Het bericht ‘Spionnen op de loer: “vooral China aast op vaccinkennis”’. |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Spionnen op de loer: «vooral China aast op vaccinkennis»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze signalen zorgelijk zijn? Zijn er bij u signalen bekend vanuit onderzoeksinstituten waarbij verdenking is van (Chinese) digitale spionage? Zo ja, wat gebeurt er met deze signalen? Zo nee, bent u bereid hier actief navraag naar te doen? Wordt er voor kennisinstellingen in kaart gebracht hoe en op welke schaal deze spionage plaatsvindt, zodat zij zich hiertegen kunnen beschermen?
Uit het Cybersecuritybeeld Nederland 2020 en de jaarverslagen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) blijkt dat sprake is van een permanente digitale dreiging vanuit statelijke actoren en dat deze dreiging blijft groeien. Digitale spionage wordt door deze statelijke actoren veelvuldig ingezet om onder meer geopolitieke en economische belangen van deze staten te dienen. Mochten er signalen zijn van digitale activiteiten richting kennisinstellingen of onderwijsinstellingen dan worden deze hierover geïnformeerd. In het openbaar worden echter geen concrete uitspraken gedaan over specifieke casuïstiek.
Het kabinet deelt uw zorg en werkt daarom aan maatregelen om ongewenste kennisoverdracht langs de weg van academisch onderwijs en onderzoek te voorkomen. Het kabinet spreekt geregeld met onderwijs- en onderzoeksinstellingen. Binnenkort wordt gestart met een nieuwe gespreksronde over veiligheidsbeleid en risico’s van internationale samenwerking op instellingen (zie ook het antwoord op vraag zes).
Zijn de onderzoeksinstituten waarbij verdenking is van Chinese digitale spionage actief geïnformeerd door sectorale toezichthouders over deze risico’s? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen? Zo nee, waarom niet? Wat doet u eraan om de Nederlandse wetenschap te beschermen tegen (digitale) spionage? Herinnert u nog dat u vorig jaar op soortgelijke berichtgeving2 aangaf om te kijken of er onderzoek moet komen om uit te zoeken of er een brede kennisregeling moet komen met betrekking tot risicolanden? Welke stappen heeft u na deze berichtgeving genomen?
Het borgen van de veiligheid inclusief digitale veiligheid is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van onderzoeksinstituten zelf. Afhankelijk van het onderzoeksinstituut kunnen er specifieke aanvullende eisen aan de (cyber-)veiligheid gesteld worden. Bijvoorbeeld voor instituten die zich bezighouden met defensie-gerelateerd onderzoek.
Onderwijsinstellingen nemen vanuit hun eigen verantwoordelijkheid ook actie om hun (digitale) veiligheid te vergroten en risico’s in te dammen. Daarbij worden ze geholpen door organisaties als SURF, de ICT-coöperatie van onderwijs en onderzoek, waarin hoger onderwijs- en onderzoeksinstellingen samenwerken op het gebied van cybersecurity en het cybersecurity expertisecentrum Z-CERT voor academische ziekenhuizen met onderzoekafdelingen. Als het gaat om onderzoeksinstituten die verbonden zijn aan instellingen uit het hoger onderwijs is er ook het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs. Instellingen volgen actief de ontwikkelingen over kennisveiligheid. Ook hebben ze richtlijnen opgesteld, zoals integriteitscodes en gedragscodes als het gaat om internationale samenwerking. Tevens is de checklist van het The Hague Center for Strategic Studies over het aangaan van academische samenwerking met Chinese partners is onder de aandacht gebracht bij instellingen.3
De internationale oriëntatie van kennisinstellingen is een groot goed. Tegelijkertijd kan het ongewenst overdragen van (wetenschappelijke) kennis naar andere landen risico’s met zich meebrengen voor de nationale veiligheid en de positie van kennisinstellingen. Om de digitale weerbaarheid van onderzoekscentra die zich bezighouden van vaccinonderzoek gedurende de Covid-19-uitbraak te verhogen, heeft het kabinet een spoedwetsvoorstel ingediend waarmee het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC) de mogelijkheid krijgt om bijstand aan deze centra te verlenen. Deze bijstand bestaat uit het informeren en adviseren van deze organisaties, het bijstaan in het treffen van maatregelen bij dreigingen en incidenten, waaronder ook digitale spionage, en het verrichten van analyses en technisch onderzoek hiernaar.
Daarnaast werkt het kabinet aan maatregelen ter voorkoming van ongewenste kennisoverdracht, onder de werknaam brede kennisregeling. De focus ligt daarbij op dit moment onder andere op bewustwordingsverhoging, informatievoorziening en veiligheidsbeleid. Ook onderzoekt het kabinet wat de eventuele mogelijkheden zijn voor het toetsen van studenten en onderzoekers. Instellingen in het hoger onderwijs, onderzoeksinstellingen, sectororganisaties en het Platform Integraal Veilig Hoger onderwijs worden betrokken bij de uitvoering van de maatregelen. In het najaar wordt uw Kamer over de voortgang van dit traject geïnformeerd.
Concreet is de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) naar aanleiding van de incidenten bij de Universiteit Maastricht en Wetsus in gesprek gegaan met de TO2-federatie om het veiligheidsbewustzijn te vergroten en de samenwerking op het gebied van cyberveiligheid bij de TO2 instellingen te verbeteren. Hierbij is ter ondersteuning ook het Digital Trust Center betrokken.
Valt het onderzoek naar het coronavaccin onder «onderzoeksgebieden waar zeer specifieke technische kennis kan worden opgedaan»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, moeten er dan op zeer korte termijn geen kaders worden geschapen voor kennisinstellingen hoe om te gaan met invloeden uit risicolanden? Kunt u dit uitleggen?
Op dit moment wordt i.s.m. experts onderzocht welke kennisgebieden zouden moeten worden aangemerkt als risicovolle kennisgebieden. In het najaar wordt u hierover geïnformeerd.
Wat betreft het onderzoek naar het vaccin tegen de ziekte Covid-19, staat het kabinet een gezamenlijke, internationale aanpak voor. Waarin we uitgangspunten als open science (betreft onder meer open access van publicaties en onderzoeksdata), gelijkwaardigheid, wederkerigheid en academische vrijheid hanteren. Tegelijkertijd weten we dat deze uitgangspunten niet voor alle landen vanzelfsprekend zijn. Daarom is het belangrijk dat onderzoeksinstituten goed nadenken met wie ze samenwerken, de data delen, wederkerige afspraken maken en hoe ze hun onderzoek beschermen. Daarbij geldt het motto «zo open als mogelijk, zo gesloten als nodig», zoals dat in 2016 onder Nederlands voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie is afgesproken.
Op de korte termijn zet het kabinet in op het verder vergroten van het bewustzijn van betrokken onderzoeksinstellingen onder meer door nader met hen in gesprek te gaan en het nog meer onder de aandacht brengen van het belang van (digitaal) veiligheidsbeleid.
Deelt u de mening dat juist in deze tijd de veiligheid van ons onderzoek zeker moet worden gesteld? Zijn kennisinstellingen naar uw mening voldoende op de hoogte van de risico’s en handelen zij hier ook voldoende naar? Hebben de kennisinstellingen voldoende vaardigheden en kennis in huis om zich te beschermen tegen digitale spionage? Waar zitten de kwetsbaarheden bij de kennisinstellingen?
Zoals ook vermeld bij het antwoord onder vraag drie is veiligheid van onderzoek altijd van belang. Door het hiervoor genoemde spoedwetsvoorstel dat het kabinet heeft ingediend krijgt het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC) de mogelijkheid om bijstand aan deze centra die zich op dit moment bezighouden met het vaccinonderzoek te verlenen. Op die manier kunnen deze organisaties door het NCSC actief worden geïnformeerd en geadviseerd. Ook kan het NCSC bijstand verlenen in het treffen van maatregelen bij dreigingen en incidenten, o.a. op het gebied van digitale spionage.
Is het Ministerie van Justitie & Veiligheid bereid om met sectorale toezichthouders van dit soort vitale onderzoeksinstituten in gesprek te gaan en daar waar mogelijk te ondersteunen en hun informatiepositie te versterken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van deze gesprekken?
Het kabinet spreekt geregeld met instellingen in onderwijs en onderzoek. Zoals hierboven aangegeven start het kabinet binnenkort met een nieuwe gespreksronde om het bewustzijn van de risico’s van internationale samenwerking te vergroten en om met instellingen en sectororganisaties te komen tot afspraken in het kader van het borgen van veiligheidsbeleid op de instellingen, inclusief digitale veiligheid. Het grootste gedeelte van de gesprekken komt voor rekening van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Maar ook de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat zullen betrokken zijn bij de gesprekken met de voor hen relevante onderzoeksinstellingen. Bij de gesprekken zal het Ministerie van Justitie en Veiligheid ondersteuning bieden. Ook zal het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs, naast de sectororganisaties, betrokken worden.
Op welke manier garandeert u de uitgangspunten van «open science» in de zoektocht naar een vaccin voor het Coronavirus, maar zorgt u er eveneens voor dat deze wetenschappelijke onderzoeksinstituten beschermd worden tegen Chinese digitale spionage? En op welke manier vraagt u hierin aandacht voor binnen de Europese wetenschappelijke samenwerkingsverbanden?
Het kabinet is voorstander van een internationale samenwerking in onderzoek en wetenschap. Voor ons belangrijke uitgangspunten zijn open science en open access. Waarden als gelijkwaardigheid, wederkerigheid en academische vrijheid hebben we hoog in het vaandel staan.
Nederland heeft, ook in Europees verband, nadrukkelijk aangeven dat het belangrijk is dat onderzoek omtrent de Covid-19-uitbraak volgens de principes van open science gedeeld zal worden. Dankzij deze internationale samenwerking staan we sterker in de zoektocht naar een vaccin en behandeling. De crisis toont het belang aan van breed en snel beschikbaar stellen van onderzoeksresultaten.
Niet alle landen hanteren dezelfde waarden over gelijkwaardigheid, wederkerigheid, academische vrijheid en open science. Daarom geldt dat we zo open mogelijk zijn, maar zo gesloten als het moet. Dat betekent dat ook wordt gevraagd aan onderzoekers om zich zo bewust mogelijk te zijn van met wie en op welke manier onderzoeksdata worden gedeeld en met wie men samenwerkt. Ook op grond van dual-use exportcontrole kunnen er beperkingen van toepassing zijn op het delen van technologie gerelateerd aan biologische agentia zoals virussen.
Dit vraagstuk komt ook aan bod op de Europese overlegtafels, waar ook het kabinet bij betrokken is. Als het gaat om de aanpak van de Covid-19-pandemie, maar ook in het algemeen als het gaat over onderzoek, wetenschap en innovatie. Lidstaten onderschrijven het belang van samenwerking om ongewenste overdacht van kennis en technologie tegen te gaan. De Europese Commissie werkt daarom op een aantal vlakken aan het voorkomen van ongewenste kennisoverdracht.
Het bericht dat Nederland geen gebruik maakt van Europese mondkapjes |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland laat EU mondkapjes links liggen»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland geen aanspraak heeft gemaakt op de Europese strategische voorraad van medische uitrusting aangeboden via het RescEU-programma?
Ja.
Waarom heeft Nederland – ondanks een tekort aan mondkapjes in ons land – geen gesubsidieerde mondkapjes aangevraagd via het RescEU-programma? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanwege de grote mondiale schaarste in persoonlijke beschermingsmiddelen, en het feit dat de RescEU medische voorraden uit het Europese civiele beschermingsmechanisme pas na 19 maart 2020 werden opgebouwd, was er maar een beperkte voorraad mondmaskers beschikbaar via het RescEU.
De Commissie heeft – vanwege de grote vraag in de piekperiode van de pandemie en het beperkte aanbod van mondmaskers – daarom moeten beslissen bij welke landen de nood het hoogst was en waar de beschikbare hulp naar toe zou moeten gaan.
Nederland zou in die hoogtijdagen van de crisis geen aanspraak hebben kunnen maken op persoonlijk beschermingsmateriaal via het RescEU medical stockpile. Binnen andere lidstaten, zoals Italië, waren bijvoorbeeld hogere besmettingsgraden en een groter gebrek aan medische zorgcapaciteiten. Nederland heeft daarom geen verzoek om ondersteuning vanuit het Europese civiele Beschermingsmechanisme (rescEU) ingediend.
Hoe oordeelt u in het licht van de leveringen aan andere lidstaten over de eerdere inschatting dat RescEU Nederland niet snel kon helpen aan beschermingsmiddelen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat in aanvulling op de inspanningen van het Landelijk Consortium Hulpmiddelen alle mogelijke manieren moeten worden aangegrepen om de Nederlandse voorraad persoonlijke beschermingsmiddelen aan te vullen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik deel deze mening. Er is ook gebruik gemaakt van Europese initiatieven om de Nederlandse voorraden van persoonlijke beschermingsmiddelen aan te vullen. Nederland heeft zich bijvoorbeeld ingeschreven voor de Europese aanbestedingen van (onder andere) persoonlijke beschermingsmiddelen. Snelle leveringen heeft dit echter niet opgeleverd. Inmiddels is wel een individueel contract gesloten met één van de leveranciers voor 2 miljoen FFP3-maskers. De eerste zending van 100.000 FFP3 maskers wordt eind juli verwacht. Nederland heeft zich via het Emergency Support Instrument ook aangemeld voor een gift van mondmaskers en een gift van schorten. Het is nog niet bekend wanneer deze mondmaskers en schorten verdeeld zullen worden. Alles wat via deze instrumenten binnen zal komen, is aanvullend op wat het Landelijk Consortium Hulpmiddelen al heeft ingekocht of nog inkoopt.
Daarnaast heeft Nederland ook andere Europese instrumenten benut. Wij hebben bijvoorbeeld gebruik gemaakt van de cofinanciering van transport om gestrande burgers uit het buitenland op te halen.
Indien zich in de toekomst weer een noodsituatie voordoet en Nederland kan de crisis niet zelf het hoofd bieden, dan zal ik zeker – waar dat mogelijk is – een beroep doen op RescEU middelen of andere instrumenten binnen (of buiten) het Europese civiele beschermingsmechanisme.
Bent u van plan om in de toekomst gebruik te maken van deze RescEU-middelen? Zo ja, is inmiddels een aanvraag gedaan? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
De bestelling van 300 miljoen vaccins bij AstraZeneca |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Is hier sprake van vaccin-nationalisme? Waarom wel/niet?1
Zeker niet. De Alliantie en de op 17 juni gepresenteerde EU Vaccin Strategie hebben beiden tot doel sneller een toegankelijk, beschikbaar en betaalbaar vaccin te realiseren voor de Europese bevolking en daarbuiten. Alle EU-lidstaten kunnen onder gelijke voorwaarden als de initiatiefnemers deelnemen aan de gemaakte afspraak.
Wat vindt u van de reacties van de EU en andere EU-lidstaten op het exclusieve karakter van de Inclusieve Vaccin Alliantie?2
Met de presentatie van de EU Vaccin Strategie heeft de Europese Commissie (EC) zich buitengewoon positief uitgelaten over de proactiviteit van de Alliantie. Er is grote interesse vanuit meerdere EU-lidstaten – en zelfs van buiten de EU – om aan de door de Alliantie gemaakte afspraken deel te nemen. We werken nu uit op welke wijze initiatieven elkaar kunnen versterken. Zo zijn de vier landen gevraagd om samen met de EC zitting te nemen in een Joint Negotiation Team en worden alle gesprekken en verkenningen in gezamenlijkheid doorgezet. Het is belangrijk dat de snelheid die in dit traject geboden is gewaarborgd blijft, zodat de inspanningen ten goede blijven komen aan de Europese bevolking en daarbuiten.
Hoe worden de 300 miljoen vaccins verdeeld over landen, zowel binnen als buiten de alliantie en de EU, die ze nodig hebben?
Voor de deelnemende EU-landen geldt een verdeling naar rato van het inwoneraantal. Op dit moment wordt nog nader bezien of de afspraak ook wordt opengesteld voor niet EU-lidstaten zoals Noorwegen en Zwitserland. Ik blijf me verder inspannen voor de beschikbaarheid en toegankelijkheid van vaccins voor kwetsbare landen, ook binnen de afspraken die we maken met vaccinproducenten.
Klopt het dat AstraZeneca in totaal capaciteit heeft voor één miljard vaccins die nu allemaal zijn toegezegd aan verschillende landen?
De totale productiecapaciteit van AstraZeneca bedraagt momenteel meer dan 2 miljard doses, zoals AstraZeneca bekend heeft gemaakt in het persbericht over de overeenkomst met de Inclusieve Vaccin Alliantie. AstraZeneca heeft vergelijkbare overeenkomsten gesloten met verscheidene overheden en andere entiteiten, zoals de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en CEPI.
Deelt u de mening dat het niet solidair is dat in totaal voor een miljard mensen in het rijkste gedeelte van de wereld 700 miljoen vaccins zijn gereserveerd (70% dekking) en 300 miljoen vaccins voor de overige zes miljard mensen (5% dekking)? Wat gaat u eraan doen om dit gelijk te trekken?
Ik heb in mijn eerdere brieven aan uw Kamer aangegeven dat ik het van groot belang vind dat een vaccin effectief, veilig, toegankelijk en betaalbaar is voor iedereen. Daarbij moet nadrukkelijk aandacht zijn voor de positie van kwetsbare landen. AstraZeneca heeft in een persbericht aangegeven dat de totale productiecapaciteit meer dan 2 miljard is, in plaats van de door u genoemde 1 miljard. Via een rechtstreekse overeenkomst tussen AstraZeneca en CEPI wordt ingezet op beschikbaarheid van deze vaccins voor kwetsbare landen. Daarnaast gaat het erom dat er meerdere vaccins, van verschillende producenten, beschikbaar zullen komen. Dat is, gezien de omvang van deze pandemie, ook nodig. Zoals ik eerder heb aangegeven zijn er veel verschillende initiatieven die gericht zijn op het beschikbaar maken van een veilig, effectief en betaalbaar vaccin voor midden- en lage inkomenslanden, zoals CEPI, GAVI en de initiatieven van de Bill and Melinda Gates Foundation.
Waar gaat AstraZeneca het vaccin produceren en opslaan? Waarom is gekozen voor deze locaties?
Mocht sprake zijn van een succesvolle afronding van de ontwikkeling, dan heeft AstraZeneca aangegeven dat een deel van de productieketen is voorzien op Nederlandse bodem. Daarnaast gaat AstraZeneca in onder meer Duitsland, Italië, de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Azië produceren. Het is aan AstraZeneca om geschikte productielocaties te kiezen. Uitgangspunt van de gemaakte afspraak is om productie waar mogelijk op Europese bodem te laten plaatsvinden.
Waarom heeft de Universiteit van Oxford de licentie voor de ontwikkeling van het vaccin verstrekt aan AstraZeneca?
De beweegredenen van de Universiteit van Oxford om juist voor AstraZeneca te kiezen, is een verantwoordelijkheid van de Universiteit van Oxford. Meestal hebben onderzoekscentra, zoals universiteiten en kleinere bedrijven, grote farmaceutische bedrijven nodig om met name fase 3 van het klinisch onderzoek uit te voeren en om een veilig en effectief vaccin op grote schaal te kunnen produceren. Ik ga ervan uit dat onderzoeksinstellingen hier zelf een goed gewogen afweging maken tussen de beschikbare opties.
Met welke fabrikanten sluit Oxford University nog meer licenties af en hoe wordt gegarandeerd dat via die contracten het vaccin eerlijk over de wereldbevolking wordt verdeeld?
Of de Universiteit van Oxford ook nog de intentie heeft met andere fabrikanten gesprekken voert om licenties af te sluiten is mij niet bekend.
Welke prijs heeft u betaald voor de optie om vooraan in de rij te zitten bij AstraZeneca?
Met AstraZeneca is overeengekomen dat de Inclusieve Vaccin Alliantie 300 tot 400 miljoen doses van het vaccin kan afnemen tegen kostprijs mits het vaccin veilig bevonden wordt en toegelaten wordt tot de markt.
Voor welk percentage is Nederland in financiële zin verantwoordelijk in de alliantie tussen Nederland, Frankrijk, Duitsland en Italië? Waarom is precies voor deze drie landen gekozen?
De landen van de Inclusieve Vaccin Alliantie zijn gelijkwaardige partners in de nu gemaakte afspraak ter versterking van de productiecapaciteit, waarbij als volgende stap de afname van vaccins naar rato van de bevolking zal plaatsvinden. We hebben ervoor gekozen om de handen ineen te slaan en een voortrekkersrol op ons te nemen omdat snelheid geboden is in dit traject. Verschillende landen hebben al afzonderlijke afspraken gemaakt met producenten. Bij alle vier de landen was bereidheid aanwezig om snel te handelen en de bijbehorende (financiële) risico’s te nemen. Daarnaast beschikken we gezamenlijk over een substantiële ontwikkel- en productiecapaciteit.
Waarom is dit onderhandelingsresultaat niet gewoon openbaar als het AstraZeneca werkelijk gaat om het helpen van de mensheid in haar strijd tegen de coronapandemie?
Het onderhandelingsresultaat is niet openbaar gemaakt omdat dit de onderhandelingspositie van de alliantie en in het vervolg van het Europese Joint Negotiation Team in gesprekken met andere farmaceutische bedrijven kan schaden.
Wat zijn de gevolgen als u de prijsafspraak met AstraZeneca voor de productie van 300 miljoen vaccins bekendmaakt?
Dit kan de onderhandelingspositie van de Alliantie en het Europese Joint Negotiation Team in gesprekken met andere farmaceutische bedrijven schaden.
Kunt u aangeven hoeveel publiek geld uit welke bronnen is gemoeid met het onderzoek naar het vaccin aan de Universiteit van Oxford?
Het is mij niet bekend hoeveel publiek geld uit welke bronnen is gemoeid met het onderzoek naar het vaccin aan de Universiteit van Oxford.
Is er sprake van (schijn) van belangenverstrengeling van adviseurs en onvoldoende scheiding van verantwoordelijkheden? Kunt u dit gedetailleerd toelichten?
Nee, er is geen sprake van de (schijn) van belangenverstrengeling bij de bij deze onderhandelingen betrokken adviseurs (juridisch en financieel). Ook is er met hen vooraf een check op conflict of interest afgesproken.
Hoe bent u ervan verzekerd dat AstraZeneca de kostprijs vraagt voor het vaccin? Hoe kunt u die garantie hebben zonder transparantie?
De alliantie heeft met AstraZeneca afgesproken audits te mogen uitvoeren op de investeringen en prijsbepalingen.
Is het waar dat het een investering in vaccinontwikkeling betreft en een koopoptie tegen kostprijs? Hoe is deze kostprijs medegedeeld, berekend en gecontroleerd? Wat is de precieze reikwijdte van de koopoptie? En is het zo dat waar normaliter een multinational als AstraZeneca zelf zijn Research & Development betaalt, nu u dit doet namens Nederland? Hoeveel bedraagt de investering in R&D van dit potentiële vaccin van AstraZeneca?
De alliantie is met AstraZeneca overeengekomen dat 300 tot 400 miljoen vaccins tegen kostprijs beschikbaar worden voor de Europese bevolking en daarbuiten, mits het vaccin dat door de Universiteit van Oxford wordt ontwikkeld succesvol blijkt te zijn. De alliantie investeert nu in de hiervoor benodigde productiecapaciteit en niet in de ontwikkelingskosten.
Als het vaccin van Oxford University/AstraZeneca niet werkt, bent u dan uw geld kwijt? Welke afspraken zijn hierover gemaakt?
Er bestaat een risico dat (een deel van) het geïnvesteerde geld in het vaccin van Oxford University/ AstraZeneca zich niet vertaalt in een werkzaam en veilig vaccin. Het is echter nodig om dit risico te nemen om tijdige toegang tot een vaccin te bewerkstelligen. Het ligt in de lijn der verwachting dat we samen met de Europese Commissie nog meer van dergelijke overeenkomsten gaan sluiten. Op het moment waarop blijkt dat een ontwikkeling niet succesvol is, wordt gekeken welke gecontracteerde voorzieningen ook nog anders ingezet kunnen worden, voor bijvoorbeeld de productie van andere kandidaat-vaccins.
Heeft de Inclusieve Vaccin Alliantie met deze investering de vaccins daadwerkelijk gekocht? Welk bedrag dient aanvullend aan AstraZeneca te worden betaald indien het vaccin werkt om de 300–400 miljoen vaccins te kopen?
De Inclusieve Vaccin Alliantie heeft met deze overeenkomst geïnvesteerd in de productie van het vaccin van Oxford University / AstraZeneca, met de afspraak dat de bevolking van Europa en daarbuiten tijdig wordt voorzien van vaccins. Alleen indien het vaccin succesvol blijkt te zijn dient er een aanvullend bedrag aan AstraZeneca te worden betaald om 300 tot 400 miljoen vaccins tegen kostprijs aan te schaffen.
Betekent dat u met meer partijen investeringsovereenkomsten wilt afsluiten samen met de Inclusieve Vaccin Alliantie, dat u dan straks investerings- en koopopties heeft waarmee voor iedere Nederlander zes-zeven vaccins gekocht zijn? Zo ja, welke levering gaat dan voor?
De verwachting is dat we samen met de Europese Commissie met meerdere partijen overeenkomsten zullen afsluiten. Vaccinontwikkeling is een proces dat veel onzekerheden kent. Er zijn geen garanties dat het vaccin van AstraZeneca of de vaccins van andere partijen waarmee mogelijk overeenkomsten worden afgesloten succesvol zullen zijn. Het is tevens voorstelbaar dat er meerdere typen succesvolle vaccins nodig zullen zijn om verschillende doelgroepen veilig te kunnen vaccineren, bijvoorbeeld kwetsbare ouderen of zorgmedewerkers. Ik verwacht dus niet dat er voor iedere Nederlander zes of zeven vaccins gekocht zullen worden. Bovendien wordt de aankoopbeslissing van een daadwerkelijk vaccin op een later moment genomen.
Wie heeft u geadviseerd over de «juiste» aanbieders van een vaccin? Hoe bent u bij deze leverancier terechtgekomen en op welke analyse door welke partij is deze investering gedaan?
Internationaal zijn er verschillende beoordelingen van welke vaccins mogelijk kansrijk zullen zijn en in welke fase van ontwikkeling deze zijn. Het brede overzicht van de WHO is daarin belangrijk. Het kabinet wordt wetenschappelijk geadviseerd door het RIVM. Het is de inzet om op meer kandidaten in te zetten, mede gezien de onzekerheden in het ontwikkelproces waarvan sprake is. Deze overeenkomst betreft in die context de eerste. Het kandidaat-vaccin van Oxford/AstraZeneca is door zowel onze wetenschappers als vanuit de andere Alliantielanden aangeduid als kansrijk aan de hand van inhoudelijke criteria (voorspelde werkzaamheid en betrouwbaarheid), alsmede een inschatting van de haalbaarheid van opschaling van productiecapaciteit.
Hoe betaalt u deze koopopties en de eventuele vaccins? Welk bedrag is er in totaal voor Nederland met deze afspraak gemoeid en hoeveel wilt u voor alle afspraken uittrekken?
Over de bedragen die gemoeid zijn met de overeenkomst met AstraZeneca kan ik geen uitspraken doen om de onderhandelingspositie voor gesprekken met andere partijen niet te benadelen. De kosten komen ten laste van de VWS-begroting. Toekomstige afspraken komen hoofdzakelijk ten laste van de Europese Commissie.
Kunt u de criteria aangeven op basis waarvan u tot het besluit komt om met AstraZeneca in zee te gaan?
Zie mijn antwoord op vraag 20. Aanvullend geldt voor het kabinet ook een brede toegankelijkheid en goede betaalbaarheid van belang zijn.
Op basis waarvan ontleent u de rechtvaardiging om vele miljoenen euro’s uit te geven aan een nog niet bewezen effectief vaccin van AstraZeneca en in de wetenschap dat het maken van een effectief vaccin zeer ingewikkeld is en vele jaren in beslag neemt? Laat u zich niet gewoon gek maken door een fabrikant die nu niet bepaald een brandschoon verleden heeft?
De gevolgen voor de volksgezondheid en de maatschappelijke en economische schade die het coronavirus veroorzaakt rechtvaardigen een investering met een zeker risico. Een vaccin is nodig om deze pandemie het hoofd te kunnen bieden.
Er bestaat een risico dat (een deel van) het geïnvesteerde geld in het vaccin van Oxford University/ AstraZeneca zich niet vertaald in een werkzaam vaccin voor de Europese bevolking en daarbuiten. Het is echter nodig om dit risico te nemen om tijdige toegang tot een vaccin te bewerkstelligen. Als toegelicht maakt deze overeenkomst deel uit van een bredere inzet op meerdere kandidaten.
Bent u niet bang dat de bevolking wordt blootgesteld aan een vaccin dat onvoldoende werkt en waarbij er sprake is van een medisch experiment?
Nee, een vaccin zal alleen worden toegelaten als de werkzaamheid en veiligheid zijn gegarandeerd door het European Medicines Agency (EMA). Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt met hoe andere vaccins beoordeeld worden. Aan de veiligheid en werkzaamheid van het vaccin worden absoluut geen concessies gedaan.
Wat is uw reactie op de rechtszaak tegen AstraZeneca uit 2001 voor het van de markt houden van de generieke versie van het kankermiddel Tamoxifen? Kunt u uw antwoord toelichten?3 4
Wat is uw reactie op het feit dat AstraZeneca in 2003 door de Europese Commissie schuldig werd bevonden van misbruik van patentbescherming voor het maagzuurmiddel Losec (Prilosec in de VS) door het introductiejaar van het middel te vervalsen waardoor het langer in aanmerking kwam voor patentbescherming? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Wat is uw reactie op het feit dat AstraZeneca in 2003 schuldig werd bevonden aan illegale marketing van het prostaatkankermiddel Zoladex? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op de lopende zaak in Californië tegen AstraZeneca vanwege misleidende marketing over het maagzuurmiddel Nexium waarvan het bedrijf zei dat het beter was dan AstraZeneca’s Prilosec omdat daarvan het patent zou verlopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op het feit dat in 2003 onderzoekers concludeerden dat AstraZeneca’s middel Seroquel het risico op diabetes verhoogde? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op het feit dat in 2004 de groep Public Citizen opriep om AstraZeneca’s cholesterolmiddel Crestor te verbieden vanwege verband met de levensbedreigende spierziekte Rabdomyolyse en om een misdaadonderzoek wegens ernstige bijwerkingen van het middel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op het feit dat in 2004 de Food and Drug Administration (FDA) de veiligheid en effectiviteit van AstraZeneca’s bloedverdunner Exanta in twijfel trok? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op het oordeel van de Food and Drug Administration in 2004 dat AstraZeneca onjuiste en misleidende informatie verspreidde over het cholesterolmiddel Crestor alsook over goedkeuring van de FDA voor het middel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op het feit dat een rechter in de VS AstraZeneca in 2007 veroordeelde voor de te hoge prijs die het bedrijf rekende voor het prostaatkankermiddel Zoladex? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op het feit dat in 2010 het Amerikaanse Ministerie van Justitie AstraZeneca een boete oplegde vanwege illegale marketing over het antipsychoticum Seroquel voor indicaties waarvoor gebruik niet goed was gekeurd door de FDA en dat om het middel te promoten het bedrijf artsen betaalde om speeches te geven en artikelen te publiceren die in werkelijkheid door AstraZeneca zelf waren geschreven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw oordeel over het proces dat Menzis heeft aangespannen tegen AstraZeneca vanwege het kunstmatig hoog houden van de prijs van het middel Seroquel ondanks dat het patent was verlopen?6
Welke garanties biedt AstraZeneca’s verleden voor de toekomst met betrekking tot het te ontwikkelen coronavaccin?
Het vaccin is reeds door de Universiteit van Oxford ontwikkeld en bevindt zich thans in de klinische fase. AstraZeneca heeft de ervaring om in samenwerking met de Universiteit van Oxford deze fase goed uit te voeren. Dan zal blijken of het vaccin veilig en effectief is. Dit zal bij de toelatingsprocedure uitvoerig door de EMA worden gecontroleerd.
Wilt u de vragen één voor één beantwoorden voor het komende plenaire coronadebat?
Ja, met uitzondering van vraag 25 tot en met 35 zijn alle vragen afzonderlijk beantwoord.
Het bericht 'Experts: coronabeleid snel evalueren van levensbelang' |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Experts: coronabeleid snel evalueren van levensbelang»?1
Ik deel de mening van de in het artikel geciteerde groep experts dat een goede voorbereiding op een eventuele toename van het aantal besmettingen van levensbelang is. Daarom heeft het kabinet ervoor gekozen om een aanpak in te richten die specifiek kijkt naar welke lessen we kunnen leren om een tweede golf te voorkomen, en klaar te zijn mocht een tweede golf ons alsnog raken. Een dergelijke aanpak biedt de kans om nog voor het eind van de zomer houvast te bieden over wat we met de kennis van nu anders gaan doen, dan wel wat we willen behouden.
Wat is uw oordeel over de oproep van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding om een tussentijdse reflectie uit te voeren naar de aanpak van deze pandemie?
Het kabinet vindt dit een goede oproep en heeft er dan ook voor gekozen om nu de focus te leggen op geleerde lessen zodat we goed voorbereid zijn om een eventuele tweede golf te voorkomen, en om er klaar voor te zijn om deze alsnog aan te kunnen. Het gaat daarbij niet om een evaluatie over wat er, gegeven de kennis van nu, allemaal goed en fout is gegaan, omdat we nog middenin de bestrijding van het coronavirus zitten. Een uitgebreide beleidsevaluatie wordt evengoed wel uitgevoerd door de Onderzoeksraad voor Veiligheid, op verzoek van het kabinet. Deze zal gericht zijn op het evalueren van het beleid van de crisisaanpak van de rijksoverheid en andere partijen met als doel terug te blikken, te verantwoorden en om ons op mogelijk toekomstige pandemieën voor te bereiden.
Waarom kiest u expliciet niet voor een (tussen)evaluatie maar voor «het expliciteren van geleerde lessen»?2
In voorbereiding op een eventuele tweede golf is het van belang dat we als kabinet kijken naar de zaken die goed zijn gegaan en juist ook naar wat we een volgende keer anders zouden doen. Deze geleerde lessen moeten in combinatie met de signalen uit het dashboard een mogelijke opleving van het virus zo snel mogelijk indammen. Dit biedt mijn inziens betere handvatten dan een tussenevaluatie. Die zal weliswaar inzicht bieden in het proces, maar zal minder concrete aanbevelingen bieden in deze fase van de virusbestrijding. Daarom gaan we gericht op zoek naar geleerde lessen.
Deelt u de mening dat de resultaten van het onderzoek door de Onderzoeksraad voor Veiligheid, welke nog minstens een jaar op zich laten wachten, te laat komen voor de voorbereiding voor een eventuele tweede golf?
Ik ben van mening dat tussentijds lessen trekken van belang is om voorbereid te zijn op een eventuele tweede golf. Daarom ben ik hier zelf al mee aan de slag gegaan zodat we vóór 1 september lessen kunnen trekken die op de korte termijn concreet toepasbaar om een tweede golf te voorkomen, en aan te kunnen wanneer deze zich aandient.
Wat is uw reactie op het rapport van KPMG en de Vrije Universiteit Amsterdam (VU) waarin gesteld wordt dat in de praktijk nog steeds een strategie van groepsimmuniteit wordt nagestreefd?3
Die stelling klopt niet. Vanaf het begin van de uitbraak is de strategie van het kabinet gericht op het maximaal controleren van het virus. De strategie van maximaal controleren houdt in dat we het virus indammen op het moment dat het de kop opsteekt. Alleen zo kunnen we mensen met een kwetsbare gezondheid blijven beschermen en zorgen dat de zorg het aankan.
Wat is uw reactie op de conclusie van het rapport dat een hardere inzet op indammen enorme schade voor de volksgezondheid (50.000 doden) en de economie (123 miljard euro) kan voorkomen?
De strategie is maximaal controleren en het voorkomen van besmettingen. Ik zie dus geen verschil tussen deze conclusie van het rapport en het beleid dat het kabinet voert.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de huidige inzet op testen en bron- en contactonderzoek onvoldoende is om een indamstrategie te bewerkstelligen? Deelt u de conclusies uit het rapport dat het inplannen van testen te traag gaat, er te weinig mensen gestimuleerd worden om te komen testen en er te weinig contacten tijdig worden gevonden? Wat gaat u doen om het bron- en contactonderzoek te verbeteren?
Ik deel deze conclusie niet. Ik constateer dat het vrijwel altijd lukt om op dezelfde of de volgende dag een afspraak voor het testen in te plannen. Er loopt een publiekscampagne om mensen op te roepen om zich te laten testen bij klachten. Ik vind het belangrijk mensen op te blijven roepen zich bij klachten snel te melden voor een testafspraak en ook zo snel als mogelijk naar de teststraat te gaan. De publiekscampagne wordt de komende periode stapsgewijs geïntensiveerd en ook wordt onderzocht of en hoe de gewenste doelgroepen worden bereikt. Daarnaast is momenteel tussen de 1 en 2% van de geteste mensen positief voor het coronavirus. Dit wijst op een zeer laagdrempelig testbeleid. Daarnaast voeren de GGD’en op dit moment grootschalig bron- en contactonderzoek uit waarmee mensen die contact hebben gehad met een indexpatiënt geadviseerd worden noodzakelijke maatregelen te treffen. Door dit bron- en contactonderzoek wordt de verdere verspreiding zo goed mogelijk tegengegaan. De komende weken werken de GGD’en aan de verdere opschaling om paraat te staan als de dagelijkse vraag naar bron- en contactonderzoek verder toeneemt. Er vindt tot slot overleg plaats met het RIVM, de GGD’en en de laboratoria om de doorlooptijden van het proces van testen en traceren verder te versnellen, conform de motie van de leden Veldman en van den Berg (Kamerstuk 25 295, nr. 393).
Bent u bereid om de zeven beleidsaanbevelingen uit het rapport te omarmen? Kunt u per aanbeveling toelichten waarom wel of waarom niet?
Het kabinet heeft zich al veel langer uitgesproken voor een indamstrategie en voor het stapsgewijs openen van de economie. Voor testen en BCO bestaat al een informatiecampagne, aan een online inplanfunctie wordt gewerkt, uitslagen binnen 24 uur is al een doel en we zetten in op 100% contactopsporing. Een totaal BCO in 4 dagen afronden is niet mogelijk, omdat contacten 14 dagen na het laatste contact gevolgd moeten worden. We nemen de aanbeveling rond FFP1-mondkapjes voor het publiek niet over. Het is namelijk belangrijk bij klachten thuis te blijven en je te laten testen, 1,5 meter afstand te houden (social distancing) en hygiëne maatregelen vol te houden. Niet-medische mondkapjes zijn dan voor de plaatsen waar het niet altijd lukt om 1,5 meter afstand te houden voldoende. Voor reizigers gelden al extra maatregelen, die Europees afgestemd worden. Het dashboard wordt doorontwikkeld in de richting die door de opstellers ook genoemd wordt.
Het kabinet constateert dat de aanbevelingen van het rapport grotendeels in lijn zijn met het bestaande beleid. Het kabinet stelt wel vraagtekens bij de economische robuustheid van de studie. Zo is zeer de vraag of het scenario dat eerder door De Nederlandsche Bank in kaart is gebracht zo te koppelen valt aan het voorgestelde beleid.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voor het komende plenaire coronadebat?
Daar heb ik op ingezet, maar dat is helaas niet gelukt.
Het niet vergoeden van explantatie van borstimplantaten |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat het afgelopen jaar fors meer meldingen zijn binnengekomen over bijwerkingen van implantaten1?
Ja.
Hoe vindt u het dat patienten nog steeds veel problemen ondervinden bij krijgen van de vergoeding van de explantatie van borstimplantaten?
Het is te betreuren dat patiënten problemen ondervinden. Ik zou deze patiënten dan ook willen aansporen om bij klachten hun huisarts te consulteren zodat deze, indien nodig, de patiënt door kan verwijzen naar de medisch specialist. Wanneer er sprake is van medische noodzaak zoals ik in een eerdere brief2 richting de Kamer heb omschreven, valt de explantatie binnen het verzekerde basispakket van de Zorgverzekeringswet.
Hoe vindt u het dat een patiente meerdere keren een afwijzing kreeg van de verzekeraar terwijl er sprake is van jarenlange systematische klachten, implantaten die zichtbaar in volume zijn afgenomen, en verklaringen van een immunoloog en endicrinoloog die niet uitsluiten dat de borstimplantaten de oorzaak zijn voor deze klachten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eerst wil ik benadrukken dat ik het vervelend vind voor mevrouw dat zij klachten heeft ervaren. Verder wil ik benadrukken dat het niet aan mij is om in een individueel geval te treden. Wel wil ik graag de rol van de zorgverzekeraar bij vergoedingsvragen bij individuele verzekerden nader toelichten. Het is primair de taak van zorgverzekeraars om te bepalen welke zorg tot verzekerde zorg gerekend mag worden. Zij beoordelen of de declaraties die worden ingediend voldoen aan de wettelijke criteria voor verzekerde zorg vanuit het basispakket.
De wettelijke criteria worden door individuele zorgverzekeraars toegepast om te bepalen of zij een declaratie mogen vergoeden uit hoofde van het basispakket.
Dit betreft in principe per casus een individuele beoordeling.
Zorginstituut Nederland heeft in 20183 een standpunt uitgebracht over situaties waarin sprake is van medische noodzaak voor het verwijderen van borstimplantaten en de verwijdering binnen het verzekerde basispakket van de Zorgverzekeringswet valt. In de beantwoording van uw Kamervragen4 met betrekking tot de explantatie van borstimplantaten op 22 januari 2019 en op
17 april 2020 heb ik reeds naar dit standpunt van het Zorginstituut verwezen.
Of sprake is van een situatie als omschreven in het standpunt van het Zorginstituut is ter beoordeling aan de zorgverzekeraar. Als de zorgverzekeraar in een individuele casus tot de conclusie komt dat dit niet het geval is, zal hij dat goed moeten motiveren.
Hoe oordeelt u over de casus van een jonge vrouw die na het plaatsen van borstimplantaten veel klachten heeft gekregen waaronder CVS, fibromyalgie, slaapstoornis, huiduitslag, concentratieproblemen en pijn aan de borsten, en waarvan een internist en plastisch chirurg haar ondersteunen in verzoek tot vergoeding van explantatie, dit verzoek afgewezen ziet worden door de zorgverzekeraar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 3. Het is aan de zorgverzekeraar om in individuele gevallen te toetsen of er sprake is van een medische indicatie die voor vergoeding op grond van de Zorgverzekeringswet in aanmerking komt.
Hoe vindt u het dat vrouwen met aangetoonde systemische klachten hun explantatie niet vergoed krijgen door de verzekeraars en dat zieke vrouwen daardoor zijn genoodzaakt tot het voeren van lange bezwaarprocedures om de voor hen juiste behandeling af te dwingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 3 & 4. Als de verzekerde het niet eens is met de beoordeling van de zorgverzekeraar, dan kan deze zich tot de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) wenden. Zij beoordelen onafhankelijk en onpartijdig in specifieke casuïstiek of het besluit van de zorgverzekeraar terecht is geweest.
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat vrouwen op deze manier onnodig lang met de implantaten rondlopen met mogelijke gevolgen voor de gezondheid van dien?
Ik kan mij voorstellen dat vrouwen met klachten die mogelijk voortkomen uit hun implantaten dit zo snel mogelijk laten onderzoeken en zich hiervoor melden bij hun huisarts en indien nodig hun medisch specialist. De arts kan het beste bepalen of de borstimplantaten leiden tot gezondheidsproblemen en of deze gevolgen behandeld kunnen en dienen te worden.
Deelt u de mening mening dat de arts gaat over de beoordeling van de medische noodzakelijkheid van explantatie en niet de zorgverzekeraar? Zo ja, bent u dan ook van mening dat de explantatie van borstimplantaten moet worden vergoed wanneer artsen oordelen dat daar een medische noodzaak toe is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Zorgverzekeringswet heeft als doel om individuele verzekerden te verzekeren tegen de kosten van noodzakelijke en effectieve medische zorg. Om een behandeling voor vergoeding in aanmerking te laten kunnen komen moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. De zorgverlener kijkt aan de hand van medische criteria naar de gezondheidsklachten van de patiënt (artikel 14 Zvw) en stelt de medische indicatie vast. Vervolgens bekijkt de zorgverlener of de klachten van de patiënt dusdanig zijn, dat de patiënt redelijkerwijs op een bepaalde behandeling is aangewezen (artikel 2.1 Besluit Zorgverzekering). Ten slotte toetst de zorgverzekeraar of de declaratie rechtmatig en doelmatig is.
Ik vind het van belang dat duidelijk is waarom de behandeling al dan niet in aanmerking komt voor vergoeding vanuit het basispakket. Ik zal er bij zorgverzekeraars op aan dringen met het Zorginstituut in gesprek te gaan over de omstandigheden waarin de explantatie van borstimplantaten verzekerde zorg is. Bij dit gesprek dienen de inzichten van beroepsgroepen betrokken te worden.
Het bericht ‘Minister legt lek infectieradar bij ontwikkelaar, bedrijf reageert verbaasd’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister legt lek infectieradar bij ontwikkelaar, bedrijf reageert verbaasd»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke veiligheidsrisico’s nog meer aan het licht zijn gekomen tijdens de veiligheidscheck bij het ontwikkelen van de site?
Het RIVM heeft – conform de standaard aanpak bij het RIVM voor informatiebeveiliging en risicomanagement – een quickscan uitgevoerd voor het bepalen van de maatregelen vanuit de Baseline Informatiebeveiliging Overheid / BIO (voorheen Baseline Informatiebeveiliging Rijk / BIR).
Formdesk betreft een zogenaamde SAAS-oplossing (Software As A Service). Hierbij draait de omgeving bij de leverancier en zorgt de leverancier voor het beheer van de omgeving en de ontwikkeling van de software. Het RIVM gebruikt Formdesk voor het online ontwerpen van formulieren, bijvoorbeeld aanvraagformulieren, registratieformulieren, bestelformulieren en enquêteformulieren.
Zoals gebruikelijk bij het gebruik van een SAAS-oplossing heeft het RIVM een risicoanalyse gemaakt en een pentest uitgevoerd. Voor het gebruik van de Formdesk-oplossing voor de Infectieradar is daarnaast ook een Privacy Impact Assessment (PIA) uitgevoerd.
Bij deze analyses zijn – naast het risico op het ontstaan van een datalek – meerdere veiligheidsrisico’s onderkend, namelijk risico’s op:
Op alle genoemde risico’s zijn door het RIVM (organisatorische of technische) maatregelen genomen.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van Formdesk dat de kwetsbaarheid niet eerder aan het licht is gekomen en ook niet aan Formdesk teruggekoppeld is?
Het RIVM heeft voor ingebruikname van de Infectieradar (op 25 maart) contact gehad met de leverancier van Formdesk over het oplossen van het risico op mogelijk misbruik van de URL-gegevens dat bij de risico-analyse van het RIVM geconstateerd was. De leverancier heeft vervolgens aangegeven hoe RIVM dit risico kon vermijden. RIVM heeft de maatregelen genomen die Formdesk heeft geadviseerd.
De feitelijke rolverdeling tussen RIVM en Formdesk wijkt af van hetgeen ik op 9 juni jl. heb gemeld. Toen heb ik, op basis van informatie van het RIVM, gemeld dat Formdesk de maatregel moest doorvoeren. Bij nader onderzoek is gebleken dat, zoals hierboven beschreven, het RIVM de maatregel heeft doorgevoerd die Formdesk heeft geadviseerd.
Op 6 juni bleek dat het risico op manipulatie van URL zich op een andere plek in de Formdesk software had voorgedaan. Dit was niet in de eerste risico-analyse naar voren gekomen, en de door Formdesk voorgestelde maatregelen die het RIVM heeft doorgevoerd, waren daarmee geen oplossing voor dit probleem. Achteraf gezien concludeert het RIVM dat dit probleem op 25 maart opgemerkt had kunnen worden indien ná implementatie van de door de leverancier van Formdesk geadviseerde maatregel en vóór het online plaatsen van Infectieradar een extra test op dit risico was uitgevoerd.
Kunt u uw uitspraak uit het artikel, dat Formdesk op de hoogte was van het lek, onderbouwen?
Ik heb aangegeven dat de leverancier van Formdesk op de hoogte was van het risico dat uit de risico-analyse van het RIVM naar voren is gekomen. Dit risico is door het RIVM en de leverancier van Formdesk besproken naar aanleiding van de uitgevoerde risico-analyse. De leverancier van Formdesk heeft RIVM aangegeven hoe dit risico vermeden kon worden. RIVM heeft de maatregelen genomen die Formdesk heeft geadviseerd. Achteraf is gebleken is dat elders in de software een kwetsbaarheid aanwezig was, en dat daardoor een daadwerkelijk lek is ontstaan.
Kunt u aangeven of er na de melding van het lek door de NOS contact is geweest met Formdesk? Zo ja, welke vervolgacties zijn er op basis van dit contact ondernomen?
RIVM heeft op 6 juni, na de melding van de NOS, onmiddellijk contact gezocht met de leverancier van Formdesk. Vervolgacties waren onder meer het offline halen van Infectieradar en andere toepassingen van Formdesk voor het RIVM. Vervolgens zijn RIVM en de leverancier een onderzoek gestart naar het datalek. De leverancier van Formdesk heeft op dezelfde dag middels een patch het datalek gedicht.
Kunt u toelichten van hoeveel deelnemers van de infectieradar het aanmeldformulier door andere mensen bekeken is dan henzelf? Kunt u aangeven welke vervolgacties er ondernomen worden voor die deelnemers?
De leverancier heeft het RIVM bevestigd dat niemand anders dan de journalist en de aan hen meldende beveiligingsexpert gegevens hebben geopend. Het ging om 49 aanmeldformulieren. Verder zijn de gegevens van de deelnemers van Infectieradar niet door anderen ingezien. Het RIVM heeft een melding gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens van het datalek. Ook heeft het RIVM de deelnemers waarvan de gegevens zijn ingezien en alle overige deelnemers inmiddels geïnformeerd. De journalist die het lek meldde, heeft het RIVM laten weten dat de geopende formulieren niet zijn ingezien en zijn vernietigd. Zie ook: https://www.rivm.nl/nieuws/geen-misbruik-datalek-infectieradar.
Heeft het datalek in de infectieradar ook effect op alle Nederlanders boven de 18 jaar die hun keuze met het oog op het registreren in het nieuwe donorregister nog moeten maken? Met andere woorden: heeft dit datalek een negatief effect op de bereidheid van de mensen om zich te registreren?
Voor de goede orde, dit incident staat los van het Donorregister en de nieuwe donorwet. En dit datalek is onvergelijkbaar met het datalek dat zich bij het Donorregister heeft voorgedaan. Dat gezegd hebbende, is het natuurlijk voorstelbaar dat mensen door dit (nieuwe) incident minder vertrouwen krijgen in de overheid als beheerder van hun gegevens. Ik heb tot op heden echter geen signalen dat dit van significante betekenis is voor mensen om al dan niet hun keuze in te vullen in het Donorregister. Het aantal burgers dat een keuze heeft ingevuld in het Donorregister neemt nog steeds toe.
Kunt u aangeven hoe u het beschaamde vertrouwen van gebruikers gaat herstellen?
Het datalek in de infectieradar is bovenal zeer vervelend voor de deelnemers waarvan de gegevens door de NOS zijn ingezien. Zij zijn via een persoonlijke e-mail hierover geïnformeerd. Daarnaast is het ook vervelend voor het publieke vertrouwen in de infectieradar, wat een nuttig instrument is om verspreiding van infectie te volgen. Burgers mogen erop rekenen dat de overheid zorgvuldig met hun gegevens omgaat. Dit is onvoldoende gebeurd en dat betreurt het RIVM. Om een dergelijke situatie in de toekomst te voorkomen worden de RIVM Formdesk omgevingen pas vrijgegeven als er een extra pentest is uitgevoerd door een externe partij.
Welk verband ligt er tussen de infectieradar en de grotegriepmeting.nl? Is er contact geweest met de initiatiefnemers van de grotegriepmeting.nl en zo nee, waarom niet?
De Grote Griepmeting (GGM) is een onderzoek dat heeft gelopen van 2003 tot 2017. Vanaf de start in 2003 is er nauwe samenwerking geweest tussen GGM en het RIVM. De GGM heeft later deelgenomen aan het Europees samenwerkingsverband Influenzanet (georganiseerd door de ISI-foundation in Italië). Dit samenwerkingsverband heeft EU-gelden ontvangen voor de ontwikkeling van open-source software. De GGM werd daar destijds ook uit betaald voor haar bijdrage aan deze ontwikkelingen. De gegevens van de GGM zijn door het RIVM gebruikt voor de influenza surveillance en er zijn vele wetenschappelijke artikelen gepubliceerd met auteurs van de GGM en het RIVM. Helaas moest de GGM stoppen in 2017 vanwege gebrek aan middelen.
Door de uitbraak van COVID-19 ontstond bij het RIVM de noodzaak om weer informatie te krijgen over mogelijk aan COVID-19 gerelateerde klachten in de bevolking. Daarom werd de Infectieradar opgezet. Tijdens de voorbereiding daarvan heeft het RIVM contact gezocht met de initiatiefnemers van GGM. Helaas bleek een vruchtbare samenwerking niet mogelijk zonder grote investeringen. Het RIVM heeft toen besloten zonder deze samenwerking verder te gaan.
Het bericht 'Gommers ziet geen verschil tussen Efteling en kermis: ’Virus niet verspreiden’' |
|
Martijn van Helvert (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gommers ziet geen verschil tussen Efteling en kermis: «Virus niet verspreiden»»?1
Ja, dat ken ik.
Wat vindt u van de analyse van de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care, namelijk dat er geen verschil is tussen de kermis of Efteling, maar het erom gaat het virus niet aan elkaar te verspreiden en dat bij goede plannen kermisbezoek door families mogelijk moet zijn? Betrekt u deze analyse bij uw besluitvorming?
De versoepelingen zoals 24 juni jl zijn aangekondigd door het kabinet geven weer perspectief voor de branche. In dierentuinen, pretparken en andere buitenlocaties met doorstroom van bezoekers is 1,5 meter afstand de regel (locaties zorgen zelf voor naleving van deze regel). Er geldt geen maximumaantal personen. Dit is ook van toepassing op kermissen.
Bent u bekend met het pamflet van de vrouwelijke kermisexploitanten en het pleidooi van de Nederlandse kermisexploitanten voor duidelijkheid en perspectief? (H)erkent u de culturele en traditionele waarde van kermissen en deelt u onze zorg dat hun continuïteit als gevolg van de coronacrisis flink onder druk staat?
Ja, ik ben bekend met het pamflet van de vrouwelijke kermisexploitanten. Ik begrijp de zorg over de continuïteit van kermissen als gevolg van de coronacrisis. De versoepelingen zoals 24 juni jl zijn aangekondigd door het kabinet zullen weer voor perspectief zorgen bij de branche.
De culturele waarde van de kermis voor ons land is groot. Het belang blijkt onder andere uit de opname van de kermiscultuur in het Netwerk immaterieel erfgoed Nederland, zoals door het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland (KIEN) dat Netwerk en Inventaris immaterieel erfgoed coördineert, is vastgelegd. De rijksoverheid voert met Netwerk en Inventaris een van de verplichtingen van het UNESCO-verdrag inzake de Bescherming van Immaterieel Cultureel Erfgoed uit. Ook het KIEN heeft de impact van het Covid-19 virus op de immaterieel erfgoedsector geïnventariseerd.
Net als voor andere sectoren staan ook voor de kermissector de regelingen uit het Tweede Noodpakket open. Het kabinet heeft uw kamer over dit noodpakket op 20 mei jl per brief geïnformeerd.
Wat is de uitkomst van het gesprek van de evenementenbranche, waarbij ook een vertegenwoordiging van de kermissen aanwezig was, met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Medische Zorg op 10 juni jongstleden, waaraan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat tijdens het AO Telecommunicatie op 11 juni jongstleden refereerde? Worden de kermissen meegenomen in de field labs(experimenten) waarover de Staatssecretaris sprak, om voor de verschillende typen evenementen te bezien welk perspectief er mogelijk is? Wordt de Kamer over de resultaten van deze field labsgeïnformeerd en op welke termijn?
Het was een open en constructief overleg waarbij de evenementensector breed vertegenwoordigd was. Zo ook de kermisbranche. Er is afgesproken dat de sector in kaart brengt wat de impact is van de beperkende maatregelen op hun verdienvermogen. Daarnaast hebben de vier bewindslieden steun uitgesproken voor het fieldlab van de sector. Hierin zullen belangrijke vraagstukken rondom gezondheidsrisico’s van binnen- en buiten events, logistieke vervoers/ bezoekers-stromen en de impact daarvan op openbare ruimtes onderzocht worden. Daarnaast zal gekeken worden hoe digitale technologie ingezet kan worden om de verdienmodellen rondom life bijeenkomsten te versterken. De resultaten hiervan kunnen gebruikt worden bij de verdere afweging rondom de Kabinetsmaatregelen die van toepassing zijn op de sector. Ik zal de Kamer hierover informeren.
Wanneer verwacht u, gegeven het signaal dat de kermissen en de Kamer deze week hebben afgegeven, de kermissen duidelijkheid te kunnen bieden over wat op korte en op middellange termijn wel/niet mogelijk is?
De versoepelingen zoals 24 juni jl zijn aangekondigd door het kabinet geven meer duidelijkheid aan de branche.
De lopende band aan seksadvertenties die worden geplaatst op platforms waarop veel kinderen actief zijn. |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Seksspambots-plaag op Instagram en YouTube, merkt niet alleen NOS Jeugdjournaal»?1
Ja.
Bent u het eens dat het een belangrijke prioriteit zou moeten zijn om kinderen te beschermen tegen het feit dat er lopende band seksadvertenties worden geplaatst op een platform waarop veel kinderen actief zijn?
Ik ben het met u eens dat het belangrijk is om kinderen te beschermen tegen schadelijke advertenties in het reactiegedeelte onder content die wel geschikt is voor kinderen. Helaas kan het niet geheel voorkomen worden dat een kind wordt geconfronteerd met zulke schadelijke advertenties, kinderen moeten dan weten hoe ze er het beste mee om kunnen gaan. Een goed niveau van mediawijsheid helpt daarbij. Het Netwerk Mediawijsheid biedt op de website handzame uitleg voor jongeren (via hoezomediawijs.nl) en voor ouders en leraren (via mediawijsheid.nl).
Hoe kan het dat computergestuurde nepaccounts die automatisch reclame maken voor pornosites steevast opduiken in de reacties bij een post op Instagram en YouTube, bijvoorbeeld bij het NOS Jeugdjournaal?
Veel platforms hebben te maken met nepaccounts of schadelijke berichten met of zonder links. De makers van media-aanbod ondernemen al veel stappen door het modereren en eventueel verwijderen van schadelijke reacties (zoals het NOS Jeugdjournaal doet) en ook platforms halen profielen offline. Ondanks de maatregelen die platformen nemen, op basis van eigen regels of regelgeving, blijven nepaccounts en schadelijke berichten opkomen. Beleid en technologie zullen dit gedrag niet geheel kunnen stoppen. Onbekend is hoeveel accounts hier last van hebben. Uit de transparantierapporten van beide bedrijven2 blijkt de omvang van automatisch verwijderde content wereldwijd. De meeste schadelijke content wordt actief verwijderd door de platforms op basis van kunstmatige intelligentie (AI). Daarnaast kunnen gebruikers het doorgeven als zij schadelijke of illegale content tegenkomen. Bedrijven of mensen die deze content plaatsen zitten intussen ook niet stil en bedenken telkens nieuwe manieren om de (automatische) controle van de platforms te omzeilen.
Kunt u aangeven hoeveel accounts met veel volgers hier last van hebben? Klopt het dat er naar schatting 150 miljoen nepaccounts op Instagram waren in 2019?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of het klopt dat het blokkeren niet veel nut heeft omdat ze toch weer een nieuw account aanmaken? Welke oplossing heeft wel nut?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wie in Nederland verantwoordelijk is dat dit soort zaken niet in de praktijk voorkomen, zeker niet op grote schaal? Zijn dat de platforms zelf en/of anderen?
Juridisch gezien zijn beide genoemde platforms in Ierland gevestigd en is Ierse regelgeving van toepassing. Dit is echter eerder een wereldwijd probleem, breder dan alleen social media platforms. De platforms zelf zijn maatschappelijk verantwoordelijk, in samenwerking met organisaties die zich hiervoor inzetten en actief misstanden melden. Ik ga er vanuit dat de platforms deze verantwoordelijkheid nemen.
Klopt het dat platforms baat hebben bij al het extra online verkeer dat het genereert, waardoor de prikkel kan bestaan om alleen iets offline te halen als er zo veel klachten zijn dat het niet anders kan? Bent u bereid degene die zich hier schuldig aan maakt op aan te spreken?
Ongepaste spam reacties zijn niet in het belang van de platforms, hun belangrijkste inkomstenbron is legale reclame. Authenticiteit en integriteit zijn belangrijk voor platforms om zowel gebruikers als adverteerders te trekken.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met experts en platforms om te bezien waar het probleem precies zit en waar mogelijke oplossingen kunnen liggen?
Binnen de rijksoverheid is online veiligheid en de rol van platforms daarbij al langer een belangrijk thema. Vanzelfsprekend vindt er regelmatig overleg plaats met zowel experts als platforms. Mijn Ierse ambtsgenoot is net als ik bezig met de implementatie van de herzieningsrichtlijn Audiovisuele mediadiensten. In Ierland is momenteel een wetsvoorstel in behandeling, de Online Safety and Media Regulation (OSMR) Bill, dat voorstel ziet op regulering van schadelijke content online en dient onder meer ter implementatie van de herzieningsrichtlijn. Ik zal mijn Ierse ambtsgenoot uw en mijn zorgen over ongepaste spamreacties overbrengen met het verzoek hier bij de regelgeving voor in Ierland gevestigde techbedrijven rekening mee te houden. Verder hebben de toezichthouders voor audiovisuele mediadiensten regelmatig contact over de implementatie van de herzieningsrichtlijn in Europees verband, in de European Regulators Group for Audiovisual Media Services.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met uw Ierse ambtsgenoot, omdat daar veel grote platforms gevestigd zijn, om te bezien of Ierland bereid is om mogelijk wetgeving aan te passen om dit probleem te kunnen aanpakken?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid uw Ierse ambtsgenoot te adviseren indien dit nog mogelijk is om de oplossing van dit probleem mee te nemen bij de implementatie in Ierland van de richtlijn audiovisuele mediadiensten?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat Amsterdam streeft naar nul nieuwe hiv-infecties in 2026 |
|
Vera Bergkamp (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam wil naar nul hiv-infecties»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Kunt u een reactie geven op het streven van de gemeente Amsterdam, zoals neergelegd in het beleidskader «Naar nul nieuwe hiv-infecties in Amsterdam in 2026», en daarbij ingaan op elk van de vijf geformuleerde speerpunten?
Ik waardeer het dat de gemeente Amsterdam zich gecommitteerd heeft aan de uitvoering van deze doelstelling. In 2014 heeft Nederland zich verbonden aan het doel om in 2020 90-90-90 te behalen. Dit verwijst naar het doel dat 90% van de mensen met hiv bekend is met zijn of haar status, 90% daarvan onder behandeling is, waarvan bij 90% het virus niet meer detecteerbaar is. Deze doelen zijn in Nederland reeds behaald en nu wordt gewerkt aan het behalen van de doelen voor 2030; 95-95-95. De gemeente Amsterdam legt de lat voor zichzelf hoger en streeft naar nul nieuwe hiv-infecties in 2026. Dat is een lovenswaardig streven. De speerpunten2 in het beleid die de gemeente Amsterdam hanteert bij het behalen van deze doelstelling, zijn ook doelstellingen die aansluiten bij het Nationaal Actieplan soa/hiv waarin verschillende betrokken partijen de ambitie uitgesproken hebben tot uitvoering van concrete acties en het behalen van doelstellingen tot en met 2022 op het gebied van seksuele gezondheid, ook op het gebied van de hiv-bestrijding.
Bent u bereid – in navolging van dit streven – de ambitie uit te spreken dat er uiteindelijk in heel Nederland geen nieuwe hiv-infecties meer bijkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn acht u het haalbaar dat er in heel Nederland geen nieuwe hiv-infecties meer bijkomen?
Het streven naar nul nieuwe hiv-infecties is een mooi en hopelijk op termijn haalbaar streven. Het RIVM heeft bij de totstandkoming van het Nationaal Actieplan soa/hiv in 2018 met experts op basis van cijfers en trends geconcludeerd dat een halvering van het toenmalig aantal hiv-infecties tot 500 in 2022 het meest realistisch is. De Gezondheidsraad verwacht dat de verstrekking van Pre Expose Profylaxe (PrEP) effect zal hebben op het aantal hiv-infecties, op populatieniveau en op de lange termijn, maar het is onzeker hoe groot dit effect zal zijn. Op grond van voorgaande trek ik de conclusie dat, hoewel er een mate van onzekerheid is hoe groot de daling zal zijn, nul nieuwe infecties op korte termijn niet haalbaar is.
Welke stappen moeten er in uw optiek de komende jaren vanuit het Rijk en de lokale overheden worden gezet om te kunnen realiseren dat uiteindelijk heel Nederland vrij is van nieuwe hiv-infecties?
Ik heb in mijn brief van 26 november 2018 aangeven dat ik het Actieplan steun en waar mogelijk faciliteer en ondersteun, maar dat de meeste doelstellingen uit het actieplan behaald zullen moeten worden binnen de gestelde structuren van de zorg en de financiële kaders die vanuit het Rijk beschikbaar worden gesteld (Kamerstuk 32 239 nr. 8). Als lokale overheden daar ambitieuzer in willen zijn, en activiteiten niet vallen binnen geldende geboden kaders vanuit het Rijk dan is dat aan hen om te faciliteren en financieel te ondersteunen.
Om het aantal hiv-infecties in Nederlands te verminderen, is door het kabinet in 2018 besloten PrEP te vergoeden voor hoog risico mannen die seks hebben met mannen (MSM). Dit naar aanleiding van een advies van de Gezondheidsraad waarbij zij adviseerde PrEP te vergoeden voor MSM, mede omdat het een veelbelovend middel was om de hiv-incidentie te verminderen in een doelgroep bij wie de hiv-preventie een plafond bereikt had. De vergoeding van PrEP is een pilot waarbij 6500 MSM in zorg kunnen worden genomen, voor een periode van 5 jaar. Na drie jaar vindt een tussentijdse evaluatie plaats.
Wat betekent dit voor de toegankelijkheid van hiv-tests en de PrEP-behandeling en de snelheid waarmee hiv bij een positieve diagnose wordt behandeld?
Om een grotere toegankelijkheid van hiv-testen mogelijk te maken heb ik u eerder geïnformeerd over het vervallen van de zogenoemde kanalisatieregeling in 2022. De kanalisatieregeling uit het Besluit invitro-diagnostica (IVD) stelt dat bepaalde zelftesten die dienen ter opsporing van ernstige aandoeningen, zoals hiv, uitsluitend door of onder verantwoordelijkheid van artsen en apothekers mogen worden verstrekt, zodat medische begeleiding zo goed mogelijk wordt gewaarborgd. Er worden door nieuwe medische hulpmiddelen verordeningen strengere eisen gesteld aan de toelating van hiv- testen op de markt, waardoor de kanalisatieregeling vanaf 2022 niet meer nodig is. Dit leidt tot een verdere laagdrempelige toegankelijkheid van hiv-testen.
De kanalisatieregeling maakt ook mogelijk in te zetten op vormen van community based testen. De hiv-zelftest wordt hierbij niet direct door een arts of apotheker verstrekt aan de gebruiker, maar indirect via een getrainde peer onder verantwoordelijkheid van een arts. De aanpak zorgt er voor dat mensen met hiv eerder opgespoord en behandeld kunnen worden en dat er binnen specifieke risicogroepen ook gewezen kan worden op de voordelen van PrEP-gebruik.
Kunt u met een gericht landelijk plan van aanpak komen om het aantal nieuwe hiv-infecties de komende jaren te beperken en – waar mogelijk – op termijn tot nul te reduceren? Zo ja, wanneer denkt u een opzet van dit plan met de Kamer te kunnen delen?
Een gericht landelijk plan van aanpak vind ik niet nodig. Zoals ik heb aangegeven, onderschrijf ik het Nationaal Actieplan dat nog tot en met 2022 doorloopt en de internationale doelstellingen van 95-95-95 en ondersteun en faciliteer waar mogelijk.
Bent u bereid om andere gemeenten te stimuleren om met eenzelfde soort lokaal plan als de gemeente Amsterdam te komen? Zo ja, hoe gaat u dit concreet doen?
Het is aan gemeenten zelf om het gemeentelijk beleid en plannen te formuleren.
Herkent u het knelpunt dat de gemeente Amsterdam schetst met betrekking tot de beschikbare plekken voor de PrEP-behandeling onder de landelijke subsidieregeling, die volgens de gemeente waarschijnlijk al in september of oktober allemaal gevuld zijn?2
Alle GGD-regio’s zijn bij het besluit tot vergoeding van PrEP geïnformeerd over de randvoorwaarden vanuit het Rijk en de verdeelsleutel van het aantal deelnemers aan de pilot. Ik heb niet het voornemen de voorwaarden van de PrEP-pilot uit te breiden.
Bent u bereid om in overleg te treden met de gemeente Amsterdam om dit knelpunt op te lossen?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat landelijk ook al zo’n twee derde van het aantal beschikbare plekken voor de PrEP-behandeling is gevuld, en ruim duizend mensen op de wachtlijst staan?3
Het RIVM informeert mij maandelijks over de instroom van het aantal personen dat in PrEP-zorg gaat bij de GGD-en. De GGD-en hebben momenteel ongeveer 4350 hoog risico MSM in zorg van de beoogde 6500 plekken waarvoor geld beschikbaar is. Er zijn op dit moment ruim 900 potentiele deelnemers die nog in zorg moeten worden genomen.
Overweegt u een uitbreiding van de subsidieregeling PrEP om te zorgen dat iedere persoon die PrEP wil gebruiken om het risico op een hiv-infectie te voorkomen daar ook toegang toe heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en wilt u de Kamer hierover informeren?
Ik heb niet het voornemen de regeling uit te breiden. Op dit moment is het landelijk maximale aantal deelnemers aan de pilot nog niet bereikt. Na de zomer ontvang ik van het RIVM de eerste jaarrapportage die inzicht biedt in de PrEP-verstrekking sinds de inwerkingtreding van de Subsidieregeling PrEP. Daarbij zal ook aandacht zijn voor de PrEP-verstrekking tijdens de corona-uitbraak en hoe naar verwachting de toestroom zal ontwikkelen. Ik zal uw Kamer in het najaar informeren over de jaarrapportage.
Denkt u dat de actie NUffTESTEN van Aidsfonds-Soa Aids Nederland, waarbij gratis hiv-testen worden verstrekt nu mensen weer (meer) seksueel actief worden, een goede bijdrage kan leveren aan het terugdringen van het aantal nieuwe hiv-infecties in 2020?4
Aidsfonds- Soa Aids Nederland heeft mij geïnformeerd over de actie NUffTESTEN. Omdat de soa-poli’s van de GGD-en nog niet volledig operationeel zijn, zoals voor de corona-uitbraak, biedt het onder de aandacht brengen van de mogelijkheid van het testen op hiv een goede bijdrage aan het terugdringen van het aantal hiv-infecties. Ik heb bij het Aidsfonds aandacht gevraagd voor de kanalisatieregeling voor hiv-zelftesten die nog geldt tot 2022 en regelt dat hiv-zelftesten enkel kunnen worden verstrekt door (tussenkomst van) een arts of apotheker. Dit om de medische begeleiding bij de verstrekking van de hiv-zelftest te waarborgen.
Bent u bereid de actie NUffTESTEN te ondersteunen en/of gaat u zelf nog actief beleid voeren om nieuwe hiv-infecties te voorkomen nu mensen weer (meer) seksueel actief worden?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het notaoverleg cure d.d. 25 juni 2020?
Het notaoverleg cure is inmiddels verzet naar 29 juni. Ik heb erop ingezet u de antwoorden tijdig hiervoor te verzenden.
Het bericht ‘De ja-knikkers van Hugo’. |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «De ja-knikkers van Hugo»?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel. In onderstaande antwoorden zal ik in meer detail ingaan op mijn reactie op het artikel.
Wat is uw reactie op de constatering «Aansturing van de Minister komt laat, is onduidelijk en soms zelfs volkomen onrealistisch, waardoor cruciale maatregelen tegen corona onnodige vertraging oplopen»?
Er vindt continu overleg plaats met de GGD’en om gezamenlijk te beoordelen wat er nodig is om Covid-19 zo goed mogelijk te bestrijden. Ik kan mij daarom niet vinden in de kwalificatie zoals deze in het artikel wordt gegeven.
Deelt u de mening dat bezuinigingen en decentralisaties de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD’en) hebben uitgeput waardoor zij nu financieel kwetsbaar zijn?
Nee, deze mening deel ik niet. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven wat de uitgaven voor de GGD’en in Nederland zijn geweest sinds 2010? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Ten tijde van het Stimuleringsprogramma Betrouwbare Publieke Gezondheid is door AEF onderzoek gedaan naar taken, mensen en middelen van de GGD’en met als titel «GGD’en in beeld». Ik heb uw Kamer bij brief2 van 12 september 2017 dit onderzoek toegestuurd. Uit dit onderzoek blijkt onder andere dat alle GGD’en de taken uit de Wet publieke gezondheid (Wpg) goed kunnen uitvoeren. Ook zijn zij goed ingericht op veranderende omstandigheden en innovatie. Tussen 2017 en heden zijn er door mij geen aanpassingen gedaan in de taakopdracht zoals deze voor gemeenten in de Wpg is opgenomen. Ik acht dit onderzoek daarom voor nu nog steeds actueel en zie geen aanleiding om dit onderzoek te herhalen. Op 24 juni is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gestart met een onderzoek naar de kwaliteit van de teststraten en het bron- en contactonderzoek (BCO) dat door de GGD’en wordt uitgevoerd bij het opsporen en voorkomen van het verspreiden van het coronavirus.
Deelt u de mening dat het werk van de GGD’en nu cruciaal is? Heeft u spijt van de jarenlange bezuinigingen en decentralisaties van de GGD’en? Krijgen zij structureel meer geld om hun werk te doen?
Ik deel uw mening dat het werk van de GGD’en van groot belang is in de (preventieve) publieke gezondheidszorg en in de bestrijding van de crisis.
Op basis van de Wpg hebben gemeenten de verantwoordelijkheid om, via een gemeenschappelijke regeling, een gemeentelijke gezondheidsdienst in te stellen en in stand te houden. De gemeenten zijn daarmee eigenaar, financier en opdrachtgever van de GGD’en. Het is aan de gemeenten om goede afspraken te maken met hun GGD en daar een realistische financiering tegenover te stellen. Als GGD’en voor hun taken structureel meer geld nodig hebben, dan adviseer ik hen hierover in gesprek te gaan met de gemeenten. In de bestuurlijke overleggen op 2 juni en 14 juli zijn er nadere afspraken gemaakt met de VNG en GGD GHOR Nederland over het vergoeden van Covid-19 gerelateerde kosten. De GGD’en hebben dit onlangs in kaart laten brengen door een onafhankelijk onderzoeksbureau.
Klopt het dat verschillende GGD’en al maanden wisten dat een grootschalig bron- en contactonderzoek nodig was? Begrijpt u tegelijkertijd dat de GGD’en voordat zij mensen gaan aannemen, moeten weten dat zij daarvoor het benodigde geld krijgen?
In de Wpg ligt de taak van GGD’en verankerd om in het kader van infectieziektebestrijding bron- en contactonderzoek uit te voeren. Het is daarmee de verantwoordelijkheid van de GGD’en zelf om op te schalen als er meer bron- en contactonderzoek dient te worden uitgevoerd en aan te geven welke financiële middelen daarvoor nodig zijn. Daar hebben ze niet eerst een opdracht van mij voor nodig. Op 17 april heb ik hen gevraagd om in een opschalingsplan te duiden wat zij nodig hebben om meer bron- en contactonderzoek uit te kunnen voeren. Dit opschalingsplan is op 15 mei 2020 gepubliceerd. Ook in de maanden april en mei hebben GGD’en hun capaciteit al opgeschaald. Mijn boodschap richting de GGD’en is voortdurend geweest dat zij moesten plannen en handelen zonder op voorhand financiële belemmeringen in te calculeren. Daarbij heb ik aangegeven dat het Rijk de meerkosten voor de Coronabestrijding vergoedt.
Is het waar dat de GGD’en pas 17 april 2020 de opdracht kregen om een plan te maken voor meer bron- en contactonderzoek? Waarom duurde het tot 6 mei 2020 voordat de GGD’en enige duidelijkheid kregen over wat er van hen verwacht werd?
Zie ook mijn antwoord op vraag 6. Het bron- en contactonderzoek is al sinds jaar en dag taak van de GGD’en, de wettelijke grondslag hiervoor ligt in de Wpg. De GGD’en weten dus wat er van hen verwacht wordt. De meeste GGD’en hebben vanaf de start van de uitbraak in Nederland ook bron- en contactonderzoek uitgevoerd. Het Protocol bron- en contractonderzoek Covid-193 geeft hier een nadere invulling aan. Dit aangepaste protocol is 6 mei gepubliceerd. Echter, voor dat moment is het protocol uitgebreid besproken in het landelijk overleg infectieziektebestrijding, waar ook een vertegenwoordiging vanuit de GGD’en in zit. Er bestond dus al eerder duidelijkheid over de specifieke invulling van het bron- en contactonderzoek. Wel is op 17 april de GGD’en gevraagd wat met de ontwikkeling van een app, de personele consequentie zou zijn ten aanzien van bron- en contactonderzoek en hierover een voorstel te ontwikkelen.
Hoe kan het dat de GGD’en half mei 2020 een brandbrief hebben gestuurd aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport maar dat het ministerie aangeeft dat het signaal van de GGD’en over de benodigde financiële duidelijkheid bij hen niet bekend is?
Ik heb de brief van onder andere GGD GHOR Nederland en de VNG van 11 mei 2020 ontvangen. In die brief wordt aandacht gevraagd voor de financiële consequenties van de Covid-19 maatregelen voor gemeenten en GGD’en. De reactie op deze brief heb ik besproken in het lopend overleg met de betreffende partijen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 aangaf, zijn er in het bestuurlijk overleg nadere afspraken gemaakt met de VNG en GGD GHOR Nederland over het vergoeden van Covid-19 gerelateerde kosten. Ik heb altijd aangegeven dat het Rijk de meerkosten voor de Coronabestrijding vergoedt.
Welke gevolgen heeft het misverstand tussen het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de GGD’en over benodigde duidelijke richtlijnen gehad? Hoe is dit misverstand precies ontstaan? Bent u van mening dat het RIVM duidelijker had moeten communiceren over wat van de GGD’en werd verwacht?
Het RIVM past het protocol voor bron- en contactonderzoek geregeld aan om deze te laten aansluiten bij de laatste (internationale) inzichten. Dit doet het RIVM in goed overleg met de GGD’en en andere relevante veldpartijen. De communicatie verloopt onder andere via zogenaamde inf@ct berichten, een communicatiemiddel dat al jaren gebruikt wordt om professionals op de hoogte te stellen van bijvoorbeeld aanpassingen in richtlijnen.
Vindt u het logisch dat de GGD’en via de persconferentie hoorden wat er van hun werd verwacht qua bron- en contactonderzoek? Begrijpt u dat de GGD’en zich overvallen voelden? Vindt u het logisch dat GGD’en vervolgens binnen 24 uur na de persconferentie op de gepresenteerde plannen moesten reageren?
De GGD’en zijn op allerlei plekken vertegenwoordigd bij het besluitvormingsproces. Een vertegenwoordiger van de GGD’en is lid van het Outbreak Management Team (OMT) en de GGD is vertegenwoordigd in het Bestuurlijk Afstemmingsoverleg (BAO). Daarnaast is er regelmatig overleg met de directeuren publieke gezondheid van de GGD’en, waar wordt gesproken over het beleid voor testen en traceren. Besluitvorming vindt steeds na goed overleg plaats. Aangezien definitieve interdepartementale besluitvorming vaak plaatsvindt op de dag van de persconferentie, kort nadat het OMT zijn adviezen heeft uitgebracht, is het niet onrealistisch dat GGD-medewerkers via de persconferentie te horen krijgen welke besluiten er zijn genomen alvorens zij allemaal zijn ingelicht via de eigen vertegenwoordiging.
Vindt u het logisch dat de GGD’en via de persconferentie hoorden van de app die het GGD-werk zou moeten ondersteunen? Waarom is dit niet met de GGD’en overlegd en is niet aan de GGD’en gevraagd waar zij precies behoefte aan hebben? Bent u het ermee eens dat een niet goed functionerende app de GGD’en alleen maar extra werk oplevert?
Zie ook mijn antwoord op vraag 10. Het verkennen van de digitale mogelijkheden om het bron- en contactonderzoek te ondersteunen wordt wel degelijk ook met vertegenwoordigers van de GGD’en besproken. Naar aanleiding van het advies van het OMT om de mogelijkheden voor ondersteuning van bron- en contactopsporing met behulp van mobiele applicaties te onderzoeken is dit opgepakt. Hier was ook de GGD bij betrokken. Omdat dit duidelijk werd op de dag van de persconferentie, is het niet onrealistisch dat GGD-medewerkers via de persconferentie te horen krijgen welke besluiten er zijn genomen alvorens zij allemaal zijn ingelicht via de eigen vertegenwoordiging. De GGD is vervolgens nauw betrokken geweest bij het opstellen van programma’s van eisen voor de digitale middelen. Ook participeert de GGD in en geeft in sommige gevallen leiding aan verschillende gremia die zijn ingericht om samen te komen tot digitale middelen die effectief bijdragen aan de bestrijding en de GGD ondersteunen dan wel aanvullen in het uitvoeren van hun werkzaamheden op dit terrein.
Dergelijke middelen zullen ook alleen worden ingevoerd als ze bijdragen aan de bestrijding van de epidemie. Daarom zal mogelijke invoering zorgvuldig gebeuren.
Waarom is de mening van de GGD’en over de datum waarop versoepelingen mogelijk zouden zijn niet meegenomen?
De versoepelingen in maatregelen zijn getroffen op basis van een advies van het OMT en van het BAO. In beide zit een vertegenwoordiging van de GGD’en. Hiermee is het perspectief van de GGD’en geborgd.
Het artikel schrijft daarnaast dat er nauwelijks overleg was met de GGD’en over de datum 1 juni vanaf wanneer iedereen met klachten zich kon laten testen. Hierover heb ik echter intensief overleg gehad met vertegenwoordigers van de GGD. Er is uitgebreid gesproken over mogelijke opstartrisico’s en inschattingen over de te verwachten vraag naar testen en BCO op basis van ervaringen tot dat moment en de cijfers van het RIVM. Vervolgens is het gezamenlijke besluit genomen om op 1 juni te beginnen. Hierbij hebben verschillende factoren een rol gespeeld: de snelheid van de regionale en landelijke opschaling van de GGD’en, het aantal beschikbare testlocaties, de beschikbare testmaterialen en laboratoriumfaciliteiten en de ICT die grootschalig testen ondersteunt.
Klopt het dat Nederland geen landelijke crisisstructuur heeft om epidemieën te bestrijden? Is het daarnaast waar dat de Raad van State al in 2009 hiervoor waarschuwde? Waarom is er in al die jaren niets gedaan met deze waarschuwing?
Dit klopt niet. In artikel 7 Wpg is vastgelegd dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport leiding geeft aan de bestrijding van infectieziekten in Nederland. Het RIVM bekleedt daarnaast een zeer belangrijke rol in de landelijke coördinatie van de infectieziektebestrijding. Daar waar de vraag betrekking heeft op het advies van de Raad van State bij de wijziging van de wet Publieke Gezondheid uit 2009 onder meer in verband met de Wet veiligheidsregio’s, herken ik de waarschuwing die in de vraagstelling aan de Raad van State wordt toegeschreven niet. De Raad van State heeft destijds wel een opmerking geplaatst bij de planvorming rond de infectieziektebestrijding. Hierop is gereageerd ten tijde van de wetswijziging.
Waarom is er niets gebeurd met het signaal dat de GGD’en in 2014 gaven dat hun organisaties niet voorbereid waren op een grote infectieziekte-uitbraak? Wat zijn de resultaten van het stimuleringsproces dat toen (budgetneutraal) is gestart?
Op basis van de signalen van de GGD’en in 2014 is gestart met een meerjarig Stimuleringsprogramma Betrouwbare Publieke Gezondheid. In de looptijd van dit programma is met de vier betrokken partijen (VWS, VNG, RIVM en GGD GHOR Nederland) onderzocht of de uitvoering van de taken uit de Wet Publieke Gezondheid (Wpg) op orde en goed geborgd is. In de brief van 12 september 20174 is uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van dit programma. In deze brief wordt geconcludeerd dat het Stimuleringsprogramma heeft laten zien dat het stelsel van de publieke gezondheid, zowel op landelijk als op lokaal niveau op orde is. Het is van belang dat de betrokken partijen deze kwaliteit ook in de toekomst hooghouden. De samenwerking van de vier betrokken partijen is geborgd in het bestuurlijk overleg publieke gezondheid, dat jaarlijks twee tot drie keer wordt georganiseerd.
In die periode heeft ook de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, mede naar aanleiding van dat signaal, onderzoek gedaan naar de infectieziektebestrijding en daar twee keer over gerapporteerd. (https://www.igj.nl/documenten/rapporten/2016/11/3/vervolgonderzoek-ggd-infectieziektenbestrijding). De conclusie in 2016, na het tweede deel van het onderzoek, was dat de infectieziektebestrijding er in Nederland goed voor stond.
Vindt u dat gemeenten verantwoordelijk moeten zijn voor infectieziektebestrijding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in de Wpg is beschreven draagt het college van burgemeester en wethouders zorg voor de uitvoering van de algemene infectieziektebestrijding. Hiertoe behoort in ieder geval dat zij algemene preventieve maatregelen op dit gebied neemt en bron- en contactopsporing uitvoert. De voorzitter van de veiligheidsregio draagt zorg voor de (voorbereiding van de) bestrijding van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A. Covid-19 behoort tot deze groep A sinds 28 januari 2020. Overigens, zoals in antwoord op vraag 13 is aangegeven, ligt in artikel 7 Wpg vastgelegd dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport leiding geeft aan infectieziektebestrijding behorend tot groep A. Ik vind dat wij met deze structuur op een adequate wijze infectieziektebestrijding vormgeven.
Het bericht 'Ouders kwaad over weigeren snotterende kinderen bij kinderdagverblijf' |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ouders kwaad over weigeren snotterende kinderen bij kinderdagverblijf»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het signaal dat veel jonge kinderen met kortdurende verkoudheidsklachten worden geweigerd door de kinderopvang?
Het signaal dat kinderen regelmatig worden geweigerd wegens een snotneus heeft mij ook bereikt. Ik begrijp dat dit voor lastige situaties tussen ouders en pedagogisch medewerkers kan zorgen.
De richtlijn van het RIVM is in juni aangepast:
Via rijksoverheid.nl streef ik er voortdurend naar ouders, houders van kinderopvangorganisaties, gastouders en andere belanghebbende te informeren over (wijzigingen van) richtlijnen en adviezen van het RIVM op het terrein van Kinderopvang. Ook is er nauw contact met de sector over dergelijke signalen en vragen. De richtlijnen en adviezen van het RIVM zijn daarbij leidend. Wel worden signalen en eventuele onduidelijkheden besproken met het RIVM, zodat we betrokkenen goed kunnen informeren en we van elkaar weten wat er speelt.
Deelt u de mening dat er een lastige situatie is ontstaan voor ouders, de kinderopvang en de zorg, omdat jonge kinderen elkaar en de medewerkers doorlopend aansteken waardoor eventueel de opvang geheel dicht moet, of ieder kind getest moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u duidelijkheid geven over de richtlijn voor jonge kinderen met kortdurende en langdurige verkoudheidsklachten, aangezien dit veelvoorkomend is in deze groep?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met de kinderopvangsector, de oudervertegenwoordiging en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in gesprek te gaan over mogelijke aanpassingen in het protocol, zodat er zo snel mogelijk duidelijkheid ontstaat en een werkbare situatie voor kinderopvang, ouders en de zorg?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht van de Vereniging van Ouderengeneeskundigen (Verenso) dat stelt dat het voorkomen van een nieuwe lockdown in verpleeghuizen bij een tweede coronagolf vraagt om een andere organisatie van de zorg. |
|
Fleur Agema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het persbericht van Verenso: «Voorkomen hernieuwde lockdown verpleeghuizen vraagt om andere organisatie van de zorg»?1
Zoals in het artikel ook wordt aangegeven, was het een bijzonder moeilijke beslissing om over te gaan tot het sluiten van de verpleeghuizen voor bezoekers. We hebben dit na advies van Verenso en in goed overleg met verschillende partijen gedaan. De maatregel heeft enorm veel impact gehad op cliënten en hun naasten. Ik wil bij een nieuwe opleving van het virus de ervaring van deze periode meenemen. Ik richt mij nu dan ook op de geleerde lessen om nieuwe maatregelen af te stemmen op de situatie en de doelgroep. Ik heb hiertoe informatie opgehaald bij verschillende (onafhankelijke) partijen die vanwege hun deskundigheid of positie belangrijke inzichten hebben voor het formuleren van lessen. Het gaat daarbij om de cliëntenorganisaties, de beroepsgroepen, de zorgaanbieders, GGD’en, het RIVM en de Academische Werkplaatsen. Daarnaast heb ik de zorgaanbieders die betrokken zijn bij Radicale Vernieuwing bevraagd. Tot slot heb ik een groep deskundigen uit de sector gevraagd. Met de uitkomst van deze lessen wil ik samen met de sectoren goed voorbereid zijn op een eventuele tweede golf. Hierover heb ik de Tweede Kamer op 16 juli een brief gestuurd.
Deelt u de mening dat verpleeghuizen bij een tweede coronagolf niet opnieuw achteraan in de rij mogen komen te staan als het gaat om beschermingsmiddelen en tests? Zo ja, hoe gaat u dat borgen?
Ik deel de mening dat de verpleeghuizen achteraan hebben gestaan niet (zie ook de brief van 16 juli over de lessen verpleeghuizen met het oog op de tweede golf).
Er is nu geen tekort aan persoonlijke beschermingsmiddelen. Er zijn duidelijke afspraken voor het bestellen en leveren aan verpleeghuizen. Daarnaast zijn de verpleeghuizen opgenomen in het verdeelmodel dat gehanteerd bij schaarste. Hiermee is de positie van de verpleeghuizen bij de toelevering van beschermingsmiddelen geborgd. Dit geldt ook voor het testen: vanaf 1 juni kan iedereen met klachten zich laten testen op COVID-19. Dit geldt dus ook voor cliënten en zorgpersoneel van een verpleeghuis. Er is voldoende testmateriaal en testcapaciteit.
Deelt u de mening dat omdat beschermingsmiddelen een (te) grote kostenpost voor instellingen kunnen vormen, deze van Rijkswege gratis ter beschikking moeten worden gesteld voor zolang de coronacrisis duurt? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 12 juni 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat alle zorgaanbieders in de langdurige zorg extra kosten als gevolg van COVID-19 vergoed kunnen krijgen tot 31 december 2020. Deze vergoeding vindt plaats op basis van de beleidsregel SARS-CoV-2 virus van de NZa. Door het LCH worden bovendien niet de actuele prijzen maar pre-corona prijzen in rekening gebracht.
Deelt u de mening dat nu corona indamt en de lockdownmaatregelen stapsgewijs worden afgebouwd, het «voorzorgsprincipe» zou gehanteerd moeten worden en zorgverleners zorgbreed preventief met beschermingsmiddelen zouden moeten werken, teneinde een tweede slagveld in de verpleeghuiszorg en thuiszorg te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen buiten het ziekenhuis is alleen aangewezen bij de verpleging van mensen met (verdenking van) COVID-19. Als een cliënt (lichte) klachten vertoont, kan deze direct getest worden. Als de zorgverlener lijfgebonden zorg moet verrichten kan het een afgewogen beslissing zijn om met persoonlijke beschermingsmiddelen te gaan werken tot de uitslag bekend is. Ook kunnen zorgprofessionals beredeneerd afwijken van de uitgangspunten op basis van hun professionele ervaring en inschatting. Gepast gebruik van beschermingsmiddelen draagt er ook aan bij dat bij een eventuele tweede golf schaarste aan persoonlijke beschermingsmiddelen wordt voorkomen.
Hoeveel verpleeghuisbewoners raakten tijdens de coronacrisis vermoedelijk besmet en hoeveel zijn vermoedelijk overleden?
Het RIVM (peildatum 13 juli) schat dat tot nu toe bij circa 8.400 bewoners van verpleeghuizen een COVID-19-besmetting is bevestigd, waarvan ruim 2.800 mensen als overleden zijn gemeld2. Gelukkig herstellen veel mensen ook.
Op 1 januari 2020 woonden circa 120.000 zeer kwetsbare mensen in een verpleeghuis. Dit betekent dat bij bijna 7% van de bewoners COVID-19 is bevestigd en ruim 2% van de bewoners is overleden.
Hoeveel zorgverleners die werken in verpleeghuizen raakten tijdens de coronacrisis vermoedelijk besmet en hoeveel zijn vermoedelijk overleden?
Het RIVM geeft in de update aan dat er tot en met 14 juli 17.408 zorgmedewerkers zijn besmet met COVID-19. Hiervan zijn 13 zorgmedewerkers overleden. Dit betreft zorgmedewerkers binnen en buiten het ziekenhuis. Er zijn geen specifieke cijfers bekend over besmettingen en sterfte van zorgpersoneel in de verpleeghuissector.
Hoe kijkt u zelf erop terug dat bewoners van verpleeghuizen zo verschrikkelijk lang geen echtgenoten, vrienden en familie meer op bezoek mochten krijgen omdat er een gebrek aan beschermingsmiddelen was? Hoe gaat u borgen dat dit nooit meer gaat gebeuren?
Zoals ik al in antwoord 1 heb aangegeven is het nemen van de beslissing om over te gaan tot de bezoekregeling geen lichte keuze geweest. Ik vind het ook schrijnend als ik lees hoe men elkaar heeft gemist en hoeveel verdriet dit heeft gegeven. Het gebrek aan persoonlijke beschermingsmiddelen was niet de reden om de bezoekregeling te treffen. Het doel was de meest kwetsbare mensen in de bevolking te beschermen tegen het virus dat in een hoog tempo slachtoffers maakte, zowel binnen als buiten verpleeghuizen. Bovendien moest ook het zorgpersoneel worden beschermd. Met het leren van lessen wil ik voorbereid zijn op een eventuele tweede golf. Hierover heeft u op 16 juli een brief ontvangen.
Hoe kijkt u in dit licht terug op het vliegtuig dat op 10 februari jl. (met medewerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken) naar China vertrok met daarin onze complete voorraad beschermingsmiddelen?
Zoals de Minister-President op 16 april jl. in het Tweede Kamerdebat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus al heeft geantwoord, is op 10 februari jl. een vlucht naar China vertrokken, maar niet met onze complete voorraad beschermingsmiddelen. Deze vlucht betrof een humanitaire vlucht, die hulpgoederen op kwam halen die door de Chinese ambassade en bedrijven waren ingezameld. Hier zaten geen spullen van de overheid bij. De Nederlandse overheid heeft niets geleverd en niet zelf in natura bijgedragen. Het enige dat de Nederlandse overheid op 7 februari jl. gedaan heeft, is het regelen van de landingsrechten, omdat het een humanitaire vlucht was.
Klopt het dat verpleeghuizen gedurende de lockdown vaker versuffende middelen (Haloperidol (haldol), Dipiperon) hebben toegediend aan hun bewoners teneinde hen rustig te houden? Hoeveel bewoners zijn tijdens de lockdown versuft? Toediening van deze middelen valt onder de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten, werd deze bij al deze bewoners die werden versuft correct toegepast?
Er is een wisselend beeld over onvrijwillige zorg in de verpleeghuissector. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft signalen ontvangen dat sommige cliënten rustiger worden door minder bezoek. Hierdoor wordt er minder rustgevende medicatie voorgeschreven. Een ander signaal is juist dat een deel van de cliënten meer onrust heeft ervaren tijdens de bezoekregeling. Bij deze groep cliënten werd er meer rustgevende medicatie gebruikt. De IGJ verifieert de verschillende signalen door bij het toezicht in gesprek te gaan met de zorgaanbieders. Er zijn op dit moment geen harde cijfers beschikbaar over de toepassing van rustgevende medicatie in verpleeghuizen. Voor het toepassen van rustgevende medicatie bij cliënten met een psychogeriatrische aandoening is de toepassing van de Wet zorg en dwang noodzakelijk.
Het datalek bij de infectieradar website |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Minister legt lek infectieradar bij ontwikkelaar, bedrijf reageert verbaasd»?1
Ja.
Hoe reageert u op de stellingname van het bedrijf Formdesk dat de kwetsbaarheid in de Infectieradar site niet eerder aan het licht was gekomen en dat het bedrijf geen enkele terugkoppeling had ontvangen over mogelijke risico’s en aanvullende maatregelen die het bedrijf zou moeten doorvoeren?
Het is, niet in het minste voor alle deelnemers aan infectieradar, erg vervelend dat dit is gebeurd. Zowel RIVM als de leverancier van Formdesk betreuren dit.
Het RIVM heeft voor ingebruikname van de Infectieradar (op 25 maart) contact gehad met de leverancier van Formdesk over het oplossen van het risico op mogelijk misbruik van de URL-gegevens dat bij de risico-analyse van het RIVM geconstateerd was. De leverancier heeft vervolgens aangegeven hoe RIVM dit risico kon vermijden. RIVM heeft de maatregelen genomen die Formdesk heeft geadviseerd.
De feitelijke rolverdeling tussen RIVM en Formdesk wijkt af van hetgeen ik op 9 juni jl. heb gemeld. Toen heb ik, op basis van informatie van het RIVM, gemeld dat Formdesk de maatregel moest doorvoeren. Bij nader onderzoek is gebleken dat, zoals hierboven beschreven, het RIVM de maatregel heeft doorgevoerd die Formdesk heeft geadviseerd.
Op 6 juni bleek dat het risico op manipulatie van URL zich op een andere plek in de Formdesk software had voorgedaan. Dit was niet in de eerste risico-analyse naar voren gekomen, en de door Formdesk voorgestelde maatregelen die het RIVM heeft doorgevoerd, waren daarmee geen oplossing voor dit probleem. Achteraf gezien concludeert het RIVM dat dit probleem op 25 maart opgemerkt had kunnen worden indien ná implementatie van de door de leverancier van Formdesk geadviseerde maatregel en vóór het online plaatsen van Infectieradar een extra test op dit risico was uitgevoerd.
Hoe valt dit te rijmen met uw beantwoording van mondelinge vragen op 9 juni 2020, waarin u stelde dat dit specifieke lek als veiligheidsrisico in beeld was gekomen bij de veiligheidschecks en dat ook was gecommuniceerd aan Formdesk, vergezeld van oplossingen die het bedrijf zou moeten doorvoeren?
Zie antwoord vraag 2.
Welke partij heeft de veiligheidscheck uitgevoerd waaruit volgens u het mogelijke veiligheidsrisico naar voren is gekomen?
Het RIVM heeft een risico-analyse uitgevoerd en de bevindingen, waaronder het mogelijke misbruik van url-gegevens én de maatregel daartegen vastgelegd in een risico-acceptatiedocument in maart 2020.
Op welke datum is het betreffende veiligheidsrisico in beeld gekomen? Op welke datum is daarover gecommuniceerd aan het bedrijf Formdesk?
Het risico op url-manipulatie is op 24 maart onderkend en opgenomen in het risico acceptatiedocument. Vervolgens is er op 25 maart mondeling overleg geweest met de leverancier van Formdesk. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Kunt u nader ingaan op het proces van de lancering van de site sinds de communicatie aan Formdesk over mogelijke veiligheidsrisico’s? Op welk moment in het proces zou de dubbelcheck moeten zijn gedaan, als men die niet was vergeten?
Het RIVM heeft de oplossing die de leverancier van Formdesk heeft geadviseerd op 25 maart geïmplementeerd. Vervolgens is er op diezelfde dag een check uitgevoerd op de juiste werking van de maatregel op de bepaalde plek in de software waar het risico was geconstateerd. Er was op dat moment geen reden om aan te nemen dat het probleem zich ook op andere plekken in de software zou kunnen voordoen.
Het RIVM heeft vervolgens het risico-acceptatiedocument afgerond waarin de kwetsbaarheid en de genomen maatregel zijn genoemd.
Het RIVM besloot op basis daarvan dat de betreffende versie van Infectieradar online kon worden gezet. Dat is op 26 maart gebeurd.
Op 6 juni bleek dat het risico op manipulatie van URL zich op een andere plek in de Formdesk software had voorgedaan. Dit was niet in de eerste risico-analyse naar voren gekomen, en de door Formdesk voorgestelde maatregelen die het RIVM heeft doorgevoerd, waren daarmee geen oplossing voor dit probleem. Achteraf gezien concludeert het RIVM dat dit probleem op 25 maart opgemerkt had kunnen worden indien ná implementatie van de door de leverancier van Formdesk geadviseerde maatregel en vóór het online plaatsen van Infectieradar een extra test op dit risico was uitgevoerd.
Heeft uw ministerie contact gehad met het bedrijf Formdesk naar aanleiding van de berichtgeving over het datalek op 6 juni 2020 en de beantwoording van mondelinge vragen in de Kamer op 9 juni? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het dat er dan alsnog een grote discrepantie lijkt te bestaan tussen uw ministerie en het bedrijf Formdesk over de feitelijke gang van zaken rond het proces van de veiligheidschecks voor de Infectieradar site?
Het RIVM heeft ook na 6 juni contact gehad met Formdesk. Zowel RIVM als Formdesk waren tot 6 juni in de veronderstelling dat de genomen maatregel afdoende was. Dat een risico zich ook op een tweede plek in de software voordeed was tot dat moment voor beide partijen onbekend. Er is daarover geen verschil van inzicht tussen de leverancier van Formdesk en het RIVM.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja, zie antwoorden op bovenstaande vragen.
Het bericht dat een Amerikaanse farmaceut een Nederlands coronamedicijn in productie neemt |
|
Pia Dijkstra (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Abbvie neemt Nederlands coronamedicijn in massaproductie»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Bent u, mede gezien de recente overheidsinvestering van € 300.000,– in de ontwikkeling van dit medicijn, betrokken geweest bij de onderhandelingen van de Nederlandse onderzoekers met de Amerikaanse farmaceut Abbvie over de exclusieve licentieovereenkomst? Zo niet, kunt u toelichten waarom u hier geen reden of noodzaak toe zag?
Het onderzoek naar het desbetreffende antilichaam als mogelijk medicijn tegen COVID-19 is door het expertpanel van ZonMw als positief beoordeeld, waarna er een subsidie is toegekend van € 407.951,50 welke mogelijk kan worden uitgebreid naar € 1.000.000,– conform de ingediende projectbegroting.
Ik ben niet betrokken geweest bij mogelijke onderhandelingen van de Nederlandse onderzoekers met de Amerikaanse farmaceut Abbvie, of enige andere partij, over een mogelijke licentieovereenkomst.
Ik heb uiteraard wel verwachtingen bij licentieovereenkomsten op intellectueel eigendom (IE) dat (mede) is ontwikkeld met Nederlands overheidsgeld. Om vorm te geven aan deze verwachtingen heeft de NFU de principes voor Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren (MVL) opgesteld. Hierin wordt onder andere gesteld dat geneesmiddelen ontwikkeld op basis van zulk IE moeten voldoen aan beschikbaarheids- en betaalbaarheidscriteria. Deze principes worden onderschreven door de Universitair Medische Centra, en mij is verzekerd dat deze principes leidend zullen zijn bij het aangaan van een licentieovereenkomst op het desbetreffende antilichaam.
In het algemeen wil ik opmerken dat dit per geval wel kan verschillen omdat het intellectueel eigendom niet altijd in één hand is en soms ook meerdere partijen betrokken zijn betrokken.
Kunt u duiden hoe belangrijk dit medicijn potentieel kan zijn voor de wereldwijde bestrijding van de gevolgen van COVID-19, in geval het vervolgtraject succesvol wordt doorlopen?2
VWS laat zich adviseren door experts om dit soort ontwikkelingen te duiden. Daaruit heb ik begrepen dat het gaat om een interessante en kansrijke ontwikkeling, maar dat er nog natuurlijk ook nog onzekerheden zijn in de verdere ontwikkeling van het antilichaam tot een mogelijk COVID-19 medicijn.
Zijn er – zover u dit weet – afspraken gemaakt met de Amerikaanse farmaceut over de wereldwijde beschikbaarheid en de betaalbaarheid van het medicijn als het in productie wordt genomen?
De Universitair Medische Centra hebben mij verzekerd dat de principes voor MVL leidend zullen zijn bij het aangaan van een mogelijke licentieovereenkomst.
Bestaat er volgens u een reëel risico dat de Amerikaanse overheid exportbeperkingen gaat opleggen in geval het medicijn succesvol blijkt in de strijd tegen het coronavirus?
Kunt u bij uw antwoord op de vorige vraag ingaan op alle eerdere gevallen waarin de Amerikaanse overheid tijdens de coronacrisis medische exportbeperkingen heeft opgelegd of daarmee heeft gedreigd, bijvoorbeeld richting Canada ten aanzien van mondmaskers?3
Welke juridische mogelijkheden heeft de Amerikaanse overheid om – net als bij Remdesvir – bij dit medicijn te bepalen hoeveel doses andere landen kunnen krijgen?4
Waren er – zover u weet – ook Nederlandse of Europese farmaceuten geïnteresseerd om het medicijn verder te ontwikkelen en produceren?
Dit type gesprekken verloopt in de regel vertrouwelijk, ik heb hier verder geen informatie over.
Heeft u enige poging ondernomen om te stimuleren dat dit medicijn in Europa zou worden ontwikkeld en geproduceerd?
Dit onderzoek is gesteund in de first wavevan het COVID-19 ZonMw programma. Voor verdere ontwikkeling en productie is samenwerking met een private partij nodig. Dit is gebruikelijk bij medicijnontwikkeling. Het is daarbij van belang om met een partij samen te werken die de juiste kennis, het kapitaal, en de adequate productiefaciliteiten heeft om een mogelijk geneesmiddel snel naar de markt te brengen, ook in het belang van de patiënt. Waar ik mij sterk voor maak is dat middelen die mede ontwikkeld zijn met Nederlands overheidsgeld ook in Nederland beschikbaar komen tegen een aanvaardbare prijs. Hiertoe dienen de principes van MVL, welke ook leidend zullen zijn bij een mogelijke licentieovereenkomst op het bewuste antilichaam.
Zou de Europese productie van het medicijn volgens u bijdragen aan zekerheid over een eerlijke wereldwijde verspreiding van het medicijn tegen een acceptabele prijs?
De principes van MVL omvatten ook de beschikbaarheid en beschikbaarheid. Overigens is spreiding van productielocaties in het algemeen een verstandige optie, ook om bij een eventuele onderbreking van de productie de geneesmiddelenlevering minder kwetsbaar te maken. Daarom heeft Nederland dit onderwerp ook op de Europese agenda gezet.
In hoeverre sluit uw opstelling en betrokkenheid bij de onderhandelingen over dit medicijn aan bij uw inzet met de Inclusieve Vaccin Alliantie op het gebied van productie en verspreiding van vaccins binnen Europa?5
Ik ben niet betrokken bij onderhandelingen over de licentie van dit potentiële medicijn.
In hoeverre sluit uw opstelling en betrokkenheid bij de onderhandelingen over dit medicijn aan bij de inzet van Nederland voor de Covid-19 Pool om niet-exclusieve licentiëring te stimuleren?6
Nederland zet zich in voor de Covid-19 Pool om niet-exclusieve licentiëring te stimuleren op vrijwillige basis. Dit is in overeenstemming met mijn opstelling bij onderhandelingen over een licentieovereenkomst op dit potentiële medicijn. Of deze al dan niet exclusief zal zijn is aan de onderhandelende partijen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het AO Wetenschapsbeleid d.d. 24 juni 2020?
Dat is mij helaas niet gelukt, ik heb deze vragen zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht dat het meer testen in de zorg doden had kunnen schelen. |
|
Léonie Sazias (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Er kon veel meer getest worden in de zorg en «dat had doden kunnen schelen»»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat zorgbestuurders met verbazing kijken naar de onbenutte tests?
In februari was het testbeleid gericht op personen die voldeden aan de casusdefinitie, waarin onder andere was opgenomen dat mensen met bepaalde klachten afkomstig uit bepaalde regio’s of landen met veel gevallen getest konden worden. Begin maart werd in het OMT geconstateerd dat er mogelijk een tekort aan testmaterialen zou kunnen ontstaan en op 12 maart heeft het OMT geadviseerd tot een restrictief testbeleid vanwege de ervaring van veel laboratoria dat de levering van testmaterialen onzeker was als gevolg van de wereldwijde vraagexplosie. Laboratoria wilden bovendien voorkomen dat de testcapaciteit door te ruim te testen tekort zou schieten voor diagnostiek voor kritische zorg. In maart werden dankzij snelle validatie door het RIVM steeds meer laboratoria in staat gesteld te testen op het coronavirus. Op 29 maart gaf de Taskforce Moleculaire diagnostiek aan dat er landelijk gesproken voldoende laboratoriumcapaciteit beschikbaar was om het testbeleid te verruimen. Daarom adviseerde het OMT op 30 maart om het testbeleid per 6 april te verruimen voor personeel en patiënten in alle zorgsectoren. De GGD’en zijn direct aan de slag gegaan om teststraten in te richten. De ervaringen van zorgbestuurders hierover verschillen per moment en per regio. In de week van 6 april april bereikten mij signalen dat het op meerdere plekken in het land soms moeite kostte voor de GGD om voldoende testafname capaciteit in te richten en de samenwerking met zorginstellingen en bedrijfsartsen in te regelen. Ook leefden er soms vragen over de werkwijze en financiering. Hierover heb ik op 10 april jl en 20 april jl. brieven geschreven aan de verschillende koepels van zorginstellingen. De GGD’en hebben in de korte periode daarna overal in het land hun testfaciliteiten op orde gekregen en op 1 mei jl. berichtte zorgkoepel Actiz dat uit een peiling onder hun leden bleek dat 95% van de zorginstellingen tevreden was over de uitvoering van het testen.
Vindt u dat u een fout heeft gemaakt toen u tijdens het debat op 22 april jl. de motie van het lid Krol c.s. over het optimaal benutten van de testcapaciteit heeft ontraden?2
Nee, geenszins. Het OMT adviseerde op basis van de toegenomen testcapaciteit op 30 maart om het testbeleid uit te breiden per 6 april. De GGD’en zijn direct die week begonnen met zich voor te bereiden op hun rol daarbij. Tijdens dit debat op 22 april was het testbeleid pas 2 weken verruimd en er moesten aanvankelijk in bepaalde regio’s nog praktische belemmeringen worden overwonnen voor de toegankelijkheid van testfaciliteiten voor zorgmedewerkers zoals beschreven in antwoord op vraag 2. De verwachting was dat het aantal testen per dag nog verder toe zou nemen, nu de belemmeringen waren weggenomen. Dat maakte mij voorzichtig om te snel nog meer doelgroepen te laten testen. Bovendien was de noodzaak minder groot voor andere doelgroepen buiten de zorg zolang er sprake was van maatregelen. Desalniettemin had ik op 21 april al besloten om het testbeleid verder te verruimen, in lijn met de routekaart van het kabinet in de overgang naar de fase van maximale controle. Het betrof het besluit om medewerkers werkzaam in het primair onderwijs en de kinderopvang te laten testen vanaf 6 mei.
Welke afweging heeft u gemaakt toen u tijdens dit debat aangaf dat de capaciteit niet nodig was, terwijl zorgbestuurders hun zorgen uitten?
De testcapaciteit was vanaf 6 april al beschikbaar voor alle zorgmedewerkers en voor risicopatiënten met klachten in alle zorgsectoren, en de opstartproblemen waren geadresseerd. Er was dus tijdens het debat op 22 april alle ruimte om de capaciteit te benutten voor de zorg. Daarnaast had ik zoals ik bij mijn antwoord op vraag 3 aangeef ook al besloten tot het uitbreiden van het testbeleid naar nieuwe doelgroepen.
Waarom werd er niet optimaal getest zodat het werkelijk aantal besmette mensen duidelijker zou zijn geweest?
De verruimingen van het testbeleid per 6 april, 6 mei en 1 juni lopen in de pas met de aanpassingen in de beheersingsstrategie. Gedurende de periode dat de maatregelen golden, zijn we uiteindelijk alle medewerkers in de zorg en alle risicopatiënten gaan testen. Gekoppeld aan de versoepeling van beheersingsmaatregelen zijn corresponderende doelgroepen aan het testbeleid toegevoegd.
Waarom is er niet besloten om sneller extra groepen aan te laten sluiten bij het testbeleid aangezien de testcapaciteit dit toeliet?
Gekoppeld aan de versoepelingen van de beheersingsmaatregelen (de intelligente lockdown) heb ik steeds direct de betrokken doelgroepen aangesloten bij het testbeleid. Vanaf eind april jeugdtrainers, vanaf 6 mei medewerkers in het primair onderwijs en de kinderopvang, vanaf 11 mei de contactberoepen, vanaf 18 mei de mantelzorgers, PGB-gefinancierde (in)formele zorgverleners en vrijwilligers in de palliatieve zorg, WMO-gefinancierde zorg en jeugdzorg en politieagenten, marechaussee, Bijzondere opsporingsambtenaren (BOA’s) en medewerkers in het gevangeniswezen. Op 19 mei heeft het kabinet bekendgemaakt dat in juni iedereen met klachten getest kan gaan worden.
Ziet u mogelijkheid om deze vragen voor het aankomende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat regels voor bezoek verpleeghuis verwarrend en frustrerend zijn |
|
Léonie Sazias (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht: «Regels voor bezoek verpleeghuis verwarrend en frustrerend»?1
Ja, ik heb het artikel gelezen.
Wat vindt u van de uitspraak van de jurist en onderzoeker in de ouderenzorg bij het Amsterdam UMC dat er elke dag mensenrechten worden geschonden in verpleeghuizen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik begrijp dat er dringende redenen moeten zijn om de vrijheden van bewoners te kunnen beperken. Ik ben van mening dat de situatie begin maart dermate ernstig was, dat de beperking van bezoek aan verpleeghuisbewoners onontkoombaar was. Dat neemt niet weg dat het een zeer moeilijke beslissing was om te nemen. Inmiddels is er sprake van een andere situatie omdat het aantal besmettingen nu op een fors lager niveau ligt. Op een locatie die COVID-vrij is gelden op voorhand geen beperkingen meer voor het ontvangen van bezoek, noch wat betreft aantal bezoekers noch wat betreft de frequentie van bezoek. Dit geldt temeer in de stervensfase, waarin contact met naasten bijzonder waardevol is. Ook zijn bewoners vrij om naar buiten te gaan als zij dat wensen. Het mogelijk maken van alle bezoek dient uiteraard in goed overleg binnen de instelling plaats te vinden en moet praktisch uitvoerbaar zijn.
Krijgt u ook signalen dat veel verpleeghuizen de versoepeling ingewikkeld vinden en zich nu verschuilen achter de Wet publieke gezondheid, die de lockdown mogelijk maakte? Zo ja, welke maatregelen neemt u om die verwarring weg te nemen?
Ik krijg via de Academische Werkplaatsen die de bezoekregeling monitoren niet zozeer het beeld dat verpleeghuizen de versoepeling ingewikkeld vinden en zich verschuilen achter de Wet publieke gezondheid. Wel blijkt dat de implementatie van de bezoekregeling tijd vergt. Enerzijds vanwege de praktische invulling rond logistiek, planning en administratie, begeleiding en controle van het bezoek. Anderzijds speelt de angst van medewerkers en locaties ook een rol. Bewoners en medewerkers hebben in de afgelopen maanden veel meegemaakt en het is begrijpelijk dat de instellingen de schrik nog in de benen hebben. Ik ga ervan uit dat er nu geen reden meer is voor verwarring. Iedere locatie die vrij is van COVID-19 dient nu de stap naar het nieuwe normaal te zetten, met inachtneming van de 1,5 meter richtlijn. In mijn wekelijkse overleg met de betrokken veldpartijen heb ik dit ook duidelijk gemaakt.
Bent u het ermee eens dat verpleeghuizen moeten inzetten op maatwerk en samen met de bewoner en de familie moeten afstemmen over wat wel en niet mogelijk is met in achtneming van de RIVM-richtlijnen?
Op alle locaties die COVID-vrij zijn, geldt dat bezoek zonder beperkingen mogelijk is. Ik ben het ermee eens dat het mogelijk maken van bezoek in goed overleg met alle betrokkenen in de instelling moet plaatsvinden, dus onder meer met vertegenwoordigers van cliënten en personeel. Ook moet het praktisch uitvoerbaar zijn, bijvoorbeeld om anderhalve meter afstand te kunnen houden.
Het bericht 'Met een scootmobiel ben je niet meer welkom in de regiotaxi' |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Met een scootmobiel ben je niet meer welkom in de regiotaxi»?1 Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja. De regel dat scootmobielen tijdelijk niet meegenomen konden worden in het zorgvervoer was opgenomen in het sectorprotocol «Veilig Zorgvervoer». Dit protocol is opgesteld door Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV), de landelijke branchevereniging voor ondernemers in het zorg- en taxivervoer, en vakbonden FNV en CNV, in overleg met cliëntorganisaties en andere relevante partijen. Het doel van het toen geldende sectorprotocol was om het geleidelijk opstarten van het vervoer voor zowel chauffeur als passagier zo goed en veilig mogelijk te laten zijn. Mede door de versoepeling van coronamaatregelen door het kabinet per 1 juli 2020 is in het sectorprotocol voor zorgvervoer opgenomen dat scootmobielen weer in het zorgvervoer, waaronder de regiotaxi, meegenomen kunnen worden2.
Klopt het dat het RIVM over het vervoer geen advies heeft gegeven voor het wel of niet meenemen van scootmobielen?
Ja. Het is primair de verantwoordelijkheid van sectoren zelf de algemene regels van het RIVM te vertalen naar de specifieke situatie van de sector en op basis hiervan, en in overleg met relevante partijen, een sectorprotocol op te stellen.
Deelt u de mening dat er niet zoveel verschil zit tussen en scootmobiel en een rolstoel?
Er zijn verschillen tussen rolstoelen en scootmobielen die ook bij het vervoer naar voren komen. Het belangrijkste verschil tussen een scootmobiel en een rolstoel wat betreft de wijze van vervoeren is dat een rolstoel die veilig vastzetbaar is op dit moment, anders dan een scootmobiel, als plaatsvervangende zitplaats in een taxibus kan worden gezien. De passagier wordt dan in de rolstoel vervoerd. Een scootmobiel wordt in het kader van veilig vervoer gezien als bagage3. Dit betekent dat een passagier die een scootmobiel mee wil nemen in het vervoer altijd de overstap moet maken naar een zitplaats in de taxibus. De chauffeur moet de scootmobiel vervolgens via de rolstoellift in de taxibus plaatsen en dusdanig vastzetten dat deze bij een eventuele noodstop ook goed vast blijft staan. Dat betekent dat voor het vervoeren van een scootmobiel meer handelingen moeten worden verricht, dan voor het vervoeren van een passagier in een rolstoel. Ook kan sprake zijn van meer contactmomenten tussen chauffeurs als passagiers als de scootmobielgebruiker ondersteuning nodig heeft om uit de scootmobiel te stappen en na de rit er weer in plaats te kunnen nemen. Zoals aangegeven is het sectorprotocol, mede in het licht van de verdere openstelling van de maatschappij, aangepast en mogen scootmobielen per 1 juli jl. weer in het zorgvervoer worden meegenomen.
Zijn er meer regiotaxi’s die een onderscheid maken tussen het meenemen van een scootmobiel of een rolstoel?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is toegelicht vloeide het onderscheid tussen het meenemen van een scootmobiel en een rolstoel voort uit het sectorprotocol «Veilig Zorgvervoer». Het sectorprotocol is een belangrijke richtlijn die gemeenten en andere opdrachtgevers in het zorgvervoer en vervoerders hanteren voor het inrichten en uitvoeren van het (sociaal-recreatief) vervoer voor mensen met een mobiliteitsbeperking. Er zijn dus meer vervoerders die na de «intelligente lockdown» en op basis van het sectorprotocol een onderscheid hebben gemaakt tussen het meenemen van een scootmobiel en een rolstoel. Inmiddels is het sectorprotocol zoals vermeld aangepast en mogen scootmobielen per 1 juli jl. weer meegenomen worden in het vervoer.
Deelt u de mening dat juist een scootmobiel ouderen en mensen met beperkingen onafhankelijk laat functioneren en na de coronamaatregelen de wereld voor ouderen en mensen met beperkingen weer een beetje groter maakt?
Ik ben van mening dat het systeem van zorgvervoer beoogt te waarborgen dat mensen met een mobiliteitsbeperking volledig deel kunnen nemen aan de maatschappij. Een scootmobiel is bedoeld voor de korte en (middel)lange afstanden en kan op zichzelf of in combinatie met het zorgvervoer faciliteren dat mensen met een mobiliteitsbeperking zelfstandig kunnen functioneren in de maatschappij. Een scootmobiel kan in bepaalde gevallen ook een alternatief zijn voor korte ritten met het zorgvervoer (bijvoorbeeld om boodschappen in de buurt te doen). In het geval van langere ritten met de taxi kan een scootmobiel faciliteren dat de passagier op de plaats van bestemming zelfstandig kan functioneren. Uiteraard begrijp ik dat scootmobielgebruikers daarom hun scootmobiel in het vervoer mee willen nemen. In het algemeen kan worden gezegd dat in bepaalde gevallen, ook afhankelijk van de situatie van een passagier en de bestemming van de reis, ook op de plaats van bestemming hulpmiddelen kunnen worden ingezet om de mobiliteit van passagiers te vergroten. Zo kan bijvoorbeeld voor een bezoek aan een ziekenhuis in bepaalde gevallen gebruik worden gemaakt van een incidentele rolstoel. Ook zijn er locaties zoals winkelcentra waar een scootmobiel geleend of gehuurd kan worden. Zoals aangegeven mogen scootmobielen per 1 juli jl. weer in het zorgvervoer worden meegenomen.
Het is toch zo dat ze door middel van hun scootmobiel – onder voorwaarde dat ze regionaal vervoer hebben – gebruik kunnen maken van medische voorzieningen, hoe moeten zij dit oplossen?
Zie antwoord vraag 5.
Het protocol Veilig Zorgvervoer |
|
Léonie Sazias (50PLUS), Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het protocol Veilig Zorgvervoer?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat in de protocollen staat aangegeven dat een scootmobiel niet mee mag in het vervoer omdat dit te veel contactmomenten veroorzaakt?
De regel dat scootmobielen tijdelijk niet meegenomen konden worden in het zorgvervoer was opgenomen in het sectorprotocol «Veilig Zorgvervoer». Dit protocol is opgesteld door Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV), de landelijke branchevereniging voor ondernemers in het zorg- en taxivervoer, en vakbonden FNV en CNV, in overleg met cliëntorganisaties en andere relevante partijen. Het doel van het toen geldende sectorprotocol was om het geleidelijk opstarten van het vervoer voor zowel chauffeur als passagier zo goed en veilig mogelijk te laten zijn, met zo min mogelijk contact om daarmee een besmetting met COVID-19 zoveel als mogelijk te voorkomen. Mede door de versoepeling van coronamaatregelen per 1 juli 2020 is in het sectorprotocol voor zorgvervoer opgenomen dat scootmobielen weer in het zorgvervoer, waaronder de regiotaxi, meegenomen kunnen worden2.
Kunt u uitleggen waarom een scootmobiel voor meer contactmomenten zorgt dan bijvoorbeeld een rolstoel, die wel mee kan?
Het belangrijkste verschil tussen een scootmobiel en een rolstoelen wat betreft de wijze van vervoeren is dat een rolstoel die veilig vastzetbaar is op dit moment, anders dan een scootmobiel, als plaatsvervangende zitplaats in een taxibus kan worden gezien. Een scootmobiel wordt namelijk in het kader van veilig vervoer gezien als bagage3. Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV) heeft toegelicht dat dit verschil ook voor meer contactmomenten bij het vervoeren van een scootmobiel zorgt dan een rolstoel. Een passagier die een scootmobiel wil meenemen in het vervoer moet altijd de overstap maken naar een zitplaats in de taxibus. De chauffeur moet de scootmobiel vervolgens via de rolstoellift in de taxibus plaatsen en dusdanig vastzetten dat deze bij een eventuele noodstop ook goed vast blijft staan. Dat betekent dat voor het vervoeren van een scootmobiel meer handelingen moeten worden verricht en meer contactmomenten tussen de chauffeur en de hulpmiddel zijn, dan in het geval een passagier in een rolstoel wordt vervoerd. Ook kan sprake zijn van meer contactmomenten tussen chauffeurs en passagiers als de scootmobielgebruiker ondersteuning nodig heeft om uit de scootmobiel te stappen en na de rit er weer in plaats te kunnen nemen. Zoals aangegeven is het sectorprotocol, mede in het licht van de verdere openstelling van de maatschappij, aangepast en mogen scootmobielen per 1 juli jl. weer in het zorgvervoer worden meegenomen.
Kunnen er geen manier worden bedacht waardoor de contactmomenten minder worden?
Mede naar aanleiding van de versoepeling van coronamaatregelen met ingang van 1 juli is het sectorprotocol «Veilig zorgvervoer» aangepast. Gebruikers mogen sinds 1 juli weer een scootmobiel meenemen in het vervoer, waarnaast uiteraard wel de voor alle reizigers en chauffeurs voorwaarden gelden om goed en veilig vervoer mogelijk te maken.
Zijn er nog andere onderliggende redenen voor het niet vervoeren van een scootmobiel? Zo ja, kunt u dit nader toelichten?
Bij het opstellen van het oorspronkelijke sectorprotocol is het niet meenemen van een scootmobiel primair gebaseerd op veiligheid van zowel chauffeur als reiziger. Om tot dit besluit te komen heeft de vervoerssector daarnaast overwogen dat de scootmobiel zelf een vervoersvoorziening is, die een alternatief kan zijn voor kortere ritten. In lijn met het toen geldende advies voor gebruik van het OV werd aangeraden het zorgvervoer alleen te gebruiken als er geen alternatief voor dit vervoer was. Inmiddels mogen alle zitplaatsen in taxi’s worden bezet en mogen scootmobielen per 1 juli jl. weer in het zorgvervoer worden meegenomen.
Is het niet vervoeren van een scootmobiel in lijn met de Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)-richtlijnen?
Uitgangspunt in de richtlijnen van het RIVM is dat het bewaren van 1,5 meter afstand tussen betrokkenen waar mogelijk wordt aangehouden. Dat is niet in alle gevallen mogelijk. Daar waar dat niet mogelijk is worden in het protocol andere maatregelen voorgeschreven. Dat laat onverlet dat zo veel als mogelijk contactmomenten moeten worden voorkomen en zo veel als mogelijk afstand moet worden bewaard. De maatregel geen scootmobielen mee te nemen in het vervoer was vooral bedoeld om de contactmomenten tussen de chauffeur en de passagier en zijn scootmobiel te beperken. Op deze wijze beoogde de vervoerssector invulling te geven aan de richtlijn van het RIVM. Zoals aangegeven is het sectorprotocol, mede in het licht van de verdere openstelling van de maatschappij, aangepast en mogen scootmobielen per 1 juli jl. weer in het zorgvervoer worden meegenomen.
Deelt u de mening dat het niet vervoeren van een scootmobiel een ernstige vermindering is van de mobiliteit van degenen die afhankelijk zijn van een scootmobiel?
Ik deel deze mening. Ik betreur dat de getroffen maatregelen in verband met corona de mobiliteit en daarmee de participatie van betrokkenen tijdelijk heeft beperkt. Zoals aangegeven mogen scootmobielen per 1 juli jl. weer in het zorgvervoer worden meegenomen. Dat is goed nieuws.
Is er in het protocol meegenomen dat iemand die urgent moet reizen, voorrang krijgt?
Nee. Het is aan opdrachtgevers, zoals gemeente, instelling of andere organisatie en vervoerder(s) om duidelijke afspraken te maken om binnen de kaders van bestaande contracten en met inachtneming van het protocol invulling te geven aan vervoer. Er bestaat overigens geen aanleiding te denken dat urgente ritten niet zouden kunnen worden uitgevoerd. Urgente ritten werden ook in de afgelopen maanden, toen het zorgvervoer grotendeels stil lag, uitgevoerd. Denk aan vervoer van coronapatiënten, patiënten die voor een oncologische behandeling of dialyse naar het ziekenhuis toe moesten.
Zijn de protocollen van een tijdelijke aard?
Ja. KNV geeft aan dat de protocollen «levende documenten» zijn die naar aanleiding van ervaringen uit de praktijk en nieuwe inzichten of besluiten vanuit de rijksoverheid kunnen worden aangepast. Inmiddels is het protocol «Veilig zorgvervoer» aangepast en is het per 1 juli jl. weer mogelijk scootmobielen mee te nemen in het vervoer.
Het bericht ‘Roemenië schrapt seksuele voorlichting’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Roemenië schrapt seksuele voorlichting»?1 2
Ja.
Hoe vindt u het dat onder druk van de orthodoxe kerk het Roemeense parlement zwichtte om seksuele voorlichting geen verplicht schoolvak te laten zijn in Roemenië?
In 2018 werd een wetsinitiatief ingediend, dat beoogde seksuele voorlichting als een standaard onderdeel van het Roemeense onderwijs curriculum in te voeren. Dit voorstel werd begin dit jaar aangenomen met steun vanuit parlementariërs van nagenoeg alle partijen. Deze nieuwe wet vormt een grote vooruitgang voor de toegankelijkheid van seksuele voorlichting in Roemenië, gezien deze tot op heden geen vast onderdeel van het onderwijsaanbod vormde.
Het amendement waarover in juni gestemd werd, voegt ouderlijke toestemming als voorwaarde voor deelname aan de voorlichting toe. Dit amendement treedt pas in werking wanneer de Roemeense president zijn goedkeuring heeft verleend. De president heeft het wetsvoorstel ter beoordeling voorgelegd aan het Constitutioneel Hof. Zij zullen een uitspraak doen over de verenigbaarheid met de Grondwet. Tot die tijd zal het wetsvoorstel niet in werking treden.
Maakt u zich net als wij zorgen over de toenemende invloed die conservatieve krachten uitoefenen op vrouwen en lhbti’ers in Roemenië en de omliggende regio? Bent u het eens dat dit niet past binnen de waarden van de Europese Unie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet beschouwt invloeden die een bedreiging kunnen vormen voor de realisatie van vrouwenrechten, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, en gelijke rechten voor LHBTI’s als zorgelijk, en volgt de ontwikkelingen daarover wereldwijd, ook binnen de EU, met aandacht. In het Verdrag inzake de Europese Unie is in artikel 2 neergelegd dat onder meer eerbied voor de menselijke waardigheid en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren, de waarden zijn waarop de Unie berust. Dat geldt evenzeer en onverkort voor vrouwen en LHBTI’s.
Dergelijke initiatieven vinden in Roemenië overigens niet vanzelfsprekend weerklank bij de meerderheid van de bevolking. Zo werd in 2018 bij het referendum over de grondwettelijke definitie van het huwelijk – waarbij voorgesteld werd de gender-neutrale tekst te wijzigen naar «een huwelijk tussen man en vrouw» – de kiesdrempel niet behaald.
Deelt u daarnaast de mening dat seksuele voorlichting van groot belang is in het tegengaan van tienerzwangerschappen en seksuele overdraagbare aandoeningen, juist in een land met het op een na hoogste aantal tienerzwangerschappen van Europa? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De International Technical Guidance on Sexuality Education3 van de Verenigde Naties concludeert dat seksuele voorlichting onder meer bijdraagt aan verminderd risicovol seksueel gedrag, en frequenter gebruik van condooms en andere anticonceptiemiddelen. Dit heeft weer effect op het verminderen van tienerzwangerschappen en verspreiding van seksueel overdraagbare aandoeningen. Nederland bepleit dan ook toegang tot seksuele voorlichting als onderdeel van haar inzet op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten.
Hebt u uw zorgen over de invloed van conservatieve krachten uitgesproken tegen uw Roemeense ambtsgenoot? Hebt u zich hierover uitgesproken in EU-verband? Bent u van plan dit op korte termijn te doen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven beschreven volgt het kabinet de ontwikkelingen op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, vrouwenrechten en gelijke rechten van LHBTI’s nauwlettend.
De onderhavige wetswijzing ligt op dit moment ter beoordeling bij het Roemeense Constitutionele Hof. Ook is de wetswijziging onderwerp van het debat tussen de Roemeense regering en het maatschappelijk middenveld. Het kabinet waardeert de betrokkenheid van de diverse Roemeense spelers hierin en acht het in dit stadium aan hen om de koers voor Roemenië te bepalen.
In bredere zin zet de Ambassade in Boekarest zich in samenwerking met het maatschappelijk middenveld actief in voor vrouwenrechten en gelijke rechten voor LHBTI’s. Meest recentelijk door een bijdrage aan een publiek statement met like-minded landen ter gelegenheid van de Internationale dag tegen homofobie, bifobie en transfobie (IDAHOT).
Het bericht ‘Niemand wees Marjolein door’ en vergoeding fysiotherapie bij coronapatiënten die niet in het ziekenhuis zijn opgenomen |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Niemand wees Marjolein door» en het niet vergoeden van fysiotherapie bij coronapatiënten die niet in het ziekenhuis zijn opgenomen geweest?1 2
Ik heb kennis genomen van het bericht. Zoals ik eerder heb aangegeven heeft – los van dit bericht – revalidatie na COVID-19 mijn aandacht. Ik heb begin mei het Zorginstituut Nederland gevraagd om mij op korte termijn te adviseren over maatregelen ten aanzien van de aanspraak voor paramedische zorg in de Zorgverzekeringswet om de juiste (na)zorg op de juiste plek te bieden aan patiënten, die herstellen van COVID-19 (Kamerstuk 25 295, nr. 315).
Op welke fysiotherapeutische zorg hebben coronapatiënten recht met de diagnosecode voor een chronische indicatie? Is het aantal behandelingen en de periode waarin mag worden behandeld hierbij gemaximeerd? Kunt u dit toelichten?
Voor coronapatiënten gelden dezelfde aanspraken als voor patiënten die herstellen van andere aandoeningen. Dit betekent dat wanneer fysio- of oefentherapie nodig is voor het herstel na COVID-19, bij iemand die in het ziekenhuis is opgenomen geweest, deze therapie vanaf de 21e behandeling wordt vergoed vanuit het basispakket tot maximaal een jaar na ontslag uit het ziekenhuis. Iemand die niet in het ziekenhuis is opgenomen geweest moet de behandelingen voor fysio- en oefentherapie zelf betalen (of vanuit de aanvullende verzekering mits afgesloten). Dit geldt ook als de behandelend arts deze persoon doorverwijst naar de fysiotherapeut.
De intramurale fysio-en oefentherapie, waaronder behandelingen die worden verleend in het kader van een ziekenhuisopname of opname in een revalidatie-instelling of revalidatiedagbehandeling behoren ook tot het verzekerde pakket.
Klopt het dat ondanks een verwijzing door een behandelend arts coronapatiënten die niet in het ziekenhuis hebben gelegen niet in aanmerking komen voor fysiotherapie op basis van een chronische indicatie in tegenstelling tot patiënten die wel in het ziekenhuis hebben gelegen?
In de huidige aanspraak is dit juist. Zie ook antwoord op vraag 2.
Stel dat in een revalidatietraject 50 behandelingen nodig zijn, kunt u dan aangeven hoeveel patiënten met een basisverzekering gemiddeld kwijt zijn aan persoonlijke kosten in een revalidatietraject bij chronische klachten door corona, uitgaand van situatie a: patiënt heeft een chronische indicatie en b: patiënt heeft geen chronische indicatie?
In het geval van situatie a waarbij de patiënt een chronische indicatie heeft, komen de eerste 20 behandelingen voor eigen rekening (of de aanvullende verzekering). Bij een patiënt zonder chronische indicatie komen alle behandelingen voor eigen rekening. In de huidige aanspraak zijn de precieze kosten per individu afhankelijk van de tarieven en het soort behandeling.
Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is dat mensen met corona in het ziekenhuis moeten hebben gelegen om in aanmerking te kunnen komen voor de chronische indicatie, terwijl een grote groep voormalige coronapatiënten langdurige klachten houdt zonder in het ziekenhuis te zijn beland?3
Op dit moment is er nog veel onduidelijk over wat goede nazorg is voor patiënten die COVID-19 hebben doorgemaakt. Ik vind het van belang om hier snel een goed beeld van te krijgen. Om inzicht te krijgen in welke patiënten met welke klachten welke zorg op welk moment en door welke professional nodig hebben, heb ik begin mei ZonMw de opdracht gegeven om in overleg met relevante partijen een voorlopige kwaliteitsstandaard voor revalidatie- en nazorg na COVID-19 op te stellen. Deze wordt eind juni verwacht.
Omdat de aanspraak voor eerstelijns paramedische zorg – zoals hiervoor beschreven – beperkt is en reeds blijkt dat een deel van de mensen die COVID-19 heeft doorgemaakt gebruik zal maken van deze zorgvormen, heb ik begin mei het Zorginstituut Nederland (ZIN) gevraagd om mij te adviseren of de huidige aanspraak passend is om mensen de juiste (na)zorg te bieden. Ik heb ZIN gevraagd in dit advies rekening te houden met de beperkte beschikbare kennis over de ziekte en het hersteltraject (en daarmee over de effectiviteit van de paramedische zorg bij deze aandoening). Ook heb ik gevraagd op welke manier een eventuele uitbreiding van de aanspraak buiten de reguliere pakketcyclus om vormgegeven zou kunnen worden (bijvoorbeeld in een experimentele setting) en welke rechtvaardigingsgrond er is om een uitzondering te maken voor COVID-19 patiënten. Tot slot heb ik ZIN gevraagd om in te gaan op de manier waarop een eventuele uitbreiding van de aanspraak gepaard kan gaan met onderzoek naar de effectiviteit van paramedische zorg bij de revalidatie na COVID-19. Het ZIN betrekt bij het opstellen van het advies over de aanspraak de informatie uit de kwaliteitsstandaard voor revalidatie- en nazorg na Covid-19 die ZonMw laat ontwikkelen. Ik verwacht het advies van ZIN binnen enkele weken te ontvangen. Op basis hiervan zal ik kijken wat nodig is om de nazorg voor deze patiënten goed te regelen. Hierover zal ik uw Kamer zo snel mogelijk na het zomerreces informeren.
Hoe zit het met de multidisciplinaire vergoeding? Kunnen meerdere zorgverleners op dezelfde code in eenzelfde periode behandelen en hoe wordt dit bekostigd? Als men uit de aanvullende verzekering moet putten, komt dan een aantal diensten uit hetzelfde potje? Kunt u dit toelichten?
In de eerstelijns paramedische zorg kent elke zorgvorm een eigen aanspraak en eigen bekostiging. Het is dus niet zo dat het aantal behandelingen fysiotherapie dat vergoed wordt uit de basisverzekering «ten koste gaat» van het aantal behandelingen diëtetiek of ergotherapie waarop iemand aanspraak kan maken.
Iedere paramedische zorgsector heeft hiervoor sectorspecifieke prestaties met vrije tarieven beschikbaar om zorg in rekening te brengen.
De vergoeding uit de aanvullende verzekering is afhankelijk van de polisvoorwaarden en kan per verzekering verschillen.
Hoe kan een goede structuur worden opgezet voor de bekostiging van een multidisciplinair traject, waarbij de schotten geen rol spelen en de zorg volledig afgestemd kan worden op wat de patiënt nodig heeft?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) brengt in een overzicht samen hoe de revalidatiezorg na COVID-19 georganiseerd kan worden, rekening houdend met de capaciteit en bekostiging. Hierbij stimuleert de NZa de juiste zorg op de juiste plek. De NZa onderzoekt hiervoor onder andere in hoeverre de huidige prestaties en tarieven passend en toereikend zijn voor het herstel van COVID-19 patiënten. Er zijn verschillende bekostigingsopties zowel monodisciplinair als multidisciplinair. Op basis van verdere uitwerking van deze opties en afstemming met de betrokken branchepartijen kan een afweging worden gemaakt of een wijziging in de huidige bekostiging van de revalidatie na COVID-19 in de eerstelijnszorg wenselijk en nodig is. Ik heb ZIN gevraagd het advies over de aanspraak voor paramedische zorg af te stemmen met de NZa.
Tot slot heb ik een bestuurlijke stuurgroep «revalidatiezorg voor (ex-)Covid-19 patiënten» ingesteld. Hierover heb ik u reeds geïnformeerd (Kamerstuk 25 295, nr. 386). Deze stuurgroep gaat ervoor zorgen dat de verschillende trajecten goed op elkaar blijven aansluiten, dat integraal afwegingen worden gemaakt, en dat deze aansluiten bij de voortschrijdende inzichten in de kennisontwikkeling rondom COVID-19.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Pakketbeheer van 17 juni 2020?
Ja.