen en met wijkteams. Als de voor de veiligheid van het kind benodigde hulp vanuit vrijwilligheid op gang komt, heeft dat de voorkeur. Is dat niet het geval, dan staat alsnog de route van gedwongen inzet open.
Gemeenten zijn volgens de Jeugdwet (art. 2.2) verplicht periodiek een plan vast te stellen dat richting geeft aan de door de gemeenteraad en het college te nemen beslissingen betreffende preventie en jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Hierin leggen zij de hoofdlijnen van het (inkoop)beleid vast, met als belangrijk doel het voorkomen van de inzet van zware jeugdhulp en gedwongen maatregelen.
Is het een gevolg van de drangmaatregel dat het aantal jeugdbeschermingsmaatregelen daalde met 2% over de gehele linie en het aantal ondertoezichtstellingen zelfs met 5%? Zo nee, waarom niet?
In de rapportage «Jeugdbescherming en jeugdreclassering 2016» van het CBS is te lezen dat het totaal aantal jeugdbeschermingsmaatregelen in 2016 is gedaald. Op 31 december 2016 waren er bijna 2 procent minder maatregelen actief dan op 1 januari van dat jaar en het aantal ondertoezichtstellingen daalde in 2016 met ruim 5%.
De vraag of het aantal gedwongen kinderbeschermingsmaatregelen is gedaald door de inzet van drang kunnen we niet met zekerheid beantwoorden. De tijdige inzet van passende jeugdhulp is ook een factor van belang in het voorkomen van een gedwongen maatregel. Wel lieten de eerdergenoemde Vliegwielprojecten in de jaren 2012 en 2013 een afname zien van het aantal ondertoezichtstellingen, de duur van de ondertoezichtstelling en de afname van uithuisplaatsingen2.
Hoe vaak is in 2015, 2016 en in de eerste helft van 2017 de drangmaatregel toegepast?
Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar.
Deelt u de mening dat het verschrikkelijk is dat organisaties in drang een nieuwe manier van geld verdienen zien over de rug van ouders en kinderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat onschuldige ouders en kinderen hiervan de dupe worden?
Ik deel niet de mening dat organisaties in drang een nieuwe manier van geld verdienen zien over de rug van ouders en kinderen.
In de ene gemeente wordt bijvoorbeeld verwacht dat het wijkteam deze rol op zich kan nemen, in de andere wordt gekozen voor de inzet van medewerkers van de GI om dit te doen. Welke professional het ook is, essentieel is en blijft het gesprek met de ouders en het kind, de uitleg van de stappen en de mogelijke consequenties. Dit alles laat onverlet dat het voor ouders duidelijk moet zijn dat de inzet zonder uitspraak van de rechter3 vrijwillig is en dat ze daar dus niet mee hoeven in te stemmen. Ook moet voor ouders duidelijk zijn dat de weg van bezwaar, klacht en tuchtprocedures open staan, eventueel met ondersteuning door het AKJ.
Deelt u de mening dat alleen een rechter mag bepalen of een kind uit huis geplaatst wordt? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik en dit is wettelijk ook zo geregeld. Een kinderrechter beslist over een gedwongen uithuisplaatsing.
Bent u bereid om tot op de bodem uit te zoeken of hier sprake is van organisaties die een gat in de markt gevonden hebben in het onnodig toepassen van de drangmaatregel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Op dit moment vindt een tussenevaluatie van de Jeugdwet plaats. De verwachting is dat in deze evaluatie ook in wordt gegaan op de toepassing en het effect van drang. Ik laat het aan mijn ambtsopvolger om op basis van de uitkomsten van de tussenevaluatie te besluiten of en zo ja op welke manier nader onderzoek nodig is.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg jeugd van 4 december 2017?
Ja.
De achterblijvende resultaten van het Deltaplan Dementie n.a.v. het artikel op Zorgvisie d.d. 21 september 2017 |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de artikelen over het Deltaplan Dementie dat nog weinig concrete resultaten heeft voortgebracht?1 2
Ja.
Bent u regelmatig geïnformeerd over de voortgang van het nationaal actieplan tegen dementie, het Deltaplan Dementie?
Ja, ik heb regelmatig contact met het bestuur van het Deltaplan Dementie. Uw Kamer is ook op verschillende momenten over de totstandkoming en de voortgang van het Deltaplan geïnformeerd, zowel schriftelijk als mondeling.3
Wat vindt u ervan dat het deltaplan tot nu toe nog weinig concrete resultaten heeft opgeleverd voor mensen met dementie en hun mantelzorgers? Denkt u dat het deltaplan concrete resultaten zal gaan opleveren en zo ja, wat is een realistisch tijdspad?
Het deltaplan levert op verschillende niveaus resultaten op, die inderdaad niet altijd direct merkbaar zijn voor mensen met dementie en hun mantelzorgers. Het plan ziet niet alleen op betere zorg en ondersteuning ten behoeve van de burger van nu, maar ook op die van de toekomst.
In 2013 is het onderzoeksprogramma Memorabel door ZonMw gestart. Na beoordeling van de ingediende projecten, zijn de uiteindelijk gehonoreerde onderzoeksprojecten medio 2014 daadwerkelijk gestart. Met een gemiddelde looptijd van 4 jaar, mogen op dit moment nog geen concrete – direct toepasbare – resultaten verwacht worden. Onderzoek naar dementie vergt een lange adem. Dat geldt niet alleen voor het onderzoek dat in Nederland wordt uitgevoerd, maar ook voor het vele – noodzakelijke – onderzoek in het buitenland (waar overigens veel samenwerking en afstemming plaatsvindt).
Het zorgverbeterprogramma Dementiezorg voor elkaar, uitgevoerd door een consortium onder leiding van Vilans, is in maart 2017 gestart. Dit programma richt zich op verbetering van de dementiezorg in de thuissituatie. Cliënten van deelnemende zorgaanbieders kunnen hier binnen een jaar resultaten van merken.
Medio 2016 startte het programma Samen Dementievriendelijk, uitgevoerd onder leiding van Alzheimer Nederland. Mensen met dementie en hun mantelzorgers kunnen hiervan direct resultaten merken. Bijvoorbeeld doordat het personeel in de supermarkt, baliemedewerkers bij banken en gemeenten en taxichauffeurs zijn getraind om goed om te gaan met dementie. Ook mensen in de directe omgeving van iemand met dementie kunnen laten merken dat zij de online training gevolgd hebben. Het werven van dementievrienden loopt voorspoedig. Inmiddels hebben ruim 65.000 mensen getekend voor een dementievriendelijk Nederland.
Kunt u stimuleren dat het deltaplan op korte termijn ook concrete resultaten oplevert voor mensen met dementie en hun mantelzorgers? Zo ja, hoe zien die mogelijkheden eruit?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoe het vervolg van het deltaplan loopt nu de ambities als het nationaal register dementie en het zorgportaal niet gerealiseerd zijn en er over de verdeling van de gelden over wetenschappelijk onderzoek grote verdeeldheid is? Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd?
Na de start van het deltaplan bleken het dementieregister en het zorgportaal in de oorspronkelijke opzet niet direct realiseerbaar. Dit hing onder meer samen met de vormgeving van de financiering ervan en (met name) de administratieve lasten verbonden aan een apart register. Dit betekent echter niet dat deze plannen zijn losgelaten. De oorspronkelijke pijlers zijn aangepast. Enerzijds is een pijler gerealiseerd met niet uitsluitend de ontwikkeling van een dementieregister, maar uitbreiding naar zorgverbetering via het programma Dementiezorg voor elkaar. Ontwikkeling van een dementieregister is een onderdeel hiervan, in een andere opzet, waardoor geen extra administratieve lasten ontstaan. Voor het dementieregister zullen gegevens uit bestaande registraties verzameld worden. Binnen het programma Dementiezorg voor elkaar is ook de ontwikkeling van een kennisnetwerk/zorgportaal voor professionals voorzien. Anderzijds is de pijler met het programma Samen Dementievriendelijk opgesteld. Binnen deze pijler wordt ook, door Alzheimer Nederland, gewerkt aan een zorgportaal voor mantelzorgers (www.dementie.nl). In plaats van een algemeen zorgportaal worden nu dus twee specifieke dementiezorgportalen ontwikkeld voor twee verschillende doelgroepen.
Het onderzoeksprogramma Memorabel richt zich zowel op de patiënt van morgen als de patiënt van vandaag. De onderzoeksonderwerpen zijn verdeeld over vier thema’s: «oorzaken en mechanismen van de ziekten», «diagnostiek», «behandeling en preventie» en «doelmatige zorg en ondersteuning». Met ZonMw heb ik bij de start van het programma afgesproken dat er sprake is van een evenwichtige verdeling van de onderzoeksgelden over deze vier thema’s.
Over de opzet van Memorabel zijn zowel bij de start als voor de start van de tweede fase uitgebreide stakeholdersconsultaties gehouden. De programmacommissie is eveneens breed samengesteld uit de diverse geledingen van onderzoekers. Ook drie mantelzorgers van personen met dementie zijn lid van de programmacommissie. Bij elke subsidieronde geven mensen met dementie en hun mantelzorgers een oordeel over de ingediende onderzoeksvoorstellen.
Wegens relatieve ondervertegenwoordiging op het thema «doelmatige zorg en ondersteuning» bij de eerste subsidieronde is hiervoor een extra subsidieronde uitgeschreven. Ook de subsidierondes rond «kennisvragen uit de praktijk» richten zich vooral op onderwerpen uit het thema «doelmatige zorg en ondersteuning».
Ik vind het jammer dat, blijkens het artikel in het NTvG, onderzoekers van mening zijn dat het door hen uitgevoerde type onderzoek onvoldoende gehonoreerd wordt binnen Memorabel. Uit de voortgangsrapportages die ik van ZonMw ontvang, blijkt dat bij de honorering van ingediende onderzoeksvoorstellen rekening wordt gehouden met de voorwaarde van evenwichtige verdeling over de onderzoeksthema’s binnen Memorabel. Wel is het zo dat, net als bij subsidierondes voor ander wetenschappelijk onderzoek, het aantal aanvragen de beschikbare middelen ver overtreft. Hierdoor moeten veel aanvragen afgewezen worden.
Het bericht dat ziekenhuisfusie tussen het AMC en VUmc niet in het belang is van patiënten |
|
Lilian Marijnissen (SP), Nine Kooiman (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over het bericht dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) betreurt dat het belang van patiënten amper is meegewogen bij de fusietoets van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) als het gaat om de fusie tussen het AMC en VUmc?1 2
In haar zienswijze licht de NZa toe niet ervan overtuigd te zijn dat de betaalbaarheid en kwaliteit van zorg zijn gediend met de fusie tussen het AMC en het VUmc.3 Volgens de NZa kan de eventuele macht van partijen leiden tot hogere prijzen en verminderde kwaliteit. Ook noemt de NZa risico’s voor de bestuurbaarheid van de organisatie en schat zij in dat de organisatie na de concentratie «too big to fail» wordt. De zienswijze van de NZa is uitgebracht als input voor het fusietoezicht door de ACM op grond van de Mededingingswet en richt zich dus niet op de wijze waarop de ACM de fusie heeft beoordeeld. De NZa merkt daarbij op dat de huidige wetgeving niet een alles dekkend kader biedt voor de geschetste risico’s.
Voor mij staat voorop dat fusies alleen zinvol zijn als de betaalbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid van zorg wordt verbeterd. Veel fusies die in het verleden zijn gerealiseerd om deze betaalbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid te bevorderen zijn daar in de praktijk niet in geslaagd. Scherp fusietoezicht is dan ook noodzakelijk om de belangen van patiënten en verzekerden te beschermen. Daarom heb ik de afgelopen jaren verschillende maatregelen genomen om het fusietoezicht te versterken. Op 8 april 2016 heb ik terzake ook het wetsvoorstel «Herpositionering taken NZa en deregulering» naar uw Kamer gestuurd. Hierin heb ik maatregelen voorgesteld om het markt- en mededingingstoezicht te versterken, onder meer door bevoegdheden, kennis en expertise bij de ACM te bundelen.4 In dat wetsvoorstel heb ik ook de mogelijkheid opgenomen om bij ministeriële regeling nadere eisen in het kader van de zorgspecifieke fusietoets te kunnen stellen die effectief zijn in het waarborgen van publieke belangen en ook objectief en praktisch uitvoerbaar en handhaafbaar zijn.5 Ik heb dat wetsvoorstel bij uw Kamer ingediend omdat ik van mening ben dat de overheid meer eisen aan fusies zou moeten kunnen stellen. Helaas is dat wetsvoorstel door de Tweede Kamer controversieel verklaard.
Ter versterking van het toezicht van de ACM op de zorg heb ik een impuls gegeven aan de capaciteit van de ACM voor haar taken van de zorg, zodat zij kan investeren in meer kennis en expertise van de zorg. Ook heb ik de ACM specifiek verzocht om een analyse en suggesties voor beleid om machtsconcentraties in de zorg tegen te gaan.6 Ik ga er vanuit dat de ACM en de NZa in dit verband samen optrekken. Indien daarbij lacunes in wet- en regelgeving naar voren komen, acht ik het raadzaam dat een nieuw kabinet deze zal ondervangen.
Daarnaast zie ik de zienswijze van de NZa als een serieus signaal naar de raden van bestuur van de ziekenhuizen zelf. Zij dragen de verantwoordelijkheid om een goede kwaliteit van zorg te waarborgen, en dienen er dus ook voor te zorgen dat de fusie de positie van patiënten bevordert of op z’n minst niet verslechtert. Ik ga er ook vanuit dat de ziekenhuizen tevens de door de NZa geschetste zorgen rond de bestuurbaarheid serieus nemen en daar waar nodig maatregelen nemen. Ook verwacht ik dat zorgverzekeraars in de regio het gesprek aangaan om te waarborgen dat zij nu en in de toekomst aan hun zorgplicht kunnen voldoen. Veelal geven de verzekeraars een positief advies op een verzoek tot fuseren. De mogelijkheden voor zorgverzekeraars om voldoende divers in te kopen en niet afhankelijk te zijn van één zorgaanbieder vraagt ook om een kritische blik op voorgenomen fusies. Overigens houdt de NZa toezicht op de naleving van de zorgplicht.
Hoe oordeelt u over de waarschuwing van de NZa dat door de fusie het megaziekenhuis «too big to fail» wordt en bij het omvallen van het ziekenhuis de kosten en negatieve consequenties veel groter zullen zijn dan bij twee afzonderlijke ziekenhuizen?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het terecht dat de fusie doorgang vindt, aangezien de NZa er niet van overtuigd is dat de publieke belangen zijn gediend met de fusie van AMC en VUmc? Kunt u dit toelichten?3
Het fusietoezicht is wettelijk belegd bij de NZa en de ACM. Het is aan de NZa om in het kader van de zorgspecifieke fusietoets en aan de ACM om in haar concentratietoezicht op grond van de Mededingingswet te beoordelen of individuele fusies doorgang mogen vinden.
Kunt u uitgebreid ingaan op de risico’s van de fusie die de NZa in haar zienswijze noemt ten aanzien van de publieke belangen betaalbaarheid en kwaliteit?4
In mijn antwoord op vragen 1 en 2 heb ik de zorgen die de NZa in haar zienswijze noemt samengevat. De volledige zienswijze van de NZa is te vinden op haar website.9
Hoe oordeelt u over de voorspelling van de NZa dat de ziekenhuiscombinatie zoveel marktmacht krijgt, dat prijzen zullen stijgen door de fusie? Vindt u dit wenselijk?
Ik vind het zeer onwenselijk als fusies leiden tot een zodanige mate van marktmacht dat daardoor de prijs van zorg stijgt en of de kwaliteit en toegankelijkheid dalen. De ACM toetst daarom met haar concentratietoezicht op grond van de Mededingingswet of de marktmacht van partijen als gevolg van de fusie significant zal toenemen. De zienswijze die de NZa heeft uitgebracht dient als input voor die toets van de ACM.
De ACM heeft de voorgenomen fusie onderzocht en in haar analyse onderscheid gemaakt tussen de verschillende activiteiten van de fusieziekenhuizen. Ten aanzien van de basiszorg die partijen verlenen blijven er volgens de ACM door de aanwezigheid van andere ziekenhuizen in de regio voldoende keuzemogelijkheden over. Ook ten aanzien van topzorg concludeerde de ACM dat er voldoende alternatieven in de regio overblijven. De ACM heeft geoordeeld dat de fusie de mededinging niet significant zal beperken en heeft daarom een vergunning verleend.
Wel heeft de ACM toegelicht dat zij gedurende haar onderzoek signalen heeft ontvangen over risico’s die voortkomen uit de positie van AMC en VUmc op het terrein van zeer specialistische en unieke topzorg waarop zowel voor als na de fusie geen alternatieve keuzemogelijkheden bestaan. Ziekenhuizen zouden hun positie op unieke zorg mogelijk gebruiken om onderhandelingen met zorgverzekeraars op het terrein van basiszorg en topzorg, waar wel alternatieve keuzemogelijkheden bestaan, te beïnvloeden ten nadele van patiënten en verzekerden. Op haar website licht de ACM toe samen met de NZa een verkennend onderzoek naar dit risico te starten op grond van de verschillende bevoegdheden waarover zij beschikken. Zie verder antwoord 2, waar ik beschrijf dat ik met het wetsvoorstel «Herpositionering taken NZa en deregulering», dat door de Tweede Kamer controversieel is verklaard, het toezicht had willen versterken.
Erkent u dat ingrijpen van de overheid nodig is om te voorkomen dat de patiënt de dupe wordt van stijgende prijzen door de fusie? Op welke manier bent u voornemens in te grijpen?
Zie antwoord vraag 5.
Met welke redenen heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) geen informatie of instrumenten om vast te stellen wat de effecten van de megafusie zijn op de kwaliteit van zorg? Gaat u ervoor zorgen dat de IGZ hier direct mee begint?5
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (hierna: IGJ (i.o.)) heeft toegelicht dat niet vooraf is te voorspellen wat de effecten van een fusie op de kwaliteit en veiligheid van zorg zullen zijn, maar dat een ingrijpende organisatiewijziging als een fusieproces per definitie risico’s met zich brengt voor onder meer kwaliteit en veiligheid van zorg. De IGJ (i.o.) heeft toegelicht daarom in aanloop naar, tijdens en na een fusie intensief toezicht op de fuserende zorginstellingen te houden. Als er een negatief effect op de kwaliteit en/of de veiligheid van zorg is, grijpt de IGJ (i.o.) in.
De IGZ meldt dat zij tijdens het fusieproces in nauw contact blijven met de NZa en ACM voor informatie uitwisseling en afstemming, kunt u toelichten waar precies over wordt afgestemd?
Bij de uitvoering van de verschillende taken van de toezichthouders ontvangen zij elk verschillende informatie, die mogelijk ook relevant is voor de andere toezichthouders. Deze informatie wordt dan uitgewisseld. Ook hebben de toezichthouders afgesproken gebruik te maken van elkaars deskundigheid. Zo adviseert de IGJ (i.o.) de ACM en NZa bij zorginhoudelijke kwesties. De toezichthouders hebben hiertoe onder meer samenwerkingsprotocollen opgesteld.
Wie van de betrokken toezichthoudende partijen (ACM, NZa, IGZ) is eindverantwoordelijke voor de fusie en op welk moment wordt er door wie ingegrepen als de fusie niet goed verloopt?
De raden van bestuur en toezicht van de fusieziekenhuizen zijn zelf verantwoordelijk voor het besluit om te fuseren en het is dan ook aan hen om nadere invulling te geven aan de fusie en te waarborgen dat de kwaliteit van zorg voor patiënten en de bestuurbaarheid van de organisatie als geheel op orde zijn.
Wat het fusietoezicht door de overheid betreft, is de NZa verantwoordelijk voor de zorgspecifieke fusietoets en is de ACM verantwoordelijk voor het concentratietoezicht op grond van de Mededingingswet. Buiten het fusietoezicht hebben de verschillende toezichthouders diverse andere wettelijke bevoegdheden. Zo houdt de NZa toezicht op de naleving van de zorgplicht van zorgverzekeraars. De IGJ (i.o.) houdt toezicht op de kwaliteit van zorg. Als de kwaliteit en/of veiligheid van zorg niet (meer) op orde is of onder de kwaliteitsnormen raakt, dan grijpt de IGJ (i.o.) in.
Vindt u het acceptabel dat de ACM de fusie enkel goedkeurt op concurrentiepositie en mededinging, maar niet kijkt naar bestuurbaarheid en mogelijke risico’s voor patiëntveiligheid, zoals de NZa wel doet? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een dergelijke grootste fusie goedgekeurd wordt op marktredenen en dat patiëntveiligheid daaraan ondergeschikt is? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan veranderen?
In het fusietoezicht worden verschillende aspecten meegenomen. Met de zorgspecifieke fusietoets toetst de NZa op de continuïteit van cruciale zorg en op de zorgvuldige betrokkenheid van cliënten, medewerkers en andere betrokken partijen. Partijen dienen in dat verband een effectrapportage in te dienen die inzicht biedt in onder meer de redenen van concentratie, de financiële gevolgen, de gevolgen voor de cliënt en mogelijke risico’s. Met het concentratietoezicht op grond van de Mededingingswet toetst de ACM op de mededinging. In haar toets kijkt de ACM of er na een fusie voldoende keuzemogelijkheden overblijven voor patiënten en zorgverzekeraars.
Ik sta uiteraard open voor verdere aanpassingen in het fusietoezicht als de belangen van patiënten en verzekerden daarmee beter zijn gediend. Aanscherpingen van het fusietoezicht zijn ook in lijn met mijn beleid. Zie hierover mijn antwoord op vragen 1 en 2.
Erkent u dat in het huidige stelsel ziekenhuizen geprikkeld worden tot fusie, zodat het aantal «too big too fail» ziekenhuizen ook de komende jaren nog zullen toenemen?
Erkent u dat door de toename van «too big too fail» ziekenhuizen de financiële kwetsbaarheid van het zorgstelsel zal toenemen en de patiënt hier uiteindelijke de dupe van zal worden?
Het bericht “Te weinig verpleging voor mensen die thuis willen sterven: 'Dieptepunt in zorg'” |
|
Kees van der Staaij (SGP), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Te weinig verpleging voor mensen die thuis willen sterven: «Dieptepunt in zorg»»?1 Hoe beoordeelt u dit bericht?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Ik betreur het dat uit dit bericht blijkt dat één op de vijf deelnemende instellingen aangeeft dat zij het afgelopen jaar problemen hebben ondervonden bij het regelen van palliatieve terminale zorg thuis voor hun patiënten.
Krijgt u ook signalen binnen dat patiënten moeten worden opgenomen in of niet ontslagen kunnen worden uit ziekenhuizen of hospices, omdat ze thuis niet de zorg kunnen krijgen die ze nodig hebben? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Deelt u de mening dat wanneer mensen niet meer thuis kunnen sterven wegens een tekort aan verpleegkundigen dit een dieptepunt is? Zo ja, welke stappen neemt u om dit te voorkomen?
Bij het praktijkteam palliatieve zorg zijn het afgelopen jaar in totaal 17 meldingen binnengekomen waaruit bleek dat palliatieve terminale zorg thuis niet geregeld kon worden. Zeven van deze meldingen heb ik deze zomer ontvangen. Een tekort aan personeel of het bereiken van het budgetplafond zijn vaak de oorzaak.
Dat budgetplafonds of ontoereikende afspraken in de inkoop de oorzaak zijn van de knelpunten, vind ik onacceptabel. Voor palliatieve terminale zorg thuis zijn de randvoorwaarden voor een adequate zorginkoop namelijk goed geregeld. Zo bleek uit het rapport «Palliatieve zorg op maat» van de NZa2 dat er geen bekostigingsknelpunten zijn voor de wijkverpleging waarvoor regelgeving moest worden aangepast. Wel kwamen er uit het rapport enkele knelpunten naar voren die ondervangen konden worden door informatievoorziening. Ik heb daarin voorzien via de Informatiekaart Palliatieve Zorg3 waarin aan zorgprofessionals duidelijkheid wordt geboden over de financiering van palliatieve terminale zorg.
Ook zijn landelijk voldoende middelen beschikbaar voor de wijkverpleging. Zo was er afgelopen jaar sprake van een onderuitputting van het budgettair kader wijkverpleging. Voor 2018 zal het budgettair kader verder toenemen. Dit geeft ruimte om ook het komende jaar aan de toenemende vraag naar wijkverpleegkundige zorg tegemoet te komen. In het bestuurlijk akkoord wijkverpleging hebben de partijen bovendien afgesproken specifiek aandacht te hebben voor de kwetsbare groepen, waaronder ook de palliatieve terminale zorg.
Mocht het budget toch tot problemen leiden, dan kan dat gemeld worden bij het meldpunt van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De NZa heeft mij laten weten dat zij naar aanleiding van de berichtgeving contact opnemen met RTL-nieuws, V&VN en Buurtzorg om het signaal verder te onderzoeken. Op basis daarvan zal de NZa besluiten of en zo ja welke acties nodig zijn.
Als tweede oorzaak komt uit de 17 signalen die het praktijkteam heeft ontvangen, het tekort aan personeel naar voren. Het is bekend dat de vraag naar wijkverpleegkundigen groter is dan het aanbod.
Het is goed om te zien dat de instroom in de opleiding tot hbo verpleegkundige sterk toeneemt. In 2014 was de instroom ruim 5.000 studenten. In 2016 was dit 6.500. Dit jaar gaan hogescholen nog eens 2.000 studenten meer opleiden.
In juli van dit jaar hebben we met partijen rond de zorg voor ouderen afspraken gemaakt in de Arbeidsmarktagenda 2023 aan het werk voor ouderen.VWS steunt deze agenda met € 347 miljoen voor op-, bij- en nascholing van nieuwe medewerkers, beeldvorming en loopbaanadvies. Daarnaast werken partijen op landelijk en regionaal niveau samen aan het behoud van mensen voor de sector en het gebruik van innovatie en technologie. Tot slot hebben partijen met de Ontwikkelagenda Wijkverpleging afspraken gemaakt gericht op kwaliteit van zorg, arbeidsmarkt en opleiden, substitutie en sterkere samenwerking.
Wat is op dit uw moment rol in de gesprekken tussen de diverse partijen, zoals beschreven in het rapport «Palliatieve zorg op maat» van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), en hoe verlopen deze gesprekken?
Naar aanleiding van het rapport «Palliatieve zorg op maat» organiseert de NZa in het kader van de toekomst van de bekostiging van palliatieve terminale zorg begin 2018 ronde tafelgesprekken met experts en direct betrokkenen. In deze gesprekken staat het doen van suggesties ten aanzien van verandering van de bekostiging centraal. Ik vind het goed dat de NZa deze rol op zich neemt.
Daarnaast is uit het rapport naar voren gekomen dat er soms knelpunten in de regio zijn, waarvoor gesprekken met partijen op regionaal niveau worden gevoerd. Het gaat hierbij om gesprekken met transferverpleegkundigen in het ziekenhuis, lokale hospices of thuiszorgorganisaties. Het praktijkteam palliatieve zorg is bij deze gesprekken betrokken. Hierbij roept het praktijkteam op tot lokale samenwerking.
Kunt u toelichten of de kwaliteit van de palliatieve zorg voor patiënten onder druk staat, gezien het feit dat de NZa concludeert dat onnodige, onwenselijke en vertraagde overplaatsingen niet in het belang van de patiënt zijn? Bent u voorts bereid om verder onderzoek te doen naar de knelpunten in de palliatieve zorg om deze kwaliteit te waarborgen? Zo ja, wanneer worden wij over dit onderzoek geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Onnodige en onwenselijke overplaatsingen zijn inderdaad niet in het belang van de cliënt. Op zich betekent dat nog niet dat de kwaliteit van de palliatieve zorg onder druk staat; de NZa geeft immers aan dat deze internationaal gezien op een hoog niveau staat en dat mensen over het algemeen heel tevreden zijn over de zorg die zij aan het einde van hun leven ontvangen. In dit geval gaat het dus om kwalitatief goede zorg die niet op de plek van voorkeur kan worden gegeven.
Ik ben bereid om langs drie sporen verder onderzoek te doen naar de knelpunten in de palliatieve zorg, namelijk:
Is het mogelijk dat deze signalen wijzen op onvoldoende inkoop van palliatieve zorg door de zorgverzekeraars? Bent u bereid onderzoek te doen naar dit mogelijke verzuim van de zorgplicht? Zo ja, wanneer wordt de Kamer over dit onderzoek geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Palliatieve terminale zorg valt onder de aanspraak wijkverpleging. Ik heb geen reden om aan te nemen dat palliatieve terminale zorg niet voldoende wordt ingekocht. Uit de NZa monitor wijkverpleging over 2016 kwam bovendien kwam naar voren dat de inkoop voldoende geborgd is.
Wanneer gedurende het jaar blijkt dat het budget in de regio onvoldoende is, is het aan de zorgaanbieder hier tijdig over in gesprek te gaan met de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar heeft vervolgens in het kader van de zorgplicht de verantwoordelijkheid bij te contracteren waar dat nodig is.
Om dit te vergemakkelijken zie ik dit jaar ook goede voorbeelden bij verzekeraars die bijvoorbeeld specifiek voor palliatieve terminale zorg geen budgetplafond of een groeipercentage meenemen in de inkoop. Dit vind ik positieve ontwikkelingen.
Ook het aankomende jaar zal de NZa monitoren hoe de inkoop over 2017 is verlopen. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik in het voorjaar van 2018.
Deelt u de mening dat mensen er altijd voor moeten kunnen kiezen thuis te sterven onder de juiste begeleiding? Hoe gaat u daar op toezien?
Ik vind het van belang dat het levenseinde met respect, liefdevolle aandacht en goede zorg wordt omgeven. De behoefte van mensen die hiermee te maken hebben, is hierbij leidend. Daarbij zou iedere persoon in de laatste levensfase de keuze moeten krijgen om thuis te sterven als hij of zij dat wil. Uiteraard moet dit wel verantwoord zijn. De betrokken zorgprofessional is in staat om te beoordelen of dit het geval is.
Ik houd de vinger aan de pols door zolang dit nodig is het praktijkteam palliatieve zorg in stand te houden. Van daaruit kunnen problemen in de regio actief en direct worden opgelost. Daarnaast kunnen mensen – wanneer het niet lukt om de palliatieve terminale zorg te regelen en de zorgverzekeraar ook geen actie onderneemt – een melding doen bij het meldpunt van de NZa. De NZa zal indien nodig partijen actief aanspreken.
De bezuinigingen die bestuurders van ZGT Hengelo en Almelo willen doordrukken |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Edith Schippers (VVD) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over de uitspraken van bestuurders van Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) die mogelijk patiëntenstops willen invoeren, vanwege de financiële situatie?1 2 3 4
Inmiddels heeft ZGT bekend gemaakt welke maatregelen het zal nemen om te komen tot een financieel gezond ziekenhuis. In het ziekenhuis zal een reductie van 150 FTE aan arbeidsplaatsen plaatsvinden in de periode 2017 tot en met 2019; grotendeels via natuurlijk verloop maar gedwongen ontslagen worden niet uitgesloten.
Het ziekenhuis heeft nog geen beslissing genomen over het zorgaanbod op beide locaties van het ziekenhuis. ZGT geeft aan hierover nog met de zorgverzekeraars in gesprek te zijn. Hiervoor wordt nog een apart traject doorlopen waarbij kwaliteit, veiligheid en doelmatigheid voorop staan, aldus ZGT.
In vraag 1 refereert u aan een bericht van RTV Oost, waarin staat dat de bestuursvoorzitter van ZGT heeft aangegeven dat hoe dan ook bezuinigd zou gaan worden op het aanbieden van de ziekenhuiszorg, «desnoods via een patiëntenstop». ZGT heeft mij laten weten dat dit geen correcte weergave is van de uitlatingen van de bestuursvoorzitter van ZGT. ZGT heeft aangegeven dat patiëntenstops niet worden nagestreefd. Daarnaast heeft ZGT aangegeven dat het ziekenhuis van de zorgverzekeraars eerlijke prijzen wil krijgen voor de zorg die het levert, en dat het de zorg die het levert, ook vergoed wil krijgen.
Ik waardeer het dat de Raad van Bestuur van ZGT ervoor heeft gekozen om in een vroeg stadium zo transparant mogelijk te zijn over de situatie. Het gebeurt te vaak dat dergelijke besluitvormingsprocessen zich jarenlang volledig achter de gesloten deuren van de zorgaanbieder afspelen, wat tot veel meer onrust onder de partijen en burgers in de regio leidt. Ik vind, evenals mijn ambtsvoorganger u eerder heeft bericht, echter wel dat discussies over de contractering niet via de media moeten worden uitgevochten. De contractering is een zaak tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars en eventuele onderlinge discussies hierover dienen aan andere tafels plaats te vinden, ook om onrust onder patiënten te voorkomen (zie ook Kamerstuk 29 689, nr. 860).
Vindt u het wenselijk dat de bestuurders van ZGT de Hengelose gemeenteraad wél hebben geïnformeerd, maar dat ze de Hengelose bevolking, waarvan duizenden mensen hun handtekening hebben gezet voor het behoud van een volwaardig ziekenhuis in Hengelo, niet hebben geinformeerd?
Zoals mijn ambtsvoorganger u in antwoord op uw eerdere vragen over ZGT heeft laten weten, is het van belang dat bij beslissingen die invloed hebben op de bereikbaarheid en beschikbaarheid van het zorgaanbod in de regio sprake is van een zorgvuldig gezamenlijk proces en een gezamenlijke dialoog. Daarbij zouden alle relevante regionale partijen, waaronder ook de inwoners uit de omgeving, al dan niet via de betrokken gemeenten, betrokken moeten zijn (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2528).
Ik vind de communicatie van ZGT over de stand van zaken richting betrokken partijen, waaronder ook de cliëntenraad en de gemeenten Almelo en Hengelo, positief. Ik hoop dat de zorgaanbieder de inwoners bij een dergelijk proces betrekt. Ik zie daarin voor mijzelf op dit moment geen rol. Eerder dit jaar heeft mijn ambtsvoorganger ZGT al gesproken over het betrekken van onder meer de inwoners bij dit proces, en daarbij onder meer het advies gegeven hiertoe ook (één of meerdere) bewonersavonden te organiseren. Het ziekenhuis heeft daarop laten weten op andere manieren met de inwoners uit de omgeving in gesprek te zijn: het ziekenhuis heeft informatiebijeenkomsten gepland met onder meer de gemeenteraden van Almelo en Hengelo, en is in gesprek met de Cliëntenraad.
Bent u bereid deze bestuurders hierop aan te spreken en te zorgen dat besluitvorming aangaande de bezuinigingsplannen voor iedereen tegelijkertijd openbaar wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de berichtgeving van wethouder Bron van de gemeente Hengelo, huisartsen en zorgverzekeraar Menzis die vinden dat acute zorg en spoedeisende hulp een basisvoorziening is in dit ziekenhuis en dit niet mag worden onthouden aan de Hengelose bevolking?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven heeft het ziekenhuis nog geen beslissing genomen over het zorgaanbod op de locaties van ZGT in Hengelo en Almelo. Ik meng mij hier echter niet in. Mijn beleid is erop gericht dat de voor de «45-minutennorm» «gevoelige» afdelingen voor Spoedeisende Hulp (SEH’s) niet verdwijnen. Aangezien de SEH op locatie Hengelo niet «gevoelig» is voor de 45 minuten norm is de organisatie van de zorg in de regio een zaak van het ziekenhuis en de betrokken zorgverzekeraars, in overleg met alle betrokken partijen. Ik vind wel, zoals ik heb aangegeven, dat het ziekenhuis hierover goed met iedereen moet communiceren.
Deelt u de mening dat huisartsen, de gemeente Hengelo en zelfs zorgverzekeraar Menzis die vinden dat het ZGT ziekenhuis in Hengelo volwaardig behouden moet blijven, de bestuurders een pas op de plaats moeten maken en de plannen moeten wijzigen, zodat het ziekenhuis niet uitgekleed wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke invloed heeft de gemeente Hengelo om te voorkomen dat de spoedeisende hulppost komt te sluiten en/of dat er patiëntenstops worden ingevoerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 4 en 5 heb aangegeven is de organisatie van de zorg in de regio een zaak van het ziekenhuis en de betrokken zorgverzekeraars, in overleg met alle betrokken partijen. In mijn antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven dat voor het vaststellen van de locatieprofielen voor de beide ziekenhuislocaties van ZGT nog een apart traject wordt doorlopen. Ik ga ervan uit dat de gesprekken hierover met alle betrokken partijen worden voortgezet. De gemeenteraad kan in deze gesprekken zijn mening aan het ziekenhuis geven. Ik neem aan dat het ziekenhuis ook deze mening meeweegt om tot een gedegen besluit te kunnen komen over de uiteindelijke locatieprofielen.
Wilt u de Kamer per direct informeren als de bezuinigingsplannen van de bestuurders van het ZGT bekend worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals mijn ambtsvoorganger in haar antwoord op uw vragen van 30 juni jongstleden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2528, antwoord op vraag5 heeft aangegeven, is dit niet de verantwoordelijkheid van de Minister. In mijn antwoord op vraag 1 vindt u desalniettemin wel de informatie waarover ik op dit moment beschik.
Deelt u de mening dat als er zoveel zorgen, onzekerheid en woede is onder de Hengelose bevolking over het uitkleden van hun ziekenhuis, er gekeken moet worden naar alternatieven om te zorgen dat het ziekenhuis behouden blijft in plaats van dat de beslissing ligt bij bestuurders die duidelijk voorstander zijn van het uitkleden van het Hengelose ziekenhuis? Welke rol ziet u hierin als systeemverantwoordelijke Minister? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op de vragen 4 en 5.
Het bericht dat de wachttijden voor een plaats in een verpleeghuis toenemen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «de wachttijden voor een plaats in een verpleeghuis nemen toe. Er is een situatie ontstaan waar dringend iets aan moet worden gedaan»?1
Ja. Het bericht in Medisch Contact is een reactie op het artikel in de Consumentengids van september 2017 over wachtlijsten voor verpleeghuizen. Naar aanleiding van dat bericht heb ik op verzoek van de vaste commissie van VWS op 11 september een brief over dit onderwerp gestuurd (Kamerstuk 34 104, nr. 192).
Klopt het dat de wachttijden toenemen door het aantal acute plaatsingen?
Het zorgkantoor kan de meeste cliënten met een opnamewens die een Wlz-indicatie hebben snel een aanbod doen. Uit de cijfers van het Zorginstituut blijkt dat het zorgkantoor er in het overgrote deel van de gevallen in slaagt om binnen 6 weken na de indicatiestelling een plaats aan te bieden. Het aantal is de afgelopen kwartalen vrij stabiel. Uit de cijfers van het Zorginstituut is niet af te leiden dat de wachttijd toeneemt.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak het voorkomt dat dementerenden afzien van een Wet langdurige zorg (Wlz)-indicatie voor een verpleeghuisplek, omdat de eigen bijdrage hoger is? Zo nee, waarom niet?
Het is mogelijk dat cliënten die zorg vanuit de Zvw en/of gemeente ontvangen een eventuele aanvraag voor Wlz-zorg bij het CIZ uitstellen. Er zijn geen gegevens of dat vaak aan de orde is en in hoeverre daarbij financiële motieven een rol spelen. Tijdens het dertigledendebat over acute zorg van 13 september jl. heeft mevrouw Ellemeet een motie ingediend, waarin zij de regering verzoekt om hier onderzoek naar te doen (Kamerstuk 29 247, nr. 238). Deze motie is aangenomen en hier zal uitvoering aan worden gegeven.
Het kan toch niet de bedoeling zijn dat de wachttijden voor mensen die wel een Wlz-indicatie hebben en wachten op een verpleeghuisplek nog langer worden, door deze acute plaatsingen? Hoe gaat u dit oplossen?
Het is van groot belang dat cliënten die met spoed moeten worden opgenomen snel een plaats kunnen vinden. Ook in gevallen waar minder spoed is bij een opname slaagt het zorgkantoor er in nagenoeg alle gevallen in binnen 6 weken na de indicatiestelling een plaats aan te bieden. Het aantal cliënten met een Wlz-indicatie dat wacht op een verpleeghuisplek van eerste voorkeur is redelijk stabiel.
U kunt toch niet verkopen dat mensen voor dezelfde, soms zelfs voor minder zorg, meer geld moeten betalen? Welke actie gaat u ondernemen om te voorkomen dat mensen meer geld gaan betalen voor minder zorg?
Als cliënten die een Wlz-indicatie hebben aangevraagd wachten op een opname, krijgen zij extramurale zorg ter overbrugging. In mijn brief van 11 september jl. ben ik hierop ingegaan. De eigen bijdrage die men in de Wlz verschuldigd is, verschilt van de regimes in de Zvw en de Wmo. Uit het eerder genoemde onderzoek naar aanleiding van de motie Ellemeet zal moeten blijken of en in hoeverre cliënten hierop anticiperen en of dit van invloed is op het moment van het aanvragen van Wlz-zorg.
Het bericht ‘NIVEL: Informatie Wmo voor familie verstandelijk gehandicapten ontoereikend’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NIVEL: Informatie Wmo voor familie verstandelijk gehandicapten ontoereikend»?1
Ja.
Wat vindt u er van dat twee derde van de familieleden van verstandelijk gehandicapten, die vaak als mantelzorger optreden, niet op de hoogte is van het bestaan van onafhankelijke cliëntondersteuning?
Deelt u de mening dat er teveel signalen zijn dat onafhankelijke cliëntondersteuning nog onvoldoende bekend is? Zo nee, waarom niet?
Kunt u de mogelijkheid van onafhankelijke cliëntondersteuning expliciet meenemen in de bewustwordingscampagne voor mantelzorgers, waar ik in mijn motie van 7 juni jl. om heb verzocht?2
Ik heb in het 30-leden debat over mantelzorg van 7 juni jl. toegezegd om met de VNG, gemeenten en Mezzo te kijken hoe de informatievoorziening voor mantelzorgers versterkt kan worden, zodat bewustwording over mantelzorg en (cliënt)ondersteuning vergroot kan worden. Ik zal hier dit signaal specifiek bij betrekken. De Tweede Kamer zal rond het Kerstreces 2017 hierover geïnformeerd worden.
De winst die op de handel in geneesmiddelen wordt gemaakt |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat eigenaar investeringsmaatschappij Advent vorig jaar zo’n half miljard euro heeft onttrokken aan farmaceutische groothandel Mediq?1
Ik ben op de hoogte van de berichtgeving. Mediq heeft mij het volgende laten weten. Advent is een Amerikaanse investeringsmaatschappij die in maart 2013 het beursgenoteerde Mediq overnam. In juni 2016 zijn de apotheken van Mediq en de aan deze apotheken leverende groothandel Mediq Farma verkocht aan Brocacef Groep. De groothandel die leverde aan ziekenhuizen, Distrimed B.V. is omstreeks dezelfde tijd verkocht aan Pluripharm Groep B.V.
De farmaceutische groothandel en apotheken zijn verkocht vóórdat de uitkering aan Advent waarnaar u verwijst heeft plaatsgevonden. Er is daarom feitelijk geen sprake van een uitkering aan Advent die is onttrokken aan een farmaceutische groothandel. Mediq heeft aan mij toegelicht zich momenteel niet meer bezig te houden met geneesmiddelen, maar zich vooral te richten op medische hulpmiddelen.
Klopt het dat Advent zich daarnaast nog een lening van 61 miljoen dollar liet geven?
Mediq heeft mij gemeld dat het klopt dat de onderneming een lening van 61 miljoen dollar aan Advent heeft verstrekt. Deze lening is volgens Mediq inmiddels conform de leenafspraken afgelost.
Wat vindt u ervan dat de solvabiliteit van Mediq daarmee van 20 naar 8 procent daalde? Wat betekent een te lage solvabiliteit voor de continuiteit van de geneesmiddelenvoorziening?
Het vennootschapsrechtelijk systeem is zo ingericht dat private partijen winst mogen maken en (delen van) ondernemingen mogen kopen en verkopen. Een onderneming in de farmacie is binnen de grenzen van de wettelijke kaders zelf verantwoordelijk voor de eigen financiering en continuïteit.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb toegelicht, speelt Mediq na de verkoop van de groothandel en de apotheken geen rol meer in de beschikbaarheid en voorziening van geneesmiddelen in Nederland; die rol is immers overgenomen door Brocacef en Pluripharm. De continuïteit van de geneesmiddelenvoorziening is nooit in het gevaar geweest. Mediq richt zich nu vooral op medische hulpmiddelen.
Welke risico’s zijn er bij een te lage solvabiliteit van Mediq voor de beschikbaarheid van geneesmiddelen in Nederland? Welke tekorten dreigen als Mediq omvalt? Hoeveel patiënten zouden daarmee dan gedupeerd worden en welke klinische gevolgen zijn denkbaar?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het een gewenste situatie dat met winsten op het doorverkopen van geneesmiddelen zo veel geld te verdienen valt dat een investeerder dit soort uitkeringen van een half miljard aan zichzelf kan doen? Zo nee, welke maatregelen zijn (theoretisch en in de praktijk) mogelijk om hier een eind aan te maken?
Zie antwoord vraag 3.