Gevaarlijke giftreinen in Brabant |
|
Attje Kuiken (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Giftreinen, een gevaar voor Brabant? «Ministerie lijkt zich niks aan te trekken van de eigen afspraken»»1
Ja.
Klopt het dat er het afgelopen jaar meer dan 20.000 gifwagons door Brabantse (binnen)steden reden?
Nee, het aantal van meer dan 20.000 heeft betrekking op het totaal aantal wagens geladen met gevaarlijke stoffen. Dit zijn naast giftige gassen en vloeistoffen ook niet giftige brandbare gassen en brandbare vloeistoffen. In 2019 reden er 3.467 ketelwagens geladen met giftige stoffen door Breda/Tilburg en 4.138 door Eindhoven.2
Klopt het dat u heeft toegestaan dat er drie tot vijf keer meer dan afgesproken brandbare en gevaarlijke gassen per spoor door Brabant heen gaan?
Het Basisnetsysteem kent een toetsing achteraf om te bepalen of het vervoer van gevaarlijke stoffen over een bepaald traject binnen de voor dat traject geldende risicoplafonds is gebleven. Er is dus geen sprake van «toestaan» vooraf. Bij de toetsing achteraf wordt gekeken naar het risico dat alle stoffen tezamen veroorzaken en niet naar individuele stoffen. Het aantal wagens is één van de variabelen die de uitkomst van de berekening bepalen. Andere variabelen, zoals de kenmerken van de infrastructuur, toegepaste veiligheidsmaatregelen en de samenstelling van de treinen, bepalen mede de hoogte van het risico.
Bij de vormgeving van het Basisnet is er van uitgegaan dat er 6.850 wagens met brandbare en giftige gassen door Tilburg/Breda en 5.950 door Eindhoven zullen rijden. De aantallen wagens met brandbare en giftige gassen die in 2019 door deze steden hebben gereden zijn 13.290 resp. 15.146. Dat is ca. drie keer zoveel als bij de vormgeving van het Basisnet werd aangenomen.3 Bij de berekening van de risico’s in 2019 is mede vanwege deze hogere aantallen wagens geconstateerd dat deze risico’s hoger zijn uitgevallen dan in Basisnet voor deze locaties is vastgelegd. Het overschrijden van deze risicoplafonds betekent alleen niet dat er sprake is van een onveilige situatie (zie antwoord op vraag 4, 6 en 7).
Hoe kan het zo zijn dat er zo veel meer gifwagons door de Brabantse steden heen rijden dan is toegestaan?
Alle transporten van gevaarlijke stoffen per spoor vinden plaats onder strenge veiligheidsvoorschriften die zowel in EU-verband als in Pan-Europees geldende regelgeving zijn vastgelegd4. In Nederland kennen we daar boven op nog een wettelijke veiligheidsnorm. Deze norm houdt in, net als in allerlei andere domeinen (zoals chemische bedrijven, tankstations en buisleidingen): er mogen zich geen kwetsbare objecten, zoals woningen, bevinden binnen de plaatsgebonden risico (PR) 10–6 contour. Voor het spoor houdt dit in dat er geen woningen mogen staan op plaatsen waar het risico op overlijden als gevolg van een ongeval met een goederentrein met gevaarlijke stoffen, groter is dan één op de miljoen per jaar. Langs alle Basisnetroutes spoor in heel Nederland wordt hier aan voldaan.
Wel is er sprake van overschrijdingen van de risicoplafonds. Het overschrijden van deze risicoplafonds betekent alleen niet, zoals hierboven aangegeven, dat er sprake is van een onveilige situatie.
Met de invoering van Basisnet is per locatie bepaald tot waar de plaatsgebonden risico (PR) 10–6 contour ten opzichte van het spoor mag komen. Dit noemen we de risicoplafonds en deze zijn uitgedrukt in meters vanaf het midden van het spoor. Deze plafonds (afstanden) zijn het resultaat van een afweging van drie elementen: de aanwezige (lokale) veiligheidsmaatregelen, het vervoer over het spoor en de aanwezige en verwachte bebouwing. Om vervoerders te stimuleren het vervoer van gevaarlijke stoffen maximaal via de Betuweroute af te wikkelen, is op sommige andere trajecten, zoals de Brabantroute en de Bentheimroute, de PR 10–6 contour kunstmatig dicht op het spoor gelegd door het risicoplafond lager te leggen dan vanuit oogpunt van veiligheid nodig is (met ander woorden, het aantal meters ten opzichte van het midden van het spoor lager vast te stellen). Daardoor ontstaat bij extra vervoer snel een overschrijding van de risicoplafonds terwijl de veiligheidsnorm voor de dichtbijgelegen woningen niet wordt overschreden. Dit betekent dat op plaatsen waar sprake is van overschrijdingen van de risicoplafonds er geen woningen staan binnen de PR 10–6 contour (waar het risico op overlijden als gevolg van een ongeluk met een goederentrein met gevaarlijke stoffen groter is dan 1 op een miljoen per jaar).5
Vanwege de overschrijdingen van de risicoplafonds, onder meer op het traject Eindhoven-Venlo, werk ik met alle betrokken partijen (vervoerders, verladers, decentrale overheden en ProRail) aan het programma Robuust Basisnet. Doel van dit programma is om te komen tot een toekomstbesteding Basisnet dat het veilig vervoer van gevaarlijke stoffen faciliteert en de leefbaarheid, in termen van gezondheid en veiligheid, langs het Basisnet bewaakt. In mijn brief aan uw Kamer d.d. 13 juli 2020 heb ik hierover de laatste stand van zaken gegeven6.
En klopt het dat na realisering van de boog bij Meteren er een forse toename van goederen- en giftreinen langs het spoor van ’s-Hertogenbosch richting Eindhoven en Helmond zal gaan komen?
De verwachting is dat goederentreinen die nu vanaf Kijfhoek via Breda en Tilburg naar Eindhoven/Helmond en vice versa rijden, na realisatie van de boog bij Meteren vanaf Kijfhoek over de Betuweroute naar Meteren en vervolgens via ’s-Hertogenbosch naar Eindhoven/Helmond rijden. Dit betekent dus een afname van het aantal goederentreinen in onder meer Dordrecht, Breda en Tilburg en een toename van het aantal goederentreinen op de route Meteren-»s-Hertogenbosch-Boxtel. Voor Eindhoven en Helmond maakt dit geen verschil.
Is het niet levensgevaarlijk om, zoals het voorbeeld van Tilburg, waar vorig jaar 11.137 wagons doorheen gingen laat zien, duizenden wagons met brandbare gassen door grote en dichtbevolkte steden te laten rijden?
Zie antwoord vraag 4.
Maakt u zich ook grote zorgen over het risico dat er kan ontstaan, doordat er zoveel gevaarlijke gifwagons door dichtbevolkte steden rijden?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de reden dat er niet wordt gehandhaafd op het afgesproken aantal gifwagons over de Brabantroute? Waarom heeft u tot op heden geen gebruik gemaakt van het routeringsbesluit?
De risicoplafonds, zoals destijds vastgesteld, dienden als prikkel voor de goederenvervoerders om te kiezen voor bepaalde routes, bij voorkeur de Betuweroute. In de praktijk is echter gebleken dat deze risicoplafonds op sommige trajecten worden overschreden, onder meer vanwege de werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van het derde spoor door DB Netz tussen Zevenaar/Emmerich en Oberhausen en de ontwikkelingen in de (energie)markt7. Daarnaast biedt het huidige systeem alleen de mogelijkheid om achteraf te toetsen of de plafonds zijn overschreden. Het wettelijk systeem voorziet niet in de mogelijkheid om vooraf de beschikbare risicoruimte te verdelen over de verschillende vervoerders. Zoals hierboven geschetst werk ik daarom met alle betrokken partijen aan een Robuust Basisnet waardoor deze overschrijdingen niet langer plaatsvinden.
Het uiterste handhavingsinstrument dat ik zou kunnen inzetten om overschrijdingen op een traject aan te pakken is een routeringsbesluit, waarbij het vervoer van bepaalde stoffen over een bepaald traject gedurende een bepaalde periode wordt verboden. Echter, een routeringsbesluit op één traject zou vanwege beperkte alternatieven voor het vervoer leiden tot aanvullende overschrijdingen op andere trajecten (het zogeheten «waterbed-effect»). Ik wil het in de toekomst nemen van een routeringsbesluit niet uitsluiten, maar ik wil dit alleen effectief inzetten en zie dit als een ultimum remedium. Zolang de werkzaamheden aan de bouw van het derde spoor plaatsvinden, kan een routeringsbesluit niet effectief zijn aangezien de Brabantroute en in mindere mate de Bentheimroute de enige alternatieve routes zijn voor de Betuweroute.
Bent u bereid, vanwege alles risico’s en zorgen bij bewoners uit Brabantse steden, om vooraf duidelijk te maken wanneer en bij welk plafond u gebruik gaat maken van uw bevoegdheid om vervoerders via andere routes te laten rijden, door middel van het routeringsbesluit?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat het voor Brabanders elke keer weer schrikken is om achteraf overvallen te worden met overschrijdingen van het aantal giftige wagons dat door Brabantse steden heen rijdt?
Ik neem de zorgen van de Brabanders, net als van alle Nederlanders, uiteraard zeer serieus. Ik wil evenwel benadrukken dat er geen sprake is van een onveilige situatie op de Brabantroute (zie antwoord op vraag 6 en 7). De aanpak om tot een robuust Basisnet te komen kenmerkt zich door een nauwe samenwerking met alle betrokken partijen, waaronder ook de gemeentes langs de Brabantroute en de provincie Noord-Brabant. Eind vorige jaar heeft een aantal regiosessies plaatsgevonden, waaronder een voor West-Brabant en de regio Eindhoven. Op basis van de uitkomsten van deze regiosessies wordt nu door middel van verschillende werkgroepen gewerkt aan toekomstvaste oplossingen.
Een goede informatievoorziening is voor alle betrokken partijen van belang. Naast het jaarverslag Basisnet is via de website van InfoMil op kwartaalbasis informatie beschikbaar over de vervoersaantallen over de Bentheimroute en de Brabantroute8. Daarnaast zijn in het kader van de omleidingen van de Betuweroute cijfers per kwartaal te vinden op http://prestaties.prorail.nl/derdespoor. Hierbij worden bijvoorbeeld ook inzichten gegeven in de naleving van de geluidproductieplafonds. Daarmee is er de facto sprake van een (Brabantse) spoormonitor, zij het dat deze informatie niet op dagelijkse basis beschikbaar is. Het op dagelijkse basis leveren van informatie over het aantal wagens in relatie tot de risicoplafonds is praktisch onuitvoerbaar, omdat de risicoplafonds zijn uitgedrukt in risico’s per jaar en daarom alleen achteraf en op basis van totaalcijfers (de totale stroom van gevaarlijke stoffen over het spoor in de afgelopen vier kwartalen) getoetst kan worden of de risico’s van het vervoer binnen de risicoplafonds zijn gebleven.
Bent u daarom bereid om een Brabantse Spoormonitor te creëren die, openbaar toegankelijk, op dagelijkse basis informatie verschaft over het volume van het vervoer per spoor, het aantal wagons in relatie tot de risicoplafonds, overlastmeldingen etc.?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe kan het zo zijn dat u bereid bent om meer giftreinen, in plaats van minder, toe te staan door dichtbevolkte Brabantse steden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 en 7 is voor mij de wettelijke veiligheidsnorm het uitgangspunt. Deze wordt momenteel in heel Nederland langs de Basisnetroutes spoor gehaald. Dit neemt niet weg dat de huidige situatie met overschrijdingen van risicoplafonds onwenselijk is. Daarom werk ik met alle betrokken partijen aan verschillende maatregelen om te komen tot een robuust Basisnet.
Erkent u dat met elke extra gifwagon die door Brabant rijdt het risico op ongelukken toeneemt? Kunt u nog steeds volhouden – zie het recente ongeluk met een goederentrein in Arizona (VS) – dat de veiligheid nergens in het geding komt?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u het ermee eens dat voltooiing van de Betuwelijn een oplossing kan zijn voor het verminderen van het aantal giftreinen door dichtbevolkte steden? Kunt u aangeven wanneer de Betuwelijn is afgerond? Op welke manier gaat u de voltooiing van de Betuwelijn bespoedigen?
Ja, indien de aanleg van het derde spoor tussen Zevenaar/Emmerich en Oberhausen gereed is, biedt dit ruimte voor meer goederenvervoer, inclusief het vervoer van gevaarlijke stoffen, over de Betuweroute. Er is op dit moment geen exacte datum afgegeven door Duitsland wanneer het derde spoor voltooid is9. In de gesprekken met mijn Duitse counterpart breng ik dit structureel onder de aandacht. Via de spoorgoederenbrief in het najaar zal ik uw Kamer hier weer over informeren.
Overigens geldt wel dat, ook bij volledige beschikbaarheid van de Betuweroute, onder meer vanwege herkomst en bestemming niet al het vervoer over de Betuweroute kan plaatsvinden. Het gaat dan om vervoersstromen die via Oldenzaal en Venlo de grens over zullen gaan naar Duitsland en verder en via Brabant van en naar het chemisch cluster Chemelot in Geleen. In het kader van Robuust Basisnet kijk ik daarom ook naar modal shift oplossingen (buisleidingen en binnenvaart) om het aantal wagens met gevaarlijke stoffen door binnensteden te verminderen. Dit zijn echter wel vaak langdurige trajecten.
Bent u bereid inzage te geven in de consequenties van bijvoorbeeld minder giftreinen door de ingebruikname van de Betuwelijn voor het gebruik van de Brabantroute en de Meterenboog inclusief de voorziene consequenties op het vlak van overlast en veiligheidsrisico’s?
In het kader van het programma Robuust Basisnet worden risicoberekeningen gemaakt op basis van nieuwe vervoersprognoses en een actuele ruimtelijk ordening (RO)-inventarisatie. Hierbij wordt gewerkt met verschillende routescenario’s door Nederland. Hiermee wordt inzichtelijk wat het gebruik van verschillende routes is voor de risico’s. Ik verwacht uw Kamer over de uitkomsten van deze berekeningen in het najaar te kunnen informeren.
Voor geluid van spoorwegen zijn wettelijke geluidproductieplafonds vastgesteld. Wijzigingen van vervoerstromen over tracés moeten passen binnen deze geluidproductieplafonds. Voor spoortrillingen bestaan op dit moment geen wettelijk beoordelingskader om de hinder te objectiveren, maar ik ben aan de slag met een beleidskader voor spoortrillingen10. Ik verwacht uw Kamer in het najaar te informeren over de voortgang.
Het bericht ‘Testen, testen, testen, maar hoe?’ |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Testen, testen, testen, maar hoe?»?1
Dat het een goed artikel is. Mijn reactie op het bericht kunt u hieronder lezen.
Herkent u het beschreven probleem dat de meerderheid van alle nieuwe infecties zijn oorsprong vindt in mensen die wel geïnfecteerd zijn, maar niet ziek worden (die asymptomatisch zijn) of pas enkele dagen later symptomen krijgen (presymptomatisch)?
Het RIVM heeft hier geen systematische gegevens over. Het testsysteem is (tot nu toe) gericht op het testen van symptomatische patiënten. Om deze reden hebben wij geen systematisch inzicht in geïnfecteerde mensen die asymptomatisch of presymptomatisch zijn. Dat geldt zowel voor testen in het kader van bron- en contactonderzoek als voor alle andere testadviezen. De rol die testen kan spelen in de asymptomatische gevallen of tijdens een monitoringsperiode wordt op dit moment verder onderzocht door het RIVM.
Deelt u de mening dat het van belang is om een fijnmazig overzicht te hebben van waar het virus zich bevindt?
Ja die mening deel ik. We hebben dat overzicht steeds beter met behulp van het dasboard (https://coronadashboard.rijksoverheid.nl/) en het BCO-onderzoek door de GGD-en.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van het bron- en contactonderzoek in relatie tot het gegeven dat ook gezonde dragers van het virus hun omgeving kunnen besmetten? Klopt het dat we besmettingen die aysymptomatisch verlopen momenteel missen in het bron- en contactonderzoek?
De effectiviteit van het bron- en contactonderzoek stijgt wanneer de doorlooptijden korter worden. Ik doe er alles aan om die doorlooptijden te verkorten. Zoals ook in het OMT-advies en achterliggend document van 23 juni jl. (https://lci.rivm.nl/covid-19-testbeleid%20personen%20zonder%20klachten) terug te lezen is kan het testen van personen zonder klachten in specifieke gevallen van nut zijn, bijvoorbeeld in het geval van een lokale uitbraak waarbij het kan helpen bij het in kaart brengen van de omvang van de verspreiding. Daarnaast is het testen van mensen zonder klachten vooral nuttig wanneer de doorlooptijden van het bron- en contactonderzoek kort genoeg zijn. Ik heb aan het OMT gevraagd mij te adviseren vanaf welk moment het asymptomatisch testen bij nauwe contacten uit het bron- en contact onderzoek voldoende toegevoegde waarde heeft.
Er zijn echter ook nadelen, zoals fout-positieve of negatieve uitslagen en het inefficiënt gebruik van materialen en capaciteit. Het OMT adviseerde op 23 juni jl. dit beleid terughoudend en gericht toe te passen. Binnen het BCO worden echter wel alle contacten in kaart gebracht met als doel dat ook presymptomatische overdracht wordt voorkomen doordat nauwe contacten (incl. huisgenoten van de index patiënt) in quarantaine blijven. Zij zijn dan ook in de 2 dagen voor hun eerste ziektedag, waarin zij al wel besmettelijk zijn, thuis in isolatie. Met deze basis zorgt het BCO voor het voorkomen van besmetting door (nog) niet besmettelijke personen.
Bent u van mening dat het huidige beleid rondom bron- en contactonderzoek, waarbij enkel getest wordt op basis van klinische verdenkingen, aangepast moet worden? Zo ja, wat gaat u veranderen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 4. Het RIVM en het OMT adviseren dat testen zonder klachten nuttig kan zijn als de doorlooptijd van het bron-en contactonderzoek kort genoeg is. Ik heb het OMT gevraagd mij te adviseren vanaf welk moment het asymptomatisch testen bij nauwe contacten uit het bron- en contactonderzoek voldoende toegevoegde waarde heeft.
Daarnaast gaan we, zoals ik in mijn brief van 6 augustus jl. heb aangekondigd, mensen zonder klachten testen die terugkeren uit een land of gebied waar een oranje of rood reisadvies geldt en bij gebruik van de app. We gaan regelen dat reizigers die, om te beginnen op Schiphol, uit oranje of rode reisgebieden komen worden aangespoord om zich te laten testen, ongeacht of ze klachten hebben. Hierin ligt een kans om nader onderzoek te doen naar de effectiviteit van asymptomatisch testen, en dit zal daarom worden begeleid door het RIVM. Het doel is om op korte termijn alle reizigers die op luchthavens in Nederland binnen komen uit een risicogebied, zich te laten testen. Daarnaast start er vanaf 17 augustus een proef met de app in Twente en Drenthe. Ook daar zal de mogelijkheid worden geboden dat mensen die een melding krijgen in de app zich na 7 dagen na het risicovolle contact, kunnen laten testen, ook als ze geen verschijnselen hebben. Ik heb het OMT gevraagd mij te adviseren over de specifieke termijn. De resultaten hiervan benut ik voor de landelijke invoering van de app per 1 september.
Daarnaast is het belangrijk om mensen te blijven oproepen om zich bij klachten te laten testen. Vaak blijken mensen voordat ze zich melden al enige tijd klachten te hebben, daardoor verliezen we kostbare tijd. Snelheid is van groot belang, en snelheid begint bij het besluit van iedereen om zich bij milde klachten meteen te laten testen.
Is volgens u een dergelijk verbeterd testbeleid essentieel voor een exit-strategie?
Voor de exit-strategie is het essentieel dat mensen met (milde) klachten zich zo snel mogelijk laten testen, zij snel hun testuitslag krijgen, vervolgens in quarantaine blijven bij een positieve test en dat het BCO-onderzoek snel wordt afgerond. We streven ernaar dat er maximaal 24 uur tussen testafspraak en testafname en maximaal 24 uur tussen testafname en testuitslag van de test zit, om vervolgens zo snel mogelijk te starten met het BCO.
Het is hiervoor natuurlijk noodzakelijk dat mensen goed meewerken aan het BCO-onderzoek, door de telefoon snel op te nemen en de mensen waarmee ze in contact zijn geweest door te geven.
Wat is uw reactie op de zinsnede «Naast de aanpassing van het contactonderzoek aan het voorkomen van presymptomatische en asymptomatische infecties zijn er hoe dan ook aanvullende maatregelen nodig om brandhaarden of «superspreading» tijdig onder controle te brengen en te voorkomen dat risicopatiënten overlijden»? Indien u van mening bent dat aanvullende maatregelen nodig zijn, welke aanvullende maatregelen bent u van plan te nemen?
Hiervoor verwijs ik u ook naar de Kamerbrief van 7 augustus hierin heb ik het volgende aangegeven. In de huidige controlefase ligt een meer lokale of regionale aanpak voor de hand omdat we op basis van vroegsignalering kunnen constateren waar mogelijke brandhaarden ontstaan. Regionale of lokale overheden zijn dan beter in staat effectieve maatregelen te nemen. De veiligheidsregio’s hebben hiervoor, zonder uitputtend te willen zijn, een aantal middelen ter beschikking:
Gedragsmaatregel, zoals mondkapjesplicht, op aangewezen plaatsen (buiten) voor 13 jaar en ouder.
Het beperken van de openingstijden van horeca en nachtwinkels indien het te druk wordt, geen 1,5 meter afstand wordt gehouden en de hygiëne maatregelen onvoldoende worden toegepast.
Het verbieden van grootschalige samenkomsten, zoals publiek bij betaald voetbal en trainingen.
Het afsluiten van parkeergelegenheden om drukte in bepaalde gebieden te voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld bij stranden, natuurgebieden en drukke stadscentra.
Het intensiveren van crowd control op drukke plekken.
Inzetten op snellere en gerichtere handhaving van bestaande basisregels en het bevorderen van de naleving van sectorale protocollen.
Het is niet uit te sluiten dat indien lokale maatregelen onvoldoende werken, een aantal van deze maatregelen, zoals het verbieden van publiek bij betaald voetbal en het beperken van de openingstijden van de horeca landelijk worden opgelegd.
Daarnaast heeft het kabinet besloten om een drietal preventieve maatregelen te nemen. Deze zijn gericht op de studentengezelligheidsverenigingen die voor de start van het komend school/academisch jaar geen fysieke wervings- en introductie activiteiten mogen ondernemen. Deze is ook gericht op recreatieve instellingen (zoals horecoa, preparken enz.) die moeten sluiten voor maximaal 14 dagen bij constatering van een bronbesmetting door de GGD. Het gaat hierbij om meerdere besmettingen die gerelateerd zijn aan de locatie. Tot slot treft het kabinet een aantal aanvullende maatregelen voor de horeca. Daarom is besloten dat voor alle horeca, zowel binnen als buiten en onafhankelijk van de omvang van de horecagelegenheid, gewerkt moet worden met reservering (van tevoren of aan de deur), een gezondheidscheck (triage) en het toewijzen van een vaste zitplaats (placering). Hiermee wordt een eerdere versoepeling voor horecagelegenheden teruggedraaid. Daarnaast worden alle bezoekers gevraagd zich te registreren.
Hoe beoordeelt u de volgende in het artikel gesuggereerde aanvullende maatregelen: (a) het actief opsporen van besmettingen bij reizigers die in risicogebieden waren, inclusief testen; (b) het monitoren van kwetsbare mensen en risicogroepen, met name arbeidsmigranten en bewoners van verpleeghuizen, gevangenissen, asielzoekerscentra en instellingen voor mensen met een verstandelijke beperking en (c) verzorgenden en bezoekers van deze risicogroepen testen?
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 4 en 5. Op basis van de adviezen waarover ik nu beschik, ben ik in specifieke situaties, zoals bij een lokale uitbraak ben ik van mening dat het testen van personen zonder klachten van nut kan zijn. Zoals ook gemeld aan uw Kamer in de Kamerbrief van 7 augustus, zal er een teststraat ingericht worden op eerst Schiphol en zo spoedig mogelijk de andere luchthavens voor reizigers die komen uit oranje en rode reisgebieden. Zij worden aangespoord om zich direct te laten testen.
Op welke manier is er aandacht voor de tot op heden weinig onderzochte klinische symptomen die gekoppeld zijn aan COVID-19? Op welke manier wordt er in de screening rekening gehouden met dergelijke weinig onderzochte klinische symptomen? Op welke wijze heeft u aandacht voor de op het coronaplein van de Long Alliantie Nederland en het Longfonds gemelde klachten?
Rondom de nazorg voor patiënten met COVID-19 is door de Federatie Medisch Specialisten in samenwerking met vele koepelorganisaties een leidraad opgesteld, hier te vinden: https://www.demedischspecialist.nl/sites/default/files/Leidraad%20Nazorg%20COVID-19.pdf. Daarin is er zeker aandacht voor de klinische symptomen ook na een doorgemaakt infectie. Dat is tevens waar de Longalliantie zich mee bezig houdt. Dit gaat om klinische gegevens over de ziekte en het doormaken daarvan. Het RIVM is betrokken bij adviezen rondom preventief vaccineren voor andere ziekteverwekkers welke longinfectie kunnen geven bij patiënten die COVID-19 hebben doorgemaakt, maar zijn niet direct betrokken bij de Longalliantie en het Longfonds in dit project.
Deelt u de mening dat testuitslagen doorgegeven zouden moeten worden aan de huisartsen om zo een goed overzicht te kunnen krijgen per postcodegebied? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Samen met de GGD-GHOR is er overleg geweest met de LHV die aangaven dat huisartsen zelf deze informatie niet wilden ontvangen, omdat ze dan overspoeld zouden worden met negatieve testuitslagen waar ze weinig mee konden, en die veel tijd zouden kosten om in hun HIS-systeem te verwerken. Er zijn wisselende signalen van huisartsen over de wens om positieve testuitslagen wel standaard te ontvangen. Dit kan lokaal met hun GGD georganiseerd worden. Veel GGD’en hebben dat ook al op die manier ingeregeld. Daarnaast kunnen positief geteste mensen dit ook zelf doorgeven aan hun huisarts.
Het doorsturen van uitslagen naar huisartsen leidt niet tot beter inzicht per postcodegebied. Huisartsen zullen altijd alleen informatie ontvangen over hun eigen patiënten, en niet over alle patiënten per postcodegebied. Dergelijke informatie is beschikbaar op de websites van RIVM en VWS.
Wat is uw oordeel over de mogelijkheden om via een speekseltest coronabesmettingen op te sporen? Kan deze niet de testmogelijkheden op corona vergemakkelijken en versnellen?2
Wij volgen nauwlettend de ontwikkelingen van innovatieve testmethoden, die de monsterafname vergemakkelijken, zoals bijv. een test op adem of speeksel, of die sneller een testresultaat geven of die goedkoop zijn. Ik ben zeker bereid om de inzet van deze testen te bekijken. Op dit moment moeten we het nog doen met de testmethode die nu beschikbaar en betrouwbaar is, namelijk de PCR test op de keel- en neusswaps.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het komende debat op 12 augustus aanstaande?
Ja.
Het bericht dat bij een slachthuis in Helmond werknemers, al dan niet in opdracht van de werkgever, ziekteklachten verzwegen |
|
Maarten Hijink , Frank Futselaar |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de rapportage van de NOS waarin werknemers van slachthuis Van Rooi Meat stellen ziektekenmerken die zouden kunnen wijzen op COVID-19 te verzwijgen en formulieren onjuist in te vullen uit angst voor verlies van hun baan?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een onacceptabele situatie is zowel in het kader van de volksgezondheid in het algemeen als de veiligheid van de direct betrokken werknemers?
De algemene richtlijn is dat iedereen die klachten heeft thuis blijft en zich laat testen. Als werknemers bij Van Rooi Meat klachten verzwijgen, de formulieren onjuist invullen en gewoon aan het werk gaan, is dat inderdaad onacceptabel. Werknemers die ziek zijn en aan het werk gaan brengen collega’s in gevaar. Werknemers hebben op basis van de Arbeidsomstandighedenwet recht op gezonde en veilige arbeidsomstandigheden arbeidsomstandigheden, maar daarnaast ook de plicht om zorg te dragen voor hun eigen veiligheid en gezondheid en die van de andere betrokken personen.
Bent u het ermee eens dat de door de NOS beschreven situatie volstrekt haaks staat op de in de kabinetsreactie van 3 juli jongstleden geschreven principes van «verantwoordelijkheid nemen», «veilige en gezonde werkplek» en werkgevers die «zich van hun beste kant laten zien» en noopt deze casus het kabinet tot een actiever beleid om werkgevers te dwingen hun verantwoordelijkheid te nemen?2
De werkgevers zijn reeds conform de Arbeidsomstandighedenwet verplicht om te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving. De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van de arbeidsomstandighedenwet en kan handhavend optreden. De Inspectie houdt onaangekondigde inspecties bij slachterijen waar gekeken wordt of de werknemers veilig kunnen werken en of de RIVM maatregelen goed worden geïmplementeerd. Corona meldingen die gerelateerd zijn aan de slachthuizen hebben daarbij een hoge urgentie.
Ik heb het voornemen om de Inspectie SZW meer wettelijke mogelijkheden te geven om effectief te kunnen handhaven als werkgevers in ernstige mate geen noodzakelijke maatregelen treffen om besmetting met novel coronavirus (2019-nCOV) te voorkomen of de kans daarop te beperken. Deze mogelijkheden zijn opgenomen in het voorstel voor de Tijdelijke wet maatregelen COVID-19 dat juli j.l. verzonden is naar uw Tweede Kamer.
In hoeverre deelt het kabinet de mening dat, in lijn met conclusies van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten, het feit dat in de slachtsector zeer veel wordt gewerkt met uitzendbureaus die vooral buitenlandse werknemers in dienst hebben waarbij de werkgever tevens huisvesting en transport regelt, er gemakkelijk toe kan leiden dat werknemers oneigenlijk onder druk kunnen worden gezet gezien hun kwetsbare positie en welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat werknemers in de slachtsector veilig kunnen werken zonder bang te hoeven zijn voor represailles van de werkgever, ongeacht of dit een slachthuis of een uitzendbureau is?
Uitzendbureaus die veel met arbeidsmigranten werken, bieden vaak ook huisvesting en transport aan. Dit kan voordelen bieden voor de arbeidsmigrant, maar het kan ook tot extra zorgen en een kwetsbare positie leiden, doordat de arbeidsmigrant bij ontslag niet alleen hun baan maar ook hun huisvesting verliezen. Zoals gemeld in de brief aan uw Kamer van 3 juli j.l. heeft het kabinet aan het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten gevraagd om met aanbevelingen te komen om de afhankelijkheid van een arbeidsmigrant tot het uitzendbureau of de werkgever te verminderen en zo de positie van arbeidsmigranten te versterken.
Bent u bereid om lering te trekken uit de ervaringen en de gekozen oplossingen uit landen (zoals Duitsland) waar een vergelijkbare problematiek speelt rond slachthuizen?
Ja, waar mogelijk wordt lering getrokken uit de ervaringen van andere landen.
Hoe beoordeelt u de kennelijk staande praktijk van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) om slechts aangekondigd te inspecteren bij slachthuizen waar het gaat om COVID-19 maatregelen?
Het is een misverstand dat de GGD-en alleen aangekondigd langs gaan bij slachterijen. Zij gaan ook onaangekondigd langs.
Vindt u het wenselijk dat de GGD een nieuwe steekproef houdt om op COVID-19 te testen onder de medewerkers van het betreffende slachthuis en ligt het daarnaast voor de hand om ook bij andere slachthuizen nieuwe steekproeven uit te voeren, gezien het relatieve gemak waarmee COVID-19 zich in deze sector lijkt te verspreiden?
Van Rooi Meat is na de sluiting weer opgestart met klachtenvrije en negatief geteste medewerkers. Van Rooi Meat heeft verregaande maatregelen getroffen om nieuwe besmettingen te voorkomen. Medewerkers met klachten mogen niet aan het werk en worden gevraagd om zich te laten testen. Er zijn geen signalen van besmettingen bij het bedrijf. De GGD ziet dan ook geen reden om een nieuwe steekproef uit te voeren.
Welke stappen heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) sinds het verschijnen van de betreffende rapportage genomen om haar eigen werknemers die opereren binnen het betreffende slachthuis (als toezichthoudende dierenartsen) te beschermen en is deze berichtgeving aanleiding om dierenartsen terug te trekken omdat de veiligheid van hun werkplek niet kan worden gegarandeerd? Zo nee, waarom niet?
De NVWA heeft op 4 augustus jl. per brief gevraagd dat genoemde slachterij concreet aangeeft welke maatregelen het treft om coronabesmetting binnen het bedrijf te vermijden. Wanneer de reactie onvoldoende vertrouwen geeft dat medewerkers van de NVWA en KDS worden blootgesteld aan werknemers van genoemde slachterij die besmet zijn met het coronavirus dan wel coronaklachten hebben, staakt de NVWA de werkzaamheden van de NVWA in het bedrijf. Dan kan er niet meer geslacht worden. De NVWA heeft ook andere slachterijen per brief gewezen op hun verantwoordelijkheid om erop toe te zien dat de maatregelen die in de bedrijven zijn getroffen om corona te vermijden worden nageleefd en op de consequenties als dat niet gebeurt. In dat geval staakt de NVWA de werkzaamheden van de NVWA in het bedrijf.
Vindt u dat er een cultuurprobleem is in de slachtsector als het gaat om het volgen en handhaven van regels gezien het grote aantal incidenten rond slachthuizen van de afgelopen jaren, van fraude bij noordelijke slachthuizen, tot veelvuldig uitgelekte beelden van onzorgvuldige behandeling en van mishandeling van dieren, tot het niet uitvoeren van afspraken in het kader van bestrijding van COVID-19?
Het huidige slachtsysteem staat onder druk en fraude en misstanden kunnen ontstaan daar waar economische belangen prevaleren boven andere waarden. Er zijn de afgelopen jaren meerdere incidenten geweest rond slachthuizen, waarmee een aantal ernstige problemen aan het licht is gekomen. De Minister van LNV heeft eerder al aangegeven aangetoonde misstanden onacceptabel te vinden. Zij heeft in februari tijdens het plenair debat over de NVWA aan uw Kamer gemeld dat zij een fundamentele discussie wil voeren over het huidige systeem. Het Ministerie van LNV onderzoekt met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties wat de kwetsbaarheden in de slachthuizen zijn en welke maatregelen nodig zijn voor een betere borging van dierenwelzijn en voedselveiligheid. Dit zal nog dit jaar worden afgerond. Daarbij wordt ook onderzocht op welke terreinen (waaronder dierenwelzijn, voedselveiligheid, toezicht en veiligheid van werknemers) een hoge slachtsnelheid tot problemen leidt. Aan de hand daarvan wordt gekeken welke juridische mogelijkheden er zijn om de de maximale bandsnelheid te begrenzen.
De ontwikkelingen rondom het coronavirus |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraak «We moeten alles doen om een tweede coronagolf te voorkomen» van 16 juli jongstleden?1
Ja.
Wat verstaat u onder een «tweede coronagolf»? Hoe beoordeelt u of hier sprake van is? In welke mate beoordeelt u dit aan de hand van het aantal positief geteste personen, het (berekende) aantal besmettelijke personen, het aantal ziekenhuisopnames, het aantal ic-opnames en andere criteria?
Er zijn eigenlijk geen harde grenzen om te beoordelen of er sprake is van een tweede golf. Als we in de buurt komen van de signaalwaarden uit het coronadashboard, de druk op de zorg toeneemt en er een meer algemene spreiding van het aantal besmettingen is, dan zou je kunnen spreken over een tweede golf. Dat is nu niet aan de orde.
Wat bedoelt u met «alles doen»? Kan dit in een uiterst geval ook betekenen dat er een vaccinatieplicht wordt ingevoerd?
Het is niet de verwachting dat er al op korte termijn een vaccin is. We doen er alles aan om de tweede golf te voorkomen met de geldende maatregelen. Indien noodzakelijk zullen we extra maatregelen inzetten. Een vaccinatieplicht is wat ons betreft niet aan de orde.
Welke acties heeft u ondernomen om voorbereid te zijn op een eventuele «tweede golf» en om niet tegen dezelfde capaciteitsproblemen aan te lopen als bij de eerste golf?
Voor het antwoord op deze vraag wil ik verwijzen naar de brief die ik u zal doen toekomen over de «lessons learned».
Wat is op dit moment de stand van zaken omtrent het aantal beschikbare ic-bedden, de hoeveelheid beademingsapparaten, de hoeveelheid gekwalificeerd verplegend personeel en de hoeveelheid beschermingsmiddelen? Hoe heeft dit zich de afgelopen maanden ontwikkeld? Hoe zal zich dit de komende tijd naar verwachting ontwikkelen?
In mijn brief2 van 6 augustus jl. over de ontwikkelingen rondom COVID-19, heb ik de Tweede Kamer onder meer geïnformeerd over de IC-capaciteit en de stand van zaken van de uitvoering van het Opschalingsplan COVID-19 van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ). In de brief heb ik gemeld dat de ROAZ-en en ziekenhuizen bezig zijn met de opschaling van de IC- en klinische COVID-capaciteit. Het gaat om een stapsgewijze opschaling, van 1150 naar 1350 IC-bedden en aanvullend ook 400 extra klinische COVID-bedden per 1 oktober 2020; en aansluitend om opschaling met nog eens 350 flexibele IC-bedden (tot een totaal van 1700 bedden) en 700 extra flexibele klinische bedden per 1 januari 2021, dus in totaal 1.100 extra klinische bedden.
Ten aanzien van de beademingsapparatuur kan ik u mededelen dat er circa 4.000 beademingsapparaten zijn gekocht en dat dit ruim voldoende is om het Opschalingsplan te realiseren. Er is inmiddels al veel beademingsapparatuur door leveranciers geleverd en de leveringen lopen door tot het einde van dit jaar. Er zal naar verwachting geen tekort aan beademingsapparatuur ontstaan.
Rondom het verplegend personeel kan ik u het volgende melden. Enkele weken nadat duidelijk was dat sprake was van een crisis als gevolg van COVID-19, is het initiatief www.extrahandenvoordezorg.nl van start gegaan. Hier konden (en kunnen) professionals die niet meer in de zorg werken zich aanmelden om tijdelijk terug te keren in de zorg. Ook zorg- en welzijnsorganisaties die extra medewerkers nodig hebben kunnen hier terecht. Het platform is een samenwerkingsverband van brancheorganisaties, vakbonden, regionale werkgeversorganisaties, beroepsverenigingen, private initiatieven en het Ministerie van VWS. In korte tijd meldden zich rond de 20.000 mensen aan om te helpen. 404 zorgorganisaties hebben via het initiatief ondersteuning gevraagd, voor in totaal 4.828 fte. In totaal zijn ca. 8.000 personen voorgesteld aan organisaties.
De meeste mensen die via Extra Handen voor de Zorg aan de slag zijn (gegaan); deden dat naast hun reguliere baan voor een bepaalde periode (in de meeste gevallen een aantal weken) en een beperkt aantal dagdelen per week. Het komt mogelijk ook voor dat men het werken in de zorg zo leuk vindt dat ze van baan wisselen en weer volledig in de zorg gaan werken. Om die mensen te behouden is er een uitvraag gedaan onder de mensen die zich hebben aangemeld, met de vraag of ze in de toekomst weer bereid zijn tijdelijk bij te springen indien de nood hoog is.
Ik heb de deelnemende ziekenhuizen gevraagd om uiterlijk 28 augustus 2020 hun opleidingsplannen bij mij aan te leveren. Uiteraard is bij de uitwerking van deze opleidingsplannen betrokkenheid van medewerkers onontbeerlijk.
Ook ten aanzien van de persoonlijke beschermingsmiddelen heb ik de Tweede Kamer over de stand van zaken geïnformeerd in de brief van 6 augustus. Daarbij is gekeken naar het reguliere verbruik voor de coronacrisis en het piekverbruik ten tijde van de eerste golf in de periode maart/april. Dat heeft geleid tot de conclusie dat we ons qua voorraden moeten voorbereiden op een piekverbruik gedurende 10 weken, zowel voor de care als de cure. Hierbij wordt gekeken naar het verbruik in zowel de cure als de care, gebaseerd op de RIVM-richtlijnen op het gebied van gepast gebruik van beschermingsmiddelen in de zorg.
Het LCH is er de afgelopen periode in geslaagd om een ruime voorraad aan beschermingsmiddelen op te bouwen. Op dit moment kan het LCH voorzien in de benodigde beschermingsmiddelen in de zorg tijdens een piek van deze omvang. De actuele voorraad beschermingsmiddelen kunt u raadplegen op de website van het LCH3.
In hoeverre is er, doordat de afgelopen maanden prioriteit is gegeven aan de behandeling van coronapatiënten, achterstand ontstaan in het bieden van reguliere zorg?
De reguliere zorg heeft zich, sinds de terugval na de uitbraak van COVID-19, inmiddels goed hersteld. Zo is het aantal verwijzingen van de huisarts naar het ziekenhuis en de ggz zo goed als terug op het oude niveau. Totaal gaat het (stand op 21 juli 2020) om ruim 791 duizend minder verwijzingen in de medisch-specialistische zorg en om zo’n 63 duizend minder verwijzingen in de ggz.
Valt er als gevolg van uitgestelde zorg in verband met prioritering van corona een «boeggolfeffect» te verwachten qua overige zorgverlening in ziekenhuizen? Welke maatregelen heeft u genomen om te waarborgen dat de zorg daarop is voorbereid en dit aan kan qua capaciteit?
Het is de vraag in hoeverre deze verwijzingen (zie de beantwoording op vraag 6) ingehaald moeten worden. Een deel hiervan zal zogezegd zijn verdampt en niet meer terugkomen. Wel blijkt in de medisch-specialistische zorg dat een relatief groot aantal patiënten in juni voor het eerst is gezien. Dit zou kunnen betekenen dat de achterstand die is ontstaan in maart en april nu wordt ingehaald. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) volgt voor het monitoren van de reguliere zorg ook de ontwikkeling in wachttijden. Het algemene beeld van de wachttijden is vergelijkbaar met de periode van voor COVID-19. Op dit moment wordt dus geen aanzienlijke toename in wachttijden gesignaleerd. Het is mogelijk dat de cijfers rondom de huidige wachttijden door de situatie met COVID-19 nog achter lopen of worden beïnvloed. De NZa houdt in ieder geval de ontwikkelingen rondom de toegankelijkheid van de reguliere zorg, zowel landelijk als regionaal, nauwlettend in de gaten.
Is de kwaliteit van de reguliere zorg alweer op het niveau van voor de coronacrisis? Zo nee, wanneer verwacht u dat dit het geval zal zijn, in het scenario dat zich geen tweede golf voordoet?
De afschaling van de reguliere zorg heeft met name invloed gehad op de toegankelijkheid van zorg en niet zozeer op de kwaliteit. Kijkend naar die toegankelijkheid, kan ik u meedelen dat de reguliere zorg zich goed herstelt. Uiteraard hebben de Covid-19 maatregelen, zoals de anderhalve metermaatregel, ook invloed op de zorgcapaciteit in instelling. Daarom blijft het belangrijk om patiënten zoveel mogelijk passende zorg te geven binnen de anderhalve meter. Dat betekent bij voorkeur het geven van zorg op afstand, bijvoorbeeld door het gebruik van digitale toepassingen.
Op een golf van welke omvang, in vergelijking met de eerste golf, zijn we nu voldoende voorbereid om te voorkomen dat er wederom tekorten aan ic-bedden (dreigen te) ontstaan, de toegang tot de reguliere zorg beperkt wordt of er tekorten aan beschermingsmiddelen of ander materiaal ontstaan?
We willen voorkomen dat we terecht komen in een situatie zoals tijdens de eerste golf. De aanpak van het kabinet is er daarom op gericht om verspreiding van het virus zoveel mogelijk tegen te gaan. Mocht er desondanks sprake zijn van een tweede golf, dan willen we ervoor zorgen dat de zorg daarop is voorbereid. Daarom streven we naar een situatie waarin:
we zoveel mogelijk voorkomen dat de reguliere zorg te veel wordt verdrongen,
er rekening wordt gehouden met de benodigde IC-capaciteit voor COVID-zorg,
flexibel opschalen mogelijk is indien de ontwikkeling van het virus onverhoopt toch weer tot een piekbelasting zou leiden en
we goed voorbereid zijn in plaats van dat we heel plotseling en in korte tijd weer moeten opschalen.
Gegeven bovenstaande is het realistisch om de huidige IC-capaciteit te verhogen. Naar aanleiding hiervan heeft het LNAZ, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, het «Opschalingsplan COVID-19» opgesteld. Dit plan is op 30 juni jl. aan de Tweede Kamer aangeboden4 en is momenteel in uitvoering bij de ROAZ-en en de ziekenhuizen. Voor de stapsgewijze opschaling van de IC-capaciteit bij een eventuele tweede golf, alsmede de situatie rond de voorraad persoonlijke beschermingsmiddelen verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bekend met het bericht «Zorgen om bedrijf dat «onze» vaccins moet maken: «AstraZeneca zoekt constant grenzen op»«?2
Ja.
In welke mate acht u de in het artikel genoemde beschuldigingen van omkoping en misleiding aan het adres van AstraZeneca waar?
In het verleden is AstraZeneca bij een aantal rechtszaken betrokken geweest. De zaken speelden voornamelijk in de periode 2000 tot en met 2010, vaak niet in Nederland, of betreffen oordelen van Amerikaanse autoriteiten en anderen over het handelen van AstraZeneca gedurende deze periode. Ik zie het niet als mijn taak om vele jaren na dato nog een reactie te geven op de uitkomst van deze zaken. Ik zal ook niet ingaan op de rechtszaak tussen Menzis en AstraZeneca omdat deze thans nog lopende is.
Waarom heeft Nederland ervoor gekozen om met een omstreden partij als AstraZeneca in zee te gaan? Welke risico’s ziet u hierin?
De Universiteit van Oxford heeft een overeenkomst met AstraZeneca gesloten voor de klinische fase en de productie van dit specifieke vaccin. De verwachting was reeds voor de betrokkenheid van AstraZeneca en is overigens nog steeds dat dit vaccin als eerste beschikbaar kan komen bij succesvolle ontwikkeling. Het belangrijkste risico is dat het vaccin niet voldoende effectief of niet veilig blijkt te zijn. Dat is ook de reden waarom de inzet is om meerdere overeenkomsten in EU-verband af te sluiten. Ik zie geen risico’s in het feit dat we met AstraZeneca in zee zijn gegaan. Ik ben van mening dat we met AstraZeneca een solide afspraak over het kandidaat-vaccin hebben gemaakt, waarbij we in de gelegenheid zijn om audits en due diligence uit te (laten) voeren als onderdeel van de afspraak. De zorgen van in het artikel aangehaalde deskundigen deel ik dan ook niet.
Hoe beoordeelt u de zorgen van deskundigen over de aanstelling van AstraZeneca?
Zie antwoord vraag 12.
Was u, toen de heer Sijbesma op 26 maart werd aangesteld als speciaal gezant corona – om zich onder andere bezig te gaan houden met vaccins – er reeds van op de hoogte dat zijn broer directeur is van het omstreden AstraZeneca? Zo nee, wanneer wel? Hoe beoordeelt u het dat hierdoor kennelijk de schijn van belangenverstrengeling is ontstaan?3
De heer Sijbesma is eind maart, namens het kabinet, gevraagd als speciaal gezant corona. Hij doet dit belangeloos en onbezoldigd. Ik heb in april aan de heer Sijbesma gevraagd de context van de ontwikkeling van mogelijke coronavaccins mede in kaart te brengen: de (internationale) ontwikkelingen, spelers, issues en beleidsopties. Doel hiervan is om in Nederland de optie op eventuele kandidaat-vaccins beschikbaar te hebben. AstraZeneca heeft op 30 april 2020 een overeenkomst gesloten met de Universiteit van Oxford over de ontwikkeling van een vaccin. In de eerste helft van mei heeft AstraZeneca contact opgenomen met een aantal Europese landen (niet Nederland) met de vraag voor samenwerking. De speciaal gezant heeft het ministerie en mijzelf begin mei tijdig gemeld dat zijn broer werkzaam is bij AstraZenenca in Duitsland.
Bij de onderhandelingen met AstraZeneca over het kandidaatvaccin is door vier landen (Duitsland, Frankrijk, Italië en Nederland) intensief samengewerkt. Daarbij hebben de landen hun zienswijze onderling steeds besproken en heeft Duitsland vervolgens namens de vier landen de feitelijke onderhandelingen met AstraZeneca gevoerd. De door het kabinet bepaalde Nederlandse inzet en besluitvorming is door mij persoonlijk en door de directeur-generaal Volksgezondheid ingebracht. Zoals bekend is het intentie contract met de 4 landen en AstraZeneca nu uiteindelijk overgenomen door de EU. Sinds dat moment vinden onderhandelingen onder leiding van de Europese Commissie plaats in het Joint Negotiation Team. De speciaal gezant heeft niet namens Nederland besloten, noch onderhandeld over vaccins. Dat is ook nadrukkelijk van tevoren afgesproken en schriftelijk bevestigd tussen het ministerie en de speciaal gezant. Ook de keuze van de vaccinopties waarmee wordt onderhandeld is bepaald in Europees verband, de Nederlandse inbreng hiervoor wordt gebaseerd op de adviezen van het adviespanel geleid door het RIVM, en niet door de gezant. Er is dan ook geen sprake van ook maar enige belangenverstrengeling.
Met welke andere partijen dan AstraZeneca heeft u onderhandeld, of dat overwogen? Waarom heeft u besloten uitgerekend met het omstreden AstraZeneca in zee te gaan? Was u zich toen al bewust van het risico dat er een schijn van belangenverstrengeling zou ontstaan en in welke mate is dat risico meegewogen in enige beleids- / uitvoeringsbeslissing?
Zie antwoord op vraag 12 en 14.
Bent u bekend met de uitzending van de persconferentie van «America’s Frontline Doctors» en de argumenten voor het behandelen van COVID-19 met hydroxychloroquine (HCQ)?4
Ja.
Herinnert u zich dat u de motie van het lid Baudet die pleitte voor onderzoek naar HCQ afdeed als kwakzalverij? Bent u nog steeds van oordeel dat nader onderzoek geen meerwaarde heeft?
Ik heb het doen of willen doen van klinisch onderzoek naar HCQ volgens de regelen van de kunst nooit weggezet als kwakzalverij. Ik heb een adviespanel ingesteld om mij te adviseren over wetenschappelijk onderzoek naar mogelijke medicijnen voor COVID-19. Ook de vraag naar meerwaarde van onderzoek naar HCQ laat ik bij hen.
Als blijkt dat HCQ – eventueel in combinatie met andere middelen – wél beduidend positieve effecten ter voorkoming of behandeling van COVID-19 bewerkstelligt, welke actie onderneemt u dan?
Het is met name aan de deskundigen bij Stichting Werkgroep Antibioticabeleid, het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, het Europees Medicijnagentschap en het Nederlands Huisartsen Genootschap om zich een oordeel te vormen over de inzet van HCQ – eventueel in combinatie met andere middelen – ter voorkoming of behandeling van COVID-19. Ik zal de ontwikkelingen nauwgezet blijven volgen om in overleg met de partijen in de gehele geneesmiddelenketen8 de beschikbaarheid van HCQ te bewaken.
Erkent u dat het debat over behandeling van COVID-19 erbij gebaat is dat er ruimte is voor een grote diversiteit aan opvattingen?
Het is van belang dat de zoektocht naar behandeling van COVID-19 aansluit bij de reguliere gang van zaken rondom de ontwikkeling van nieuwe behandelwijzen. Binnen de medisch-professionele setting is dat «debat» een systematisch proces9 waarbij relevante informatie beoordeeld en gewogen wordt, om zo tot herleidbare aanbevelingen te komen. De GRADE-systematiek10 (Grading of Recommendations Assessment, Development and Evaluation) speelt daarbij een belangrijke rol. Deze systematiek sluit bij voorbaat geen enkele hypothese uit, maar ongefundeerde hypothesen zullen binnen dit proces vanzelf geëlimineerd worden. Een grote diversiteit aan opvattingen aan de voorkant kan er wel toe leiden dat het hele proces per saldo meer tijd kost en dat het uiteindelijk langer duurt om te komen tot aanbevelingen voor nieuwe behandelwijzen.
Wat vindt u ervan dat platforms als YouTube en Facebook stelselmatig de opvattingen censureren van kritische artsen uit binnen- en buitenland, die met de beste bedoelingen om COVID-19 beter te kunnen behandelen hun kennis en ervaringen delen?
Zie antwoord op vragen 22 en 23.
Zijn een of meerdere uitlatingen die tijdens de persconferentie van «America’s Frontline Doctors» zijn gedaan, onder het Nederlands recht strafbaar?
Hier is op dit moment niets over te zeggen. Nog los van de vraag of de uitlatingen, die door Amerikanen op Amerikaans grondgebied zijn gedaan, zich lenen voor toetsing aan het Nederlands recht, dient in elke zaak zorgvuldig onderzoek te worden gedaan of iets strafbaar is. Zo dient onder meer gekeken te worden naar de aard van de uitlatingen, de context waarbinnen de uitlatingen zijn gedaan en de omstandigheden waaronder de uitlatingen zijn gedaan.
Bent u bereid om met het kabinet de betrokken (social media) platforms erop te wijzen dat de vrijheid van meningsuiting in Nederland een groot goed is en erop aan te dringen dat uitingen die onder Nederlands recht niet strafbaar zijn, toegankelijk blijven voor alle gebruikers in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld staat dat ook bij uitingen via internet de vrijheid van meningsuiting uitgangspunt is. Anderzijds is het zo dat het internetplatforms (social media) vrij staat om eigen gebruiksregels in te stellen die bepaalde grenzen stellen aan de uitingsvrijheid. Wanneer iemand gebruik wil maken van een platform als Facebook dient hij vooraf akkoord te gaan met deze gebruiksregels. Hiermee legt iemand zichzelf bepaalde beperkingen op.
Daarnaast wordt er op Europees niveau getracht met de grote platforms tot verdere afspraken te komen en wordt er, bijvoorbeeld in het kader van de nieuwe Digital Service Act, nagedacht over het reguleren van content moderatie, inclusief het spanningsveld met de vrijheid van meningsuiting, en effectieve geschilbeslechting in dit spanningsveld.
Erkent u dat ook private partijen in hun onderlinge verhoudingen in beginsel grondrechten behoren te respecteren? Hoe spant u zich ervoor in dat de vrijheid van meningsuiting ook op private (social media) platforms wordt gewaarborgd?
De vrijheid van meningsuiting is een kernwaarde in onze democratie en iedereen moet in staat zijn om zijn mening te kunnen uiten binnen de kaders van de wet. Bepaalde grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting, spelen een steeds grotere rol in de relaties tussen burgers en bedrijven onderling. De rechter kan grondrechten horizontale werking toekennen, door bijvoorbeeld bij de uitleg van open privaatrechtelijke normen/belangen grondrechtelijke bescherming te betrekken. Die afweging wordt per geval door een rechter gemaakt.
Bent u bekend met het bericht «Experimenteren met mondkapjesplicht, wat staat ons te wachten?»5
Ja.
Erkent u dat een verplichting om een mondkapje te dragen (op de openbare) weg raakt aan de (grondwettelijke) rechten op vrijheid van expressie, bescherming van de persoonlijke levenssfeer en onaantastbaarheid van het lichaam? Zo nee, waarom niet?
Het dragen van een mondkapje raakt de persoonlijke levenssfeer, maar dat betekent niet op voorhand dat er een ongerechtvaardigde inbreuk op dit grondrecht wordt gemaakt.
Het aantal besmettingen met het virus is de laatste tijd landelijk gestegen, dit geldt nog sterker voor bepaalde plaatsen. Voorzitters van de veiligheidsregio’s waar de mondkapjesplicht geldt hebben aangegeven grote knelpunten te ervaren op bepaalde drukke plekken waar de anderhalvemeter maatregel onvoldoende wordt nageleefd. Plaatselijk ingrijpen is daarom noodzakelijk om de verspreiding van het virus te bestrijden. De voorzitters van de veiligheidsregio’s hebben besloten tot het experiment om een mondkapjesplicht op specifieke plekken om te verkennen of deze maatregel een bijdrage kan leveren aan het beter naleven van de anderhalvemeternorm. De voorzitters van de veiligheidsregio’s moeten steeds noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit van hun maatregelen motiveren. De rechter heeft onlangs in een kort gedingvonnis over de maatregelen in Amsterdam geoordeeld dat plaatselijk ingrijpen noodzakelijk en geoorloofd is. De wijze waarop dit gebeurt – o.a. in tijd en plaats beperkt – voldoet bovendien aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
In welke mate is het burgemeesters toegestaan om bij wijze van experiment grondrechten van burgers te beperken?
Zie antwoord vraag 25.
Hoe beoordeelt u de opvatting dat een mondkapjesplicht die door burgemeesters wordt opgelegd in strijd is met de Grondwet?6
Zie antwoord vraag 25.
Zijn de lokale experimenten naar uw oordeel zodanig noodzakelijk dat het een grondrechtenbeperking rechtvaardigt?
Zie antwoord vraag 25.
Hoe hoog is de boete die in het uiterste geval kan worden opgelegd, wanneer iemand geen mondkapje draagt? Kan overtreding van de verplichting ook leiden tot een strafblad?
Vooropgesteld is het voornemen erop gericht om burgers aan te spreken, te waarschuwen en te communiceren over de mondkapjesplicht. Pas in uiterste gevallen zal worden overgegaan tot het opmaken van een proces-verbaal voor overtreding van artikel 443 WvSr. Het OM beoordeelt de zaak en zal – als de schuld is vastgesteld – een OM strafbeschikking opleggen met een geldboete van 95 euro (hetzelfde tarief als wordt gehanteerd bij het overtreden van de mondkapjesplicht in het OV).
Dergelijke overtredingen worden niet in de justitiële documentatie geregistreerd wanneer de opgelegde geldboete (of strafbeschikking) minder dan 100 euro bedraagt.
Hoeveel personen zijn tot dusver aantoonbaar besmet geraakt in de experimenteergebieden waar een mondkapje wordt verplicht? Van hoeveel mensen is überhaupt aangetoond dat zij in de buitenlucht besmet zijn geraakt?
Er zijn geen gegevens op gebieds- of straatniveau. Ook is er geen overzicht van data beschikbaar over besmettingen in de buitenlucht.
Hoe beoordeelt u dat (op grond van de voorgenomen regels) mensen binnen een experimenteergebied op straat een mondkapje moeten dragen, dat vervolgens af mogen doen wanneer zij een (slecht geventileerd) café betreden, en het weer verplicht op moeten zetten wanneer zij het café verlaten en naar buiten gaan?
In de experimenten wordt verkend of een mondkapjesplicht bijdraagt aan het beter naleven van de anderhalvemeternorm. Dit is op drukke plekken waar de voorzitters van de veiligheidsregio’s zien dat er een probleem is met het naleven van de anderhalvemeternorm. In het café hebben mensen een vaste plek en houden ze afstand.
Hoe wordt beoordeeld of het aantal besmettingen in de experimenteergebieden toe- of afneemt?
Er wordt – in samenwerking met de gedragsunit van het RIV – gekeken of na de invoering van de mondkapjesplicht de anderehalvemeternorm weer beter in acht wordt genomen. Ofwel doordat het op de drukke plekken rustiger wordt ofwel doordat mensen hun gedrag aanpassen door het dragen van een mondkapje.
Wat is het precieze oogmerk van de experimenten?
In de experimenten wordt verkend of een mondkapjesplicht bijdraagt aan het beter naleven van de anderhalvemeternorm.
Tot wanneer duren de experimenten?
De experimenten zijn inmiddels volgens planning op 31 augustus beëindigd.
Wanneer en hoe wordt geëvalueerd of de experimenten geslaagd zijn? Wat zijn de parameters die succes / falen van de experimenten bepalen?
Het experiment zal in september worden geëvalueerd. De experimenten zijn succesvol als ze een goed beeld geven van de gedragseffecten van de mondkapjesplicht op het naleven van de anderhalvemeternorm. De maatregel is succesvol als op de drukke plekken de anderhalvemeter nu beter wordt nageleefd.
Indien u erkent dat de experimenten onrechtmatig grondrechten schenden, over welke bevoegdheden en instrumenten beschikt u dan om de experimenten tegen te houden? Bent u bereid daar gebruik van te maken?
Dit is niet aan de orde, bovendien zijn de experimenten inmiddels beëindigd.
Vindt u dat leden van het kabinet een voorbeeldfunctie hebben voor wat betreft het naleven van corona-gerelateerde overheidsadviezen? Zo ja, waarom bent u dan recentelijk – in strijd met het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken – op vakantie geweest naar Zweden? Hoe kan het zo zijn dat de vakantie naar uw oordeel noodzakelijk was, terwijl in het reisadvies wordt benadrukt dat vakantiereizen per definitie als niet noodzakelijk moeten worden beschouwd?
Wij zijn het met u eens dat leden van het kabinet een voorbeeldfunctie hebben voor wat betreft het naleven van corona gerelateerde overheidsadviezen. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is vanwege familieomstandigheden naar Zweden afgereisd. De reis was voor de Minister noodzakelijk. De Minister respecteert het reisadvies en is daarom twee weken in thuisquarantaine gegaan.
Het bericht ‘Mondkapjesplicht in grote steden’ |
|
Joost Sneller (D66), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hoe verhouden de lokale experimenten met mondkapjes zich tot artikel 10 van de Grondwet? Kunt u bij uw antwoord ingaan op het advies van de Raad van State van 25 mei 2020 en de kritiek geuit in de media door drie hoogleraren?1 2
Verschillende veiligheidsregio’s kampen met bijzondere uitdagingen als het gaat om de naleving van de COVID-maatregelen en de handhaving daarop. Er bestaat een bredere behoefte bij veiligheidsregio's om te experimenten met gedragsinterventies. Veiligheidsregio’s krijgen – binnen de kaders van de wetgeving – de ruimte om lokaal te verkennen welke oplossingen bijdragen. Amsterdam en Rotterdam hebben aangegeven grote knelpunten te ervaren op een aantal drukke plekken in de stad. Jongeren en toeristen houden zich vaak niet aan de geldende anderhalvemeternorm. Deze veiligheidsregio’s doen daarom vanaf 5 augustus een experiment met een mondkapjesplicht op bijzondere plekken. Dit geeft de mogelijkheid om ervaringen op te doen en zo in ogenschouw te nemen wat de gedragseffecten zijn van een dergelijke maatregel. De gedragsunit van de RIVM kan daar een bijdrage aan leveren.
In tegenstelling tot het genoemde standpunt van de hoogleraren, meent het kabinet dat gelet op de bijzondere situatie waarin we ons bevinden bij uitzondering het inzetten van deze noodverordeningen tijdelijk mogelijk is. In het advies van de Raad van State van 25 mei 2020 kan steun worden gevonden voor dit standpunt. Uiteraard is motivering van noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit van maatregelen steeds vereist. Dit gaat dan om een goede motivatie naar tijd en plaats, op basis van de lokale ontwikkelingen rond gedragingen van de bewoners en bezoekers. Om de situatie met de noodverordeningen zo kort mogelijk te laten bestaan heeft het kabinet het wetsvoorstel Tijdelijke wet maatregelen covid-19 ingediend.
Hoe borgt u dat bij de invulling van de lokale experimenten artikel 10 van de Grondwet wordt nageleefd?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u over de lokale experimenten overleg gevoerd met politie, Openbaar Ministerie en rechtspraak? Zo ja, hoe kijken zij aan tegen een eventuele lokale verplichting om mondkapjes te dragen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dat alsnog te doen?
De lokale experimenten zijn een initiatief van voorzitters van veiligheidsregio’s, waarvoor het kabinet ruimte heeft geboden. Aangezien het lokale experimenten betreft, is het aan de veiligheidsregio’s om over de handhaving overleg te voeren. De veiligheidsregio’s hebben de experimenten besproken in de driehoek dan wel het beleidsteam en hebben zich juridisch laten adviseren over de vormgeving van de experimenten.
Is het de bedoeling dat een eventuele lokale verplichting tot het dragen van een mondkapje wordt bedreigd met een (strafrechtelijke) sanctie als deze verplichting niet wordt nageleefd? Zo ja, welke sanctie?
De voorzitters van de veiligheidsregio’s hebben het dragen van een mondkapje opgenomen in noodverordeningen. Zij willen verkennen of een mondkapjesplicht op specifieke drukke plekken een bijdrage kan leveren in het beter kunnen naleven van de anderhalvemeternorm. Het is dus nadrukkelijk een aanvulling op de anderhalvemeternorm, en komt daarvoor niet in de plaats. Overtreding hiervan is strafbaar (artikel 443 van het Wetboek van Strafrecht). Op schending van de mondkapjesplicht staat een boete van 95 euro. De voorzitters van de veiligheidsregio’s hebben bestuursrechtelijke mogelijkheden om hun noodverordeningen te handhaven (artikel 34 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid). De voorzitters van de veiligheidsregio’s hebben aangegeven in de eerste periode mensen te zullen aanmoedigen een mondkapje te dragen of anders vragen het gebied te verlaten.
Acht u een lokale mondkapjesverplichting handhaafbaar? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom gaat u dan samen met de veiligheidsregio’s een verplichting uitwerken? Hoe verhoudt een verplichting tot het dragen van een mondkapje zich tot de anderhalve meter regel? Wordt er bij het dragen van een mondkapje nog gehandhaafd op die regel?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de houdbaarheid van een eventueel opgelegde sanctie bij de strafrechter? Kunt u daarbij ook ingaan op het gegeven dat inmiddels (mogelijk) geen sprake meer is van een absolute noodsituatie, maar de wetgever de mogelijkheid heeft (gehad) om te voorzien in een solide juridische basis en de rechter daarom wellicht kritischer zal kijken naar een verplichting tot het dragen van een mondkapje?
Gelet op de uitzonderlijke situatie waarin we ons bevinden vinden wij het aanvaardbaar dat de deze noodverordeningen tijdelijk worden toegepast. Om deze situatie zo kort mogelijk te laten bestaan heeft het kabinet het wetsvoorstel Tijdelijke wet maatregelen covid-19 ingediend. Het is niet aan de regering om te treden in de eventuele beoordeling van de sanctie door de rechter.
Deelt u de mening dat het ongelukkig is dat mensen mogelijk kunnen worden beboet voor een overtreding die wellicht later geen stand houdt bij de rechter, terwijl die rechter momenteel ook nog eens moeizaam is te bereiken?3
Gelet op de uitzonderlijke situatie waarin we ons bevinden vinden wij het aanvaardbaar dat deze noodverordeningen worden toegepast. In Nederland is de rechtsbescherming adequaat geregeld en bestaat de mogelijkheid om tegen een boete verzet aan te tekenen. Het OM beoordeelt alle door politie en BOA’s uitgeschreven processen-verbaal en weegt in elk individueel geval zorgvuldig of de zich voorgedane situatie aanleiding geeft tot het opleggen van een boete vanwege overtreding van de noodmaatregelen. Voorafgaand aan het opleggen van een boete wordt vastgesteld of er een strafbaar feit is gepleegd en wordt de schuld vastgesteld. Indien mensen het niet eens zijn met de uitgevaardigde strafbeschikking kan men verzet aantekenen bij de kantonrechter. Vervolgens is het uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of de strafbeschikking rechtmatig is opgelegd, waarbij rekening zal worden gehouden met de omstandigheden van het geval. Door het uitbreken van het coronavirus heeft de rechtspraak noodgedwongen het aantal terechtzittingen moeten beperken. In eerste instantie (vanaf 17 maart jl. tot 11 mei jl.) werden alleen (zeer) urgente zaken behandeld, vanaf 11 mei jl. heeft de Rechtspraak weer zo veel mogelijk zaken opgepakt. De Rechtspraak en het OM spannen zich beide in om vóór 1 september 2020 een
aantal verzetszaken tegen corona-strafbeschikkingen bij de kantonrechter aan te brengen. Het OM maakt in dat kader een representatieve selectie van deze verzetszaken.
Hoe gaat u de burger uitleggen dat u vanuit gezondheidsperspectief geen reden ziet om een niet-medisch mondkapje te dragen, maar dat dit – onder omstandigheden – toch wordt verplicht? Vindt u de behoefte om te experimenteren voldoende grond voor een verplichting? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord op vraag 1 en 2.
We hebben er begrip voor dat zij willen experimenteren om op specifieke plekken met een mondkapjesplicht het gedrag van mensen te beïnvloeden zodat de anderhalvemeternorm beter wordt nageleefd en zo de verspreiding van het virus beperkt wordt. We willen allen graag weten hoe aanvullende maatregelen een bijdrage kunnen leveren aan gedragsbeïnvloeding.
Waarom kiest u niet voor een oproep om, op sommige plekken, vrijwillig een mondkapje te dragen, zoals ook de aanbeveling om regelmatig de handen te wassen berust op vrijwilligheid?
Het staat iedereen vrij om vrijwillig een mondkapje te dragen. Daarbij roepen we nadrukkelijk op dat mensen zich goed laten informeren over het correct gebruiken van die mondkapjes. De voorzitters van de veiligheidsregio’s geven aan dat toeristen en jongeren zich juist minder laten leiden door de geldende norm. Op hele drukke plekken is handhaving op de anderhalve meter dan lastig. Het experiment is erop gericht om te kijken of een mondkapjesplicht een positieve invloed kan hebben op de gedragsbeïnvloeding en daarmee een goede aanvulling is op de genomen maatregelen.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk, maar uiterlijk 11 augustus 2020 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat een slachthuis medewerkers heeft aangezet tot het afleggen van valse gezondheidsverklaringen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Werknemers slachterij Van Rooi: wij moesten werken met coronaklachten»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Van Rooi Meat werknemers aanzet tot het geven van valse gezondheidsverklaringen, en tegelijk weigert om de gezondheidsverklaringen te delen met de GGD?
Als het waar is dat de werknemers worden aangezet tot het geven van valse gezondheidsverklaringen dan is dat natuurlijk bijzonder kwalijk.
Ik heb geen signalen ontvangen dat Van Rooi weigert om gezondheidsverklaringen te delen met de GGD. Wel heb ik via de veiligheidsregio Brabant Zuidoost vernomen dat inmiddels bekend is dat zo’n vijftig gezondheidsverklaringen door medewerkers van Van Rooi Meat zijn ingevuld met klachten.
Wat is de gezondheidscontrole van de GGD in uw ogen waard, wanneer een bedrijf zelf bepaalt welke informatie gedeeld wordt met de GGD en waarom?
Zoals ik al heb geantwoord op vraag 2 heb ik geen signalen dat Van Rooi Meat weigert om de gezondheidsverklaringen te delen met de GGD. Daarmee heb ik geen reden om aan te nemen dat de gezondheidscontrole niet naar behoren werkt.
Wat vindt u ervan dat volgens de werknemers van de slachterij binnen het bedrijf maatregelen, zoals 1,5 meter afstand houden en het opdoen van mondkapjes, uitsluitend vlak voor een controle gebeurt?
Als dat gebeurt dan is dat onacceptabel en in strijd met de richtlijnen van het RIVM en de Arbeidsomstandighedenwet. De werkgever is verantwoordelijk voor de werkomstandigheden van de werknemers conform de Arbowet. De Inspectie SZW houdt toezicht op de Arbowet. Op vrijdag 31 juli jl. is de Inspectie SZW (ISZW), op verzoek van de GGD, onaangekondigd langs gegaan bij Van Rooi Meat in Helmond en in Someren. In Helmond heeft de ISZW geen onregelmatigheden gevonden.
Hoe kan het dat de betreffende slachterij, nadat het bedrijf eerder een steekproef van de GGD heeft gemanipuleerd en twee weken moest sluiten vanwege het hoge aantal coronabesmettingen, niet onder verscherpt toezicht stond?
Van Rooi Meat is na de sluiting weer opgestart met klachtenvrije en negatief geteste medewerkers. Van Rooi Meat heeft verregaande maatregelen getroffen om nieuwe besmettingen te voorkomen. Medewerkers met klachten mogen niet aan het werk en worden gevraagd om zich te laten testen. Er zijn geen signalen van besmettingen bij het bedrijf.
Naar aanleiding van de berichten in de media over Van Rooi Meat heeft de veiligheidsregio een aantal aanvullende maatregelen genomen. Dat zijn:
Controles op health checks.
Aanspreken op leiderschap op de werkvloer
Nog meer aandacht op de werkvloer voor de klokkenluidersregeling en vertrouwenspersonen en die beter toegankelijk maken voor arbeidsmigranten en door het inrichten van een anoniem meldpunt voor klokkenluiders.
Het contact tussen de arts Infectieziektebestrijding van de GGD en de bedrijfsarts van Van Rooi Meat wordt gecontinueerd (twee keer per week). Hierbij wordt nagegaan of er ziekmeldingen zijn en of er signalen zijn die kunnen duiden op besmettingen binnen het bedrijf. De GGD heeft daarnaast een signaalfunctie wanneer er besmettingen met een link naar het bedrijf uit het bron- en contactonderzoek komen.
Overigens zijn controles op zichzelf geen sanctie. Wanneer overtredingen worden geconstateerd dan kunnen toezichthouders sancties opleggen.
Vindt u dat de aankondiging dat er onaangekondigde controles zullen plaatsvinden op het invullen het de gezondheidsverklaringen een voldoende sanctie is, gezien dit bedrijf in de laatste maanden geen enkel respect heeft getoond voor de volksgezondheid in het algemeen en de gezondheid van haar medewerkers in het bijzonder? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 5.
Welke maatregelen neemt het kabinet in reactie op deze onthullingen, gegeven de aangenomen motie Ouwehand, die de regering verzoekt tot het nemen van landelijke regie bij het tegengaan van de verspreiding van het coronavirus in de vleesindustrie?2
De motie Ouwehand wordt uitgevoerd door middel van het oprichten van het Samenwerkingsplatform arbeidsmigranten en COVID-19 en van een Landelijke Regietafel. Veiligheidsregio’s, landelijke inspectiediensten, GGD en het RIVM zijn deelnemers in het samenwerkingsplatform. Het doel is het ontwikkelen van een integrale en gecoördineerde operationele aanpak om tijdig bij (potentiële) besmettingshaarden te kunnen interveniëren met het oog op volksgezondheid. Uitgangspunten daarbij zijn informatie-uitwisseling en samenwerking. Het samenwerkingsplatform, dat vanaf 1 september volledig operationeel is, zal ook gebruikt worden voor andere risico-sectoren waar veel arbeidsmigranten werkzaam zijn. De deelnemende partijen hebben zowel op landelijk als regionaal niveau nu al veelvuldig contact en werken, waar nodig, samen.
Via de Landelijke Regietafel, waar diverse ministeries onderdeel van uitmaken, vindt de strategische afstemming plaats.
Gaat u over tot het direct sluiten van de genoemde slachterij, conform de Kamerbreed uitgesproken wens dat een bedrijf onmiddellijk wordt gesloten, wanneer blijkt dat de coronavoorschriften worden genegeerd?3
Als de veiligheid van NVWA en KDS medewerkers niet geborgd is, staakt de NVWA de werkzaamheden in slachterijen. De NVWA heeft naar aanleiding van recente berichten van slachthuismedewerkers in de media op 4 augustus jl. per brief gevraagd dat genoemde slachterij concreet aangeeft welke maatregelen het treft om coronabesmetting binnen het bedrijf te vermijden. Wanneer de reactie onvoldoende vertrouwen geeft dat medewerkers van de NVWA en KDS worden blootgesteld aan werknemers van genoemde slachterij die besmet zijn met het coronavirus dan wel coronaklachten hebben, staakt de NVWA de werkzaamheden van de NVWA in het bedrijf. Dan kan er niet meer geslacht worden. De NVWA heeft ook andere slachterijen per brief gewezen op hun verantwoordelijkheid om erop toe te zien dat de maatregelen die in de bedrijven zijn getroffen om corona te vermijden worden nageleefd en op de consequenties als dat niet gebeurt.
Is het aanzetten tot het invullen van een valse gezondheidsverklaring strafbaar? Zo ja, bent u bereid het OM te verzoeken strafrechtelijk onderzoek te doen naar de mogelijke druk die er vanuit het bedrijf is uitgeoefend op de werknemers om een valse gezondheidsverklaring in te vullen? Zo nee, waarom niet?
Onder omstandigheden kan het aanzetten tot het valselijk invullen van een gezondheidsverklaring een strafbaar feit opleveren. Zoals u weet, is in gevolge het bepaalde in artikel 124 en verder van de Wet op de rechterlijke organisatie het Openbaar Ministerie belast met (onder meer) de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Het is dan ook aan het Openbaar Ministerie om te onderzoeken en te beoordelen of er in de bedoelde situatie sprake is van een verdenking van een strafbaar feit of strafbare feiten, welke verdenking(-en) een strafrechtelijk onderzoek zouden rechtvaardigen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het eerstvolgende algemeen overleg over de ontwikkelingen rond het coronavirus, dat op 12 augustus zal plaatsvinden?
Ja.
De kabinetsreactie op het 73e OMT COVID-19 advies en de berichten over het testbeleid van Duitsland en Frankrijk, respectievelijk het bericht over mogelijke problemen met veilige en snelle verspreiding van een coronavaccin |
|
Jan Paternotte (D66), Pia Dijkstra (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «How testing at German airports aims to stop coronavirus at the border», «France to test travellers from 16 coronavirus high-risk countries including US», «The supply chain to save the world is unprepared for a vaccine» en «Voorkom een lockdown en grijp nu stevig in»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het Duitse plan om alle terugkerende reizigers uit risicogebieden waarvoor een negatief reisadvies geldt, kosteloos te laten testen wanneer ze terugreizen naar Duitsland? Hoe beoordeelt u voorts het Franse plan om hetzelfde te doen voor reizigers uit zestien landen met een hoog besmettingsrisico?
In de brief aan uw Kamer over de stand van zaken inzake COVID-19 van 18 november jl. heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangegeven dat hij voor reizigers uit COVID-19 risicogebieden een negatieve testresultaat verplicht wil stellen. Daarnaast wordt onderzocht of het mogelijk is om inkomende reizigers vanuit COVID-19 risicogebieden per 15 januari 2021 op dag 5 na aankomst in Nederland te laten testen, zodat hun quarantaine kan worden beëindigd. Voor meer informatie hieromtrent verwijst het kabinet u naar paragraaf 6 en 15 van de Kamerbrief van 18 november jl.2
Onderschrijft u de stelling dat het wenselijk is om zicht te hebben op terugkeerders en toeristen die het virus dragen, in het bijzonder uit gebieden waar vele malen meer dagelijkse besmettingen plaatsvinden dan in Nederland? Zo nee, waarom niet?
In de brief aan uw Kamer over de stand van zaken inzake COVID-19 van 18 november jl. heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangegeven dat hij voor reizigers uit COVID-19 risicogebieden een negatieve testresultaat verplicht wil stellen. Daarnaast wordt onderzocht of het mogelijk is om inkomende reizigers vanuit COVID-19 risicogebieden per 15 januari 2021 op dag 5 na aankomst in Nederland te laten testen, zodat hun quarantaine kan worden beëindigd. Voor meer informatie hieromtrent verwijst het kabinet u naar paragraaf 6 en 15 van de Kamerbrief van 18 november jl. 3
In hoeverre wordt het verzoek om in quarantaine te gaan na terugkeer uit een gebied met een negatief reisadvies, nageleefd volgens u?
Uit gedragsonderzoek door het RIVM blijkt dat de naleving van de quarantainemaatregelen met name bij de groepen die niet primair zelf besmet zijn maar in contact zijn geweest met iemand die besmet is, een punt van zorg is. Het RIVM heeft in haar rapport van 14 november jl. een aantal adviezen gegeven om deze naleving te bevorderen. Voor meer informatie hieromtrent verwijst het kabinet u naar paragraaf 8 van de Kamerbrief van 18 november jl.4
Deelt u de inschatting dat het beschikbaar maken van direct testen op vliegvelden een betere waarborg vormt tegen mogelijke besmettingen door inreizigers uit coronabrandhaarden dan het huidige beleid? Zo ja, bent u bereid net als Duitsland en Frankrijk een testbeleid voor inreizigers uit risicogebieden in te stellen?
In de brief aan uw Kamer over de stand van zaken inzake COVID-19 van 18 november jl. heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangegeven dat hij voor reizigers uit COVID-19 risicogebieden een negatief testresultaat verplicht wil stellen. Daarnaast wordt onderzocht of het mogelijk is om inkomende reizigers vanuit COVID-19 risicogebieden per 15 januari 2021 op dag 5 na aankomst in Nederland te laten testen, zodat hun quarantaine kan worden beëindigd. Met een test voorafgaand aan de reis en een test na vijf dagen quarantaine, verwacht ik dat de risico’s op het verspreiden van het virus door reizigers minimaal is. Voor meer informatie hieromtrent verwijst het kabinet u naar paragraaf 15 van de Kamerbrief van 18 november jl.5
Onderschrijft u de stelling dat het – mede gezien de open grenzen in de Schengenzone – wenselijk is zoveel mogelijk één Europees beleid te hebben voor inreizigers uit coronahotspots? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van Europese afstemming van het beleid voor reizigers uit risicogebieden. Een eerste stap tot meer Europese afstemming op dit gebied is gezet met de op 13 oktober jl. aangenomen Raadsaanbeveling betreffende een gecoördineerde aanpak van de beperking van het vrije verkeer in reactie op de COVID-19 pandemie. Voor burgers uit landen buiten de Europese Unie hanteert de Europese Unie al geruime tijd een gemeenschappelijk beleid met het Europees inreisverbod. Daarnaast zijn de duur van de quarantaine voor reizigers, een Europees Passenger Locator Form (PLF) en wederzijdse erkenning van testcertificaten onderwerpen die hoog op de Europese agenda staan en de komende weken nader zullen worden besproken in EU-verband dat tot besluitvorming moeten leiden. Tegelijkertijd is het wel van belang dat maatwerk op nationaal niveau mogelijk blijft. Lidstaten moeten kunnen blijven inspelen op de nationale context. Daarnaast spreken de EU-regeringsleiders elkaar op maandelijkse basis virtueel over de aanpak van de pandemie met als doel om zoveel mogelijk tot gezamenlijk beleid te komen.
Bent u bereid om in overleg te treden met de Duitse en Franse regering over hun aanpak ten aanzien van testen van inreizigers uit risicogebieden en de wetenschappelijke onderbouwing daarvan? Kunt u deze onderbouwing betrekken bij uw reactie op het aankomende Outbreak Management Team (OMT)-advies, dat ziet op het testen van personen die asymptomatisch zijn?
Ik zal in Europees verband in overleg blijven treden over het beleid dat Nederland en andere lidstaten voeren ten aanzien van reizigers uit risicogebieden, om ervaringen en onderbouwing van dit beleid te blijven delen. Dit gebeurt bijvoorbeeld in de Health Security Committee. Het OMT weegt altijd beschikbare wetenschappelijke informatie uit binnen- en buitenland mee in haar adviezen.
Is het mogelijk dat reizigers op een vlucht uit bijvoorbeeld de Verenigde Staten, of andere landen waarvoor een oranje of rood reisadvies geldt, thans bij aankomst op Schiphol geen enkel verschil merken qua veiligheidsmaatregelen of informatievoorziening ten opzichte van reizigers uit landen met een geel reisadvies?
Voor alle reizigers per vliegtuig (dus ongeacht welk reisadvies voor plaats van vertrek van kracht is) geldt dat zij bij vertrek en aankomst in Nederland moeten beschikken over een ingevulde gezondheidsverklaring. Reizigers kunnen door screeningsploegen worden gecontroleerd bij aankomst op de luchthaven, op de luchthaven zelf en bij het inchecken en boarden. Ook vinden bij het boarden visuele inspecties plaats. Daarnaast worden reizigers door Schiphol actief gewezen op de noodzaak voor thuisquarantaine, onder andere via schermen in de bagagehallen. Reizigers uit hoogrisicogebieden ontvangen tevens een brief (ofwel in het vliegtuig of per mail) met de in Nederland geldende maatregelen.
Het is dus afhankelijk van de herkomst van een vlucht (wel of geen risicogebied) of een reiziger verschillen merkt bij aankomst op Schiphol. Ten slotte is het hierbij van belang een onderscheid te maken tussen reizigers uit een EU-lidstaat en derde landen als de Verenigde Staten. Voor niet-EU burgers geldt namelijk een inreisverbod (behalve voor ofwel reizigers met een bestendig verblijf in de landen die op de veilige landenlijst staan ofwel indien een reiziger tot één van de uitzonderingscategorieën behoort). Voor de groep reizigers afkomstig uit derde landen bestaat er dus ook een verschil wat betreft het toepasselijke grensregime. Verder is van belang op te merken dat op dit moment het dringende advies geldt tot medio januari 2021 niet naar het buitenland te reizen.
Verder verwijst het kabinet u graag naar het verplicht stellen van een negatieve testverklaring en de ontwikkelingen daaromtrent in de kamerbrief van 18 november jl. van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Wat is – mede gezien de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI)-richtlijn van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) van 28 juli 2020, waarin aerogene verspreiding van SARS-CoV-2 wordt beschreven, de rationale om in het geval dat een inreiziger positief getest is, alleen de medepassagiers die binnen anderhalve meter van deze persoon zaten te informeren, en niet alle reizigers in het vliegtuig?
Zoals wordt beschreven in de LCI-richtlijn, stelt het RIVM dat op basis van de huidige inzichten onduidelijk is of en in hoeverre aerogene transmissie een rol speelt in de verspreiding van SARS-CoV-2. De huidige richtlijnen voor preventie van SARS-CoV-2 verspreiding zijn gebaseerd op de aanname dat mens-op-menstransmissie van SARS-CoV-2 voornamelijk direct plaatsvindt binnen een afstand van 1,5 m via druppelinfectie (via druppels met een diameter > 5–10 µm) die vrijkomen bij hoesten en niezen, of indirect via contact met besmette voorwerpen of oppervlakken (WHO, CDC). Dit maakt dat het RIVM voor nu de afweging maakt om alleen medepassagiers binnen de 1,5 meter van de besmette passgier te informeren. Daar zit dan met name de eerst mogelijke druppelinfectie in vliegtuigen. Om die reden worden alleen de medepassagiers binnen anderhalve meter geïnformeerd.
Daarnaast is het bestaande beleid mede vormgegeven door ervaring met transmissie van andere infectieziekten binnen vliegtuigen en heeft het RIVM advies gegeven over de veiligheid aan boord vliegtuigen in verband met COVID-19. Het RIVM acht het plausibel dat het unieke ventilatiesysteem aan boord van vliegtuigen een beperking geeft van het risico op eventuele overdracht van COVID-19 tussen passagiers.
Bent u bereid de reizigers die hebben gevlogen aan boord van een vliegtuig met hierin een virusdragend persoon, te informeren wanneer een reiziger kort na de vlucht positief getest wordt en daarbij de reiziger te informeren over de zone in het vliegtuig waar de virusdrager tijdens de vlucht zat, zodat medereizigers zich desgewenst kunnen laten testen?
Zie mijn antwoord op vraag 9. De huidige inzichten geven geen aanleiding om alle passagiers te informeren. Het is internationaal staand beleid om alle reizigers zittend binnen 2 stoelen van de index, waarbij het gangpad als een rij stoelen geldt, te waarschuwen en als «overig nauw contact» te beschouwen.
Hoe beoordeelt u de waarschuwing van (lucht)vrachtbedrijven dat het gebrek aan luchtvrachtcapaciteit een forse belemmering kan zijn voor effectieve distributie van een vaccin?
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 20 november jl. (m.b.t. de COVID-19 Vaccinatiestrategie)6 treft het kabinet volop voorbereidingen voor het logistieke proces t.a.v. de distributie van vaccins. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de ervaringen die zijn opgedaan met de vaccinatie tegen pandemische griep. Het betreft hier echter een unieke logistieke operatie, mede vanwege de grote diversiteit in aangekochte vaccins. Naast de eigenschappen van de verschillende typen vaccins die invloed hebben op de opslag, verpakking en het transport, spelen ook de leveringstermijnen een rol. De meest kansrijke kandidaat-vaccins en de verwachte leveringstermijnen die daarbij worden verwacht, zijn nu leidend in het tijdpad van onze voorbereidingen. In deze voorbereidingen wordt ook expliciet aandacht besteed aan de rol van logistieke partijen, zoals luchtvrachtbedrijven. Zo werkt het RIVM aan het tijdig beschikbaar hebben van voldoende koel- en vriescapaciteit. Met name dat laatste is een ingewikkelde operatie omdat er ook vaccins worden ontwikkeld die een erg lage opslagtemperatuur vereisen. De faciliteiten voor diepgevroren vaccins (-70 graden) zijn eind december gereed. Met de vaccinproducenten is afgesproken dat zij verantwoordelijk zijn voor de levering van de vaccins op de afgesproken locatie(s).
Onderschrijft u de stelling van de luchtvrachtbedrijven dat effectieve en snelle distributie, zonder schaarse vaccins verloren te laten gaan, een mondiale strategie vereist, alsmede de stelling dat luchthavens niet voldoende klaar zijn om met kwetsbare vaccins om te gaan die specifieke temperatuurcondities vereisen? Zo ja, wat doet Nederland momenteel om een mondiale strategie op tijd gereed te hebben?
Zie antwoord vraag 11.
In hoeverre is er, gezien de problemen beschreven in de bovengenoemde berichten, sprake van mondiale afstemming om beschikbare vaccins voor ontwikkelingslanden veilig en snel in de landen te krijgen waar de grootste uitbraken plaatsvinden, conform de principes van deCOVAX facility?
Binnen de COVAX faciliteit worden momenteel middelen vrijgemaakt om uitlevering van de COVID-19 vaccins naar zogenaamde AMC landen voor te bereiden. Focus ligt hierbij op technische ondersteuning, logistiek en de cold-chainvoorzieningen. Basis voor de uitwerking binnen de COVAX kaders is het WHO Allocatieplan.
Over de Nederlandse bijdrage aan de globale vaccin ontwikkeling en uitrol zal binnenkort een brief aan uw Kamer worden gezonden.
Beschikken Schiphol en de grootste vrachtbedrijven op Schiphol over alle benodigde Center of Excellence for Independent Validators in Pharmaceutical Logistics(CEIV Pharma)-certificaten om snel transport van vaccins in gecontroleerde omstandigheden af te werken?
In antwoord op deze vraag van uw Kamer is het van belang te vermelden dat IATA CEIV Pharma certificaten niet verplicht zijn, maar beschouwd moeten worden als richtlijnen t.b.v. de luchtvrachtsector van een internationale private organisatie, in dit geval IATA. Het is echter wel verplicht voor fabrikanten om te voldoen aan de zogenaamde GDP’s (Goede Distributie Praktijken). Dit zijn richtsnoeren die gebaseerd zijn op Europese wetgeving. Er bestaan verschillende richtsnoeren, zo ook één voor distributie inclusief opslag en transport van vaccins. Dat betekent dat een fabrikant zich ervan moet vergewissen dat een logistieke partner conform GDP richtlijnen opereert.
In Europa is de productie en de logistiek voor vaccins tot aan de opslaglocatie in het betreffende land dat de vaccins heeft aangekocht de verantwoordelijkheid van de fabrikant, uitgevoerd conform GDP. In de luchtvracht is het bezit van CEIV een additionele toevoeging op een GDP certificaat, of een GDP compliance verklaring. Een CEIV certificaat betekent dat je als logistiek bedrijf specifiek voor luchtvracht, op meer dan 300 punten bent ge-audit. Doorgaans is CEIV dus een pré, toch zijn er zijn genoeg voorbeelden van bedrijven met alleen een GDP certificaat die over een uitstekend resumé beschikken.
Na navraag bij de sector blijkt dat de vrachtbedrijven op Schiphol (airlines, afhandelaren, expediteurs en chauffeurs) werkzaam voor de pharma-industrie beschikken over de noodzakelijke certificaten of verklaringen. Het kabinet spreekt het vertrouwen uit richting de sector dat vaccins op Schiphol in een gecontroleerde omgeving zullen worden overgeslagen.
Beschikt u, indien private vrachtbedrijven niet (volledig) kunnen voorzien in snelle, veilige distributie van vaccins, over mogelijkheden om een luchtvloot te mobiliseren die kan bijdragen aan veilige en snelle distributie, parallel aan het Civil Reserve Air Fleet programme zoals dat in de Verenigde Staten bestaat voor een dergelijke uitzonderlijke situatie? Zo nee, heeft u andere mogelijkheden om snelle en veilige distributie in Europees verband te waarborgen indien private vrachtbedrijven hiertoe niet in staat zijn?
Zoals gemeld in de brief «COVID-19 Vaccinatiestrategie» van 20 november jl.7 treft het kabinet volop voorbereidingen voor het logistieke proces. Hoewel de meeste grote vaccinleveringen aan Nederland tot nu toe hebben plaatsgevonden via het wegtransport uit Europese landen, worden in de voorbereiding alle vervoersmodaliteiten bezien. Dit geldt dus ook voor de luchtvaart.
Hoe beoordeelt u de stijging van meer dan 100% in tarieven voor luchtvrachtvervoer in het eerste halfjaar van 2020, onder andere veroorzaakt door de toegenomen vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals vermeld in het bericht van Bloomberg News? Verwacht u dergelijke prijsstijgingen ook indien er schaarste is in de capaciteit voor het distribueren van vaccins?
De tarieven voor het luchtvrachtvervoer zijn een resultaat van een normale werking van vraag en aanbod. Het is denkbaar dat een toenemende vraag naar luchtvrachtvervoer en een gelijk blijvend aanbod daarvan kan leiden tot een
nieuwe stijging in het markttarief, maar dat is nu niet te voorspellen. Indien de inzet van de luchtvrachtsector nodig wordt geacht bij de distributie van vaccins, zal het kabinet bezien wat nodig is om het logistieke proces effectief en kostenefficiënt te laten verlopen. Dit is echter eerst en vooral een verantwoordelijkheid van de markt zelf.
Gezien het feit dat de grote vaccinmakers hebben aangegeven initieel hun vaccins tegen kostprijs te willen aanbieden, verwacht u een vergelijkbare verantwoordelijke houding van andere onmisbare schakels in de vaccinatieketen, in het bijzonder de luchtvrachtsector, om niet met onevenredige prijsstijgingen een eerlijke en snelle distributie van vaccins in de weg te staan? Zo ja, bent u bereid hierover afspraken met de luchtvrachtsector te maken?
Zie antwoord 16.
Deelt u de zorgen van gezant Feike Sijbesma over het verloop van EU-onderhandelingen met vaccinmakers, los van het vaccin van Oxford/AstraZeneca, zoals geuit in bovengenoemd NRC-interview «Voorkom een lockdown en grijp nu stevig in»?
Uw kamer is in aparte brieven reeds geïnformeerd over de voortgang op de onderhandelingen met AstraZeneca, Sanofi/GSK en Johnson&Johnson en BionTech/Pfizer. Een brief inzake CureVac komt volgende week naar uw kamer.
Vanwege de grote urgentie maken de medicijnautoriteiten nu meer snelheid met de beoordeling, door gebruik te maken van een rolling review. Hierbij delen vaccinproducenten tijdens het klinische onderzoek al gegevens met de medicijnautoriteiten. Gedurende het proces worden nieuwe onderzoeksresultaten gedeeld met de EMA en de nationale medicijnautoriteiten (zoals het CBG). Op deze manier kunnen de medicijnautoriteiten eerder starten met de beoordeling. Dit levert tijdwinst op, zonder dat delen van het onderzoek of van de beoordeling worden overgeslagen.
Kunt u de Kamer informeren over afspraken van de Europese Commissie met vaccinmakers die ambiëren om nog dit jaar goedkeuring voor hun vaccin te krijgen, zoals Moderna en Pfizer-BioNTech?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u, gelet op de snelle ontwikkelingen, deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voor het algemeen overleg van 12 augustus aanstaande?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
Het bericht: EV’s zorgen in 2030 voor 1400 extra zwaargewonden’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «EV’s zorgen in 2030 voor 1.400 extra zwaargewonden»?1
Ja.
In hoeverre zijn de verwachtingen van Trend-Rx en Automotive Insiders bij u bekend?
Ik ken de verwachtingen van Trend-Rx en Automotive Insiders alleen uit het artikel in Autoweek en een ander artikel in het Financieel Dagblad. Het achterliggende rapport is opgevraagd, maar niet beschikbaar gesteld door de onderzoekers. In de artikelen staat de claim dat er 1.400 extra zwaargewonden in het verkeer in 2030 zullen zijn als gevolg van de toename van volledig elektrische auto’s (EV’s) op de weg. Dit zou volgens de artikelen veroorzaakt kunnen worden doordat deze auto's gemiddeld zwaarder zijn dan een model met brandstofmotor en sneller optrekken.
Herkent u de aantallen van het verwachte aantal elektrische voertuigen in 2030, zoals ook AMweb schetst, en herkent u het percentage van 11% meer schadegevallen door elektrische voertuigen dan auto's met een verbrandingsmotor?
Het verwachte aantal elektrische auto’s in 2030 van 2,38 miljoen herken ik niet. Mijn ministerie gaat uit van ongeveer 1,9 miljoen elektrische personenauto’s op de Nederlandse weg in 2030. Het voorspelde percentage van 11% meer schadegevallen in 2030 door elektrische auto’s berust op voor mij onbekende aannames van de onderzoekers over de toekomst.
Ten aanzien van de volledig elektrische personenauto’s en eventuele schadegevallen wil ik allereerst opmerken dat de bestuurders van deze auto’s de afgelopen jaren voornamelijk zakelijke rijders waren, die relatief veel rijden (met bijbehorende hogere kans op schade) en schades vaker melden dan particulieren. Ook reden zij de afgelopen jaren vanwege het beschikbare aanbod relatief vaak auto’s uit het hogere segment, met hogere vermogens en gewicht. De komende jaren zullen elektrische auto’s ook steeds meer door particulieren worden gereden en zal het aanbod van elektrische voertuigen veel diverser zijn qua segment, vormgeving, gewicht en vermogen. Mede daarom kunnen op basis van enkel de huidige cijfers over schadegevallen geen zorgvuldige conclusies worden getrokken over schadegevallen of verkeersongevallen met elektrische auto’s in 2030. Andere onderzoekers en wetenschappers wijzen hier ook op2.
Voor een goede vergelijking van schadegevallen en ongevallen tussen elektrische auto’s en brandstofauto’s, moeten alle relevante factoren worden meegewogen, zoals het type bestuurder, het rijgedrag, het aantal gereden kilometers, het type en de vormgeving van de auto, het type ongeval en de toedracht daarvan. Bij eventuele voorspellingen moet ook met ontwikkelingen in de markt, de techniek en veiligheidsnormen rekening worden gehouden. Zo is de verwachting dat door innovatie op het gebied van accu’s elektrische voertuigen juist lichter zullen worden dan voertuigen met een verbrandingsmotor. Sinds 1 juli 2019 gelden reeds specifieke eisen aan de hoorbaarheid van elektrische auto’s bij lage snelheid, zodat ook fietsers en voetgangers een elektrische auto horen naderen (het Acoustic Vehicle Alerting System (AVAS)).
Tenslotte geldt dat alle auto’s in de nabije toekomst meer veiligheidssystemen aan boord zullen hebben, zoals een noodremsysteem. Dit systeem is vanaf 2022 in de EU verplicht voor nieuwe typegoedkeuringen en vanaf 2024 voor alle nieuwe auto’s en kan niet worden uitgezet.
Wordt er bij de registratie van verkeersongevallen ook geregistreerd of het een ongeluk is geweest met een elektrische, ofwel een zwaarder wegende, auto? Zo nee, waarom niet? Is er onderzoek gedaan naar de gevolgen voor de verkeersveiligheid bij meer elektrische voertuigen op de weg?
Bij de registratie van verkeersongevallen met motorvoertuigen in het Bestand geRegistreerde Ongevallen in Nederland (BRON) wordt vaak (maar niet altijd) het kenteken van betrokken voertuigen geregistreerd. Als een kenteken is geregistreerd kan deze registratie worden gekoppeld met voertuiggegevens uit het kentekenregister van de RDW, waaronder brandstofsoort en gewichtsklasse. Als bij een ongeval meerdere voertuigen betrokken waren kan daarmee echter nog niet achterhaald worden of het elektrische voertuig de veroorzaker van het ongeval was, laat staan of de elektrische aandrijflijn een rol heeft gespeeld bij het ongeval en de ernst daarvan. Dit kan alleen naar boven komen als specifieker onderzoek naar het betreffende ongeval wordt gedaan.
Op verzoek van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt momenteel een update gemaakt van de factsheet «Veiligheid elektrische personenauto’s»3, waarbij ook gekeken wordt naar voertuigveiligheid. Naar verwachting wordt de factsheet nog dit jaar gepubliceerd.
Kan er een inschatting gemaakt worden hoeveel elektrische auto’s er de afgelopen jaren betrokken zijn geweest bij een ongeluk?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag vier kan hiervan op basis van de huidige registratiesystemen geen zorgvuldige inschatting worden gemaakt.
Hoe wordt tegen de achtergrond van de verkeersongevallencijfers van onder andere Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) waarin duidelijk is te zien dat het aantal ongelukken met, veelal oudere, fietsers erg is toegenomen, een toename van slachtoffers door ongevallen met elektrische voertuigen voorkomen?
In algemene zin geldt dat elektrische auto’s net zo veilig zijn als auto’s met een verbrandingsmotor. Alle auto’s, ongeacht de aandrijflijn, moeten voldoen aan de Europese toelatingseisen over o.a. de reminrichting en veiligheidsvoorzieningen voor de bescherming van kwetsbare verkeersdeelnemers zoals voetgangers en fietsers. Door onder andere Nederlandse inspanningen in de UN-ECE en in Euro NCAP worden de normen voor de veiligheid van auto’s steeds scherper. De afgelopen 10 jaar is naast de focus op veiligheid voor inzittenden, ook steeds meer de focus komen te liggen op veiligheid van medeweggebruikers. Door steeds scherper wordende normen mag verwacht worden dat de veiligheid ook komende jaren zal toenemen. Zoals ook in antwoord op vraag 3 aangegeven, is sinds 1 juli 2019 AVAS verplicht, zodat ook fietsers en voetgangers een elektrische auto horen naderen.
In de literatuur wordt er bij bestaande elektrische auto’s op gewezen dat elementen als het lagere zwaartepunt (meer stabiliteit en rijkwaliteit), de grotere ontwerpvrijheid bij de motorkap (mogelijkheid om de kreukelzone – ook voor voetgangers en fietsers – te vergroten) en het recuperatief kunnen remmen (het remmen om een ongeluk te ontwijken begint eerder) de verkeersveiligheid positief kunnen beïnvloeden. Ook blijkt dat veel verkochte elektrische auto’s in botstesten vanaf de zijkant net zo goed scoren als vergelijkbare auto’s met een verbrandingsmotor en in botstesten vanaf de voor- en achterkant zelfs beter.
Een hoger gewicht van voertuigen betekent bovendien niet automatisch minder veiligheid voor medeweggebruikers en kwetsbare verkeersdeelnemers. De massa van een voertuig heeft relatief weinig invloed op de letselrisico’s voor voetgangers en fietsers, doordat het verschil in massa sowieso al groot is tussen beiden. Zoals ik ook in mijn brief van 25 mei jl. over de voortgang van de uitvoering van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 (hierna: SPV) aan uw Kamer heb gemeld, blijkt dat SUV’s, die ook zwaarder zijn dan de reguliere hatchback of sedan, gemiddeld genomen even veilig zijn voor kwetsbare verkeersdeelnemers, zoals fietsers en voetgangers, als een gewone/kleine gezinsauto. De SUV’s scoren zelfs beter dan kleinere en goedkopere auto’s, omdat ze zijn uitgerust met (betere) bestuurder hulpsystemen, waaronder noodremsystemen.
Om de verkeersveiligheid voor fietsers te verbeteren investeer ik samen met provincies en gemeenten in veilige wegen en fietspaden. Denk bijvoorbeeld aan het scheiden van fietsers en motorvoertuigen, door de aanleg van vrij liggende en brede fietspaden. Ook maken we ouderen bewust van hun fietsveiligheid en verleiden we hen tot aanpassingen aan de fiets en hun gedrag. Dit doen we met het programma «Doortrappen», een van de maatregelen uit het Landelijk Actieplan Verkeersveiligheid. Daarnaast hebben we veel aandacht voor het gevaar van afleiding in het verkeer, onder meer met het verbod op het gebruik van een mobieltje op fiets. Verder zijn we – in overleg met maatschappelijke partijen – bezig met het opstellen van een actieprogramma «veilige mobiliteit ouderen». Ook veilig fietsen maakt daar onderdeel van uit. Het streven is om dit plan eind 2020 gereed te hebben.
Welke gevolgen heeft een toename van elektrische voertuigen op de weg voor het realiseren van de ambities van nul verkeersdoden en de maatregelen uit het Strategisch Plan Verkeersveiligheid (SPV)?
Zoals bij vraag 6 opgenomen moeten elektrische auto’s, net als elk ander type auto, voldoen aan de Europese toelatingseisen en is er geen reden om aan te nemen dat ze onveiliger zijn dan auto’s met een verbrandingsmotor. Bij een toename van elektrische auto’s op de weg verwacht ik daarom geen directe nadelige gevolgen voor het realiseren van de ambities van nul verkeersdoden en de maatregelen uit het SPV.
Hoe is in het SPV rekening gehouden met een toename van verkeersslachtoffers door een toename van elektrische voertuigen?
Zoals bij vraag 6 en 7 aangegeven zie ik geen reden om aan te nemen dat elektrische auto’s zullen leiden tot meer verkeersslachtoffers. Er is dus geen aanleiding om hiervoor extra maatregelen te nemen in het kader van het SPV.
Loodvergiftiging van kinderen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een op de drie kinderen in de wereld loodvergiftiging heeft?1
Ja.
Is het waar dat in Nederland 60 duizend kinderen loodvergiftiging hebben opgelopen? Wat zijn daarvan de oorzaken? Welke rol spelen loden leidingen hierin?
Het aantal van 60 duizend kinderen wordt gerapporteerd in het UNICEF/Pure Earth rapport dat is verschenen op 30 juli 20202 (exacte aantal 58.886 zoals opgegeven in de Annex bij dat rapport). Bij deze kinderen zou het loodgehalte in het bloed ≥50 μg/liter zijn. In het rapport is niet gemeld dat 7.600 kinderen meer dan 10 microgram lood in het bloed hebben, maar 10 μg/deciliter ofwel 100 μg/liter.
De herkomst van deze getallen is onduidelijk. De in het rapport genoemde website ghdx.healthdata.org levert een verwijzing op naar een internationaal onderzoek uit 1967.3 Het is bekend dat in die periode de concentraties lood in bloed veel hoger waren dan tegenwoordig omdat destijds lood veel meer werd toegepast (onder andere in loden waterleidingen en als antiklopmiddel in benzine).
De meest recente Nederlandse metingen van lood in het bloed van kinderen komen volgens de informatie van het RIVM uit het jaar 2005.4 Dit onderzoek werd uitgevoerd in de binnenstad van Rotterdam en liet een gemiddelde concentratie zien van 18,1 μg/liter (range 5–103 μg/liter). In eerder onderzoek uit de jaren negentig van de vorige eeuw in de binnensteden van Amsterdam en Rotterdam was het gemiddelde 64 μg/liter.5 Dit illustreert de dalende trend in loodconcentraties in bloed sinds de introductie van beperkende maatregelen in de toepassing van lood. De grootste winst is behaald door de stopzetting van het gebruik van lood in benzine. Ook het verbod op het gebruik van loden drinkwaterleidingen in 1960 heeft een belangrijke bijdrage geleverd. Naast blootstelling via nog steeds aanwezige loden drinkwaterleidingen vindt blootstelling plaats via onder andere voedsel en bodem.
Klopt het dat 7.600 kinderen meer dan 10 microgram lood in het bloed hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Beseft u dat kinderen ernstig ziek kunnen worden van lood in het bloed, dat IQ’s kunnen dalen, schoolprestaties kunnen afnemen en ernstige fysieke klachten kunnen ontstaan?
De schadelijke effecten van lood zijn beschreven in tal van wetenschappelijke publicaties en rapporten. Internationale organisaties zoals de WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) en EFSA (European Food Safety Authority) hebben de gezondheidseffecten geëvalueerd en hebben gezondheidskundige normen voor de inname van lood afgeleid. Het RIVM heeft adviezen uitgebracht over de gevolgen voor de gezondheid van het voorkomen van lood in voedsel, drinkwater, bodem en consumentenproducten. Zoals al sinds lang duidelijk is, is het gevoeligste effect door lood neurologisch van aard en zijn daarvoor kinderen een speciaal gevoelige groep omdat hun zenuwstelsel nog in ontwikkeling is. In het signaleringsadvies van de Gezondheidsraad «Loodinname via kraanwater» is dit eveneens samengevat.6
Waarom duurt het zo lang voordat u eindelijk ingrijpt en de loden leidingen verbiedt?
Op 2 juli 2020 heb ik samen met mijn collega’s van Infrastructuur en Waterstaat en voor Medische Zorg en Sport uw Kamer een brief gestuurd over de acties ten aanzien van lood in drinkwater.7 In deze brief is aangegeven dat voor een verbod op loden leidingen in het Bouwbesluit om een aantal redenen niet is gekozen. In de jaarlijkse rapportage over de ontwikkelingen en de voortgang van saneringen zal de voortgang van de maatregelen worden gevolgd. In de brief heb ik aangegeven dat mocht uit die rapportage blijken dat men onvoldoende uit de voeten kan met het bestaande en nog te ontwikkelen instrumentarium, ik zal bezien of het zinvol is om alsnog een verbod op loden leidingen voor alle woningeigenaren in te stellen.
Bent u bereid te komen met een wettelijke verplichting om op korte termijn alle loden leidingen in Nederland te verbieden?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer kunnen ouders en kinderen ervan uitgaan dat water uit de kraan weer voor iedereen veilig te drinken is?
Woningen die zijn gebouwd voor 1960 kunnen loden leidingen bevatten. Het wordt aangeraden om alle loden waterleidingen te (laten) vervangen. Zolang de leidingen niet zijn vervangen adviseert de Gezondheidsraad aan bewoners om voor zwangeren, flesgevoede kinderen en jonge kinderen tot een jaar of zeven flessenwater te gebruiken. Bij nieuwbouwwoningen adviseert de Gezondheidsraad dat jonge gezinnen gedurende de eerste maanden na installatie de kraan steeds na enkele uren stilstand doorspoelen voorafgaand aan consumptie. Bij twijfel over de aanwezigheid van lood in het drinkwater raadt zij aan om metingen te doen.
De impact van coronabeperkingen op visumverlening aan buitenlandse geliefden van Nederlanders |
|
Niels van den Berge (GL), Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kunt u een overzicht geven van Nederlandse ambassades en consulaten die door de uitbraak van COVID-19 niet meer bereikbaar zijn voor het afnemen van het basisexamen inburgering, inclusief (on)bereikbaarheid voor partners uit buurlanden waar het niet mogelijk is om het basisexamen inburgering af te leggen1?
Een overzicht van Nederlandse ambassades en consulaten-generaal die momenteel geen basisexamens inburgering kunnen faciliteren is beschikbaar maar dit overzicht is in beweging. Het aantal posten dat de consulaire dienstverlening uitbreidt, neemt dagelijks toe, maar soms resulteren lokale COVID-19 omstandigheden of -maatregelen er helaas ook in dat consulaire dienstverlening weer beperkt wordt. Van de Nederlandse posten waar het basisexamen inburgering buitenland kan worden afgelegd zijn op peildatum 18 september 2020 60 van de 76 posten (79%) beschikbaar voor het inplannen van een basisexamen inburgering.
De top 5 grootste «inburgeringsposten» zijn Rabat, Bangkok, Manilla, Jakarta en Accra. Deze posten faciliteren momenteel alle weer het basisexamen inburgering buitenland.
Kunt u een inschatting geven van het aantal Nederlandse staatsburgers dat op dit moment gedwongen wordt om gescheiden te leven van hun buitenlandse partner, omdat die het basisexamen inburgering in het buitenland niet af kan leggen en als gevolg daarvan geen machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) in Nederland aan kan vragen?
Er is geen inzicht in cijfers van het aantal Nederlandse staatsburgers dat op dit moment gescheiden moet leven vanwege het niet kunnen afleggen van een basisexamen inburgering buitenland. Dit komt doordat het beoogde verblijfsdoel van de kandidaat niet opgegeven wordt bij aanmelding of het afleggen van het examen.
Ziet de regering mogelijkheden om – nu de inreisbeperkingen voor geliefden versoepeld zijn2 – het inburgeringsexamen voor deze geliefden via alternatieve routes mogelijk te maken, zoals bijvoorbeeld het online afnemen van inburgeringsexamens, tijdelijk op meer diplomatieke posten examens te organiseren of het bij uitzondering mogelijk maken na aankomst in Nederland in plaats van voor vertrek het basisexamen af te leggen?
De inreisbeperkingen voor geliefden in een lange afstandsrelatie zijn versoepeld voor verblijf niet langer dan 90 dagen3. Het basisexamen inburgering buitenland is echter bedoeld voor vreemdelingen die lang verblijf in Nederland beogen. Het met goed gevolg afleggen van het basisexamen is één van de vereisten voor het verkrijgen van een MVV en dient derhalve te worden meegenomen in de beoordeling van de MVV-aanvraag, welke plaatsvindt vóór vertrek naar Nederland.
Het na inreis in Nederland afleggen van het basisexamen inburgering buitenland is daarmee niet verenigbaar. Het online aanbieden van het basisexamen ziet het kabinet eveneens niet als optie, omdat het afleggen van het basisexamen toezicht vereist om examenfraude te voorkomen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan de basisexamens alleen afnemen op posten die zijn uitgerust met speciale voor dit proces geschikte examen- en biometrie afname/registratie apparatuur. Niet alle consulaire afdelingen beschikken over deze faciliteiten en/of hebben voldoende ruimte en capaciteit om als zodanig in te richten. De diplomatieke vertegenwoordigingen die op dit proces zijn ingericht spannen zich maximaal in om de consulaire dienstverlening waar mogelijk te herstarten of op te schalen om consulaire klanten op de best mogelijke manier bij te staan. Beperkende omstandigheden, zoals de maatregelen die door lokale overheden zijn getroffen in de strijd tegen COVID-19, maken het echter niet altijd mogelijk deze (verder) uit te breiden.
Kunt u een overzicht geven van het aantal geannuleerde basisexamens inburgering in het buitenland sinds 18 maart 2020?
Volgens het registratiesysteem van DUO zijn in de periode van 18 maart tot en met 1 juni 2020 de afspraken van 612 inburgeringskandidaten geannuleerd. Sinds 2 juni 2020 zijn er ca. 4300 examenonderdelen4 afgenomen en zijn er tot 1 januari 2021 weer ca. 2800 examenonderdelen ingepland.
Kunt u een overzicht geven van Nederlandse ambassades en consulaten waarvan de consulaire dienstverlening door de uitbraak van COVID-19 niet of beperkt open is?
Een overzicht van Nederlandse ambassades en consulaten-generaal die nog geheel gesloten zijn voor reguliere consulaire dienstverlening vanwege COVID-19 maatregelen is beschikbaar maar dit overzicht is in beweging. Het aantal posten dat de consulaire dienstverlening uitbreidt, neemt dagelijks toe, maar soms resulteren lokale COVID-19 omstandigheden of maatregelen er helaas ook in dat consulaire dienstverlening weer beperkt wordt. Momenteel (peildatum 18 september 2020) zijn 92 van de 137 Nederlandse ambassades en consulaten open. 45 posten bieden vooralsnog geen- of beperkte reguliere consulaire dienstverlening en kunnen momenteel enkel urgente aanvragen behandelen.
Kunt u een inschatting geven van het aantal Nederlandse staatsburgers dat op dit moment gedwongen wordt om gescheiden te leven van hun buitenlandse partner, omdat die geen Schengen-visum aan kan vragen als gevolg van de sluiting van Nederlandse en andere Europese diplomatieke posten?3
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen inzicht in cijfers van het aantal Nederlandse staatsburgers dat op dit moment gescheiden moet leven vanwege het niet kunnen aanvragen van een Schengenvisum bij een Nederlandse of andere Europese ambassade.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken spant zich maximaal in om de consulaire dienstverlening, waar mogelijk te herstarten of op te schalen om consulaire klanten op de best mogelijke manier in deze moeilijke tijden bij te staan. De gezondheids-en veiligheidsmaatregelen die lokale overheden hebben getroffen (of door een verslechterde gezondheidssituatie opnieuw nemen) om het COVID-19 virus in te dammen, maken het niet altijd mogelijk om de reguliere consulaire dienstverlening aan te bieden. Binnen de omstandigheden van het desbetreffende land, wordt zo veel als mogelijk gefaciliteerd.
Daarnaast zijn door de EU-lidstaten de bestaande bilaterale Schengenvisumvertegenwoordigingsafspraken als gevolg van de Covid-19 pandemie tot nader order opgeschort. Wel zijn de lidstaten in de regel bereid, bij wijze van uitzondering en als de lokale situatie dat toestaat, op formeel verzoek van Nederland een visumaanvraag behorend tot de uitzonderingscategorieën op het EU-inreisverbod te faciliteren.
Ziet de regering mogelijkheden om – nu de inreisbeperkingen voor geliefden versoepeld zijn4 – het aanvragen van een Schengen-visum voor verblijf bij familie, waar nodig, via alternatieve routes mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 6.
Onderzoek naar nut van mondkapjes |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de stelling dat het Noorse onderzoek waar het Outbreak Management Team (OMT) zich op baseert deels achterhaald is?1
Het OMT baseert zijn adviezen op de verschillende (wetenschappelijke) inzichten. Het betreffende Noorse onderzoek is betrokken bij het recente OMT-advies d.d. 28 juli. Dit onderzoek doet geen afbreuk aan de constatering dat er op dit moment een gebrek is aan eenduidig bewijs dat het verplicht gebruik van mondneuskapjes in de publieke ruimte een positief gezondheidseffect heeft.
Wat vindt u ervan dat de auteur van het onderzoek zelf stelt dat op basis van zijn studie geen conclusies over het nut van mondkapjes kunnen worden getrokken?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op een Belgische viroloog die stelt dat mondkapjes erg nuttig zijn om asymptomatische verspreiding tegen te gaan?
Het OMT herbevestigt het standpunt dat het hanteren van anderhalve meter afstand de beste maatregel is om verspreiding van het virus tegen te gaan. Mondkapjes kunnen de anderhalvemetermaatregel niet vervangen. Er is op dit moment een gebrek aan eenduidig bewijs dat het verplicht gebruik van mondneuskapjes in de publieke ruimte een positief gezondheidseffect heeft. Over de gedragseffecten van mondkapjes heeft het OMT aangegeven dat een mondkapjesplicht mogelijk een gedragsfunctie kunnen hebben bij het ondersteunen van het handhaven van de anderhalve meter, maar ook dat de zorgen over toenemend onvoorzichtig gedrag niet kunnen worden weggenomen. Elk gebruik van mondkapjes vergt voorlichting en training. Er zijn geen empirische onderzoeksgegevens beschikbaar die betrekking hebben op gedrag van mensen tijdens een uitbraak/crisis. De experimenten die op 5 augustus gestart zijn in Amsterdam en Rotterdam kunnen bijdragen aan meer kennis over de gedragseffecten van het toepassen van mondkapjes in de praktijk.
Waarom wordt het nut van mondkapjes in het openbaar vervoer wel ingezien, maar vooralsnog niet op andere plekken, terwijl lang niet overal anderhalve meter afstand kan worden gehouden?
Het handhaven van de anderhalve meter regel blijft de beste maatregel om verspreiding van het virus tegen te gaan. In het openbaar vervoer is het praktisch onmogelijk om anderhalve meter afstand te bewaren. Het kabinet heeft daarom eerder de afweging gemaakt om daar waar anderhalve meter afstand houden echt niet mogelijk is en geen triage kan plaatsvinden, mondkapjes kunnen worden ingezet, zoals toegelicht in mijn brief van 20 mei. In de publieke ruimte is het (beter) mogelijk om anderhalve meter afstand te bewaren. Op veel plekken gaat dat goed. We zien ook dat niet alle mensen zich aan de afspraak houden en dat het op bepaalde plekken erg druk is en soms te druk om de anderhalve meter na te leven. Daarom geven we veiligheidsregio’s de ruimte om te experimenten door nieuwe lokale maatregelen te treffen op specifieke locaties ten behoeve van gedragsbeïnvloeding. Een mondkapjesplicht in een bepaald gebied is daar een voorbeeld van. In Amsterdam en Rotterdam zijn experimenten hiermee gestart op 5 augustus. De gedragsunit van het RIVM is betrokken bij deze experimenten.
Wat vindt u ervan dat het OMT het onderzoek van de Gedragsunit van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), dat stelt dat het dragen van een mondkapje er juist toe leidt dat andere mensen meer afstand houden en dat er geen bewijs is dat mensen met een mondkapje zelf minder fysieke afstand van anderen houden, «artificieel» noemt met een «geringe bewijskracht»?3
Met artificieel wordt bedoeld dat de gegevens niet in de reële praktijksetting zijn verzameld. Dit betekent dat we niet weten of mensen hetzelfde gedrag vertonen in de reële situatie: in de publieke ruimte, in grotere groepen, in de situatie dat mondkapjes «gewend» zijn en in de situatie van een daadwerkelijke uitbraak van een virus. Deze notie acht ik relevant.
Waarom doet datzelfde OMT nog steeds een beroep op het argument van schijnveiligheid, terwijl er geen wetenschappelijke basis is voor deze claim en dit in de zorg juist tot gevaarlijke situaties heeft geleid?4
Het OMT geeft aan dat dat de zorgen over het risico op schijnveiligheid niet zijn weggenomen. Het is dus extra belangrijk om ons met elkaar te blijven houden aan de afspraak over anderhalve meter. In situaties waar dit niet kan, kunnen mondkapjes een functie hebben in het tegengaan van verspreiding van het virus. Overigens moeten we wel een onderscheid maken tussen niet-medische mondkapjes buiten de zorg en de medische mondkapjes in de zorg. Ten slotte vraag ik aandacht voor het juist gebruik van mondkapjes. Men ziet – ook in omringende landen – dat verkeerd gebruik van mondkapjes veel voorkomt.
Kunt u reageren op de brief van vijf experts van 22 juli jl., waarin wordt gesteld dat er voldoende bewijs is voor de beschermende werking van mondkapjes?5
Het OMT herbevestigt het standpunt dat het hanteren van anderhalve meter afstand de beste maatregel is om verspreiding van het virus tegen te gaan. Mondkapjes kunnen de anderhalvemeternorm niet vervangen. Er is op dit moment een gebrek aan eenduidig bewijs dat het verplicht gebruik van mondneuskapjes in de publieke ruimte een positief gezondheidseffect heeft. Over de gedragseffecten van mondkapjes heeft het OMT aangegeven dat een mondkapjesplicht mogelijk een gedragsfunctie kunnen hebben bij het ondersteunen van het handhaven van de anderhalve meter, maar ook dat de zorgen over toenemend onvoorzichtig gedrag niet kunnen worden weggenomen. Elk gebruik van mondkapjes vergt voorlichting en training. Er zijn geen empirische onderzoeksgegevens beschikbaar die betrekking hebben op gedrag van mensen tijdens een uitbraak/crisis. De experimenten die op 5 augustus gestart zijn in Amsterdam en Rotterdam kunnen bijdragen aan meer kennis over de gedragseffecten van het toepassen van mondkapjes in de praktijk.
Wat vindt u ervan dat de Wereldgezondheidsorganisatie en veel andere landen van mening zijn veranderd over het nut van mondkapjes? Kunt u toelichten waar dit voortschrijdend inzicht vandaan kwam?
Het OMT betrekt in de verschillende adviezen ook de inzichten van de WHO en individuele landen. Wereldwijd deelt men de opvatting dat het houden van afstand de kern is van het tegengaan van verspreiding van het virus. Daarnaast hanteren landen aanvullend beleid om verspreiding van het virus tegen te gaan. Ook daar zien we vaak een situatie-specifieke en regionale aanpak, waaronder de inzet van mondkapjes(plicht). Deze maatregelen zijn vaak gericht op gedragsbeïnvloeding (zoals bij crowdmanagement). Er zijn op dit moment geen empirische studies bekend die een aantoonbaar effect op gezondheid en tegengaan van verspreiding van het virus aantonen.
In hoeverre horen mondkapjes bij een indamstrategie volgens u? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kern van de aanpak is blijf thuis bij klachten, laat je testen, werk zoveel mogelijk thuis, ga weg als het druk is en het hanteer anderhalve meter afstand. Een mondkapjesplicht past hierbij in specifieke situaties dat de anderhalve meter niet gehanteerd kan worden en er geen triage kan plaatsvinden. In Amsterdam en Rotterdam hebben de voorzitters van de veiligheidsregio’s de ruimte gekregen om – gegeven de epidemiologische ontwikkelingen en de problemen met de handhaving van de anderhalve meter – om op bepaalde plekken (tijdelijk) een mondkapjesplicht in te voeren. Daarmee beogen zij mensen te bewegen tot beter gedrag en daarmee verdere verspreiding van het virus tegen te gaan.
Kunt u reageren op de constatering dat experimenteren met mondkapjes, zoals nu wordt gedaan, tegen de Grondwet ingaat en er een parlementaire wet nodig is voor een mondkapjesplicht?6
De voorzitters van de Veiligheidsregio’s krijgen de ruimte om binnen hun bevoegdheid lokaal maatwerk te leveren om zo brandhaarden en knelpunten gericht aan te pakken. Gelet op de uitzonderlijke situatie waarin we ons bevinden is geaccepteerd dat deze maatregel via noodverordeningen mogelijk is. Het kabinet heeft met het oog op de toekomst het wetsvoorstel Tijdelijke wet maatregelen covid-19 ingediend.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van 12 augustus?
Ja.
De aanvullende maatregelen om het coronavirus te bestrijden |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht bieden van de precieze maatregelen waar lokale overheden over beschikken om het coronavirus te bestrijden en daarbij aangeven wanneer deze mogen worden genomen?
De voorzitters van de veiligheidsregio’s kunnen op grond van artikel 39 Wet veiligheidsregio's en artikel 6 lid 4 Wet publieke gezondheid maatregelen treffen ten behoeve van de crisisbeheersing. Het gaat dan bijvoorbeeld om het sluiten van een locatie of het beëindigen of beperken van voorzieningen voor vervoer (in overleg met de vervoerder). Andere mogelijkheden zijn het verbinden van voorwaarden aan samenkomsten, zoals een verdere beperking van de groepsgrootte of openingstijden aanpassen of aan (categorieën van) inrichtingen, gebieden en locaties extra voorschriften stellen.
Lokale maatregelen moeten passend, noodzakelijk en proportioneel zijn ten behoeve van de bestrijding van COVID-19 en er mag geen sprake zijn van doorkruising van het rijksbeleid. De mogelijkheid om extra maatregelen te nemen past bij de lokale afweging die nodig is, omdat er grote verschillen bestaan tussen regio's in Nederland.
Kunt u verduidelijken vanaf welk aantal besmettingen de mondkapjesplicht zal worden heroverwogen, nu het Outbreak Management Team (OMT) aangeeft dat een dergelijke heroverweging mogelijk is? Waarom wordt dit mogelijk pas later heroverwogen in plaats van dit middel in te zetten om het aantal besmettingen laag te houden?
Het OMT herbevestigt nu het standpunt dat het hanteren van anderhalve meter afstand de beste maatregel is om verspreiding van het virus tegen te gaan. Mondkapjes kunnen de anderhalve meter afstandsregel niet vervangen. Er is op dit moment een gebrek aan eenduidig bewijs dat het verplicht gebruik van mondneuskapjes in de publieke ruimte een positief gezondheidseffect heeft. Er zijn geen empirische onderzoeksgegevens beschikbaar die betrekking hebben op gedrag van mensen tijdens een uitbraak/crisis. De experimenten die op 5 augustus zijn gestart in Amsterdam en Rotterdam kunnen bijdragen aan meer kennis over de gedragseffecten van het toepassen van mondkapjes in de praktijk.
Het OMT betrekt in haar advies wetenschappelijke inzichten en de epidemiologische aspecten en cijfermatige ontwikkelingen van het virus. Er wordt gekeken naar het aantal besmettingen, de reproductie en de (mogelijke) bron van de besmetting. Als zich daarin grote wijzigingen voordoen, zoals bijvoorbeeld een enorme stijging van vermoedelijke besmettingen in de publieke ruimte, kan dat aanleiding zijn om mogelijke maatregelen – zoals een mondkapjesplicht – te heroverwegen. Nieuwe (wetenschappelijke) resultaten en data en bijvoorbeeld ervaringen uit de genoemde experimenten kunnen ook betrokken worden in het advies van het OMT en de opvolging daarvan.
Hoe wordt voorkomen dat er een lappendeken aan onduidelijke lokale regels ontstaat waardoor het nog lastiger wordt voor mensen deze te begrijpen en eraan te voldoen? Hoe wordt de communicatiestrategie hierop aangepast?
Lokale maatregelen die betrekking hebben op algemene regels die burgers moeten naleven zullen beperkt zijn. Andere lokale maatregelen, zoals het aanpassen van openingstijden van horeca behoren reeds tot de bevoegdheid van een lokale bestuurder. In de landelijke communicatie wordt gewezen op de mogelijkheid dat lokaal de mogelijkheid bestaat om aanvullende maatregelen te treffen. Het is aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s om de lokale communicatie aan te passen op de geldende maatregelen in hun regio. Het feit dat regionale maatregelen worden getroffen die passen bij de besmettingsgraad in de regio, kan juist bijdragen aan het begrip en daarom aan het draagvlak voor de maatregelen.
Hoe wordt er gemonitord welke maatregelen worden genomen door welke gemeenten? Hoe is de inspraak van het Rijk hierbij geregeld?
Lokale maatregelen die betrekking hebben op individuele gevallen, zoals de sluiting van een horecagelegenheid, worden niet gemonitord. Maatregelen die een bredere impact hebben dan alleen de eigen regio’s zullen afgestemd moeten worden met de voorzitter(s) van de andere regio’s. Daarnaast vindt bespreking in het Veiligheidsberaad plaats. Het Rijk is hier ook aanwezig.
Wat betekent het dat in enkele weken tijd het aantal gevonden virusdeeltjes in rioolwater met een factor van tien is toegenomen?1
De initiële daling en nu een stijging van het gemiddelde aantal gevonden virusdeeltjes in rioolwater komt overeen met het afnemen en respectievelijk oplopen van het aantal besmettingen in Nederland. Dit geeft aan dat de detectie van virusdeeltjes in rioolwater representatief is voor de circulatie van het virus in de populatie en een overeenkomstig beeld geeft met de andere surveillance cijfers. Voor het huidige onderzoek kan geen signaalwaarde worden opgesteld.
Vanaf 20 juli heeft het RIVM het aantal rioolwaterzuiveringsinstallaties voor het nemen van monsters met ongeveer 50 uitgebreid naar 80. De resultaten van de opgeschaalde monitoring kunnen vanaf 18 augustus op het dashboard geplaatst worden. Omdat dan ook gerapporteerd wordt op regionaal niveau zullen landelijke verschillen beter in kaart gebracht worden en is de verwachting dat resultaten beter geduid kunnen worden. Het streven is om vanaf september rioolwater monsters van alle (>300) rioolwaterzuiveringsinstallaties te onderzoeken op de aanwezigheid van het nieuwe coronavirus.
Wat is de signaalwaarde voor het rioolwater waarbij extra maatregelen zullen worden getroffen om het virus beter in te dammen?
Zie antwoord vraag 5.
Per wanneer wordt voldaan aan de capaciteit van testen en bron- en contactonderzoek van 70.000 per dag die volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in het najaar nodig zal zijn?2 Hoeveel extra mensen moet de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) werven om aan deze vraag te kunnen voldoen?
Voor het najaar bereiden we ons voor op een capaciteit van 70.000 testen per dag. Voor de mate van uitbreiding van de capaciteit van bron- en contactonderzoek zijn het aantal daadwerkelijke testen en de besmettingsgraad de bepalende factoren. In de lopende opschaling van de GGD’en wordt nu rekening gehouden met een maximum van 3250fte. Bestaande uit 1250fte bij de regionale GGD’en 2000fte bij de landelijke schil. Dat komt neer op 1500 bron- en contactonderzoeken per dag met een gemiddelde duur van 8uur per bco. Naar aanleiding van de ontwikkelingen in de afgelopen week heb ik de GGD’en gevraagd te komen tot een versnelling van het opschalingsplan en mij daarover op de kortst mogelijke termijn te informeren.
Waar wordt naar gestreefd in termen van tijd tussen het aanvragen van een test, het afnemen van de test, het communiceren van de uitslag en het aanvangen van bron- en contactonderzoek?
De GGD’en streven ernaar dat bij wie een test aanvraagt, zo snel mogelijk (binnen 24 uur) een test wordt afgenomen. Vervolgens is het streven om zo snel mogelijk (24 uur) de uitslag terug te communiceren en zo snel mogelijk na de testuitslag te starten met het bron- en contactonderzoek.
Beschikt het kabinet, het OMT of het RIVM over contingency plannen? Zo ja, kan de Kamer deze plannen vertrouwelijk inzien? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen andere plannen dan in de diverse Kamerbrieven en op rijksoverheid.nl met de Kamer gedeeld zijn. Het kabinet heeft deze plannen mede gemaakt op basis van OMT-adviezen. Het RIVM heeft voor professionals, vooral die van de GGD, de LCI-richtlijn met bijlagen waarin is opgenomen welke maatregelen tegen het coronavirus kunnen worden ingezet.
Zou u deze vragen gezien de urgentie binnen een week kunnen beantwoorden?
Daar heb ik op ingezet.
De rol, taken en verantwoordelijkheden van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken |
|
Niels van den Berge (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u de rol, taken en verantwoordelijkheden van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) omschrijven?1
De Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) is in 1999 door het College van procureurs-generaal in het leven geroepen om de feiten die door de politie zijn verzameld in een opsporingsonderzoek nader te analyseren. De LEBZ is een multidisciplinair samengestelde groep deskundigen met uitgebreide wetenschappelijke kennis en expertise op het vlak van klinische psychologie, orthopedagogiek, cognitieve psychologie, rechtspsychologie, zedenrecherche en recherchepsychologie. De LEBZ is multidisciplinair samengesteld, om deskundigen met mogelijk tegenstelde visies te laten samenwerken aan een zaak en zo het risico op tunnelvisie te voorkomen. De LEBZ wordt door de officier van justitie geconsulteerd in de loop van de opsporingsfase en kan adviseren over eventueel nog te verrichten opsporingshandelingen. Tevens kan de LEBZ adviseren om over te gaan tot vervolging van de beschuldigde(n) of adviseren om een opsporingsonderzoek te beëindigen. De adviezen van de LEBZ zijn niet bindend.
Officieren van justitie waren tot in 2016 conform de Aanwijzing Opsporing en Vervolging inzake Seksueel Misbruik verplicht om de LEBZ in te schakelen ter beoordeling van bepaalde operationele zedenzaken, voordat vervolgingsbeslissingen ten aanzien van de beschuldigde werden genomen. Consultatie van de LEBZ was verplicht bij drie soorten aangiften: aangiften die aspecten vertonen van hervonden herinneringen, aangiften van seksueel misbruik gebaseerd op herinneringen van voor de derde verjaardag of aangiften met aspecten van ritueel misbruik. Daarnaast was facultatieve consultatie van de LEBZ mogelijk, bijvoorbeeld bij aangiften van seksueel misbruik dat naar voren komt tijdens conflictscheidingen. Tussen 1999 en 2016 was de inzet van de LEBZ in diverse Aanwijzingen vastgelegd en zijn de inzetcriteria enigszins gewijzigd. Sinds 2016 is de inzet van de LEBZ vastgelegd in de Politie Instructie Zeden Kinderpornografie en Kindersekstoerisme. Aanvankelijk legden officieren vrijwel alleen verplichte zaken ter beoordeling voor aan de LEBZ, maar in de loop der tijd werden ook veel facultatieve zaken voorgelegd.
Het coördinatiepunt van de LEBZ is ondergebracht bij de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie.
Klopt het dat deze expertisegroep het openbaar ministerie (OM) adviseert en onder verantwoordelijkheid valt van de nationale recherche?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de toelichtende tekst over de LEBZ op de website van de Politieacademie recent is aangepast en dat daarbij de volgende zinsnede is verwijderd: «heeft als voornaamste doel om onjuiste beschuldigingen op het gebied van seksueel misbruik te herkennen en daarmee onterecht beschuldigden te beschermen tegen vervolging»? Zo ja, waarom is deze passage van de website verwijderd? Betekent dit ook dat de rol, taken en verantwoordelijkheden van de LEBZ veranderd zijn of veranderd gaan worden?
Het klopt dat deze zin recent is aangepast. De aangehaalde zin betrof een zin uit de thesaurus van de Politieacademie en deed geen recht aan de bij antwoord 1 genoemde omschrijving. Op 17 juli jl. is deze zin op verzoek van de LEBZ verwijderd en vervangen door een zin die wel volstaat, namelijk «De LEBZ is een multidisciplinaire adviesgroep die door de officier van justitie kan worden geconsulteerd om de feiten die door de politie zijn verzameld in een zedenzaak nader te analyseren». De rol, taken en verantwoordelijkheden van de LEBZ zijn niet veranderd.
Klopt het dat er sinds het verschijnen van het onderzoeksrapport van de werkgroep Ritueel Misbruik in 1994, nooit meer grootschalig en onafhankelijk onderzoek is gedaan in Nederland naar het al dan niet bestaan van netwerken waarin seksueel misbruik met rituele kenmerken plaatsvindt?
Het klopt dat er lang geleden onderzoek is gedaan naar het bestaan van netwerken met rituele kenmerken. Echter, zijn er sinds de oprichting meer dan twintig jaar geleden, door de LEBZ 900 zaken behandeld. Daarin was er in circa 25 zedenzaken sprake van aspecten van ritueel misbruik, waarvan slechts drie in de afgelopen zeven jaar. Dit is voor mij nu geen aanleiding om een onderzoek te starten.
Zoals aangegeven door de Minister voor Rechtsbescherming in de beantwoording van de Kamervragen van de leden van de PvdA, D66 en SP op 25 mei 2020 inzake duivelsuitdrijving bij kinderen3, worden er door het Ministerie van VWS gesprekken gevoerd met de GGZ-sector om aandacht te vragen voor misbruikpraktijken binnen kerkelijke kringen.
Bent u op de hoogte van het pleidooi van mr. Hulsenbek, voormalig voorzitter van de werkgroep Ritueel Misbruik, om ruim 25 jaar na dato opnieuw een grootschalig, onafhankelijk onderzoek te laten doen naar het al dan niet bestaan van ritueel misbruik2? Bent u het ook eens met dit pleidooi?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ervan op de hoogte dat de Duitse Nationaal Commissaris tegen Kindermisbruik, Johannes-Wilhelm Rörig, ervan overtuigd is dat ritueel, seksueel misbruik in Duitsland bestaat3? Bent u bereid met uw Duitse ambtgenoten en dhr. Rörig in gesprek te gaan over hoe zij de onderzoeken naar seksueel misbruik in den brede, en de specifieke onderzoekscommissie naar ritueel misbruik in het bijzonder, hebben opgezet?
Ik zal contact leggen om te vernemen hoe het onderzoek is opgezet. Zoals ik onder antwoord bij vraag 5 heb aangegeven zie ik vooralsnog in de Nederlandse situatie geen aanleiding een onderzoek te starten.
Het bericht ‘Vrijdaggebed van de krappe moskee naar een ruim bemeten voetbalveld’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrijdaggebed van de krappe moskee naar een ruim bemeten voetbalveld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, ongeacht de situatie die is gecreëerd rond het coronavirus, openbare islamitische manifestaties niet in ons land thuishoren? Zo nee, waarom niet?
De grondrechten gelijkheid, vrijheid van spreken en vrijheid van godsdienst, gelden voor iedereen in Nederland. Deze grondrechten zijn een essentieel element van de Nederlandse democratische rechtsstaat. Voor alle soorten religieuze samenkomsten gelden dan ook dezelfde regels in Nederland, er wordt geen onderscheid gemaakt naar religieuze overtuiging.
Bent u bereid om vandaag nog aan alle gemeenten duidelijk te maken dat openbare islamitische manifestaties onder geen beding doorgang mogen hebben? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord op vraag 2.
Wanneer sluit u eindelijk eens alle moskeeën?
Het oprichten van een moskee valt onder de godsdienstvrijheid, vrijheid van vereniging en vrijheid van meningsuiting. Dit zijn belangrijke grondrechten in onze samenleving waar het kabinet pal voor staat. Ter bescherming van deze
belangrijke verworven vrijheden zal de overheid nooit overgaan tot het sluiten van alle moskeeën in Nederland.
Het bericht ‘RIVM-site Infectieradar pas na zomer weer operationeel’ |
|
Hayke Veldman (VVD), Antje Diertens (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «RIVM-site Infectieradar pas na zomer weer operationeel»?1
Ja.
Met welk softwarebedrijf wordt er samengewerkt nu de samenwerking met Formdesk is beëindigd en de website van de grond af aan opnieuw wordt opgebouwd? Zijn voor de nieuwe samenwerking verschillende partijen geconsulteerd?
Voor Infectieradar werkt het RIVM samen binnen het door de Europese Commissie gefinancierd project EpiPose. Binnen dit project wordt gewerkt aan een webapplicatie voor surveillance van infectieziekten (bijvoorbeeld griep) door het Italiaanse ISI-Foundation (Institute for Scientific Interchange) en het Duitse softwarebedrijf Coneno. De webapplicatie wordt niet van de grond af aan opnieuw opgebouwd, want het ISI-Foundation en Coneno zijn dit ontwikkeltraject al in 2018 gestart en deze wordt nu versneld afgerond binnen EpiPose.
In de vraag wordt gesuggereerd dat deze samenwerking is opgezet naar aanleiding van de beëindiging van de samenwerking met Formdesk. Dit is echter niet het geval. Tijdens de eerste live-gang van Infectieradar op 17 maart bleek de toen gebruikte software niet bestand tegen de grote toestroom en werd onveilig, er moest toen snel gezocht worden naar een andere oplossing. Er is toen besloten om Formdesk te gebruiken als tijdelijke oplossing, en tegelijk op zoek te gaan naar een permanente oplossing. Voor het vinden van deze permanente oplossing zijn gesprekken geweest met meerdere partijen. Echter, de bovenstaande samenwerking bleek de beste optie.
Na de gevonden zwakte in het vragenformulier van Formdesk is er besloten om niet meer live te gaan met deze tijdelijke oplossing, maar te wachten op de voltooiing van de permanente oplossing. Dit kan, omdat er intussen meerdere instrumenten worden gebruikt om nieuwe besmettingen in kaart te brengen.
De samenwerking tussen RIVM en Formdesk is overigens enkel beëindigd voor de infectieradar. Alle andere RIVM-onderzoeken via dit platform zijn weer hervat.
In de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van het lid Veldman (VVD) van 17 juli jl. heeft u aangegeven dat een vruchtbare samenwerking met de initiatiefnemers van de Grote Griepmeting niet mogelijk is gebleken zonder grote investeringen, is er naar aanleiding van het feit dat de website opnieuw wordt opgebouwd nog contact geweest met de ontwikkelaars GGM? Waarom heeft dit niet tot verdere samenwerking geleid?2
Er is niet opnieuw contact geweest met de initiatiefnemers van de Grote Griepmeting voor de ontwikkeling van deze nieuwe webapplicatie, omdat er al werd gewerkt aan de hierboven genoemde applicatie. Een eventuele samenwerking vanuit het RIVM met de initiatiefnemers van de GGM ging niet over het ontwikkelen van een website, zoals deze vraag suggereert. Toenadering is gezocht om hen in te lichten en te bezien of het RIVM voormalige deelnemers van de GGM kon benaderen voor de Infectieradar. Zo’n (eventuele) samenwerking is echter nooit verder uitgewerkt vanwege een verschil in financiële verwachtingen heel vroeg in het samenwerkingstraject.
Is u bekend dat de ontwikkelaars van de GGM in samenwerking met de Universiteit Twente eveneens werken aan een update/vernieuwing van de GGM?
Het RIVM is geïnformeerd door een vertegenwoordiger van de GGM dat er plannen waren om de GGM opnieuw op te starten in samenwerking met een universitaire partner. In het laatste gesprek van vertegenwoordigers van de GGM met de Chief Information Officer van het RIVM op 23 juni is aangegeven dat dit de Universiteit Twente was.
Kunt u aangeven uit welke middelen het ontwikkelen van Infectieradar wordt bekostigd? Wat zijn de ontwikkelingskosten tot nog toe geweest? Kunt u tevens aangeven welke investeringen er gevraagd werden bij een samenwerking met GGM?
Zoals hierboven vermeld wordt de ontwikkeling nu bekostigd vanuit het EpiPose project, gefinancierd door de Europese Commissie. De enige kosten die gemaakt zijn door het RIVM zijn kosten om de ontwikkelde software te installeren en te testen op veiligheid en functionaliteit.
Met betrekking tot de investeringen bij een samenwerking met de GGM zie antwoord op vraag 3.
Bent u voornemens samenwerking te zoeken met reeds bestaande systemen? Zo nee, waarom niet?
Ja, want het RIVM werkt al samen in het door de Europese Commissie gefinancierd project EpiPose.
Kunt u aangeven wanneer de voorgenomen Infectieradar volledig betrouwbaar operationeel zal zijn?
Het RIVM geeft aan als doel te hebben om in september 2020 de voorgenomen Infectieradar operationeel te hebben, waarbij alle aspecten (technisch, informatiebeveiliging, privacy) gewaarborgd en goedgekeurd zijn binnen het RIVM en VWS.
Berichten dat mensen met overgewicht meer risico lopen bij het coronavirus |
|
Maurits von Martels (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat overgewicht vaker lijkt voor te komen bij coronapatiënten die op de IC liggen?1
Ja.
Acht u het aannemelijk dat er een relatie is tussen overgewicht en de ernst van het verloop van de COVID-19 infectie?
Ja. Het Nederlands Innovatiecentrum voor Leefstijlgeneeskunde (Lifestyle4Health) en de Vereniging Arts en Leefstijl hebben namens bijna 2.000 zorgprofessionals op 19 mei een brief en notitie aangeboden waarin de relatie tussen overgewicht en de ernst van het verloop van de ziekte beschreven staat.
Lijkt het u ook aannemelijk dat als mensen een gezonder gewicht hebben en daardoor een sterker immuunsysteem hebben, het beloop van de infectie milder zal kunnen zijn?
Ja. Het is al bekend dat mensen met ernstig overgewicht en obesitas een hoger risico hebben op verschillende ziekten zoals hart- en vaatziekten, depressie en kanker. Recent onderzoek van het Erasmus MC2 leert dat mensen met ernstig overgewicht veel vaker ook een ernstig beloop van COVID-19 hebben. Er zijn aanwijzingen dat dit te maken heeft met veranderingen in het immuunsysteem (als gevolg van te veel buikvet). Hierdoor kan door het lichaam niet meer goed op binnendringende virussen worden gereageerd.
Bent u het ook met de mening eens dat nu extra inzet op een gezond gewicht altijd van waarde is en hoe dan ook voordelig zal zijn, ook in het licht van COVID-19?
Ja, hier ben ik het mee eens. Met het preventief tegengaan van overgewicht kan veel ziektelast worden voorkomen. Het door wetenschappers beschreven ongunstiger ziektebeloop van COVID-19 bij mensen met overgewicht onderstreept dit nog eens.
Het Verenigd Koninkrijk begint een gezondheidscampagne, op welke punten kan Nederland hiervan leren?
In het VK wordt een gezondheidscampagne gevoerd om mensen onder andere meer te laten bewegen, er komt een verbod op junkfoodreclame tot 21.00 uur op tv en internet, ook mag niet meer worden geadverteerd met kortingsacties voor ongezonde producten («twee halen, één betalen») en er mag geen snoep en chocolade meer bij de kassa liggen. Met name de aangekondigde acties omtrent marketing en positionering van ongezonde producten zal ik scherp volgen. De maatregelen die in het VK genomen worden zullen tevens geagendeerd worden voor de volgende bespreking met partners van de Nationaal Preventieakkoord tafel Overgewicht.
In het Nationaal Preventieakkoord heeft onder andere de supermarktbranche aangegeven te streven naar een jaarlijkse consumptiegroei van Schijf van Vijf producten. Supermarkten zullen consumenten verleiden meer producten te kopen die in de Schijf van Vijf passen. Maatregelen zoals in het VK voorgesteld kunnen zij ook inzetten om dit doel te bereiken.
Bent u het met de mening eens dat de relatie tussen ernstig overgewicht en een opname op de IC voor COVID-19 weer een wake-up call is en nu het moment is om op het gebied van sport, voeding en omgeving extra in te zetten op een campagne gezonde leefstijl?
Het onderstreep dat overgewicht niet voor niets één van de drie thema’s is in het Nationaal Preventieakkoord. Dit is bewust gekozen, omdat veel ziektelast die voortkomt uit overgewicht te voorkomen is.
In de Corona-campagne #alleensamen heeft dit kabinet er daarom voor gekozen om ook leefstijladviezen op te nemen over voldoende bewegen en gezond eten.
Welke mogelijkheden ziet u voor de landelijke overheid om juist nu een tandje bij te zetten?
Voor de zomer heb ik uw Kamer de voortgang van het Nationaal Preventieakkoord gedeeld3. Hierin wordt ook het belang beschreven om juist nu in te zetten op gezond leven, voorkomen dat mensen ziek worden en het vergroten van de weerbaarheid. In de brief heb ik reeds aangekondigd waar ik mij de komende tijd extra op wil inzetten.
Voor het deelakkoord overgewicht wil ik mij bijvoorbeeld extra inzetten op het terugdringen van kindermarketing. Ook komt er vanaf 2021 een uitvoeringsbudget beschikbaar voor gemeenten die zich met lokale Preventieakkoorden inzetten op maatregelen die overgewicht, roken en problematisch alcoholgebruik bestrijden.
Ik ben in gesprek geweest met een aantal wetenschappers over de relatie tussen leefstijlthema’s (waaronder voeding en beweging) en COVID-19. Hen heb ik de oproep gedaan mee te denken over korte én lange termijn acties die zorgen voor het verbeteren van leefstijl in het algemeen. Bevindingen en mogelijkheden die hieruit volgen zal ik met u delen.
Deelt u de mening dat, zoals in de gemeente Venray gebeurt met «het leefstijlakkoord», het preventieakoord en het sportakkoord ook op landelijk niveau hand in hand moeten gaan? Hoe wordt dit zichtbaar?2
Er is veel samenhang tussen de ambities uit het Nationaal Sportakkoord en het Nationaal Preventieakkoord. Ik vind het belangrijk om zowel op landelijk als op lokaal niveau beide akkoorden aan elkaar te verbinden. Dit wordt al op verschillende manieren gestimuleerd.
Zo worden gemeenten actief gewezen op de mogelijkheid om verbinding te maken tussen het Sport- en Preventieakkoord. Op de website van de VNG is een leidraad lokaal Preventieakkoord opgenomen waarin de meerwaarde van het combineren van beide akkoorden wordt benadrukt.
In lijn met de lokale Sportakkoorden is daarnaast besloten om voor de lokale en regionale Preventieakkoorden ook een uitvoeringsbudget aan gemeenten aan te bieden. Op deze wijze ontstaat er een eenduidige werkwijze waarbij gemeenten budget voor de uitvoering van Sport- en Preventieakkoorden kunnen aanvragen. De gemeenten die een Sport- en Preventieakkoord met elkaar combineren in één akkoord, komen in aanmerking voor beide budgetten. Dit kan voor gemeenten een stimulans zijn om de akkoorden met elkaar te verbinden.
Daarnaast monitort de VNG bij welke gemeenten al sprake is van synergie tussen beide akkoorden. De voorbeelden van deze gemeenten, waaronder de gemeente Venray, zijn bedoeld om anderen gemeenten te inspireren en te laten zien op welke wijze zij vanuit een bestaande beweging (bijvoorbeeld het Sportakkoord) tot een volgende stap in het gezondheidsbeleid kunnen komen. Het Sportakkoord kan daarmee als vehikel dienen om de bestaande beweging – waarbij al actief met partners op het terrein van gezondheid wordt samen gewerkt – te versterken en uit te breiden naar andere preventie- en gezondheidsthema’s, waaronder de ambities uit het Nationaal preventieakkoord. Op de volgende websites staan voorbeelden van gemeenten die al de verbinding maken tussen het sportakkoord en het preventieakkoord: www.vng.nl/lokalepreventieakkoorden, www.sportakkoord.nl en www.allesoversport.nl.
Parallel hieraan is er door een aantal prominenten uit de sport- en beweegsector de oproep gedaan om sporten en bewegen meer te integreren in ons dagelijkse leven ten behoeve van een vitale samenleving. Als reactie hierop heb ik 7 juli samen met de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport Van Rijn en samen met mijn collega´s van OCW, SZW, BZK en I&W gesproken met twee van de initiatiefnemers, Joop Alberda en Erik Scherder. We geven gehoor aan hun oproep om samen met andere sectoren (waaronder de sportsector) te werken aan het vraagstuk om mensen meer te laten bewegen. Om te komen tot een visie en routekaart wordt door VWS het initiatief genomen voor het vormen van een werkgroep, waarin verschillende departementen, de sportsector en de wetenschap zijn vertegenwoordigd.
Hoe kunt u zorgen dat goede voorbeelden zoals in Venray met het leefstijlakkoord waarbij bijvoorbeeld alle supermarkten verbonden zijn, of zoals de inzet in Rotterdam om de aanwezigheid van fastfood uit het straatbeeld terug te dringen breder worden gestimuleerd? Welke doelstelling stelt u hierbij?3
Om gemeenten te stimuleren te komen tot en te ondersteunen bij de totstandkoming van een lokaal preventieakkoord is op 1 juli 2019 het ondersteuningsprogramma van de VNG gestart. Door dit programma kunnen gemeenten gebruik maken van begeleiding. Op de website van de VNG worden good practices gedeeld van, zoals de gemeente Venray en Rotterdam, zodat ook andere gemeenten van deze voorbeelden kunnen leren.
Daarnaast start het RIVM na de zomer op mijn verzoek met een evaluatie om meer inzicht te verkrijgen in de lokale en regionale preventieakkoorden. De werkzame elementen en lessons learned worden gedeeld met andere gemeenten en regio’s in het land die mogelijk tegen dezelfde uitdagingen aan lopen. Ook organiseer ik (in samenwerking met o.a. de VNG en Alles is Gezondheid) verschillende online uitwisselingsbijeenkomsten en webinars voor gemeenten met als belangrijkste doel inspiratie en het uitwisselen van kennis en ervaringen.
Bovengenoemde voorbeelden beogen steeds hetzelfde doel: het inspireren van gemeenten en het uitwisselen van ervaringen, kennis en goede voorbeelden zodat gemeenten van elkaar kunnen leren bij de ontwikkeling én uitvoering van een lokaal of regionaal preventieakkoord.
Het verbieden van intimidatie van vrouwen buiten abortusklinieken |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «gemeente mag posten bij abortuskliniek verbieden»?1
Ja
Deelt u de mening dat het rechterlijke oordeel waarmee het intimideren van vrouwen buiten abortusklinieken wordt geclassificeerd als een wanordelijkheid en niet langer valt binnen het demonstratierecht, betekent dat alle gemeenten dergelijke bufferzones moeten instellen? Zo nee, waarom niet?
In mijn eerdere commissiebrief en beantwoording van Kamervragen gaf ik al aan dat het op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) primair aan gemeenten (de burgemeester) is om demonstraties bij abortusklinieken in goede banen te leiden.2 , 3 , 4 , 5 Tot dusverre hebben gemeenten waar abortusklinieken zijn gevestigd steeds aangegeven dat zij over genoeg bevoegdheden beschikken om de demonstraties in goede banen te leiden.
Anti-abortus acties bij abortusklinieken in het hele land kunnen juridisch gezien niet allemaal op één lijn worden gesteld. Of maatregelen noodzakelijk en gerechtvaardigd zijn, is afhankelijk van alle relevante feiten en (plaatselijke) omstandigheden, en daarmee een beoordeling die alleen lokaal door de burgemeester kan worden gemaakt. De uitkomst van die afweging kan per geval verschillen. In dit concrete geval heeft de gemeente Heemstede beperkingen opgelegd en is zij door de voorzieningenrechter in het gelijk gesteld. Het oordeel van een voorzieningenrechter heeft overigens een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Het is niet aan mij om (verdere) consequenties te verbinden aan de uitspraak van de voorzieningenrechter of om gemeenten op te dragen beperkingen mee te geven aan een anti-abortus acties, zoals het op afstand van de kliniek plaatsen.
Bent u bereid wederom in contact te treden met de relevante gemeenten om te bespreken hoe zij zo snel mogelijk bufferzones gaan creëren aangezien dit rechterlijke precedent de situatie heeft veranderd? Zo ja, binnen welk tijdspad wordt dit gedaan?
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb gemeld, ben ik over de situatie bij abortusklinieken en de actuele ontwikkelingen op dat terrein op regelmatige basis in gesprek met gemeenten en abortusklinieken. De uitspraak van de voorzieningenrechter is in dat kader ook gedeeld. Ik ben van mening dat gemeenten genoeg mogelijkheden hebben om maatregelen te treffen indien de lokale situatie dat vraagt. Dit is ook wat ik hoor van de gemeenten zelf en wat de ontwikkelingen in de gemeente Heemstede laten zien.
Bent u van mening dat deze uitspraak van de rechters u een handvat biedt om op nationaal niveau een einde te maken aan het intimideren van vrouwen buiten abortusklinieken?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Wilt u zich hierbij uitspreken over de noodzaak bij elke abortuskliniek per direct een bufferzone te creëren, zodat vrouwen ongestoord de keuze kunnen maken die voor hen het beste is?
Vrouwen moeten in alle vrijheid een zwangerschapsafbreking kunnen overwegen en toegang hebben tot abortuszorg. In mijn eerdere antwoorden op Kamervragen en commissieverzoeken over anti-abortus demonstraties bij abortusklinieken heb ik aangegeven het zeer kwalijk te vinden als vrouwen die op het punt staan een abortuskliniek te bezoeken worden lastiggevallen 6 , 7 , 8. Het is echter aan de burgemeester om anti-abortus acties in goede banen te leiden.
De uitzending van Zembla over Apotex |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Zembla over Apotex?1
Ik ben bekend met de aflevering waar u naar refereert.
Klopt het dat deze geneesmiddelenfabriek in Leiden, die door het Indiase bedrijf Aurobindo recentelijk is overgenomen, nu gesloten wordt? Zo ja, wanneer bent u voor de eerste keer geïnformeerd dat dit ging gebeuren?
Zoals ook recent aan uw Kamer is geschreven2 verwacht ik dat Innogenerics de productielocatie in Leiden zal overnemen, waarmee Apotex in Nederlandse handen komt. Om de doorstart van Apotex mogelijk te helpen maken is de Staat bereid een lening van 6,7 miljoen euro te verstrekken en heeft hiertoe een intentieovereenkomst getekend met Innogenerics.
Stond Apotex bij de betrokken ministeries en/of betrokken instellingen bekend als «van vitaal belang»?
Het Ministerie van VWS houdt geen lijst bij van Nederlandse geneesmiddelen fabrieken die van «vitaal belang» zijn, zoals u dat noemt. Wij laten ons wel inlichten over de productie- en leveringsketens van producten en medicijnen en mogelijke gevoeligheden in deze ketens.
Hebben er gesprekken plaatsgevonden tussen bewindspersonen en de top van Apotex voordat deze verkocht is aan Aurobindo? Zo ja, wanneer?
In de periode van de verkoop van de Leidse vestiging van Apotex aan Aurobindo hebben er geen overleggen tussen Apotex en bewindspersonen van VWS en EZK plaatsgevonden.
Welke overwegingen hebben er gespeeld bij de eigenaren van Apotex om dit bedrijf te verkopen aan een buitenlandse partij?
Apotex Inc is een Canadees bedrijf. Apotex Nederland was een Nederlandse vesting die onder het Canadese moederbedrijf opereerde. Apotex Nederland, gevestigd in Leiden is door Aurobindo in 2018 overgenomen.
Voor de overwegingen van de eigenaren van Apotex om dit bedrijf te verkopen verwijs ik u graag naar Apotex Inc., ik heb daar geen inzicht in.
Voor de goede orde wijs ik er dus op dat deze productielocatie al enige tijd in «buitenlandse» handen was.
Herinnert u zich nog het actieplan van het CDA (aangeboden aan de Minister op 7 februari 2019) om meer geneesmiddelen in Nederland dan wel Europa te produceren omdat de afhankelijkheid van China en India nu te groot is geworden?
Ja, ik herinner mij dit actieplan.
Klopt het dat u ook zelf in Europa gepleit heeft, ook al voor de coronatijd, om meer productie van geneesmiddelen in Nederland, dan wel Europa te realiseren? Zo, ja op welke momenten heeft dit plaatsgevonden en tot welke concrete acties heeft dit geleid?
Het klopt dat mijn voorgangers, Minister Bruins en Minister Schippers, zich al voor de coronacrisis sterk hebben gemaakt voor de aanpak van onze afhankelijkheid en de tekorten van geneesmiddelen en hier in meerdere nationale en internationale bijeenkomsten, formeel en informeel, over hebben gesproken. Mede door Nederlandse inzet is het onderwerp breed op de Europese agenda komen te staan. Minister Bruins heeft dit onderwerp besproken met de Eurocommissaris mw Kyriakides in december 2019 en Nederland heeft zich in de Gezondheidsraad van december 2019 hard gemaakt om in Europees verband oplossingen te bedenken om deze kwetsbaarheden in de mondiale productieketen te verminderen en zo het risico op geneesmiddelentekorten te verkleinen. We kijken hierbij ook naar productiemogelijkheden in Europa. Het onderzoeken van de mogelijkheden van productie in Europa (en/of Nederland) is een van de manieren waarop gewerkt wordt aan de beschikbaarheid van geneesmiddelen. De Raad heeft in december 2019 opgeroepen om tot een EU geneesmiddelenagenda te komen. Ook afgelopen informele Gezondheidsraad van 16 juli jl. stond leveringszekerheid van geneesmiddelen op de EU agenda. De urgentie van het onderwerp wordt breed gedeeld door EU lidstaten en ook de Europese Commissie en is een prioriteit van het Duitse Voorzitterschap van de Raad. Ook de komende tijd blijft mijn aandacht uitgaan naar het verminderen van de afhankelijkheid van andere landen en daarmee het borgen van de leveringszekerheid van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen om zo voorbereid te zijn op een volgende pandemie, zowel nationaal als internationaal.
De Europese Commissie heeft recent een roadmap voor een EU geneesmiddelenstrategie gepubliceerd en werkt momenteel aan een geneesmiddelenstrategie voor de lange termijn. Ik ben hierover nauw in gesprek met de Europese Commissie en andere EU lidstaten.
Klopt het dat deze visie intussen breed gedeeld is binnen de Europese Unie? Zo ja, welke status heeft deze visie en/of tot welke concrete beleidswijzigingen heeft dit geleid?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat het u recentelijk besloten heeft het vaccin-instituut Intravacc niet te verkopen?
Als gevolg van de Coronacrisis is de privatisering dit voorjaar on hold gezet. Zodra er meer bekend is, wordt de Kamer geïnformeerd. Ik verwacht u in het najaar 2020 hier nader over te kunnen informeren.
Klopt het dat het kabinet recentelijk 20 miljoen euro heeft geïnvesteerd in het bedrijf Photonics vanuit strategische overwegingen?
Om te waarborgen dat dit bedrijf en het ecosysteem voor geïntegreerde fotonica behouden blijft voor Nederland, heeft de Staatssecretaris van Economische zaken en Klimaat besloten om – naast bijdragen van diverse andere partijen – een bedrag van 20 miljoen euro als lening beschikbaar te stellen om in de financieringsbehoefte van Smart Photonics te voorzien. Het kabinet investeert niet rechtstreeks in dit bedrijf maar deze bijdrage wordt gedaan vanuit middelen die door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat beschikbaar zijn gesteld aan de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij. De Staatssecretaris heeft uw Kamer over deze transactie geïnformeerd in de brief van 29 juni 2020.3
Klopt het dat het u bezig bent met wetgeving om in te kunnen grijpen in overdrachten indien er risico’s zijn voor de nationale veiligheid?2
Zoals aangekondigd in de brief Tegengaan statelijke dreigingen (Kamerstuk 30 281, nr. 72) en uitgewerkt in de brief Investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid(Kamerstuk 30 821, nr. 97) werkt het kabinet momenteel aan een uitbreiding van het huidige investeringsscreeningsmechanisme. Momenteel kent Nederland al verschillende investeringstoetsen die zijn ingebed in sectorale wetgeving. Het gaat hierbij om wetgeving in het energiedomein en de telecommunicatie. Hiermee is het beoogde stelsel van investeringstoetsing al gedeeltelijk in werking. Aanvullend daarop werkt het kabinet momenteel ook aan een brede investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid.
Deelt u de mening dat afhankelijk zijn van medicijnproductie buiten Europa een strategisch risico is voor de veiligheid van Nederland?
Minister van Rijn is in een brief aan Uw kamer op 30 juni 2020 (kamerstuk, vergaderjaar 2019–2020, 25 295, nr. 454) ingegaan hoe de coronacrisis een aantal kwetsbaarheden op het vlak van beschikbaarheid van medische producten aan het licht heeft gebracht. Kwetsbaarheden die de continuïteit van zorg in gevaar kunnen brengen. De crisis laat zien dat het van belang is dat we op het gebied van medische producten minder afhankelijk worden van andere landen of van individuele (mondiale) leveranciers. Het versterken en uitbreiden van de productie in ons land en Europa is echter geen doel op zich. Het doel blijft immers voldoende beschikbaarheid van geneesmiddelen, vaccins en beschermingsmateriaal, zodat de Nederlandse patiënt de zorg kan ontvangen die nodig is tegen aanvaardbare kosten. Leveringszekerheid staat hierbij centraal.
Leveringszekerheid kunnen we deels bereiken door het versterken van de nationale en Europese productie, maar bijvoorbeeld ook door diversificatie van waardeketens of het aanleggen van (ijzeren) voorraden. Hierbij is het van belang om niet alleen naar de productie van eindproducten te kijken, maar ook naar benodigde grondstoffen of halffabricaten.
Ik ben in overleg met sectoren en deskundigen om te bespreken wat een goede aanpak is om hierin verder te gaan. De onderwerpen benoemd in de aangenomen moties worden hierin meegenomen.
Bent u bereid te realiseren dat Apotex niet gesloten wordt en weer in Nederlandse c.q. Europese handen komt? Welke mogelijkheden ziet u om de verkoop eventueel terug te draaien?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de (internationale) waarde- en productieketens van vitale medicijnen voor Nederland op korte termijn in kaart te brengen?
Inzicht verkrijgen in de complexiteit van toeleveringsketens wereldwijd en de positie van Nederland daarin heeft mijn aandacht. Momenteel werk ik samen met de Europese Commissie en mijn EU collega’s om meer inzicht te krijgen in internationale waardeketens van geneesmiddelen en specifiek voor de nodige werkzame stoffen (de Active Pharmaceutical Ingredients). Relevant is ook de oproep van de Europese Raad van 1 en 2 oktober jl. aan de Europese Commissie om de strategische afhankelijkheden van onder andere de gezondheidszorg, in kaart te brengen en maatregelen voor te stellen om deze afhankelijkheden te verminderen. Ik kijk hierbij niet naar een lijst van specifieke geneesmiddelen, maar naar geneesmiddelen breed.
Hoe geeft u invulling aan de uitvoering van de motie-Heerma c.s.?3 Hoe wordt hier de vitale medicijn maakindustrie in meegenomen?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe geeft u in dit verband uitvoering aan de unaniem aangenomen motie-Van den Berg c.s.?4
Zie antwoord vraag 12.
De oproep tot een mondkapjesplicht |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de oproep om onderzoek te doen naar het nut van een mondkapjesplicht?1
Ja, hier heb ik kennis van genomen.
Deelt u de mening van de betrokken burgemeesters dat, ondanks het feit dat het beleid is gebaseerd op afstand houden, het nut van mondkapjes opnieuw moet worden bekeken omdat het gedrag van mensen begint te veranderen?
Bent u van mening dat de resultaten van het nieuwe onderzoek van de Universiteit Utrecht reden is om opnieuw de noodzaak van het dragen van mondkapjes te laten wegen door het Outbreak Management Team (OMT)? Zo nee, waarom niet?2
Zie mijn antwoord bij vraag 2.
Vindt u dat het aangescherpte beleid omtrent het dragen van mondkapjes in bijvoorbeeld België en Frankrijk legitimiteit geeft aan het heroverwegen van Nederlands beleid om verwarring en onduidelijkheid te voorkomen?
Zie mijn antwoord bij vraag 2.
Bent u bereid het OMT te vragen bij een dergelijke heroverweging van nut en noodzaak van mondkapjes tevens de verdeling van mondkapjes in verpleeghuizen te betrekken, waarbij wordt uitgegaan van gezondheidsvoordelen in plaats van het principe van schaarste? Zo nee, waarom niet?
Mijn vraag aan het OMT is gericht op de toegevoegde waarde van een niet-medische mondkapjesplicht in bepaalde situaties en op bepaalde plekken vanuit het gezondheidsperspectief. Bij deze vraagstelling is schaarste niet relevant.
Intensivecare-verpleegkundigen (ic) naar aanleiding van het artikel in de Gelderlander van 18 juli 2020: ‘Ruim 10 procent ic-verpleegkundigen Radboudumc Nijmegen vertrekt’ |
|
Judith Tielen (VVD), Kelly Regterschot (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ruim 10 procent ic-verpleegkundigen Radboudumc Nijmegen vertrekt»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Is de relatief hoge uitstroom van (ic-)verpleegkundigen uit het Radboud MC een uitzondering of zijn de cijfers vergelijkbaar met andere regio’s in Nederland? In hoeverre wijken deze uitstroomcijfers af van de trend dat de uitstroom voorzichtig begon te dalen, zoals de Commissie Werken in de Zorg eind 2019 rapporteerde?2
Op basis van het Capaciteitsplan FZO 2018 van het Capaciteitsorgaan kan geconcludeerd worden dat een uitstroom van 10% (10% verlaat zijn/haar werkgever) vrij normaal is onder gespecialiseerde verpleegkundigen en dat dit een landelijk beeld is. Dit wil echter niet zeggen dat elke verpleegkundige die bij zijn/haar werkgever vertrekt ook het beroep verlaat. In de uitstroom in het Capaciteitsplan FZO 2018 worden namelijk ook verpleegkundigen meegerekend die in hetzelfde beroep aan de slag gaan bij een andere zorginstelling. Daarnaast bestaat de beroepsgroep van gespecialiseerde verpleegkundige uit een grote groep van 60 jaar of ouder, zo’n 9 à 10% van de beroepsgroep. Een deel zal dus ook uitstroom zijn als gevolg van pensionering.
De uitstroomcijfers waarover wij u informeerden met de Voortgangsrapportage Werken in de Zorg van 20 december 20193 hebben niet alleen betrekking op gespecialiseerd verpleegkundigen maar op alle werknemers uit de sectoren zorg en welzijn die gaan werken in een andere sector en mensen die niet meer actief zijn als werknemer (door o.a. pensioen, uitkering, zelfstandige). Werknemers die van werkgever wisselen en aan de slag gaan bij een andere zorg- of welzijnsinstelling worden niet gerekend tot deze uitstroom; zij blijven immers behouden voor de sector zorg en welzijn. Daarmee zijn de uitstroomcijfers uit onze voortgangsrapportage – die we inderdaad in de eerste twee kwartalen van 2019 voorzichtig zagen afnemen – niet vergelijkbaar met de cijfers die genoemd worden in het artikel.
Kunt u een overzicht geven van de verwachte uitstroom van verpleegkundigen in 2020–2025 in Nederland, uitgesplitst naar niveau en specialisatie?
Hiervoor verwijs ik u graag naar het Capaciteitsplan FZO 2018 van het Capaciteitsorgaan dat ik uw Kamer in november 2018 heb toegestuurd (kamerstuk 29 282, nr. 341).
Deelt u de mening dat werkgevers in de zorg een grote rol spelen in de aantrekkingskracht van het werken als verpleegkundige? Wat verwacht u van deze werkgevers als het gaat om behoud, opleiding en specialisatie van verpleegkundigen? Wat zijn voor u de belangrijkste onderdelen van de invulling van goed werkgeverschap waar nu concreet aandacht naar uit moet gaan, om een nog hogere uitstroom tegen te gaan?
Ja, ik deel de mening dat werkgevers een grote rol spelen in de aantrekkingskracht van het werken in de zorg. Dat geldt voor alle professionals die werken in de zorg en dus ook voor verpleegkundigen.
Goed werkgeverschap is essentieel voor het behoud van zorgprofessionals. Hierbij gaat het in essentie om oog voor de wensen en het welzijn van de werknemer en een goede dialoog tussen werkgever en werknemer over hoe dit ingevuld moet worden. Daar zien we in de regio’s en binnen zorgorganisaties nog wel de nodige verbeterpunten.
Het landelijke uitstroomonderzoek van RegioPlus laat zien dat de meest voorkomende vertrekredenen te maken hebben met loopbaanmogelijkheden, uitdaging in werkzaamheden, manier van werken en aansturing. Ik verwacht van werkgevers dat ze in samenspraak met werknemers hiermee aan de slag gaan om concrete activiteiten te ontplooien die gericht zijn op goed werkgeverschap. Denk bijvoorbeeld aan het organiseren van een strategische personeelsplanning, bieden van voldoende loopbaanperspectief, actief beleid om nieuwe mensen binnen te houden (onboarding) en om -wie wil- meer uren aan te bieden, tegengaan van regeldruk en het verminderen van psychosociale arbeidsbelasting zoals werkdruk en agressie.
Ik ondersteun werkgevers daar graag in. Goed werkgeverschap en behoud zijn onderdeel van het actieprogramma Werken in de zorg. Het afgelopen jaar is hier stevig op in gezet. Zo heb ik in het vierde tijdvak van de subsidieregeling SectorplanPlus € 50 mln. extra (op een totaal van € 420 mln) beschikbaar gesteld voor activiteiten gericht op behoud van medewerkers, onder aanvullende voorwaarde dat aanvragers ook laten zien wat de aanpak op behoud is geweest, zodat anderen hiervan kunnen leren Dit gebeurt onder andere middels het Actie Leer Netwerk.
Als het gaat om de opleiding en specialisatie van verpleegkundigen verwacht ik van werkgevers dat zij zich maximaal inzetten om voldoende gespecialiseerde verpleegkundigen op te leiden en hierbij het advies van het Capaciteitsorgaan opvolgen om grotere tekorten te voorkomen. Ik stel al jaren kostendekkende financiering beschikbaar voor ziekenhuizen om gespecialiseerde verpleegkundigen op te leiden en zal dat ook blijven doen.
Kunt u een overzicht geven van het aantal verpleegkundigen, uitgesplitst naar niveau en naar specialisatie, dat in de periode 2020–2025 wordt opgeleid en/of zich specialiseert?
Jaarlijks ontvang ik de instroomcijfers van het voorgaande jaar. In onderstaand tabel zijn de instroomcijfers per specialisatie opgenomen van verpleegkundigen die in 2018 en 2019 zijn gestart aan de opleiding en die in 2020 en 2021 hun diploma zullen halen. Helaas is niet bekend wat de opleidingsplannen zijn van ziekenhuizen in de toekomst.
Opleiding
Instroom 2018
instroom 2019
Advies capaciteits-orgaan 2018 instroom per jaar
Dialyseverpleegkundigen
126
171
371
IC-kinderverpleegkundigen
34
46
144
IC-neonatologieverpleegkundigen
48
58
175
IC-verpleegkundigen
432
429
796
Kinderverpleegkundigen
313
350
510
Obstetrieverpleegkundigen
199
236
369
Oncologieverpleegkundigen
425
477
397
SEH-verpleegkundigen
399
382
545
Totaal gespecialiseerde verpleegkundigen
1.976
2.149
3.307
Herinnert u zich dat ten tijde van de coronacrisis voormalig zorgmedewerkers opgeroepen en aan het werk zijn gegaan om de totale zorg te ondersteunen? Wat is bekend over het aantal en de verwachtingen van medewerkers die graag in de zorg willen blijven werken? Op welke manier, met wat voor soort afspraken, kunnen zij terugkeren en hun bevoegd- en bekwaamheden bijwerken zodat zij snel weer inzetbaar zijn? Wat gaat u doen om hen dat makkelijk te maken?
Enkele weken nadat duidelijk was dat sprake was van een crisis als gevolg van het coronavirus, is het initiatief www.extrahandennvoordezorg.nl van start gegaan. Hier konden (en kunnen) professionals die niet meer in de zorg werken zich aanmelden om tijdelijk terug te keren. Ook zorg- en welzijnsorganisaties die extra medewerkers nodig hebben kunnen hier terecht. Het platform is een samenwerkingsverband van brancheorganisaties, vakbonden, regionale werkgeversorganisaties, beroepsverenigingen, private initiatieven en het Ministerie van VWS. In korte tijd meldden zich rond de 20.000 mensen aan om te helpen. 404 zorgorganisaties hebben via het initiatief ondersteuning gevraagd, voor in totaal 4.828 fte. In totaal zijn ca. 8.000 personen voorgesteld aan organisaties.
De meeste mensen die via Extra Handen voor de Zorg aan de slag zijn (gegaan); deden dat naast hun reguliere baan voor bepaalde periode (in de meeste gevallen een aantal weken) en een beperkt aantal dagdelen per week. Het komt mogelijk ook voor dat men het werken in de zorg zo leuk vindt dat ze van baan wisselen en weer volledig in de zorg gaan werken. Om die mensen te behouden is er een uitvraag gedaan onder de mensen die zich hebben aangemeld, met de vraag of ze in de toekomst weer bereid zijn tijdelijk bij te springen indien de nood hoog is.
Daarnaast is het mogelijk gemaakt dat voormalig zorgpersoneel met een vanaf 1 januari 2018 verlopen BIG-registratie in noodsituaties, onder voorwaarden, weer zelfstandig aan het werk konden in de zorg. Indien voormalig zorgpersoneel weer graag BIG-geregistreerd wenst te worden, kunnen zij hiertoe een aanvraag indienen bij het BIG-register. In de hoofdregel zullen zij een aanvraag tot registratie in moeten dienen op basis van scholing. Zij dienen dan een zogenaamd Periodiek Registratie Certificaat te overleggen. Dit is het bewijs dat een zorgverlener met goed gevolg het scholingsprogramma herregistratie voor het betreffende beroep heeft afgerond. Met dit bewijs kunnen zij zich opnieuw registreren in het BIG-register. Meer informatie over deze scholingsprogramma’s is te vinden op de website www.bigregister.nl/herregistratie/criteria-per-beroep. Specifiek voor het scholingsprogramma van verpleegkundigen geldt nog dat dat programma op dit moment wordt aangepast, met onder meer als doel om vanaf eind 2020 beter aan te sluiten op het kennisniveau van herintreders.
In hoeverre verwacht u dat het aantal zij-instromers zal stijgen, nu door de coronacrisis veel mensen zonder werk zitten in bepaalde sectoren?
Zij-instromers zijn een belangrijke doelgroep die kunnen kiezen om in zorg en welzijn te werken. In 2019 telde het CBS 42.230 zij-instromers in zorg en welzijn. Als de werkloosheid stijgt zal het makkelijker worden om hen aan te trekken.
Wat gaat u doen om te zorgen dat mensen die niet eerder in de zorg gewerkt hebben, die (door de coronacrisis) geen werk hebben, in willen en kunnen stromen in (praktijk-)opleidingen in de gezondheidszorg om zo het personeelstekort (dat er al was voor de crisis) aan te pakken?
Een van de pijlers van het Actieprogramma Werken in de zorg dat zich richt op het verminderen van het personeelstekort in zorg en welzijn is het bevorderen van de instroom in (zorg)opleidingen en werk. Dit gebeurt in de eerste plaats als onderdeel van de regionale aanpakken die in het kader van dit actieprogramma zijn ontwikkeld. Bijvoorbeeld met initiatieven zoals het transferpunt Zorg en Welzijn in Amsterdam. Hierin werken zorginstellingen, vakbond, UWV, gemeente en TNO samen om meer zij-instromers aan te trekken en op te leiden voor een baan in zorg en welzijn. Ik ondersteun dergelijke initiatieven via de campagne IkZorg en de subsidie Sectorplan Plus (totaal 420 mln.) voor het bieden van extra scholing om ten tijde van de coronacrisis eraan bij te dragen dat mensen, met affiniteit voor de zorg maar zonder zorgachtergrond, snel aan de slag konden (en kunnen) steunen we het initiatief van de Nationale Zorgklas. Dit is een volledig online modulaire leeromgeving waar grote groepen mensen in korte tijd kunnen worden opgeleid voor ondersteunende en niet complexe zorgtaken.
Deelt u de mening dat anesthesiemedewerkers een onmisbaar onderdeel in de opschaling en verbreding van de acute/ic-zorg zijn en dat zonder inzet van deze medewerkers de gestelde doelen niet behaald kunnen worden? Kunt u aangeven of u de mogelijkheden nader onderzoekt om anesthesiemedewerkers breder in te kunnen zetten (in en buiten crisistijd) op de werkvloer, door hen uiteindelijk van een BIG-registratie te voorzien? Bent u bereid op korte termijn daarover het gesprek aan te gaan met de Nederlandse Vereniging van Anesthesiemedewerkers (NVAM) en de mogelijkheden te verkennen?
Anesthesiemedewerkers hebben de afgelopen tijd en nog steeds, net zoals ander zorgpersoneel, een belangrijke bijdrage geleverd aan de bestrijding van de coronacrisis. Die waardering daarvoor staat los van de vraag of zij een BIG-registratie dienen te krijgen. Een BIG-registratie betekent namelijk niet dat een medewerker breder kan worden ingezet dan thans het geval is. Ten aanzien van een BIG-registratie voor de anesthesiemedewerker heeft VWS meerdere gesprekken met de NVAM gevoerd. De aanvraag tot regulering van de anesthesiemedewerker in de Wet BIG is ter advisering aan het Zorginstituut voorgelegd. Dit advies heb ik reeds ontvangen en ik zal mijn reactie hierop aan u en de NVAM deze zomer toesturen.
In het kader van het project CZO Flex Level (van NFU en NVZ) heb ik een onderzoek uitgezet om te kijken wat logische opleidingsroutes zijn voor gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteuners. Daarbij wordt ook gekeken welke behoefte er leeft bij anesthesiemedewerkers om breder ingezet te worden en wat de opleidingsbehoefte is. De resultaten van het onderzoek verwacht ik eind van dit jaar.
Klopt het dat het aantal specialisatieplaatsen per ziekenhuis wordt vastgesteld en afhankelijk is van het aantal vacatures dat het ziekenhuis stelt? Wie bepaalt het aantal specialisatieplaatsen?
Ziekenhuizen bepalen zelf hoeveel gespecialiseerde verpleegkundigen zij opleiden. Om het voor ziekenhuizen mogelijk te maken om boven formatief op te leiden stel ik al jaren kostendekkende financiering beschikbaar voor het opleiden van gespecialiseerde verpleegkundigen.
Krijgt u ook signalen dat de koppeling tussen vacatures en opleidingsplaatsen blijkt te leiden tot tekorten?
Deze signalen ken ik niet. Om het tekort aan gespecialiseerde verpleegkundigen tegen te gaan, blijft het belangrijk dat ziekenhuizen het opleidingsadvies van het Capaciteitsorgaan opvolgen.
In hoeverre wordt bij het bepalen van het aantal opleidings- en specialisatieplaatsen voor verpleegkundigen rekening gehouden met de constatering dat een behoorlijk groot deel van de opgeleide en/of gespecialiseerde verpleegkundigen in deeltijd werken?
Het Capaciteitsorgaan houdt in haar advies rekening met het gegeven dat er in deeltijd gewerkt wordt. Ik roep ziekenhuizen dan ook op om het advies van het Capaciteitsorgaan te volgen en voldoende op te leiden om de tekorten weg te werken.
Het Capaciteitsorgaan houdt in haar advies rekening met het gegeven dat er in deeltijd wordt gewerkt. Ik roep ziekenhuizen dan ook op om het advies van het Capaciteitsorgaan te volgen en voldoende op te leiden om de tekorten weg te werken. Overigens blijkt uit onderzoek onder een grote vertegenwoordiging van zorgmedewerkers dat 1 op de 4 vrouwelijke zorgmedewerkers graag meer uren wil werken4. Daarom zijn we – zoals ik ook meldde in de Voortgangsrapportage Werken in de Zorg van 20 december 20195 – in gesprek met werkgevers in de zorg en ondersteunen de stichting Het Potentieel Pakken die organisaties concreet helpt in het verhogen van de deeltijdfactor in de zorg voor hen die dat willen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat verpleegkundigen na hun opleiding of specialisatie meer uren (willen) gaan werken?